Opbrengst bestuurstafels over de beroepspraktijkvorming (BPV) september 2015 Het Kwaliteitsnetwerk mbo organiseert in samenwerking met het NCP EQAVET periodiek bestuurstafels over thema’s die de bestuurlijke aandacht vragen. In juni hebben twee bestuurstafels plaatsgevonden over de kwaliteit van de examinering (zie opbrengst weergaven op de site www.kwaliteitsnetwerkmbo.nl). In september hebben twee bestuurstafels plaatsgevonden rond het thema BPV. Centraal stond de driehoek student-docent- leerbedrijf met daarbij de focus op het verbeteren van de relatie tussen student, docent en leerbedrijf en hoe hiermee zowel de kwaliteit van de BPVbegeleiding te versterken als de opleidingen up-to-date te houden. Aan de hand van een tweetal casussen, die zijn ingebracht door medebestuurders Sarien Shkolnik van het Graafschap College (10 september) en Ruud Rabelink van SintLucas (17 september) zijn bestuurders met elkaar het gesprek aangegaan over de gemaakte keuzes en de bijbehorende overwegingen en de succesfactoren van een goed uitgewerkte BPV. De deelnemerslijst van beide bestuurstafels is bijgevoegd bij dit verslag. Opbrengst Urgentie De urgentie van de versterking van de BPV wordt door de aanwezige bestuurders onderschreven. Tegelijk is de constatering dat het thema niet bij ieder als van zelf op de eigen ‘bestuurstafel’ komt en op dit moment bij de meeste niet als hoogste prioriteit wordt beschouwd. Dit is wel van belang gezien de dilemma’s die achter de versterking van de BPV ‘schuil’ gaan en die bestuurlijke aandacht en interventies vragen. Hoewel er good practices zijn kan en moet de BPV over de hele linie beter worden. Het met elkaar delen van de kijk op de BPV en de keuzes die bestuurders maken kunnen bijdragen aan de versterking van de BPV. Rond een aantal thema’s zijn dilemma’s benoemd die aan de bestuurstafels zijn besproken. Een kwalitatief goede BPV vraagt een samenspel van de betrokken partijen op verschillende niveaus. Dit samenspel kan op een aantal aspecten haperen. Thema: hybride leerwegen De leerweg moet inhoudelijk voorzien in een naadloze aansluiting tussen de ‘klas’ en de ‘praktijk’. De BPV biedt praktijkleren, maar de praktijk kan ook in de klas komen (bijvoorbeeld een eigen garage, accountkantoor, hotel of zorghuis). Verschillende vormen zijn mogelijk en moeten worden benut. Per sector en opleiding variëren de opties. Vanuit bestuurlijk perspectief kan dit worden ondersteund door ruimte te bieden, door onderwijs en praktijk te ontschotten. Daarnaast kan het ontschotten tussen onderwijssectoren helpen om de aansluiting met de praktijk te versterken. Praktijkontwikkelingen vallen lang niet altijd binnen de sector ‘schotten’. Meer leren kijken vanuit de bril van de beroepspraktijk kan helpen. Hieraan gekoppeld wordt het inzetten op en realiseren van uitdagend onderwijs voor studenten als belangrijke eigen stap gezien. Dit vraagt goed zicht op de ontwikkelingen in de praktijk. De aansluiting met de ‘echte wereld’ maakt het boeiend. Het bestuur kan een actieve opstelling van het team stimuleren.
Als dilemma wordt de doorlooptijd van de aanpassing van de opleiding genoemd in relatie tot de ontwikkeling in de praktijk. Keuzedelen kunnen mogelijk helpen, maar de vraag is of het lukt om hier tijdig de goede keuzes te maken, deze in te passen in het programma en de continuïteit te borgen. Dit vraagt bestuurlijke aandacht. Goed contact met de praktijk is in elk geval nodig, zowel op leerbedrijfniveau (voor de praktijk van nu) als op brancheniveau (de praktijk van morgen, trend). Thema: organiseren Begeleiding en relatie In de relatie tussen de opleiding en het leerbedrijf zijn twee rollen te onderscheiden die niet goed/makkelijk te combineren zijn in één persoon. De instelling/team heeft de primaire zorg voor het leerproces van de student. Dit vraagt om vakdocenten die zicht hebben op de verbinding tussen theorie en praktijk van het leerproces. Daarnaast heeft de instelling/team de zorg om de goede relatie te onderhouden met het leerbedrijf en zijn begeleider(s). Zeker het acquireren van BPVplekken wordt daarbij als een specialisme gezien. De rollen lijken moeilijk te verenigen. Het beeld is dat ze andere competenties vragen. De meeste bestuurders kiezen voor een invulling in twee verschillende functies. De docenten vanuit het team begeleiden het leerproces van de student binnen de BPV. Daarnaast zijn er ‘accountmanagers’ speciaal voor het onderhouden van de relatie en de werving van BPV-plekken (soms gecombineerd met het werven van contracten voor bedrijfsopleidingen). Deze accountmanagers zijn veelal buiten het team georganiseerd. Deze splitsing draagt ook risico’s met zich mee. De verantwoordelijkheid voor het leerproces (goede kwaliteit) kan afwijken van die van de relatie (verlies leerwerkbedrijf c.q. BPV-plaatsen). Hier tekent zich een dilemma af waarmee instellingen op verschillende creatieve wijze wordt omgegaan. Zo is er een casus waarin (een vrijgestelde) docent in de zorgsector vanuit een team als ‘wijkdocent’ op succesvolle wijze de relatie onderhoudt en ook voor de inhoudelijke verbinding zorgt. In een andere variant is de praktijkopleider onderdeel van het onderwijsteam van de mbo-instelling. Het beeld is dat de keuzes in hoge mate situatie afhankelijk zijn en vaak kleinschalig initiatieven zijn. Voor de bestuurder is het van belang deze pareltjes te zien en andere de mogelijkheid te bieden hiervan te leren. Kopiëren zal veelal niet helpen, maar succesfactoren kunnen wel worden onderscheiden. Samenwerken en regionaal maatwerk Om in een regio tot goede opleidingen te komen met een goed passende praktijk component die aansluit bij de praktijk van de regio is samenwerking onmisbaar. Samenwerking tussen instellingen en leerbedrijf én samenwerking tussen instellingen onderling. Vanuit de opbouw van de arbeidsmarkt c.q. bedrijfsleven in de regio, kan het helpen als onderwijsaanbieders samen afspraken maken met de bedrijven. Een specifiek voorbeeld die aan de orde is geweest, is het bieden van BPVplekken voor onderwijsassistenten. Samenwerkende mbo-instellingen zouden een voorbeeldfunctie kunnen vervullen door gezamenlijk met vo-scholen een pool van onderwijsassistenten op te leiden voor de eigen regio. In een regio casus is de ervaring dat hiermee niet alleen de macrodoelmatigheid wordt bevorderd, maar meer nog het beter mogelijk wordt om tot actuele leerwegen in de regio te komen. Een overzichtelijke en eenduidige aanbodkant in de regio heeft het regionaal bedrijfsleven geholpen om gericht afspraken te maken en te investeren in leerwegen met een up to date praktijk component. Succesfactor is de bereidheid van de regionale aanbieders om samen te werken.
Daarnaast zijn zakelijke afspraken met de leerbedrijven een succesfactor. Hier ligt een rol voor bestuurders. Van beide kanten vormt de wil om professionele afspraken te maken de basis. Beeld is dat de wil om als instellingen onderling samen te werken en om samen tot afspraken te komen met het bedrijfsleven varieert. Het vraagt een wat andere mindset. Succesfactoren voor samenwerking zijn de regionale urgentie, de organisatiegraad van het bedrijfsleven en de mate van differentiatie naar groot/klein, naar sector, naar leerweg bol-bbl en naar mbo niveau. Zo lenen mbo 1 en mbo 2 opleidingen zich meer voor afspraken in de buurt (met het lokale MKB). Voor niveau 3 en 4 zijn regionale afspraken geschikter. Het werkveld voor deze niveaus is veelal ook wat beter (regionaal) georganiseerd. In Limburg is een brede samenwerking (ook met vo en ho) tot stand gekomen. Het urgentiebesef gezien de demografische en economische omstandigheden heeft hieraan bijgedragen. Ook in een andere casus in de regio Utrecht wordt het vastleggen van verdergaande afspraken met een leerbedrijf als een succesfactor gezien. Hier betrof het afspraken over de functie-eisen aan de praktijkopleiders van het leerbedrijf die in overleg met de instelling waren vastgelegd. Thema: Kwaliteit Onderwijs versus praktijkopleider (kwaliteit en kwantiteit) De kwaliteit van de opleiding in de hele leerweg hangt af van het onderwijsdeel, het praktijk deel en de samenhang daar tussen. Naast de inhoudelijke samenhang (zie hybride leerwegen) is de kwaliteit van het pedagogisch en didactisch handelen van belang. De instelling zit aan het roer als het om de eigen professionals gaat maar hebben vanuit de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de hele leerweg belang bij de kwaliteit van de praktijkopleider. Bestuurders signaleren hier een dilemma. Hoewel er voorbeelden zijn dat hierover goede afspraken te maken zijn met de leerbedrijven (zie voorbeeld over functie-eisen afspraken) is het beeld dat het op orde krijgen en houden van de kwaliteit van de praktijkopleider bij de leerbedrijven niet altijd de aandacht krijgt die het zou mogen krijgen. Investering vanuit de onderwijsinstelling kan helpen (er zijn voorbeelden van het aanbieden van scholingstrajecten voor praktijkopleiders) maar de verminderde fiscale WVA voorziening zet de investering op dit punt wat onder druk. Daarnaast wordt het verloop onder de praktijkbegeleiders als belemmering ervaren. Ook hier geldt dat er een grote variëteit is tussen sectoren, groot en klein en beleefde urgentie. Instellingen zoeken naar manieren om de kwaliteit te borgen. Een van de ROC’s heeft ervoor gekozen om de examencommissie een rol te geven in het breder monitoren van de kwaliteit van BPV door met regelmaat de leerbedrijven (waar ook examens worden afgenomen) te bezoeken. Een ander voorbeeld betreft het beoordelen van de praktijkopleider door het team/praktijkbegeleider binnen een kader van afspraken met een leerbedrijf. Hier spelen nog wel vragen over wat te doen als het onder de maat is, gebeurt dit ook wederzijds en leidt dit tot het goede gesprek. Tegelijk wordt bij het zoeken naar opties terughoudendheid gesignaleerd om de kwaliteitsvraag bij leerbedrijven te agenderen vanwege het mogelijk afhaken van de leerbedrijven waardoor (verdere) tekorten kunnen ontstaan in BPV-plaatsen. Wat te doen als de kwaliteit van de BPV door het ijs zakt? De eisen zoals in het huidige BPV-protocol opgenomen worden gezien als het minimumniveau. Inzetten op samenwerking en zakelijke afspraken wordt vanuit bestuurlijke perspectief als een weg gezien (zie samenwerking boven en sectorafspraken onder).
Omgekeerd ervaren praktijkopleiders lang niet altijd de belangstelling van het onderwijsteam voor de bijdrage die zij leveren in het leerproces. De contacttijd tussen de BPV begeleider vanuit de instelling met zowel de student als de praktijkopleider schiet nog wel eens te kort, is het beeld. Hier liggen mogelijkheden tot verbetering. Op verschillende wijzen zoeken instellingen naar verbetering. Zo is er een voorbeeld van ingeplande docentenstages (van 40 uur op jaarbasis) om de betrokkenheid te versterken. Ook de eerder genoemde wijkdocent is een voorbeeld om de betrokkenheid en daarmee de kwaliteit van het leertraject te vergroten. Qua sturing zijn twee stromingen zichtbaar. Zo zijn er instellingen die sterk inzetten op het aantal BPV-bezoeken. Hierbij worden veelal twee bezoeken per BPV periode intern voorgeschreven. Dit om te voorkomen dat de aandacht voor de BPV van de bagagedrager valt. Andere instellingen leggen de verantwoordelijkheid nadrukkelijker bij het team om het eigenaarschap te versterken. Hierbij wordt tevens benoemd dat het niet zo zeer om het aantal bezoeken hoeft te gaan maar dat de focus dient te liggen op de kwaliteit van de begeleiding. Er zijn meer mogelijkheden om het contact met de student en de praktijkbegeleider te leggen. Als voorbeeld wordt een w’app applicatie gegeven waarmee de docent aan het begin van de dag de student op BPV een opdracht meegeeft en hier aan de eind van de dag op terug komt. Het benutten van nieuwe media biedt (ook hier) mogelijkheden. Bij een van de ROC’s hebben studenten duidelijk aangegeven dat ze belang hechten aan het voeren van een inhoudelijk goed gesprek met hun begeleider en dit kan ook via andere manieren dan fysiek elkaar ontmoeten op de BPV-plek. Examens: deskundigheid versus kwaliteitsborging De BPV-examinering wordt als een specifiek vraagstuk gezien. Het afnemen van het examen vraagt vak- en examendeskundigheid én een objectieve en onafhankelijke beoordeling. Is deze combinatie altijd adequaat in te richten? Hier kan de instelling kwetsbaar zijn. Het is goed dat dit meer bestuurlijke aandacht krijgt. Veel instellingen hanteren het vier-ogen principe. Ook de steekproefsgewijze aanwezigheid van de examencommissie is een manier om de kwaliteit van de examinering te toetsen. Er zijn instellingen die overwegen de BPV-examinering meer naar binnen te halen om zo de kwaliteit van de examinering beter te borgen. Dat roept wel weer vragen op bij andere instellingen die wijzen op het belang van examinering in de werkelijke praktijk. Combinaties leveren mogelijk opties. Ook voor de BPV examinering helpt het als de examencommissies meer onafhankelijk worden gepositioneerd en samengesteld en zich verder professionaliseren. Gemeenschappelijke kwaliteitsborging Het BPV-protocol biedt een set van minimale eisen aan de BPV die volgens de bestuurders niet ver genoeg gaan om de kwaliteitsborging van de BPV goed in te regelen. Met het wegvallen van de rol van de kenniscentra wordt meer druk ervaren bij instellingen om te zorgen voor kwalitatief goede leerbedrijven. Aan de bestuurstafel komt aan de orde dat dit ook mogelijkheden biedt om pro actief meer regie hierop te gaan voeren. In lokaal en regionaal verband kunnen nadere afspraken over (de kwaliteit van) de BPV worden gemaakt met de leerbedrijven. de aard van deze afspraken kunnen per sector/branche verschillen. Hier speelt het probleem dat deze afspraken veelal boven wettelijke kwaliteitseisen betreffen. Wanneer een leerbedrijf wel aan de minimum eisen maar niet aan de separaat aanvullende eisen voor de specifieke opleiding/branche voldoet, kan in beginsel het leerbedrijf niet worden gemeden. Het gesprek over de kwaliteitseisen vraagt vanuit de onderwijsinstellingen een meer gemeenschappelijke agendering. Dit zou kunnen aan de tafels van de sectorkamers van de SBB.
Thema: Monitor Breed gedeeld gevoel is dat het beeld over de kwaliteit van de BPV in de praktijk beter zou moeten. De huidige tevredenheidsonderzoeken onder leerbedrijven geven over het algemeen te weinig sturingsinformatie. Beter zicht kan het team helpen keuzes te maken en ook het bestuurlijke gesprek voeden om keuzes van de teams te faciliteren dan wel andere interventies te plegen. De BPVmonitor komt moeizaam op gang. De beleving is dat het wellicht simpeler zou kunnen. Aan de bestuurstafel is de suggestie gedaan om telkens na elke BPV periode één tevredenheidsvraag te stellen aan het leerbedrijf. Dit kan aanleiding zijn voor een dieper gesprek (eventueel een doorvraag optie). Een manier vinden om de vinger aan de pols te (blijven) houden, is wel van belang. De bestuurders geven aan dat het delen van elkaars parels en dilemma’s helpt om verder invulling te geven aan het verbeteren van de kwaliteit van de BPV. Toekomstige thema’s voor aan de bestuurstafel In de bestuurstafel is de vraag voorgelegd over welke thema’s de bestuurders aan een volgende tafel met elkaar willen spreken. De volgende thema’s zijn benoemd:
• • • • • •
Hoe is de theorie en de praktijk goed met elkaar te verbinden? Duale trajecten (BOL/BBL). Het proces van intake (en is er te leren van de keuzes die het HBO heeft gemaakt). Passend onderwijs. Onderwijslogistiek Professionalisering (o.m. docentenstages, projectmatig werken)
Kwaliteitscultuur is een rode draad, maar leent zich voor bespreking als zelfstandig thema.
Deelnemerslijst bestuurstafels bpv Deelnemers 10 september: Aren van Heest, MBO Amersfoort Wim van de Pol, Noorderpoort College Margreet Rookmaker, MBO Utrecht Hans Camps, Mondriaan College (en bestuurslid Kwaliteitsnetwerk mbo) Kitty Oirbons, Rijn IJssel (en bestuurslid Kwaliteitsnetwerk mbo) Sarien Shkolnik (Graafschap College)
Deelnemers 17 september: Ingeborg Janssen, Gilde Opleidingen Peer van Summeren, ROC de Leijgraaf Ferno Schneiders, Leeuwenborgh Opleidingen Peter van Mulkom, ROC Nijmegen Antoinette Knoet, ROC Ter AA Remco Meijerink, ROC van Twente Petra de Lange, Summa College Bert Beun, Deltion College (en voorzitter Kwaliteitsnetwerk mbo) Ruud Rabelink, SintLucas (en bestuurslid Kwaliteitsnetwerk mbo)
Begeleiding: Leo van den Hoek (‘dag’voorzitter) Alie Kamphuis (NCP EQAVET) Kasper Weekenborg (Kwaliteitsnetwerk mbo)