Fonds Instituut voor Doven Aanvraagformulier ten behoeve van een projectsubsidie Formulier indienen bij: Bestuur Fonds IvD, t.a.v. secretaris, Postbus 7 5270 BA Sint-‐Michielsgestel 1
Hoofdaanvrager Naam, titulatuur, voorletters: Van Balkom, prof.dr., L.J.M. (Hans) Universiteit: Radboud Universiteit Nijmegen, Behavioural Science Institute (BSI). Leerstoel ‘Ondersteunde Communicatie voor mensen met meervoudige beperkingen’. Adres: Montessorilaan 3 Postadres: Postbus 9104 Postcode: 6525 HR Postcode: 6500 HE Plaats: Nijmegen Plaats: Nijmegen Telefoon: 024 361 59 91 Mobiel: 06 206 254 25 E-‐mail:
[email protected] en
[email protected] Website: www.ocleerstoel.nl
Mede-‐aanvrager Naam, titulatuur, voorletters: Verhoeven, Prof. dr., L. T. W. (Ludo) Universiteit: Radboud Universiteit Nijmegen , Behavioural Science Institute (BSI) Adres: Montessorilaan 3 Postadres: Postbus 9104 Postcode: 6525 HR Postcode: 6500 HE Plaats: Nijmegen Plaats: Nijmegen Telefoon: 024-‐3612822 Mobiel: nvt E-‐mail:
[email protected]
2. Titel van het onderzoeksproject De ontwikkeling van basisgeletterdheid bij kinderen met een verstandelijke en auditief-‐ verstandelijke beperking: Fonologisch bewustzijn en woord decodeervaardigheden. ___________________________________________________________________ 3. Korte samenvatting van de probleemstelling 3a. Vraagarticulatie vanuit Kentalis De vraag naar dit onderzoek ontstond binnen het speciaal onderwijs van Kentalis, school Mariëlla voor kinderen met een verstandelijke en auditief-‐verstandelijke beperkingen. Het gaat om onderwijs aan kinderen waarbij een verstandelijke beperking samengaat met gehoorproblemen of Ernstige Spraak-‐/taal Moeilijkheden (ESM). Deze beperkingen kunnen op hun beurt weer samengaan met Autisme Spectrum Stoornissen (ASS). Binnen Kentalis wordt deze totale doelgroep aangeduid met de overkoepelende term ‘Auditieve-‐/Communicatieve en Verstandelijke Beperkingen’, afgekort ACVB. In het onderwijs aan kinderen met een verstandelijke en auditief-‐verstandelijke beperking is het leren lezen en spellen minder vanzelfsprekend. Deze kinderen hebben hier vaak grote moeite mee.
1
Hoewel er leesmethoden, als ‘Lezen moet je doen’ en ‘de Leeslijn’ (speciaal ontwikkeld voor het speciaal (basis)onderwijs) worden gebruikt, is er nog maar heel weinig wetenschappelijke kennis over het leren en leren lezen van leerlingen met een verstandelijke en auditief-‐verstandelijke beperking (Damen, Timmers-‐Huigens, 2005: van Balkom, Bonder & Ormel, 2010). Daarnaast is het onderwijs aan deze groep kinderen vooral gericht op het bevorderen van sociale, persoonlijke en communicatieve vaardigheden. Het ontbreekt aan kennis, inzicht en aanpasbare methoden voor leesonderwijs en –ondersteuning. De aard en ernst van de verstandelijke beperking leiden tot zeer lage verwachtingen van de leesontwikkeling. Daardoor wordt vaak minder waarde gehecht aan het leren lezen. De inspectierapporten signaleren deze problematiek, die vaak samengaat met kritiek op de invulling en kwaliteit van de leerlijn mondelinge, expressieve taalvaardigheid, vertel-‐ en verhaalvaardigheid. De behoefte aan een specifieke ‘leesleerweg VB en ACVB’ komt voort uit de positieve resultaten en effecten van het eerder uitgevoerde KLINc-‐project1 (Van der Schuit, Segers, Van Balkom, Stoep & Verhoeven, 2010) binnen school Mariëlla. Het KLINc-‐project was gericht op het stimuleren van de vroege taalverwerving via interactief voorlezen en ondersteund communiceren bij peuters en kleuters met verstandelijke en meervoudige beperkingen. School Mariëlla heeft de KLINc-‐werkwijze aangepast en vervlochten (vanaf 2008) met de eigen ervaringsgerichte leerweg. In het verlengde van KLINc en de behoefte aan een special ontwikkelde leesleerweg heeft Kentalis het initiatief genomen om een tweetal samenhangende projecten uit te (laten) voeren in samenwerking met Radboud Universiteit. Het uiteindelijke streven en doel van deze projecten is het verbeteren van kennis en inzicht in de voorwaarden die de ontwikkeling van het leesleerproces bij kinderen met een verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperking voortstuwt en ondersteunt. Het eerste project gaat over ‘fonologisch bewustzijn/woord decodeervaardigheden’ en het tweede project richt zich op ‘begrijpend lezen’. 3b. Het belang van geletterdheid Geletterdheid gaat over het gebruik van geschreven en gedrukte teksten en over de kennis daarvan. Het heeft te maken met hoe we in onze samenleving met elkaar communiceren. Het stelt ons in staat informatie en kennis op te nemen, vast te leggen en over te dragen. Daarnaast verbindt het mensen in culturele beleving en waarden. Geletterdheid is nodig om volwaardig en actief lid te kunnen zijn van onze samenleving. Als zodanig markeert geletterdheid een belangrijke stap in de ontwikkeling van kinderen naar volwassenheid. Dat veronderstelt kennis over het dagelijkse gebruik van geletterdheid in de vorm van tekeningen, symbolen, boeken, tijdschriften, kranten, boeken, reclamefolders, radio-‐/TV-‐gids enz. Mensen moeten als minimumvereiste deze eenvoudige dagelijkse teksten kunnen lezen, willen ze zich kunnen redden in onze maatschappij. Verstandelijk beperkte kinderen ondervinden ernstige belemmeringen hierbij. Hun redeneervermogen is ernstig beperkt. Zij zijn niet goed in staat om te reflecteren op het eigen denkproces. Dit leidt aan het begin van het leerproces tot problemen in de ontwikkeling van het fonologisch (=klank)bewustzijn en tot beperkt inzicht in het alfabetische principe van ons schrift (=weten dat woorden uit letters bestaan). In een later stadium –bij begrijpend lezen – frustreert dit ook het leren begrijpen van de betekenis en bedoeling van teksten (zoals reisinformatie openbaar vervoer, belastingformulier, rekeningen, declaratieformulieren zorgverzekeraar enz ..). Kinderen die naast een verstandelijke handicap ook nog auditief beperkt zijn, kunnen auditieve informatie niet goed waarnemen en verwerken. De ontwikkeling van het fonologisch bewustzijn en de ontwikkeling van de woordenschat komen daardoor extra moeizaam op gang. De woordenschat blijft klein en concreet. Het begrijpen van teksten en verhalen blijft daardoor lastig. Ten onrechte leidt dit vaak tot de veronderstelling dat geletterdheid voor deze kinderen te hoog gegrepen is. Er wordt hen dan te weinig kans en gelegenheid geboden om een basisgeletterdheid te ontwikkelen. Praktijkvoorbeelden laten zien dat 1
KLINc staat voor ‘Kinderen Leren Initiatieven Nemen in communicatie’ (een door de ‘EU/Euregio Nederland-‐ Vlaanderen’ gefinancierd project binnen het clusterproject ‘In-‐Com-‐Clusie’).
2
geletterdheid ook bij deze kinderen succesvol kan zijn mits vanuit de omgeving voldoende veel en aangepaste kansen, gelegenheden geboden worden met passende vormen van ondersteunde communicatie. Belangrijke transitiemomenten waarop geletterdheid het kind voorbereid zijn de stappen naar zelfverwezenlijking, zelfredzaamheid en zelfstandigheid. Dat maakt communicatie en geletterdheid tot kritieke succesfactoren voor het succesvol doorlopen van belangrijke levensfasen van het kind in de leeftijd van 5 tot 12. Er is weinig onderzoek op dit gebied gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor interventieprogramma’s voor geletterdheid bij deze doelgroepen kinderen. 3c. Fonologisch bewustzijn en woord decodeervaardigheden Bij kinderen met een verstandelijke of doof-‐verstandelijke beperking verloopt de taalverwerving doorgaans problematisch. De basisgeletterdheid bouwt voort op de taalontwikkeling. Op los zand is het lastig bouwen. Dat vereist extra ondersteuning en een speciale aanpak. Uit het weinige onderzoek dat verricht en gepubliceerd is blijkt dat deze leerlingen niet of nauwelijks in staat zijn om te leren lezen via analyseren en synthetiseren, de manier die gebruikt wordt binnen het reguliere basisonderwijs (Didden, de Graaff, Nelemans, Vooren en Lancioni, 2006). De ontwikkeling van onder andere gerichte en gedeelde aandacht, werkgeheugen, patroonherkenning, cognitie (waaronder ordeningsrelaties, zoals verbanden zien, afleiden en herkennen), fonologisch of klankbewustzijn, alfabetische kennis, woordenschat en woordennetwerk met betekenissamenhangen zijn verstoord. Daarnaast is er vaak sprake van atypisch, verschraald en weinig adequaat aangepast taalaanbod. De geletterde omgeving is niet toegankelijk, er wordt niet of nauwelijks voorgelezen, zelden is er sprake van het gezamenlijk (na)vertellen ervaringen (‘personal and social storytelling’). Als deze beperkingen samen optreden versterken ze elkaar in hun belemmerende uitwerking op het schoolse leren en vooral in de basisvaardigheden voor het leren lezen. Dat kluwen van samenhangende en onderling verstrengelde factoren wordt vaak als belangrijkste verklaring aangereikt voor de belemmeringen in communicatieve vaardigheden, informatieverwerking, taalontwikkeling en meer specifiek de (basis)geletterdheid van kinderen met een verstandelijke of doof-‐verstandelijke beperking. Leren lezen is geen natuurlijke vaardigheid. Lezen moet aangeleerd worden en bouwt voort op bovengenoemde basisvoorwaarden. Het lezen bestaat uit de techniek van het waarnemen (regelmatigheden, patronen), herkennen, opslaan, verwerken en analyseren of decoderen van visueel weergegeven woorden, met als uiteindelijk doel het vlot en accuraat kunnen lezen van een tekst. Voordat dit mogelijk is, moeten verschillende fases doorlopen worden. Van der Leij (2003) noemt er drie. Tijdens het voorbereidend lezen, leert het kind uit ervaring en uit het gericht, aangepast taalaanbod van de alledaagse spreektaal dat die taal niet alleen betekenis heeft, maar ook een vorm en structuur heeft. De kinderen onderscheiden verschillen en overeenkomsten, regelmatigheden en samenhangen in vorm, inhoud en gebruik van taal. Dat leidt tot inzicht in de klankstructuur van woorden en woorddelen. Op basis hiervan ontwikkelt zich via het werkgeheugen een fonemisch bewustzijn of het besef dat gesproken woorden uit klankeenheden bestaan en dat daarmee kan worden gemanipuleerd. Dit bewustzijn bereidt voor op het stadium van aanvankelijk lezen, waarbij kinderen het alfabet (schriftsysteem) leren en waar de koppeling wordt gelegd tussen lettertekens (grafemen) en klanken (fonemen). Met deze kennis van grafemen en fonemen leren de kinderen woorden te vormen, de basis voor spelling, leren schrijven en lezen. Eerst worden er klankzuivere eenlettergrepige woorden aangeleerd. Dit wordt steeds verder uitgebreid naar twee-‐ en meerlettergrepige woorden en uiteindelijk naar de niet-‐klankzuivere woorden. Naarmate dit proces vlotter en met meer accuratesse verloopt, komen de kinderen in het stadium van het voortgezet lezen. Woorden en zinnen worden complexer en langer en de accuraatheid en vlotheid gaat omhoog. Het lezen raakt geautomatiseerd. 3d. Leesleerproces en Ondersteunde Communicatie Bij kinderen met een verstandelijke of doof-‐verstandelijke beperking krijgt dat leesleerproces amper gelegenheid en kans om zich te ontwikkelen. Uit het summiere wetenschappelijke onderzoek weten we dat leerlingen met een verstandelijke of doof-‐verstandelijke beperking via ondersteunde communicatie (gebaren, symbolen, communicatiehulpmiddelen met spraakuitvoer) in staat zijn om
3
woord decodeervaardigheden te leren en het technisch lezen leren verwerven (zie ook SLO, 2005). Vaak is ondersteunde communicatie (OC) ook nodig om zich verstaanbaar te kunnen maken. Helaas wordt vaak, ten onrechte, door de buitenwereld verondersteld dat geletterdheid voor verstandelijk beperkte kinderen te hoog gegrepen is. Ook hier heeft onderzoek aan de praktijk laten zien dat kinderen die adequaat ondersteund worden door verschillende, passende mogelijkheden en modaliteiten (waaronder braille, morse, verwijzers enzovoorts) in staat zijn om tot basisgeletterdheid te komen. Om beter te weten wat de basisvoorwaarden zijn voor de aanpak van een op de persoon en zijn omgeving aangepast en ondersteund leesleerproces bij kinderen met verstandelijke en doof-‐ verstandelijk beperkingen te bewerkstelligen, is gedegen, controleerbaar onderzoek nodig. Het onderzoek richt zich in aanvang op het zoeken naar en het typeren van kritieke kernfactoren in het leesleerproces bij taal-‐ en leeszwakke kinderen in het regulier en bij kinderen met een verstandelijke of doof-‐verstandelijke beperking in cluster 2 en cluster 3 onderwijs. Het onderzoek levert gegevens op die als validatie van voorliggende verklaringen en methoden worden gebruikt voor praktische implicaties in het werkveld. ___________________________________________________________________ 4. Looptijd van het project en de projectsubsidie Looptijd: 5 jaar, 0.8 fte (start op 1 september 2011 tot en met 31 augustus 2016). Soort onderzoek: Promotieonderzoek aan Radboud Universiteit Nijmegen, Behavioural Science Institute, Leerstoel Ondersteunde Communicatie. Uitvoerder: Junior-‐onderzoeker/promovendus: Arjan van Tilborg, MSc ___________________________________________________________________ 5. Adviseurs (naam titulatuur, voorletters, functie) Promotoren: (1) Verhoeven, Prof. dr., L. T. W. (Ludo), hoogleraar Orthopedagogiek: Leren en Ontwikkeling, Radboud Universiteit Nijmegen (2) Van Balkom, Prof. dr., L. J. M. (Hans) , hoogleraar Orthopedagogiek: Leren en Ontwikkeling, Radboud Universiteit Nijmegen en Koninklijke Kentalis (E&I) Adviseurs: (1) Segers, Dr., P. C. J. (Eliane), medewerker Orthopedagogiek: Leren en Ontwikkeling (2) Stoep, Dr., J.,(Judith), senior onderzoeker, Koninklijke Kentalis/PonTeM-‐R&D (3) Van der Schuit, Dr., M. (Margje), senior onderzoeker Koninklijke Kentalis/ PonTeM-‐R&D (gedetacheerd naar onderzoek binnen de Leerstoel OC). ___________________________________________________________________ 6. Projectomschrijving Doelstelling en deelvragen behorend bij de onderzoeksvraag en beschrijving onderzoeksterrein en kennisdomein(en). (Projectcategorie: fundamenteel onderzoek, handelingsgeoriënteerd onderzoek, leerstoel, overig) 6a. Doelstelling In principe gaat het in deze studie om praktijkgestuurd wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek moet een empirisch en theoretisch onderbouwde en dus repliceerbare (controleerbare) theorie aanreiken die inzichten en verklaringen kan aanreiken over de belemmerende rol en werking die verschillende kernfactoren uitoefenen op de basisvoorwaarden voor het aanvankelijk leesleerproces bij kinderen met verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperkingen. Deze kennis leidt direct tot adviezen voor verbeteringen in leesleerprogramma’s, al dan niet met OC en ondersteunende technologie.
4
6b. Beschrijving onderzoeksterrein Kernfactoren Het leren van een alfabetische orthografie bij kinderen bestaat uit het verwerven van de juiste overeenkomsten tussen fonemen en grafemen. Om dit te bewerkstelligen moeten kinderen zich bewust worden van de afzonderlijke klanken en klankcombinaties binnen woorden en woorddelen, als ook van de systematische relaties die bestaan tussen letters en klinken in het zogenoemde fonologisch (de)coderen. Eerder onderzoek naar het verwerven van vroege taalbekwaamheid heeft geleid tot de identificatie van een aantal kernfactoren die noodzakelijk zijn voor het waarnemen, ontdekken, herkennen en uitvoeren van het alfabetisch (de)coderen. Het gaat daarbij eerst om het waarnemen en herkennen van woorden aan hun typische klankpatronen om ze vervolgens te kunnen ontleden in de afzonderlijke klanken die het woord constitueren, de zogenaamde woord decodeervaardigheden. Bewerkingen die in principe nodig zijn voor de uitvoer van spraak en schrift. Het huidige onderzoek spitst zich toe op de bepalende rol van deze kernfactoren in de eerste fase van (basis)geletterdheid bij kinderen met verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperkingen. Uit eerder onderzoek is bekend dat deze kinderen grote problemen ervaren op het gebied van een aantal kritieke factoren die bepalend zijn voor een succesvolle ontwikkeling van decodeer-‐ vaardigheden bij basisgeletterdheid. Daarbij vallen vooral beperkingen op in het functioneren van het korte termijn werkgeheugen, volgorde geheugen, zintuiglijk geheugen (auditief en visueel) en het lange termijn of semantisch geheugen (woordenschat en encyclopedische kennis). Deze beperkingen kunnen vaak weer voortkomen uit problemen met aandachtregulatie, waarneming en informatieverwerking. Dientengevolge zien we ook haperingen bij patroonherkenning, betekenistoekenning en betekenisassociaties. In al die gevallen geldt dat de verwerking van linguïstische factoren (Perfetti, 1992; Jackendoff, 1997; Dehaene, 2010) belemmerd wordt. Vaak worden deze kernproblemen onderkend, maar wordt er vanwege de verstandelijke beperking verondersteld dat voor de kinderen niet in staat zijn tot het verwerven van basisgeletterdheid. Inmiddels weten we dat de kinderen met de juiste vorm van communicatie ondersteuning en aangepast taalaanbod een vorm van basisgeletterdheid kunnen ontwikkelen, en soms zelfs tot gevorderde geletterdheid komen (Erickson, Hanser, Hatch & Sanders, 2009). Nader onderzoek moet uitwijzen hoe kinderen met een verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperking die basisvaardig-‐ heden in geletterdheid alsnog via OC kunnen activeren en ontwikkelen en vooral welke kernfactoren daarbij (alleen of in samenspel) bepalend zijn. Constituerende factoren van het fonologisch bewustzijn Fonologie speelt, hoe dan ook, een zeer bepalende rol bij het leren lezen. Fonologisch bewustzijn is echter in zijn ontwikkeling en functioneren afhankelijk van een functioneel netwerk waarin de eerder genoemde kernfactoren belangrijke knooppunten zijn. Over de totstandkoming van het fonologisch bewustzijn is veel onderzoek verricht, met name in relatie tot het leren lezen. Om tot fonologisch bewustzijn te komen, moeten kinderen in staat zijn om bewust te kunnen reflecteren op fonologische gedeeltes van gesproken woorden. Om dat woord vervolgens te leren, moet een kind zowel de klankcombinatie van het woord als de betekenis leren. De fonologische ontwikkeling verloopt in eerste aanzet op basis van de waarneming en herkenning van contrasten. Zodoende kan worden aangenomen dat fonologisch bewustzijn afhangt van de mogelijkheid om de aandacht te kunnen richten op waarneembare contrasten in klank-‐ en betekenisrepresentaties in lopende spraak. Binnen het fonologische bewustzijn kan er specifieker worden gekeken naar fonemisch bewustzijn; de bewuste reflectie van kinderen op het gebied van het foneem, het kleinste en meest fundamentele klankdeel binnen een woord waarmee betekenis kan worden onderscheiden (cf. Tunmer, Herriman & Nesdale, 1988; Iacono & Cupples, 2004). Naast fonologisch en fonemisch bewustzijn is ook letterkennis van kinderen in de kleuterleeftijd een goede voorspeller van basisgeletterdheid (Ehri & Sweet, 1991; Scarborough, 1998). Om woorden te herkennen is ook letterkennis belangrijk. Het
5
herkennen van letters (patroonherkenning en het kunnen maken van vergelijkingen, het zien van verschillen en overeenkomsten) versterken de juiste waarneming van fonemen en zijn noodzakelijk voor de transitie van lezen naar spellen. Verder speelt het herhalen van verbale informatie een belangrijke rol in vroege bekwaamheid in geletterdheid. Zo weten we uit onderzoek dat zwakke lezers verbale informatie niet goed kunnen onthouden (Torgesen, Wagner, & Rashotte, 1997; Wagner, Torgesen, Rashotte, Hecht, Barker, Burgess, Donahue, & Garon, 1997). Ook heeft dat soort onderzoek uitgewezen dat ‘rapid naming’ (snelheid van benoemen van letters, nummers, kleuren of objecten) ons informeert over de vaardigheid om woorden te herkennen (voor een meta-‐analyse, zie Swanson, Trainin, Necoechea, & Hammill, 2003). Met name het door Wolf, Bally, and Morris (1986) uitgevoerde onderzoek toonde aan dat de hierboven genoemde benoemingstaken goede voorspellers zijn voor de snelheid van woordidentificatie bij kinderen in groep drie. Beperkte onderzoeksgegevens Ondanks het gegeven dat er voldoende kennis is van de ontwikkeling van geletterdheid van kinderen en om deze kennis te verwerken in leesleerprogramma’s, is de toepassing van die kennis voor kinderen met een verstandelijke of doof-‐verstandelijke beperking ontoereikend en niet automatisch toepasbaar. De wisselwerking van belemmeringen in de werking van de basisvoorwaarden om tot fonologisch bewustzijn te komen is ingewikkeld en amper onderzocht bij de doelgroep kinderen met een cognitieve en doof-‐verstandelijk beperking. Onbekend is bijvoorbeeld nog steeds wat precies de invloed van cognitie is op de taalverwerving en hoe die wederzijdse relatie de enorme verschillen en variaties kan verklaren in bekwaamheid van geletterdheid. Actueel is in dat opzicht het debat over de invloed van het metalinguïstische bewustzijn op het leren lezen. Centraal in dat debat is de minimaal benodigde letterkennis die de kinderen kunnen verwerven zonder dat zij gebruik kunnen maken van expliciet fonologisch bewustzijn (Cossu, Rossine, & Marshall, 1993). Kinderen met een verstandelijke beperking lieten lagere niveaus op metafonologische taken zien vergeleken een groep met typisch ontwikkelende kinderen, al was er in beide groepen een relatie bestond tussen fonologisch bewustzijn en het leren lezen. Verruci, Menghini en Vicari (2006) vonden dat kinderen met een verstandelijke beperking specifieke problemen ervoeren met het lezen van niet-‐bestaande woorden, een taak waarbij correct decoderen van woorden slechts minimaal beïnvloed wordt door bekende lexicale kennis. Byrne (1993) laat weten dat expliciet bewustzijn een vereiste is om te kunnen leren lezen. Ook wordt er verondersteld dat de moeilijkheden die kinderen met een verstandelijke beperking ervaren bij fonologische taken worden veroorzaakt door de belangrijke rol van werkgeheugen en aandacht die bij deze taken een rol speelt. De rol van problemen met auditieve verwerking en geheugen bij kinderen met een verstandelijke beperking is ook onderschreven door Kernan en Sabsay (1996). Een probleem in het fonologische bewustzijn bij kinderen met een verstandelijke beperking is ook gevonden door anderen (Snowling, Hulme, & Mercer, 2002). Zij vonden een relatie tussen verschillen op het gebied van fonologisch bewustzijn en verschillen in verbale bekwaamheid. Een vergelijkbare uitkomst is gevonden door Doubreau (2002). Letterconcepten, het vormen van woorden en letterkennis voorspelden woord-‐identificatie bekwaamheid bij kinderen. Connors et al. (2001) vergeleken een groep goede en slechte decodeerders met elkaar in een steekproef van kinderen met een verstandelijke beperking. Goede decodeerders waren bekwamer in taalvaardigheid, ontwikkelden een fonemisch bewustzijn en een fonologisch geheugen. Herhaling van aangeboden oefenmateriaal voor het fonologisch bewustzijn gold als belangrijke voorspeller van dat bewustzijn. Focus Zoals eerder aangeduid is onderzoek naar de vroege ontwikkeling van (basis)geletterdheid bij kinderen met een verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperking nog nauwelijks uitgevoerd (Moores, 1987; Marschark, Lang & Albertini, 2002). Het onderhavige onderzoek wil daar verandering in brengen. Het onderzoek moet kennis en verklaringen opleveren waarmee onderwijs-‐ en interventieprogramma’s ontwikkeld kunnen worden voor de ontwikkeling van (basis)geletterdheid via OC bij kinderen met verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperkingen.
6
Drie onderzoeksvragen: 1. Wat zijn de belangrijkste kernfactoren en hun belemmerende uitwerking op (basis)geletterdheid bij kinderen met verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperkingen? Het gaat om de constituerende kernfactoren (pijlers) van het fonologisch bewustzijn. 2. Hoe verloopt de onderlinge beïnvloeding van de kernfactoren en de cumulatief belemmerende uitwerking daarvan op de ontwikkeling van het fonologisch bewustzijn? 3. Hoe kan de belemmerende uitwerking van de kernfactoren op de ontwikkeling van het fonologisch bewustzijn en woord decodeervaardigheden opgeheven, verminderd of gecompenseerd worden bij verstandelijke en doof-‐verstandelijke kinderen? Met welke werkwijze, methoden, technieken en technologie kan dat het best gebeuren? ___________________________________________________________________ 7. Informatie over de huidige status Het project startte per 1 september 2011. Het najaar van 2011 wordt gebruikt als voorbereidingsfase en het opzetten van de longitudinale studie die in het voorjaar van 2012 van start gaat Gedurende de voorbereidingsfase wordt ook relevante literatuur bestudeerd en kennis gemaakt met het taal-‐ en leesonderwijs op school Mariëlla. In oktober is ook een eerste werkbezoek gebracht aan school Mariëlla en is kennis gemaakt met het schoollteam. In overleg met de schoolleiding van Marëlla wordt een ontwikkel-‐ en klankbordgroep samengesteld die het onderzoek gedurende de looptijd beoordeeld en de toepassing van resultaten ter hand neemt in een leesleertraject voor kinderen met verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperkingen (vergelijkbaar met het ‘Sprong Vooruit’ traject dat destijds actief was in de opzet van een onderwijsprogramma voor tweetalig dovenonderwijs). De eerste resultaten van de longitudinale studie zullen eind juli 2012 gepresenteerd worden in een onderzoekseminar tijdens de internationale conferentie ISAAC-‐2012 aan Carnegie Melon University in Pittsburgh (USA). Het onderzoek is begin december ook gepresenteerd bij Focus op Onderzoek van ZONMw (Deelprogramma Verstandelijk Beperkten). ___________________________________________________________________ 8. Referenties Aarssen, J., Van der Bolt, L., Leseman, P., Davidse, N. J., De Jong, M. T., Bus, A. G., & Mesman, J. (2010). Zelfsturing als basis voor de ontwikkeling van het kind: Een orientatie vanuit wetenschap en praktijk. Utrecht: Sardes. Byrne (1993) Connors, F.A., Atwell, J.A., Rosenquist, C.J., & Sligh, A.C. (2001). Abiliites underlying decoding differences in children with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 45, 292-‐299. Cossu, G., Rossini, F.,Marshall, J.C. (1993) 'When Reading is acquired but phonemic awareness is not: A study of literacy in Down Syndrome. Cognition, 46, 129-‐138. Damen, L. H., & Timmers-‐Huigens, D. (2005). Het leren van zeer moeilijk lerenden: leerstijlen didactische uitgangspunten. Enschede: SLO. Dehaene, S. (2010). Reading in the brain. The new science of how we read. London: Penguin Books Diamond, A., Carlson, S. M., & Beck, D. M. (2005). Preschool children’s performance in task switching on the dimensional card sort task: Separating the dimensions aids the ability to switch. Developmental Neuropsychology, 28 (2), 689 – 729. Didden, R., Graaff, S. de, Nelemans, M., Vooren, M., & Lancioni, G. (2006). Teaching sight words to children with moderate to mild mental retardation: Comparison between instructional procedures. American Journal on Mental Retardation, 111, 357-‐365. Doubreau, D. (2002). Literacy skills in children and adolescents with Down syndrome. Reading and Writing, 15, 497-‐525.
7
Ehri, L., & Sweet, J. (1991). Finger point reading of memorized text: What enables beginners to process the print? Reading Research Quarterly, 26, 442–462. Erickson, K., Hanser, G., Hatch, P., & Sanders, E. (2009). Research-‐based practices for creating access to the general curriculum in reading and literacy for students with significant intellectual disabilities. Retrieved from: http://www.ksde.org/LinkClick.aspx?fileticket=y8Ms1dYL4Ps%3D&tabid=2384 Gombert, J.E. (2002). Children with Down syndrome use phonological knowledge in reading. Reading and Writing, 15, 455-‐469. Iacono, T., & Cupples, L. (2004). Assessment of phonemic awareness and word reading skills of people with complex communication needs. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 47(2), 437 – 449. Jackendoff, R. (1997). The architecture of the Language Faculty. Cambridge, Ma: MIT-‐Press Kernan, K., & Sabsay, S. (1996). Linguistic and cognitive abilities of adults with Down syndrome and mental retardation of unknown etiology. Journal of Communication Disorders, 29, 401 – 422. Marschark, M., Lang, H. G., & Albertini, J. A. (2002). Educating deaf students: From research to practice. New York: Oxford Press. Moores (1987) Perfetti, C.A. (1992). The representation problem in reading acquisition. In P.B. Gough, L.C. Ehri, & R. Treiman (Eds.), Reading acquisition (pp. 145-‐174). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. Scarborough, H. S. (1998). Children at risk for reading disabilities. Phonological awareness and some other promising predictors. In B.K. Shapiro, P.J. Accardo & A.J. Capute (Eds.), Specific reading disability: A view of the spectrum (pp. 75-‐119). Timonium, MD: York Press. Snowling, M.J., Hulme, C., & Mercer, R.C. (2002). A deficit in rime awareness in children with Down syndrome. Reading & Writing, 15, 471-‐495. Swanson, H. L., Trainin, G., Necochea, D., & Hammil, D. D. (2003). Rapid naming, phonological awareness, and reading: A meta-‐analysis of the correlation evidence. Review of Educational Research , 73 , 407 -‐ 440. Torgesen, J.K., Wagner, R.K., & Rashotte, C.A. (1997). Prevention and remediation of severe reading disabilities: Keeping the eye in mind. Scientific Studies of Reading, 1, 217 -‐ 234. Tunmer, W. E., M. L. Herriman, and A. R. Nesdale. 1988. Metalinguistic abilities and beginning reading. Reading Research Quarterly, 23: 134—158 Van Balkom, H., Bonder, Ormel (2010) Van der Leij (2003) Van der Schuit, M., Segers, E., Van Balkom, H., & Verhoeven, L. (2010). Early language intervention for children with intellectual disabilities: A neurocognitive perspective. Research in Developmental Disabilities, 32 (2), 705 – 712. Verucci, L., Menghini, D., & Vicari, S. (2006). Reading skills and phonological awareness acquisition in Down Wagner, R. K., Torgesen, J. K., Rashotte, C. A., Hecht, S. A., Barker, T. A., Burgess, S. R., Donahue, J., & Garon, T. (1997). Changing relations between phonological processing abilities and word level reading as children develop from beginning to skilled readers: A 5-‐year longitudinal study. Developmental Psychology, 33, 468 -‐ 479. Wolf, M., Bally, H., & Morris, R. (1986). Automaticity, retrieval processes, and reading: A longitudinal study in average and impaired readers. Child Development, 57, 988-‐1005. ___________________________________________________________________ 9. Relevantie van het onderzoeksproject voor de beroepspraktijk Het onderzoek is een initiatief van het onderwijsteam van school Kentalis-‐Mariëlla. De aanleiding is de vraag naar een leesleerproces voor kinderen met zeer-‐ernstige spraak-‐/taalstoornissen en doof-‐
8
verstandelijk beperkte kinderen. Het leesleerprogramma moet gericht zijn op het wegnemen, compenseren, of verminderen van de belemmerende werking die verschillende kernfactoren uitoefenen op (basis)geletterdheid. De resultaten van het onderzoek dragen bij aan de ontwikkeling van een leesleerweg voor kinderen met verstandelijke en doof-‐verstandelijk beperkingen, met name school Mariëlla in Sint-‐Michielsgestel. ___________________________________________________________________ 10. Concrete beschrijving van het onderzoeksplan gedurende de onderzoeksperiode Methode Gezien de doelstelling van het onderzoek en de beperkte onderzoeksliteratuur op het gebied van basisgeletterdheid bij kinderen met een verstandelijke en doof-‐verstandelijke beperking is gekozen voor een gemengde aanpak bestaande uit longitudinale cohortstudies met grotere groepen verstandelijk beperkte kinderen (N= 80) en kleinere, meer specifieke uitlokkingsstudies kinderen met doof verstandelijke beperkingen. Deze gemengde oplossing is mede gekozen vanwege het kleine aantal kinderen met ‘zeer-‐ernstige spraak-‐/taalstoornissen’ en doof-‐verstandelijke beperkingen. Daarnaast zal er ook een groep typisch ontwikkelende kinderen (N= 80) worden getest om zo verschillen tussen deze twee groepen te kunnen determineren. Dataverzameling Op basis van wat er bekend is over de kernfactoren die als voorwaarden gelden voor de ontwikkeling van fonologie wordt een testbatterij samengesteld, die in de longitudinale cohortstudies gebruikt worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het Screeningsinstrument Beginnende Geletterdheid (Vloedgraven, Keuning, & Verhoeven, 2009) en taken voor het meten van auditieve perceptie (Ludo?!). Ook zal er een belangrijke focus liggen op onderzoek naar het werkgeheugen; om precies te zijn het fonologisch geheugen (geincludeerd in de taken voor auditieve perceptie) en executieve functies. Om deze functies te meten zal er een selectie worden gemaakt op verschillende taken (zie o.a. Diamond, Carlson, & Beck, 2005) die de verschillende kenmerken van executieve functies (inhibition, shifting en updating, als ook aandacht; Aarssen, Van der Bolt, Leseman, Davidse, de Jong, Bus, & Mesman, 2010). De BRIEF, een vragenlijst voor ouders/leerkrachten gerelateerd aan het vermogen van het kind tot uitvoeren van executieve functies zal meer informatie verschaffen over dit construct. Om het vocabulaire (passief) te meten, zal gebruik worden gemaakt van de TAK (Verhoeven & Vermeer, 2006). Ook zal een gedeelte van de SON-‐R 2 ½ -‐ 7 (Tellegen et al., 2005) worden afgenomen om een maat van non-‐verbaal IQ te verkrijgen. Als goede voorspeller voor leesvaardigheid zal Rapid Naming (CITO, 2004) ook worden meegenomen in het onderzoek. Op nader te specificeren deelgebieden zullen vervolgens experimentele deel-‐of uitlokkingsstudies opgezet en uitgevoerd worden voor met name doof-‐verstandelijk beperkte kinderen bij school Mariëlla. De precieze uitwerking van de methodiek geschiedt in de maand december 2011 en was bij inlevering van dit projectvoorstel nog niet geheel uitgewerkt. Procedure Door middel van het uitvoeren van variantieanalyses zal worden gekeken in welke mate het woord decoderen, als ook de meegenomen voorspellers in dit onderzoek zich zullen verhouden tot elkaar. Met behulp van Structural Equation Modeling (SEM) zal worden gekeken naar de ontwikkeling van het woord decoderen en de meegenomen voorspellers binnen de groepen kinderen. De sterkte van de gevonden relaties kan vervolgens worden gebruikt ter orientatie en voorbereiding op een mogelijke interventiestudie bij de groep of subgroep van kinderen met een verstandelijke beperking. Verder zullen er verscheidene uitlokkingsstudies plaatsvinden binnen de groep met (AC)VB (zie tijdpad). Deze studies zijn bij inlevering van dit projectvoorstel nog niet geheel bekend. Tijdpad
9
Jaar 1 (2011-‐2012) Het bekwaam worden met de al bekende literatuur op het gebied van de studie. Het opzetten van het longitudinale onderzoek en het uitvoeren van de eerste meting. Het uitvoeren van een gedegen review op het gebied van woord-‐decoderen bij kinderen met een beperking. Het opzetten van een ontwikkelteam/klankbordgroep ism school Mariëlla gericht op de ontwikkeling van een leesleerweg. Publicatie. Jaar 2 (2012-‐2013) Het opzetten en uitvoeren van uitlokkingsstudie 1 van een specifieke groep doof-‐verstandelijke kinderen . Het voorbereiden en uitvoeren van de tweede meting 2 van de longitudinale studie. Publicatie. Jaar 3 (2013-‐2014) Het opzetten en uitvoeren van uitlokkingsstudie 2 van een specifieke groep doof-‐verstandelijke kinderen. Het voorbereiden en uitvoeren van de tweede meting 2 van de longitudinale studie. Publicatie. Jaar 4 (2014-‐2015) Het opzetten en uitvoeren van een interventie gebaseerd op resultaten van de uitlokkingsstudies, als ook de resultaten van de longitudinale studie. Publicatie. Jaar 5 (2015-‐2016) Resultatenbeschrijving. Aanzet leveren tot ‘leesleerweg VB en ACVB’. Publicatie en proefschrift met verdediging. ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ 14. Externe adviezen Het ingediende onderzoeksproject dient beoordeeld te zijn door tenminste 2 onafhankelijke professoren/lectoren op onderhavig vakgebied, waarvan de aanbevelingen zijn bijgevoegd. ___________________________________________________________________ 15. Recente publicaties van de aanvrager(s) Aarnoutse, C., van Leeuwe, J., & Verhoeven, L. (2005). Early literacy from a longitudinal perspective. Educational Research and Evaluation, 11, 253-‐275. Didden, R., Graaff, S. de, Nelemans, M., & Vooren, M. (2006). Teaching sight words to children with moderate to mild mental retardation: A comparison between word-‐alone, integrated-‐picture,
10
and picture-‐fading instructional procedures. American Journal on Mental Retardation. 111, 357-‐366 Didden, R., Korzilius, H., Duker, P., & Curfs, L. (2004). Communicative functioning in individuals with Angelman syndrome: A comparative study. Disability and Rehabilitation, 26, 1263-‐1267. Didden, R., Prinsen, H., & Sigafoos, J. (2000). The blocking effect of pictorial prompts on sight-‐word reading. Journal of Applied Behavior Analysis, 33, 317-‐320. Gijsel, M.A.R., Bosman, A.M.T., & Verhoeven, L. (2006). Kindergarten risk factors, cognitive factors and teacher judgments as predictors of early reading in Dutch. Journal of Learning Disabilities. Hengeveld, B.J., Voort, R., Hummels, C.C.M., Moor, J. de, Balkom, H. van, Overbeeke, C.J., Helm, A. van der (2008). The development of LinguaBytes: an interactive tangible play and learning system to stimulate the language development of toddlers with multiple disabilities. Advances in Human-‐Computer Engineering, 2008. Irausquin, R., Drent, J., & Verhoeven, L. (2005). Benefits of computer-‐presented speed training for poor readers. Annals of Dyslexia, 55, 246-‐265. Klatter-‐Folmer, J., van Hout, R., Kolen, E., & Verhoeven, L. (2006). Language development in deaf children’s interactions with deaf and hearing adults. A Dutch longitudinal study.Journal of Deaf Studies and Deaf Education, 11, 238-‐251. Peeters, M., Verhoeven, L., Moor, J. de, Balkom, H. van, & Leeuwe, J. van (accepted). Home literacy predictors of early reading development in children with cerebral palsy. Research in Developmental Disabilities. doi:10.1016/j.ridd.2008.04.005. [4] Peeters, M., Verhoeven, L., Balkom, H. van, & Moor, J. de (accepted). Home literacy environment: Characteristics of children with cerebral palsy. International Journal of Language and Communication Disorders. [2] Peeters, M., Verhoeven, L., Balkom, H. van, & Moor, J. de (accepted). Curriculum effects on phonological skills in preschool children with cerebral palsy. Language, Speech, and Hearing Services in Schools. [4] Peeters, M., Verhoeven, L., van Balkom, H., & de Moor, J. (2008). Foundations of phonological awareness in preschool children with cerebral palsy: The impact of intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 52, 68-‐78. [4] Segers, E., & Verhoeven, L. (2005). Long-‐term effects of computer training of phonological awareness in kindergarten. Journal of Computer Assisted Learning, 21, 17–27. Segers, E., & Verhoeven, L. (2005). Effects of lengthening the speech signal on auditory word discrimination in kindergartners. Journal of Communication Disorders, 38, 499-‐514. Segers, E., Takke, L., & Verhoeven, L. (2004). Teacher-‐mediated versus computer-‐mediated storybook reading to children in native and multicultural kindergarten classrooms. School Effectiveness and School Improvement, 15, 215-‐226. Segers, E. & Verhoeven, L. (2004). Computer-‐supported phonological awareness intervention for kindergarten children with specific language impairment. Language, Speech, and Hearing Services in Schools, 35, 229-‐239. Stoep, J., van Balkom, H., Luiken, H., Snieders, J., & Van der Schuit, M. (2008). Het KLINc-‐Atelier: Ruimte voor het beleven en verwerven van communicatie, taal en beginnende geletterdheid The KLINc Studio: Room for experiencing and acquiring communication, language and emergent literacy]. In H. van Balkom & J. Knoops (Eds.), In-‐Com-‐Clusie. Inclusie door communicatieontwikkeling en -‐ondersteuning [In-‐Com-‐Clusion. Inclusion through communication development and support] (pp. 111–163). Leuven, Belgium: Acco.
11
Van Agt, H.M.E., van der Stege, H.A., de Ridder-‐Sluiter, J.G., Verhoeven, L., & de Koning, H.J. (2007). A cluster randomised trial of screening for language delay in toddlers: effects on school performance and language development at age 8. Pediatrics, in press.39, 558-‐571. Van Balkom, H., Verhoeven, L., & van Weerdenburg, M. (2010). Conversational Behaviour of Children with Developmental Language Delay and their Caretakers. International Journal of Language and Communication Disorders. Van Balkom, H., Verhoeven, L., van Weerdenburg, M., & Stoep, J. (2010). Effects of Parent-‐based Video-‐Home-‐Training in Children with Developmental Language Delay Van Balkom, H., & Verhoeven, L. (2010). Literacy Learning in users of AAC: A neurocognitive perspective. Augmentative and Alternative Communication, September 2010, 26(3), 149-‐157. Van Balkom, H. & Welle Donker-‐Gimbrere (2005). Kiezen voor Communicatie. Handboek over de communicatie van mensen met een motorische of meervoudige handicap. Baarn: HB Uitgevers. Van Balkom, H. & Verhoeven, L. (2004). Pragmatic impairment. In L. Verhoeven & H. van Balkom (Eds.), Developmental language disorders: Theoretical issues and clinical implications . Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Van Balkom, H. & Wellle Donker-‐Gimbrere (1996). A psycholinguistic approach to graphic language use. In S.vonTetzchner & M.H. Jensen (Eds.), Augmentative and Alternative Communication: European Perspectives (pp153-‐170). London: Whurr Van Balkom, H. (1991). The communication of language impaired children. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. Van Daal, J.,Verhoeven, L, & van Balkom, H. (2007). Working memory limitations in children with language impairment. Journal of Communication Disorders, in press. Van Daal, J.,Verhoeven, L, & van Balkom, H. (2004). Subtypes of severe speech and language impairments: psychometric evidence from four-‐year-‐old children in the Netherlands. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 47 (6), 1-‐14. Van Weerdenburg, M., Verhoeven, L., & v an Balkom, H. (2006). Towards a typology of specific language impairment. Journal of Child Psychology and Psychiatry,47, 176-‐189. Van der Schuit, M., Peeters, M., Segers, E., van Balkom, H., & Verhoeven, L. (2009). Home literacy environment of pre-‐school children with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 53, 1024–1037. Van der Schuit, M., van Balkom, H., Segers, E., & Verhoeven, L. (2008). Dynamisch assessment bij kinderen met meervoudige beperkingen: toepassingen binnen het KLINc-‐Atelier [Dynamic assessment of children with multiple disabilities: Applications within the KLINc Studio]. In H. van Balkom & J. Knoops (Eds.), In-‐Com-‐Clusie. Inclusie door communicatie ontwikkeling en – ondersteuning [In-‐Com-‐Clusion. Inclusion through communication development and -‐ support] (pp. 165–207). Leuven, Belgium: Acco. Van der Schuit, M., Segers, E., Van Balkom, H., Stoep.J. & Verhoeven, L. (2010). Immersive Communication Intervention for speaking and Nonspeaking Children with Intellectual Impairments. Augmentative and Alternative Communication, September 26(3), 2003-‐220. Verhoeven, L. & van Leeuwe, J. (2007). Predictors of reading comprehension. A longitudinal perspective. Applied Cognitive Psychology, in press. Verhoeven, L., & Vermeer, A. (2006). Sociocultural variation in literacy achievement. British Journal of Educational Studies, 54, 189-‐211. Verhoeven, L., & Vermeer, A. (2006). Literacy achievement of children with intellectual disabilities and differing linguistic backgrounds. Journal of Intellectual Disability Research, 50, 725-‐738. Verhoeven, L., Schreuder, R., Janssen, S., Lemmen, K., & Baayen, H. (2006). Learnability of graphotactic rules in visual word identification. Learning and Instruction, 16, 538-‐548. Verhoeven, L., Baayen, H., & Schreuder, R. (2004). Orthographic constraints and frequency effects in complex word identification. Written Language and Literacy 7, 49-‐59. Verhoeven, L. & Van Balkom, H. (Eds.) (2004). Developmental language disorders: Theoretical issues and clinical implications. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum.
12
Verhoeven, L. & Segers, E. (2004). Benefits of speech manipulation for children with language disorders. In L. Verhoeven & H. van Balkom (Eds.), Developmental language disorders: Theoretical issues and clinical implications. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Verhoeven, L. & Perfetti, C.A. (2003). The role of morphology in learning to read. Scientific Studies of Reading, 7, 209-‐217 Verhoeven, L., Schreuder, R. & Baayen, H. (2003). Units of analysis in reading Dutch bisyllabic pseudowords. Scientific Studies of Reading, 7, 255-‐271. Segers, E. & Verhoeven, L. (2003). Effects of vocabulary computer training in kindergarten Journal of Computer Assisted Learning, 19, 4, 559-‐568. ___________________________________________________________________ 16. Handtekeningen Plaats: Nijmegen Datum: 22 november 2011 Aanvrager(s): ___________________________________________________________________
13