Sporen: een speurtocht naar het Goudse verleden Henny van Dolder-de Wit Het landelijke thema van Open Monumentendag 2008 is ‘Sporen’. Daar kun je wat mee, zeker in een stad als Gouda, waar de historie voor het oprapen ligt. Het magazine ‘Erfgoud’, dat door de Stichting Open Monumentendag Gouda wordt uitgegeven, staat dit jaar dan ook vol met spannende onderwerpen. Voor de Schatkamer volgt hier een korte route langs enkele bekende gebouwen, waarbij gedenktekens in steen weer even herinneren aan de geschiedenis ervan.
De steenhouwer Gregorius Cool (ca. 1570-1629)
Eerst iets over de man die veel van dit moois heeft gemaakt: Gregorius Cool. Waar hij de eerste dertig jaar van zijn leven precies verbleef is niet bekend, wel dat hij opdrachten uitvoerde in Den Haag en Schoonhoven. Vermoedelijk kwam hij omstreeks de eeuwwisseling naar Gouda. In 1602 kreeg hij van de burgemeesters de vererende opdracht om voor het stadhuis een ‘schoon en sierlijk’ bordes maken. (De overkapping dateert van 1695.) Het doel was om het stadhuis, en daarmee de stad, een deftig aanzien te geven. Cool en zijn twee knechten, zoons van de beeldhouwer Jan Symonsz, gingen aan de slag, en een jaar later vond de oplevering plaats.
25
In datzelfde jaar 1603 plaatste de glazenier Dirck van Douwe in de Sint-Janskerk het laatste gebrandschilderde glas, dat de door de Opstand onderbroken reeks vanaf 1555 compleet maakte. Het was de voltooiïng van een prestigieus project, dat aan de stad nog meer glorie verleende, de burgemeesters konden met recht trots zijn. Het onderwerp dat in het glas werd uitgebeeld herinnerde aan het ontzet van Leiden in 1574; het was nog maar enkele decennia geleden dat het land hevig in rep en roer was. Cool zat niet verlegen om werk, de kerkmeesters van de Sint-Jan behoorden tot zijn voornaamste ‘klanten’. Talrijke posten in de jaarrekeningen getuigen daarvan: 1619: ‘betaelt Gregorio Cool voor ’t nummeren van 62 grafstenen op ’t kerckhof…’ Ook van particulieren ontving Cool belangrijke opdrachten: in enkele zandstenen monumenten in de grafkapel van Aemilius Cool (geen familie) uit 1613 herkent men onmiddellijk zijn stijl en werkwijze. Hij trouwde in 1614 met de uit Dordrecht afkomstige Petronella Ariensdochter; sinds 10 april 1615 stond hij als poorter van de stad Gouda ingeschreven. Het is wel zeker dat veel gevelstenen en reliëfs aan openbare gebouwen van voor 1629 uit zijn werkplaats afkomstig zijn (gevelstenen Loyhalle en Heilige Geesthuis [1603], Lazaruspoortje [1609] en gevelsteen Hofje van Lethmaet [1625]). Zijn ‘atelier’ stond aanvankelijk tegen de noordelijke muur van de Sint-Jan, later verhuisde hij naar een ruimere loods aan de zuidzijde van de kerk.
Groeneweg: Latijnse School ‘Praesidium atque decus, quae sunt et gaudia vitae Formant hic animos Graeca Latina rudes.’ (Vertaald:
Tot steun en tot sieraad, die ook de vreugde des levens zijn, vormen hier het Grieks en Latijn de onwetende zielen.) Dit opschrift siert een elegant poortje aan de Groeneweg, in 1666 gebouwd als toegang tot de Latijnse School. De spreuk is van rector Jacobus Tollius. De school was gehuisvest in het voormalige convent van de Cellebroeders of Alexianen, die zich daar in 1395 vestigden. In 1464 ontvingen ze van David van Bourgondië de bisschoppelijke zegen, het klooster kreeg de naam ‘Emmaus’. Er woonden gemiddeld zo’n vijf broeders, die zich bezighielden met het verplegen van zieken, bezoeken van gevangenen en in tijden van nood het begraven van de (pest)doden. Toen het klooster na 1572 werd opgeheven stonden de gebouwen leeg. De Latijnse School, tot dan toe gevestigd aan de Markt (op de plaats van het huidige ‘Arti Legi’), kampte al langere tijd met een toenemend ruimtegebrek. Besloten werd om het Cellebroedersklooster te verbouwen tot school. Na een grondige renovatie kon het instituut, waar ook Erasmus eens het ABC leerde, zich in 1579 vestigen in de nieuwe locatie. In 1849 verhuisde de school, dan gymnasium genoemd, naar de Doelen aan de Lange Tiendeweg en kreeg het gebouw aan de Groeneweg opnieuw een andere bestemming. 26
Werkinrichting: onderdak voor bedelaars
Halverwege de negentiende eeuw was het aantal mannen en vrouwen dat in de Goudse straten liep te bedelen zó talrijk, dat men zich genoodzaakt voelde voor dit probleem een oplossing te zoeken. Zeshonderd - later achthonderd - burgers stelden zich garant om met elkaar zeven (respectievelijk 20) gulden per dag te betalen om deze mensen een onderdak te bieden. Per persoon betekende het slechts een te verwaarlozen bijdrage, maar er werd iets goeds mee verricht! In 1850 opende de een jaar eerder opgerichte ‘Stigting tot Wering der Bedelarij’ in het voormalige schoolgebouw haar deuren. Vier jaar later verbleven er 936 mannen en vrouwen, een record. Tegen vergoeding van drie gratis maaltijden en enkele centen zakgeld brachten zij hun dagen door met touwpluizen, sorteren van erwten, veters rijgen, dozen plakken, kousen breien, spijkers recht kloppen en vele andere bezigheden. Daling van het aantal belangstellenden en een toenemende vergrijzing hadden tot gevolg dat de stichting vanaf 1865 langzamerhand veranderde in een inrichting voor bejaardenzorg. Aan het eind van de negentiende eeuw bleek de beschikbare ruimte te klein en bouwde men op de plaats van het wachthuisje van de garnizoenscommandant een nieuw perceel met trapgevel, dat het jaartal 1899 draagt. De eerste verdieping werd ingericht als vrouwenslaapzaal met een capaciteit van 14 tot 16 bedden. Op de begane grond bevond zich de badkamer en een ruimte voor het opbaren van overledenen(!). In 1954 veranderde de naam in Huize Groeneweg, het staat nog boven de ingang te lezen. In 1963 werd de Werkinrichting officieel opgeheven, begin jaren zeventig werd het gebouw afgekeurd als verblijf voor bejaarden. Het later gerenoveerde complex, waarvan vooral de binnenplaats met klokkenstoel een fraaie aanblik biedt, bestaat sinds 1982 uit één- en tweekamerwoningen, waarvan de opening in 1984 plaatsvond.
27
Spieringstraat: het Weeshuis ‘Ons magistraat en wijzen raet, met de regenten al haar eer en lof, nimmermeer in ’t stof, verrotten zal: opdat se weer, voor wezen teer, zoo Gouds’ als vreemde kinderen, hier in Ter Gouw, dit schoon gebouw, doen stichten zonder minderen. 1643’ Dit ‘gedicht’ staat te lezen onder een grote gevelsteen boven de toegangspoort naar het voormalige weeshuis op de hoek van de Patersteeg en de Spieringstraat. Twee weeskinderen ter weerszijden van het Goudse stadswapen houden triomfantelijk een lauwerkrans omhoog. Zij zijn als zodanig herkenbaar aan hun uniforme kleding in de kleuren rood en wit. De poort, die er helaas verwaarloosd bij staat, is opgetrokken in classicistische stijl met Ionische pilasters. Op deze plaats stond eertijds het klooster Sint Margriet, dat in 1572 door de Geuzen werd geplunderd en in brand gestoken. Het kloosterterrein tot aan de Kees Faessen Rolwagensteeg droeg tot in de negentiende eeuw de naam van ‘Het Verbrande Erf’. Dat er in het gedicht de nadruk op wordt gelegd dat zowel Goudse als ‘vreemde’ kinderen hier worden opgenomen, herinnert aan de tijd dat er twee weeshuizen in Gouda waren en dat onderscheid - tussen kinderen van poorters van Gouda en niet-poorters - gebruikelijk was. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vorderde de Duitse bezetter de gebouwen en richtte ze in als Huis van Bewaring. De wezen vertrokken in 1941 noodgedwongen naar het huis Zoutmanstraat 33. De instelling is in 1948 opgeheven. Tussen 1968 en 1973 werd het gebouw grondig gerestaureerd en biedt sindsdien plaats aan de Openbare Bibliotheek. En wat de Kees Faessen Rolwagensteeg betreft: Cornelis Faesz. was een vrachtrijder die op het Verbrande Erf woonde. In de rekeningen van de Sint-Janskerk komt zijn naam enkele keren voor: - 1642: ‘betaelt voor drije wagens steen te rijden den Kees Faessen, 12 stuivers’ - 1652: ‘Kees Faessen van twee wagenvrachten, 12 stuivers’ Rolwagens waren in de zeventiende eeuw handvoertuigen met zware massief houten wielen, bestemd voor vrachtvervoer. 28
Spieringstraat: het Oudemannen- of Willem Vroesenhuis ‘Spartam Nacti’ staat er
kortweg boven een toegangspoortje tot het Oudemannenhuis aan de Spieringstraat, schuin tegenover het voormalige weeshuis. Het is een kunstwerkje van Gregorius Cool en draagt het jaartal 1614. De vertaling van het opschrift uit het Latijn is al vele malen onderwerp van discussie geweest, ‘Sparta bereikt, Sparta verworven hebbend’ of: ‘tracht de taak (Sparta) die u ten deel is gevallen waardig te vervullen’. Hoe het ook zij, de bekroning van deze zij-ingang is alleszins de moeite van het bekijken waard. In de lijst boven de deur zijn een aantal goed-geklede bejaarden afgebeeld, enkelen lijken wat moeilijk ter been. Op de luifel staan twee mannen met het Goudse stadswapen. Het Huis zelf kent een lange historie. In 1555 nam ene Willem Vroesen enkele oude mannen die niet in staat waren om voor zichzelf te zorgen op in zijn huis, op de hoek van de Spieringstraat. Zijn initiatief bleek in een behoefte te voorzien, in 1568 herbergde het huis al dertien alleenstaande mannen boven de 50 jaar. De huisregels waren in het begin nogal streng: bij de maaltijden mocht niet worden gesproken en om acht uur was het bedtijd. De oudjes mochten vooral niet in een herberg komen waar wijn of bier werd geschonken. Later zijn die regels versoepeld. Belangrijke uitbreidingen maakten het tot het monumentale complex dat wij nu kennen. De inkomsten bestonden uit schenkingen en fundaties van preuves of proven (toelagen in geld en/of levensmiddelen voor verzorging van één inwoner). Dat was in meerdere instellingen gebruikelijk, voor bewoners van het Vroesenhuis was dat niet weinig: een pond boter per veertien dagen, elke drie weken een vat bier, per jaar een varken, geld om vis te kopen, soep, brood, licht en bewassing. Na de Reformatie van 1572 ontving de inrichting ook nog eens allerlei goederen en opbrengsten uit de geconfisqueerde stadskloosters. Vanaf het begin van de achttiende eeuw nam men ook proveniers op die zelf voldoende geld hadden om zich een plaats in het Huis kopen, in 1829 woonden er 33 van zulke kostkopers. De instelling is in 1977, tot grote teleurstelling van de laatste bewoners, opgeheven en in 1980 overgedragen aan de gemeente. Die heeft het laten verbouwen tot een appartementencomplex van dertien meerkamer- en vijf eenkamerwoningen. De ruime binnenplaats is een oase van rust en op zichzelf een bezienswaardigheid. 29
Oosthaven 17: Coornhert (1522-1590) ‘Hier overleed op 29 oct [ober] 1590 Dirck Volkertsz Coornhert’.
Dat staat onder het portretreliëf dat de beeldhouwer Theo van Reijn maakte van deze kunstenaar, geleerde, theoloog, musicus en publicist. De tolerante sfeer die in Gouda heerste betreffende religieuze kwesties was er de oorzaak van dat sommige omstreden personen hier een veilig heenkomen zochten. Zo ook Coornhert, die vanaf 1588 in Gouda verbleef, toen hij na Haarlem ook in Delft vanwege zijn theologische opvattingen niet meer welkom was. De gedenksteen was aanvankelijk ingemetseld aan het pand Oosthaven 51, waar hij op 2 november 1940 werd onthuld door de echtgenote van de burgemeester, mevrouw M. James-van der Hoop. Mr. A.A.J. Rijksen, voorzitter van het Fonds Goudse Glazen, hield bij die gelegenheid een toespraak, waarna hij de steen overdroeg aan de gemeente Gouda. Op dat moment twijfelde men er al aan of dit pand wel de goede locatie was. In 1985 maakte dr. C.J. Matthijs een eind aan de onzekerheid, toen hij vaststelde dat Oosthaven 17 de juiste plaats was: het huidige pand van de sociëteit ‘De Réunie’, dat voorheen bestond uit drie percelen; in het middelste daarvan woonde en stierf Coornhert. Op 27 augustus 1987 onthulde G.C. Helbers de steen opnieuw, en nu op de juiste plaats. Coornhert is in het transept van de Sint-Janskerk begraven. Zijn grafzerk met het bekend geworden gedicht van Hendrick Laurens Spieghel ligt in de westzijde van de kerk bij glas 1, met de allegorische voorstelling van ‘De Vrijheid van Consciëntie’; een toepasselijke plaats, verbonden met zijn beroemde geschrift over de vrijheid van geweten (‘Synodus van der Conscientien Vreyheydt’) uit 1582, dat hij opdroeg aan het Goudse stadsbestuur. 30
Westhaven 33: monseigneur Malingré
Een portretreliëf hoog in de gevel van het monumentale pand Westhaven 33 boven rijen gele tegels toont een afbeelding van deken en pastoor P.C.Th. Malingré. Het pand is eertijds gebouwd en ingewijd als Theodorusstichting, het parochiehuis van de kerk van OLV Hemelvaart aan de Kleiweg. Op 3 juni 1907 werd het plechtig door deken Malingré in gebruik genomen als onderkomen voor de rooms-katholieke Militairen Vereniging. De geestelijke was ook de motor achter de bouw van genoemde ‘Kleiwegkerk’, zoals deze gewoonlijk werd genoemd, en van de kapel op de Rooms-Katholieke begraafplaats aan de Graaf Florisweg. Aan de achterzijde daarvan ligt deze ‘bouwpastoor’, zoals hij ook wel werd genoemd, begraven. Het pand Westhaven 33 kreeg kreeg na de opheffing van het parochiehuis nog vele andere bestemmingen. 31
Westhaven 29: ‘De Moriaan’
Het pand ‘De Moriaan’ aan de Westhaven behoort met zijn enigszins naar voren hellende gevel in renaissancestijl tot een van de mooiste monumenten in Gouda. Het gevelbord met de Moriaan herinnert aan de tijd dat hier een winkel in koloniale waren was gevestigd, tot 1920 kon men er tabak kopen. Daarboven staat een gevelsteen van oudere datum, die het interieur van een kruidenierswinkel voorstelt (foto onder). De klanten wachten temidden van goedgevulde zakken met levensmiddelen geduldig tot ze aan de beurt zijn, achter de toonbank staat de winkelier. De steen is in 1617 aangebracht, in de tijd dat de winkel toebehoorde aan de kruidenier Gerrit Dircksz van Bornehofstede, het pand droeg toen de naam ‘In de Goecoop’. Behalve het jaartal stond bij de steen een reclametekst: ‘Loop, loop, dit is in de Goecoop.’ In 1938 werd het pand ingericht als Plateel- en Aardewerkmuseum, in 2008 verhuisde de collectie naar MuseumgoudA en maakte plaats voor het Nationaal Farmaceutisch Museum ‘De Moriaan’.
Hoge Gouwe 21: Pieter Bas ‘Hier woonde en werkte zij het volstrekt vergeefs Pieter Bas van 1876-1881. De miskenning zijner bedoelingen drukte jarenlang als een steen op het plaatselijk geweten en werd op 2 mei 1964 door Pieter Bas Huijgen hier ingemetseld.’ Deze wat cryptische omschrijving lezen we op een steen in de onderpui van het pand Hoge Gouwe 21. Het bijzondere is, dat Pieter Bas nooit heeft bestaan, het is een geesteskind van de schrijver Godfried Bomans uit 1936. Enige bewoners van Gouda wilden zijn naam toch met de stad in verband brengen. Ze richtten voor dit doel een vereniging op, wat in 1964 leidde tot de onthulling van genoemde steen. Godfried Bomans zelf was er bij aanwezig en het zoontje van een vriend, Pieter Bas Huijgen. Na de plechtigheid was er een feestelijke receptie in hotel ‘De Zalm’, maar Bomans hield het al gauw voor gezien. Hij maakte op zijn gemak een wandeling door Gouda, maar arriveerde wel op tijd in ‘Kunstmin’ aan de Boelekade om daar een lezing te houden.
33
Keizerstraat 4: In het Zonnetje ‘Ik heb gebouwd van steen en hout Ik zal me ’r mee geneeren (van negotie: handel drijven) En ik verwacht bij dag en nacht De zegen van de Heere 1629’ Het pand waaraan deze spreuk is bevestigd wordt al in 1629 genoemd, hetzelfde jaar waarin de Remonstrantse gemeente van Gouda zich ernaast in een schuilkerk vestigde. Een aantekening uit 1809 laat zien dat de naam al veel eerder bestond: ‘vanouds genaamd ‘t zonnetje’. In de Tweede Wereldoorlog verdween de tekst, de steen werd waarschijnlijk verkocht wegens geldgebrek. Na de oorlog gaf de toenmalige eigenaar D. Ooms opdracht aan de steenhouwer Bram Roodbol om een nieuw exemplaar te maken.
Hier eindigt de wandeling door een deel van de Goudse binnenstad, waaruit blijkt dat er op een klein oppervlak veel bijzondere dingen zijn waar te nemen die heenwijzen naar het verleden. Veel moois is in de loop van de tijd verdwenen, elke Open Monumentendag maakt ons ervan bewust om zuinig te zijn op wat ons nog rest, ook al zijn het maar ‘kleine monumenten’ als gevelstenen en poortgebouwtjes.
Literatuur
- P.H.A.M. Abels e.a., Duizend jaar Gouda. Een stadsgeschiedenis, Hilversum (2002) - H.A. van Dolder-de Wit, Dirck Volkertsz Coornhert in Gouda, Gouda (1989) - Idem, De St.-Janskerk te Gouda. Mensen en monumenten in een oude stadskerk, Gouda (1993) - Theo de Jong e.a., Goudse gevelstenen, s.l. (1977) - Suzan van der Mark-Hoevers, Het Huis van Willem Vroesen. De lotgevallen van een huis met zijn Bewoners en Regenten, Gouda (1992) - Idem, Huize Groeneweg. De historie van een eeuwenoud gebouw in Gouda, Gouda (1986) 34