Het medisch aspect van het gehandicapte kind
kind en dat hij een open oog heeft voor het medisch aspect van het kind dat op enigerlei wijze in zijn lichamelijk of geestelijk functioneren is gestoord. Dat het medisch aspect in de toekomst de volle aandacht verdient en naar het zich laat aanzien voor therapie en preventie nieuwe perspectieven biedt, moge uit de gegeven voorbeelden duidelijk geworden zijn. Literatuur
1. H. C. Rumke: Psychiatrie I. Amsterdam 1954. 2. J. de Wit: Problemen rondom de moeder -kind- relatie. Arnhem /Zeist 1963. 3. Deprivation of maternal care. World Health Organisation Geneve 1962. 4. L. N. J. Kamp: Diagnostiek en behandeling van langdu ri ge psychotische toestanden bij kinderen. In: Voordrachten over Kinderpsychiatrie. Leiden 1961. F. Grewel e.a.: Infantiel autisme. Purmerend 1954. D. A. van Krevelen: Autismus infantum. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 1959. R. Vedder: Kinderen met Leer- en Gedragsmoeilijkheden. Groningen 1964. 5. J. J. G. Prick: Een meer gedifferentieerde benadering van het vroegkinderlijk autistisch gedrag en beleven. In: Nederlands Handboek der Psychiatrie. Deel III. Arnhem 1965. 6. Th. Hart de Ruyter: Over ontstaan en behandeling van de zgn. ontwikkelingspsychopathie. In: Capita Selecta uit de Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Zeist 1963. 7. W. E. Vliegenthart: Op gespannen voet. Groningen 1963. 8. P. Fleury: Oligophrenia Phenylpyruvica. Leiden 1959. 9. W. H. H. Tegelaers: Aetiologische factoren van zwakzinnigheid. In: Tijdschrift voor Zwakzinnigheid en zwakzinnigenzorg. Oktober 1963.
Ontmoetingder wetenschappen in de zorg voor doven door F. DELHEZ, directeur Koninklijk Instituut voor Doven te Groningen
Inleiding Büchli begint de inleiding van zijn boekje: De zorg voor de doofstomme *), met de constatering: „De ontwikkeling van de zorg voor de doofstomme houdt gelijke tred met de ontwikkelingsgang der mensheid. Zij wordt bepaald door de stand van wetenschap, de godsdienstige en geestelijke instelling en de algemene sociale toestanden ". Dat schreef hij in 1948. Nu, een kleine twintig jaar later, kunnen de veranderingen en de uitbreidingen in de zorg voor de dove en de slechthorende mens op precies gelijke wijze worden getypeerd. De insider, betrokken bij het werk voor doven, verbaast het niet fysici, linguisten, medici, psychologen, maatschappelijk werkers, acoupedisten, logopedisten naast de pedagoog/onderwijzer als gesprekpartners en medewerkers te vinden. *) M. J. C. Buchli: De zorg voor de Doofstomme, uitg. P. N. van Kampen en Zoon N.V., Amsterdam 1948.
172
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
Maar is dit voor de outsider ook even vanzelfsprekend? En, zo ja, ziet hij de aanwezigheid van dit rijk geschakeerde team dan als een logisch antwoord op die ontwikkeling der wetenschappen en van het „mensgecentreerde" denken en ageren, of vreest hij een motivering van een zeker „status zoeken "? Zo in de trant van: andere zorggebieden hebben het ook, wij kunnen niet achterblijven. Het navolgende wil een antwoord zijn op deze vraag. Dit antwoord gaat naar twee richtingen: ten eerste naar het duidelijk maken waarom al deze deskundigen hun deelfunctie in de totale zorg hebben, ten tweede (en dat is een wat hachelijke zaak) naar een afbakening van de onderscheiden specialistische werkzaamheden teneinde het doel een integrale zorg voor de dove niet voorbij te schieten. Vroeger Van oudsher heeft het verschijnsel der doofstomheid lieden van wetenschap bezig gehouden. Het bracht hen tot verklaringen, die de toets van ons huidige wetenschappelijk kennen veelal niet kunnen doorstaan. Büchli geeft, in zijn eerder gemeld boekje, daarvan een heel boeiend overzicht en het valt dan op, hoeveel artsen of althans medisch - geïnteresseerden en theologen of zielzorgers zich in vroeger tijden met de doofstomheid en de doofstommen hebben beziggehouden. Dit behoeft ons niet te verwonderen want niet alleen liep deze sterke vertegenwoordiging parallel met de importantie, zo niet dominantie dezer disciplinen in het geheel van wetenschappen, maar ook de aard van de gehoorstoornis en de gevolgen ervan trokken (en trekken) rechte lijnen naar het menselijk lichaam, respectievelijk naar de plaats van de dove mens in de gemeenschap. Werd dus, wat het eerste betreft, de geneesheer de onderzoeker en woordvoerder, wat het tweede aangaat, was het aan de filosoof, de theoloog de gemeenschap duidelijk te maken, welke plaats de dove in het organisme van het Al had. Uiteraard is er in de achter ons liggende eeuwen een steeds wisselend samenspel geweest tussen wat er van verschillende zijden over de doofstomme is geformuleerd. Immers, de wetenschappen lagen „dichter bij elkaar ", „vloeiden gemakkelijker in elkaar over" en de kennisgebieden van verschillende disciplinen konden soms nog in één brein verenigd zijn. Het lot van de doofstomme mens is in het verleden gewoonlijk harder geweest, dan het al op grond van de handicap zelf was. Men beschouwde hen dikwijls als niet toegankelijk voor verstandelijke en geestelijke ontwikkeling met alle sociale gevolgen vandien. Toch zijn er in dat zelfde verleden mensen opgestaan, die wel die zware taak tot het ontwikkelen van een doofstomme op zich namen. Hun resultaten logenstraften vaak hetgeen als wetenschappelijk vaststaand werd beschouwd. Wij vinden onder hen, naast artsen (Amman) en zielzorgers (Guyot), ook onderwijzers. De hoofdproblemen bij het onderwijzen van doofstommen waren, natuurlijk kunnen
173
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
we wel zeggen, het taal aanleren mede ter ontwikkeling van hun verstand en hun kennisbezit, de communicatie en het aanleren van een beroep. In wezen zijn dit ook thans nog de opgaven voor het dovenonderwijs. Maar daarover verderop meer. Voor onze gedachtengang is dit gegeven vooral van belang om de uit de historie stammende contacten van het doofstommenonderwijs met de diverse wetenschappen te etaleren: Doofheid als zintuiggebrek is een medische aangelegenheid. De stomheid die vooral vroeger het blijvend gevolg van de doofheid werd, zag men in het verleden veelal ook als een medische zaak, want de anatomische kennis en de inzichten in innervatieprocessen uit die tijden maakten dat men de stomheid verklaarde uit fysisch bepaalde disfuncties van het spraakorgaan. Hoe men hierover ook oordeelde, factisch zijn er door de tijden heen in de literatuur voorbeelden vermeld, van doven die „spreken" hebben geleerd. Daarmede wordt het verklaarbaar hoe een andere wetenschap de phonetiek, al een driehonderd jaar een integrerende gastrol in het dovenonderwijs speelde. In het patroon van de opvoeding der doofstommen zat veel algemener dan thans het geval is, de noodzaak om de dove zijn weg en zijn plaats in de godsdienstige gemeenschap te leren, terwijl, wat betreft een later ambacht, ook daarvoor de nodige scholing moest worden gegeven. Maar kwam dan eenmaal het moment, waarop de doofstomme op eigen benen moest gaan staan, dan vond hij een maatschappij, die in het algemeen een veel vastere verankering voor de individu in zijn gemeenschap bood, dan wij nu kennen. Iemands taak, opdracht en leefpatroon ten opzichte van arbeid, van geloof belijden, van gelijken en superieuren, enz. was afleesbaar aan diens gemeenschap, lag vrij statisch en klaar! Het was de tijd waarin „motief en functie" van het maatschappelijk werk nog ongekende zaken waren. Nu Laat ons het „vroeger" verlaten en rondzien in het nu met zijn recent verleden. In meer dan één opzicht is het dienstig dit recente verleden te laten aanvangen met de jaren direct na de oorlog. Want in die periode zien we enerzijds uitvindingen van geluidstechnische aard, stammend uit het krijgsgebeuren, anderzijds een verdieping der inzichten in de aard van „maatschappelijk werk ", waarvan na verloop van tijd ook de instituten voor doven profijt blijken te trekken. Audiologie en medische wetenschap De laatste wereldoorlog heeft een geweldige ontwikkeling aan technisch krijgsmateriaal gekend, waarbij o.a. ook communicatieproblemen tussen bemanningsleden in b.v. vliegtuigen en tanks moesten worden opgelost. De gevonden oplossingen, in de vorm van gevoelige microfoons, koptelefoons, compacte versterkers en dergelijke, kregen na de oorlog betekenis voor de doven. Want wetenschap (o.a. de audiologie) en techniek spitsten hun
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
activiteiten toe op het voor de dove ten nutte maken van nieuw verkregen mogelijkheden. Audiometers speelden een steeds belangrijker diagnostische rol in de zich emanciperende audiologische laboratoria. Wij kunnen ons nu het onderzoek van doven niet meer voorstellen zonder de uiterst belangrijke inbreng van de audiologen. Het begrip „doofheid" heeft door deze inbreng een soort karakterverandering ondergaan. Was het vroeger vooral en uitsluitend de afdoende verklaring voor de stomheid, nu is het een verzamelbegrip geworden voor tal van soorten gehoorstoornissen, met vaak eigen ontstaanswijzen en eigen karakteristieken. Daarom geeft thans het gebruik van het woord doofheid nog wel eens aanleiding tot begripsverwarring en behoeft het een nadere specificatie of omschrijving zoals b.v. discant - doofheid, perceptie - doofheid, doof met of zonder profitabele gehoorresten, licht, matig of zwaar slechthorend. Allemaal reële differentiaties waarop veelal verschillende onderwijsmethodieken, pedagogische benaderingen en soms ook onderscheiden medisch - specialistische benaderingen (kunnen) aansluiten. Men denke, wat dit laatste aangaat, slechts aan de recente ontwikkeling der microchirurgie, waardoor de keel-, neus -, en oorarts thans in staat is bij bepaalde stoornissen, die aanleiding geven tot een geleidingsdoofheid, met waarneming door de microscoop, uiterst fijne chirurgische ingrepen te verrichten, waardoor een gehoo rv erbetering wordt bereikt. Evenals in vroegere tijden zien we de arts present in het team van mensen, rondom de doven, maar dan gespecialiseerd als K.N.O.-arts. Overigens is deze gespecialiseerde inbreng niet de enige van medische zijde. De vraag naar de etiologie, naar het al of niet erfelijk zijn van bepaalde vormen van doofheid heeft groeiende, internationale belangstelling. Zo kent men thans syndromen, waarbij gehoorgestoordheid één der samenhangende verschijnselen is. Het medisch inzicht in doofheid is sterk toegenomen door, zoals gezegd, meer verfijnde operatietechnieken, door verdiepte ziekteleer, door „verder grijpende" róntgenmogelijkheden, maar ook vooral door de winsten van de audiologie, een fysische discipline. De ontwikkeling der electronische apparatuur, de vlucht der miniaturisatie op dit gebied, zet de audioloog aan het denken en het experimenteren, hetgeen tot resultaten leidt, die direct de methodisch - didactische benadering van het dove kind beïnvloeden. Zweden In doven. van de klassen in de verschijnen meer apparaten Er doet men proeven met internationale medewerking van doveninstituten, betreffende geluidstransposers, die de geluiden, b.v. de menselijke stem, gespreid over het grootste deel van de toonschaal transponeren naar een veel beperkter gebied van de toonschaal nl. dat gedeelte waar de dove zijn profitabele gehoorresten heeft liggen. In Joegoslavië is men met uitgebreide apparatuur bezig de dove kinderen beter toegankelijk te maken voor het aanleren van taal. In Frankrijk is een belangrijke proefneming gaande om kinderen langs 175
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
indirecte weg, nl. via electrotechnische apparaten omgevormde informaties over de spraakgeluiden te bieden, welke hen moeten helpen betere spraakresultaten te bereiken. In Nederland loopt een experiment om heel jeugdige dove kinderen met goede hoorresten een zeer intensieve hoortraining te geven, welke moet (en lijkt te) leiden naar een grotere taalschat, een betere verstaanbaarheid van hun spraak en bovenal tot een zich primair verlaten op hun gehoor en niet op het spraakafzien.
Het zijn alle onderzoekingen, die een uitgebreide bespreking meer dan waard zijn. Het zou ons echter te ver afvoeren van ons onderwerp : Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven. Deze experimenten zijn echter ter sprake gebracht om te verklaren, waarom de rondetafel-conferentie, ten behoeve van onze doven steeds meer stoelen voor gesprekpartners nodig heeft. Immers, tot het gevolg van de audioloog behoren ook al ingenieurs, electronici en geluidstechnici. De audioloog tracht, in samenspel met de K.N.O.-arts, deze nieuwe zaken te bundelen en aan te bieden aan het doven- of slechthorendeninstituut. Met zijn staf van onderwijzers staat men daar dan voor de, meestal ongekende, opdracht deze technische winsten te incorporeren in het onderwijs. Bit schept nieuwe vragen van verschillende aard. Er is dan ook durf voor nodig om proefnemingen in huis te halen :
Om het onderwijs aan doven „in de vingers te krijgen" is, naast een zware specialisatie-opleiding met een twintigtal verschillende vakken, een jarenlange e rv aring nodig. Want vooral bij de heel dove kinderen is het probleem van de taalbarrière zeer groot en dat, terwijl in onderwijs- en opvoedingssituatie taalcontact van doorslaggevend belang is. Het verwondert dan ook niet, dat, zolang er sprake is van echt dovenonderwijs het zoeken naar en bediscussiëren van methoden om die barrière te overwinnen „de vitaliteit" van het dovenonderwijs heeft uitgemaakt. De factor: tijd speelt in de opleiding van het dove kind een essentiële rol, net als het punt: voldoende frequentie van herhalen. Let U maar op: Opgave 1 voor de Bovenschool: taal aanleren, passief en actief; dat wil dus zeggen, dat woord voor woord zowel naar zijn betekenis als naar zijn uitspraak, als naar zijn afleesbeeld en, indien mogelijk, naar zijn „hoorindruk" moet worden geleerd en voldoende vaak worden geoefend. Als een absolute voorwaarde voor het redelijk volbrengen van deze opdracht geldt, dat het kind over de spraakklanken moet beschikken, een „stemmetje" moet hebben en dat het voldoende gelaatgericht moet zijn. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat dit een bijzonder veel tijd vragende opgave is en dat de bewuste frequentie van aanbieding het 176
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
altijd aflegt tegen de frequentie, bewust en onbewust, waarin een horend kind onze taal verneemt. Opgave 2 voor de dovenschool: kennis aanbrengen. Maar daarvoor is nu juist de taal als communicatiemiddel onontbeerlijk. Dit betekent, dat voor dove kinderen een kennisprobleem, in taal verstopt (denkt U b.v. aan een beredeneersom, vragen over het verkeer, over aardrijkskunde enz.) op zich al onoplosbaar kan zijn, doordat de woorden van de vraag niet bekend zijn. Een vraag uit een schriftelijk verkeersexamen: Hoe is het rijwiel uitgerust ?, werd niet begrepen : Een enkeling reageerde met: „Gek, fiets moe, kan niet ". De versie: Wat zit er aan een fiets ?, leverde geen moeilijkheden. Ten aanzien van dit punt is eveneens duidelijk, dat het kennis aanbrengen ook al veel langer moet duren, niet vanwege een mindere intelligentie, maar wegens het taalprobleem. Opgave 3 voor de dovenschool: bewuste opvoeding met een zeker „Ganzheit" ideaal voor ogen: een zo volwaardig mogelijke menswording van de dove. Meer dan de horende behoeft de dove de levensnabijheid van de opvoeder die, voorlevende, tekst en uitleg moet geven in een moeilijk te begrijpen wereld. De band, die ons, horenden bindt tot een factor belangrijk constituerende die ondenkbaar zonder is gemeenschap, taal. Daarom is het voor de dove, in het algemeen, moeilijk zich werkelijk één te voelen met ons, sprekende en horende mensen. Welnu, dit summier betoog over dri e opgaven in de dovenschool is nodig geweest om de vragen verbonden aan de komst der apparatuur bondig te beantwoorden. Daar, waar de apparatuur ons inzicht in de hoorfunctie van de dove heeft verdiept, kan van grote winst worden gesproken. Slechts zij nog opgemerkt, is met een gehandicapt gehoor, niet alleen bepaald dat „horen ", ook met omeen op ook een psychisch antwoord geven n.l. Het is een audiogram. mens zijn zoverre in dialoog zijn, in ook een stuk: Het is ringende wereld. kan worden getypeerd met in dialoog zijn (Van den Berg) en daar vertelt de technische meetapparatuur op zichzelf niets over. Maar de grote winst d horende werel met de om basis fysische op wij krijgen is de betere kijk, die een beetje mee te kunnen. sluimerende van een wekken op chten ri zich vooral die menten, De expe ri hoorfuncties (zij het beperkt) en op een alert blijven in de hooract, zijn, naar ik meen, daarom zo positief te waarderen, omdat ook weer de grondhouding aldus en horende mens nabijkomt dove die van de aldus getrainde van de de best mogelijke waarborg biedt tot het gevoel „erbij horen". ongracieus, waarmede ik, wellicht "machines, „vertaal met proeven Tegen de de transposers en de spraakreductieapparatuur wil aanduiden, is in zoverre bezwaar te maken, dat zij distantie scheppen in het direct medemenselijke betere en doel ervan een betere taalvaardigheid is het taalcontact. Weliswaar .
177
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
verstaanbaarheid bij de dove aan te brengen, maar toch voel ik in deze, op zich knappe en logisch uitgedachte methoden het gevaar van overheersing van de apparatuur, waardoor die broodnodige medemenselijke factor in de opvoeding van onze dove kinderen in het gedrang kan komen. Maar de experimenten zijn nog pas kort aan de gang en wellicht bewijst de toekomst het tegendeel van mijn bedenkingen. Laat ons hopen. In elk geval is het wel duidelijk, dat de leerkrachten er een zorg of twee bij krijgen. 1e. een technisch juist gebruik van de apparatuur en fie. een adequate inbedding van de nieuw verkregen mogelijkheden in die bestaande methodiek, dan wel een ombouw van de methodiek, aansluitend op dit nieuwe intermediair. Dit vraagt durf en uithoudingsvermogen naast vindingrijkheid van de klasseleerkracht en de schoolleiding! En bovenal is er behoefte aan begeleiding door praktisch georiënteerde researchmensen, om geen tijd en energie, ongeweten, te laten verspillen. Moge onze instituten en scholen voor dove n hierbij nog eens hulp krijgen van een landelijk centrum! .
Maatschappelijk werk Na deze hartewens terug naar iets, wat is, naar een punt waar we weer een andere discipline in de zorg voor de dove ontmoeten: het maatschappelijk werk. Hiervoor was sprake van een training van hoorresten, om zo mogelijk tot een hoorhouding te komen. Wederom van de audiologische kliniek uit gestimuleerd, is de „hometraining" een vertrouwd begrip geworden. Er is veel gewonnen, als de vroeg ontdekte, dove baby, die toch nog hoorresten heeft, door prothetisering geluidsindrukken kan ervaren. Een dove baby zal, net als een horende baby, spontaan geluiden gaan maken. Maar wanneer het zijn eigen klankproductie zelf niet hoort, zal het niet met zijn stemmetje gaan spelen, zoals een horende dit doet. Hoorapparaatje en verstandige en gerichte omgang van de ouders en de eventuele andere kinderen kunnen er veel toe bijdragen, dat de periode van spontane klankproductie niet afloopt maar behouden blijft tot een opname op een instituut mogelijk wordt. Er is dan geen sprake meer van „stomheid" en de articulatoren van het instituut behoeven geen geluidjes meer te vangen. In deze voorinstituutse benadering speelt de maatschappelijk werkster een grote rol. Wij zien het als haar taak de ouders te helpen met het accepteren van hun doof kind, met de mogelijkheden en de beperktheden van hun telg. Voorwaar geen eenvoudige opgave in een tijd waarin de mens zo „gezondheid "bewust is geworden, waarin tegen ziekte en handicap zulke imponerende successen zijn bevochten. Uiteraard valt of staat de steun en het wegwijs dat aan de ouders van een doof kind kan worden geboden met de persoon van degene, die deze wil verschaffen. Maar, afgezien van de belangrijkheid van de persoon, meen ik, dat het maatschappelijk werk bij
178
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
uitstek de discipline is, van waaruit deze medemenselijke levenshulp lean worden geboden. Immers in de situatie cliënt - maatschappelijk werker overheerst niet de principiële on- of nauwelijkswetendheid van de eerste t.o.v. de tweede, die b.v. in de ontmoeting met patiënt -arts of onderwezeneonderwijzer basisfactor in die relaties is. Het in het reine komen met het getroffen levenslot en met de onvermijdelijke bijzondere ouderlijke zorgen kan m.i. nimmer een kwestie zijn van voorschrift of instructie. Dit mee-leven met de ouders en het kind biedt naast deze levenshulp de kans de ouders initiatieven voor omgang met het kind te bieden, waarin rythme- en geluidsspelletjes een belangrijk accent krijgen en waaruit het kind een gelaatgerichtheid kan ontwikkelen, die substituut is voor het „erbij horen ", dat liet niet gestoorde kind via het geluid, de spraak ervaart (dus letterlijk door horen, erbij zijn). (Later krijgt deze gelaatgerichtheid een belangrijke ondersteunende rol in het „spraakverstaan", nl. voor het spraakafzien). Aldus bouwen de ouders zelf aan een eerlijke, positieve verhouding met hun kind. Het maatschappelijk werk speelt daarbij de rol als katalysator. Gedurende de instituuts- of schooljaren van het kind kan het maatschappelijk werk een actief aandeel blijven leveren voor de opgroei van het kind. Regelmatig contact tussen ouders en (bij uithuisplaatsing in pleeggezin) pleegouders en onderwijsinstelling, in handen gelegd van het maatschappelijk werk, levert een reële kans de ouders, in zelfverantwoordelijkheid betrokken te houden bij de levensgang van hun kind. Ook aan die instituutstijd komt een einde en dan staat de bijna volwassen dove voor een maatschappij, die in zijn pluriformiteit en polyvalentie (Van den Berg) voor de dove tal van problemen en struikelblokken blijkt te bevatten, welke wij, horenden, niet kennen. Blijkt, want de nazorg (beter voortgezette begeleiding), die nu al een tiental jaren door de doveninstituten wordt gegeven, heeft dit zonder twijfel duidelijk gemaakt. De problemen variëren : opvoeding van horende kinderen door dove ouders; niet weten van het bestaan van bouw- en woningtoezicht, wanneer je huurbaas niets aan je overal lekkende „krot" doet; je handtekening zetten onder een onbegrepen hypotheekacte, door je familie op je eigen geërfde huis genomen, teneinde een auto te kunnen financieren; je belastingbiljet onjuist invullen; niet weten van mogelijkheden voor de invaliditeitsrente; van rechten op grond van een Algemene Bijstandswet; huisvesting krijgen; een geschikte werkkring aanvaarden, enz. enz. Niet elke dove struikelt, noch is te voorspellen wanneer een dove zal struikelen. Maar als er geen moeilijkheden zijn, soms niet, soms wel door de dove ontdekt, levert de communicatie op zich al zulke problemen, dat hulp van het Algemeen Maatschappelijk werk niet is te verwachten. Daarom doen de instituten het zelf en regelmatige contacten met de oudleerlingen biedt weer de kans behalve de hulp in nood, meer voor hen te doen. Zo b.v. vollcshogeschoolwerk voor doven. Maar genoeg hierover, want voldoende klaar zal zijn dat het vermoedend
179
Ontmoeting der wetenschappen in de zorg voor doven
doorschouwen van „vroeger ", met het gelaten moeten aanvaarden (door ieder) van zijn levenslot in een statisch geordende gemeenschap het maatschappelijk nazorgwerk toen even ondenkbaar deed zijn als het nu onontbeerlijk is in onze tijd met rechten van de mens, met sociaal bewust zijn, met revalidatiestrevingen en met het recht op geluk. Psychologie Wells kinderleven. het volwassenheid terug naar we van de Weer stappen een ingrijpende verande ri ng voltrekt zich in het kinderleven als het de beslotenheid van het eigen gezin moet verwisselen voor een opname in pleeggezin of internaat en dit terwille van een zo vroegtijdig mogelijke intensivering van de taal- en spraakontwikkeling en van de hoortraining. Meestal nemen de doveninstituten in Nederland hun jonge leerlingen op in het vierde levensjaar. Maar is elk kind dan al rijp voor opname? De psycholoog wordt te hulp geroepen en ook hij schaart zich met zijn inbreng van zijn wetenschap in 't algemeen en van het kind, in de vorm van testgegevens De Wat moet prevaleren? nog! discussies zijn er En discussietafel. de aan reeds ontwikkelde spraakdrang van een kind en b.v. profitabele gehoorresten vragen om het articulatieonderwijs en de intensieve training van een instituut. Maar de psychische onrijpheid van het kind maakt het, psychologisch gezien, noodzakelijk zo'n kleintje nog de vertrouwdheid van de eigen omgeving te laten behouden. Uit zo'n vraagstelling komt dan weer de volgende vraag naar voren : Als „horen" en „spreken" vormen van antwoord geven zijn op eigen wereldbeleving (zie hierboven) mag dan worden verwacht, dat psychische rijpheid tot het bedoelde aanleren en trainen tenslotte toch een tijdwinst oplevert. Vooral als men dit vergelijkt met de duur van het leer- en vormingsproces wanneer dit wordt gestart in de periode van physiologische rijpheid, zonder dat deze samenvalt met de psychische. De antwoorden op zulke vragen moeten worden gevonden door research, die in de kleine aantallen kinderen, waarom het hier gaat, nog een extra moeilijkheid ondervindt. De aanwezigheid van de psycholoog is m.i. onontbeerlijk én t.a.v. het besluit tot al of niet opnemen én in de verdere ontwikkeling van de psychodiagnostiek ten behoeve van het dove kind én in de evaluatie van de veranderende methodieken in het dovenonderwijs, mede door de komst van electronische apparatuur. De ontwikkeling in de zorg voor onze dove medemens is voor de insider imponerend met als grote samenhangende discussiegebieden, technische apparatuur, methodische en didactische vragen, beroepsvorming en sociale inbedding. Het zal een wel steeds voortdurende discussie blijven, daa rv oor staan de instituten, de groei van de erbij betrokken wetenschappen en de mensen die dit werk en deze wetenschappen dragen, borg. De schoonste beloning van al dit werken moge zijn, de bewondering van de outsider voor hetgeen doven presteren als onze medemens, als lid van onze gemeenschap. Zij horen erbij en dat doen ze ook!
Gesprek over een school voor lichamelijk gehandicapter
door C. D. MOULIJN, directeur van de Nederlandse Centrale Vereniging ter bevordering van de Revalidatie
Midden onder de bedrijven ging de deur open en kwamen twee jongens binnen met van voldoening glimmende gezichten. Binnengedragen werd een — door de klas zelf gebakken — pannekoek, speciaal bestemd voor mejuffrouw Van Tholen, hoofd van de Amsterdamse Mytylschool. Zij veronderstelde dat het in de les wel over pannekoeken gegaan zou zijn en dat de onderwijzeres het onderwerp toen zo concreet mogelijk had gemaakt door er een serie van te laten bakken. Vermoedelijk is dit intermezzo tekenend voor de aanpak op deze school. Het onderwijs moet het besprokene ook laten zién, de gang van zaken moet zo soepel zijn dat ook het onverwachte en het ongewone mogelijk is. En verder deel je de dingen samen, in een soort van geconcretiseerde communicatie.
Welke deskundigen aan het overleg deelnemen Negentien jaar geleden juist toen de heer N. Y. Vlietstra, onze tegenwoordige hoofdinspecteur, als hoofd van de school der Johanna- Stichting te Arnhem, was opgevolgd door de heer Tuinder en de heer Knijff nog hoofd was van de school der Adriaan - Stichting in Rotterdam, werd in Amsterdam de eerste dagschool geopend. Dit soort scholen werd toen al gekenmerkt door de samenwerking tussen de onderwijzer en de medicus, in die tijd een orthopaed. Zij beslisten samen over de toelating. Dit beginnende „team" kreeg al spoedig een permanent karakter. Kenmerkend voor de ontwikkeling van de afgelopen jaren is dat deze samenwerking allengs meer facetten kreeg, zodat geleidelijk meer deskundigen bij het teamoverleg werden betrokken. In vele gevallen bleek het oordeel van neuroloog-psychiater onontbeerlijk. Deze neemt thans op dit soort scholen een belangrijke plaats in en dat zeker niet alleen met betrekking tot de toelating. Geleidelijk evalueerde de toelatingscommissie dan ook tot een begeleidingsteam dat de leerlingen volgt van het begin tot het einde van de schoolperiode. Al spoedig bleek dat ook de heilgymnast zijn bijdrage moest leveren ter bevordering van een grotere mobiliteit van het kind, maar ook omdat de toch al zo beperkte lichamelijk gehandicapte leerling meer ruimtegevoel moest verwe rv en. Een ruimtegevoel dat mede van belang bleek te zijn voor de geestelijke ontwikkeling (ondermeer voor het vermogen om te rekenen) maar 181