Opleiding tot leraar basisonderwijs Onderzoeksverslagen 2013-2014
Woord vooraf Met trots presenteren wij de bundel ‘Onderzoeksverslagen 2013-2014’. Hierin zijn alle (beschikbare) samenvattingen opgenomen uit de onderzoeksverslagen van pabostudenten die in schooljaar 20132014 onderzoek hebben verricht naar verschillende praktijkproblemen op uiteenlopende gebieden. Praktijkgericht onderzoek wordt steeds belangrijker binnen het HBO. Een kritisch onderzoekende houding en bijbehorende methodische en analytische aanpak leiden tot goede en onderbouwde oplossingen. De algemene verwachting is dat als de onderzoeksvaardigheid van de leerkrachten stijgt, ook de kwaliteit van het onderwijs stijgt. Het afstudeeronderzoek van de pabo start bij een probleem dat speelt in het basisonderwijs. In overleg tussen stagescholen, begeleiders en studenten is gezocht naar een onderdeel van zo’n probleem dat onderzocht kon worden. Er kon onderzoek worden gedaan op een behoorlijk aantal gebieden. De samenvattingen zijn geordend op onderzoeksgebied. Een overzicht: • • • • • • • • • • • •
Breinleren Regioschool/ Samenwerkingsscholen Systeemdenken Natuur & techniek/ Outdoor education Levensbeschouwing Geschiedenis Muziek/ Beeldende vorming/ Drama Engels Nederlands Rekenen Internationalisering Aardrijkskunde
De samenvattingen geven natuurlijk maar een beperkte indruk van wat onze studenten hebben gedaan. Tegelijkertijd leveren ze gezamenlijk een goed beeld van de diversiteit van het leraarsvak, met alle mogelijke vragen en denkrichtingen die daarbij horen. We wensen jullie veel plezier en inspiratie toe bij het lezen!
Dorien Schilder, coördinator afstudeeronderzoek Riaan Lous, opleidingscoördinator
Januari 2015
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 2 van 65
Inhoud Woord vooraf ................................................................................................................................................ 2 Breinleren...................................................................................................................................................... 4 Regioschool/ Samenwerkingsscholen/ Ouderbetrokkenheid .................................................................... 10 Systeemdenken........................................................................................................................................... 17 Natuur & techniek/ Outdoor education ..................................................................................................... 21 Outdoor Education...................................................................................................................................... 31 Levensbeschouwing .................................................................................................................................... 33 Geschiedenis ............................................................................................................................................... 38 Muziek, beeldende vorming & drama ........................................................................................................ 39 Engels .......................................................................................................................................................... 49 Nederlands .................................................................................................................................................. 51 Rekenen ...................................................................................................................................................... 59 Internationalisering..................................................................................................................................... 64 Aardrijkskunde ............................................................................................................................................ 65
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 3 van 65
Breinleren Titel afstudeerscriptie Ik kan het zelf Auteur (/auteurs) Nynke Bongers Samenvatting In groep 4B/5A van Het Kompas te Oost-Souburg vinden de kinderen het lastig om zelfstandig te werken tijdens de rekenles. De leerkracht is niet tevreden met de situatie zoals die nu is. Omdat de kinderen moeite hebben met het zelfstandig werken tijdens de rekenles ontstaat er veel onrust. Die onrust leidt van kwaad tot erger. De kinderen leiden elkaar af en gaan niet door met hun werk. Dit onderzoek zal bijgedragen aan het verbeteren van het zelfstandig werken tijdens de rekenles. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Welke factoren kunnen het zelfstandig werken tijdens de rekenles bevorderen, zodat adaptief onderwijs mogelijk wordt in groep 4B/5A van het Kompas te OostSouburg? Er is informatie opgezocht in wetenschappelijke bronnen en er is onderzoek gedaan naar de voorwaarden voor zelfstandig werken. Er zijn in de klas observaties en interviews gehouden om te bepalen of aan deze voorwaarden wo rdt voldaan. Aan de hand daarvan is er een plan opgesteld om een aantal voorwaarden te verbeteren. Dit plan is gedurende 4 weken uitgevoerd. Daarna is er nog een keer geobserveerd om te bepalen of de verbeterde voorwaarden echt geholpen hebben om de onrust te verminderen. De problematiek van een combinatiegroep en concentratieproblemen hebben invloed op het zelfstandig werken tijdens de rekenles. De kinderen zijn veel afgeleid door de instructie van de andere groep en praten veel met elkaar. Een belangrijke aanbeveling is dan ook dat de les ingekort kan worden om de concentratie te behouden.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 4 van 65
Titel afstudeerscriptie De Plusklas Auteur (/auteurs) Nienke Bos Samenvatting Om in het tegenwoordige passend onderwijs tegemoet te willen komen aan de behoeftes van alle kinderen in het onderwijs, is binnen het bestuur Nobego, het bestuur waar de openbare basisscholen in Goes en op Noord-Beveland onder vallen, het idee ontstaan om voor de meer- en hoogbegaafde kinderen binnen de scholen een plusklas te ontwikkelen. Omdat de plusklas nog niet eerder is uitgevoerd zijn er drie scholen gestart met een pilot. Het gaat hier om de scholen De Vliete, De Zuidvliet en De Prinses Margrietschool, die allen zijn gevestigd op Noord-Beveland. Door deze pilot uit te voeren wordt er uitgezocht hoe er binnen de plusklas tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van de meer- en hoogbegaafde leerlingen van de drie scholen. Door middel van dit onderzoek is onderzocht of het aanbod voldoet aan de behoeften van de kinderen die hier aan deelnemen en wat de opbrengsten zijn van de plusklas. De centrale onderzoeksvraag luidt dan ook: Wat zijn de opbrengsten van de onderwijsaanpassing in de vorm van een plusklas en hoe kan er tegemoet worden gekomen aan de behoeften van de hoogbegaafde kinderen uit de groepen 5 t/m 8 van De Vliete, De Prinses Margrietschool en De Zuidvliete? Door literatuuronderzoek zijn er verschillende onderwerpen die van belang zijn voor dit onderzoek belicht. Een aantal begrippen zijn, hoogbegaafdheid, behoeften en kenmerken van hoogbegaafde kinderen, plusklas. Uit dit literatuuronderzoek zijn deelvragen ontstaan die in het onderzoek gebruikt zijn om uiteindelijk de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. De deelvragen luiden als volgt: Hoe voelen de door de leerkrachten geselecteerde meer – en hoogbegaafde leerlingen uit groep 5 t/m 8 op de scholen De Vliete, De Prinses Margrietschool en de Zuidvliete zich nu op school? Wat verwachten de geselecteerde leerlingen van de plusklas? Wat vinden de leerlingen van de plusklas (interessant, uitdagend)? Hoe komt het dat de geselecteerde leerlingen zich tijdens en na de periode met het werken in de plusklas op school meer of minder uitgedaagd voelen? Wat denken de ouders over de plusklas (zijn de kinderen thuis enthousiast over de plusklas, hebben de ouders verandering in gedrag gezien?)? Welke mening hebben de leerkrachten van de deelnemende kinderen over de plusklas? Door middel van interviews met de veertien kinderen zijn de verwachtingen gepeild van de kinderen Aan het einde van het project zijn er vragenlijsten afgenomen van de kinderen en de ouders. Ook hebben er gesprekken plaatsgevonden met de leerkrachten van de kinderen. Uit de interviews voorafgaand aan het project blijkt dat de kinderen erg enthousiast zijn over het meedoen aan het project en ook geïnteresseerd zijn. Ook blijkt uit de interviews dat ze goed geïnformeerd zijn door de leerkrachten. Tijdens de workshops laten de kinderen ook hun enthousiasme blijken door het graag vragen willen beantwoorden en niet kunnen wachten totdat ze aan de beurt zijn om aan het woord te komen. De kinderen werken hard door aan hun opdracht, houden hun huiswerk bij en luisteren goed naar wat de bedoeling is. Door de mening van de kinderen, de ouders en de leerkrachten mee te nemen is het gelukt om een goed beeld te schetsen over wat de opbrengsten zijn van de plusklas. De conclusies en aanbevelingen zijn voortgekomen uit de interviews en de vragenlijsten. Wat blijkt is dat de kinderen het erg fijn vinden om met gelijkgestemden in de klas te komen, omdat ze zich dan begrepen voelen door de andere kinderen. De andere kinderen begrijpen waar jij over praat. Ook zorgt het voor een stukje acceptatie bij een aantal kinderen. Deze kinderen hebben ontdekt dat er veel meer kinderen zijn die ook slim zijn. Door middel van een interesse test is gebleken welke Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 5 van 65
onderwerpen de kinderen interessant vinden. De uitslag van deze test kunt u vinden in de bijlagen. Het blijkt uit deze test dat de kinderen graag leren over technische dingen maar ook over de natuur en over historie. Een deel van de aanbevelingen heeft er mee te maken waar de interesses van de kinderen liggen en hoe dit door kan werken binnen de organisatie van de plusklas. Wat willen de kinderen graag doen binnen zo’n plusklas, waar willen ze over leren en wat willen ze kunnen?
Titel afstudeerscriptie Druk leren rekenen Auteur (/auteurs) Angelique Ivens Samenvatting In groep 4 van OBS het Mozaïek te Oost-Souburg zitten twee kinderen met ADHD, die door de stoornis moeilijk tot leren kunnen komen. Ze beïnvloeden met hun gedrag ook de rest van de kinderen in de klas, waardoor er een ongunstig leerklimaat ontstaat. Met dit onderzoek is getracht geschikte rekenlessen te vinden die passen bij de kenmerken van deze kinderen met ADHD, zodat zowel de leerprestaties van de kinderen verhoogd kunnen , als het groepsklimaat verbeterd kan worden. Aan de hand van een meervoudige gevalsstudie zijn er drie verschillende lesvormen toegepast: coöperatieve werkvormen, physical teaching en het directe instructiemodel. Per lesvorm zijn de kinderen en de groep getest op taakgerichtheid (betrokkenheid), tevredenheid, de kwaliteit van de onderlinge leerlingrelaties en de groepssfeer. Tevens is de leerkracht gevraagd naar haar zicht op de resultaten van de leerlingen, de groep en de werkbaarheid van de lesvorm. De gegevens zijn vergeleken met de gegevens van de nulmeting, waardoor het duidelijk is geworden welke lesvorm effectief is in deze klas. Uit de resultaten is gebleken dat zowel physical teaching als coöperatieve werkvormen een hoge betrokkenheid en tevredenheid bij de kinderen teweeg brengt. Het groepsklimaat tijdens de lessen is bij beide lesvormen goed. Het directe instructiemodel is minder effectief, maar wel effectiever dan een les zonder het directe instructiemodel. Waar de andere lesvormen in zijn geheel positief zijn, krijgt het directe instructiemodel door de leerlingen enkel positieve feedback op de vele vragen, kleine opdrachten en de aanmoediging en feedback. Uit de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de situatie bij de rekenlessen verbeterd kan worden door het toepassen van physical teaching en coöperatieve werkvormen. Deze lesvormen zouden versterkt kunnen worden door het stellen van veel vragen, het geven van kleine opdrachten en het gebruik van aanmoediging en feedback.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 6 van 65
Titel afstudeerscriptie Emotionele intelligentie Auteur (/auteurs) Martijn Luysterburg Samenvatting Onder emotionele intelligentie (EQ) wordt de sociale emotionele begaafdheid verstaan. Naast IQ een bepalende factor voor schoolprestaties en welbevinden. Deze intelligentie kan gemeten worden door middel van een test voor zowel volwassenen als kinderen. Binnen dit onderzoek zal er gekeken worden of de test samengesteld door BarOn, gericht op kinderen ook zelfstandig door kinderen gemaakt kan worden en welke problemen de kinderen ervaren bij het maken van de test. De hoofdvraag van dit onderzoek is: “Zijn de leerlingen van groep 7a van Basisschool De Krabbenkooi in staat om zelfstandig de EQ-test (BarOn, A, & Parker, 2003) te maken of wordt dit belemmerd door verschillende factoren binnen de EQ-test en welke zijn dit dan?” Er wordt allereerst gekeken of de leerlingen de test zelfstandig kunnen maken en op welke punten ze vastlopen. Dit wordt gedaan door middel van: • Afnemen van de EQ-test één keer onder begeleiding en één keer zonder begeleiding • Een observatie tijdens het afnemen van de test onder begeleiding gericht op problemen die de leerlingen ervaren gedurende te test. • Een door de onderzoeker samengestelde alternatieve test. Binnen deze vragenlijst worden er aanpassingen gedaan op basis van de observaties. Met de samengestelde vragenlijst wordt er gekeken of de leerlingen de test wel zelfstandig kunnen maken als de onderdelen waar ze tegenaan lopen weggehaald worden. Uit de resultaten is duidelijk op te maken dat de leerlingen de vraagstelling en de woorden die gebruikt worden in de test, te moeilijk vinden. 10 v/d 22 leerlingen geeft aan dat ze de formulering van de vragen te moeilijk vinden of dat er te moeilijke woorden in staan. De conclusie is dat dit de twee grootste problemen zijn voor de kinderen (de leerlingen van dit onderzoek). Ook in de vragenlijst, opgesteld door de onderzoeker, is te zien dat als deze problemen zijn opgelost, de leerlingen de test wel zelfstandig kunnen maken. De conclusie is dat de leerlingen de huidige EQ-test niet zelfstandig kunnen invullen. Aan de hand van deze bevindingen worden er aanbevelingen gedaan voor in de klas. Aanbevelingen voor het afnemen in de klas zijn: • De vragen van de EQ-test omzetten naar vragen waarin geen moeilijke woorden of lastige vraagstellingen voorkomen. • De EQ-test in zijn totaliteit met de leerlingen samen afnemen. • De leerlingen hulpmiddelen zoals woordenboeken of internet meegeven bij het maken van de EQ-test
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 7 van 65
Titel afstudeerscriptie Gewenst gedrag stimuleren Auteur (/auteurs) Nadine Stouten Samenvatting Iedereen vertoont gedrag. Al dan niet gewenst of ongewenst gedrag. De aanleiding van dit onderzoek is het ongewenst gedrag dat een aantal leerlingen van basisschool de Meerpaal, in Bruinisse, vertoont. Dit onderzoek richt zich op het stimuleren van gewenst gedrag. De hoofdvraag luidt: “Op welke wijze kan gewenst gedrag gestimuleerd worden in de bovenbouw van basisschool de Meerpaal in Bruinisse?” Deze onderzoeksvraag moet er dan ook toe leiden dat er handvatten komen voor in de praktijk. Om vervolgens het gedrag op een positieve manier te stimuleren. De hoofdvraag wordt beantwoordt door een vijftal deelvragen, namelijk: 1. Welke vormen van gedrag zijn zichtbaar in de verschillende groepen in de bovenbouw van basisschool de Meerpaal in Bruinisse? 2. Welk gedrag worde door de leerkrachten van basisschool de Meerpaal in Bruinisse gezien als ongewenst gedrag? 3. Welk gedrag wordt door de leerkrachten van basisschool de Meerpaal in Bruinisse gezien als gewenst gedrag in de klas? 4. Welke gedragsversterkers worden gebruikt binnen basisschool de Meerpaal in Bruinisse? 5. Welke ervaringen hebben de leerlingen van basisschool de Meerpaal in Bruinisse met de gebruikte gedragsversterkers? Deze deelvragen worden op verschillende manieren in de praktijk onderzocht. Allereerst wordt er in verschillende klassen gedrag geobserveerd. Aan de hand van de observaties en de theorie zijn de leerkrachten geïnterviewd. Met de resultaten van de observaties en de antwoorden van de leerkrachten is een leerlingenenquête samengesteld. De leerlingen geven hun mening over het stimuleren van hun gedrag, zowel bij gewenst en ongewenst gedrag. Daarnaast beoordelen ze de gebruikte gedragsversterkers. Woltjer en Janssens (2010) beschrijven ongewenst gedrag als probleemgedrag. Probleemgedrag is ongewenst gedrag: gedrag dat de omgeving zoals ouders en leraren, onacceptabel vindt. Acceptabel gedrag of wel gewenst gedrag wordt door dit onderzoek nu bijgestaan door praktijkvoorbeelden. Een aantal hier van zijn, het aandachtig volgen van de uitleg, elkaar helpen en reageren op de instructie. Ongewenst gedrag wordt bijgestaan door negatieve gedragingen zoals roepen, omgedraaid zitten en praten, rommelen in de la en liggen op de tafel. Krab e.a. (2006) hebben gesteld dat gedrag aangeleerd wordt en in stand wordt gehouden door wat er op volgt. Een prettig gevolg zal er voor zorgen dat het gedrag alleen maar blijft toenemen. Uit onderzoeksresultaten, zowel onder leerlingen als leerkracht, blijkt het compliment de meest gebruikte en meest fijne gedragsversterker. Londen e.a. (1992) beschrijven een hele lijst met versterkers. De leerlingen hebben deze verschillende versterkers beoordeeld, naast het compliment, geven zij hun voorkeur aan een onbekende gedragsversterker: Het puntensysteem. Hierbij kunnen zij punten sparen om deze vervolgens in te ruilen voor grotere beloningen. Denk hierbij aan het spelletje of vrij computeren. Het is dan ook aan te raden om de meest gekozen gedragsversterkers, het compliment te blijven gebruiken in de klas. Daarnaast wordt het belonen met een sticker of het doen van een aantrekkelijke klassikale opdracht aanbevolen. Omdat de leerlingen wel degelijk laten weten dat zij het puntensysteem zouden willen gebruiken in de klas, wordt dit ook aanbevolen. Een versterker moet nu eenmaal werken voor de leerling en niet voor de leerkracht, volgens Londen e.a. (1992).
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 8 van 65
Titel afstudeerscriptie Waarom zou ik leren? Auteur (/auteurs) Brian Verbrugge Samenvatting In dit onderzoek beantwoorden leerlingen in de bovenbouw van twee basisscholen in Hoogerheide drie vragen met betrekking tot het woord intelligentie. Aan de hand van deze drie vragen, kan er worden geconcludeerd welke mindset deze kinderen hebben. Er worden in dit onderzoek twee soorten Mindsets gebruikt, namelijk de Fixed Mindset en de Growth Mindset. ‘’In feite geloven mensen met een Fixed Mindset (in welke mate dan ook) er niet in dat je door een inspanning te leveren, daadwerkelijk je kennis kan vergroten(Dweck, 2006)’’. ‘’Mensen met een Growth Mindset geloven dat zij hun capaciteiten kunnen ontwikkelen en daardoor is leren hun belangrijkste doel (Dweck, z.d.)’’. Uit de resultaten kan je concluderen dat een meerderheid van de kinderen op deze basisschool een Fixed Mindset heeft. De mindset van de leraren is een Growth Mindset gebleken. Dat betekent dat er op deze basisscholen een verschil is tussen de leraren, die leren als belangrijkste doel beschouwen, en de meerderheid van de kinderen. In dit onderzoek gaan we daarom verder onderzoeken op welke manier de kinderen worden benaderd. Welke manier van feedback wordt vaak gebruikt in de klas en bij welke manier van feedback gaan de kinderen het snelste aan het werk. In dit onderzoek worden vier soorten manieren van feedback geven gebruikt, namelijk feedback gericht op de taak, op het proces, gericht op zelfregulatie en op de persoon. Taakgerichte feedback is gericht op het corrigeren van en informatie geven over een bepaalde taak die moet worden uitgevoerd. Procesgerichte feedback wil kinderen laten zien waarom zij iets fout hebben gedaan. Feedback gericht op zelfregulatie heeft als doel de student te laten zien waar het leerproces verbeterd kan worden. Persoonsgerichte feedback, als laatste, gaat om het verbeteren van prestaties en leerprocessen. Een voorbeeld van de laatste is: goed gedaan Hans (Kalkman, 2013). Uit dit onderzoek bleek dat op deze scholen er meer taakgerichte en persoonsgerichte feedback is, terwijl de kinderen het juist fijn zouden vinden als er meer procesgerichte feedback en feedback op zelfregulatie wordt gebruikt. Kinderen geven hierbij ook aan dat ze bij de laatste twee manieren het snelste aan het werk gaan. Daarom is een aanbeveling om meer nadruk te leggen op het proces dan op het resultaat. Je ziet namelijk dat kinderen door slechte punten op school erg ongemotiveerd kunnen raken. Hierdoor zullen zij minder makkelijk gaan leren. Dit zorgt ervoor dat er meer sprake is van een Fixed Mindset. Daarbij is een andere aanbevelingen van dit onderzoek, dat er op deze twee scholen meer feedback op zelfregulatie en procesgerichte feedback wordt gegeven. Kinderen gaan, zo geven zij zelf aan, dan sneller aan het werk. Hierdoor ga je met hen het leerproces aan. Dit kan ervoor zorgen dat kinderen meer in de Growth Mindset terecht komen.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 9 van 65
Regioschool/ Samenwerkingsscholen/ Ouderbetrokkenheid Titel afstudeerscriptie Samenwerken doe je zo Auteur (/auteurs) Dunja Babic Samenvatting In 2011 is de samenwerkingsschool bij wet mogelijk gemaakt. Naar aanleiding van een actueel groeiend probleem: krimp, is ervoor gekozen om onderzoek te doen op de samenwerkingsschool De Lonneboot. Deze school is in 1995 ontstaan uit een fusie tussen de openbare basisschool en de protestant-christelijke basisschool te Nieuw- en Sint Joosland. Het bestuur van de school berust vanaf 2001 bij de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Walcheren. In administratief opzicht is de school een zelfstandige nevenvestiging van basisschool De Vossenburch te Middelburg. De scholen in de omgeving krijgen ook te maken met het probleem ‘krimp’. De Lonneboot is al sinds 1995 een samenwerkingsschool. In dit onderzoek is aangetoond hoe de samenwerking op de Lonneboot verloopt. Dit onderzoek is uitgevoerd op de samenwerkingsschool De Lonneboot in groep 6. Hierbij was de hoofdvraag: ‘Hoe ervaren de leerlingen van groep 6 op de samenwerkingsschool De Lonneboot in Nieuw- en Sint Joosland de ruimte die er is voor hun eigen inbreng tijdens de levensbeschouwelijke lessen?’. Om antwoord te krijgen op de hoofdvraag, zijn er drie deelvragen opgesteld: ‘ Op welke manier zijn de leerlingen van groep 6 betrokken bij de levensbeschouwelijke lessen’, ‘Op welke manier kunnen de leerlingen van groep 6 hun eigen inbreng leveren tijdens de levensbeschouwelijke lessen?’ en ‘Welke woorden gebruiken de leerlingen van groep 6 om te benoemen hoe zij de ruimte die er is voor hun eigen inbreng, tijdens de levensbeschouwelijke lessen, ervaren?’. Voor dit onderzoek zijn observaties en interviews afgenomen om antwoord te kunnen krijgen op de deelvragen en de hoofdvraag. Uit de observaties is gebleken dat de leerlingen vaak de ruimte krijgen om iets in te brengen tijdens de lessen. Ook krijgen de leerlingen veel ruimte om een eigen invulling te geven aan de opdrachten die zij krijgen. Uit de interviews is gebleken dat de leerlingen erg tevreden zijn over hun school en dat er veel wordt samengewerkt op de school. De samenwerking tussen de leerlingen van groep 6 en de leerlingen van groep 7/8 verloopt voornamelijk goed. De leerlingen van groep 6 sluiten goed aan bij het niveau van groep 7/8. De meeste leerlingen waarderen de samenwerking met groep 7/8 en zij zouden hier ook weinig aan willen veranderen. Uit de resultaten bleek ook dat de leerlingen erg loyaal zijn aan hun school. Zij geven aan dat de school erg gezellig is, dat iedereen zichzelf kan en mag zijn en dat alle leerkrachten altijd voor iedereen klaar staan. Op de samenwerkingsschool De Lonneboot wordt goed geluisterd naar de verhalen van de leerlingen. Er zou geconcludeerd kunnen worden dat er een positief pedagogisch klimaat heerst op De Lonneboot en dat de leerlingen de sfeer op hun school als positief ervaren.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 10 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Samen werken aan samenwerken Marinda Gordijn
In dit onderzoek wordt onderzocht welke voorstelling de leerlingen van de groepen 3 tot en met 8 van basisschool De Schakel in Vogelwaarde, hebben van een positieve samenwerking met elkaar. Dit is tevens de onderzoeksvraag van dit onderzoek. De onderzoekers zijn op deze onderzoeksvraag gekomen door de invloed van de veranderende maatschappij waarin creativiteit en samenwerken gevraagd wordt van individuen. Het is de taak van de leerkrachten om de leerlingen hierop voor te bereiden. Tijdens het onderzoek is de nadruk gelegd op wat de leerlingen als prettig ervaren bij samenwerken, doordat de onderzoekers met hen in gesprek zijn gegaan. De leerkrachten kunnen deze informatie gebruiken om zelf invulling te geven aan het samenwerken in hun onderwijs. De onderzoekers wilden aan de hand van de volgende deelvragen proberen antwoord te geven op deze onderzoeksvraag. - Welke ervaringen hebben de leerlingen met betrekking tot samenwerken? - Welke attitude hebben de leerlingen met betrekking tot samenwerken? - Welke vaardigheden op het gebied van samenwerken beheersen de leerlingen? - Welke elementen vinden de leerlingen belangrijk bij samenwerken? Het theoretisch kader geeft een overzicht van de literatuur over de vernieuwingen in het onderwijs, gericht op de behoeften van de leerlingen. Achtereenvolgens komen onder andere de volgende kernbegrippen aan bod; de veranderende samenleving van de negentiende eeuw tot heden, 21st Century Skills, het kind steeds centraler, kennisconstructie, samenwerken en de rol van de leerkracht. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door drie onderzoekers. In totaal onderzoeken zij 48 leerlingen, die representatief zijn voor de groepen 3 tot en met 8, door ze te observeren en te interviewen. Dit onderzoek is een kwalitatief survey-onderzoek. Het is kleinschalig, omdat het op één basisschool wordt uitgevoerd en het is om die reden niet representatief voor de maatschappij. Het is daarentegen wel representatief voor de basisschool waar het onderzoek is uitgevoerd. Het type onderzoek is explorerend en beschrijvend, omdat er open vragen worden gesteld in de interviews met leerlingen. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de leerlingen samenwerken over het algemeen als prettig ervaren en een duidelijk beeld hebben van wat zij fijn vinden.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 11 van 65
Titel afstudeerscriptie Naar een sociaal veilig schoolklimaat Auteur (/auteurs) Kirsten Kuijer Samenvatting Een veilig klimaat is een voorwaarde om goed te kunnen leren. Een school moet daarom een plaats zijn waar leerlingen met plezier naar toe gaan, waar ze zichzelf durven te uiten en zich prettig voelen, zowel binnen als buiten het klaslokaal. De school gaat hierbij ongewenst gedrag tegen en bevordert sociaal gedrag waardoor het een motiverende omgeving wordt, wat bijdraagt aan de ontwikkeling en persoonlijke groei van de leerlingen. In het schooljaar 2011/2012 is een samenwerkingsschool gestart waarbij twee scholen zijn gefuseerd tot basisschool Het Mozaïek. Basisschool Het Mozaïek hecht veel belang aan de sociale veiligheid van hun leerlingen. Er is dat jaar een nieuw veiligheidsplan opgesteld. Om de veiligheidsbeleving te waarborgen is het nodig dat dit regelmatig getoetst wordt. De hoofdvraag van dit onderzoek is: “Wat is het huidige gevoel van sociale veiligheid van de leerlingen van groep 5 tot en met 8 van basisschool Het Mozaïek in Sluiskil en op welke wijze wordt dit gevoel door de leerkrachten bevorderd?” In dit onderzoek is naast literatuurstudie, mixed methods onderzoek verricht. Er is met een kwantitatief en kwalitatief meetinstrument onderzoek gedaan. Door middel van een klassenthermometer is er kwantitatief gemeten hoe de huidige veiligheidsbeleving van de leerlingen is. Aan de hand van interviews is er kwalitatief onderzocht hoe de leerkrachten tegemoetkomen aan de veiligheidsbeleving van de leerlingen. Uit het onderzoek blijkt dat het huidige veiligheidsbeleving van de leerlingen van basisschool Het Mozaïek over het algemeen positief is. Van de leerlingen geeft 50% van de leerlingen aan zich altijd veilig te voelen en 25 % geeft aan zich meestal veilig te voelen. Van de leerlingen geeft 6% aan zich wel eens onveilig te voelen in de klas en 25% geeft aan zich wel eens onveilig te voelen op het schoolplein. Uit de interviews komt naar voren dat de leerkrachten op de hoogte zijn van de veiligheidsbeleving van de leerlingen. Ze bevorderen het gevoel van veiligheid door gebruik te maken van methodes en werkvormen die gericht zijn op het ontwikkelen van de sociale competenties en werken aan een goede leerkracht-leerling relatie. De leerkrachten gebruiken het veiligheidsplan echter niet bewust bij het tegemoetkomen van de veiligheidsbeleving van de leerlingen. Op basis van de bevindingen kunnen aanbevelingen worden gegeven. De school zou het schoolplein als apart hoofdstuk in het veiligheidsplan voor de sociale aspecten op kunnen nemen, om de huidige situatie te verbeteren. Het veiligheidsplan kan actueel gehouden worden door het minimaal twee keer per jaar op de agenda van de teamvergadering te zetten, de eerste keer aan het begin van het schooljaar. Als laatste zou de school, om goed zicht te houden op de veiligheidsbeleving van de leerlingen, minimaal één keer per jaar moeten toetsen hoe de veiligheidsbeleving van de leerlingen is.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 12 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Samen werken aan samenwerken Dinah van Overmeiren
In dit onderzoek wordt onderzocht welke voorstelling de leerlingen van de groepen 3 tot en met 8 van de basisschool De Schakel in Vogelwaarde hebben van een positieve samenwerking met elkaar. Dit is tevens de onderzoeksvraag van dit onderzoek. De onderzoekers zijn op deze onderzoeksvraag gekomen door de invloed van de veranderende maatschappij waarin creativiteit en samenwerking gevraagd wordt van individuen. Het is de taak van de leerkracht om de leerling hierop voor te bereiden. Tijdens dit onderzoek is de nadruk gelegd op wat de leerlingen als prettig ervaren bij samenwerken doordat de onderzoekers met hen in gesprek zijn gegaan. De leerkrachten kunnen deze informatie gebruiken om zelf invulling te geven aan het samenwerken in hun onderwijs. De onderzoekers willen aan de hand van de volgende deelvragen proberen antwoord te geven op de onderzoeksvraag: - Welke ervaringen hebben de leerlingen met betrekking tot samenwerken? - Welke attitude hebben de leerlingen met betrekking tot samenwerken? - Welke vaardigheden op het gebied van samenwerken beheersen de leerlingen? - Welke elementen vinden de leerlingen belangrijk bij samenwerken? Het theoretisch kader geeft een overzicht van de literatuur over de vernieuwingen in het onderwijs, gericht op de behoeften van de leerlingen. Achtereenvolgens komen onder andere de volgende kernbegrippen aan bod; de veranderende samenleving van de negentiende eeuw tot heden, 21st Century Skills, het kind steeds centraler, kennisconstructie, samenwerken en de rol van de leerkracht. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door drie onderzoekers. In totaal onderzoeken zij achtenveertig leerlingen, die representatief zijn voor de groepen 3 tot en met 8, door ze te observeren en te interviewen. Dit onderzoek is een kwalitatief survey onderzoek. Het is kleinschalig omdat het op één basisschool uitgevoerd wordt en het is om die reden niet representatief voor de maatschappij. Het is daarentegen wel representatief voor de basisschool waar het onderzoek is uitgevoerd. Het type onderzoek is explorerend en beschrijvend, omdat er open vragen worden gesteld in interviews met leerlingen. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de leerlingen samenwerken over het algemeen als prettig ervaren en een duidelijk beeld hebben wat zij fijn vinden.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 13 van 65
Titel afstudeerscriptie Toekijken of meedoen? Auteur (/auteurs) Rebecca Thijsselink Samenvatting Dit onderzoek is tot stand gekomen door de vraag van basisschool Het Kompas te Oost-Souburg op welke manier de ouderbetrokkenheid op school vergroot kan worden. Het onderzoek is uitgevoerd in de onderbouwklassen, omdat de basis voor ouderbetrokkenheid al in de onderbouw gelegd moet worden. Het doel van het onderzoek is een bijdrage te leveren aan de ouderbetrokkenheid, voor zowel leerlingen, ouders, leerkrachten als de directie. De relevantie voor deze basisschool zijn de resultaten die uit het onderzoek komen, die er aan bij kunnen dragen om de ouderbetrokkenheid te vergroten. Middels het onderzoek is uitgezocht op welke manier en met welke initiatieven de ouderbetrokkenheid vergroot kan worden. Hoe is de ouderbetrokkenheid op dit moment, wat is er al aan ouderbetrokkenheid gedaan en welke initiatieven zouden kunnen worden toegevoegd? De onderzoeksvraag die vanuit dit vraagstuk geformuleerd is: Op welke wijze kan de ouderbetrokkenheid in de onderbouw op de basisschool ‘Het Kompas’ te Oost-Souburg vergroot worden? Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is een theoretisch kader geschreven. In het theoretisch kader staan de kernbegrippen van het onderzoek uitgewerkt aan de hand van de bestudeerde literatuur. Het soort onderzoek is een kwalitatief onderzoek. Het onderzoeksontwerp is een kwalitatief survey-onderzoek. Het onderzoek is grootschalig uitgevoerd en is representatief. Het onderzoek is uitgevoerd met zowel enquêtes als interviews. De enquête heeft gemeten in hoeverre de ouders zich betrokken voelen bij de school. Vanuit de enquêtes zijn vervolgens interviews gehouden, waaruit is gebleken hoe de directie, de leerkrachten en leden uit de ouderraad naar de ouderbetrokkenheid kijken. De dataverzameling bestaat uit gespreksverslagen en ingevulde enquêtes. De onderzoekspopulatie omvat alle ouders van de leerlingen uit de onderbouw van Het Kompas te Oost-Souburg en de ouders uit de ouderraad. De onderzoekseenheden bestaan uit een aantal ouders van de leerlingen uit de onderbouw van Het Kompas, de helft van de leden van de ouderraad, alle leerkrachten uit de onderbouw en de directeur en adjunct-directeur. Uit de enquêtes komt naar voren dat ouders over het algemeen tevreden zijn over de identiteit van de school, over de manier en mate van informatie verschaffen, het pedagogisch klimaat in en rond de school, het onderwijs en het schoolgebouw en omgeving. Uit de enquêtes blijkt dat ouders nog niet tevreden zijn over: relatie school en ouders en extra zorg. Ouders noemen verschillende punten bij de sterke/zwakte aan het einde van de enquête. Uit de interviews blijkt dat de leerkrachten, de directeur en de ouders wel tevreden zijn over de ouderbetrokkenheid, echter geven alle respondenten aan dat er nog verbetering zit in de communicatie, hulp van ouders en de samenwerking. In dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er verschillende initiatieven genomen zijn om te werken aan ouderbetrokkenheid. De initiatieven hebben eraan bijgedragen om de ouderbetrokkenheid te vergroten. Ouders vinden het belangrijk dat de verwachtingen worden uitgesproken. De directie vindt het belangrijk dat zij mogelijkheden aanbieden om betrokken te zijn, maar ook dat ouders zelf initiatief moeten nemen richting de school. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 14 van 65
De volgende aanbevelingen worden gegeven aan basisschool Het Kompas. De school kan de ouderbetrokkenheid vergroten, als het meer aspecten binnen ouderbetrokkenheid uit zou voeren. De school kan folders wat betreft reken- en taalonderwijs aanbieden, zodat ouders hun kind(eren) kunnen ondersteunen bij leertaken. De school kan afspraken maken over de informatievoorziening. Ouders moeten op de hoogte zijn van de manieren waarop ze betrokken kunnen zijn. Er moet eenduidigheid komen tussen de leerkrachten over het betrekken van ouders. Ook is een voorstel gedaan om een vervolgonderzoek te houden. Titel afstudeerscriptie Ouderbetrokkenheid op CBS De Poeljeugd Auteur (/auteurs) Eva Vierenhalm Samenvatting De aanleiding van het onderzoek op CBS De Poeljeugd te ’s-Heer Hendrikskinderen, naar het vergroten van de ouderbetrokkenheid, is dat er in bepaalde opzichten ontevredenheid heerst onder de ouders over bepaalde zaken op het gebied van ouderbetrokkenheid. Door middel van dit onderzoek, wil de onderzoeker een antwoord krijgen op de hoofdvraag. Hiermee wil de onderzoeker aanbevelingen doen aan het team van CBS De Poeljeugd te ’s-Heer Hendrikskinderen. De onderzoeker heeft de volgende hoofdvraag geformuleerd: Op welke manier kan het team en directie van CBS De Poeljeugd te ’s-Heer Hendrikskinderen de ouderbetrokkenheid binnen een jaar tijd vergroten? De onderzoeker heeft gekozen voor een kwalitatief, explorerend onderzoek. Het ontwerp dat de onderzoeker heeft gekozen is een kwalitatief survey. De onderzoekseenheden bestaan uit 58% van de ouders van CBS De Poeljeugd te ‘s-Heer Hendrikskinderen en 77% van de docenten van CBS De Poeljeugd te ‘s-Heer Hendrikskinderen. De onderzoeker heeft door middel van interviews en een enquête data verzameld. De belangrijkste resultaten van het onderzoek worden hierna genoemd. Een deel van de ouders vindt dat school afspraken niet altijd nakomt. Ouders geven verder aan dat zij graag meer ondersteuning willen hebben, zodat zij weten hoe zij hun kind kunnen begeleiden bij het huiswerk. Een groot deel van de ouders wil graag meer contact met de docent van hun kind(eren). Ook geven ouders aan dat zij willen weten wat er in de klas gebeurd. De docenten vinden ouderbetrokkenheid erg belangrijk. Bijna alle docenten geven aan dat zij ouders als partner zien. Eén docent ziet ouders als klant. De docenten vinden het belangrijk om met het team tot een gezamenlijke visie te komen. Zij willen graag met het team op één lijn zitten. De docenten willen afspraken met elkaar maken om dit te bewerkstelligen. Ouders willen graag meer informatie tot hun beschikking krijgen. De docenten zouden hiervoor een ouderportaal willen openen. De docenten verschillen van mening, hoe hier invulling aan gegeven moet worden. De onderzoeker heeft de volgende conclusies kunnen trekken n.a.v. het onderzoek. In grote lijnen zijn deze ouders tevreden over de mate van ouderbetrokkenheid. Er zijn een aantal punten waar zij graag verbetering in zien. Ouders willen graag meer contact met de leerkracht van hun kind(eren). Ook geven ouders aan dat zij willen dat school afspraken nakomt. De ouders zouden graag meer begeleiding willen krijgen, zodat zij weten hoe zij hun kind kunnen helpen bij het maken van huiswerk en bij het leren. Ouders willen graag meer inzicht in de (leer)ontwikkeling van hun kind. De ouders willen weten wat er in de klas gebeurd. Wat ouders graag zouden zien, is dat alle leerkrachten open staan voor informatie van ouders. Wat ouders ook aangeven is dat zij willen dat kinderen die extra uitdaging nodig hebben, dit ook krijgen. De onderzoeker is tot de conclusie gekomen, dat het team Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 15 van 65
geen gezamenlijke visie heeft en op dit moment niet op één lijn zit op het gebied van ouderbetrokkenheid. De onderzoeker wil graag de volgende aanbevelingen doen aan het team van CBS De Poeljeugd te ‘sHeer Hendrikskinderen. In de eerste plaats is het belangrijk dat het team een gezamenlijke visie formuleert op het gebied van ouderbetrokkenheid. De onderzoeker adviseert het team om gezamenlijke afspraken te maken, zodat het team op één lijn zit. De school kan een ouderportaal openen, zodat ouders zelf informatie van hun kind kunnen bekijken. Vanuit elke klas kunnen leerkrachten een klassennieuwsbrief sturen. Op die manier hebben ouders meer inzicht in wat er in de klas van hun kind gebeurd. Aan het begin van het jaar, zouden leerkrachten kunnen starten met een omgekeerd 10-minutengesprek. Op die manier zijn de leerkrachten, eerder, op de hoogte van de thuissituatie van het kind. Het team kan ouders informeren op welke manier zij hun kind kunnen helpen bij het maken van huiswerk en bij het leren. Docenten zouden afspraken kunnen maken, wanneer en hoe zij ouders op de hoogte stellen. Deze informatie zou tijdens de informatieavond gegeven kunnen worden. De docenten zouden in elk lokaal, op een vaste plek, informatie kunnen hangen die de kinderen ook mee naar huis krijgen. Daarnaast kan het hele team samen de verantwoordelijkheid dragen om ouders op tijd te informeren over bepaalde zaken. De onderzoeker adviseert het team om verder te onderzoeken, op welk gebied ouders vinden dat school afspraken niet nakomt.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 16 van 65
Systeemdenken Titel afstudeerscriptie Leer leren, leer denken, leer denken, leer (voor het) leven! Auteur (/auteurs) Evi den Boer Samenvatting De aanleiding tot het onderzoek is dat leerkrachten geen doelgerichte aanpak zien om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften van kinderen met een ontwikkelings-voorsprong. De kinderen uit groep 5 en 6 van De Bosseschool te Middelharnis, worden zo niet uitgedaagd op hun niveau. Vanuit deze problematiek is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: op welke manier sluiten systeemtools aan bij de onderwijsbehoeften van kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong in groep 5 en 6 van basisschool De Bosseschool te Middelharnis? De deelvragen die hierbij zijn geformuleerd zijn: - Wat is het beleid wat betreft kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong op De Bosseschool? - Wat verstaat De Bosseschool onder het begrip ontwikkelingsvoorsprong? - Wat zijn de onderwijsbehoeften van kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong in groep 5 en 6 op De Bosseschool? - Welke systeemtools kunnen worden ingezet bij kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong in groep 5 en 6 op De Bosseschool? Het onderzoeksontwerp is mixed methods. De onderzoekseenheden zijn de groepsleerkrachten van de groepen 5 en 6 van De Bosseschool en de kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong uit de groepen. Er wordt gewerkt met enquêtes en observaties. De belangrijkste resultaten uit dit onderzoek zijn: - Leerkrachten maken gebruik van verrijkingsstof, maar geven aan dat materialen lastig te vinden zijn. Compacting, het schrappen van reguliere lesstof, wordt weinig toegepast. - 90% van de leerkrachten staat open voor het gebruik van systeemtools bij kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong, indien dit niet teveel tijd gaat kosten. - Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong passen denkstrategieën bij hun opdrachten toe na het gebruik van systeemtools. Samenwerkend zijn er oplossingen voor problemen. De belangrijkste discussieonderdelen zijn: - Kinderen missen bij de huidige werkwijze doorzettingsvermogen en nauwkeurigheid. Door de denkgewoonten die nodig zijn bij het werken met systeemtools wordt dit wel bereikt. -Door verrijkingsstof zou analytisch en probleemoplossend vermogen van kinderen, originaliteit, initiatief en zelfwerkzaamheid zichtbaar moeten worden. In de huidige manier van werken is dit niet zichtbaar. Na het werken met systeemtools deels. - Er worden door leerkrachten (kleine) storingen ondervonden bij het werken met verrijkingsstof binnen de klassensituatie. Leerkrachten willen graag korte instructie geven, maar vanwege tijdgebrek komen leerkrachten hier vaak niet aan toe. De belangrijkste conclusies zijn: - Systeemtools stimuleren verschillende denkgewoonten: doorzettingsvermogen, vragen stellen en problemen op lossen, streven naar nauwkeurigheid, oude kennis toepassen in nieuwe situaties, creëren, innoveren en fantaseren: creativiteit, denken in samenhang en zelfkennis. Deze denkgewoonten dragen bij aan het behalen van de doelen van kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong in groep 5 en 6. De belangrijkste aanbevelingen: - De kinderen laten werken met een planning. Zo werken zij zelfstandiger. Leerkrachten zijn daarbij weinig tijd kwijt aan begeleiding. - Korte instructie. De onderzoeker prijst systeemtools aan als hulpmiddel. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 17 van 65
- Extra materialen in de vorm van een digitale leeromgeving (Acadin). - Meer compacting toepassen, om tijd en ruimte vrij te maken voor extra werk. Titel afstudeerscriptie Systeemdenken Auteur (/auteurs) Lilian Kole Samenvatting Dit onderzoek gaat over het inzetten van de gedragspatroongrafiek waarmee we een systeem kunnen visualiseren en erover kunnen communiceren met anderen. Systeemdenken is een verworvenheid, een geheel van kennis en instrumenten ontwikkeld in de afgelopen vijftig jaar, dat ons in staat stelt de grote patronen duidelijker te zien en effectiever te veranderen. In gesprek met de vragende partij kwamen de volgende onderzoeksvragen aan de orde: Op welke manier kan een gedragspatroongrafiek bijdragen aan de begeleiding van instructieonafhankelijke leerlingen uit groep drie van de Zuidwesthoek te Goes tijdens de rekenlessen? Hierbij horen de volgende deelvragen: o Hoe worden de instructieonafhankelijke leerlingen uit groep drie van de Zuidwesthoek te Goes momenteel begeleid tijdens de rekenlessen? o Welk vaardigheden zijn er voor nodig om een gedragspatroongrafiek aan te bieden aan de instructieonafhankelijke leerlingen uit groep drie van de Zuidwesthoek te Goes? o Wat houdt het werken met een gedragspatroongrafiek in voor de instructieonafhankelijke leerlingen uit groep drie van de Zuidwesthoek te Goes? o Over welke vaardigheden moeten de instructieonafhankelijke leerlingen uit groep drie van de Zuidwesthoek te Goes beschikken om een gedragspatroongrafiek te maken? Het is een kwalitatief survey onderzoek waarbij de onderzoekseenheden bestaan uit de instructieonafhankelijke leerlingen uit groep drie en desbetreffende leerkracht. Ook de gedragspatroongrafieken zijn eenheden die in het onderzoek betrokken worden. De betrokkenheidsschaal van Prof. F. Laevers is gebruikt om de observaties gericht te laten verlopen. Deze schaal onderscheidt vijf betrokkenheidswaarden waarbij schaal één geen activiteit onderscheidt en schaal vijf ononderbroken intense activiteit waarneemt. De gedragspatroongrafieken die ingevuld zijn door de leerlingen zijn gekoppeld aan de observaties. In het interview worden de leerlingen betrokken bij de reflectie van hun eigen gedragspatroongrafiek en de observaties. Tijdens het vraaggesprek wordt duidelijk of de observatie overeenkomt met de beleving van het kind. Op deze manier zijn alle dataverzamelingsmethoden met elkaar in verband gebracht. Resultaten laten zien dat de beleving van de observator niet altijd overeenkomt met die van de leerling, dit vereist communicatie tussen observator en leerlingen. De leerlingen gaven onder andere aan problemen te ervaren bij het maken van het plusboek. De leerkracht zorgt nu voor een kort instructiemoment voorafgaand aan het plusboek en een reflectiemoment na het werken in het plusboek. Uit de tweede observatieronde resulteert dat de leerlingen de betrokkenheid langer vast kunnen houden als de leerkracht zorgt voor een kort instructie- en reflectiemoment.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 18 van 65
Door de resultaten van de observaties, gedragspatroongrafieken en interviews aan elkaar te koppelen kan er geconcludeerd worden dat de leerkracht de begeleiding gerichter kan afstemmen op de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Dit zorgt voor meer welbevinden en betrokkenheid van de leerlingen. Doordat het slechts gaat om een kleine groep respondenten kan externe geldigheid niet worden aangetoond. Uit vervolgonderzoek op vijftig tot honderd andere onderwijsinstellingen zal moeten blijken of de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar andere onderwijsinstellingen.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 19 van 65
Titel afstudeerscriptie
Een onderzoek naar het vergroten van de betrokkenheid door middel van systeemdenken Linda Melaard
Auteur (/auteurs) Samenvatting ‘Gatverdamme, niet weer geschiedenis’, schreeuwt een leerling van groep 8 door de Bosseschool. En dat is nog maar één van de veelgehoorde reacties als er een zaakvak wordt aangekondigd. Enthousiasme en betrokkenheid voor de zaakvakken in groep 8 op de CBS de Bosseschool in Middelharnis zijn ver te zoeken. Hier moet iets aan gedaan worden, dit onderzoek naar het vergroten van betrokkenheid bij de leerlingen van groep 8b speelt daar op in. De onderzoeker zelf was geïnteresseerd in het systeemdenken en heeft de onderzoekvraag daaraan gekoppeld. De volgende onderzoeksvraag werd geformuleerd: Op welke manier kan de inzet van systeemdenken de betrokkenheid van groep 8b op de Bosseschool in Middelharnis vergroten tijdens de lessen geschiedenis? De centrale vraag is veelomvattend en om deze vraag goed te beantwoorden is ervoor gekozen om de centrale vraag op te delen in deelvragen. Deze deelvragen houden verband met de begrippen uit de centrale vraag In welke mate zijn de kinderen van groep 8b op de Bosseschool betrokken bij de lessen geschiedenis, vóór het inzetten van de systeemtools? In welke mate zijn de kinderen van groep 8b op de Bosseschool betrokken bij de lessen geschiedenis, na het inzetten van de systeemtools? Welk effect heeft systeemdenken op de kinderen van groep 8b op de Bosseschool? Welke vormen van systeemdenken kunnen het beste ingezet worden in het totale lesprogramma van groep 8b op de Bosseschool? Wat vraagt het van de leerkracht om systeemdenken in te zetten in het totale lesprogramma in groep 8b op de Bosseschool? Om de vragen van dit onderzoek te beantwoorden zijn 5 geschiedenislessen geobserveerd. Eén les zonder de inzet van systeemdenken en 4 lessen met inzet van systeemdenken. Alle leerlingen van groep 8b namen deel aan het onderzoek, zij werden door de onderzoeker geobserveerd. Het onderzoek is van explorerende aard. De voor dit onderzoek afgenomen observaties zijn kwalitatief. Uit de observaties is naar voren gekomen dat de betrokkenheid van de leerlingen wordt verhoogd. Als de eerste en de laatste observatie naast elkaar gelegd worden is het verschil in betrokkenheid groot. Tijdens de eerste observatie werd een lage waarde van gemiddelde betrokkenheid gemeten en tijdens de laatste observatie was de gemiddelde waarde van betrokkenheid een stuk hoger. Opvallend was dat leerlingen tijdens lange klassikale momenten vaak een lage betrokkenheid toonden. Gedurende het werken met de systeemtools waren de leerlingen meer betrokken bij de les. Het systeemdenken kan de betrokkenheid van leerlingen bevorderen, mits de inzet van de systeemtools op de juiste manier wordt ingezet. Gebruik van de juiste systeemtaal en voldoende tijd voor de inzet van de systeemtools is belangrijk. De leerlingen reageerden tijdens dit onderzoek positief op coöperatieve werkvormen tijdens het systeemdenken. Mogelijk is dat een mooi onderwerp voor een vervolgonderzoek.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 20 van 65
Natuur & techniek/ Outdoor education Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Voeten in de aarde Carine van Aken
Dit onderzoek gaat over het realiseren van een schooltuin. Basisschool ‘De Warande’ te Axel heeft plannen om iets te gaan doen met een stukje grond dat rondom de school ligt en tot nu toe nog geen bestemming heeft. Door dit onderzoek zal duidelijk worden hoe er een schooltuin gerealiseerd kan worden voor de groepen 1 en 2. In de onderstaande deelvragen is te zien welke elementen er onderzocht zullen worden De hoofdvraag die gevormd is naar aanleiding van de probleemstelling luidt: • Welke kansen kan een schooltuin bieden voor het doen van onderzoekjes die de ontwikkeling van kinderen in groep 1 en 2 op basisschool ‘De Warande’ te Axel stimuleren? Deze vraag wordt opgesplitst in de volgende deelvragen: 1. Welke ontwikkelingsbevorderende onderzoekjes en opdrachtjes zijn geschikt om uit te voeren met kinderen van groep 1 en 2 in de schooltuin voor groep 1-2 op de Warande? 2. Welke gewassen en welk tuingereedschap zijn geschikt voor de groepen 1 & 2 om mee te werken in de schooltuin voor groep 1 en 2 van de Warande? 3. Op welke manier kan de ruimte die beschikbaar is het best benut worden, zodat er elk seizoen iets in de schooltuin staat? 4. Op welke manier kan volgens de leerkrachten van de groepen 3 t/m 8 de schooltuin een plaats krijgen in het onderwijs op de Warande? Het onderzoek is kwalitatief en het type onderzoek is verkennend, aangezien er aan de hand van de interviews een beoordelingsprotocol opgesteld zal worden .Het onderzoekontwerp dat uitgevoerd zal worden is daardoor een kwalitatieve survey. De onderzoekspopulatie is in dit onderzoek de schooltuin. Er zal gekeken worden naar verschillende elementen die bij het realiseren van een schooltuin horen. De onderzoekseenheden zijn daarbij de leerkrachten van de groepen 1 en 2 die geïnterviewd zullen worden om achter de eisen en voorwaarden te komen over de in de deelvragen genoemde elementen en de leerkrachten van de groepen 3 tot en met 8 zullen door middel van een enquête bevraagd worden over de eisen en voorwaarden die zij stellen als zij zouden gaan werken met een schooltuin. De interviews vormen de basis voor beoordelingsprotocollen, aangezien de eisen en voorwaarden de criteria vormen voor de protocollen. De onderzoekjes, gewassen en gereedschappen worden hiermee beoordeeld. De leerkrachten van de groepen 1 en 2 vonden het vooral belangrijk dat de onderzoekjes leerzaam zouden zijn en dat deze haalbaar zouden zijn qua tijd en organisatie. Op het gebied van de gewassen en het gereedschap is veiligheid een belangrijk punt. Ook moeten de gewassen toegankelijk zijn, doordat ze snel groeien en groeien buiten de zomerperiode. De andere eisen zijn in het onderzoek te lezen. Bij de enquête geeft een groot gedeelte van de leerkrachten aan dat het werken in een schooltuin hen aanspreekt als leerkracht, maar velen geven aan dat zij denken dat het niet haalbaar is met hun huidige groep waaraan zij lesgeven. Alle leerkrachten geven aan dat zij vormen van hulp nodig hebben en dat vooral om groepjes te begeleiden en om te helpen bij het onderhoud. Tijd en organisatie is een punt waar veel leerkrachten over struikelen, het is dus de vraag of er genoeg enthousiasme en inzet is om een schooltuin te realiseren voor deze groepen. Dit punt is bij de leerkrachten van de groepen 1 en 2 geen punt. Het past makkelijker in het rooster en er worden veel ontwikkelingsgebieden bij betrokken, wat een schooltuin waardevol maakt voor deze groepen. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 21 van 65
Titel afstudeerscriptie Wij willen naar buiten Auteur (/auteurs) Mireille Dorst Samenvatting Op OBS De Rieburch te Sint- Maartensdijk heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het inzetten van natuurouders bij de lessen natuuronderwijs van de methode ‘TopOndernemers’. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een afstudeeronderzoek van de HZ University of Applied Sciences. De aanleiding van dit onderzoek is dat het team van de Rieburch te Sint- Maartensdijk al een aantal jaren werkt met de methode ‘TopOndernemers’, maar daarnaast hebben ze ook natuurouders die natuuractiviteiten organiseren. De Rieburch zou graag zien dat de natuurouders gekoppeld worden aan de methode ‘TopOndernemers’ zodat er nog meer uit de lessen gehaald kan worden. Om dit te onderzoeken voor de gehele school zou te breed zijn voor dit onderzoek en daarom is het alleen gericht op de bovenbouw. De centrale vraag in dit onderzoeksrapport luidt: Hoe kunnen de natuurouders ingezet worden bij de lessen natuuronderwijs van de methode ‘TopOndernemers’ in de bovenbouw van OBS De Rieburch te Sint- Maartensdijk? Om deze centrale vraag te kunnen beantwoorden heeft de onderzoeker de volgende onderzoeksvragen opgesteld: 1. Hoe worden de lessen natuuronderwijs van de methode ‘TopOndernemers’ nu gegeven in de bovenbouw op OBS De Rieburch en hoe is de visie van de school hierin terug te zien? 2. Wat doen de natuurouders nu binnen de school en welke mogelijkheden en knelpunten zijn er? 3. Wat vinden de leerkrachten van het inzetten van natuurouders bij de lessen natuuronderwijs en wat kan de meerwaarde hiervan zijn? 4. Wat heeft de gevolgde cursus voor natuurouders de school tot nu toe opgeleverd? Deze vragen zijn belangrijk voor het onderzoek, omdat ze stap voor stap tot het antwoord op de centrale vraag komen. Om de verschillende onderzoeksvragen en uiteindelijk de centrale vraag te kunnen beantwoorden, zijn er tijdens het onderzoek verschillende acties ondernomen. Voor de literatuurstudie zijn er verschillende bronnen geraadpleegd. Voor het praktijkonderzoek is er gebruik gemaakt van observaties, interviews en een enquête. De onderzoekseenheden zijn de lessen natuuronderwijs van de methode ‘TopOndernemers’ in de bovenbouw. Uit het onderzoek is gebleken dat de lessen natuuronderwijs over het algemeen voldoen aan het vijfstappenplan, de leerkracht heeft een begeleidende rol heeft en de leerlingen enthousiast zijn. Tevens bleek uit het onderzoek dat de natuurouders al heel veel werk verrichten en dat dit door de hele school erg op prijs gesteld wordt. Knelpunten zijn de tijd om alles te organiseren en daarnaast ook de ruimte binnen het reguliere lesprogramma. De conclusie van het onderzoek is, dat door middel van goede communicatie tussen de leerkrachten en natuurouders gezocht kan worden naar de juiste momenten om activiteiten in te zetten. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 22 van 65
Zo kunnen de natuurouders met hun activiteiten aansluiten bij de onderwerpen die op dat moment binnen de lessen van ‘TopOndernemers’ behandeld worden. En de leerkrachten kunnen aangeven wanneer iets wel of niet goed uit komt in het reguliere lesprogramma. De jaarplanning waar op dit moment al mee gewerkt wordt kan hier mooi op aansluiten. Dit is dan ook wat wordt aanbevolen, een nieuwe jaarplanning en goede communicatie.
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
De Daltons pakken de natuur aan Denise Lipman
Dit onderzoeksrapport gaat over hoe het thema ‘De vier seizoenen’ van natuuronderwijs gekoppeld kan worden aan het Daltononderwijs. Tijdens mijn stageperiode kwam duidelijk naar voren dat er weinig aandacht werd besteed aan het vak natuuronderwijs. Dit was voor mij een aanleiding naar onderzoek om te kijken op welke manier het natuuronderwijs meer aan bod zou kunnen komen. Hieraan heb ik het thema ‘De vier seizoenen’ gekoppeld, omdat dit een thema is wat een heel schooljaar door gebruikt kan worden. Daarnaast wilde ik het Daltononderwijs hierin terug laten komen, omdat het onderzoek plaatsvindt op een Daltonschool. De volgende onderzoeksvraag is hieruit voortgekomen: ‘Op welke manier kan het thema ‘De vier seizoenen’ van natuuronderwijs gekoppeld worden aan het daltononderwijs op OBS Binnen de Veste te Zierikzee in groep 3-4?’ De volgende deelvragen zijn hierbij gekozen: - Hoe wordt het Daltononderwijs nu toegepast bij de lessen in groep 3-4 op basisschool OBS Binnen de Veste te Zierikzee? - Op welke manier worden nu de drie officiële Daltonprincipes van het daltononderwijs toegepast in de lessen natuuronderwijs in groep 3-4 van basisschool OBS Binnen de Veste te Zierikzee? - Op welke manier wordt natuuronderwijs aangeboden in de andere groepen op basisschool OBS Binnen de Veste te Zierikzee? - Tegen welke knelpunten lopen de leerkrachten nu aan en wat zijn hun wensen? Het onderzoeksontwerp is een kwalitatief survey onderzoek, omdat er in het onderzoek wordt vastgesteld hoe de lessen natuuronderwijs worden gegeven in relatie tot het Daltononderwijs. Daarnaast worden er open vragen gesteld tijdens de interviews en wordt er open geobserveerd. De onderzoekseenheden zijn de leerkrachten van OBS Binnen de Veste en er is een steekproef gehouden onder de leerlingen die in groep 3-4 zitten. Daarnaast is de directeur ook betrokken bij het onderzoek. Door middel van interviews en observaties wordt er nagegaan hoe de drie officiële Daltonprincipes van het Daltononderwijs terug komen bij de lessen natuuronderwijs, hoe het thema ‘De vier seizoenen’ van natuuronderwijs aan het Daltononderwijs gekoppeld kan worden en of de vier seizoenen aan bod komen tijdens de lessen.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 23 van 65
Eén van de opvallendste resultaten dat uit het onderzoek naar voren komt is dat alle leerkrachten van OBS Binnen de Veste aangeven dat natuuronderwijs een ‘ondergeschoven kindje’ is. Het is één van de vakken die als eerste van het rooster wordt gehaald wanneer er andere belangrijke zaakvakken moeten worden ingehaald of waar extra aandacht aan moet worden besteed. Daarnaast geven de leerkrachten ook aan dat zij vaak te weinig tijd hebben om de lessen natuuronderwijs voor te bereiden en uit te voeren. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan het aanbieden van proefjes. Ook is dit niet altijd organisatorisch realiseerbaar vanwege de grote combinatiegroepen. Uit de conclusie is naar voren gekomen dat het thema ‘De vier seizoenen’ van natuuronderwijs op verschillende manieren kan worden gekoppeld aan het Daltononderwijs. Een belangrijke aanbeveling hierbij is het aanbieden van natuuronderwijs via de taakbrief. In de interviews met de leerkrachten is er aangegeven dat er best ruimte gemaakt kan worden op de taakbrief voor natuuronderwijs. Het thema ‘De vier seizoenen’ kan hierin naar voren komen door verschillende onderwerpen van het seizoen aan bod te laten komen.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 24 van 65
Titel afstudeerscriptie Divergent leren binnen natuuronderwijs en techniek Auteur (/auteurs) Joyce van Peer Samenvatting Het onderwijs van nu bestaat op veel scholen, een groot deel van de tijd, uit wat er verteld wordt door de leerkracht. De leerkracht draagt kennis over en de leerlingen leren dit uit hun hoofd. De geleerde kennis wordt getoetst, zodat kan worden aangetoond dat de leerlingen de kennis kunnen reproduceren. Er is telkens maar één antwoord op de vraag mogelijk. Deze manier van denken houdt het innovatief leren denken tegen. In dit onderzoek wordt gekeken naar een andere manier van leren, namelijk het divergent leren. Met divergent leren is het de bedoeling om de passieve houding van het onderwijs te doorbreken. Centraal staat het stellen van veel vragen, waardoor de leerlingen twijfel wordt aangeboden. Men moet de leerling geen zekerheden, maar twijfel aanbieden. Uit proefschrift is terug te vinden, dat leren twijfelen inderdaad effectief is. (Delnooz, 2008) In dit onderzoek is gekeken naar de manier waarop meervoudige intelligentie en coöperatief leren een rol kunnen spelen binnen het divergent leren. Bij meervoudige intelligentie is er gekeken naar de meervoudige intelligenties volgens Howard Gardner. Divergent leren staat open voor de logica en denkwijze van het kind. Ieder kind leert op een eigen unieke manier en het onderwijs kan zich daarop aanpassen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat meervoudige intelligentie een plaats kan krijgen binnen divergent leren door gebruik te maken van het stappenplan VierKeerWijzer. (Bastmeijer, 2012). Dit stappenplan bestaat uit vier stappen, waarbij de leerling de ruimte krijgt om te kiezen welke manier van leren het beste werkt voor hem of haar. Bij coöperatief leren is er gekeken hoe het kan worden ingezet binnen het divergent leren. Coöperatief leren is een onderwijsleersituatie, waarbij de leerlingen in kleine heterogene groepen, op een gestructureerde manier, samenwerken aan een leertaak. Leerlingen kunnen goed van elkaar en met elkaar leren. De leerlingen worden namelijk uitgedaagd om een actieve houding aan te nemen binnen de samenwerking. Ook de interactie tussen de leerlingen wordt gestimuleerd, waardoor de verschillen in de groep worden benut als kansen om van elkaar te leren. Wanneer de leerkrachten zichzelf verdiepen in de beschikbare coöperatieve werkvormen en daarbij ook informatie verzamelen met betrekking tot divergent leren, kunnen de werkvormen goed verweven worden binnen die leerstrategie. Het kan de leerkrachten goed helpen om regelmatig in overleg te gaan of elkaar te observeren tijdens de lessen die ze geven door middel van de methode van het divergent leren.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 25 van 65
Titel afstudeerscriptie Groene vingers in de school Auteur (/auteurs) Stefanie Peeters Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd op de Deltaschool in Goes. Dit is een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Zeer moeilijk lerend betekent dat het kind zich langzamer en moeizamer ontwikkelt dan andere kinderen. Hierdoor ontstaat een verstandelijke beperking, een achterstand in de ontwikkeling die niet meer in te halen is. De Deltaschool in Goes heeft twee groepen voor speciaal onderwijs en twee groepen voor voortgezet speciaal onderwijs. Een leerling zit tot zijn twaalfde kalenderjaar in het speciaal onderwijs. Hierna stroomt de leerling door naar het voortgezet speciaal onderwijs, waar de leerling tot zijn twintigste kalenderjaar jaar mag blijven. Hierna zal de leerling uitstromen, mogelijkheden voor uitstroom zijn: vervolgonderwijs, (arbeidsmatige) dagbesteding en de arbeidsmarkt. De aanleiding van het onderzoek is dat het niet haalbaar is om werkzaamheden te verrichten in de tuin wanneer het regent . Voor zeer moeilijk lerende kinderen is het van belang dat zij de aangeleerde stof in de praktijk kunnen ervaren. In dit onderzoek staat centraal welke kenmerken er van belang zijn voor een binnenactiviteit van het vak tuin aan groep VSO1A van de Deltaschool in Goes. De centrale vraag is opgedeeld in enkele deelvragen: wat er gedaan wordt aan het vak tuin tijdens regen en hoe dit bevalt, de mogelijkheden die er zijn binnen de Deltaschool Goes, ervaringen van twee leerkrachten, twee onderwijsassistenten en elf leerlingen met de gegeven binnenactiviteiten. Het onderzoek betreft een open onderzoeksvraag, er wordt namelijk onderzocht welke kenmerken er van belang zijn voor binnenactiviteiten van het vak tuin. Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek, tevens ook een beschrijvend onderzoek. Er zijn interviews gehouden, waaruit nieuwe ideeën zijn voortgekomen. Twee leerkrachten, één onderwijsassistent, elf leerlingen van de Deltaschool in Goes, één onderwijsassistent van de Klimopschool in Middelburg hebben een bijdrage geleverd aan dit onderzoek door middel van observaties en interviews. Uit het onderzoek kwamen belangrijke kenmerken naar voren namelijk: alertheid, systeemdenken en arrangementen. Alertheid houdt in dat je zo wakker bent om te reageren op prikkels. Systeemdenken is een mogelijkheid om het onderwijs de broodnodige impulsen te geven. Dit kan door coöperatief leren en het toepassen van meervoudige intelligentie. Binnen een les is het belangrijk om deze op te delen in diverse arrangementen namelijk: basis, verdiept en intensief. Tijdens de interviews bleken dat motivatie, denk stimulerende gespreksmethodiek, modelling en constructivisme een belangrijke kenmerken tijdens binnenactiviteiten voor het vak tuin. Motivatie kan intrinsiek en extrinsiek zijn. Intrinsieke motivatie gaat om het handelen zonder tussenkomst van andere personen. Extrinsieke motivatie gaat om het handelen na tussenkomst door andere personen. Binnen de Deltaschool Goes werkt men met denk stimulerende gespreksmethodiek, waar centraal staat dat iedere leerling in staat is om op zijn/haar niveau een vraag te beantwoorden. Respondenten geven aan dat de activiteiten die zij binnen uitvoeren divers zijn. Door het toepassen van meervoudige intelligentie kan iedere leerling op zijn/haar manier leren. Respondenten geven aan dat het leren via modelling een belangrijk onderdeel is. Modelling houdt in dat de leerkracht een aan te leren vaardigheid voordoet, hierna samen doet en tot slot past de leerling het geleerde zelfstandig toe. Hoewel de kracht zit in creativiteit, is de aanbeveling vanuit dit onderzoek toch om op zoek te gaan naar een methodiek die een leidraad kan zijn in de te geven binnenactiviteiten. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 26 van 65
Titel afstudeerscriptie
Een manier om duurzame ontwikkeling een plaats te geven in het onderwijs van groep ½ Yvet Slokkers
Auteur (/auteurs) Samenvatting Dit onderzoek is gericht op punt drie van ‘de drie pijlers van de Frisse school’. Er is nog weinig tot geen plaats gemaakt voor duurzaamheid in het onderwijs op basisschool Het Palet te Bergen op Zoom. De directeur wil hier graag verandering in zien. De centrale vraag van het onderzoek luidt dan ook als volgt: Op welke manier kan duurzame ontwikkeling een plaats krijgen in het aanbod van het onderwijs in groep 1/2 van basisschool Het Palet te Bergen op Zoom? Met behulp van onderstaande deelvragen wordt er antwoord gegeven op de centrale vraag van het onderzoek. - Welke kenmerken van duurzame ontwikkeling in het onderwijs zijn waarneembaar in groep 1/2B? - Aan welke voorwaarden moeten de lessen duurzame ontwikkeling volgens de leerkracht voldoen en wat is er nodig om die vorm te geven? - Welke activiteiten zijn geschikt voor in de naaste schoolomgeving voor groep 1/2? - Op welke wijze kan de lessenserie, van het Frisse Scholen project, gebruikt worden bij het onderwijs over duurzame ontwikkeling? In het theoretisch kader is inhoudelijke informatie opgenomen over kernbegrippen zoals: Frisse scholen, duurzaamheid, duurzame ontwikkeling, duurzame ontwikkeling in het basisonderwijs, duurzame ontwikkeling in de naaste omgeving, externe organisaties voor duurzame ontwikkeling en de implicaties van het onderzoek. Dit is een kwalitatief explorerend survey onderzoek. De onderzoekseenheden zijn alle leerlingen uit groep 1/2B en acht leerkrachten. Er hebben zes observaties plaatsgevonden in de klas, er zijn van twaalf lesactiviteiten bevindingen beschreven en er zijn acht leerkrachten geïnterviewd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het huidig onderwijs vooral aandacht wordt besteed aan het creëren van betrokkenheid voor de ander en de omgeving. De leerkrachten benoemen wat zij verstaan onder duurzame ontwikkeling en geven aan, aan welke voorwaarde de lessen duurzame ontwikkeling volgens hen moeten voldoen en wat er nodig is om die vorm te geven. Aan de hand van de deelvragen, onderzoeksvragen en de uitkomsten van de interviews en observaties kan geconcludeerd worden dat duurzame ontwikkeling een plaats kan krijgen in het aanbod van het onderwijs in groep 1/2 wanneer er een gezamenlijke visie en richtlijnen voor het hele team worden vastgesteld. De lessen duurzame ontwikkeling moeten praktisch zijn en passen binnen de gebruikelijke projecten en lessen. Hierbij gaat de voorkeur naar het zelfstandig inlezen over duurzame ontwikkeling en het gebruiken van een activiteitenpakket of lesideeën. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het lessenpakket Frisse Scholen GGD West-Brabant en de activiteiten op het dakterras. Enkele aanbevelingen om duurzame ontwikkeling een plaats te kunnen geven in het aanbod van het onderwijs in groep 1/ 2 van basisschool Het Palet te Bergen op Zoom zijn: Een algemene visie opstellen voor het team, het aanschaffen of verzamelen van een activiteitenpakket of lesideeën, de leerkrachten zich in laten lezen over duurzame ontwikkeling en kijken bij welk thema of project de lessen in te passen zijn Bij een vervolgonderzoek op dit onderzoek zou nader onderzocht kunnen worden bij welke projecten en lessen de activiteiten over duurzame ontwikkeling het best in te passen zijn. Ook zou onderzocht kunnen worden welke visie of richtlijnen er het beste bij deze school met dit team passen. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 27 van 65
Titel afstudeerscriptie Onderzoeken doe je samen! Auteur (/auteurs) Saskia van Waterschoot Samenvatting De aanleiding van dit onderzoek heeft betrekking op het natuuronderwijs op basisschool ‘de Oostvogel’ te Lamswaarde. Op deze basisschool werken ze met de werkvormen van het coöperatief leren. Ze werken bij het vak natuuronderwijs nog niet met coöperatief leren. Het initiatief voor dit onderzoek is genomen door de onderzoeker. De onderzoeker wil het Coöperatief Structureel Leren gaan toepassen in het natuuronderwijs in groep 3/ 4 op deze basisschool. Door middel van observaties, een interview en enquêtes denkt de onderzoeker te weten te komen of de leerlingen meer gebaat zijn bij coöperatief leren in het natuuronderwijs. Het is relevant voor basisschool de Oostvogel, omdat er tijdens lessen natuuronderwijs met onderzoeken veel wordt samengewerkt. Door coöperatieve werkvormen in te voegen zorg je ervoor dat dit op een gestructureerde manier gebeurt. Kinderen leren op deze manier van en met elkaar (Förrer e.a. 2008). Als het onderzoek positieve resultaten heeft opgeleverd, zullen de coöperatieve werkvormen ingevoerd kunnen worden bij het natuuronderwijs in deze groep. De onderzoeksvraag van het onderzoek is als volgt : ‘Op welke manier wordt de onderzoekende houding bij de lessen natuuronderwijs in groep 3 en 4 van basisschool ‘de Oostvogel’ te Lamswaarde gestimuleerd door coöperatieve werkvormen?’ Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: - Op welke manier wordt het natuuronderwijs momenteel verzorgd in groep 3 en 4 en wat zijn de knelpunten? - Welke coöperatieve werkvormen sluiten het beste aan bij het natuuronderwijs van basisschool ‘de Oostvogel’ te Lamswaarde? - Op welke manier is het mogelijk om door middel van Structureel Coöperatief Leren de onderzoekende houding te bevorderen? - Aan welke voorwaarden moeten lessen natuuronderwijs waarin het Structureel Coöperatief Leren is verwerkt voldoen? Het onderzoek is kwalitatief, want het is een kleinschalig onderzoek met weinig respondenten. Het gaat vooral om het verkrijgen van inzichten. De vijftien kinderen van groep 3 en 4 en de leerkracht worden geobserveerd, geënquêteerd en geïnterviewd. Ook worden de vier leerkrachten van groep 5 t/m 8 geënquêteerd. In het verslag gaat het vooral om beschrijvingen. Er is voor een kwalitatief onderzoek gekozen omdat dit het beste aansloot bij de onderzoeksvraag. Om te weten te komen of de onderzoekende houding wordt bevorderd, moet er in de klas geobserveerd worden. Uitgewerkte gespreks- en observatieverslagen zijn het uitganspunt van de analyse. (Baarda, 2009) Het type onderzoek is beschrijvend, want de onderzoeksvraag luidt: ‘Op welke manier wordt de onderzoekende houding bij het natuuronderwijs in groep 3 en 4 van basisschool ‘de Oostvogel’ te Lamswaarde gestimuleerd door coöperatief leren?’ Vragen die beginnen met ‘op welke manier’ zijn beschrijvende onderzoeksvragen. Er wordt een situatie beschreven. Kinderen gaan tijdens de les natuuronderwijs werken met coöperatieve werkvormen. En deze lessen zullen worden geobserveerd. De lessen zullen beschreven worden in een observatieverslag. Het kenmerk dat onderzocht gaat worden is de onderzoekende houding. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 28 van 65
Dit kenmerk gaat door het meetinstrument worden onderzocht. Dit houdt in dat de volgende dimensies worden onderzocht: - Innovatie - Zelfstandigheid - Kritische houding - Interesse De onderzoekseenheden zijn alle 15 leerlingen van groep 3 en 4 van basisschool ‘de Oostvogel’ te Lamswaarde. De natuurmethode, de leerkracht van groep 3 en 4 en de leerkrachten van de bovenbouw worden ook betrokken bij het onderzoek. De coöperatieve werkvormen ‘Tweepraat’ en ‘Placemat’ sluiten het beste aan bij het natuuronderwijs in groep 3 en 4 van basisschool ‘ de Oostvogel’ in Lamswaarde. Deze werkvormen kunnen gebruikt worden wanneer de kinderen voorspellingen doen voorafgaand aan het onderzoek. Of wanneer de kinderen het onderzoek gaan nabespreken en er conclusies worden getrokken. Bij het Structureel Coöperatief Leren gaat het om de vijf basisvoorwaarden. Dit zijn de volgende voorwaarden: - Positieve wederzijdse afhankelijkheid - Individuele verantwoordelijkheid - Directe en gelijktijdige interactie - Gelijkwaardige deelname - Sociale vaardigheden Tijdens een les natuuronderwijs waarin er gebruik gemaakt wordt van coöperatieve werkvormen moeten deze voorwaarden voorkomen. Om de onderzoekende houding van de kinderen te stimuleren is het van belang dat er tijdens de lessen natuuronderwijs geregeld onderzoeken worden uitgevoerd. Met behulp van ‘Het ontdekkasteel’ kunnen er verschillende onderzoeken worden gedaan.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 29 van 65
Titel afstudeerscriptie Leren doen we samen Auteur (/auteurs) Margot van ‘t Westeinde Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd omdat de leerkrachten van OBS De Moolhoek het lastig vinden om structurele coöperatieve werkvormen toe te passen tijdens een les natuuronderwijs. De onderzoeker wil graag weten welke structurele coöperatieve werkvormen het meest efficiënt zijn voor een les natuur in groep drie van OBS De Moolhoek. Structureel coöperatief leren is een onderwijsleersituatie waarin de leerlingen in kleine groepen op een gestructureerde manier samenwerken aan een gezamenlijk doel. Er is gekozen voor een kwalitatief beschrijvend onderzoek. Hieraan hebben eenentwintig leerlingen en één leerkracht van groep drie OBS De Moolhoek deelgenomen. Er is gekozen voor een kleinschalig onderzoek omdat er gekeken wordt naar de meningen en gevoelens van de respondenten. Ook is er gebruik gemaakt van een kwalitatief survey ontwerp. Dit soort onderzoek is zeer bruikbaar wanneer men bijvoorbeeld wilt weten wat mensen van het product vinden. De onderzoeker wil graag te weten komen welke werkvormen de leerlingen en leerkracht van groep drie het meest efficiënt vinden voor een les natuur. De volgende onderzoeksvragen zijn gebruikt voor het onderzoek: Op welke manier kan het structureel coöperatief leren toegepast worden bij natuuronderwijs van groep 3 van OBS De Moolhoek? - Hoe wordt het vak natuur nu gegeven in groep 3 en is de leerkracht daar tevreden over? -Op welke manier wil de leerkracht van groep 3 meer werkvormen van structureel coöperatief leren kunnen toepassen tijdens een les natuur? - Welke werkvormen van structureel coöperatief leren passen het beste tijdens een les natuur in groep 3? - Hoe wordt de betrokkenheid ervaren door de leerlingen van groep 3 als er gewerkt wordt met structureel coöperatief leren tijdens een les natuur? Uit verschillende interviews, observaties en enquêtes die tijdens het onderzoek zijn uitgevoerd is gebleken dat de leerlingen van groep drie de werkvormen: in de rij, hoeken en mix en koppel het meest efficiënt vinden tijdens een les natuur. Ook kwam er naar voren dat de leerlingen van groep drie het prettig vinden om thema gebonden te werken. Door de lessen natuur thema gebonden aan te bieden zijn de leerlingen meer met het thema bezig dan dat de lessen elke week een ander onderwerp hebben. Ook kan de leerkracht de leerlingen betrekken in wat ze willen leren. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat de leerkracht een houvast heeft aan het vijfstappenplan. Hierdoor wordt een les natuur nog meer structuur gebonden aangeboden. Voor een vervolg onderzoek kan er gekeken worden naar welke structurele coöperatieve werkvormen het meest efficiënt zijn in een les natuuronderwijs in een hogere groep.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 30 van 65
Outdoor Education Titel afstudeerscriptie Outdoor in het Clingse Bos Auteur (/auteurs) Jessica Lauret Samenvatting Dit onderzoek gaat over het uitbreiden van de speelmogelijkheden door middel van outdoor activiteiten in de natuurspeeltuin van het Clingse bos, voor kinderen tussen de acht en twaalf jaar. De aanleiding van dit onderzoek is dat de natuurspeeltuin van het Clingse bos nog niet effectief genoeg wordt gebruikt door kinderen van deze leeftijdscategorie. Het probleem heeft ook te maken met het feit dat de plaats waar de natuurspeeltuin ligt, van zichzelf niet uitdagend genoeg is. Hierbij valt te denken aan een eentonig landschap met weinig hoogteverschillen. De uitdaging zal dus moeten komen vanuit de activiteiten. Het Zeeuwse landschap en de dorpsraad Clinge geven aan dat er op dit moment veel jonge kinderen actief zijn in deze natuurspeeltuin. Met dit onderzoek wordt er gekeken welke voorwaarden en wensen voor de nieuwe outdoor activiteiten worden opgesteld door de respondenten. De hoofdvraag die geformuleerd is naar aanleiding van dit probleem luidt: Welke mogelijkheden zijn er om de natuurspeeltuin van de Clingse bossen uit te breiden met behulp van outdoor activiteiten voor kinderen tussen de acht en twaalf jaar? Deze vraag is opgesplitst in de volgende deelvragen: 1. Hoe wordt er momenteel gebruik gemaakt van de natuurspeeltuin in de Clingse bossen en waarom voldoet dit niet aan de wensen van de gebruikers? 2. Aan welke voorwaarden moeten, volgens de verschillende partijen, de nieuwe outdoor activiteiten in het Clingse bos voldoen ? 3. Welke mogelijkheden biedt het Clingse bos om de natuurspeeltuin uit te breiden door middel van outdoor activiteiten? 4. Zijn er good practices van initiatieven op het gebied van outdoor activiteiten voor kinderen tussen de acht en twaalf jaar die toepasbaar zijn in dit terrein? Dit kwalitatief onderzoek is verkennend en explorerend. Uitgaande van het probleem dat er op dit moment te weinig gebruik gemaakt wordt van de natuurspeeltuin van het Clingse bos, door kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar, is de onderzoeker begonnen met een literatuuronderzoek op basis van boeken, rapporten, tijdschriften en eerdere documenten die met het onderzoek te maken hebben. Tevens is er nagegaan welke factoren van invloed zijn op de leerlingen als het gaat om outdoor activiteiten. Het onderzoeksontwerp is een kwalitatief survey omdat er is ingezoomd op een bepaald kenmerk, namelijk het uitbreiden van de speelmogelijkheden in de natuurspeeltuin van de Clingse bossen voor kinderen tussen de acht en twaalf jaar. De populatie van dit onderzoek wordt gevormd door kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar. De onderzoekseenheden zijn de kinderen uit de groepen vijf tot en met acht van basisschool de St. Bernardus te Clinge. Tevens behoren de leden van de dorpsraad te Clinge, het hoofd afdeling voorlichting van het Zeeuwse landschap, beheerder natuurgebied en medewerkers Natuur&Zo tot de onderzoekseenheden. Ook de ervaringsdeskundigen op het gebied van natuurspeeltuin behoren tot de onderzoekseenheden. Een belangrijk gegeven uit de resultaten van dit onderzoek is, dat de respondenten graag het educatieve element terugzien in de natuurspeeltuin. Spanning en uitdaging worden gezien als de belangrijkste voorwaarden waaraan de nieuwe activiteiten moeten voldoen. Natuur&Zo te Terneuzen is een onderdeel van de gezamenlijke centra voor natuur- en milieueducatie in Zeeland. Zij beschikken over leskisten en andere activiteiten die ingezet kunnen worden in de natuurspeeltuin van het Clingse bos. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 31 van 65
Een belangrijke conclusie die getrokken kan worden, is dat er genoeg mogelijkheden zijn om de natuurspeeltuin van de Clingse bossen uit te breiden door middel van outdoor activiteiten. In dit verslag kunt u het verloop van het onderzoek lezen en tevens de nieuwe ideeën als aanbevelingen, die ontwikkeld zijn voor kinderen tussen de acht en twaalf jaar en die uitvoerbaar zijn in de natuurspeeltuin van het Clingse bos. De belangrijkste aanbeveling van dit rapport, is de aanbeveling voor het inzetten van de educatieve route.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 32 van 65
Levensbeschouwing Titel afstudeerscriptie Van verhalen naar verschillen Auteur (/auteurs) Nishita Bakx Samenvatting Op de openbare basisschool Ter Tolne in Tholen wordt de methode ‘Klets’ gebruikt om leerlingen effectieve sociale vaardigheden bij te brengen, ze leren opkomen voor zichzelf en rekening te houden met anderen. Via een professional van deze school is duidelijk geworden dat de methode is verouderd en weinig uitdaging biedt voor de kinderen op het sociaal – emotionele vlak. Het uitvoeren van dit onderzoek is een examenonderdeel voor het behalen van het diploma van leerkracht basisonderwijs aan de Hogeschool Zeeland te Vlissingen. Het doel van het onderzoek is, een beeld te krijgen van de manier waarop jonge kinderen communiceren met elkaar om etnische verschillen bij elkaar te ontdekken aan de hand van prentenboeken. De centrale onderzoeksvraag hierbij luidt als volgt: ´Kunnen kinderen etnische verschillen bewust leren hanteren in uiterlijk en gedrag doordat ze dit onderling zelf ervaren?’ De vorm van dit onderzoek is actieonderzoek. Bij deze vorm van onderzoek wordt eerst een literatuurstudie verricht. Vervolgens wordt er een praktijkonderzoek uitgevoerd. Tijdens het praktijkonderzoek worden de gegeven lessen opgeslagen als video-opnames. De uitwerking van de gesprekken wordt opgeslagen als audio-opnames. Het concrete beeldmateriaal wordt verzameld in de vorm van tekeningen. Al deze gegevens zijn geanalyseerd en verwerkt tot conclusies en aanbevelingen voor verdere onderzoekers en de betreffende school. Uit dit onderzoek komt naar voren dat kinderen nog niet eerder met elkaar hebben gecommuniceerd over ‘etnische verschillen’ binnen de groep. Alle kinderen zijn in staat om hun eigen bevindingen bespreekbaar te maken, maar de manier waarop is afhankelijk van het individuele kind. Ieder kind heeft echter zijn eigen kijk op het ontdekken van de etnische verschillen. Voor een verdere onderzoeker zou ik de aanbeveling geven om een soortgelijk onderzoek uit te voeren bij oudere kinderen. Zo kan worden nagegaan hoe je op een andere manier etnische verschillen binnen de groep kan bespreken. Hieruit vloeit de volgende aanbeveling voort: het ontwerpen van activiteiten voor zowel jonge- als oudere kinderen om een onderwerp als ‘etnische verschillen’ binnen de groep bespreekbaar te maken. De aanbeveling voor de betreffende school is vanaf groep 1 beginnen met het bespreek maken van ‘etnische verschillen’ binnen de groep, zodat kinderen kennis kunnen maken met andere culturen en tradities en wederzijds respect opbouwen. En waar ook de schoolregels in verweven worden, hoe je met elkaar omgaat.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 33 van 65
Titel afstudeerscriptie Het kind aan het woord Auteur (/auteurs) Kitty Vaas Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van openbare basisschool de Beverburch te Middelburg. De Beverburch is een basisschool die gelegen is in de multiculturele wijk ‘de Stromenwijk’. In de Stromenwijk is sprake van grote verschillen, zowel godsdienstig als levensbeschouwelijk. Achter deze verschillen gaan vermoedelijk sociale spanningen schuil. Het onderzoek wordt gedaan in het kader van ‘levensbeschouwing’. Verschillen waar een school werk van maakt in het kader van burgerschap en sociale vorming. Het onderzoek is gericht op vragen als; ‘hoe leven deze verschillen bij de kinderen in de wijk?’, ‘Wat weten zij van de verschillende stromingen en wat betekent dit voor de eigen levensbeschouwing?, en ‘Hoe worden verschillen in godsdienst gewaardeerd?’. De verwachting is dat de uitkomsten bij kunnen dragen aan de kwaliteit van het onderwijs. Zo bevordert dit onderzoek uiteindelijk het respect en begrip in de wijk. De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt als volgt: “Wat vertellen kinderen uit de bovenbouwgroepen van basisschool de Beverburch in Middelburg over de eigen levensbeschouwing, en over de levensbeschouwing van andere kinderen? En hoe geven ze aan verschillen hiertussen te waarderen?” Deze vraag is opgesplitst in de volgende deelvragen; - Wat vertellen kinderen over de eigen levensbeschouwing? - Wat vertellen kinderen over de levensbeschouwing van medeleerlingen? - Welke verschillen en overeenkomsten geven de kinderen aan te vinden hiertussen ? - Wat vertellen kinderen over hoe ze deze levensbeschouwing waarderen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een theoretisch kader opgesteld en zijn interviews afgenomen. In totaal zijn 18 kinderen in tweetallen geïnterviewd. Deze kinderen zijn steekproefsgewijs gekozen uit de bovenbouwgroepen van deze school (groep 5 t/m 8). De interviews met de kinderen zijn gebaseerd op de vijf levensvragen van godsdienstpedagoog Friedrich Schweitzer; ‘waar kom ik vandaan?’, ‘waar ga ik naartoe?’, ‘waarom ben ik hier?’, ‘hoe verhoud ik me tot andere mensen?’ en ‘hoe zit dit voor een ander?’ De resultaten van de interviews zijn vervolgens verwerkt in een schema waarnaast ‘portretten’ te vinden zijn van de kinderen die hebben meegewerkt in het onderzoek. Wat direct opvalt bij het analyseren van de interviews is dat het woord ‘kunnen’ een woord is dat veelvuldig terugkomt in de uitspraken van kinderen. Kinderen vertellen over de eigen levensbeschouwing als een samenstelling van verschillende stromingen, waarin ruimte lijkt voor nog vele stromingen. Andere begrippen die veel naar voren komen tijdens de interviews zijn wederkerigheid, een goed leven, en de hemel (geen hel!). De theorieën over de levensbeschouwelijke ontwikkeling van pedagogen Kieran Egan en James W. Fowler bieden hier verklaringen voor. Het materiaal dat verzameld is in dit onderzoek is voornamelijk gelezen en beoordeeld op de levensbeschouwelijke aspecten ervan, en biedt een schat aan informatie. Er valt echter ook informatie uit te halen over bijvoorbeeld de sociaal-emotionele ontwikkeling of de mondelinge taalvaardigheid. Kinderen hebben verbazingwekkend veel te vertellen en zijn goede waarnemers, iets waar veel meer gebruik van gemaakt zou kunnen worden. In ‘het kind als grote filosoof van de basisschool’ ligt een grote opening voor het moderne onderwijs, ‘het kind centraal’. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 34 van 65
Titel afstudeerscriptie Het belangrijkste is dat men niet stopt met vragen te stellen Auteur (/auteurs) Kim van Walsem Samenvatting De vragen en overwegingen van kinderen krijgen om verschillende redenen een belangrijkere plaats in het basisonderwijs. Ook in de levensbeschouwelijke en godsdienstige vorming staat het leren van kinderen centraal. Gesprekken nemen de plaats in van inwijden in een traditie. Aangezien de vorming eigentijds dient te zijn kan men gaan filosoferen met kinderen. Het doel in dit onderzoek is het inventariseren van levensvragen die jonge kinderen hebben, namelijk groep 3-4. Wanneer duidelijk is welke levensvragen kinderen hebben kan men daarover gaan filosoferen. Het doel van het onderzoek is levensbeschouwelijke gesprekken bevorderen, door middel van filosoferen met kinderen, door goed aan te sluiten bij de levensvragen die kinderen verwonderen. Dit leidt tot de volgende hoofdvraag: “Over welke levensvragen gaan de leerlingen, uit groep 3-4 van basisschool St. Bernardus te Clinge, in dialoog?” Om deze centrale hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: • Tot welke categorie kunnen de meeste levensvragen, van de leerlingen uit groep 3-4, gerekend worden? • Over welke categorieën, met betrekking tot levensvragen, gaan de leerlingen uit groep 3-4 in dialoog met een medeleerling? • Over welke categorieën, met betrekking tot levensvragen, gaan de leerlingen uit groep 3-4 in dialoog met de groepsleerkracht? • Tijdens welke lessen komen levensvragen aan bod? Dit onderzoek is Survey, omdat men uitgaat van meningen die personen hebben. De leerlingen worden tijdens het veldwerk geobserveerd in verschillende situaties en individueel geïnterviewd. De onderzoekseenheden die aan bod komen zijn: leerlingen groep 3-4 en de groepsleerkracht van basisschool St. Bernardus. De helft van de groep wordt geïnterviewd. Alle leerlingen uit groep 3-4 nemen deel aan de observaties. Een opvallend resultaat in dit onderzoek is dat leerlingen drie keer meer een levensvraag stellen aan de groepsleerkracht dan aan een medeleerling. Overigens stellen leerlingen meer levensvragen die tot de categorie “Blikken op het bestaan” horen, waarbij de levensvragen gericht zijn op God/ Jezus. Dit vormt tevens de belangrijkste conclusie. Garreth Matthew, een van de grondleggers van filosoferen met kinderen, heeft in zijn eigen onderzoek aangetoond dat jonge kinderen in staat zijn om abstract te denken en dus kunnen filosoferen met elkaar. Dit onderzoek bevestigt dat. Dit in tegenstelling tot de theorie van Jean Piaget. Volgens Piaget zijn kinderen pas rond het twaalfde levensjaar in staat tot abstract denken. Doordat leerlingen in staat zijn om levensvragen te stellen laten zij blijken dat zij in staat zijn tot abstract denken. Daarnaast blijkt dat het vormingsonderwijs niet is verdwenen en er redenen zijn om aandacht te besteden aan godsdienstige ontwikkeling. Zeker in de onderzochte groep, want de leerlingen stellen het meeste een levensvraag over God of over Jezus. Aan de hand van dit onderzoek wil de onderzoeker andere scholen inspireren om zelf bij de leerlingen levensvragen te inventariseren, zodat men hierover kan filosoferen in de klas. Zeker als de school de Socratische methode als uitgangspunt wil nemen sluit deze werkwijze daarbij aan. Verder is het interessant om de mogelijkheden van godsdienstonderwijs te onderzoeken. Hier kan men ook de levensvragen van leerlingen aan koppelen, zodat het duidelijker wordt waarom leerlingen hierover de meeste levensvragen stellen. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 35 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Met de vraag ‘Hoe was je dag?’ boek je resultaat Jeanine Pleijte
Pagina 36 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Zelfstandigheid op de basisschool Samantha Roodenburg
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 37 van 65
Geschiedenis Titel afstudeerscriptie Geschiedenis anders Auteur (/auteurs) Sarina Cools Samenvatting Na onderzoek (Bouwens, 2012) naar wat het zaakvakonderwijs nodig heeft om tot betekenisvol leren te komen, is geconcludeerd dat de nieuwsgierigheid van de leerlingen versterkt moet worden en dat er een gestructureerd en interactief onderwijsaanbod moet zijn waardoor met vormen van ontdekkend onderwijs en interessante thema’s de kinderen uitgedaagd worden in hun ontwikkeling. Er is in dit onderzoek onderzocht hoe tijdens de geschiedenislessen tegemoet kan worden gekomen aan de onderwijsbehoeftes van de leerlingen om zowel individueel als in groepsverband de ontwikkeling van hun meervoudige intelligenties te stimuleren, waardoor de betrokkenheid groter zal worden en de resultaten beter. Het onderzoek vormt een kwalitatief surveyonderzoek. De resultaten voor de methodegebonden toetsen zijn per leerling erg verschillend. Dit komt doordat de methodelessen veel lijken op begrijpend lezen. Er wordt een stuk tekst gelezen en vragen worden klassikaal of schriftelijk behandeld. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen die goed zijn in begrijpend lezen ook goed scoren op de methodegebonden toetsen van geschiedenis. Leerlingen die onvoldoende scoren bij begrijpend lezen, scoren hier ook vaak een onvoldoende bij de methodegebonden toetsen van geschiedenis. Om aan te sluiten bij de onderwijsbehoeftes van de leerlingen is het belangrijk dat er bij de (korte) instructie gebruik wordt gemaakt van beeld- en geluidsmateriaal en dat er bij de verwerking van de stof meer samengewerkt kan worden. De leerlingen willen ook gebruik maken van hun handen, ofwel praktisch bezig zijn. Dit zijn de uitkomsten van de card sorting. Na het afnemen van de MIT (meervoudige intelligentietest) kon er geconcludeerd worden dat de meervoudige intelligenties van de leerlingen erg uiteenlopen. Alle acht intelligenties zijn dan ook terug te zien in zowel de gedwongen als de vrije keuze van de MIT. Door de variabelen die er zijn onder de leerlingen zal het lastig zijn om voldoende aan te sluiten bij alle intelligenties. De kant en klare schema’s en instrumenten van Howard Gardner maken het aantrekkelijk om te starten met het werken met meervoudige intelligentie. Voor dit onderzoek is er een bezoek gebracht aan een basisschool waar al met meervoudige intelligentie gewerkt wordt. Deze leerlingen waren erg zelfstandig en werkten op een prettige manier met elkaar samen. Ze waren geïnteresseerd en betrokken tijdens de les. Daarnaast werd er door een leerkracht aangegeven dat hun resultaten enorm gestegen zijn in vergelijking met de periode dat ze nog geen meervoudige intelligentie toepasten.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 38 van 65
Muziek, beeldende vorming & drama Titel afstudeerscriptie Creativiteit in de groep Auteur (/auteurs) Babette de Dreu Samenvatting De aanleiding van dit onderzoek is onwetendheid over de hoeveelheid creativiteit binnen het onderwijs op de Bisschop Ernstschool. Een uitgangspunt van de Bisschop Ernstschool is ‘werken aan de totale ontwikkeling van de kinderen’. Creativiteit is belangrijk om in deze kennissamenleving goed te kunnen functioneren en is daardoor van belang om te ontwikkelen. Vanuit dat inzicht komt de volgende hoofdvraag voort: ‘In welke mate is creativiteit aanwezig binnen het muziekonderwijs in de groepen 3 en 4 op de Bisschop Ernstschool?’ Er zijn in het onderwijs, in de klas, drie componenten waar je mee te maken krijgt. Dit zijn de leerling, de leerkracht en de leerstof. Deze worden onderzocht vanuit de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe draagt de inhoud van de gebruikte methode ‘Moet je doen’ bij aan de creativiteit van de leerlingen binnen de muzieklessen? 2. Hoe dragen de leerkrachten bij aan de creativiteit van de leerlingen binnen de muzieklessen? 3. Welk niveau van creativiteit heeft de klas op basis van het aangereikte model? Deze drie componenten zijn de onderzoekseenheden in dit kwalitatieve/kwantitatieve onderzoek. Het onderzoeksontwerp is een kwantitatief survey. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is een methodeonderzoek uitgevoerd, de leerkrachten zijn geïnterviewd, er is een enquête afgenomen en kinderen werden binnen muzieklessen geobserveerd. Het methodeonderzoek heeft aangetoond dat alle 5 de aspecten van creativiteit in de methode voorkomen. Ook is er een opmerking geplaatst die aantoont dat de methode muzieklessen voorschrijft die vallen onder een ‘goede muziekles’. Uit de interviews is gebleken dat in alle drie de onderzoeksgroepen de methode gebruikt wordt. Er wordt ook in alle drie de onderzoeksgroepen aangegeven dat de methode niet elke les gebruikt wordt. Hierdoor is niet te zeggen of de (één van de) vijf aspecten van creativiteit in elke muziekles de kans krijgen zich te ontwikkelen. In de groepen 3b en 4 staan leerkrachten voor de groep die veel interesse hebben in muziek waardoor het integreren in het leerproces meer zal voorkomen. Van bijscholing in creativiteit is bij de leerkrachten geen sprake geweest. Wel heeft een leerkracht van groep 3b aangegeven thuis zichzelf aan te leren op een creatieve manier producten te maken. Dit zorgt voor meer professionaliteit betreft creativiteit in deze groep dan in de andere groepen en betekent daarbij een extra bijdrage aan de creativiteit in de groep. Het is niet eenvoudig om een beoordelingsschaal aan het observatiemodel te koppelen. Als je kijkt naar het totaal aantal punten wat toegekend had kunnen worden in het model en wat behaald is door de groepen, valt het laag uit (groep 3a: 18,26% / groep 3b: 17% / groep 4: 25,76%) Wat dit precies zegt over het niveau van de creativiteit in de klassen is niet duidelijk omdat het onderzoek kleinschalig was en daardoor niet met zekerheid te zeggen valt of dit onderzoek representatief is. Creativiteit is in een zekere mate aanwezig binnen het muziekonderwijs in de groepen 3 en 4 op de Bisschop Ernstschool. Er kunnen hier geen getallen aan gekoppeld worden. Wel kan de mate van creativiteit verhoogd worden. Om te kijken of de creativiteit stijgt zou dit onderzoek een jaar later in Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 39 van 65
de groep herhaald moeten worden. Zo kan je de veranderingen zien die zich hebben voorgedaan na het eventueel opvolgen van de aanbevelingen. Je kan zien wat er in het traject veranderd is en of dit de creativiteit ten goede heeft gedaan. De belangrijkste aanbevelingen zijn: de methode behouden, de suggesties van de leerkrachten bespreken en eventueel bijscholen door middel van een studiedag of cursus zodat leerkrachten creativiteit kunnen herkennen en verhogen. Daarnaast wordt een specifiek handelingsadvies voor de betreffende groepen afgegeven.
Titel afstudeerscriptie Ieder kind is bij ons uniek Auteur (/auteurs) Melissa Flipse en Deborah van der Sterren Samenvatting In opdracht van het Rijk in de periode 2013-2016, zal het Fonds voor Cultuurparticipatie, de deelregeling ‘Cultuureducatie met Kwaliteit Primair Onderwijs’ uitvoeren (de Reu, 2012). In Zeeland, neemt onder andere het Centrum KCE het initiatief hiervoor met het project ‘Cultuureducatie boven het C-niveau’ (Centrum KCE Oosterschelderegio, 2013). De directeur van basisschool de Holtkampschool wil voldoen aan de nieuwe eisen en hiermee het B-niveau bereiken op gebied van cultuureducatie. Middels het onderzoek is uitgezocht welke visie de Holtkampschool heeft, op gebied van cultuureducatie. Vanuit deze visie worden handvatten en stappen aangedragen, om het B-niveau te bereiken. De onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd: Welke stappen moeten aan de hand van de gemeten visie binnen Stichting Prisma, waarbij de nadruk ligt op de Holtkampschool te Goes, worden doorlopen om het B-niveau van cultuureducatie te bereiken, waarbij het cultuurbeleidsplan 2013-2016 als uitgangspunt wordt genomen? In het theoretisch kader worden de kernbegrippen van de onderzoeksvraag omschreven en uitgewerkt aan de hand van de bestudeerde literatuur. Tevens zijn er gesprekken gevoerd met deskundigen op gebied van cultuureducatie. Deze gesprekken zijn terug te vinden in de bijlagen. Dit onderzoek is een actieonderzoek en deels verkennend onderzoek. Het onderzoek is zowel een kwalitatief als een kwantitatief onderzoek. De onderzoekseenheden zijn de leerkrachten, icc’er (interne cultuurcoördinator) en directeur van de Holtkampschool. Het onderzoek is uitgevoerd met een enquête en een aantal interviews. Met behulp van de enquête is de visie van de leerkrachten gemeten. Uit de interviews is de visie van de directeur en icc’er naar voren gekomen. Dit tezamen vormt de visie van de Holtkampschool, aan de hand van vier componenten: kernwaarden; hoger doel; gewaagd doel en kernkwaliteiten (van der Loo e.a., 2007). De dataverzameling bestaat uit achtergrondinformatie, gespreksverslagen, interviewverslagen en ingevulde enquêtes. Uit de enquête komt naar voren dat de leerkrachten van de Holtkampschool cultuureducatie belangrijk vinden. Ze geven cultuureducatie gemiddeld een 7,28. De kernkwaliteiten waar de meeste leerkrachten over beschikken en kunnen gebruiken bij cultuureducatie zijn: realistisch, flexibel, optimistisch en kritisch. De leerkrachten geven aan zich door middel van nascholing, workshops en begeleiding van specialisten verder te willen ontwikkelen. Uit de enquête geeft ruim 70% aan dat Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 40 van 65
muziek de discipline is waar de meeste aandacht naar uit moet gaan, maar geen enkele leerkracht geeft aan hierin uit te blinken. Ruim 27% van de leerkrachten geeft aan goed te zijn in theater/drama. Daaropvolgend dans en beeldende vorming met 20%. De meerderheid van de leerkrachten vindt het een noodzaak dat cultuureducatie en andere cognitieve vakken worden verankerd. Wereldoriëntatie is het vak waarvan alle leerkrachten aangeven dat dit valt te integreren met cultuureducatie. Enkele leerkrachten zien de ideale situatie voor zich door inzet van een vakdocent. Daarnaast geven enkele leerkrachten aan een doorgaande leerlijn te willen en zoveel mogelijk integratie met ander vakken. Uit het interview met de directeur komt naar voren dat ieder kind uniek is, niet alleen kinderen die kunnen rekenen zijn goed, maar ook kinderen die kunnen tekenen. Beiden moeten de gelegenheid krijgen zich te ontplooien, zo dus ook met cultuureducatie. Het doel is dat de kinderen leren genieten van cultuur en zich op een expressieve manier kunnen uiten. Uit het interview met de icc’er komt naar voren dat zij ervan overtuigd is dat de Holtkampschool zich naar een hoger plan moet tillen. Dat de collega’s elkaar moeten inspireren en het cultuurbeleidsplan stap voor stap moeten uitvoeren. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de Holtkampschool op zoek is naar een doorgaande leerlijn voor cultuureducatie. Als onderdeel hiervan zal de school eerst naar het B-niveau moeten stijgen, dit door het ambitieoverzicht te volgen en de vastgestelde visie verder te ontwikkelen. Aanbevelingen die hieruit voortvloeien om het B-niveau te bereiken zijn: informatievoorziening door het Centrum KCE; deskundigheidsbevordering op gebied van muziek; cultuurbeleidsplan aanpassen; handvaardigheidlokaal gebruiken; in de gymlessen ook dansles geven en het Cueka spel gebruiken.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 41 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Call it music but it’s so much more Susanne Gerritsen
Dit onderzoek betreft leerlingen uit groep 3/4 die tijdens de muzieklessen niet altijd even gemotiveerd zijn. De meeste leerlingen tonen een ongemotiveerde houding en lijken de muzieklessen niet leuk te vinden. De leerkracht lijkt het steeds minder aantrekkelijk te vinden om met behulp van de methode 'Moet je doen' (1998), die gebruikt wordt op basisschool de Schuttershoek in IJzendijke, muziekles te geven. Zodra de methode uit de kast gehaald wordt, ervaart de leerkracht dat de leerlingen niet enthousiast zijn. Hieruit volgde een kwalitatief verkennend onderzoek waarbij de volgende onderzoeksvraag wordt gebruikt: In hoeverre sluit de muziekmethode ‘Moet je doen’ aan bij de motivatie van de leerlingen uit groep 3/4 van basisschool ‘De Schuttershoek’ in IJzendijke? Naar aanleiding van deze vraag is een literatuuronderzoek gedaan, evenals een praktisch onderzoek. Daarbij horen de volgende deelvragen: 1. In welke mate zijn de leerlingen in hun eigen leefwereld gemotiveerd met muziek bezig met betrekking tot de vijf domeinen? 2. Op welke wijze houdt de methode ‘Moet je doen’ rekening met de leefwereld van de leerlingen? 3. In welke mate zijn de leerlingen gemotiveerd tijdens de muziekles? Het ruime begrip “motivatie” wordt verstaan als een positieve manier om gedrag te uiten. Hierbij speelt de leefwereld een grote rol. De muzieklessen uit de methode ‘Moet je doen’ zijn zo in elkaar gezet dat er wordt voldaan aan de kerndoelen voor het basisonderwijs. Aan de hand van de informatie in het theoretisch kader zijn er verschillende observaties gedaan, is er een leerling enquête afgenomen en zijn er verschillende interviews gehouden. De lesobservaties vonden plaats tijdens de muzieklessen waarbij gebruik gemaakt werd van de oude methode 'Moet je doen' (1998). Hierbij werd er gekeken naar hoe de leerlingen reageerden op de domeinen die aan bod kwamen, de intrinsieke en extrinsieke motivatie en hoe de leerlingen hun motivatie en/of demotivatie uitten (zie bijlage 1). Naast meerdere lesobservaties is er in groep 3/4 een leerling-enquête afgenomen waarbij de leerlingen konden aangeven in welke mate de door de onderzoeker vooraf geselecteerde stellingen over muziek het beste bij hun paste (zie bijlage 2). Om een beter beeld te krijgen van de muzieklessen zijn interviews afgenomen met de twee leerkrachten en twee leerlingen uit groep 3/4. Daarnaast heeft een interview met Lieuwe Noordam (een van de auteurs van de methode 'Moet je doen') plaats gevonden. Door het houden van deze interviews kon de mate van de motivatie van de leerlingen gemeten worden. (zie bijlage 3, 4 en 5). De verkregen informatie uit deze meetinstrumenten werd geanalyseerd. De enquête werd geanalyseerd door deze te verwerken in cirkeldiagrammen. Hieruit bleek dat de leerlingen in een zeer geringe mate, in hun eigen leefwereld, bezig zijn met muziek. Daarbij bleek dat de oude methode 'Moet je doen' (1998) niet meer bij de leefwereld van de leerlingen past en de mate van motivatie van de leerlingen tijdens de muziekles minimaal is. De onderwerpen uit de methode ‘Moet je doen’ spelen Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 42 van 65
hierin een grote rol. In de nieuwe methode 'Moet je doen' (2007) passen de onderwerpen al beter bij de leefwereld van de leerlingen van nu. De aanbevelingen die bij dit onderzoek passen zijn dat de oude methode ‘Moet je doen’ (1998) te veel afwijkt van de leefwereld van de leerlingen en dat het beter zou zijn om een nieuwe methode aan te schaffen. Op dit moment is de vernieuwde methode ‘Moet je doen’ in ontwikkeling. De hele methode staat al op Eigenwijs Digitaal en wordt nu geschikt gemaakt voor het digibord.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 43 van 65
Titel afstudeerscriptie Bewegen op muziek van het licht Auteur (/auteurs) Gabriëla Pattianakotta Samenvatting In dit onderdeel wordt een samenvatting gegeven van deze scriptie. Het betreft een overzicht van de vraagstelling, methode van onderzoek, resultaten en bevindingen Vertrekpunt Sinds 2006 heeft het SLO kerndoelen opgesteld die er voor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd. Zo heeft het vak bewegingsonderwijs ook een kerndoel dat is gebaseerd op het onderdeel bewegen op muziek. Dit onderdeel wordt vaak achterwege gelaten. Dit is ook geval op basisschool de Vossenburch., er worden hier weinig tot geen lessen gegeven door de leerkrachten op het gebied van bewegen op muziek. Wat mij brengt bij de centrale onderzoeksvraag voor dit onderzoek: Welke mogelijkheden en obstakels liggen er bij de leerkrachten van de Vossenburch om een les bewegen op muziek zelf te kunnen doceren? Methode Om een antwoord te krijgen op deze vraag is er met behulp van het inzetten van verschillende methodieken en instrumenten onderzoek gedaan. Als eerste is er een literatuuronderzoek gedaan om te kijken aan welke domeinen de leerkrachten moeten voldoen. Vervolgens is er een methode opgesteld om te kijken hoe we bij het antwoord van de onderzoeksvraag moeten komen. Er is voor dit onderzoek gekozen voor een kwalitatieve en kwantitatieve onderzoekmethode. Het kwantitatief onderzoek is beschrijvend terwijl het kwalitatief onderzoek explorerend is. Deze typen van onderzoek zijn voortgekomen uit de van onderzoeksvragen en doelstellingen van het onderzoek. Aan de hand van de methode zijn er enquêtes onder de leerkrachten verspreid waarna er vijf interviews en drie observaties plaatsvonden. Resultaten en discussie, Conclusie en aanbevelingen Een van de belangrijkste verkregen resultaten is de `onbekendheid`over kerndoel 57. Aan de hand van resultaten is er een discussie gemaakt waarbij de resultaten met elkaar worden vergeleken en daarna wordt teruggekoppeld naar de theorie. Één van de opvallende punten uit de discussie was dat één leerkracht tijd in het rooster als obstakel ziet terwijl de andere een mogelijkheid ziet in het rooster om het vak bewegen op muziek te doceren. Wanneer de discussie heeft plaats gevonden kan er een conclusie is getrokken worden. Uit de verkregen resultaten van het onderzoek blijkt dat de leerkrachten onvoldoende kennis en deskundigheid bezitten op het gebied van bewegen op muziek in het bewegingsonderwijs. Tijd en ruimte is een obstakel dat leerkrachten tegen komen. Zij zien een vaste methode als mogelijkheid om bewegen op muziek als activiteit te kunnen aanbieden. Na de conclusie kunnen er aanbevelingen worden gegeven. Een voorbeeld van zo aanbeveling is: het aanbieden van een methode bewegen op muziek in het kader van het bewegingsonderwijs. Zo is er een vaste leerlijn waaraan de leerkrachten zich kunnen vasthouden en lessen met bewegingsvormen kunnen aanbieden in de les.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 44 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Muziek en burgerschap Tijs Valkenburg
De directie van OBS de Kohnstammschool te Goes gaf medio september 2013 aan twee problemen te hebben. Zowel de doelen van muziek als de doelen van burgerschap werden niet volledig bereikt. Deze problemen vormden de aanleiding tot het onderzoek. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het oplossen van beide problemen, is ervoor gekozen onderzoek te doen naar integratie van het domein muziek maken met burgerschap. Hieruit vloeide de volgende hoofdvraag met daar aan hangende deelvragen voort “Op welke manier kan het domein ‘muziek maken’ worden geïntegreerd met burgerschap in de bovenbouw van de Kohnstammschool te Goes?”. 1. Op welke manier kan er een lessenserie voor de bovenbouw van de Kohnstammschool worden ontworpen waarin het domein muziek maken is geïntegreerd met burgerschap? 2. In welke mate worden de doelstellingen van muziek maken en burgerschap bereikt na het geven van een lessenserie waarin het domein muziek maken en burgerschap geïntegreerd zijn? 3. Op welke wijze kan deze lessenserie eventueel worden aangepast waardoor de gewenste effecten worden vergroot? Uit literatuuronderzoek met betrekking tot het domein muziek maken, burgerschap en vakintegratie bleek dat de mogelijkheid om het domein muziek maken met burgerschap te integreren aanwezig was. Omdat het domein muziek maken en burgerschap elkaar overlappen met de samenwerkingsactiviteiten die bij beiden gebieden een belangrijk middel zijn om de doelen van deze gebieden te bereiken (Elliot, 2005), (van der Lei, Haverkort & Noordam, 2004), (Bron, 2006). Voor burgerschap is de samenwerking op zich ook een doel (Bron, Veugelers & van Vliet, 2009). Het idee ontstond om een lessenserie te ontwerpen waarin beide gebieden geïntegreerd zijn, zodat de lessenserie een bijdrage zou leveren aan het bereiken van de doelen van ‘muziek maken’ (TULE, 2013) en burgerschap (SLO, 2008). Omdat de literatuur dit idee ondersteunde, werd dit plan dan ook deel van de onderzoeksopzet. De opzet was om te onderzoeken of de, naar aanleiding van zojuist benoemde literatuur en theorie, ontworpen lessenserie ook echt bijdrage kon leveren aan het bereiken van de doelen van het domein muziek maken en burgerschap. Dit werd gemeten aan de hand van drie meetinstrumenten. Dit betrof een observatieformulier bij elke les, een toets voor en na de lessenserie en een enquête voor de leerlingen na de lessenserie. De doelen van burgerschap en ‘muziek maken’ waren bij de observaties geoperationaliseerd naar waarneembare gedragingen en bij de toets en enquête naar vragen. Indien de gedragingen bij kinderen waargenomen werden, er bij de toets na de lessenserie vooruitgang was in het aantal goede antwoorden en bij de enquête het vooraf bepaalde meest positieve antwoord door de leerlingen werd gekozen; impliceerde dit dat de lessenserie een bijdrage levert aan de desbetreffende doelen. Uiteindelijk werden de resultaten van alle meetinstrumenten bij elkaar gevoegd in een schema om overzichtelijk in beeld te krijgen aan welke doelen de lessenserie een bijdrage heeft geleverd. Uiteindelijk kwam uit de resultaten van de drie meetinstrumenten naar voren dat de lessenserie een bijdrage levert aan de doelen van het domein muziek maken en de onderdelen ‘vaardigheden’ en ‘basiswaarden en houdingen’ van alle domeinen van burgerschap. Aan de doelen van het onderdeel ‘kennis en inzicht’ levert deze lessenserie onvoldoende bijdrage. Met deze resultaten is het antwoord op de eerder benoemde hoofdvraag als volgt: Het domein Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 45 van 65
muziek maken kan, in de bovenbouw van de Kohnstammschool te Goes, worden geïntegreerd met burgerschap als lessenserie waarmee aan het bereiken van de doelen van het domein muziek maken en de doelen van de burgerschap onderdelen ‘vaardigheden’ en ‘basiswaarden en houdingen’ een bijdrage wordt geleverd. De belangrijkste aanbeveling voor de Kohnstammschool is om verder te gaan met het geven van dergelijke lessenseries. Als dit verder uitgebouwd kan worden zal dit de eerder genoemde problemen kunnen verhelpen. Op onderzoeksvlak geldt dit onderzoek als een heel klein deel van een mogelijk groter geheel. Daarom is de aanbeveling richting andere onderzoekers om verder onderzoek te doen naar de integratie van muziek met burgerschap en te zoeken naar manieren waarop dit nog beter kan en eventueel nog meer doelen bereikt kunnen worden. Zo kunnen steeds betrouwbaardere uitspraken worden gedaan over dit onderwerp. Dit onderzoek heeft hier een kleine bijdrage aan geleverd.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 46 van 65
Titel afstudeerscriptie Kleuters en hun samenwerking tijdens danslessen Auteur (/auteurs) Carmen Vermeulen Samenvatting Op veel scholen wordt er gewerkt met coöperatieve werkvormen. Zo ook op het Kompas in OostSouburg. De bedoeling is dat kinderen van jongs af aan kennis maken met coöperatieve werkvormen zodat ze er aan wennen om op deze manier te leren. De vraag is of jonge kleuters wel in staat zijn om samen te werken. Jonge kleuters hebben moeite rekening te houden met een ander want zij zijn egocentrisch ingesteld (Feldman, 2009). De leerkrachten van de onderbouw lopen hier tegenaan tijdens het toepassen van de werkvormen. Is het mogelijk de samenwerking te verbeteren bij jonge kleuters waardoor de coöperatieve werkvormen makkelijker toe te passen zijn en ook beter lopen? Tijdens danslessen houden de kinderen altijd rekening met elkaar. Daarbij kun je denken aan ruimtelijke elementen. Ze moeten uitkijken dat ze tegen niemand aanlopen. Ook moeten kinderen elkaar of de juf nadoen. Daarbij letten ze op een ander en doen ze wat de ander doet. In dit onderzoek zijn elementen van een dansles te lezen waarbij kinderen samen leren werken en rekening houden met elkaar. De centrale onderzoeksvraag: In hoeverre is de samenwerking tussen de kinderen in groep 1 van basisschool het Kompas in Oost-Souburg tijdens coöperatieve werkvormen te vergelijken met samenwerken tijdens danslessen? Om deze vraag te beantwoorden zijn deelvragen opgesteld: 1. Hoe kunnen coöperatieve werkvormen verwerkt worden in danslessen? 2. Hoe is het op dit moment gesteld met de samenwerking tussen de kinderen in groep 1 van basisschool het Kompas in Oost-Souburg? 3. Wat zijn de ideeën van de school over samenwerking bij kleuters? 4. Hoe is de samenwerking tijdens danslessen? In het praktijkdeel wordt als eerste geobserveerd hoe de samenwerking verloopt in de klassensituatie. Daarna worden er 3 danslessen gegeven om te vergelijken of de samenwerking beter verloopt dan tijdens situaties in de klas. Vervolgens wordt er gekeken of de danslessen invloed hebben op de samenwerking in de klas. De onderzoekseenheden van dit onderzoek zijn de volgende: - Christelijke Basisschool het Kompas in Oost-Souburg. Een Christelijke basisschool die onder de scholengroep ‘Perspectief’ valt. Onder deze scholengroep vallen nog 4 andere Christelijke scholen. - Leerkracht groep 0-1b.Zij staat bijna 30 jaar voor de klas en heeft destijds de KLOS (Kleuter Leidster Opleiding School) gedaan. - Kinderen groep 0-1b. In deze groep zitten 22 kinderen van 4 en 5 jaar oud. Sommige daarvan zitten al vanaf het begin van het schooljaar in de klas maar anderen zijn er later bijgekomen. Aan de hand van de observatieformulieren is geconcludeerd dat het goed mogelijk is om danslessen te ontwerpen waarbij kinderen veel moeten samenwerken. Het is moeilijker om coöperatieve dansvormen te ontwerpen omdat er rekening gehouden moet worden met het GIPS-model. Er is geen verbetering te ontdekken tussen de observaties voor en na de danslessen. Wellicht is er wel verbetering wanneer dit onderzoek herhaald zou worden over een langere periode. Als er dan wel verbetering is blijft het moeilijk te zeggen of deze verbetering komt door de danslessen of doordat de kinderen ouder geworden zijn. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 47 van 65
Ook is verbetering mogelijk wanneer er meer dan drie danslessen gegeven worden. De danslessen moeten dan op een gestructureerde manier terug komen in het lesrooster van groep 1. Ook in dit geval blijft het moeilijk te zeggen of de eventuele verbetering dan te maken heeft met de danslessen of met de leeftijd.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 48 van 65
Engels Titel afstudeerscriptie TPR Auteur (/auteurs) Elsbeth Haasnoot Samenvatting In dit artikel wordt antwoord gegeven op de vraag hoe de TPR-activiteiten in de methoden iPockets en Backpack goed en consequent ingezet kunnen worden in de afzonderlijke groepen vier en vijf van de Irisschool in Terneuzen. Het antwoord op deze hoofdvraag is gevonden met behulp van de volgende deelvragen: Wat is - na drie maanden onderwijs in de afzonderlijke groepen vier en vijf - de achtergrond en de beginsituatie op het gebied van Engels van de leerlingen in de afzonderlijke groepen vier en vijf van de Irisschool te Terneuzen? Op welke manier is de TPR-techniek terug te vinden in de methoden iPockets Giraffe, die gebruikt wordt in groep vier en Backpack, die gebruikt wordt in groep vijf van de Irisschool te Terneuzen? Welke praktische problemen komt men in de loop van dit onderzoek tegen tijdens het lesgeven in groep vier en vijf van de Irisschool te Terneuzen naar aanleiding van het werken met TPR? En welke randvoorwaarden kunnen in dit onderzoek benoemd worden waaraan voldaan moet worden om op een succesvolle manier de TPR-techniek in te zetten als leermiddel bij de Engelse les in de afzonderlijke groepen vier en vijf van de Irisschool te Terneuzen? Bij het bestuderen van de theorie omtrent het leren van een tweede taal op jonge leeftijd kwam de Total Physical Response techniek onder de aandacht. Deze techniek wordt al meer dan vijftig jaar gebruikt voor het aanleren van taal en is gebaseerd op de manier waarop wij onze moedertaal verwerven. Het is opmerkelijk te lezen hoe veelvuldig en intensief deze techniek ingezet wordt over de hele wereld voor het verwerven van een tweede of derde taal en hoe weinig hiervan doorgedrongen is tot het Nederlandse onderwijs. In het theoretisch kader wordt uiteengezet hoe kinderen taal leren, hoe de moedertaal verwerving werkt, hoe het basisschoolkind een tweede taal verwerft en welke effecten tweede taalverwerving heeft. De methode die in dit onderzoek is gebruikt om inzichten te verkrijgen is kwalitatief survey onderzoek. Op explorerende wijze zijn door middel van observaties de niveauverschillen binnen de twee gericht gekozen groepen leerlingen beschreven. Aan de hand van een topiclijst zijn de in de groepen gehanteerde methoden bestudeerd. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn een beschrijving van de achtergrond en beginsituatie van de leerlingen, een beschrijving van de praktische problemen naar aanleiding van- en de randvoorwaarden voor het succesvol werken met TPR en een beschrijving van de manier waarop de TPR-techniek terug te vinden is in de methoden Backpack en iPockets. Dit laatste resultaat heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een overzicht van zinvolle activiteiten in de methoden, welke de leerkrachten bij de handleiding kunnen gebruiken om op een goede en consequente manier de TPRtechniek in te zetten als leermiddel bij de Engelse les in de groepen vier en vijf van de Irisschool te Terneuzen.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 49 van 65
Titel afstudeerscriptie To motivate or not to motivate? That is the question Auteur (/auteurs) Susan IJssel Samenvatting Coöperatief leren is een actueel onderwerp waar veel scholen mee bezig zijn. De aanleiding van het onderzoek is het willen uitbreiden van kennis en ervaring rondom coöperatief leren. Het onderzoek wordt uitgevoerd in groep 8 van OBS Het Schengehof te ‟s Arendskerke. De volgende onderzoeksvragen zijn gesteld en beantwoord: Welke verschillen in motivatie zijn bij kinderen waarneembaar door coöperatief leren toe te passen tijdens het vak Engels in groep 8 van OBS Het Schengehof te ’s Heer-Arendskerke? - Hoe gemotiveerd zijn de kinderen van groep 8 op OBS Het Schengehof voor het vak Engels voor het startmoment? - Is de motivatie toegenomen bij de kinderen uit groep van 8 van OBS Het Schengehof na afloop van het volgen van de reguliere lessen Engels zonder coöperatieve werkvormen? - Is de motivatie toegenomen bij de kinderen uit groep van 8 van OBS Het Schengehof na afloop van het volgen van de lessen Engels met coöperatieve werkvormen? Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek en het type onderzoek is beschrijvend/verkennend. De meetinstrumenten die tijdens dit onderzoek worden gebruikt zijn: open observaties, gesloten observaties aan de hand van een observatielijst en open vragenlijsten. De onderzoekspopulatie van dit onderzoek zijn de 16 deelnemende kinderen van groep 8 van OBS Het Schengehof in ‟s HeerArendskerke. De groep wordt opgesplitst in twee groepen. Deze groepen worden steekproefsgewijs ingedeeld. Uit het onderzoek bleek dat dat er sprake is van een toename van de motivatie bij beide groepen. De groep die coöperatief leren aangeboden kreeg hadden een toename in: zin hebben in de les zodra deze begint, het interessant vinden van de lessen en zij gaven aan dat zij deze manier van samenwerken prettig vonden. Zij werden door de coöperatieve werkvormen meer bewust van hun eigen handelen binnen de les en hebben hier na elke les op gereflecteerd. Ze hebben voor zichzelf doelen gesteld waar ze zich binnen een les aan wilden houden. De andere groep gaf aan dat ze het prettig vonden om in een rustige ruimte te werken met minder leerlingen zodat zij rustiger konden werken en dat er meer aandacht per kind was. Om daadwerkelijk te kunnen zeggen of de motivatie is toegenomen door coöperatief leren toe te passen, zal er meer en langduriger onderzoek gedaan moeten worden. De motivatie kan om meerdere redenen, bij beide groepen, zijn toegenomen. Bijvoorbeeld dat de kinderen dus in een rustige ruimte konden werken waarbij ze met een groep van 8 kinderen zaten in plaats van groep 7 en 8 bij elkaar, er was meer individuele aandacht door de kleinere groepen en dat de kinderen les kregen van iemand anders dan hun eigen juf. Tenslotte zijn er naast het advies van langduriger onderzoek doen, de volgende aanbevelingen gegeven: - Coöperatieve werkvormen gebruiken als reflectie- en evaluatievorm. - Eén of twee coöperatieve werkvormen per les (buiten de reflectie/evaluatie).
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 50 van 65
Nederlands Titel afstudeerscriptie Actief creatief met taal Auteur (/auteurs) Carolien Koopman Samenvatting Dit onderzoek heeft betrekking op de motivatie voor taal bij leerlingen in de bovenbouw van de basisschool. Volgens de literatuur neemt de betrokkenheid en het leerplezier toe wanneer de leerkracht een beroep doet op het creatieve en kritische denken van leerlingen. Door het gebruik van vaste denkpatronen bij de methodelessen is de motivatie bij leerlingen lager en is het lastig om oplossingsgericht te denken en een onderzoekende houding aan te nemen. Om een oplossingsgerichte en gemotiveerde houding bij een leerling te stimuleren, is het nodig om het vertrouwen in het leerproces van de leerling uit te spreken en de leerling de gelegenheid te geven om samen te werken en te onderzoeken. De onderzoeker heeft voor dit onderzoek een aantal lessen ontwikkeld waarbij het creatieve, divergente denken en de motivatie van de leerlingen gestimuleerd wordt doordat de leerkracht zich opstelt volgens de parameters van de Creatieve Actie Methodologie. De centrale onderzoeksvraag luidde: Op welke manier kunnen divergente lessen bij taal bijdragen in het vergroten van de motivatie voor taal bij leerlingen van groep 6/7 op basisschool De Springplank te Halsteren? Om deze vraag te beantwoorden, is een lessenserie bij het vak taal opgezet en zijn kinderen voor en na de lessenserie geïnterviewd. Ook is er een vragenlijst afgenomen, zijn er observaties gedaan en heeft de onderzoeker de lessenserie gereflecteerd. De verkregen resultaten bevestigen de gedachte dat leerlingen gemotiveerder zijn als ze zelf hun leerproces kunnen bepalen en wanneer er op divergente wijze gewerkt wordt. De leerkracht die zich opstelt volgens de parameters (aansluiten bij leefwereld, niet –oordelend, vragen stellend, open houding, kritisch, ruimte geven voor samenwerking) lijkt hierbij doorslaggevend.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 51 van 65
Titel afstudeerscriptie Leren is een gezonde dosis lawaai Auteur (/auteurs) Danique van de Merbel Samenvatting Tegenwoordig wordt er verwacht dat de mensen samen kunnen werken. Dit vraagt vaardigheden die ingeoefend kunnen worden met behulp van coöperatieve werkvormen. Op basisschool De St. Maartenschool werd al gewerkt met coöperatieve werkvormen. Tijdens spellingsonderwijs werd dit echter weinig gedaan. Vandaar een onderzoek naar spellingsonderwijs; op welke wijze dit vormgegeven kan worden met behulp van coöperatieve werkvormen. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van de volgende vragen: Op welke manier kan spellingsonderwijs vormgegeven worden met behulp van coöperatieve werkvormen in groep 6/7 van basisschool De St. Maartenschool te Halsteren? 1. Hoe is spellingsonderwijs nu ingericht in groep 6/7 van basisschool De St. Maartenschool? 1.1. Welke methodes worden er gebruikt? 1.2. Welke coöperatieve werkvormen worden er gebruikt bij spellingsonderwijs? 1.3. Wat zijn de ervaringen van de leerlingen en de leerkrachten over het huidige spellingsonderwijs? 2. Welke vier coöperatieve werkvormen zijn bekend bij de leerlingen van groep 6/7 van basisschool De St. Maartenschool? 2.1. Welke vaardigheden hebben de leerlingen nodig om te kunnen werken met coöperatieve werkvormen? 2.2. Welke vaardigheden beheersen de leerlingen al om te kunnen werken met coöperatieve werkvormen? 3.Hoe kunnen die vier geselecteerde coöperatieve werkvormen toegepast worden bij de spellingslessen? 4. Hoe wordt het spellingsonderwijs met de vier geselecteerde coöperatieve werkvormen ervaren door de leerlingen en de leerkrachten? Tijdens het onderzoek werd er onderzocht om tot nieuwe inzichten en ideeën te komen, dit werd gedaan door middel van interviews en observaties. Dit wordt ook wel een kwalitatief survey onderzoek genoemd. Het type onderzoek is verkennend, beschrijvend en participerend. De nieuwe gegevens werden verkend en beschreven. Daarnaast is het participerend, omdat de onderzoeker deel uitmaakt van het onderzoek. De onderzoekseenheden zijn de twee leerkrachten en de leerlingen van groep 6/7 van basisschool De St. Maartenschool. Om tot de resultaten te komen zijn er observaties, enquêtes en interviews verricht. Hieruit kwam naar voren dat er weinig coöperatieve werkvormen werden gebruikt. De leerlingen hadden de mogelijkheid tot overleggen, maar er werd niet met naam en toenaam een werkvorm ingezet, terwijl de leerlingen een groot deel van de vaardigheden om coöperatief te kunnen leren beheersen. In dit onderzoek is ervoor gekozen om twee bekende en twee onbekende coöperatieve werkvormen te kiezen, dit is gedaan om uitdaging en afwisseling te creëren bij de leerlingen. De conclusie is dat de leerlingen de vaardigheden om coöperatief te leren moeten beheersen, om de coöperatieve werkvormen uit te kunnen voeren. Daarnaast moeten coöperatieve werkvormen op een eenduidige manier aangeboden worden. Hierdoor kunnen de leerlingen er gemakkelijk en snel mee aan de slag. Eén van de aanbevelingen is om de vier geselecteerde coöperatieve werkvormen aan te bieden in alle klassen van de bovenbouw van basisschool De St. Maartenschool. Wanneer de vier coöperatieve werkvormen bekend zijn en de leerlingen die beheersen, kan er gekozen worden om twee nieuwe coöperatieve werkvormen aan te bieden om het uitdagend te houden voor de leerlingen.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 52 van 65
Titel afstudeerscriptie Scoren met woorden Auteur (/auteurs) Maaike van Moolenbroek Samenvatting Woordenschat is onmisbaar in het onderwijs. Sterker nog: het is verweven in verschillende vakken en kan niet weggedacht worden. Het is dus belangrijk om voldoende aandacht te besteden aan woordenschat zodat de woordenschat van kinderen vergroot kan worden. In dit onderzoek is onderzocht op welke wijze het woordenschatonderwijs zodanig bevorderd kan worden dat de woordenschat van de kinderen van groep vijf van basisschool De Wegwijzer te Serooskerke vergroot kan worden. De tegenvallende resultaten van de Cito-toetsen woordenschat die de kinderen eind groep 4 gemaakt hebben vormen de aanleiding van dit onderzoek. Voor dit onderzoek is gekozen voor kwalitatief en verkennend onderzoek, omdat het enerzijds gaat om het opdoen van nieuwe inzichten en ideeën op het gebied van het woordenschatonderwijs van basisschool De Wegwijzer en anderzijds om het afstemmen van de taalmethode op de Cito-toetsen woordenschat en het verbeteren van de woordenschat van de kinderen van groep vijf. De deelvragen worden beantwoord door middel van actieonderzoek. De taalmethode Taaljournaal en de Cito-toets woordenschat vormen de eenheden van dit onderzoek, samen met de leerkracht van groep vijf. De kinderen van groep vijf worden ook genoemd in dit onderzoek. Om te beginnen is er een literatuurstudie verricht met als doel meer te weten te komen over woordenschat. Er is algemene informatie gezocht over wat woordenschat inhoudt. Daarna is er gekeken hoe kinderen woorden leren, hoe woordenschatonderwijs in elkaar zit en wat de viertaktmethode inhoudt. Er is gezocht naar informatie over het verzamelen van woorden in de klas en als laatste is er informatie gezocht over de toetsing van woordenschat. Naast de literatuurstudie is een praktijkonderzoek verricht. Dit praktijkonderzoek bestond uit het onderzoeken van de taalmethode Taaljournaal en de woordenschattoets van CITO. De taalmethode is naast een checklist gelegd en de vraagstellingen van de woordenschattoets van CITO en de methodegebonden toets zijn met elkaar vergeleken. Hiernaast is er onderzocht of het geven van woordenschatlessen invloed heeft op de Cito-resultaten van de kinderen van groep vijf. Dit is onderzocht door middel van het geven van lessen, waarna een controletoets is afgenomen om te weten te komen of de lessen invloed hebben gehad. Als laatste is in het praktijkonderzoek onderzocht welke leerkrachtvaardigheden nodig zijn om de woordenschat van de leerlingen te vergroten. Dit is onderzocht door middel van een observatie. Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat de taalmethode Taaljournaal niet afgestemd is op wat CITO vraagt in de woordenschattoetsen. Opvallend is de beoordeling van de methode aan de hand van de checklist. Hier kwam uit voort dat de methode niet voldoet aan de eisen die aan een taalmethode gesteld worden. Of het geven van aangepaste lessen een al dan niet positieve invloed heeft op de Cito-resultaten van de kinderen, is niet gebleken in dit onderzoek. Het zal nog verder onderzocht moeten worden om dit in beeld te krijgen. Het leerkrachtgedrag van de leerkracht van groep vijf is voldoende bevonden, maar kan nog geoptimaliseerd worden. Opvallend tijdens de observatie was het feit dat de leerkracht de voorbewerking samenvoegde met de semantisering. Dit zou uitgebreid kunnen worden, evenals de hulpmiddelen die tijdens de les worden gebruikt zoals grafische modellen of het gebruik van de drie uitjes tijdens de semantisering: uitbeelden, uitleggen en uitbreiden. Er werd gebruik gemaakt van speelse activiteiten en het is wenselijk dat dit voortgezet wordt. Tips hiervoor zijn opgenomen in dit onderzoek.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 53 van 65
Titel afstudeerscriptie Slimme kleuters, wat nu? Auteur (/auteurs) Lizanne Salomé Samenvatting In dit onderzoek wordt een advies gegeven aan de leerkrachten van basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke over hoe de behoeften van leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied in groep 1 en 2 kunnen worden ondersteund en hoe er onderwijs op maat kan worden verzorgd voor deze leerlingen. De aanleiding tot het onderzoek is het feit dat het voor leerkrachten van basisschool St. Petrus – De Wegwijzer niet duidelijk is op welke manier behoeften op leesgebied van leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong in groep 1 en 2 kunnen worden ondersteund. De volgende vraag staat centraal in het onderzoek: Op welke manier kan worden voorzien in de behoeften van leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied in groep 1- 2 op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke zodat er onderwijs op maat aan hen kan worden gegeven? De hoofdvraag is onderverdeeld in de volgende deelvragen: - Welke behoeften hebben leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied in groep 1-2 op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke? - Welke instructie hebben leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied nodig in groep 12 op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke? - Welke materialen kunnen er worden aangeboden aan leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied in groep 1-2 en welke materialen zijn er aanwezig op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke? - Welke leerstijlen hebben leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied in groep 1-2 op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke? - Welke begeleiding wensen leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied in groep 1-2 op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer in Schoondijke? Het soort onderzoek is kwalitatief. Het gaat om een brede en open onderzoeksvraag, waarvan de resultaten zullen worden beschreven in woorden. Het onderzoektype is explorerend. Het onderzoekontwerp is een kwalitatief survey. Er wordt gekeken naar een bepaald kenmerk, namelijk een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied bij leerlingen in groep 1 en 2. De onderzoekeenheden zijn de zes leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied, de groepsleerkracht, de ouders en de intern begeleider. De leerlingen geven in de interviews aan dat ze het werk wat ze maken te makkelijk vinden. Het merendeel zou graag moeilijker werk krijgen. Ook laten ze weten dat ze meer zouden willen lezen in de klas, en dat ze geen leesboekjes op hun niveau aangeboden krijgen. Er wordt aanbevolen om te zorgen voor werk op verschillende niveaus. Zowel de leerkracht als de intern begeleider geven aan dat er op basisschool St. Petrus – De Wegwijzer te Schoondijke weinig materiaal beschikbaar is voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied. Uit de theorie blijkt dat dit een bekend gegeven is en dat er weinig methodes zijn die zich richten op kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied. Wel is het volgens de intern begeleider mogelijk om materiaal uit de methode van groep 3 te gebruiken voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong. Vanuit dit onderzoek wordt aanbevolen om materiaal te zoeken/aan te schaffen voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong op leesgebied.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 54 van 65
Titel afstudeerscriptie Wij leren samen woorden! Auteur (/auteurs) Carolien de Rijcke Samenvatting In dit onderzoek wordt er advies gegeven aan de leerkrachten van basisschool St. Petrus / De Wegwijzer over welke coöperatieve werkvormen er ingezet kunnen worden in het woordenschatonderwijs. De aanleiding voor het onderzoek is het feit dat er te weinig aandacht wordt besteed aan het woordenschatonderwijs op deze school. De leerkrachten willen op een effectieve wijze werken aan de woordenschat. Er is geen sprake van een aparte leerlijn of methode voor de woordenschat, waardoor de leerkrachten geen aparte lessen woordenschat geven. Het onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van de onderstaande onderzoeksvraag: Welke coöperatieve werkvormen kunnen worden ingezet voor het woordenschatonderwijs aan de leerlingen uit groep 5/6 van basisschool St. Petrus / De Wegwijzer? De centrale onderzoeksvraag is onderverdeeld in de volgende deelvragen: 1. Hoe is het woordenschatonderwijs nu ingericht? 2. Wat zijn de ervaringen van de leerkrachten en de leerlingen met de werkvormen die al worden gebruikt? 3. Wat zijn de ervaringen van de leerkrachten en leerlingen met de methode Taal Actief die nu wordt gebruikt? 4. Hoe kunnen de coöperatieve werkvormen, het hulpboek van Cito en de thema’s van de methode Taal Actief met elkaar in verband worden gebracht? 5. Wat zijn de ervaringen van de leerlingen en de leerkrachten met betrekking tot het woordenschatonderwijs met de geselecteerde coöperatieve werkvormen? Het soort onderzoek is kwalitatief en kwantitatief. De resultaten van de interviews worden in woorden beschreven. De resultaten van de enquête bestaan uit getallen, die op systematische wijze geanalyseerd worden in de vorm van een cirkeldiagram. Het type onderzoek is beschrijvend, verkennend en explorerend. Het onderzoeksontwerp is een actieonderzoek. Het actieonderzoek wordt uitgevoerd door coöperatieve werkvormen in te zetten met de geselecteerde oefeningen uit het Cito hulpboek en de themawoorden van de methode Taal Actief. Ook gaat het om een participerend onderzoek omdat de betrokkenen hebben meegeholpen met het analyseren van een probleem: ze willen op een effectieve wijze werken aan woordenschat. De onderzoekseenheden zijn de zestien leerlingen en twee leerkrachten uit groep 5/6. Woordenschat is in de methode Taal Actief geïntegreerd. De leerkrachten geven in het interview aan dat zij extra materialen missen om goede woordenschatlessen te kunnen geven. Door het inzetten van de drie coöperatieve werkvormen in het woordenschatonderwijs met de geselecteerde oefeningen uit het Cito hulpboek en de woorden uit het thema van Taal Actief, kunnen zij op een andere wijze aandacht besteden aan woordenschat. Uit de resultaten van de interviews en de enquêtes na het actieonderzoek blijkt dat de coöperatieve werkvorm Tafelronde een sterke voorkeur heeft. De leerkrachten geven aan dat leerlingen de kans krijgen om met elkaar te overleggen over een bepaald woord. Uit de theorie blijkt dat dit een belangrijk gegeven is. De leerkrachten geven aan dat zij de coöperatieve werkvormen, met name Tafelronde, in de toekomst vaak zullen inzetten binnen het woordenschatonderwijs. De conclusie is dat de werkvormen Tafelronde en Tweetal coach ingezet kan worden binnen het woordenschatonderwijs. Mix en koppel kan worden ingezet, mits er goed geëvalueerd wordt. Een belangrijke aanbeveling in het onderzoek is dat leerkrachten de coöperatieve werkvormen inzetten in ieder thema uit de methode Taal Actief om de woorden te leren. Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 55 van 65
Titel afstudeerscriptie De bovenbouw begrijpt het!? Auteur (/auteurs) Maud Scheele Samenvatting In dit onderzoek wordt gekeken op welke manier een adaptieve invulling kan worden gegeven aan het programma begrijpend lezen in de groepen 6,7 en 8 van basisschool St. Bavo om te komen tot betere resultaten bij de leerlingen. De aanleiding voor dit onderzoek komt voort uit de lage Citoresultaten die in deze groepen behaald worden. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: op welke manier kan in de groepen 6 t/m 8 op basisschool St. Bavo in Oostburg een adaptieve invulling worden gegeven aan het programma begrijpend lezen zodat de resultaten voor begrijpend lezen verbeteren? De centrale onderzoeksvraag bestaat uit de volgende deelvragen: 1. Op welke manier worden in de groepen 6 t/m 8 van basisschool St. Bavo in Oostburg lessen begrijpend lezen vormgegeven door de leerkrachten? 2. Welke extra zorg voor begrijpend lezen wordt door de leerkrachten van groep 6 t/m 8 van basisschool St. Bavo in Oostburg aangeboden aan leerlingen? 3. Op welke manier differentiëren leerkrachten van groep 6 t/m 8 van basisschool St. Bavo in Oostburg tijdens de lessen begrijpend lezen? 4. Welke middelen/kennis/tijdsduur hebben leerkrachten van groep 6 t/m 8 van basisschool St. Bavo in Oostburg nodig om de lessen begrijpend lezen zo goed mogelijk af te stemmen op de onderwijsbehoeften van de leerlingen? 5. Welke relatie is er in groep 8 van basisschool St. Bavo in Oostburg tussen het leesniveau van de leerlingen en de resultaten van begrijpend lezen? Het soort onderzoek is een kwalitatief onderzoek. In dit onderzoek gaat het om het verkrijgen van inzichten binnen de school. Het gaat daarbij om open onderzoeksvragen. Het onderzoekstype is explorerend. Uit het onderzoek moet naar voren komen wat de oorzaken zijn van de lage Citoresultaten en op welke manier deze verbeterd kunnen worden. Het onderzoeksontwerp is een kwalitatief survey. Bij een survey gaat het om een beperkt aantal onderzoekseenheden. Voor dit onderzoek zijn dat de leerlingen en de drie leerkrachten van de groepen 6, 7 en 8. Uit het onderzoek komt naar voren dat de leerkrachten laag scoren als wordt gekeken in welke mate ze adaptief te werk gaan. De leerkrachten differentiëren in hun lessen maar op twee niveaus. Ze werken daarnaast niet volledig volgens het directe-instructiemodel. Opvallend is dat dit bij alle leerkrachten het geval was. N.a.v. de observaties zijn aan de leerkrachten drie lesopzetten gegeven waarin de ontbrekende handelingen stonden uit het directe-instructiemodel. De leerkrachten hebben laten zien een deel van deze didactische handelingen te kunnen toepassen tijdens hun les. Er wordt aanbevolen om tijdens de lessen op drie niveaus te werken. Daarnaast wordt aanbevolen om volgens het directe-instructiemodel voor begrijpend lezen les te geven. Om dit zo goed mogelijk te verwezenlijken is het belangrijk dat adaptief werken schoolbreed wordt doorgevoerd.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 56 van 65
Titel afstudeerscriptie Woordenschat; de basis van taalontwikkeling en communicatie Auteur (/auteurs) Esther Smit Samenvatting Dit onderzoek is tot stand gekomen nadat de onderzoeker hiervoor opdracht heeft gekregen vanuit Basisschool ‘Sint Bavo’ te Oostburg. Op de basisschool vielen de laatste jaren de scores van Cito woordenschat tegen op schoolbreed niveau. Het eerste plan was om een doorlopende leerlijn te ontwerpen voor de gehele school maar omdat dit in een te korte periode zou moeten gebeuren is ervoor gekozen om te onderzoeken hoe de woordenschat verbeterd kan worden in de kleuterklas. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Op welke wijze kunnen de scores van de CITO-toetsen woordenschat in de kleutergroepen van basisschool ‘Sint Bavo ’in Oostburg minimaal naar het landelijke gemiddelde gebracht worden?’ Bijbehorende deelvragen zijn: - Wat zijn de resultaten van CITO woordenschat van de afgelopen 5 jaar in de kleutergroepen van de ‘Sint Bavo’ in Oostburg? - Wat wordt er op dit moment gedaan aan woordenschat in de kleutergroepen; welke werkwijzen worden toegepast? - Welke materialen zijn aanwezig in de klas om het niveau van woordenschat op de CITOtoetsen te kunnen laten aansluiten? - Geeft meer werken met niveaugroepen goede resultaten? - Is het werken met niveaugroepen zoals uitgevoerd in dit onderzoek haalbaar volgens de leerkrachten? Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek, want er is maar een kleine onderzoeksgroep en de onderzoeksvraag is een open vraag. De populatie van dit onderzoek is groep 2A van basisschool ‘Sint Bavo’ in Oostburg. Tijdens dit onderzoek verkrijgt de onderzoeker gegevens en informatie door interviews, observaties, toetsresultaten en enquêtes. Allereerst is er begonnen met een kennismaking en een observatie. Er zijn interviews afgenomen met de leerkrachten in de kleutergroepen en er is een nul-meting afgenomen. De nul-metingen van beide groepen werden op hetzelfde moment in dezelfde klas afgenomen zodat er een gelijke situatie was voor alle leerlingen. Aan de hand van de resultaten werd een plan opgesteld. Er bleek geen specifiek moment van woordenschatuitbreiding plaats te vinden in beide kleuterklassen en het ‘viertaktmodel’ werd niet bewust toegepast. Naar aanleiding van de toetsresultaten heeft de onderzoeker de beginsituatie vastgesteld voor de lessen woordenschat die één keer in de week plaats zouden vinden. In deze lessen zou het ‘viertaktmodel’ centraal staan. De ‘viertakt’ onderscheidt vier didactische stappen in het woordenschatonderwijs en dit didactische model geeft de leerkracht houvast om daarmee te zorgen voor gestructureerd woordenschatonderwijs waarbij alle componenten voldoende behandeld worden. Het onderzoek vormt zich rond het thema winter. Dit thema duurde 3 weken. Door te werken rondom een thema is het voor de onderzoeker het makkelijkst om te controleren of er winst behaald wordt met de aanbevelingen die gedaan zijn. Zowel de woorden als de niveaugroepen werden uit de methode ‘Schatkist’ overgenomen. In de onderzoeksgroep is één keer per week een les woordenschat gegeven door de onderzoeker en daarnaast zijn de gewone taallessen gegeven zoals normaal
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 57 van 65
gesproken gedaan wordt door de groepsleerkracht. In de controlegroep zijn alleen de normale taallessen gegeven zoals deze gewoonlijk door de groepsleerkracht worden gegeven.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 58 van 65
Rekenen Titel afstudeerscriptie Rekenen met sprongen vooruit Auteur (/auteurs) Heidi Brattinga Samenvatting ‘Met Sprongen Vooruit’ is een rekenprogramma voor de basisschool dat met name voor de gemiddelde en zwakkere rekenaar bedoeld is. Ook voor de sterke rekenaar zijn de activiteiten leuk en bij de klassikale oefenlessen is veel differentiatie mogelijk, zodat het voor alle leerlingen uitdagend en leerzaam te maken valt. Doordat ‘Met Sprongen Vooruit’ veel waarde hecht aan het maken van eigen producties is het voor alle rekenaars een werkend programma. Het gedachtegoed van ‘Met Sprongen Vooruit’ is uitgewerkt tot een productief oefenprogramma. Het rekenprogramma ‘Met Sprongen Vooruit’ boekt volgens Menne (2001) goede resultaten in de groepen 1/2 en 3/4. Voor groep 5 is de effectiviteit van het programma in dit onderzoek gemeten. Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag: Wat is de effectiviteit van het rekenprogramma ‘Met Sprongen Vooruit’ in groep 5 op twee verschillende basisscholen in de omgeving West-Brabant? Theorie De rode draad bij het rekenonderwijs van het programma ‘Met Sprongen Vooruit’ is het werken volgens het handelingsmodel en het werken met eigen producties van leerlingen. In het theoretisch kader wordt uitgelegd waarom dit zo belangrijk is en welke stappen hiervoor nodig zijn. Dit wordt gekoppeld aan de theorie voor goed rekenonderwijs op de basisschool. Methode van onderzoek De onderzoeker heeft de cursus ‘Met Sprongen Vooruit’ voor groep 5/6 gevolgd en heeft gedurende de periode oktober-december 2014 drie keer per week op twee verschillende basisscholen de activiteiten van ‘Met Sprongen Vooruit’ gegeven. Als nul-meting zijn de resultaten van de CITO E4 gebruikt. De eind-meting was de CITO M5. Deze gegevens zijn vervolgens vergeleken met dezelfde CITO-metingen van twee controle basisscholen. Resultaten Uit de CITO-scores blijkt dat het rekenprogramma ‘Met Sprongen Vooruit’ succes behaalt. Door te werken vanuit het handelingsmodel en veel aandacht te besteden aan eigen producties behalen de leerlingen betere rekenresultaten. In vergelijking tot de controlescholen, boeken de leerlingen die de oefenlessen en rekenspellen ‘Met Sprongen Vooruit’ aangeboden krijgen een grotere vooruitgang bij het rekenen. Uit een vragenlijst bij de leerlingen blijkt dat zij de rekenlessen vooral leuk, effectief en niet te moeilijk vinden. Ervaringen van de leerkrachten De leerkrachten die de cursus Met Sprongen Vooruit gevolgd hebben geven hun mening over dit rekenprogramma in een interview met de onderzoeker. Hieruit blijkt dat zij positief zijn over het rekenprogramma ‘Met Sprongen Vooruit’.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 59 van 65
Titel afstudeerscriptie Ken jij de tafels al? Auteur (/auteurs) Joyce Jansen Samenvatting Het automatiseren van de tafels is een traditie op de basisschool. Op de meeste scholen komt dit aan bod in groep 4 en 5, zo ook op basisschool het Kompas in Bergen op Zoom. Toets resultaten laten echter zien dat een deel van de leerlingen van groep 6 niet de tafels tot en met 10 geautomatiseerd heeft. Om erachter te komen wat daarvan de oorzaak is, is er een praktijkonderzoek gestart. Dit onderzoek richt zich voornamelijk op de oplossing, Welke materialen en oefeningen kunnen worden ingezet in groep 6 van basisschool het Kompas in Bergen op Zoom om de score op de tempotoets tafels te verhogen bij de leerlingen die onvoldoende resultaat behalen? De volgende deelvragen waren een leidraad om hierachter te komen: - Wat is de oorzaak van de tafelproblemen in groep 6 van basisschool het Kompas te Bergen op Zoom? - In welke fase van het leren van de tafels van vermenigvuldigen bevinden de rekenzwakke leerlingen zich? - Wat zijn passende oefeningen voor de fase waarin de leerlingen van groep 6 van basisschool het kompas te Bergen op Zoom zich bevinden? Om een antwoord te krijgen op deze vragen is het noodzakelijk dit te koppelen aan de theorie. In hoofdstuk twee wordt het automatiseren in het algemeen behandeld, de belemmerende factoren worden benoemd en de verschillende fases van het vermenigvuldigen. Naast het theoretisch kader zijn er praktische methoden en middelen gebruikt om gegevens te verzamelen. Het onderzoek richt zich op het verbeteren van de scores op de tempotoets. Hierbij wordt er gekeken naar de leerkrachtvaardigheden, de leerlingen en hun motivatie en ook de methode wordt onderzocht. Door middel van semigestructureerde interviews wordt er gekeken naar de motivatie van de leerlingen(Zie bijlage 3), en de leerkrachtvaardigheden en de motivatie(Zie bijlage 1) Er bleef hierdoor voldoende ruimte over voor de leerkrachten om eigen ervaringen en mening te vertellen. Om te weten te komen hoe de leerlingen tot bepaalde oplossingen kwamen is er gebruik gemaakt van een gestructureerde automatiseringstoets(Zie bijlage 4.) Met behulp van deze gegevens is er met de kinderen een diagnostisch gesprek aangegaan om erachter te komen in welke fase van het vermenigvuldigen de kinderen zitten. Door gebruik te maken van de tempotoetsen van de methode is er een nul-,tussen, en eindmeting gedaan waardoor de groei van de leerlingen te zien is. Aan de hand van de data-analyse(hoofdstuk 4 en 5) en de daaruit getrokken conclusie in hoofdstuk 6 zijn er meerdere aanbevelingen mogelijk. Deze aanbevelingen geven tevens antwoord op het onderzoeksvraag van dit onderzoek. De aanbevelingen zijn voornamelijk gericht op de motivatie van de leerlingen, omdat hier het probleem zit bij deze leerlingen. Zo is het dus belangrijk dat er oefeningen en materialen gebruikt worden die als uitdagend door de leerlingen beschouwd worden en zo de motivatie van de leerlingen vergroten.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 60 van 65
Titel afstudeerscriptie
Wat zit er onder de tafels?
Auteur (/auteurs) Tessa van Meerkerk Samenvatting De tafels van vermenigvuldig vormen een belangrijk deel van het reken- en wiskundeonderwijs op de basisschool. Een groot deel van de leerlingen uit groep 6 van de Moolhoek in Kapelle hebben deze tafels nog niet gememoriseerd, waardoor de leerlingen de tussendoelen rekenen (Treffers, Heuvel-Panhuizen & Buys, 2001) niet behaald hebben. Het is van belang dat de leerlingen de tafels zo snel mogelijk beheersen. Anders krijgen de leerlingen problemen bij de vervolgonderwerpen, zoals bij het rekenen met breuken en het cijferend vermenigvuldigen. Daarom is de centrale onderzoeksvraag voor dit onderzoek: ‘Op welke wijze leren de leerlingen uit groep 6 van de Moolhoek in Kapelle in korte tijd de tafels memoriseren?’ Om antwoord te geven op deze centrale onderzoeksvraag zijn er drie deelvragen opgesteld. ‘Wat zijn mogelijke oorzaken dat de leerlingen de tafels nog niet gememoriseerd hebben?’, ‘In welk niveau van het handelingsmodel bevinden de leerlingen uit groep 6 van de Moolhoek in Kapelle zich aan het begin van het onderzoek?’ en ‘Welke rekenspelletjes en rekenactiviteiten hebben voor de leerlingen uit groep 6 van de Moolhoek effect?’ Om een antwoord te krijgen op de centrale onderzoeksvraag is er met behulp van het inzetten van verschillende methodieken en instrumenten onderzoek gedaan. Als eerste is er een literatuuronderzoek gedaan naar het handelingsmodel en de verschillende fases van het aanleren van de tafels. Vervolgens is er een methode opgesteld om te kijken hoe we bij het antwoord van de onderzoeksvraag moeten komen. Er is voor dit onderzoek gekozen voor een kwantitatief survey en een actieonderzoek. Voor de interviews met de leerkrachten en de methodeonderzoeken zijn er vastgestelde vragenlijsten, waardoor het een kwantitatief survey is. Het is een actieonderzoek, omdat er sprake is van participerende interventie. Naar aanleiding van het observeren in welk handelingsniveau de leerlingen zich bevinden, worden er verschillende rekenactiviteiten en spelletjes in de lessen verwerkt gericht op het memoriseren van de tafels. Voor en na de interventie is er een meting om te kijken of de leerlingen de tafels van 2 tot en met 10 gememoriseerd hebben. Om erachter te komen wat de mogelijke oorzaken zijn dat de leerlingen de tafels nog niet gememoriseerd hebben, is er bij het methodeonderzoek en de interviews gekeken of alle handelingsniveaus en fases van het aanleren van de tafels aan bod komen in de lessen. De fases van het aanleren van de tafels blijken allemaal aan bod te komen, maar niet alle handelingsniveaus van het handelingsmodel. Hierdoor kan het zo zijn dat de leerlingen de tafels niet gememoriseerd hebben. Een aanbeveling van het onderzoek is daarom om bij alle rekenonderwerpen, alle vier de niveaus van het handelingsmodel aan bod te laten komen. Daarnaast zijn de leerlingen uit groep 6 hard bezig geweest met verschillende rekenactiviteiten op het gebied van tafels. Door de voor- en nameting met elkaar te vergelijken is te zien dat de leerlingen flink vooruit zijn gegaan. De leerlingen hebben gedurende het onderzoek meer tafels geautomatiseerd en gememoriseerd dan voor het onderzoek het geval was. Een andere aanbeveling is zodoende ook om aandacht te blijven besteden aan het automatiseren en memoriseren van de tafels, nadat de tafels zijn aangeleerd in groep 4 (en 5).
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 61 van 65
Titel afstudeerscriptie Automatiseren is de basis Auteur (/auteurs) Tamara Slabbekoorn Samenvatting 2 leerlingen uit groep 4 en 2 leerlingen uit groep 5 van basisschool De Zuidvliet te Kortgene hebben een lage score op het gebied van automatiseren. In dit onderzoek wordt gekeken hoe voor deze vier leerlingen het automatiseren op het gebied van plus- en minsommen tot 100 verbeterd kan worden. De onderzoeksvraag is daarom als volgt: Op welke manier kan het automatiseren, voor 4 zwakke leerlingen uit groep 4 en 5 van de Zuidvliet te Kortgene, op het gebied van plus- en minsommen tot 100 verbeterd worden? Deze vier leerlingen krijgen een individueel onderzoek. Dat houdt in dat ze alle vier het zelfde worden geanalyseerd, maar dat ze een eigen werkwijze, conclusie en aanbeveling krijgen. Eerst wordt er gekeken naar het Leerling en Onderwijs Volg Systeem (LOVS) de methodetoetsen en naar hun schriftelijk werk. Dit wordt kwalitatief geanalyseerd. Aan de hand daarvan wordt er een diagnostisch gesprek gevoerd. Door middel van dit gesprek wordt uitgezocht waar de leerlingen vastlopen bij het maken van deze sommen. Er wordt rekening gehouden met de bouwstenen voor de kernopgaven en de manier waarop de leerlingen de sommen oplossen. Als er na het diagnostisch gesprek genoeg informatie verzameld is, zal aan de hand daarvan een handelingsplan voor de duur van 4 weken opgesteld worden. Dit wordt verantwoord in het theoretisch kader van dit onderzoek. In het handelingsplan staat vermeld wat er de komende weken met de leerlingen geoefend zal worden, hoe dat zal gebeuren en wanneer. Iedere week is er een doel waar met de leerlingen naartoe gewerkt gaat worden. Er wordt 4 weken lang, 4 dagen in de week een kwartier met ze aan deze doelen gewerkt. Iedere dag wordt er geëvalueerd en aan het einde van de week wordt het doel geëvalueerd. Aan de hand daarvan wordt het handelingsplan gecontroleerd en eventueel aangepast. Een belangrijk aandachtspunt bij dit onderzoek is de plek waar er met de leerlingen gewerkt wordt. Op de Zuidvliet is niet altijd een kantoor beschikbaar voor het uitvoeren van het onderzoek. Hierdoor wordt er op maandag en vrijdag met de kinderen wel in een rustig kantoor gewerkt. Op dinsdag en woensdag wordt er met de leerlingen echter in de gezamenlijke hal gewerkt. Hier is het niet altijd even rustig. Hier is bij de evaluaties rekening mee gehouden. Aan het einde van de vier werken wordt er, naar aanleiding van de resultaten, een aanbeveling gedaan voor eventuele handelingsplannen. Uit het onderzoek is gebleken dat het voor 2 kinderen van belang is dat er een handelingsplan opgesteld wordt. Voor S. uit groep 4 omdat zij nog veel moet oefenen met de splitsingen en veel ondersteunend materiaal nodig heeft. En voor K. uit groep 5 omdat ook hij de splitsingen nog veel moet oefenen en hij de rijg- en de splitsstrategie met kleine stapjes moet aanleren. S. uit groep 5 heeft veel vooruitgang geboekt waardoor een handelingsplan niet meer nodig is. Uit het onderzoek is gebleken dat zij vooral moet worden gewezen op het gebruik van een door haar zelf ontworpen stappenplan. Voor D. uit groep 4 blijkt dat het probleem niet bij het automatiseren lag, maar bij zijn concentratie.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 62 van 65
Titel afstudeerscriptie Auteur (/auteurs) Samenvatting
Reken op je zelfstandigheid Suzan van der Valk
Dit onderzoek is tot stand gekomen, omdat de leerkrachten niet tevreden zijn met de situatie zoals die nu is in de combinatiegroep 5B/6A van het Kompas te Oost-Souburg. Dit is tevens de lio-groep van de onderzoeker. De situatie waar de leerkrachten niet tevreden over zijn gaat over het niet zelfstandig kunnen werken van de leerlingen tijdens het rekenen. Het onderzoek is uitgevoerd in groep 5B van de combinatiegroep 5B/6A van Het Kompas te OostSouburg. Het doel van het onderzoek is het verbeteren van het zelfstandig werken, zodat adaptief onderwijs mogelijk wordt in deze groep. De onderzoeksvraag is daarom als volgt geformuleerd: “Welke factoren kunnen het zelfstandig werken tijdens de rekenles bevorderen, zodat adaptief onderwijs mogelijk wordt in groep 5B/6A van het Kompas te Oost-Souburg?” Het is belangrijk voor deze basisschool om het resultaat van dit onderzoek toe te passen in de groep zodat het zelfstandig werken bevorderd zal worden. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is er een theoretisch kader geschreven. Daarin staan de kernbegrippen van het onderzoek beschreven. Het soort onderzoek is een kwalitatief onderzoek, want het is kleinschalig en er zijn weinig respondenten. Het is een verkennend onderzoek, om uit te vinden wat er gebeurt. De populatie van dit onderzoek betreft alle leerlingen en leerkrachten van groep 5B van het Kompas te Oost-Souburg. Er zijn meerdere observaties en interviews gehouden om tot gegevens te komen. Uit de observaties en interviews komt naar voren dat er niet aan alle zeven voorwaarden (zelfwerkzaamheid, meerdere taken, duidelijke instructie, werken in juiste volgorde, tijdsindeling, zelf problemen oplossen en de leerkracht niet storen) van zelfstandig werken wordt voldaan in deze groep. Naar aanleiding van de resultaten van de observaties en interviews werd besloten dat het verder onderzoek geconcentreerd zou worden op de volgende drie punten: zelf problemen oplossen, meerdere taken en tijdsindeling van de leerlingen. Aan deze punten werd namelijk nog niet voldaan, waardoor het zelfstandig werken verstoord werd. De volgende aanbevelingen worden gegeven aan basisschool Het Kompas. Er is gebleken dat als de rekenles 45 minuten duurt i.p.v. 60 minuten, de leerlingen de les ook afkrijgen, en er dan veel minder onrust is. Het is belangrijk om de regels van het zelfstandig werken te blijven herhalen en deze consequent toe te passen. Voor deze groep is het van belang dat er tijdens de instructie benoemd wordt wat de leerlingen moeten doen als ze klaar zijn met de opdracht. Er is namelijk gebleken dat niet iedereen doorgaat met de juiste klaar opdracht. Als hier wel aan voldaan wordt, dan kunnen de leerlingen de hele les door met het maken van de juiste opdrachten. Op deze manier kunnen manier kunnen zij ook zelfstandig blijven werken.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 63 van 65
Internationalisering Titel afstudeerscriptie Samen leren over elkaars cultuur Auteur (/auteurs) Kelly Seghers Samenvatting Dit afstudeeronderzoek is uitgevoerd voor de opleiding pabo aan de HZ University of Applied Sciences in samenwerking met basisschool Sint Jozef te Nieuw-Namen. In dit onderzoek is nagegaan of het Comenius-project ‘In fact they are Biowonders’ invloed heeft op de culturele kennis van de deelnemende leerlingen. Basisschool Sint Jozef is aan het begin van schooljaar 2013/2014 gestart met het Comenius-project. Het project vergt veel tijd van zowel de leerlingen als de leerkrachten. De school wil daarom weten welke effecten het Comenius-project heeft met betrekking tot de culturele kennis. De school vindt het ook belangrijk om te weten wat de kinderen van het project vonden en wat de kinderen adviseren voor volgend schooljaar. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Welke invloed heeft het Comenius-project: ‘In fact they are Biowonders’ op de culturele kennis van de deelnemende leerlingen? De deelvragen van dit onderzoek zijn: Wat weten de deelnemende leerlingen al over de eetgewoontes, het onderwijs, de religie en het klimaat van de deelnemende landen voorafgaand aan het project ‘In fact they are Biowonders’?Welke activiteiten zijn ontplooid om de culturele kennis uit te breiden? 1. A. Wat zijn de ervaringen van de deelnemende leerlingen met betrekking tot de uitwisseling in het algemeen? B. Wat zijn de ervaringen van de leerkrachten van basisschool Sint Jozef met betrekking tot de uitwisseling in het algemeen? 2. A. Wat zijn de ervaringen van de deelnemende leerlingen met betrekking tot de opgedane culturele kennis? B. Wat zijn de ervaringen van de leerkrachten van basisschool Sint Jozef met betrekking tot de opgedane culturele kennis? 3. A. Wat geven leerlingen van groep 8 van basisschool Sint Jozef als advies voor de deelname aan het volgende project? B. Wat geven de leerkrachten van basisschool Sint Jozef als advies voor de volgende keer? Dit onderzoek is een beschrijvend onderzoek want er wordt beschreven welke invloed de deelname van het Comenius-project heeft op de culturele kennis van de deelnemende leerlingen. Het is kwalitatief survey omdat het gaat om de beleving van de kinderen en de leerkrachten van het project. De onderzoekseenheden worden gevormd door: acht leerlingen uit Nederland, vier leerlingen uit België, vier leerlingen uit Duitsland, vier leerlingen uit Engeland en zes leerkrachten van basisschool Sint Jozef te Nieuw-Namen. Het belangrijkste resultaat en tevens de conclusie is dat de kinderen door dit project meer zin hebben gekregen in het leren van de Engelse taal. De kinderen hebben tijdens het Comenius-project ondervonden hoe belangrijk het is om je goed verstaanbaar te kunnen maken in het Engels. Hierdoor zijn de leerlingen uit groep 8 van basisschool Sint Jozef erg gemotiveerd om de Engelse taal te leren. Basisschool Sint Jozef ligt aan de grens met België. De kinderen van deze school komen dagelijks in contact met de Belgische cultuur. De kinderen hebben, tijdens hun bezoek in België, weinig culturele verschillen gezien. Mogelijk zullen de kinderen uit groep 7 van basisschool Sint Jozef in Duitsland wel culturele verschillen zien. Een aanbeveling en tevens een manier om daar achter te komen is het houden van enquêtes na afloop van het Comenius-project in 2015. Zien de kinderen meer culturele verschillen dan dat ze in mei 2014 hadden gezien? Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 64 van 65
Aardrijkskunde Titel afstudeerscriptie Kritisch waarnemen in de omgeving van Hoofdplaat Auteur (/auteurs) Sharon Steijaart Samenvatting Dit onderzoek richt zich op het kritisch leren waarnemen in de omgeving, door omgevingsonderwijs toe te passen in aardrijkskundelessen. De aanleiding van dit onderzoek is dat de omgeving een bron van informatie kan zijn voor leerlingen op de basisschool. Op basisschool de Hoge Plaat te Hoofdplaat ontstond daardoor het idee om omgevingsonderwijs in te zetten bij aardrijkskunde. Zij wilden weten hoe je omgevingsonderwijs kunt integreren en waar je accenten moet leggen om kerndoelen van aardrijkskunde te behalen. Daarnaast viel op dat de kinderen goed kunnen waarnemen, maar men wilde weten of het waarnemen nog verder ontwikkeld kan worden. De volgende onderzoeksvraag is daaruit ontwikkeld: “Hoe kun je de kinderen op basisschool de Hoge Plaat te Hoofdplaat uit groep 5 en 6 kritisch leren waarnemen in de eigen omgeving door omgevingsonderwijs te integreren in de leerlijn van aardrijkskunde?” De onderzoeksvraag bestaat uit de volgende deelvragen: 1. Hoe wordt er op dit moment les in aardrijkskunde gegeven in de bovenbouw van basisschool de Hoge Plaat? 2. Worden er speciale werkvormen ingezet door de leerkrachten tijdens de aardrijkskundelessen in de bovenbouw van basisschool de Hoge Plaat? 3. Wat doet basisschool de Hoge Plaat al aan omgevingsonderwijs in de lessen aardrijkskunde in de bovenbouw? 4. Wordt er in de huidige aardrijkskundelessen aandacht besteed aan kritisch waarnemen in de bovenbouw van basisschool de Hoge Plaat te Hoofdplaat? 5. Sluiten de huidige aardrijkskundelessen in groep 5 en 6 van basisschool de Hoge Plaat aan bij de interesses van leerlingen? 6. Welke aspecten uit de omgeving vertaald naar het vak aardrijkskunde zijn volgens de literatuur en leerkrachten van basisschool de Hoge Plaat belangrijk voor de leerlingen in groep 5 en 6 die in Hoofdplaat wonen? Om tot een antwoord te komen op deze onderzoeksvraag is eerst theoretisch onderzoek gedaan. Het soort onderzoek dat zal worden uitgevoerd, is een vorm van mixed methods, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het type onderzoek is explorerend. Het ontwerp is een survey en experiment. Dit is een quasiexperiment, omdat er geen controlegroep is gebruikt om effecten van de lessen te controleren. Er zijn enquêtes gemaakt voor leerkrachten van de bovenbouw en leerlingen van groep 5 en 6 van basisschool de Hoge Plaat te Hoofdplaat. Ook is een lessenserie ontworpen voor de leerlingen van groep vijf en zes. De toetsen die zijn ontwikkeld, zijn afgenomen aan het begin van de lessenserie en het eind. Uit de vragenlijsten is gebleken dat leerkrachten de omgeving en de interesses van de leerlingen betrekken bij hun onderwijs, ook bij aardrijkskunde. Dit wordt overigens niet door elke leerkracht gedaan. Verder is uit de vragenlijsten van de leerlingen gebleken dat ze graag meer zouden willen leren over Hoofdplaat. Uit de lessenserie is naar voren gekomen, dat waarnemingsopdrachten goed te combineren zijn met omgevingsonderwijs. Door de toetsen te vergelijken, is gebleken, dat er bij 2 van de 4 opdrachten vooruitgang geboekt is ten opzichte van het eerste deel. Één opdracht is qua resultaten hetzelfde gebleven en één opdracht is, opvallend, minder goed gemaakt. De belangrijkste aanbevelingen zijn het gebruik van de interesses en de omgeving van de kinderen om meer motivatie, betrokkenheid en maatschappelijk bewustzijn te ontwikkelen. Een aanbeveling voor verder onderzoek zou kunnen zijn om meer lessen te ontwerpen om te zien of er meer vooruitgang wordt geboekt en het waarnemen daardoor beter wordt aangeleerd.
Onderzoeksverslagen HZpabo 2013-2014
Pagina 65 van 65