Op speurtocht in het Drielandenpark
Naam:.....................................
WELKOM IN HET DRIELANDENPARK Jullie gaan op ontdekkingstocht in het Drielandenpark. Waar precies? Jullie bezoeken een bijzonder plekje aan de rand van de Vaalser- en Vijlenerbossen. Dit plekje ligt bij het gehucht Wolfhaag in de gemeente Vaals. Je weet van de powerpoint presentatie al het een en ander van het gebied. In de klas heb je ook de informatie over het Drielandenpark op blz. 10 en 11 kunnen lezen. Nu ga je het zelf onderzoeken. Veel plezier ! Hoe gaan we het doen? Groepjes - De klas wordt vooraf ingedeeld in groepjes van ongeveer 5 leerlingen - Blijf bij je eigen groepje. Opdracht halen - Bij het beginpunt geeft de excursieleider aan elk groepje een opdrachtkaart met materialen - Elk groepje wacht bij het verdelen van de opdrachten rustig op zijn beurt. - Als je klaar bent met de opdracht, lever je de materialen in en haal je met je groepje een nieuwe opdracht. - De excursieleider vertelt waar je een opdracht kunt doen. Opdracht maken - Lees de opdrachtkaart eerst goed door. - Vul in het boekje de vragen in. - Diertjes die je hebt onderzocht, laat je altijd weer vrij. - Leuke vondsten zoals veren, botjes of stukken hout mag je meenemen naar school - Je kunt niet alle opdrachten doen, dat is niet erg. Materialen - Wees zuinig op de opdrachtkaarten en de materialen. - Maak de materialen na gebruik schoon, voordat je ze inlevert bij het beginpunt. Opdrachten Pagina Vogels 2 Kleine beestjes 2 Waterbeestjes 3 Neuzen naar geuren 3 Bladeren 4 Bloemen 4 Planten-speurtocht 6 Vind je boom 6 De grote speurtocht 7 Hooglanders 8 Lijkenpikkers 8 Klimaatverandering
9
1
Vogels
Kleine beestjes
1. Ik heb deze vogels gezien:
1. Op deze plekken waren kleine beestjes:
.......................................................................
O in het gras
O op een boomstam
.......................................................................
O op een bloem
O in dood hout
O in een struik
O onder dood hout
O in de lucht
O op poep
O op de kale grond
O op een dierenlijkje
....................................................................... 2. Ik heb deze vogels gehoord: .........................................................................
O ………………….............................................……
.........................................................................
2. De plekken met kleine beestjes waren:
3. De vogels waren op deze plekken: O in de lucht
O bij het water
O in een struik
O op een paal
O in een boom
O op prikkeldraad
O in het gras
O op een akker
O lekker warm
O lekker zonnig
O lekker koel
O lekker donker
O lekker vochtig
O lekker voedselrijk
O lekker veilig
O toevallige plekken
O ……………...…………..........……...………….………….
O .................................................................... 4. Mijn vogel heet
......................................
5. Hij bevindt zich
......................................
Hij is bezig met
......................................
....................................................................... Hij is hier
O alleen
O samen met ..........................
3. Mijn beestje heet
……………..…………………
4. Hij bevindt zich
…..……………………………
5. Zijn uiterlijk is zo: Kleur(en)
........................................................................
Hij maakt
O géén geluid
……….......………………………
Aantal pootjes
…….......…………………………
Vleugels
O dit geluid ..............................
.........................................................................
wel / niet
Ogen
wel / niet
Harig lijf
wel / niet
Voelsprieten
wel / niet
6.
2
Waterdiertjes
Neuzen naar geuren
1. Ik keek naar het water en ik zag:
1. Mijn parfum is gemaakt van:
O waterbeestjes
O waterplanten
O helder water
O troebel water
O stilstaand water
O stromend water
…………………….......….…………….…………….…………. ……….......………………………………………………………. …………….......………………………………………………….
2. Ik heb deze beestjes in mijn bak:
.……………......………………………………………………….
........................................................................ ........................................................................
2. Mijn parfum heet : …..........…………………………
........................................................................
………......……………………………………………………….
3. Dit beestje komt het meeste voor: 3. Het lekkerste parfum was gemaakt door
........................................................................
………….…….....…………….....………... en het heet
4. Mijn diertje heet
…………....………………...…………………………………..
.............................................................................. 4. Het minst lekkere geurtje was gemaakt door …....…………………...........…………... en het heet .......…………………………………………………………….. 5. Met de ogen dicht herkende ik mijn parfum
5. Zijn uiterlijk is zo:
Kleur(en) .......................................................
Pootjes
wel / niet
Ogen
wel / niet
Voelsprieten
wel / niet
wel / niet
6. Zijn gedrag is zo: O hij zwemt
O hij zit stil
O hij jaagt
O hij verstopt zich
O hij ademt
O hij eet
O ……………………………………………………...........…
3
Bladeren
Bloemen
1. Hebben de bladeren allemaal dezelfde vorm?
1. Deze bloemkleuren zag ik:
ja / nee 2. Hebben de bladeren allemaal dezelfde kleur? ja / nee 3. Is er van de bladeren gegeten?
ja / nee
O geel
O paars
O wit
O lila
O blauw
O roze
O rood
O oranje
O …………………………….........................…………….
4. Ik vond deze bladvormen:
2. Deze kleur zag ik het meest:
O rond
O driehoekig
O eivormig
O hartvormig
O langwerpig
O veervormig
O sikkelvormig
O handvormig
………….......................……………....…………………… 3. Mijn bloem is ………………............................…….
O anders ………………………...........……………….…. ....…………………...............……………………………….. 5. Ik zag verschillende bladranden: O recht
O gezaagd
O golvend O anders ………………............…………………….…… ...………………................………………………………….. ...………………................………………………………….. 4. Mijn bloem ruikt:
6. De bladeren voelen als volgt: O ruw
O glad
O zacht
O stevig
O slap
O stekelig
O lekker
O vies
O gaat wel
O ik ruik niks
5. In mijn bloem zie ik:
O branderig O anders .............................................................
O haartjes
O knobbeltjes
O steeltjes
O bolletjes
O poeder
O vlekjes
O beestjes
O adertjes
O allerlei kleurtjes: …………..........................…… ….……………………………......................………………. 6. Stuifmeelpoeder wel / niet
7. Mijn bloem heet ……........………..........……………. …………………..................………………………………….
4
Plak hier je bladeren en bloemen
5
Planten speurtocht
Vind je boom!
Ik vond deze planten:
1. Ik heb mijn boom wel / niet herkend
1. Wapendragers
2. Ik herkende hem aan: …………............…………..
O met steekwapens
………………………………………….........………………..
O met stinkbommetjes O met brandharen
…………………………………...…………………......……..
O met ………………..........……......................…..
………………………………......…......……………………..
2. Zielepoten
3. Mijn boom heet: ……………...........…………………
O helemaal uitgedroogd
………………………………………………..........………….
O onder de luizen O onder schimmel O ….....…..................….......................………….
4. Ik geef mijn boom deze bijnaam: …………………………………………………….........……..
3. IJdeltuiten O met de mooiste bloemen O die naar parfum ruiken O met een mooi figuur O ………………………..........................…………….. 4. Lekkere dingen O met smakelijke vruchten O waar lekker aan geknabbeld is O boordevol nectar O ……………………….........................……………… 5. Zachte types O met zachte blaadjes O met zachte pluisjes O met zachte vruchten O ………………………..........................…………….. 6. Bescheiden types O heel klein O weinig eisend O ………………………..........................…………….. 7. Slapjanussen O die slap op de grond liggen O die vastklampen aan andere O …………………………......................………………
6
De grote speurtocht 6. Andere diersporen
Deze sporen heb ik gevonden:
O wroetsporen van zwijn
1. Pootafdrukken O vogelprent
O slijmspoor van slak
O pootafdruk van ………………............…………..
O wissel (wildpaadje)
O afdruk van schoen
O dierengeur
O ………………………………………...........…………….
O ………………….....................……………………….. 7. Sporen van mensen
2. Uitwerpselen
O afval
O rundermest
O zwijnenkeutel
O konijnenkeutel
O reeën keutel
O dassenkeutel
O vossendrol
O voetafdruk
O wormendrol
O vogelpoep
O …………………….................………………………..
O hondenkeutel
O ………………………
O bandenspoor
3. Huisjes
O slakkenhuisje
O spinnenweb
O eierschaal
O vogelnest
O muizenholletje
O muizennest
O molshoop
O dassenburcht
O …………………………...............……………………. 4. Vraatsporen O stukjes uit blad O tunneltje in blad O afgevreten gras of plant O aangevreten vrucht of noot O wormgaatje in hout O aangevreten bast O ……………………................……………..………….. 5. Lichaamsdelen O veren van ………………........…….................... O haren van ……………............................……… O lijkje van …………………........................………. O bot/skelet/schedel van …......................….. O ………………………………................……..…………
7
Hooglanders
Lijkenpikkers
1. Ik tel in dit gebied
1. Ik onderzoek het lijk van een .......................
........ hooglanders
2. Het lijk ruikt:
........ kalfjes ........ stieren
........ koeien
O ze lopen weg O ze hebben een dreighouding
O ze naderen nieuwsgierig
O een beetje beschadigd
O flink aangepakt, vol gaten O alleen een skelet
O iets anders ………..........................………………
O anders ....………...............…………………….
4. De sterfdag was: O minder dan een dag geleden
3. Ik zie het volgende gedrag bij de runderen: O grazen
O minder dan een week geleden
O vacht likken
O takjes knabbelen O plassen
O herkauwen
O poepen
O water drinken
O schuren langs bomen
O melk drinken
O lopen
O rennen
O minder dan een maand geleden
O minder dan een jaar geleden O meer dan een jaar geleden
O vechten
O anders …..........………………
O alleen de ogen eruit gepikt
O ze kijken aandachtig
O nauwelijks
O puntgaaf
als volgt:
O ze negeren me
O enorm vies
3. Het lijkt ziet er als volgt uit:
2. De runderen reageren op mijn aanwezigheid
O niet
5. De doodsoorzaak is:
O speels stoeien
O onbekend
O loeien
O aanval door roofdier
O staan
O terug loeien
O vermoedelijk ...............................................
O liggen
O oren spitsen
....………...............……….......................…………….
O iets anders ....………..............…………………….
6. Heeft het lijk zijn nut voor de natuur bewezen?
4. Hooglander-portret
Ja / nee
Zo ja, als volgt:
O vlees is gegeten O haren zijn geplukt
O botten zijn aangeknaagd
O karkas is in gebruik als schuilplek 7. Deze dieren bevinden zich nu op het lijk O kevertjes O vliegen
O een beetje beschadigd
O flink aangepakt, vol gaten O een skelet
8
O anders ....………...............…………………….
Klimaatverandering 6. De reis van planten en dieren die met de
1. Over 100 jaar is het klimaat ….............…… km opgeschoven.
warmte mee naar het noorden trekken, lukt
(Rekenhulp: 100 x ........… km = ….......….. km)
het beste in O Europa van plaatje A O Europa van plaatje B
2. Over 50 jaar is het klimaat …............…...… km
Omdat ..............................................................
opgeschoven.
......................................................................... 3. Over vijftig jaar heerst bij ons dit klimaat:
...............………………………………………………………
O zoals in Zuid-Frankrijk nu O zoals in Noord-Zweden nu
7. Teken op het kaartje met pijltjes de route in
O zoals in Noord-Frankrijk nu
vanaf Spanje naar het Drielandenpark.
O zoals in Marokko nu 4. Warmte minnende diersoorten heb ik
A.
vandaag O niet gezien O wel gezien, namelijk ………….…………………….. ......………………………………………………………….. 5. Planten en dieren die van nattigheid houden, heb ik vandaag O niet gezien O wel gezien, namelijk ………….…………………….. ...……………………………………………….…………….. Ik zag deze op de volgende plekken O in een waterstroompje
B.
O op zompige plekken in het grasland
9
HET DRIELANDENPARK Het Drielandenpark ligt in het grensgebied van Nederland, Duitsland en België. Het is een groen heuvellandschap. Een groen hart, omgeven door de steden Aken, Luik, Maastricht, Hasselt, Sittard en Heerlen. De mensen die hier wonen boffen maar met zo’n mooie ‘achtertuin’. Niet voor niets trekken toeristen uit het hele land in de vakantie hier naar toe. Je vindt hier waterbronnen, snelstromende beken, holle wegen en hellingbossen met lianen. Maar ook mooie oude gebouwen zoals kastelen, watermolens en vakwerkhuizen. De heuveltoppen bieden uitzicht over de wijde omgeving. Deze omgeving oogt als een lappendeken: een bonte afwisseling van glooiende graslanden, akkers en bossen. Op de hellingen tussen de akkers en weilanden zie je ook graften. Dat zijn plekken waar de helling plotseling een steile knik heeft, zoals een trede van de trap. Graften herken je makkelijk vanuit de verte, want vaak groeit er een lint van struiken op.
Vaalser- en Vijlenerbossen Een belangrijk bosgebied in het Nederlandse deel van het Drielandenpark, zijn de Vaalser- en Vijlenerbossen. Dit bosgebied ligt op de toppen van de heuvels nabij Vaals, Vijlen en Epen. Het bos loopt over de grens door in Duitsland en België en reikt tot aan de Eifel en Ardennen. In beide gebergten leeft veel wild. Regelmatig gaan dieren vanuit deze laaggebergten naar het noorden en komen uit in de Vaalseren Vijlenerbossen. Denk aan wilde zwijnen en reeën. En héél soms ook edelhert, wilde kat of lynx. Vanuit de Vaalser- en Vijlenerbossen kan het wild verder trekken naar de rest van Zuid-Limburg. Daarvoor hebben ze veilige routes nodig, met beschutting van struiken en bomen. Het Geuldal met zijn bosrijke hellingen is zo’n trekroute. Hellingen die niet zijn bebost, schrikken af. Maar gelukkig kunnen ook graften die met struiken zijn begroeid, in het open veld bescherming bieden.
Geuldal In het Geuldal stroomt de Geul. De Geul is een natuurlijk riviertje in het Drielandenpark. Het is ongeveer 60 km lang en ontspringt in België, niet ver van de Duitse grens ten zuiden van Aken. Het riviertje mondt uit in de Maas bij Itteren, een paar kilometer ten noorden van Maastricht. De Geul is één van de vele riviertjes die het Drielandenpark rijk is. Andere zijn bijvoorbeeld Jeker, Worm, Roer, Gulp, Geleenbeek en Berwijn. Als het in het Drielandenpark een beetje regent, zakt het regenwater in de grond. Maar als het héél veel regent, stroomt het regenwater – soms vermengd met modder - langs de hellingen omlaag naar het dal. Daar verzamelt het zich in kleine beekjes, die het water naar een grotere beek of rivier brengen. Ook de Geul krijgt op die manier via honderden kleine waterstroompjes regenwater aangevoerd. Bij sterke regenval kan het waterpeil van de Geul plotseling flink stijgen en kunnen de oevers overstromen. Huizen langs de oevers kunnen dan te maken krijgen met waterschade.
Klimaatverandering Het klimaat verandert. De aarde warmt op. Maar het wordt niet alleen maar warmer. Het klimaat wordt bij ons ook natter. Men verwacht meer neerslag en vaker heftige hoosbuien. Je kunt wel raden wat dat betekent voor het Drielandenpark. Er stroomt dan veel water de hellingen af, met overstromingen in de beekdalen tot gevolg. Gelukkig kunnen we ons tegen deze wateroverlast beschermen. De natuur kan ons daarbij helpen. Door een deel van de akkers en weilanden op de helling terug te geven aan de natuur, ontstaat hier vanzelf een ruige begroeiing met gras, kruiden en struiken. Als het hard regent, kan deze begroeiing afstromend water en modder tegenhouden. Dat voorkomt overlast in het dal. De natuur op de helling wordt nat, maar dat is voor de natuur geen enkel probleem. Als de regen voorbij is, droogt het hier geleidelijk weer op. De ontstane natuur helpt niet alleen om in natte tijden water vast te houden. De ruige begroeiing is ook nog eens een goede leefplek voor wilde diersoorten. Er is volop voedsel en beschutting.
10
Bosrand met struiken Bij het gehucht Wolfhaag (gemeente Vaals) zijn akkers en hellinggraslanden aan de rand van de Vaalser- en Vijlenerbossen teruggegeven aan de natuur. Rond het bosgebied kan zich nu een brede rand met struikgewas en ruigte gaan ontwikkelen. Deze randzone vormt een prima uitloopgebied voor wilde dieren die zich schuilhouden in het bos, zoals reeën, wilde zwijnen en dassen. Ze komen graag naar de buitenrand van het bos. Dat is begrijpelijk, want daar is dicht bij elkaar ‘het beste van twee werelden’ te vinden. Enerzijds de veilige dekking van het bos, anderzijds het vrije uitzicht over een open gebied. Er is gelegenheid om te profiteren van de warmte van de zon, maar óók mogelijkheid om bij hitte vlug de schaduw op te zoeken van het bos. Tevens is er een gevarieerd voedselaanbod aan de randen van het bos. Er zijn kruiden en grassen in het grasland, én je vindt er twijgen, noten en vruchten in het struikgewas rond het bos. Ook hongerige insecteneters en roofdieren komen langs de bosrand prima aan hun trekken. Er is voor elk wat wils.
Hooglanders Hooglanders zijn sterke runderen met lange haren en grote hoorns. Ze zijn goed opgewassen tegen de grillen van de natuur. Ze hebben geen verzorging nodig en gaan zomer en winter zélf op zoek naar voedsel. In de graslanden bij Wolfhaag leeft sinds 2011 een kleine kudde van deze imposante runderen. Ze hebben veel ruimte tot hun beschikking en eten daardoor niet alles kaal. Er blijft genoeg over voor andere wilde dieren om te eten of te verstoppen. Ook het struikgewas kan zich goed blijven ontwikkelen, ook al knabbelen de runderen veel aan de takjes in de winter. Door het geknabbel gaan de struikjes extra zijtakjes maken. Zo ontstaan compacte, sterk vertakte struwelen. Dit zijn ideale verblijfplekken voor (broedende) vogels of voor muizen. Want gevaarlijke indringers worden door de (doorn)takken geweerd.
Hazelmuis Een heel bijzonder muisje dat profiteert van de struikontwikkeling langs de bosrand is de hazelmuis. In Nederland komt dit muisje met zijn prachtige kraalogen en pluimstaart alléén nog voor in het uiterste zuiden van Limburg, in de gemeenten Vaals en Gulpen-Wittem. Het diertje brengt een groot deel van het jaar slapend door, onder bladeren op de grond (november-april). Het zomerhalfjaar brengt hij door in struiken en bomen. Warme, zonnige bosranden met veel struikgewas vormen zijn favoriete leefplek. Maar ook in hagen komt hij voor. In de struiken maakt hij bolvormige nestjes van gras of bladeren. Hij eet hazelnoten, bessen, vruchten, boomknoppen en insecten. Met zijn grijpstaart en voetjes die makkelijk om een takje heen klauwen is de hazelmuis een goede klimmer. Deze voetjes neerzetten en over de grond wegrennen, lukt hem echter niet. Daardoor zit de hazelmuis vaak opgesloten; hij kan niet weg. Toch zien we graag dat de hazelmuis terugkeert langs tal van bosranden in Limburg. Dat kan dus alleen als in het landschap óók een netwerk van groene verbindingswegen terugkomt. Dat wil zeggen een samenhangend geheel van struikgewas en hagen. De struweelrijke natuur die nu aan de rand van de Vaalser- en Vijlenerbossen bij Wolfhaag tot ontwikkeling komt, zal bijdragen aan de uitbreiding van het territorium van de hazelmuis in Zuid-Limburg. En niet alleen de hazelmuis zal profiteren. Ook bijzondere vogels zoals Grauwe klauwier en Roodborstapuit, evenals vlinders en reptielen.
11
Vragen over het DRIELANDENPARK 1 In welke landen ligt het Drielandenpark?
.............................................................................................................................................
2 Noem vijf grote steden aan de rand van het Drielandenpark. Voor elk land minstens één.
............................................................................................................................................. .............................................................................................................................................
3 Wat is kenmerkend voor het Drielandenpark ? Kruis aan: O berglandschap
O plaggenhutten
O beken
O heuvellandschap
O vakwerkhuizen
O grote meren
O vlak landschap
O woonboten
O Noordzee
O gletsjers
O polders
O uitgestrekte naaldwouden
O grachten
O bollenvelden
O uitgestrekte moerassen
O graften
O holle wegen
O lappendeken van weide, akker, bos
4 Welke gebergten grenzen aan het Drielandenpark ?
.........................................................................................................................................
5 Noem vijf beken of rivieren die door het Drielandenpark stromen.
......................................................................................................................................... .........................................................................................................................................
6 Wat merken deze beken van de klimaatverandering ?
......................................................................................................................................... .........................................................................................................................................
7 Hoe kan de natuur in het Drielandenpark helpen om wateroverlast langs beken te voorkomen ?
......................................................................................................................................... .........................................................................................................................................
8 Noem drie redenen waarom een hazelmuis een landschap nodig heeft met struikgewas?
......................................................................................................................................... .........................................................................................................................................
12
Colofon Uitgave Samenstelling Lay-out Illustraties Druk Copyright
ARK Natuurontwikkeling (www.ark.eu) Hettie Meertens, Jobien Boonman, ARK Ellen Luijks, ARK Jeroen Helmer, ARK Drukkerij Lijn, Nijmegen © 2012, ARK Natuurontwikkeling
Alles uit deze veldles mag worden overgenomen of geciteerd mits de bron wordt vermeld.
13