OPENINGSVRAGEN BIJ FASE’S EN THEMA’S IN EEN ANAMNESE Vincent Kortleve De manier waarop hulpverleners hun vragen formuleren en stellen is van cruciaal belang. Het formuleren in open of gesloten vragen is één van de belangrijkste verschillen. En natuurlijk maakt de non-‐verbale uitdrukking fors verschil in hoe de vraag wordt opgevat. De praktijk van alledag is hierin weerbarstig. Veelal zijn we ons als hulpverleners onvoldoende bewust van deze zaken doordat we sterk betrokken zijn op de inhoud van onze gesprekken. Maar aandacht op vraagformulering (taalgebruik en open/gesloten vraag) en non-‐verbale uitdrukking rendeert. De vraagformuleringen zoals die hierna zijn beschreven zijn tot stand gekomen met hulp van vele cursisten. Her en der aangevuld met alternatieven. Het dient als handreiking. Sommige vragen werken goed in de ene context maar ronduit slecht in de andere context.
HET ANAMNESE GESPREK Het anamneses gesprek kent enkele fasen en thema’s die vaak aan bod komen en die door middel van vragen worden ‘aangesneden’. De fasen die ondermeer in vrijwel ieder anamnese gesprek te onderscheiden zijn, zijn: -‐ -‐ -‐
opening gesprek / aansnijden gezondheidsprobleem analyseren aard van het gezondheidsprobleem (welk patroon, fysiek/mentaal, …) analyseren oorzaak / ontstaan (van het niet herstellen) van het probleem o oorzakelijke relaties van het gezondheidsprobleem met fysieke aspecten o oorzakelijke relaties van het gezondheidsprobleem met persoonlijke of gedragsmatige aspecten
Naast deze fasen komen door het gehele gesprek specifieke onderwerpen of thema’s aan de orde. Deze thema’s zijn veelal niet fase-‐specifiek maar kunnen in iedere fase aan de orde komen. Thema’s die aan bod kunnen komen in een anamnese gesprek zijn: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
ideeën van de cliënt over het gezondheidsprobleem – zijn ‘illness beliefs’ of ziektepercepties, relaties van het gezondheidsprobleem met stress en de ideeën van de cliënt hierover, relaties van het gezondheidsprobleem met de persoonlijke situatie en de sociale omgeving, relaties van het gezondheidsprobleem met algemene belastbaarheid en beweegstatus en de ideeën van de cliënt hierover, relaties van het gezondheidsprobleem met leefstijl en de ideeën van de cliënt hierover.
FASE -‐ OPENINGSVRAGEN ANAMNESE GESPREK
De vraag waarmee een hulpverlener het anamnese gesprek opent stuurt (gewild of ongewild) het verhaal dat de cliënt vervolgens gaat vertellen. Om in eerste instantie (nog) niet te sturen is een werkelijk open vraagstelling het meest geschikt en dient het ‘taalgebruik’ niet sturend te zijn in biomedische richting maar meer algemeen te zijn. Hieronder enkele voorbeelden: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Vertel eens, waar kan ik je mee helpen? Wat kan ik voor u doen? Wat kan ik voor je betekenen? Wat brengt je hier (bij mij)? Vertel eens, wat is het probleem? Wat is de reden van uw komst? Vertel eens, waar heeft u last van? Waar kom je voor? Zou je me eens kunnen vertellen waarom je hier bent? Op de verwijzing lees ik ……., kun je me eens vertellen wat er aan de hand is? kun je me eens vertellen wat er (allemaal) speelt? Op de verwijzing lees ik: rugklachten. Vertel eens wat jij erover denkt? leg eens uit: waar heb je last van? leg eens uit: wat is je probleem waarvoor je hulp zoekt? wat kun je me daarover vertellen?
FASE -‐ ANALYSEREN AARD VAN HET GEZONDHEIDSPROBLEEM In deze fase is het logisch dat de hulpverlener gesloten vragen stelt. Allerlei details moeten tenslotte bekend zijn om een uitspraak te kunnen doen over de aard van het gezondheidsprobleem, het syndroom, de aandoening of ziekte. Afhankelijk van het gezondheidsprobleem zijn een beperkt aantal gesloten vragen voldoende of is het noodzakelijk veel en zeer specifieke vragen te stellen. Desalniettemin zijn ook open vragen hier soms nuttiger en efficiënter. Enkele voorbeelden: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Wat zijn je klachten? Heb je nog andere klachten? Heb je nog last van andere ongemakken? Spelen er nog andere klachten een rol bij je? Wanneer heb je dit nog meer? Wanneer zijn je klachten het sterkste/ergste? Wat zijn voor jou je belangrijkste klachten? Zijn er mensen in je familie die vergelijkbare klachten hebben? Heb je nog andere klachten die je er zelf niet mee in verband brengt? Heb je behalve pijn nog last van andere klachten? Zijn je nog andere symptomen of verschijnselen opgevallen?
FASE -‐ ANALYSEREN OORZAAK / ONTSTAAN / VOORTBESTAAN VAN HET PROBLEEM Naast het analyseren van de aard van het gezondheidsprobleem is het altijd van belang oorzaken voor het ontstaan en het voortbestaan van het gezondheidsprobleem helder te krijgen. In de fysiotherapie is het regelmatig het geval dat door het elimineren van de oorzaak van de aandoening of blessure het probleem zich
verder zelf oplost door het enorme vermogen van de mens zich te herstellen. Belangrijk hierbij is te beseffen dat het betrekken van de cliënt in deze analyse het proces van analyseren efficiënter en doelmatiger maakt. Hiervoor heeft de cliënt soms informatie en/of inzicht nodig. Door de cliënt eerst uit te leggen welke oorzaken bekend zijn (bij zijn gezondheidsprobleem) weet hij waar hij aan moet denken. Voorbeelden van vragen zijn: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Als je te snel verandert in je patroon van belasting, gaat dat wel eens mis. Zie je hier iets van bij jezelf in terug? Is er een snelle verandering geweest in de manier waarop je jezelf belast? Plotselinge veranderingen in de manier waarop je je lichaam belast kunnen leiden tot de klachten die jij hebt. Zou dit bij jou een rol kunnen spelen, vooral in de dagen voorafgaande aan het ontstaan van.....(rugpijn, nekpijn..)? Het is mogelijk dat je je .....(rug, nek) te veel hebt belast. Voor bepaalde delen van je ....(rug, nek) kan het belastend zijn als je lang in één positie stil zit. Kan dat een rol spelen bij jou denk je? Hoe is het ontstaan? Heb je een vermoeden wat mogelijk de oorzaak hiervan is? Het zou kunnen zijn dat je ongemerkt te veel van je lichaam gevraagd hebt op dit punt; sommige belastingen zoals ...... kunnen soms tot dit soort klachten leiden. Zou dat ook in jou geval zo kunnen zijn denk je? Welke dingen breng je in verband met het ontstaan van je klachten? Ons lichaam is veelal gebaat bij voldoende beweging. Zou gebrek aan beweging een rol kunnen spelen denk je? Heb je een vermoeden waarom het nu niet overgaat? Heb je bepaalde maatregelen getroffen om te zorgen dat het zich zou herstellen? Heb je iets gedaan ten einde het op te lossen? Zijn er dingen die je zelf hebt geprobeerd om je klachten te verminderen? Wat was het resultaat hiervan? Heb je gemerkt dat je minder in conditie was in die periode? Ziek geweest? Gespannen geweest? Vermoeid geweest?
THEMA -‐ ILLNESS BELIEFS Een bekend model omtrent de ideeën van de cliënt met betrekking tot zijn aandoening of klacht is het model van Leventhal, het Common sense model of illness behavior. Leventhal spreekt van zogenaamde ‘illness beliefs’, waarmee hij de ideeën van de cliënt over het gezondheidsprobleem bedoeld. De illness beliefs kennen 5 demensies. Het gesprek over deze illness beliefs is uitermate belangrijk omdat het beeld dat de cliënt heeft van zijn klacht sturend is voor het gedrag dat hij vertoont gedurende de gehele dag. Sommige percepties leiden tot effectief en probleemoplossend gedrag, andere niet of zelfs integendeel. Illness beliefs zijn (deels) door informatie en educatie te beïnvloeden. In het gesprek dat een hulpverlener heeft met zijn cliënt zal de cliënt het veelvuldig hebben over zijn eigen percepties aangaande zijn gezondheidsprobleem. Door goed te luisteren kan de hulpverlener veelal een redelijk goed beeld krijgen hiervan. Vervolgens kan de hulpverlener in reflecties, parafrases en samenvattingen aan de cliënt ‘teruggeven’ wat hij heeft begrepen en toetsen of dit juist is. Mocht het nog onduidelijk zijn wat de illness beliefs van de cliënt zijn dan zijn mogelijk de volgende vragen geschikt. Het ligt het meeste voor de hand om bij ‘causes’ te starten. De client ervaart het gesprek over de oorzaak veelal als logisch, van daar kun je dan naar de andere dimensies.
IDENTITY -‐ -‐
Wat is er aan de hand (volgens jou)? Wat denk je dat er is?
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Wat denk je dat er aan de hand is? Wat denk je: wat zou het kunnen zijn? Wat dacht je toen je door je enkel ging? Wat is jóuw idee ervan? Wat zijn jouw gedachten over wat er aan de hand is? Hebben anderen iets gezegd over wat er aan de hand kan zijn? Wat vind je daarvan? Wat denk je: is het ernstig? (Als mensen een ontstaansmoment beschrijven bijv. dat ze door hun rug gaan) Wat dacht je dat er gebeurde? Of: wat dacht je toen?
Over het gevoel: -‐ Maak je je er zorgen over? -‐ Hoe voelt je probleem? -‐ Waar maak je je zorgen over? (als empatische reflectie) -‐ Hoe ervaar je het dat je, zoals je zelf zegt, mogelijk ……..(spierscheur, hernia, arthrose, …) hebt? -‐ Hoe heb je dit ervaren? -‐ Wat ging er door je heen toen dit gebeurde? -‐ Wat is er naar jou gevoel aan de hand? -‐ Is het iets ernstigs voor je gevoel?
TIMELINE -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Hoe lang gaat het herstel duren denk je? Wanneer verwacht je dat het over is? Denk je dat het over zal gaan? Waarom denk je dat? Wat is je idee over hoe lang dit je gaat hinderen? Hoeveel tijd heb je nodig om te herstellen, denk je?
Over het gevoel: -‐ Wat is je gevoel over je herstel? -‐ Heb je een goed gevoel bij hoelang het herstel zal gaan duren? -‐ Hoe ernstig ervaart u het, ook met het oog op het herstel? -‐ Hoeveel tijd heb je nodig om te herstellen, verwacht je? Roept dat een bepaald gevoel bij je op? -‐ Is het iets dat lang nodig heeft om te herstellen voor je gevoel? -‐ Hoelang zal het naar jouw gevoel gaan duren?
CAUSE -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Hoe is het gekomen? Hoe is het ontstaan? Wat is volgens u de oorzaak? Hoe denk u dat het is gekomen? Kun je er een mogelijke oorzaak voor noemen? Waarmee breng je het ontstaan van je …… (rugpijn, nekpijn, probleem) allemaal in verband? Heb je een idee wat de oorzaak is? Zijn er factoren te noemen die hebben bijgedragen aan het ontstaan (denk je)? Spelen bepaalde herinneringen een rol bij de oorzaak die je aangeeft? Wat heeft er voor jou idee aan bijgedragen hoe dit is ontstaan? Wat heeft er voor jouw gevoel aan bijgedragen hoe dit is ontstaan? Hoe ontstaan dit soort dingen op het algemeen denk je? Is dit ook voor jou van toepassing?
Over het gevoel: -‐ Wat is naar jouw gevoel de oorzaak ervan? -‐ Hoe is het naar jouw gevoel ontstaan?
CONSEQUENSES -‐
Waartoe zal dit leiden verwacht je
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Wat voor gevolgen zal het voor je hebben denk je? Waarom denk je dat je ..... (nekpijn, rugpijn...) je hierbij in de weg staat? Wat is er veranderd sinds je last hebt van je rug? Wat voor gevolgen heeft je …..(rugpijn, schouderpijn, …) voor jou in de toekomst denk je? Zijn er dingen die je anders moet doen door de blessure die je hebt? Doe je dat ook? Ervaar je gevolgen/nadelen door dit probleem? Wat heeft dit voor invloed op jouw dagelijks leven? Zijn er bepaalde dingen die je nu niet meer kan of die je moet nalaten? Verwacht je dat je straks alles weer kan? Zijn er dingen waarvan je verwacht dat je ze straks niet meer kan?
Over het gevoel: -‐ Wat voor gevolgen heeft het voor je? Wat voel je daarbij? -‐ Zijn er dingen die je anders moet/niet kunt doen door de blessure die je hebt? Doe je dat ook? Wat vind je daar van? Wat doet dat me je? Wat houdt dat in voor je? -‐ Hoe ervaar je de gevolgen van je ……(nekpijn, rugpijn, …)? -‐ Wat zijn naar jouw gevoel de (mogelijke) gevolgen van je ....(blessure, pijn, ..) voor de komende tijd?
CONTROLE/CURE -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Heb je invloed op je .....(blessure, pijn, ..)? Kun je invloed uitoefenen op je .....(blessure, rugpijn, ...)? Heb je iets gedaan om het herstel te bevorderen? Wat? Wat denkt u er (zelf) aan te kunnen doen? Waardoor verminderen je klachten? Waardoor heb je minder last? Waar denk je baat bij te hebben? Wat heb je nodig om (weer) controle te krijgen over je …..(rugpijn, nekpijn, probleem, gezondheid….)? Zijn er dingen die je kan doen om (weer) ‘grip’ te hebben over …..? Wat moet er gebeuren om minder last te hebben? Wat is naar jouw idee de oplossing? Heb je gemerkt dat er bepaalde activiteiten/houdingen zijn waardoor je meer of juist minder last krijgt? In hoeverre ‘luister’ je daar naar? Wat kan ik als therapeut voor je doen? Wat kunnen anderen voor jouw herstel betekenen? Ken je mensen die een dergelijk probleem/aandoening/…. ook hebben? Hoe hebben zij het opgelost? Wat vind je daarvan? Kun je een indruk geven van (de verhouding tussen) wat jijzelf kan oplossen en waarbij ik je moet helpen? Heb je er zelf al iets aan gedaan? Wat verwacht je dat het effect daar van is of als je dit nog verder uit probeert? Heb je het idee dat je het kan beïnvloeden?
Over het gevoel: -‐ Wanneer ervaar je momenteel verbetering? -‐ Waar verwacht je baat bij te hebben? -‐ Wat zal naar jouw gevoel oplossing bieden?
THEMA -‐ RELATIE VAN HET GEZONDHEIDSPROBLEEM MET STRESS Regelmatig speelt stress in een gezondheidsprobleem een rol; zowel in ontstaan als het voortbestaan ervan is dit een bekende factor. Veel cliënten is dit onbekend of vinden dit een lastig thema om te bespreken. Het werkt uitermate faciliterend om bij het aansnijden van dit thema kort enige inleidende informatie te geven. Dit voorkomt veelal weerstanden, past binnen de samenwerkingsrelatie die wordt nagestreefd met de cliënt en
vergroot de efficiëntie van het gesprek. Let op: gebruik de relatie met stress niet als uitsluitingsmethode: ik/we heb(ben) geen oorzaak voor het probleem kunnen vinden dus zal de oorzaak wel stress zijn. Een dergelijke aanpak/uitspraak is onprofessioneel en roept bijzonder veel weerstanden op. Ten slotte: het maakt veel uit hoe jij zelf over dit soort dingen denkt en voelt. Als je vindt dat het allemaal flauwekul is dan klinkt dit ook door in je vragen en vooral in je non-‐verbale gedrag. Als je het zelf ook een moeilijk onderwerp vindt om te bespreken, bijvoorbeeld omdat je vindt dat je je ergens mee bemoeit waar je niets mee te maken hebt, merkt je cliënt dit aan jouw communicatie. En zal je over het resultaat van je vragen niet tevredenheid zijn. Enkele voorbeelden: -‐ Uit onderzoek is gebleken dat niet alleen lichamelijk factoren een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van rugpijn, maar dat ook andere factoren zoals spanningen rugpijn kunnen doen ontstaan of verergeren. Herken jij dit? -‐ Uit onderzoek is gebleken dat niet alleen lichamelijk factoren een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van hoofdpijn, maar dat ook andere factoren zoals -‐ even populair gezegd -‐ stress daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn. Herken je dit? -‐ Stress kan een rol spelen bij het ontstaan of het aanhouden van jouw klachten. Heb je nagedacht of dat in jouw situatie het geval is? -‐ Heb je nagedacht of stress een rol speelt? -‐ Uit de literatuur is gebleken dat stress een rol kan spelen bij dit soort klachten. Herken je jezelf hier in? -‐ Heb je het idee dat spanning een rol speelt? Heb je het idee dat spanning bij jou een rol speelt? -‐ Het lijkt me goed eens stil te staan bij je totale belastbaarheid. Ben je de laatste tijd vermoeid, prikkelbaar, slaap je slecht etc. (Maak daarna kenbaar waarom je dit vraagt). -‐ Het komt ook voor dat spanningen ‘meespelen’ bij klachten zoals jij die ervaart. En bij spanningen moet je denken aan drukte op je werk, moeite om je werk af te krijgen, vaak moeten haasten, moeite hebben je aandacht te verdelen tussen je gezin, je werk en je partner etc. Speelt dat bij jou denk je? -‐ Zijn er situaties op je werk die van invloed zijn op je …..(nekpijn, rugpijn…)? .......... Je zou kunnen denken aan werkdruk, zorgen, het ontbreken van voldoening, enzovoort. -‐ Zijn er situaties thuis die van invloed zijn op je …..(nekpijn, rugpijn…)? .......... Je zou kunnen denken aan zorgen, tijdgebrek, te veel aan je hoofd, pubers, etc. -‐ Spelen spanning een rol bij je ….(rugpijn, nekpijn…)? -‐ Spelen persoonlijke zaken een rol bij het ontstaan of onderhouden van je …..(rugpijn, nekpijn,….)? -‐ Uit hetgeen je nu vertelt hebt lijkt het dat je wat kwetsbaarder bent geworden, zie dat zelf ook zo? Heb je een idee hoe dat komt? -‐ Hoe zit je in je vel? Voel je je fit? Hoe gaat het in het algemeen met je?
THEMA – PERSOONLIJKE SITUATIE / ROL SOCIALE INVLOED De sociale invloed op het ontstaan en voortbestaan van gezondheidsproblemen speelt ook regelmatig een rol. Dit kan reden zijn hierbij stil te staan. Ook kan het nodig zijn om meer te weten van iemands persoonlijke situatie. Veelal vraagt dit wel om een introductie bij de cliënt. Leid dan je vraag in: ‘Ik wil wat meer weten over je persoonlijke situatie zodat ik wat beter kan inschatten welke factoren mogelijk een rol spelen’. Of: ‘Ik wil me wat beter voor kunnen stellen hoe je leven er uit ziet…’. Of: ‘Om het plaatje compleet te maken wil ik eens wat meer over jou persoonlijk te weten komen; kun je eens wat vertellen over…’. Een inleiding is natuurlijk niet nodig als de vraag die gesteld wordt logisch past in het gesprek. Enkele voorbeelden: -‐ -‐ -‐
Kun je eens wat meer over je zelf vertellen? Wat doe je zoal in je dagelijks leven? Kun je wat vertellen over je thuissituatie?
-‐
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Ik zou ook wel iets meer willen weten van jouzelf, naast alle informatie die ik nu heb over je rugpijn. Kun je eens iets over jezelf vertellen? Kun je iets vertellen over je leefsituatie/sociale achtergrond/omgeving? Wat vind uw partner/gezin ervan dat u hier bent? Hoe kunnen zij u steunen bij het oplossen van dit probleem? Hoe kunt u uw omgeving gebruiken/benutten om uw doel te halen? Op wat voor manier weerhoud uw omgeving u om uw doel te halen? Wat vindt uw partner hoe uw omgaat met uw …..(rugpijn, nekpijn, ….)? Op welke manier reageert uw partner op u als u nekpijn heeft? Wat vindt uw partner dat u zou moeten doen om uw rugpijn aan te pakken? Wat zou uw werkgever kunnen doen om u te ondersteunen? Soms kan de omgeving/de mensen in uw omgeving daar een steentje aan bijdragen. Hoe zit dat bij u? Zou u dat kunnen concretiseren?
THEMA -‐ RELATIES ALGEMENE BELASTBAARHEID EN BEWEEGSTATUS Als het gezondheidsprobleem mogelijk te maken heeft met een lage algemene belastbaarheid is het goed ook daar eens met de cliënt bij stil te staan. Deels zijn hier natuurlijk dezelfde vragen te gebruiken als bij ‘Fase -‐ analyseren oorzaak / ontstaan / voortbestaan van het probleem’. Vragen kunnen zijn: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Hoe is uw conditie over het algemeen? Bent u gemiddeld genomen goed opgewassen tegen de dingen die u dagelijks doet? Hoe zorgt u dat u fit blijft? Zijn er dingen die u bewust doet om gezond te blijven? Hoe is uw lichamelijke fitheid? Beweegt u regelmatig? Bemerkt u een relatie tussen uw fysieke fitheid en uw klachten?
THEMA -‐ RELATIES MET LEEFSTIJL Bij het bespreken van leefstijl factoren is het over het algemeen nuttig om eerst je vraag in te leiden voordat je hem stelt. Bijvoorbeeld: ‘Het type rugpijn dat je nu omschrijft wordt vaak in relatie gebracht met de manier waarop mensen hun dagelijks leven eruit ziet. Je moet dan denken aan bijvoorbeeld bewegen en roken.’ Voorbeelden van vraagformuleringen zijn: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
-‐
-‐
Sport je? Werk je? Rook je? Dit komt vaak voor bij mensen die zittend werk hebben, herken je jezelf hier in? Beschouw je de manier waarop je leeft als gezond? Welke dingen doe je om fit en gezond te blijven? Dit komt vaker voor als mensen een slechte conditie hebben. Hoe zit dat bij jou? Fitheid, vermoeidheid, overgewicht, de mate waarin iemand beweegt. Allemaal zaken die vaak in verband worden gebracht met de klachten die jij hebt. Kun je daar eens wat meer over vertellen? Of: Denk je dat deze zaken mogelijk ook bij jou een rol spelen? Je kniepijn kan mogelijk te maken hebben met je gewicht. Denk je dat je een goed gewicht hebt voor je lengte en leeftijd? ….vind je het goed om eens te kijken wat je BMI is? ……vind je het goed dat we eens samen kijken naar of je gewicht een rol speelt? Hoe zie je je eigen gezondheid? (Indien iemand allerlei aandoeningen gaat opnoemen:) Voel je je ook gezond?
VRAAGSTURING – PROBLEEM OF OPLOSSINGSGERICHT In de formulering van een vraag kan een zekere sturing worden aangebracht door de vragensteller. De formulering bepaald min of meer het thema of de richting waarover het antwoord zou moeten gaan. Een herkenbaar verschil in vraagsturing in de dagelijkse praktijk zijn vraagstellingen die zich oriënteren op het probleem en vraagstellingen die zich oriënteren op de oplossing. Voorbeelden van probleem-‐georiënteerde vraagsturing is: ‘waarom lukt het niet?’, ‘waardoor is het zo gegaan?’ ‘hoe komt het dat je nu meer last hebt dan de weken hiervoor?’ ‘wat deed je toen het in je rug schoot?’, etc. Kenmerk van probleem-‐georienteerde vragen is dat ze degene aan wie de vraag gesteld wordt laten nadenken over het probleem (wat is het, hoe komt het, waar bestaat het uit, etc). Oplossingsgerichte vragen proberen degene aan wie de vraag wordt gesteld te laten nadenken over de oplossing, wat er al goed gaat, wat de ander nodig heeft om het te laten lukken, etc. Voorbeelden van oplossingsgerichte vragen zijn: ‘is het je weleens eerder gelukt dit een stuk of een stukje op te lossen?’ ‘welke vorderingen heb je al gemaakt?’ ‘wat zou je kunnen doen om het morgen wel te laten lukken?’ ‘stel dat je over een week wakker wordt en je ontdekt dat je probleem is opgelost, welke dingen hebben dat in die week dan bewerkstelligd?’, etc. Hieronder allerlei vragen die je kunt gebruiken om oplossingsgericht te werk te gaan. Een deel van de vragen is voergenomen van Coert Visser (Paden naar oplossingen). Belangrijk is je te realiseren dat oplossingsgerichte vragen vaak een combinatie van vragen is. Niet een solitaire vraag maar een set van vragen die je afwerkt en waarin een opbouw zit. Schaalvragen Op een schaal van 0 (negatief) tot 10 (positief), waar sta je nu? Hoe is het je gelukt van 0 tot …te komen? Wat is er voor nodig om die …(gewenste cijfer).. te behalen? Wat is het maximaal haalbare? Wat is goed genoeg? Wat zit er al allemaal in je…? Hoe ziet één stapje verder eruit? Wat is het kleinst denkbare stapje dat je zou kunnen zetten om bij …(cijfer).. te komen? Wat zou er dan moeten gebeuren? En wat nog meer? De vraag naar eerdere successen Wanneer heb je al eens een situatie meegemaakt die al een beetje leek? Welke situatie leek al eens een beetje op wat je wilt? Wanneer ging het al een beetje beter? Wanneer heb je een dergelijk probleem al eens weten op te lossen? Heb je al eens een vergelijkbare situatie meegemaakt, hoe heb je die toen opgelost? Zoek naar de uitzonderingen Wanneer had je minder last van het probleem? Wat was er anders toen je er minder last van had? Wat deed jij anders toen het probleem minder erg was? Hoe lukte het je om er minder last van te hebben? Wat hielp jou toen vooral? Wat werd er voor jou mogelijk toen je minder last had van het probleem, wat kon jij toen doen? Wanneer was het probleem er niet of beetje minder? De wondervraag: deze vraag vraagt naar de gewenste situatie en lokt de patiënt uit de huidige situatie even los te laten en zich niet te laten leiden door de dingen die nu niet lukken. ‘Stel dat je over een week wakker zou worden en het gaat ineens geweldig (het oefenen lukt, je voelt je super, je kan weer goed lopen, …etc). Waaraan zou je merken dat er iets is veranderd? Wat zou je daarvoor in de plaats doen? Wat denk je dat dat voor gevolg zou hebben Hoe anders voelt dat? Wat merken anderen (collega, partner, etc) daarvan? Wat zullen andere zeggen denk je als…
Of -
wat heeft gemaakt dat dit wonder heeft kunnen gebeuren? (dit vraagt indirect, naar de belangrijkste belemmering) Wat is er voor nodig om er voor te zorgen dat deze belemmering opgelost wordt? Wie of wat heb je daarvoor nodig?
De vraag ‘wat gaat er beter’? lijkt te simpel maar heeft een krachtige werking. Wat gaat er beter? En wat nog meer? Wat maakte het verschil? En wat nog meer? Wat was er anders? En wat nog meer? Wat deed jij anders? En wat nog meer? Optimisme vraag. Wanneer is het je al eens gelukt om zo’n soort probleem op te lossen? Wanneer ging het al iets beter? Wanneer had je iets minder last van dit probleem? Wat stemt je optimistisch? Welke aanwijzingen heb je dat je ….. kunt gaan bereiken? Welke signalen heb je dat het kan gaan lukken om …. voor elkaar te krijgen? Wat voor kleine dingetjes zijn er al waaruit jij kunt afleiden dat …. kan gaan lukken? Soms lukt dit niet en zeggen patiënten: ‘Ik zou echt niet weten wanneer het beter ging’. Reageer dan met: Wil je in de komende periode eens goed opletten wanneer het iets beter gaat? En wil je dan kijken wat er anders is en wat jij anders doet? Copingvraag. Deze is geschikt al mensen het echt niet zien zitten. Bijvoorbeeld ook een 0 geven op de schaal. De basisvraag hier is: ‘Hoe houd jij het vol?’ Daarna vervolg je met vragen als: Wat maakt dat je door kunt gaan onder zulke moeilijke omstandigheden? Hoe kun jij elke dag zulke moeilijke situaties het hoofd bieden? Wat helpt jou om het vol te houden? Hoe kun je aan jezelf uitleggen hoe je het gegeven je moeilijke omstandigheden zo goed doet als je het doet? Het is knap hoe jij je werk hebt kunnen blijven doen onder zulke moeilijke omstandigheden. Hoe doe je dat? Hoe slaagde je erin om het vol te houden voordat je uitviel?