Brussel, 18 mei 2006
Onrust bij ouders en leerkrachten over de begeleiding van leerlingen met bijzondere noden 1. Algemeen De voorbije maand organiseerde CD&V vijf provinciale reactieavonden rond het leerzorgkader, een raamwerk van zorg op maat voor leerlingen in het gewoon en buitengewoon onderwijs. Het leerzorgkader groepeert problemen van leerlingen volgens hun aard en hun ernst en vult daarvoor de nodige leerzorg in. Daartoe moeten vooral binnen het gewoon onderwijs de bestaande mogelijkheden van zorg op maat worden uitgebreid met steun vanuit het buitengewoon onderwijs. In zijn totaliteit hebben wij met de reactieavonden om en bij de 350 mensen bereikt. Leerkrachten en directies uit het buitengewoon en het gewoon onderwijs, ouders van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs, van leerlingen met ASS en hoogbegaafde leerlingen, ouders van leerlingen met leerstoornissen, ADHD in het gewoon onderwijs, maar ook personeelsleden uit CLB, studenten binnen de lerarenopleiding en vertegenwoordigers van organisaties uit de welzijnszorg deden hun inbreng. Vanuit alle hoeken werden ernstige bedenkingen geformuleerd bij het leerzorgkader zoals de minister het voorstelt in de discussienota. 1.1. Vanuit het gewoon onderwijs Vanuit het gewoon onderwijs wordt vooral de haalbaarheid van het voorstel ernstig in vraag gesteld. Noch leerkrachten, noch schoolteams beschikken vandaag over de nodige expertise om dit waar te maken. Verder nog: ook al wordt geïnvesteerd in expertiseontwikkeling van leerkrachten van het gewoon onderwijs, dan nog zal dat op zich onvoldoende zijn om tegemoet te komen aan de noden van het kind met beperkingen. De klasgroepen zijn vandaag veel te groot om voldoende tegemoet te komen aan de vragen van alle kinderen. Bijkomende ondersteuning en personele inzet vanuit het buitengewoon onderwijs, vanuit welzijns-, gezondheids- en vormingsinstellingen is nodig om een kwalitatief aanbod te verzekeren. De vraag die dan meteen rijst, betreft de opdracht en de tijdsinvestering van leerkrachten in het gewoon onderwijs. Indien de inclusie zo maximaal mogelijk moet gemaakt worden, dan betekent dit een enorme investering van leerkrachten in overleg met anderen. Verder moet nagedacht worden over de ‘nieuwe klas’ die hiermee gecreëerd wordt. Met de aanwezigheid in de klas van leerlingen die extra en individuele zorgen nodig hebben, zal ook de aanwezigheid van leerkrachten, hulpverleners of vormingswerkers met een specialisatie nodig zijn. Wat is de impact hiervan op de school, de gewone leerkracht, op
1
het zelfbeeld van het kind met bijzonder noden, op de andere leerlingen en welke kansen heeft de gespecialiseerde leerkracht in de gewone klas t.a.v. het kind met bijzondere noden? In welke mate is het wenselijk dat kinderen in de gewone school opgevangen worden buiten de klascontext om bepaalde leerstofonderdelen of ontwikkelingsprogramma’s door te maken? Leerkrachten die ervaring hebben met inclusie geven weer dat het een positieve invloed heeft op de sociale ingesteldheid van leerlingen zonder beperkingen. Het nieuwe leerzorgkader gaat leiden tot een nieuwe vorm van buitengewoon onderwijs binnen de gewone school. Vooral scholen met een zekere schaalgrootte zullen kiezen voor deze organisatievorm. De kleinere dorpsscholen zullen voor immense problemen staan om het leerzorgkader waar te maken. Binnen het secundair onderwijs is het een utopie te denken dat elke vakleerkracht de nodige expertise zal ontwikkelen om met al deze doelgroepleerlingen te werken. Ook de voortdurende aanwezigheid van een gespecialiseerde leerkracht is onhaalbaar. De haalbaarheid van het leerzorgkader in het basisonderwijs is verschillend van deze van het secundair onderwijs. Waarom wordt vandaag een nieuw leerzorgkader gecreëerd waar vorige legislatuur een eerste aanzet gegeven is via de inzet van de zorgcoördinator en het GOK? Ook het GON heeft reeds jaren zijn verdienste. Waarom wordt niet geopteerd om de gemaakte keuzes te evalueren, bij te sturen waar nodig? Het is beter om hierop verder te bouwen dan een volledig nieuw kader te creëren. Het onderwijs zit niet te wachten op een zoveelste vernieuwing. Scholen willen nu in de diepte werken. 1.2. Vanuit het buitengewoon onderwijs Vanuit het buitengewoon onderwijs wordt opgemerkt dat de clusterbenadering niet tegemoet komt aan de knelpunten die in de nota geformuleerd worden. Integendeel, men vreest voor nieuwe, bijkomende problemen. In de discussienota wordt getracht om een oplossing te bieden aan de problemen die men vandaag kent omtrent leerlingen die hoogbegaafd zijn of die ASS, ADHD hebben. Positief is het besef dat iets moet verholpen worden aan de problemen. De wijze waarop men een oplossing tracht te bieden, zal niet tegemoet komen aan de knelpunten en zal leiden tot nieuwe problemen. Verder brengt men in cluster 3 zowel de huidige types 2, 4, 6 als 7 onder en in cluster 4 zowel leerlingen uit type 3 als leerlingen met ASS en ADHD. Het is onrealistisch om al deze leerlingen in eenzelfde omgeving samen te zetten met de bedoeling om samen een ontwikkeling door te maken. Evenmin is het realistisch om in elke regio een aanbod van deze clusters te voorzien. Dat leidt tot versnippering van middelen en expertise. In de discussienota wordt gewezen op de ongelijke spreiding van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen. Om o.a. tegemoet te komen aan de problematiek van de lange reistijden van leerlingen in het buitengewoon onderwijs stelt de minister voor om tot een betere spreiding te komen van scholen voor buitengewoon onderwijs in Vlaanderen. Dat veronderstelt een hele operatie waarbij de aanwezigen op de reactieavonden vrezen voor een achteruitgang van de expertise die nodig is om vaak kleine doelgroepen kwalitatief op te vangen. Daarom stelt men voor om deze problematiek niet op te lossen via een ingreep in het onderwijsaanbod maar via een betere regeling van het leerlingenvervoer voor leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
2
Het buitengewoon onderwijs ervaart dagelijks dat een aparte setting voor bepaalde leerlingen een noodzaak is om naar behoren te kunnen functioneren. Het recht op buitengewoon onderwijs moet gegarandeerd blijven. Vooral voor de ontwikkeling van het zelfbeeld van een kind is het belangrijk om voldoende succeservaringen te kunnen opdoen. Rekening houdend met de activiteiten die vandaag binnen ons onderwijs ontwikkeld worden (leren en presteren), lukt dat beter in een homogene groep van leerlingen met gelijkaardige kenmerken dan in een zeer heterogene groep. 1.3. Vanuit het CLB Vanuit CLB vindt men de rol die hen wordt toebedeeld positief. CLB vraagt aandacht voor onnodige administratieve lasten, planlasten e.d. In het nieuwe leerzorgkader krijgt CLB een belangrijke en beslissende rol bij de overgangen van zorgniveaus. De onafhankelijkheid van CLB moet hier gegarandeerd zijn om dit te kunnen waarmaken. Zowel vanuit gewoon als buitengewoon onderwijs wordt gewezen op de onderbezetting van de CLB’s vandaag en op een tekort aan expertise. 1.4. Vanuit de ouders Ouders van een kind met bijzondere noden in het onderwijs stellen vast dat het gewoon onderwijs vandaag heel wat inspanningen doet om kinderen zo goed mogelijk te begeleiden. Een verwijzing naar het buitengewoon onderwijs gebeurt wanneer de mogelijkheden binnen het gewoon onderwijs ontoereikend zijn. Zij stellen resoluut dat vandaag de dag geen kinderen ten onrechte in het buitengewoon onderwijs zitten. Zij ervaren dat hun kind openbloeit in het buitengewoon onderwijs omdat de leerkrachten er in kleinere, heterogene groepen kunnen werken en de nodige expertise ontwikkeld hebben. Kinderen doen in het buitengewoon onderwijs succeservaringen op die zij in het gewoon onderwijs niet kenden. Zij worden niet meer als apart bekeken door andere kinderen. Kinderen komen in het buitengewoon onderwijs vaak tot rust. Ouders vinden de lange reistijden een probleem, maar opteren niet voor inclusie om aan dat probleem tegemoet te komen. Evenmin kiezen zij voor een grotere spreiding omdat zij vrezen dat de expertise hierdoor verloren gaat. Ouders stellen vast dat het gewoon onderwijs vandaag niet klaar is om nog meer leerlingen op te vangen met bijzondere noden. 1.5. Vanuit de Lerarenopleiding Tijdens de reactieavonden waren ook studenten en leerkrachten vanuit de Lerarenopleiding aanwezig. Uit hun reacties bleek duidelijk dat studenten vandaag slechts in zeer beperkte mate informatie krijgen over leerlingen met bijzondere noden, over de verschillenden problemen waarmee een leerkracht in het gewoon onderwijs kan worden geconfronteerd. Binnen de Lerarenopleiding worden studenten voorbereid om les te geven aan gewone leerlingen. Studenten wezen op het feit dat niet elke student in de Lerarenopleiding kiest om te werken met een specifieke doelgroep. De meeste studenten kiezen voor het beroep van leerkracht omdat zij graag met jonge mensen werken, graag kennis overdragen en willen leren hoe zij leerprocessen op gang kunnen zetten. Na de basisopleiding bestaat de mogelijkheid om nog een specialisatie te volgen. Het is een beperkte groep die zich verder specialiseert om te werken met leerlingen die een beperking hebben. Het
3
leerzorgkader stelt dat in de toekomst elke leerkracht de nodige expertise moet hebben om met kinderen met een beperking te werken. Studenten geven aan dat dit zal leiden tot een uitstroom van leerkrachten binnen het onderwijs en tot minder instroom in de Lerarenopleiding. Zij stellen voor om leerkrachten zoveel mogelijk te laten kiezen om datgene te doen in het onderwijs waartoe zij zich geroepen voelen en waarin ze zich goed onderlegd voelen. 1.6. Vanuit welzijn Een goede afstemming met welzijn is zeer belangrijk. In de discussienota is niets opgenomen over de werking van de revalidatiecentra en de centra voor logopedie. Het zou een gemiste kans zijn om dat nu niet mee op te nemen in de discussie over het leerzorgkader. Indien meer aandacht vooropgesteld wordt voor de zorgverlening aan kinderen binnen het gewoon onderwijs, dan is het nodig om ook de huidige reglementering omtrent toegelaten hulp door externen binnen het onderwijs te optimaliseren. Kinderen met beperkingen moeten de hulp en ondersteuning zoveel mogelijk binnen de onderwijsinstelling krijgen. Men mag niet verwachten dat de welzijnsinstellingen de mogelijkheid hebben om tegemoet te komen aan de draagkracht van gewone scholen. Binnen welzijn wordt men nu geconfronteerd met wachtlijsten. 1.7. Implementatie Het kan nooit de bedoeling zijn om het leerzorgkader van de ene dag op de andere in te voeren. Het veld vraagt om stapsgewijs en gefaseerd te werk te gaan. 2.Specifiek 2.1. Met betrekking tot het gewoon onderwijs Het is in de praktijk onmogelijk om binnen één en dezelfde klas met het ene kind te werken in de richting van eindtermen en met het andere kind te werken met ontwikkelingsdoelen. Differentiëren is een mooi theoretisch uitgangspunt, maar in de praktijk zijn weinig geslaagde voorbeelden vast te stellen. Voor de invulling van de functie zorgcoördinatie moeten scholen meer aandacht besteden aan de expertise van de persoon in kwestie. Het is wenselijk dat vanuit de overheid extra voorwaarden gesteld worden. De financiering van zorg binnen het onderwijs moet met middelen van het zorgbeleid gebeuren. De middelen van GOK mogen niet ingezet worden voor zorg. Indien dit wel gebeurt, dreigt deze groep opnieuw in de vergeethoek te raken. Als men spreekt over draagkracht van gewone scholen moet rekening gehouden worden met de draagkracht van de leerkracht en het schoolteam, maar ook met de kinderen in de klas die geen bijzondere noden hebben. De opvang van meer leerlingen met bijzondere noden in het gewoon onderwijs mag niet leiden tot meer ongekwalificeerde uitstroom. Wat met de speelleerklassen die vandaag voor een aantal kinderen een oplossing zijn?
4
2.2. Met betrekking tot de zorgmatrix Paramedische hulp moet ook inzetbaar zijn op zorgniveau 1 en 2. De indeling in clusters heeft geen zin op zorgniveau 1 en 2. Individuele ondersteuning zoals nu voorzien in GON moet mogelijk blijven binnen het gewoon onderwijs. Leerlingen binnen zorgniveau 3 en 4 moeten in de mogelijkheid zijn om een diploma of getuigschrift te behalen net als kinderen binnen het gewoon onderwijs. De overgang van buitengewoon onderwijs naar gewoon onderwijs en omgekeerd moet zo soepel mogelijk zijn. Hiermee moet de overstap van het buitengewoon naar het deeltijds beroepssecundair onderwijs ingebouwd worden. De overstap van zorgniveau 1 naar 2 moet ook mogelijk zijn zonder tussenkomst van het CLB. Leerlingen die hoogbegaafd zijn, worden onvoldoende opgenomen in deze matrix. Zowel een interne als externe diagnosestelling moet voor hen mogelijk zijn. Binnen de zorgmatrix zijn de leerlingen die tijdelijk niet of in mindere mate kunnen deelnemen aan onderwijs, niet opgenomen. Toch is het belangrijk dat de ziekenhuisscholen en andere welzijnsinstellingen over voldoende mogelijkheden beschikken om op een aangepaste manier onderwijs aan te bieden aan deze kinderen. 2.3. Met betrekking tot het buitengewoon onderwijs De leerkrachten van het buitengewoon onderwijs zullen meer teamondersteunend moeten werken binnen het gewoon onderwijs. Dit is een probleem. Enerzijds omdat deze mensen kiezen om met leerlingen te werken, anderzijds omdat zij niet gevormd zijn om teamondersteunend te werken. 2.4. Met betrekking tot pedagogische begeleidingsdiensten en het CLB De pedagogische begeleidingsdiensten kunnen de opdracht die in het nieuwe kader voorzien is niet invullen met het huidige personeelskader. Evenmin kunnen de CLB’s waarmaken wat voor hen als rol is opgenomen. 3. Wat met het leerzorgkader? De voorbije maand organiseerde CD&V vijf provinciale reactieavonden rond het leerzorgkader, een raamwerk van zorg op maat voor leerlingen in het gewoon en buitengewoon onderwijs. Leerkrachten en directeurs, ouders, vertegenwoordigers uit het CLB, studenten en mensen uit welzijnsorganisaties bevestigden de kritische bedenkingen van CD&V bij het hervormingsplan van de minister. De aanwezigen gaven een duidelijk en krachtig signaal: de minister moet zijn huiswerk overdoen. Ondanks de vraag van de aanwezigen om het plan van de minister op te bergen, wil CD&V het debat over zorg binnen het onderwijs voor leerlingen met speciale noden en behoeften niet afsluiten. “Wij willen de huidige problemen op het terrein niet uit de weg gaan”, zegt Vlaams volksvertegenwoordiger Kathleen Helsen. “De problematiek van de bestaande types binnen het buitengewoon onderwijs die onvoldoende antwoord bieden
5
op bepaalde problemen, stoornissen of handicaps, ( autisme, ADHD, meervoudige handicaps, hoogbegaafden ) vraagt een oplossing. Maar laat ons vertrekken van de knelpunten die zich op het terrein voordoen en laat ons bepalen welke prioritair moeten aangepakt worden. CD&V opteert voor een stapsgewijze aanpak.” In het zoeken naar oplossingen stelt CD&V drie uitgangspunten centraal. Kathleen Helsen: “Eerst en vooral willen we de eigenheid van elk kind maximaal respecteren. Verder pleit CD&V voor een contextuele benadering van het individu. Dit betekent dat een leerling nooit los van een school- of klassikale context kan benaderd worden. Ten derde wil CD&V zich afzetten tegen het hanteren van een al te hoge norm. Wij vragen om te vertrekken van de talenten van elk kind. Vanuit de overtuiging dat iedereen een gelijkwaardige plaats verdient in deze samenleving, is ‘gelijkwaardigheid in verschil’ fundamenteel.” Een constructie als het leerzorgkader kan een interessant uitgangspunt zijn voor de organisatie van ons onderwijs. “Maar vooraleer een nieuw concept te presenteren voor het volledige leerplichtonderwijs vragen wij om eerst de huidige situatie binnen het volledige leerplichtonderwijs duidelijk in kaart te brengen en grondig te evalueren. Wat is het effect van het GOK-beleid? Wat zijn de resultaten van het zorgbeleid? Wat zijn de knelpunten met GON?”, stelt Kathleen Helsen. Voor CD&V moet de draagkracht van de gewone school worden versterkt. Schoolteams moeten de kans krijgen om hun competentie qua leerzorg te vergroten. Het moet duidelijk zijn hoe ook extra budgettaire middelen optimaal kunnen worden gealloceerd. We moeten alle kinderen de garantie bieden dat ze op de vereiste expertise een beroep kunnen doen in hun eigen school. Tot slot moeten we klaar zijn met een doordachte regionale spreiding van het buitengewoon onderwijs. De uitdaging bestaat erin om realistische doelen voorop te stellen waarin geformuleerd wordt op welke wijze de zorg voor leerlingen met bijzondere noden in onderwijs kan verbeterd worden zonder dat de kwaliteit van onderwijs hiermee in het gedrang komt. Kortom, hoe waardevol een leerzorgkader ook kan zijn, voor CD&V kan het alleen worden ingevoerd wanneer we ieder kind, op ieder ogenblik en op iedere plaats, minstens dezelfde kwaliteit kunnen garanderen als die waar het vandaag in ons Vlaams onderwijs op kan rekenen. Meer informatie: Vlaams volksvertegenwoordiger Kathleen Helsen 0477-32.09.54
6