Op zoek naar herstel Herstel en herstelondersteunende zorg voor mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag en hun begeleiders door Jos Dröes Inleiding Bij de introductie van herstelondersteunende zorg geven veel hulpverleners als hun mening te kennen dat er een groep cliënten is voor wie herstelondersteunende zorg, en misschien ook wel herstel zelf, niet is weggelegd. Opmerkingen daarover (sheet) zijn bijvoorbeeld Het probleem (?) “mijn cliënten zijn veel te ziek hiervoor” “mijn cliënten zijn verbaal niet sterk genoeg” “kun je dit ook doen met mensen met hersenletsel” “we willen graag moeilijke casuïstiek bespreken” “volgens mij is HOZ niet van toepassing voor patiënten met complexe hulpvragen”
Op deze studiedag wil ik een paar gedachten meegeven van dingen die je zou kunnen proberen om ook met moeilijke doelgroepen herstelondersteunend te kunnen werken. Maar voordat we dat doen moeten we eerst een paar sprookjes ontmaskeren. Heterogene doelgroep Sprookjes om te ontmaskeren 1. Er is een groep moeilijke mensen (want ze wonen op één adres)
Het eerste sprookje (sheet) is dat er een groep chronische patiënten bestaat waarbij het moeilijk is herstelondersteunend te werken. Het sprookje is dat dit een groep zou zijn. Dat is niet zo. De mensen bestaan, maar ze vormen geen groep. Behalve dan doordat ze door ons bij elkaar in één paviljoen, één afdeling of één woonproject zijn ondergebracht. Daardoor lijken ze wel een groep. Maar als je goed kijkt zijn het individuen met heel verschillende eigenschappen. Bijvoorbeeld qua diagnose. Hieronder staan diagnoses die nogal eens voorkomen in groepen langverblijvers (sheet):
Diagnosen bij chronische patiënten, langverblijvers Autisme Verstandelijke beperking Niet aangeboren hersenletsel Hospitalisatie 1
Verlies en demoralisatie Onverwerkt trauma en rouw Veel symptomen Niet in de realiteit leven Apathie, depressie Angst Gedragsproblemen Combinaties
Behalve verschillende diagnoses zijn er nog andere individuele verschillen (sheet): Behalve verschillende diagnoses zijn er nog andere individuele verschillen Sommigen communiceren goed, anderen niet Sommigen zijn aardig, anderen niet Sommigen houden van veranderingen, anderen niet
Het gaat dus om heel verschillende mensen. Wij, hulpverleners, vinden niet alle mensen op een verblijfsafdeling even moeilijk. Waar wordt door bepaald dat wij bepaalde mensen meer moeilijk vinden dan anderen? Eerst nog maar eens een sprookje ontmaskeren: De moeilijkheid hangt niet af van de diagnose Sprookjes om te ontmaskeren 1. Er is een groep moeilijke mensen (want ze wonen op één adres) 2. De moeilijkheid hangt af van de diagnose Er heerst een onuitgesproken idee dat moeilijke mensen moeilijk zijn door datgene wat zij mankeren, dus door hun ziektebeeld (sheet). Dat klopt echt niet. Er zijn mensen met psychosen die buiten hun psychotische fasen aardig en communicatief zijn, en er zijn er met wie geen land te bezeilen is. Er zijn mensen met autisme die voortdurend ruzie hebben met iedereen, maar er zijn er ook die een vrij rustig leven leiden en hulp op prijs stellen. Er zijn zwakbegaafde mensen met een bipolaire stoornis die zich goed laten behandelen en mensen met dezelfde diagnoses die eigenwijs en onhandelbaar zijn. Er zijn mensen die hulp op prijs stellen en hulp afwijzen; dat houdt zich niet aan hun ziektediagnoses. Zo te zien lijkt datgene wat mensen moeilijk maakt meer te liggen aan de manier waarop zij contact maken dan aan hun aandoening. Maar hier moeten we nog een derde sprookje ontmaskeren. Sheet. Sprookjes om te ontmaskeren 1. Er is een groep moeilijke mensen (want ze wonen op één adres) 2. De moeilijkheid hangt af van de diagnose 3. Contactmoeilijkheden liggen alleen aan de cliënt
2
Contactmoeilijkheden liggen nooit alleen aan de cliënt Er bestaat in de langdurige psychiatrie een vrij hardnekkige gewoonte om de gedragsmoeilijkheden en communicatiestoornissen die men ondervindt hoofdzakelijk te wijten aan de cliënt. Maar bij communicatieproblemen moet je er principieel van uit gaan dat een communicatieprobleem altijd een probleem is van twee partijen. En dat gedragsproblemen altijd eruit bestaan dat bepaald gedrag problematisch is in een bepaalde omgeving. Dus behalve met de eigenaardigheden van de cliënt moeten we altijd ook kijken naar onze eigen eigenaardigheden en die van de omgeving. Welke beperkingen zorgen ervoor dat wij iemand ‘moeilijk’vinden? Er is niet één antwoord op deze vraag. Mogelijke antwoorden zijn (sheet): Welke beperkingen zorgen ervoor dat wij iemand ‘moeilijk’vinden? (1) • Vaak: omdat iemand moeilijk en weinig communiceert (bv verbaal weinig ontwikkeld - nooit geleerd of combinaties van onderstaanden). We kunnen niet met hem praten over zijn herstel. • Soms: omdat iemand afwijzend communiceert (bv mensen die met rust gelaten willen worden bij hospitalisatie, demoralisatie, trauma’s). We weten niet hoe te reageren op afwijzing. • Soms: omdat iemand niet consequent communiceert (bv nu eens dit willen, dan weer dat bij borderlineproblematiek). We kunnen niet door de bocht met wispelturigheid. • Soms: omdat iemand passief communiceert, elk initiatief mist (bv initiatiefverlies bij hersenbeschadiging, depressie). We weten niet beter te doen dan accepteren dat iemand nergens toe komt. Welke beperkingen zorgen ervoor dat wij iemand ‘moeilijk’vinden? (2) • Soms: omdat iemand op een laag verstandelijk niveau communiceert (bv iemand die niet begrijpt wat je zegt). We weten niet hoe dingen uit te leggen. • Soms: omdat iemand communiceert op een autistische manier (bv niet wederzijds met emoties). We vinden het moeilijk om om te gaan met gebrek aan wederzijdsheid of concretistisch taalgebruik, of met het voortdurend repeteren. • Soms: omdat iemand niet aanspreekbaar is op zijn gedrag. We verharden van standpunt omdat iemand over onacceptabel gedrag niet met ons kan overleggen of onderhandelen. • Combinaties
Ieder van ons staat op een bepaalde manier in het werk. Je vindt er bepaalde dingen leuk aan en je hebt aan bepaalde dingen een broertje dood. Dat is voor elk van ons verschillend. Je ziet dus ook dat de een slecht overweg kan met het dwingende gedrag van mevrouw X terwijl een ander daar juist prima op weet te reageren. Hoe je op bepaalde mensen reageert kan ook worden beïnvloed door je kennis. Kennis van de persoon, maar ook kennis van bepaalde communicatiepatronen, functiestoornissen of ziektebeelden. Factoren die meespelen en die vaak kunnen verklaren waarom je als hulpverlener met bepaald gedrag niet of juist heel goed overweg kan:
3
Waarom kun je als hulpverlener met bepaald gedrag niet of juist heel goed overweg? • Je hebt een verzorgende attitude • Je bent gesteld op regelmaat en controle • Je vindt beschouwelijke gesprekken leuk • Je hebt een ‘geen woorden maar daden’ mentaliteit • Je vindt vreemd gedrag amusant • Je hecht veel belang aan emotioneel,warm contact • Je hebt kennis van de persoon en diens aandoening Elk van deze factoren maakt dat je met bepaalde mensen gemakkelijker kunt opschieten dan met andere Wanneer we het willen hebben over het toepassen van principes van herstelondersteunende zorg moeten we dus kijken naar de combinatie van eigenaardigheden van de cliënt en naar onze eigen vaardigheden en voorkeuren. Wat ook belangrijk is zijn onze eigen opvattingen. Eén zo’n opvatting wil ik er nu vast uitlichten, en dat is de opvatting dat bij een bepaalde groep mensen herstel zich niet voordoet. Dat is weer een sprookje dat ontmaskerd moet worden (sheet). Bepaalde mensen herstellen niet Sprookjes om te ontmaskeren 1. Er is een groep moeilijke mensen (want ze wonen op één adres) 2. De moeilijkheid hangt af van de diagnose 3. Contactmoeilijkheden liggen alleen aan de cliënt 4. Bepaalde cliënten herstellen niet Hoewel het soms erg moeilijk kan zijn om herstel te zien kun je er in de praktijk van uit gaan dat alle mensen van nature de neiging hebben om van een aandoening te herstellen. Dat wil niet zeggen dat iedereen dat doet op de verbaal sterke wijze van een Wilma Boevink of een Pat Deegan. Het vereist heel veel vaardigheden en begaafdheid om op die manier je eigen herstelproces te leren beschrijven en er consequenties aan te verbinden voor jezelf en anderen. Niet iedereen kan een herstelverhaal maken omdat niet iedereen een verhaal kan maken. Niet iedereen kan zijn ervaringskennis ontwikkelen omdat dat abstractievermogen vraagt. Niet iedereen kan getuigen van een toename van empowerment, want ook dat is een nogal abstract begrip. Niet elke cliënt kan mede de regie voeren over zijn eigen behandeling. Dat vereist reflectie, kennis, overzicht. Niet elke cliënt is te karakteriseren als een autonoom persoon; sommigen zijn erg afhankelijk. Maar dat betekent allemaal niet dat mensen geen herstel zouden vertonen. We moeten dit bekijken van de andere kant. In plaats van vast te stellen dat iemand zelf weinig eigen verhaal heeft kunnen we zoeken naar wat er wel is. We kunnen zoeken naar bouwstenen van zijn of haar verhaal bij anderen die hem goed kennen. Wat hebben zij in het verleden ontdekt aan wensen, verwachtingen, prettige en onprettige ervaringen van de cliënt? Daarna kunnen we proberen om wat we van hem zien een plaats te geven in dat verhaal. We kunnen proberen te gaan begrijpen hoe de dingen waarover iemand nu verheugd, boos of verdrietig is passen in zijn of haar verhaal. Wanneer je dat beter gaat begrijpen zie je ook beter wat iemand zelf doet om ermee om te gaan. En daar zit de verbinding met herstel en herstelondersteunende zorg.
4
Op deze manier kun je alle bestanddelen van herstel en kenmerken van herstelondersteunende zorg nalopen en kijken welke elementen er wél zijn of er enigszins zijn. De vuistregel is: als iets er wel is, ondersteun het dan, als iets er niet is, compenseer er dan voor of neem het over. De afdeling voor hopeloze gevallen – geen sprookje maar werkelijkheid De afdeling voor hopeloze gevallen – geen sprookje maar werkelijkheid Graag zou ik nu het volgende sprookje ontmaskeren namelijk dat van de afdeling voor hopeloze gevallen (sheet). Maar helaas. Zulke afdelingen bestaan wel degelijk. Het gaat over afdelingen waar een hoge concentratie is samengepakt van de mensen waarover we het hier hebben. Zulke afdelingen ontstaan omdat in grote instituten op allerlei afdelingen voortdurend ‘moeilijke mensen’ worden uitgestoten en die moeten toch ergens blijven. Het probleem wordt dan opgelost door ergens een verzamelplek te scheppen waar alle probleemgevallen naartoe kunnen. Je krijgt dan een groep die is samengesteld uit allemaal mensen die dus ooit ergens een probleem zijn geworden; die mensen vormen een beheersingsprobleem en daarom komt het accent op zo’n afdeling al heel gauw te liggen op beheersing. Omdat we niet willen dat mensen verwaarloosd worden nemen we op die afdelingen personeel aan met een verzorgende attitude. Op zulke afdelingen zitten ook altijd een paar mensen met wie het communiceren helemaal niet lukt, om allerlei redenen. Er heerst op zulke afdelingen een teneur 'Dat er niks meer van te verwachten valt'. Dat is veiliger –voor personeel en management- , want wanneer men wel iets zou verwachten komt men bedrogen uit. Dan ontstaan er meer teleurstelling, een hoger ziekteverzuim, een grotere doorstroming van personeel, meer onrust bij de bewoners. Twee typen oplossingen We hebben het probleem nu wel vrij grondig doorgesproken. Samenvattend bestaat er geen groep moeilijke cliënten. Er zijn wel cliënten bij wie het ons moeilijk valt herstelondersteunend te werken. Die moeilijkheid zit hem niet zozeer in de diagnose van de cliënten maar wel in de communicatie. Aan die communicatie hebben wij zelf een actief aandeel. Er zijn cliënten die geen herstelproces laten zien zoals we dat gewend zijn; maar als je goed kijkt zijn er bijna altijd wel herstelelementen aan te wijzen. Verder bestaan er afdelingen voor hopeloze gevallen. Op zulke afdelingen ligt het accent op beheersing, verzorging en geen verwachtingen hebben. Het wordt tijd dat we eens wat oplossingen aandragen. Ik heb twee typen oplossingen, namelijk voor de genoemde afdelingen en voor de individuele omgang met mensen (sheet). Twee typen oplossingen • Op het niveau van team en afdeling • Op individueel niveau
Afdelingen Wat moet je doen om de afdeling voor hopeloze gevallen geen snakepit van kanslozen te laten worden? (sheet).
5
Oplossingen 1 De afdeling Preventie
goede zorg, goede crisisopvang, actieve acceptatie
Begeleiding op maat
zoek de passende begeleiding, kijk bij anderen, probeer dingen uit HOZ gecommitteerde leidinggevende, selectie van personeel, veilige sfeer, voldoende intervisie
Personeelsbeleid
Natuurlijk begint het ermee dat je de technieken die we straks voor individuele mensen zullen beschrijven ook op die afdelingen gebruikt. Maar er zijn ook wel een paar aanwijzingen te geven op afdelingsniveau. Die rangschik ik onder de kopjes ‘preventie’, ‘begeleiding op maat’en ‘personeelsbeleid’. Preventie Preventie houdt in dat je maatregelen neemt om de vorming van een snakepit vóór te zijn. Dat je als organisatie zorgt dat mensen in een gewoon verblijfsmilieu kunnen blijven. Dat wil zeggen dat je moeite doet om uitstoting te voorkomen. Drie tips: 1. Wanneer mensen veel moeilijkheden veroorzaken en je weet niet hoe daarop te reageren zorg dan voor goed onderzoek, goede behandeling en investeer in het contact met hen. 2. Zorg ervoor dat er een goede crisisafdeling is. Dat kan wonderen doen. Als het te moeilijk wordt of iedereen er te moe van is kan de cliënt een tijdje naar de crisisafdeling. Geef de crisisafdeling recht van terugplaatsing. Dat voorkomt dat mensen via de crisisafdeling worden uitgestoten. 3. Accepteer het feit dat het niet met iedereen goed gaat. Maar wat niet is kan komen. Blijf speuren naar aanzetten tot verbetering. Humor is belangrijk. Begeleiding op maat Begeleidingsoplossingen op maat houden in dat je echt onderzoekt welke begeleiding je cliënt eigenlijk nodig heeft. Drie tips: 1. Vaak kun je er wel achter komen wat voor soort begeleiding het beste is voor een cliënt. De cliënt heeft bijvoorbeeld familieleden die goed met hem overweg kunnen of begeleiders die het goed doen. Dikwijls wordt met die wetenschap weinig gedaan. Misschien moet je ernaar streven dat er meer mensen met bepaalde eigenschappen in het team worden aangenomen omdat bepaalde cliënten dat nodig hebben. Vaak is bijvoorbeeld angst van personeel een beperkende factor. Neem personeel aan dat niet bang is voor bepaalde cliënten. 2. Ga te rade bij andere plekken waar vergelijkbare problemen spelen. Hoe gaan ze er daar mee om? Kun je daarvan leren? Vermijd een naar binnen gerichte cultuur. 3. Probeer dingen uit en kijk goed naar het resultaat. Zoek bijvoorbeeld naar de beste bouwkundige constructie. Soms knappen mensen geweldig op van een eigen appartementje;
6
soms hebben mensen juist behoefte aan contact met anderen. Sommige mensen knappen op van een huiselijke sfeer en een warme inrichting. Personeelsbeleid Juist bij de begeleiding van mensen die we als moeilijk zien moet geïnvesteerd worden in de opbouw van een goed team. Niet zelden zie je dat de afdeling voor hopeloze gevallen niet alleen de hopeloze cliënten huisvest, maar ook de hopeloze personeelsleden werk verschaft. Dat leidt tot een dubbele snakepit. Weer drie tips: 1. Zorg voor een leidinggevende die erg goed thuis is in herstelondersteunende zorg en die zich committeert aan het werken in deze setting. 2. Zorg voor een qua opleidingsniveau en achtergrond gevarieerde teamsamenstelling van mensen die worden aangenomen vanwege hun vermogen om met moeilijk communicerende mensen te werken. 3. Zorg voor een veilige sfeer in het team en voldoende intervisie. Zo kan men van elkaar leren en elkaar behoeden voor vastlopen. Samenvattend: Vermijd het ontstaan van snakepits door uitstoting tegen te gaan. Zoek wat mensen nodig hebben. Zoek contact, advies en inspiratie bij anderen. Blijf dingen proberen. Let op. En zorg voor een goed en veilig team.
Individuele begeleiding Herstelondersteunend begeleiden betekent dat u aandacht heeft voor de elementen van herstel die in de volgende sheet in de linker kolom staan. Iemand die herstelt krijgt geleidelijk aan zijn eigen verhaal over wat er gebeurd is, hij voelt zijn kracht toenemen en doet ervaringskennis op over het vechten met zijn aandoening. Herstellen gebeurt altijd met steun van belangrijke anderen en het leidt tot het weer zelf terugkrijgen van regie en autonomie. Het gaat er bij de individuele begeleiding allereerst om dat u herstel herkent. Dat u herkent dat iemand zijn eigen verhaal of visie heeft. Dat hij refereert aan eigen ervaringskennis. Dat hij probeert de macht te grijpen of probeert te bepalen hoe iets gaat. Dat hij probeert zelf ergens regie over te voeren. Dat u iemand aan de telefoon heeft die misschien wel een echte ondersteuner van de cliënt is en niet alleen maar een lastige moeder. Dikwijls –niet altijd- en begrijpelijkerwijs –maar daarom is het nog niet goed- is het herkennen van herstel emotioneel niet zo gemakkelijk. Herstel begint vaak als verzet tegen wat er gebeurt. De eigen kracht ontwaakt omdat de persoon wat er nú gebeurt écht niet wil. Maar wij voelen zulke acties dikwijls als onverstandig, als ingaan tegen het beleid dat we – met de beste bedoelingen- voor iemand afgesproken hebben. We reageren dan ook vaak niet welwillend. En daarmee verzuimen we in te gaan op iemands herstelpoging. In de volgende sheet heb ik een paar voorbeelden bijeengebracht van herstelgedrag van cliënten en van de manier waarop wij als hulpverleners daar nog al eens op reageren: Herstel element Eigen verhaal
Uiting cliënt ‘Ik mankeer helemaal niets’
Reactie hulpverlening ‘Hij zegt dat hij niets mankeert. Hij is nog flink in de war dus.’
7
Empowerment
Ervaringskennis Steun Autonomie
Regie
‘Ik heb er genoeg van almaar te moeten doen wat anderen zeggen’ ‘Ik heb bezwaar tegen medicijn X’ ‘Ik kan het goed vinden met Michael’ ‘Ik kom nooit op het spreekuur. Dat is veel te vroeg voor mij’ ‘Ik wil stoppen met mijn medicijnen’
‘Zij vertoont aanhoudend lastig gedrag. Wil van alles vooral als het niet uitkomt’ ‘Zijn compliance laat te wensen over' ‘Hij gaat duidelijk met de verkeerde mensen om’ ‘Hij is niet gemotiveerd voor behandeling’ ‘Stoppen is natuurlijk uitgesloten vanwege de recidiefkans’
Ik bedoel natuurlijk niet dat de cliënt in alle gevallen meteen zijn zin moet krijgen. Het gaat erom dat we horen wat een cliënt zegt en zien wat hij doet en dat we dat als serieuze acties of uitlatingen beschouwen. Dat we navragen waarom iemand iets zegt of doet. Dat we er niet meteen afwijzend op reageren om zodoende elk eigen initiatief meteen plat te slaan. In de volgende sheet ziet een aantal dingen opgesomd die mijns inziens van belang zijn voor het herstelondersteunend begeleiden van mensen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Individuele begeleiding 1. Ga op zoek naar hersteluitingen of herstelactiviteiten 2. Maak contact vanuit een accepterende en presente houding 3. Ga na waar je sympathie ligt voor de persoon 4. Bekijk indien nodig of je over cognitieve stoornissen met de cliënt kunt praten. Zoek eventueel deskundige hulp voor het bestrijden van functiestoornissen en ziektebeelden 5. In welke mate is de persoon in staat tot zelfreflectie ? 6. Wil de persoon deelnemen aan een herstelwerkgroep of andere herstelactiviteiten? 7. Gebruik als maatlat de kenmerken van herstelondersteunende zorg
Mijn eerste aanwijzing voor het individuele herstelondersteunende contact is dus: ga op zoek naar gedrag van de cliënt dat je kunt zien als eigen initiatief, vanuit de eigen belevingswereld, geplaatst in het eigen verhaal, gericht op zelf bepalen wat er gebeurt. En zoek extra goed wanneer de cliënt gedrag vertoont dat u ergert, niet uit komt, tijd kost. Die gevoelens bij u verraden dat de andere partij iets doet vanuit zichzelf. Maar helaas, bij sommige mensen kom je zulke acties of uitlatingen niet tegen. Ik denk dat u in dat geval veel aandacht moet besteden aan het leggen van contact. Daar kan het presentiebegrip goede diensten bewijzen. Present zijn wil zeggen dat je echt met iemand samen bent en dat je geïnteresseerd bent in hem of haar. In zijn of haar geschiedenis, beleving, wensen, maar ook in het hier en nu: in hoe iemand zich nu voelt. Het gaat erom dat je je eigen inzichten, wensen en oordelen over iemand echt kunt opschorten om te kunnen luisteren naar wat hij echt uitdrukt, wil of vraagt. Goed luisteren is hier heel belangrijk. Haak 8
in op wat mensen zelf aangeven. Denk erom dat mensen met jou als hulpverlener vaak niet meteen contact willen hebben op gebieden die niets met hulpverlening te maken hebben. Over bepaalde dingen niet praten met hulpverleners beschermt je identiteit. Mensen hebben vaak voorkeur voor een bepaalde contactstijl. Wat mij helpt is dat ik me afvraag of iemand een voorkeur heeft voor * fysiek contact, bijvoorbeeld samen boodschappen doen, tv kijken of tafeltennissen; of * verstandelijk contact: ergens over praten, bijvoorbeeld over het nieuws, de actualiteit of wat er in huis gebeurt; of * emotioneel contact, bijvoorbeeld vertellen wat je hebt meegemaakt of verdriet ergens over delen, of het delen van blijdschap over iets. En tenslotte is er nog * levensbeschouwelijk contact waar iemand voorkeur voor kan hebben. Ook later in het contact blijf ik me afvragen wat iemand voor contact wil, want de voorkeur van mensen bij het begin van een contact is vaak anders dan wat ze later in het contact nodig hebben. In het begin zoeken ze vaak contact in de stijl waar ze zelf goed in zijn, later ook op gebieden waar ze behoefte aan hebben. Kortom: maak er een sport van om er achter te komen wanneer, waarover, waarom en wat voor contact mensen willen hebben met anderen en met jou. Het kan ook geen kwaad erover na te denken of de cliënt het type contact wil waar jij goed in bent, of wil hij eigenlijk iets anders? Ik ben bijvoorbeeld beter in het verstandelijke contact en minder goed in het delen van bepaalde emoties. Maar het kan wel eens zijn dat een cliënt juist dááraan veel behoefte heeft. Dit is misschien ook de fase waarin je je afvraagt of je enige sympathie kunt voelen voor de persoon. Ga daar actief naar op zoek. Wanneer je je echt in iemand verdiept vind je doorgaans wel iets leuks, ontroerends, sterks of wonderlijks in iemand. Ga actief op zoek naar jouw sympathie voor de persoon. Wat vind je leuk, of sterk, of ontroerend of lief of aantrekkelijk of interessant aan iemand? Realiseer je dat een soort positieve aandacht bij veel van onze patiënten buiten beeld is geraakt of dat ze die zelfs nooit in voldoende mate hebben ervaren. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om communicatieproblemen aan te pakken wanneer er helemaal geen sympathie is. Soms helpt het om er met anderen over te praten omdat hun sympathie voor de cliënt jou ook op ideeën kan brengen. Dikwijls zien anderen zulke positieve punten wél als jij ze niet ziet. Wanneer het je niet lukt om jouw sympathie voor de persoon te vinden dan kan een ander het misschien beter van je overnemen. Een belangrijk gebied waar je zicht op moet krijgen is het cognitieve functioneren van cliënten. Vooral van belang zijn: intelligentie, geheugen en denken. Het cognitieve functioneren is natuurlijk bij alle herstelactiviteiten van belang, maar ik gebruik hier het ‘maken van je eigen verhaal’ als voorbeeld. * Een lage intelligentie maakt dat mensen langzamer van begrip zijn en niet goed overweg kunnen met abstracties. ‘Herstel’ is een nogal abstract begrip. ‘Eigen verhaal’ of ‘ervaringskennis’ ook. Bij mensen met een lage intelligentie is kan gebruik van beeldend materiaal zoals foto’s, tekeningen, plakboeken geschikt zijn om over het herstel in iemands leven te communiceren. Het ‘eigen verhaal’ wordt concreet weergegeven, als een opeenvolging van plaatjes. * Wat betreft het geheugen: mensen met bijvoorbeeld het syndroom van Korsakow, met sommige andere hersenbeschadigingen en beginnende dementie moeten vaak echt
9
geholpen worden om een zekere lijn in hun verhaal te krijgen en vast te houden. Sommige delen van hun eigen verhaal zijn er niet meer. Als begeleider sta je voor de keus om dat zo te laten of om pogingen te doen het verdwenen deel van zijn verhaal opnieuw aan te brengen. Misschien kunnen familieleden of vrienden iets aanvullen. Om het eigen verhaal weer bij de cliënt te brengen kan het gebruik van beeldend materiaal helpen, naast veelvuldig herhalen van het voorafgaande. Ook geheugensteuntjes zoals een agenda, een dagboek of een verslag kunnen goede diensten bewijzen. * Denken kan te snel, te langzaam of te onsamenhangend zijn, of het kan inhoudelijke verstoord zijn. Op denkstoornissen kun je soms reageren met specifieke gesprekstechnieken en met korte contacten; veel denkstoornissen komen na een aantal minuten praten pas aan het licht. Je kunt je bij denkstoornissen afvragen of de inhoud van het eigen verhaal er erg door wordt beïnvloed. Dat moet dan op een of andere manier ter sprake komen. Denk bij het cognitief functioneren ook aan ADHD en autisme. Die aandoeningen vereisen echt aanpassingen van je gesprekstechniek. Een ander kenmerk dat van belang is is de mate waarin iemand in staat is tot zelfreflectie. Waar kun je met de persoon over praten? Alleen over onmiddellijke behoeften of wensen? Over dingen die hij of zij leuk vindt of goed kan? Of ook over elementen van zijn of haar aandoening? Over zijn of haar visie op de aandoening en over de visie van anderen er op? Over zijn of haar herstelproces? Begin het gesprek op het niveau dat de cliënt aan kan. Maar houd een open mind. Soms blijk je iemand te laag of te hoog in te schatten. Wanneer je contact hebt gemaakt, je je sympathie voor de persoon hebt gevonden en je een indruk hebt van iemands cognitief functioneren moet je je afvragen of je cliënt iets zou kunnen hebben aan contact met lotgenoten. Zou de persoon deel kunnen nemen aan een herstelwerkgroep of andere herstelactiviteiten? Het gaat erom dat je je al vroeg in het contact afvraagt of de persoon aan zijn herstel zou kunnen werken buiten de ‘hulpverlening’. Als hulpverlener kun je dat faciliteren, bijvoorbeeld door de persoon informatie te geven of iemand te helpen op tijd bij bijeenkomsten te verschijnen. Als de persoon op dit gebied mogelijkheden heeft is het zonde wanneer die niet worden benut. Kenmerken van herstelondersteunende zorg • De hulpverlener heeft een attitude van hoop en optimisme • Is present (aandachtig aanwezig) • Gebruikt zijn professionele referentiekader op een terughoudende en bescheiden wijze • Maakt ruimte voor, ondersteunt het maken van en sluit aan bij het eigen verhaal van de cliënt • Herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel individueel als collectief • Erkent, benut en stimuleert de ervaringskennis van de cliënt • Erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen • Is gericht op het verlichten van lijden en het vergroten van autonomie/regie
En tenslotte: gebruik bij alles wat je doet de kenmerken van herstelondersteunende zorg als maatlat. Dat betekent dat je je bij al je activiteiten, dus bij behandeling, rehabilitatie,
10
begeleiding, verpleging, maar ook bij de cliëntenbespreking of bij het reageren op een crisis afvraagt in hoeverre je meer aandacht zou kunnen besteden aan de kenmerken van herstelondersteunende zorg, dus aan het eigen verhaal, de empowerment, de steun, de autonomie, de eigen regie van de cliënt en aan je eigen hoopvolle, presente en bescheiden attitude. Samenvatting Bij sommige mensen vinden wij het moeilijk om te praten over herstel. We hebben daarvan de achtergronden besproken en oplossingen genoemd op het niveau van individuele begeleiding en op het niveau van team of afdeling. Meestal zijn er toch elementen van herstel bij mensen te vinden. En die kunnen wij zo goed mogelijk ondersteunen.
11