Zandspoor Opdrachtkaarten Herfst
Zandspoor Opdrachtkaarten Herfst Je gaat in het duingebied onderzoek doen naar allerlei dingen die met zand te maken hebben. De materialen die daarvoor nodig zijn, zitten in de rugzak. Bij iedere opdracht staat welke materialen je uit de rugzak nodig hebt. Voordat je een opdracht gaat uitvoeren, leg je die materialen klaar. Lees de opdrachten stap voor stap. Is de opdracht klaar? Zorg ervoor dat de spullen weer schoon in de rugzak gaan. Je moet aan het eind ook zelf goed kijken of alles weer in de rugzak zit. Succes met de opdrachten!
Wat zit er in de rugzak? opdrachtkaarten ‘Zandspoor’ 4 schrijfplankjes etuitje met: - 4 potloden - gum - puntenslijper liniaal 2 steelloeps 2 loeppotjes schepje kleurpotloden zoekkaart bodemdiertjes (kleine beestjes) bomenkaart
1. Rommeltjes Als een mens of een dier ergens geweest is, blijft er altijd wel wat liggen. Wat kan jij hiervan terugvinden?
Wat moet je doen? 1. Zoek in en langs het zand naar kleine dingen. Dat kan van alles zijn, zoals bladeren, doppen, plastic, blikjes, konijnenkeutels en takjes. 2. Vul het in het schema op je werkblad in. 3. Hoe komen die dingen hier? 4. Schrijf je antwoorden op in het schema op je werkblad.
Opdrachtkaart Zandspoor
2. Bomen en struiken Iedere plant heeft zijn favoriete plekje om te groeien. Dat geldt ook voor bomen. Welke bomen en struiken vind je in het duingebied?
Wat heb je nodig? - Bomenkaart
Wat moet je doen? 1. Kijk goed naar de vijf bomen en struiken die op de bomenkaart staan. Deze planten zijn volop in het duingebied te vinden. 2. Probeer ten minste twee van deze soorten te vinden. Welke zijn het? 3. Vul de namen in op je werkblad. 4. Als je hier in de winter komt, welke bomen zijn dan nog groen?
Opdrachtkaart Zandspoor
3. Kleur in het landschap Schilders maken graag het landschap met verf op het doek na. Ze kijken daarvoor goed welke kleuren ze allemaal om zich heen zien.
Wat heb je nodig? - kleurpotloden
Wat moet je doen? 1. Kijk goed om je heen. Zoek een mooie kleurige omgeving. Dit kan groot zijn, bijvoorbeeld een groep bomen. Maar het kan ook klein zijn, zoals kleine bloempjes of een stukje gekleurde schors. 2. Teken dit op je werkblad.
Opdrachtkaart Zandspoor
4. Weer en wind Mensen bouwen huizen om lekker droog en warm te zitten. De meeste dieren kunnen dat niet. Die moeten het buiten maar zien vol te houden in weer en wind.
Wat moet je doen? 1. Wat voor weer is het nu? Vul dit op je werkblad in. 2. Stel je bent nu de weerman op TV. Welke weersvoorspelling zou je doen voor vandaag? Denk daarbij ook aan de temperatuur, hoeveel het regent en of de zon schijnt. 3. Welk weer heb jij het liefst als je hier een dag doorbrengt? 4. Als het winter wordt, verandert het weer. Het warme weer is dan voorbij. De dieren moeten dus een goed plekje vinden om te overwinteren. Welk plekje zou jij de dieren hier aanraden? Waarom is dat een geschikte plaats?
Opdrachtkaart Zandspoor
5. Kleine beestjes Als je goed kijkt zijn er veel kleine beestjes te vinden in de duinen. Weet jij hoe ze heten?
Wat heb je nodig? - wit laken - zoekkaart kleine beestjes - 2 loeppotjes - 2 steelloeps
Wat moet je doen? 1. Zoek een boom of struik waarvan de takken vrij laag boven de grond hangen. 2. Pak het laken en leg het onder de takken plat uitgespreid op de grond. 3. Schud flink aan de takken, maar zorg er voor dat ze niet kapot gaan of afbreken. 4. Kijk goed of er dieren op het laken vallen. Zitten er dieren op, stop die dan in het loeppotje. 5. Probeer met de zoekkaart de namen van de beestjes te vinden. 6. Vul de namen van de gevonden dieren in op je werkblad.
Opdrachtkaart Zandspoor
6. Waar is het het warmst? In het stuifzandgebied van de duinen kan het lekker warm zijn. Je gaat onderzoeken hoe warm het hier is.
Wat heb je nodig? - Thermometer
Wat moet je doen? 1. Je gaat op zoek naar het warmste plekje in deze omgeving. Ga daarvoor niet verder dan 15 passen van de opdrachtpaal af. 2. Pak de thermometer. Houd die zeker 1 minuut op dezelfde plek (in de lucht, op of in de grond). De zon mag niet op de thermometer schijnen. Wacht tot de temperatuur niet meer verandert. Hoeveel graden wijst de thermometer nu aan? 3. Onderzoek een andere plek die mogelijk even warm of nog warmer is. Doe dat op dezelfde manier als bij 2. 4. Vul op je werkblad in waar het het warmst was en hoe warm het daar was.
Opdrachtkaart Zandspoor
7. Wat hoor ik? Er zijn veel geluiden in de natuur te horen. Welke kun je allemaal horen?
Wat moet je doen? 1. Ga op de grond zitten. 2. Ben 2 minuten stil en praat niet met elkaar. Luister goed. 3. Je probeert zoveel mogelijk geluiden te horen. 4. Wat hoor je allemaal? Waar komt het geluid vandaan? Wie maakt het geluid? 5. Vul de geluiden in op je werkblad.
Opdrachtkaart Zandspoor
8. De bodem Hoe ziet het er uit in de grond?
Wat heb je nodig? - schepje - liniaal
Wat moet je doen? 1. Zoek een plekje in het stuifzand. Maak daar een kuiltje van 20 cm diepte in het zand. Eén kant van het kuiltje moet steil zijn. 2. Op het werkblad staat een strook van 20 cm lengte. Op die strook moet je laten zien welke kleur de grond heeft. Je doet dat met het zand zelf. 3. Pak een klein beetje zand van het bovenste deel van het kuiltje. Leg dat bovenaan op de strook van je werkblad. Wrijf flink met je vinger het zand over dat plekje en kleur zo het papier. Als het zand erg droog is, kun je het met een natte vinger oppakken en daarmee wrijven. 4. Schud het zand eraf en je ziet dat het werkblad wat kleur gekregen heeft. 5. Pak nu weer een beetje zand dat iets dieper in het kuiltje zit. Leg dit weer op je werkblad en wrijf met je vinger. 6. Schud het zand eraf en ga weer verder met het zand dat weer wat dieper zit. Zo kom je onderaan het kuiltje terecht. Maak het kuiltje dicht. 7. Zoek nu een plekje in het bos. Maak daar weer een kuiltje zoals je in het stuifzand hebt gedaan. 8. Kleur daarna de bodem op de strook op het werkblad. Doe dat op dezelfde manier zoals je bij punt 3 t/m 6 hebt gedaan. 9. Als je klaar bent met de bodem van het bos, dan kun je die bodem met die van het stuifzand vergelijken. Welke verschillen zie je?
Opdrachtkaart Zandspoor