Onderzoeksverslag E. Cavé
ONDERZOEKSVERSLAG VERRICHT VOOR FAIRWORK
DE ARGUMENTATIE VAN PARTIJEN DIE VAN UITBUITING WORDEN BESCHULDIGD
E. Cavé Groningen, april 2013
-1-
Onderzoeksverslag E. Cavé
-2-
Onderzoeksverslag E. Cavé
Inhoud 1. UITBUITING .................................................................................................................................................... 7
2.
3
1.1
Inleiding ............................................................................................................................................. 7
1.2.
Uitbuiting: betekenis en begrippenkader .......................................................................................... 7
1.3.
Vormen van uitbuiting ..................................................................................................................... 9
1.4.
Nederlandse wetgeving: art. 273f ................................................................................................... 11
DE ARGUMENTEN VAN DE UITBUITENDE PARTIJEN ................................................................................ 13 2.1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 13
2.2.
Uitbuitingsvormen en artikel 273f ................................................................................................... 13
2.3.
Bedrijfstakken .................................................................................................................................. 14
2.4.
Uitbuiting en netwerk...................................................................................................................... 14
2.5.
De motivatie van de uitbuiters ........................................................................................................ 15
2.6.
Reactie maatschappij....................................................................................................................... 15
2.7.
Mijn hypothese ................................................................................................................................ 16
HET ONDERZOEK...................................................................................................................................... 17 3.1
Inleiding ........................................................................................................................................... 17
3.2.
De Eemscentrales: RWE en NUON................................................................................................... 17
3.3.
De champignon- en aspergeteelt .................................................................................................... 18
4.
5.
ANALYSE................................................................................................................................................ 19 4.1.
Kern en schil..................................................................................................................................... 19
4.2.
De rol van kern en overheid ............................................................................................................ 20
4.2.1.
Hoe dragen kernbedrijven bij aan uitbuiting? ......................................................................... 20
4.2.2.
De Overheid ............................................................................................................................. 21
4.2.3.
De werknemer ......................................................................................................................... 22
4.3.
Wat is uitbuiten en wie buit uit? ..................................................................................................... 23
4.4.
Waarom niet uitbuiten? .................................................................................................................. 23
4.5.
De “kern” en haar argumentatie ..................................................................................................... 24
4.5.1.
RWE/Essent (RWE)................................................................................................................... 24
4.5.2.
De supermarkten ..................................................................................................................... 27
4.6.
De beschuldigde bedrijven in de schil en hun argumentatie .......................................................... 28
4.7.
Conclusie.......................................................................................................................................... 31
CONCLUSIES ............................................................................................................................................. 33 Bijlage 1: wetgeving ..................................................................................................................................... 37 Bibliografie ................................................................................................................................................... 39 -3-
Onderzoeksverslag E. Cavé
-4-
Onderzoeksverslag E. Cavé
Inleiding In mei 2012 besloot ik dat ik me voor mijn onderzoek als beginnend filosoof wilde verdiepen in de argumentatie rond uitbuiting. In de pers waren een aantal berichten verschenen over slachtoffers in de aspergeteelt. Ook bij de bouw van de elektriciteitscentrales in de Eemshaven werkten - volgens de pers - mensen in slechte omstandigheden. Sinds het begin is het aantal berichten in de pers over uitbuiting geëxplodeerd. Stichting Fairwork in Amsterdam bood me de mogelijkheid om me in arbeidsuitbuiting te verdiepen. Fairwork had vooral belangstelling voor reflectie over argumentatie. Over de argumentatie van de van uitbuiting beschuldigde partijen was weinig bekend. Ze verbaasden zich ook over het gedrag van een aantal slachtoffers. We besloten ons te richten op de van uitbuiting beschuldigde partij(en). In de pers komt één argument altijd pregnant naar voren: het verdient goed. In bijvoorbeeld de uitzending van 28 december 2012 van het tv-programma de Keuringsdienst van Waarde stelde Henk Koenders van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat er met arbeidsuitbuiting net zoveel verdiend wordt als met cocaïnehandel en dat de pakkans wereldwijd laag is. Daarmee lijkt mijn vraag al beantwoord te zijn. Geld is de achterliggende motivatie en de deelnemers zijn vaak regelrechte criminelen. “It’s the money, stupid.” De bedrijven die zaken doen met van uitbuiting beschuldigde bedrijven, zijn bedrijven die tot de kern van onze economie behoren: Essent, Jumbo en vele anderen. Voor Essent gaat het om de onderaannemers bij de bouw van de Eemscentrale, bij Jumbo om bijvoorbeeld champignonbedrijven. Ze zijn wettelijk gezien verantwoordelijk voor de hele productieketen en daarmee ook voor eventuele uitbuiting. Als niet alleen de bedrijven in de marge, maar ook bedrijven die de kern vormen van onze economie gebruik (laten) maken van deze methodes, dan wordt het des te belangrijker om te achterhalen wat hun argumentatie is. Er zijn twee aandachtsvelden geweest: champignonkwekers en uitbuiting bij de bouw van de energiecentrales in de Eemshaven. Deze twee aandachtvelden zijn gekozen omdat er uit een combinatie van de ervaringen van Fairwork en inzichten uit de literatuur de verwachting bestaat dat er verschillen zijn de argumentatie. In de land- en tuinbouw zou traditie een belangrijke rol kunnen spelen. Seizoenswerk en tijdelijke arbeid met grote aantallen mensen, ook buitenlanders, is eigen aan de land- en tuinbouw. Bij de bouw van de Eemscentrale zouden Europese aanbestedingsregels en flexibilisering van de arbeid een grote rol kunnen spelen. Bedrijven, ondernemers en managers maken deel uit van onze maatschappij. De manier waarop een bedrijf werknemers behandelt, hangt af van zaken als geaccepteerd gedrag en het krachtenspel rond een bedrijf. Ik richt me in dit onderzoek op argumenten die passen bij het gedrag, bij de uitvoering van de rol “werkgever” en “ondernemer”. Hoe word je geacht te handelen als ondernemer ten opzichte van een werknemer? Wat zijn de grenzen? En in welke situatie? Wat zijn binnen de context ondernemer / werkgever in een kapitalistische maatschappij valide en overtuigende argumenten om te reageren op de beschuldiging uitbuiting. Mijn hypothese is gebaseerd op veronderstellingen over de rol “ondernemer” en de rol “werknemer als onafhankelijk individu”. De meeste tijd voor het onderzoek is besteed aan de inventarisatie van het netwerk rond de Eemscentrale en pogingen om met betrokkenen in dat netwerk in gesprek te komen. Dat is maar gedeeltelijk gelukt. De grote partijen als RWE en Alstom wilden niet met me in gesprek en ook vele kleinere beschuldigden wilden niets kwijt. Toch is uit literatuur en de afgenomen interviews met partijen, die met de consequenties van het handelen van deze partijen te maken kregen, wel het een en -5-
Onderzoeksverslag E. Cavé ander af te leiden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om bedrijven in dezelfde branche die zich positief willen profileren, om de vakbond en dergelijke. Hiermee kom ik bij de opbouw van dit verslag. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag wat ”uitbuiting”en aanverwante begrippen (slavernij etc.) inhouden, in het tweede hoofdstuk een aantal argumentaties om tot “uitbuiting”over te gaan, het derde hoofdstuk belicht in het kort de onderzoeksgebieden (Eemshaven en de champignonsector). Het vierde hoofdstuk worden de interviews met de personen die direct betrokken zijn of waren bij deze gebieden, samen met gevonden berichten en artikelen geanalyseerd en besproken, de strategie en argumentatie van de “uitbuitende” bedrijven uitgebreid behandeld en ingegaan op het verschil in soorten “uitbuiter”, de grote “kernbedrijven”en de gerelateerde bedrijven, de bedrijven in de “schil”. In het vijfde hoofdstuk staan mijn conclusies. Ik wil bij deze Eline Willemsen van FairWork en mijn begeleider dr. J. A. van Laar nog bedanken voor hun hulp en inspiratie. Liesbeth Cavé (Omwille van de kwetsbaarheid van de geïnterviewden is dit verslag volledig geanonimiseerd.)
-6-
Onderzoeksverslag E. Cavé
1.
UITBUITING 1.1
Inleiding
Wat is dat eigenlijk, uitbuiting? Wat wordt er onder verstaan in het normale spraakgebruik en wat zijn belangrijke filosofische interpretaties van dit begrip? Hoe interpreteren belangrijke wetten die begrip? In dit hoofdstuk zal ik proberen het gehanteerde begrip “uitbuiting” te definiëren aan de hand van de gevonden definities en omschrijvingen die gehanteerd worden in internationale verdragen en wet- en regelgeving.
1.2.
Uitbuiting: betekenis en begrippenkader
Volgens Van Dale heeft uitbuiten een minachtende connotatie en betekent het: “zoveel mogelijk voordeel halen uit”, in dit geval uit degene die uitgebuit wordt (Van Dale). De VN verstaat onder “uitbuiting”, volgens het UN Trafficking Protocol: “Exploitation” is defined as “at a minimum, the exploitation of the prostitution of others or other forms of sexual exploitation, forced labour or services, slavery or practices similar to slavery, servitude or the removal of organs.” (UN Trafficking Protocol, art 3(a)).
De omschrijving in de SEP (Stanford Encyclopedia of Philosophy) sluit hierbij aan. Het gaat bij uitbuiting (exploitation) met name over een oneerlijk voordeel behalen: “To exploit others is to take unfair advantage of them.” (Wertheimer & Zalta, 2008). De uitspraak: ‘partij A buit partij B uit’ is een morele uitspraak, stelt Wertheimer (Wertheimer & Zalta, 2008). “Uitbuiting” heeft te maken met “op oneerlijk wijze profiteren van iemand”; het voordeel voor partij A of het effect voor partij B. A zou helemaal niet mogen profiteren van de handeling of transactie: de opbrengst voor A is excessief hoog. “Oneerlijk” kan ook een element zijn van het proces, de manier waarop de handeling of de transactie tot stand is gekomen: A heeft B gedwongen, gemanipuleerd, misleid o.i.d. Oneerlijk voordeel is nog steeds vrij vaag. Wanneer is het zo moreel verwerpelijk dat we van uitbuiting spreken? Wanneer is het zo ernstig dat de overheid moet ingrijpen? Bij arbeidsuitbuiting is meestal iets mis met het proces. Het gaat om dwang, manipulatie en “belazeren”. Er is ook iets mis met de uitkomst. Het slachtoffer B komt (zwaar) geschonden uit het proces, de opbrengst voor de ondernemer A is “excessief”. Sommige slachtoffers zijn zo kwetsbaar (zoals mensen met een verstandelijke beperking of mensen die geen kant op kunnen) dat profiteren van een dergelijk slachtoffer al welhaast per definitie een moreel probleem oplevert. Hij behandelt twee morele invalshoeken: de Kantiaanse en de utilitaristische. Hij geeft de voorkeur aan de utilitaristische. Die invalshoek gaat vooral om de totale hoeveelheid geluk of ellende. Er wordt als het ware gemeten. Ik begin met de utilitaristische. Wat is oneerlijk voordeel voor partij A en wanneer moet de maatschappij ingrijpen? Oneerlijk voordeel lijkt een eenvoudiger begrip dat het is. Hoe moet je voordeel zien bij vrijwilligerswerk of als iemand profiteert zonder dat die ander daar op wat voor een manier dan ook nadeel van ondervindt. Wat als er wel nadeel is voor een partij maar geen voordeel is voor de andere? Hoe moet je het zien als er wel degelijk oneerlijk voordeel is, maar voordeel niet de opzet was, zoals bij discriminatie van vrouwen. Uitbuiting klinkt dan vreemd. Hoe moet je omgaan met een onvergelijkbare uitwisseling, bijvoorbeeld van nieren of een zwangerschap tegen geld. Om het nog lastiger te maken is uitbuiting soms door beide partijen geaccepteerd. Par tijen kunnen een deal afsluiten waarbij alle partijen geïnformeerd zijn, alle vrijheid hebben om te beslissen en toch besluiten tot een deal waarbij beide partijen voordeel hebben maar één van de partijen de situatie kan uitbuiten en een oneerlijk voordeel -7-
Onderzoeksverslag E. Cavé kan behalen: mutual advantageous exploitation. De duidelijkste situatie is die waarbij één van de partijen de andere partij schade berokkend, waarbij er dwang wordt toegepast of wordt gefraudeerd: harmful exploitation. Een paar voorbeelden: 1. Geen nadeel voor de partij die uitgebuit wordt. Stel: ik volg de achterlichten van mijn voorganger in de mist en zo verdwaal ik niet. Heb ik nu mijn voorganger uitgebuit? 2. Geen (oneerlijk) voordeel, dus geen uitbuiting. Stel: ik breng veertig Roemenen naar Nederland om hier asperges te laten steken voor 60 euro per maand. Ik neem hun paspoorten in, sluit ze op in een schuur, maar de inkooporganisatie wil de asperges niet kopen. Ik maak geen winst, dus heb ik geen voordeel. Ik heb de Roemenen niet uitgebuit, maar onderdrukt. 3. Oneerlijk voordeel zonder dat uitbuiting de bedoeling is. Hoog opgeleide Amerikaanse vrouwen kozen massaal voor het onderwijs, omdat zij voor hogere banen niet aangenomen werden. De maatschappij had het voordeel dat zij extreem goede leerkrachten kreeg. Dit noemen we discriminatie, hoewel er hier wel degelijk oneerlijk voordeel is. 4. Oneerlijk voordeel en wederzijdse instemming: mutual advantageos exploitation. Een stagiair werkt zonder betaling op een juristenkantoor en bereidt zaken voor. Hij werkt 70 uur per week, wordt goed begeleid en leert veel. Zonder die stage kan hij zijn studie niet afmaken en hij stemt dus toe. Klant en advocatenkantoor zouden oneerlijk voordeel kunnen hebben. Een zwerver krijgt van iemand kost en inwoning en moet in ruil daarvoor de paarden verzorgen. Hij werkt 40 uur per week. De eigenaar van de paarden heeft mogelijk oneerlijk voordeel. Volgens Wertheimer (Wertheimer & Zalta, 2008) is mutual advantageos exploitation de meest interessante situatie. Om het concept uitbuiting in deze situatie te verhelderen, onderscheidt hij vier soorten uitkomsten. Hij noemt dit niveaus. 1. geen-transactie niveau. Er is helemaal geen deal tot stand gekomen. Niemand is uitgebuit, want er is geen deal afgesloten. Niemand heeft werk gekregen. 2. eerlijk niveau. Een transactie komt tot stand op een volkomen eerlijke markt; iedereen heeft alle informatie en de prijs wordt door veel aanbieders bepaald. Wertheimer ziet dit als een soort nulniveau. In Nederland zou dat eerlijke niveau kunnen zijn dat iemand betaald krijgt volgens de CAO en werkt onder arbeidsomstandigheden die voldoen aan de Arbowet. 3. normatieve niveau. Uitbuiting is een moreel begrip. In het begrip zelf zit een impliciete norm. Een morele norm is bijvoorbeeld dat je iemand die zwakzinnig is beschermd en hem niet de (hoge) prijs laat betalen die hij zou willen betalen. 4. prijsniveau. Dit is de prijs die partij A vraagt. Als A een prijs vraagt of geeft, die niet teveel afwijkt van dat eerlijke niveau dan buit hij niet uit. Als een werkgever voor 70 uur per week pindakoeken bakken, kost en inwoning biedt in een slechte ruimte en een paar honderd euro per maand betaalt, dan voelen we dat als uitbuiting. Het eerlijke prijsniveau en de eerlijke omstandigheden voor dat werk in Nederland zijn anders. Toch kan het zijn dat de koekjesbakker dankbaar is, want voor hem kan het nut van een dak boven zijn hoofd en eten ruimschoots opwegen tegen de onderbetaling. Er is een andere manier om tegen het begrip uitbuiting aan te kijken. De Kantiaanse invalshoek stelt: ‘heeft partij A partij B slechts behandeld als een middel om zijn oneerlijk voordeel mee te bereiken.’ Kortom: heeft de werkgever de werknemer voldoende als medemens behandeld? Die behandeling is pas verwerpelijk als B er ongetwijfeld niet mee had kunnen instemmen om zo behandeld te worden. Bankiers bijv. behandelen elkaar voortdurend als middel om een voordeel te behalen. Volgens hen is het moeilijk om in te zien wanneer nu precies ontmenselijking een probleem is en zouden we toch willen weten of partij B geschaad is los van zijn ontmenselijkende behandeling. De
-8-
Onderzoeksverslag E. Cavé Kantiaanse benadering kan daar niet in voorzien. De ontmenselijkende kant is wel degelijk van belang bij arbeidsuitbuiting. Respectloos bejegend worden kan bijdragen tot het gevoel uitgebuit te worden.1 Wanneer moet de staat ingrijpen? Volgens Wertheimer zijn er drie gronden om in te grijpen: paternalisme, strategie en moraliteit. Bij paternalisme stelt de staat dat het slachtoffer zich niet kan verweren en daarom beschermd moet worden. Het probleem is dat de werknemer, die zich in zo'n positie bevindt die de staat als uitbuiting beschouwt, dat zelf mogelijk anders ziet, gezien zijn opties. De staat grijpt dan in bij een situatie die beide betrokken partijen als wenselijk ervaren. De staat kan ook ingrijpen op strategische gronden. Als A monopolist is dan kan de staat het onwenselijk vinden dat A vrij zijn prijs kan bepalen. De derde grond is een moraliteit voor de staat. De uitbuiting levert voor de staat of haar inwoners een kwaad op als dat in een breder perspectief wordt geplaatst dan alleen de situatie tussen A en B. Voor arbeidsuitbuiting vind ik dit laatste perspectief erg interessant.
1.3.
Vormen van uitbuiting
In het debat rond “uitbuiting” worden de termen “moderne slavernij” en “mensenhandel” door elkaar gebruikt. Het begrip “moderne slavernij” grijpt terug op het oude begrip van “slavernij”, maar blijkt toch wat anders in te houden. Bij moderne slavernij doet de uitbuitende partij moeite om te voorkomen dat hij juridisch eigenaar is (Dijk, 2012, pag.23). “Dwangarbeid”, “binding door schuld”, en “mensenhandel” spelen een belangrijke rol in het concept moderne “slavernij”. Eerst maar de kernbegrippen met betrekking tot uitbuiting, namelijk slavernij (slavery), dwangarbeid (forced labour), binding door schuld(en) (debt bondage) en mensenhandel (trafficking), zoals de UN ze hanteert. Het meest vergaand is “slavernij”. De internationale definitie van “slavernij” is: “Slavery is the status of a person over whom any or all of the powers attaching to the right of ownership are excersised (UN Slavery Convention, art. 1).
Bij slavernij is iemand het eigendom van een ander. Mensen worden als slaaf geboren en op grond van een eigenschap (huidskleur, kaste) als inferieur gezien en hebben daarom minder rechten (Jordan, 2011, p. 2). Internationaal is slavernij weliswaar verboden, maar het komt nog steeds voor. Dwangarbeid (forced labour) gaat iets minder ver. Dwangarbeid is ook verboden. Alleen dienstplicht en arbeid door gevangenen worden uitzonderd: het zijn (tenslotte) de staten die de regels maken. Dwangarbeid is volgens de ILO (Internationale Arbeids Organisatie): "Forced or compulsory labour shall mean all work or service which is exacted from any person under the menace of any penalty and for which the said person has not offered himself voluntarily (ILO Convention No 29, art 2.1 - ILO 2009(b)) […] forced labor can develop “into conditions analogous to slavery” (UN Slavery Convention, art. 5) 1
Op 5 januari 2012 had de NOS een nieuwsitem over de staking van de schoonmakers. Zij wilden niet alleen een hoger loon en meer zekerheden maar vooral meer respect. Ze hadden er genoeg van dat zij respectloos bejegend werden door hun werkgevers en door het publiek. Zie http://nos.nl/video/328209-schoonmakers-staken-voor-meerrespect.html
-9-
Onderzoeksverslag E. Cavé Volgens de conventie zijn “binding door schuld(en)” en “gedwongen huwelijken” vergelijkbaar met slavernij (art.1). Deze “moderne slavernij” is vaak een vorm van dwangarbeid. Volgens Ann Jordan is deze vorm vaak erg gewelddadig, juist omdat er geen sociale instituties zijn waaraan macht ontleend kan worden. Er worden paspoorten ingehouden, er wordt geweld toegepast of met geweld gedreigd (Jordan, 2011). Dwangarbeid is een combinatie van uitbuiting, weinig of niet betalen en de slachtoffers psychisch of fysiek traumatiseren. Deze traumatische kant moet er bij zitten, anders is er geen sprake van dwangarbeid. Dwangarbeid en slechte arbeidsomstandigheden gaan in elkaar over. Een interessante opmerking die Jordan maakt is dat een goede handhaving van arbeidsomstandigheden ook arbeidsuitbuiting tegengaat (Jordan, 2011, p. 6). Een verraderlijk aspect van dwangarbeid is dat mensen vrijwillig ergens aan kunnen beginnen, maar dat de situatie zich tot dwangarbeid ontwikkelt. 80% van de betrokkenen wordt dan ook niet verhandeld (Jordan, 2011, p. 5). Binding door schuld is het derde concept en staat gelijk aan slavernij, omdat de schulden niet in een reële periode afbetaald kunnen worden. Iemand wordt gedwongen te werken door hem of haar willens en wetens in een schuldenpositie te brengen. “Debt bondage, that is to say, the status or condition arising from a pledge by a debtor of his personal services or of those of a person under his control as security for a debt, if the value of those services as reasonably assessed is not applied towards the liquidation of the debt or the length and nature of those services are not respectively limited and defined.” (UN
Supplementary Convention, art. 1) Schulden kunnen ontstaan door kosten voor huisvesting, boetes, begrafeniskosten enz. en kunnen door de kinderen geërfd worden. Als de schulden redelijk zijn en er geen excessieve rentes worden gehanteerd, dan is er geen sprake van binding door schuld. Mensenhandel (trafficking) is het laatste concept. Het is beschreven in de conventies als “een episode die uitbuiting als doel heeft”. Als het slachtoffer nooit in de beschreven uitbuitingssituatie is geplaatst, is er volgens Jordan geen sprake van mensenhandel. In Nederland is het voldoende als aangetoond kan worden dat de dader het oogmerk had om iemand uit te buiten. Act: the recruitment, transportation, transfer, harbouring or receipt of persons. Means: by means of the threat or use of force or other forms of coercion, of abduction, of fraud, of deception, of the abuse of power or of a position of vulnerability or of the giving or receiving of payments or benefits to achieve the consent of a person having control over another person. Purpose: for the purpose of exploitation. (UN Trafficking Protocol art. 3a)
Het UN Trafficking Protocol staat ook wel bekend als het Palermo-protocol en vormt een supplement bij de UN-convention tegen internationaal georganiseerde misdaad. Het is bedoeld om de handel (trafficking) in kinderen en vrouwen aan te pakken en het vermeldt expliciet dat zij (kinderen en vrouwen) extra bescherming verdienen. Jordan stelt dat er een redeneerfout zit in de benadering van uitbuiting en mensenhandel. Mensenhandel heeft uitbuiting als doel, maar in 80% van de gevallen van uitbuiting is er geen sprake van trafficking (Jordan, 2011). In Nederland gaat artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht ook over de situaties waarin wél de middelen en het doel aanwezig waren, maar niet de handelingen. Er is de verwarrende situatie van mensenhandel met en zonder handelingen voor vervoer, rekrutering en dergelijke. -10-
Onderzoeksverslag E. Cavé
1.4.
Nederlandse wetgeving: art. 273f
Er is nog een handvest waarin mensenrechten staan die van belang zijn voor het begrip uitbuiting, nl. het Europees Sociaal Handvest. Het kent vooral streefdoelen, weinig bepalingen. Er staat bijv. in dat er eerlijke arbeidsomstandigheden moeten zijn voor wat betreft loon en werkuren, dat dwang-arbeid verboden is, dat er maatregelen moeten zijn tegen seksueel en psychologisch geweld. Het handvest kent een overkoepelend mechanisme dat op de naleving let (Raad van Europa, 1996). Nederland is gebonden aan internationale protocollen, zoals de Europese Conventie. De conventie verbiedt in art. 4 slavernij en dwangarbeid (European Commission, 1950 (versie 2010)). In art. 5 staan de rechten op vrijheid en veiligheid genoemd. Beide artikelen staan aan het begin van de conventie genoemd omdat ze belangrijk geacht worden. Slavernij, vrijheid en veiligheid worden in onze wetgeving en haar toelichting genoemd, dwangarbeid niet. Dat is gek voor zo’n fundamenteel begrip. Art. 273f is het langste artikel van het Wetboek van Strafrecht en het is niet heel erg duidelijk. De titel is “mensenhandel”. Zowel “mensenhandel” als “profiteren van mensenhandel” is strafbaar. Inhoudelijk valt het artikel voor een deel samen met het Palermo-protocol, maar stelt meer praktijken strafbaar. Het hanteert “mensenhandel” in brede zin (Jordans paraplubegrip) en in smallere zin. In Nederland zijn de handelingen, rekrutering enz., niet noodzakelijk om van mensenhandel te spreken. Volgens Nederlandse jurisprudentie2 is er sprake van mensenhandel als salariëring, huisvesting en arbeidsomstandigheden veel slechter zijn dan in Nederland gebruikelijk. Dit is mensenhandel in brede zin. Mensenhandel zoals bedoeld in het Palermo-protocol, dus met de handelingen rekrutering enz., is dan mensenhandel in smallere zin. Deze mensenhandel staat in de eerste drie paragrafen van artikel 1 van wetsartikel 273f genoemd. Art. 273f verstaat onder “uitbuiting”: “seksuele uitbuiting, gedwongen/verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken”, dus niet het rijtje uit de vorige paragraaf: slavernij, dwangarbeid/gedwongen dienstverlening, binding door schuld. Waarschijnlijk wordt min of meer hetzelfde bedoeld. Gedwongen orgaandonatie staat (opeens) (wél weer) als concreet voorbeeld genoemd. Er wordt meer verwarring gesticht door de Minister in zijn toelichting en later door het OM. Zo stelt hij in de toelichting op het artikel dat “[…] mensenhandel moderne slavernij is” en legt hij een link naar de oude vorm met haar eigendomsrecht. Het OM zal ook in haar interpretatie van dienstbaarheid en overige uitbuiting aansluiten bij dat eigendomsrecht en stellen dat moderne slavernij die naam verdient, omdat de uitbuiter handelt alsof de uitgebuitene zijn eigendom is. Zij veronderstelt dat zij hiermee aangeeft hoe erg het is, maar gaat zo voorbij aan de essentie van wat de moderne vorm ernstig maakt: het feit dat de werknemer geen waarde heeft, juíst omdat hij geen eigendom is (Dijk F. v., 2012). De Minister gaat verder met: ‘Het vormt een ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid en integriteit en levert aldus een ernstige schending van mensenrechten op. Hij gebruikt hier het brede 2
In 2009 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan in een OM-cassatiezaak: de zgn. Chinese horecazaak LJN B17099. Chinezen werkten 11 tot 13 uur per dag in een restaurant in Eindhoven. Ze kregen 450-800 euro per maand. Vóór deze uitspraak legden rechters de lat in dit soort zaken zeer hoog. Als werknemers zelf het initiatief namen tot het werk en weg konden, zoals in Eindhoven het geval was, was mensenhandel niet bewezen. De Hoge Raad nam een soepelere houding aan, onder meer door te oordelen dat het initiatief voor de tewerkstelling niet noodzakelijk van de verdachte hoeft te komen en dat de situatie van de slachtoffers beoordeeld moet worden naar Nederlandse maatstaven; het gaat dan om salariëring, huisvesting en arbeidsomstandigheden (Dijk F. H., 2010, p. 110).
-11-
Onderzoeksverslag E. Cavé begrip mensenhandel. De morele invalshoek is gericht op de intrinsieke waarde van de mens. Hij vult het mensenrecht persoonlijke vrijheid verder in met elementen die hier specifiek in de verdrukking komen: menselijke waardigheid en integriteit. Hij vervolgt met: ‘Mensenhandel kent vele verschijningsvormen en gaat vaak gepaard met ernstige grensoverschrijdende criminaliteit’ (Opstelten, 2012). Dit is dan weer het “smalle” begrip van mensenhandel uit het Palermo-protocol. Het OM constateert dat bij arbeidsuitbuiting vaak grote aantallen mensen gedupeerd zijn. Hoe meer mensen, des te groter de opbrengst. De bestraffing is rechtevenredig. Het OM heeft in 2012 een interpretatie gemaakt van dienstbaarheid en overige uitbuiting. Zij stelt: Dienstbaarheid is onderworpenheid, een toestand van dominantie over het slachtoffer op werk- en leefgebied en van een (dubbele of meervoudige) [4] afhankelijkheid van het slachtoffer, waarin het wordt gedwongen om arbeid of diensten te verrichten en het (redelijkerwijs) gelooft dat het geen uitvoerbaar alternatief heeft voor het verrichten daarvan. [5] Dienstbaarheid vormt een ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid en is te beschouwen als een lichtere vorm van slavernij. Bij de begrippen ‘slavernij’, ‘met slavernij te vergelijken praktijken’, ‘dienstbaarheid’ en ‘gedwongen arbeid of diensten’ (met andere woorden: ‘arbeidsuitbuiting’) is sprake van een glijdende schaal van absolute onvrijheid naar relatieve onvrijheid. De ruimte voor het slachtoffer om te kiezen voor een reëel alternatief is afwezig (bij slavernij) dan wel, – in verschillende gradaties –, ingeperkt. Gedwongen arbeid of diensten vormen de ondergrens."
(College Generaal, 2012). Zoals uit dit hoofdstuk mag blijken, is er een grote mate van onduidelijkheid over de begrippen. Helaas geldt dat ook voor het begrip uitbuiting. Het wettelijke begrip verschilt bovendien sterk van het dagelijkse gebruik. Ook de begrippen moderne slavernij, dienstbaarheid, arbeidsuitbuiting en mensenhandel worden verschillend gebruikt en zijn daardoor geen heldere begrippen. Het is niet duidelijk waarom internationale begrippen als ‘dwangarbeid’ en ‘binding door schuld’ in de jurisprudentie geen rol spelen. Uitbuiting is een moreel begrip en kan op verschillende manieren benaderd worden. Wertheimer geeft de voorkeur aan de utiliteitsbenadering, waar oneerlijk voordeel benaderd wordt als toegevoegde hoeveelheid geluk, ellende of nut. Uitbuiting heeft drie elementen in zich: het oneerlijk voordeel voor de dader, de gevolgen voor het slachtoffer (zowel de voordelen als de schade) en de manier waarop het proces verloopt (fraude, onderdrukking, menswaardige behandeling). Onze wetgeving gaat uit van een behandeling die we de ander als mens verschuldigd zijn, de Kantiaanse benadering. Volgens Wertheimer voldoet deze benadering niet, omdat deze geen goede scheiding aanbrengt tussen “schade door de deal zelf” en “schade door ontmenselijking” (Wertheimer & Zalta, 2008). Bij arbeidsuitbuiting lijken het me aanvullende posities. De schoonmakers vonden de respectloosheid op zich al een probleem1. Er is schade door de deal en schade door ontmenselijking.
-12-
Onderzoeksverslag E. Cavé
2.
DE ARGUMENTEN VAN DE UITBUITENDE PARTIJEN
2.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk formuleer ik een hypothese over de argumentatie die van uitbuiting beschuldigde partijen zouden kunnen hanteren om zichzelf vrij te pleiten of te rechtvaardigen. Wat is argumentatie? “Argumentatie is een verbale, sociale en rationele activiteit die erop gericht is een redelijke beoordelaar te overtuigen van de aanvaardbaarheid van een standpunt door één of meer proposities naar voren te brengen die ter rechtvaardiging van dat standpunt dienen.”
(Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, inleiding). In een propositie brengt een partij iets onder woorden, bijv. een standpunt over de mogelijke aanleg van een tram in Groningen, en levert zo een bijdrage aan de dialoog. Ik ga ervan uit dat partijen die van uitbuiting worden beticht hun standpunt onderbouwen met argumenten. Maar argumentatie is meer dan alleen argumenten naar voren brengen. Het gaat ook om de manier waaróp partijen dat doen en de context waarbinnen die argumenten worden gebruikt. Het maakt een verschil of een argument gebruikt wordt in de rechtszaal of in een gesprek met de buurman; of het op papier staat, rustig naar voren wordt gebracht of door iemand met “een rode kop” wordt geschreeuwd. Partijen die van uitbuiting worden beschuldigd, hebben met een doel hun argumentatie. Zij willen doorgaan met wat zij doen en willen nòch van oneerlijkheid nòch van onderdrukking beschuldigd worden. Als eerste vat ik de uitbuitingsvormen van het vorige hoofdstuk samen en hun relatie tot artikel 273f. Daarna zal ik bespreken van welke bedrijfstakken en van welke situaties bekend is dat er uitgebuit wordt. Welke factoren zijn bekend? Hoe werkt een netwerk rond uitbuiting? Wie is die uitbuiter eigenlijk? Waarom wordt er uitgebuit? Als laatste kom ik tot een hypothese over de argumenten die een uitbuiter zou kunnen hanteren om tegenstanders het hoofd te bieden en zoveel mogelijk medestanders te organiseren of (in ieder geval) de tegenstanders onschadelijk te maken.
2.2.
Uitbuitingsvormen en artikel 273f
Als iemand van uitbuiting beschuldigd wordt en zich moet verdedigen dan gaat het vooral over twee vormen van uitbuiting. Wertheimer noemt ze harmful exploitation (iemand loopt schade op) en mutually advantageous exploitation. Er is oneerlijk voordeel voor één partij maar beiden hebben voordeel en stemmen in met de deal (Wertheimer & Zalta, 2008). Art. 273f heeft als doel de persoonlijke vrijheid en menswaardigheid te verdedigen. De twee vormen van “mensenhandel” die in dit artikel een rol spelen, noem ik resp. “mensenhandel” en “slavernijachtige uitbuiting”, maar in beide gevallen is er sprake van onvrijwillige uitbuiting waarbij het slachtoffer in principe schade oploopt. Bij mensenhandel worden de handelingen werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen en de middelen dwang, geweld enz. gehanteerd om het doel ‘uitbuiten’ te bereiken. Bij slavernijachtige uitbuiting zijn middel en doel hetzelfde, maar worden de handelingen niet genoemd. Slavernijachtige uitbuiting is daarmee het meest omvattende begrip. De term “slavernijachtige uitbuiting” is nogal ongelukkig. Het legt teveel een link met “oude” slavernij met de slaaf als eigendom, terwijl eigendom bij moderne vormen niet het probleem is. Het debat gaat over de mate van onvrijwilligheid, met name die bij het begin van de uitbuiting. Volgens de Criminaliteitsbeeldanalyse zijn er twee fundamenteel verschillende vormen van slavernij: de oude en de nieuwe (Dijk, 2012, p. 23). Beiden vallen echter onder Wertheimers harmful exploitation. -13-
Onderzoeksverslag E. Cavé Moderne slavernij kent in tegenstelling tot de klassieke vorm geen juridisch eigendom. De investering in een persoon zijn laag. De winstmarges zijn hoog. Aan werving, transport en onderdak wordt zo weinig mogelijk besteed. Door mondiale migratie e.d. is er een groot aanbod aan arbeidskrachten. Ze worden voor een korte periode geëxploiteerd door criminele organisaties en zijn vervangbaar. Etniciteit doet er niet toe. Deze manier van handelen past in deze tijd van mondialisering, technologische ontwikkelingen en telecommunicatie. Oneerlijk voordeel valt niet onder art. 273f, maar onder verschillende soorten wetgeving, zoals de fraudewetgeving, de wet Naleving CAO en de belastingwetgeving. Het toezicht valt eveneens onder verschillende opsporingsdiensten. In het debat gaat het over de vraag of er sprake is van oneerlijk voordeel en zo ja, of dat onwettig is, hoe groot dat oneerlijk voordeel is en hoe het voordeel moet worden bestraft.
2.3.
Bedrijfstakken
De bedrijfstakken die bekend staan als gevoelig voor uitbuiting kennen een hoge vraag naar laaggeschoolde arbeid zoals de bouw, horeca, land- en tuinbouw en de scheepvaart. Ook spelen piekmomenten in het werk een belangrijke rol. Het werk is meestal onaantrekkelijk: dirty, dangerous and degrading (Dijk, 2012, p. 24). Maar ook een au pair of een huishoudelijke hulp kunnen gemakkelijk worden uitgebuit. Van belang is dat er een situatie gecreëerd kan worden waarbinnen uitbuiting kan plaatsvinden. Er moet een vorm van controle zijn. De slachtoffers moeten op de één of andere manier gebonden en afhankelijk gemaakt kunnen worden van hun uitbuiter, bijv. met geweld, intimidatie of schuldbinding. Er zijn de laatste tijd opvallend veel artikelen verschenen over bedrijven die slavernijachtige omstandigheden creëren zoals over de slechte werkomstandigheden van zelfstandige postbezorgers bij Post.nl of de vervoerders van gevaarlijke stoffen. Ze werden in een schuldenpositie gemanoeuvreerd door opzettelijk verkeerde voorlichting over de opbrengst van post, de verplichting een bus te kopen en extreem hoge boetes voor zaken als het te laat bezorgen van de post. Door deze combinatie werden zij in een meervoudig afhankelijke positie gemanoeuvreerd (Zembla, Voor jou 10 anderen, 2012). Oost-Europese chauffeurs werden zonder opleiding en fatsoenlijke betaling ingezet om gevaarlijke stoffen te vervoeren en brachten zo zichzelf en anderen in gevaar (Zembla, Explosief transport, 2012) Uitbuiting komt voor in een vrij eenvoudige situatie of in een complex netwerk. Eenvoudig is bijvoorbeeld de buitenlandse au pair die zowel voor een verblijfsvergunning, werk, onderdak en communicatie volledig afhankelijk is van een werkgever en zo eenvoudig het slachtoffer van uitbuiting kan worden. Uitbuiting is de snelst groeiende tak van criminaliteit en kan zeer complexe vormen aannemen omdat het vaak voorkomt in combinatie met witwaspraktijken, fraude met identiteitsbewijzen, internationale arbeidsconstructies en belastingfraude (Dijk, 2012, p. 24). Deze analyse maakt onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen. De aangeklaagde natuurlijke personen hebben meestal hetzelfde land van herkomst als het slachtoffer. Slachtoffer en dader hebben een gemeenschappelijke taal nodig om te kunnen communiceren (Dijk, 2012, p. 52). Uitbuiting speelt ook binnen gemeenschappen. Er zijn bedrijven die uitbuiten en bedrijven die indirect betrokken zijn, als opdrachtgever of afnemer. Onder hen ook belangrijke bedrijven als Essent en Jumbo.
2.4.
Uitbuiting en netwerk
Zowel de onderdrukking, de mogelijkheden van oneerlijk (vaak excessief) voordeel moet worden bedacht, georganiseerd, gecontinueerd en veiliggesteld. “Uitbuiting” veronderstelt organisatie, zelfs in het geval dat iemand zijn au pair uitbuit of een zwerver. Er moet er een netwerk van personen en/of rechtspersonen zijn, die allerlei activiteiten op allerlei locaties laat plaatsvinden. Er moet iets zijn dat -14-
Onderzoeksverslag E. Cavé geld oplevert: werk of bijvoorbeeld een orgaan. Eventueel moeten er arbeidsconstructies worden bedacht en valse papieren geregeld. Mensen die uitgebuit kunnen worden, moeten eerst worden gerekruteerd. Daartoe moeten ze worden misleid, onder druk gezet, mishandeld, geïsoleerd en eventueel vervoerd. Ze moeten worden ondergebracht en van voedsel voorzien. Constructies moeten worden bedacht en uitgevoerd. Al deze natuurlijke en rechtspersonen hebben hun eigen motieven om mee te doen en hun eigen argumenten om hun rol in het geheel te rechtvaardigen. Hoe complexer de situatie, des te meer ruimte er zal zijn om argumenten te vinden die de eigen rol rechtvaardigt.
2.5.
De motivatie van de uitbuiters
In de pers komen steeds twee punten naar voren die uitbuiting motiveren: extreem hoge verdiensten en lage pakkans. Er wordt wel gezegd dat met arbeidsuitbuiting net zoveel wordt verdiend als met handel in cocaïne, terwijl de pakkans voor de daders laag is3. De jaarlijkse criminele opbrengsten worden geschat op 31,6 miljard dollar, waarvan 49% in de geïndustrialiseerde landen. In 2011 waren er in Nederland negen afgeronde onderzoeken. Op grond van een extrapolatie van strafrechtelijke onderzoeken in België zouden er mogelijk in Nederland zo’n 289 zaken te verwachten zijn (Dijk, 2012, pp. 38 - 42). Ook andere, niet direct betrokkenen, kunnen aan uitbuiting flink verdienen. Zij zijn de afnemer. Supermarkten hebben bijv. belang bij de lage prijs die champignonkwekers dankzij uitbuiting vragen voor hun product. Retailers dwingen regelmatig ongerechtvaardigde leveringsvoorwaarden af. Een deel van het (oneerlijke) voordeel wordt zo door de afnemer verkregen (Bron, 2013).
2.6.
Reactie maatschappij
Toch raakt niet elk bedrijf betrokken bij uitbuiting. Er zijn belangrijke argumenten tegen uitbuiting: ethische en emotionele zoals de behoefte om jezelf in de ogen te kunnen kijken, maar ook commerciële als imagoproblemen. Zo is het ontstaan van Stichting Fairproduce sterk gestimuleerd door de Rabobank die bang was voor imagoschade door de problemen in de champignonteelt (Fairproduce, 2012). Een partij die van uitbuiting beschuldigd wordt, zal ervoor willen zorgen dat de voor hem belangrijke partijen zoveel mogelijk neutraal, onverschillig of op zijn hand zijn. De argumentatie moet dat doel dichterbij brengen. Risico’s voor de uitbuiter zijn: veroordeling volgens de wet, gevangenisstraf, financiële tegenslag door boetes, tegenvallend voordeel, uitsluiting door de (eigen) gemeenschap, verlies van goede naam en imago (en daardoor verlies van beurswaarde en verdiencapaciteit) en tegenvallende (afgedwongen) arbeidsprestaties. Iemand die gedwongen wordt om te lang te werken, levert werk van slechte kwaliteit (Notenbomen, Coffeng, Gort, & Agterberg, 2009). Het werkt in het voordeel van de uitbuitende partij als hij niet aangesproken kan worden op onderdrukking omdat de maatschappij de onderdrukte personen onvoldoende steunt, geen standpunt inneemt over onderdrukking en uitbuiting, onvoldoende informatie vergaart en onvoldoende consistent optreedt. Ook onwetendheid en onverschilligheid kunnen in het voordeel van de uitbuiter werken, maar (nieuwe) informatie kan dit snel veranderen in een nadeel. Denk maar aan zwervers, zwakzinnigen en Oost-Europeanen. Voor uitbuiters is het nadelig als er een stemming ontstaat tégen uitbuiting. Diverse publicaties laten zien dat in Nederland uitbuiting steeds meer als probleem gezien wordt en er steeds meer kennis komt. Ook goede wetgeving tegen oneerlijkheid (fraude, machtsmisbruik, belastingontduiking) of onderdrukking en een goede handhaving werken uitbuiting tegen.
3
Dhr. Koenders van het Interventieteam Champignons van de Inspectiedienst van SZW stelde dit in de uitzending van het KRO-programma ‘Keuringsdienst van Waarde’ van 20/12/2012. Hoewel niet goed onderbouwd, gebruik ik het toch vanwege het levendige beeld dat het oproept.
-15-
Onderzoeksverslag E. Cavé
2.7.
Mijn hypothese
De moderne uitbuiting is een uitvloeisel van onze hedendaagse vorm van kapitalisme met zijn technologische ontwikkelingen en globalisering. De argumenten vóór uitbuiting sluiten aan bij twee ideaalbeelden waarvan ik meen dat die in onze maatschappij bestaan. De mens als zelfstandig individu die gebruik maakt van de kansen in zijn omgeving, zijn eigen afwegingen maakt en daar de verantwoordelijkheid voor draagt. Als iemand toegeeft uitgebuit te zijn dan geeft hij toe dat hij niet voldoet aan dit ondernemende, assertieve beeld. Hulp aan slachtoffers gaat uit van het concept “slachtoffer”, degene die aan het kortste eind heeft getrokken, die zich niet heeft kunnen redden, niet van iemand die gebruik maakt van zijn kansen. Dit wringt. De ondernemende, creatieve ondernemer die de ruggengraat vormt van onze maatschappij. De ondernemer heeft als hoogste plicht om zijn bedrijf te laten overleven en zelfs uit te breiden. Hij moet tegen een concurrerende prijs produceren. Wanneer een ondernemer zijn product goedkoop weet te produceren, oogst hij bewondering voor zijn inventiviteit en ondernemingslust, ook als dat niet helemaal ethisch gebeurt. Op grond van het bovenstaande verwacht ik dat de argumentatie van de uitbuiter zich in een van de onderstaande categorieën zal bevinden. 1 De beschuldigde probeert over te komen als normale ondernemer die op een reguliere manier onderhandeld heeft met zijn werknemer over prijs en werkcondities. Als er sprake is van uitbuiting, dan is dat mutual advantageous exploitation. Die is gerechtvaardigd, want beide partijen hebben toegestemd. 2 De beschuldigde gebruikt als argument dat hij zelf in dezelfde situatie gewerkt heeft en zelf de situatie aan den lijve ondervonden heeft. Hij maakt ook veel uren. Slachtoffer en dader zitten in een vergelijkbare situatie. Er is geen sprake van uitbuiting, want er is geen oneerlijk voordeel. Door moordende concurrentie kan er niet anders gehandeld worden. Dit is een vorm van mutual advantageous exploitation waarbij het slachtoffer mogelijk in de toekomst in dezelfde positie komt als de beschuldigde. 3 De beschuldigde stelt dat hij niet uitbuit. Hij is weliswaar een inventieve ondernemer die een goede deal gemaakt heeft, maar hij kon en hoefde niet weten dat er uitgebuit werd door de partij waarmee hij een deal heeft gesloten. Hij heeft het slachtoffer niet onderdrukt. Deze argumentatie is vooral sterk als de betrokkene de opdrachtgever of de hoofdaannemer is. 4 Paternalistische gronden. De beschuldigde stelt dat er geen sprake is van uitbuiting. Integendeel, hij heeft hulp geboden en daarvoor heeft het slachtoffer een tegenprestatie geleverd. Het slachtoffer heeft onderdak en eten gekregen in ruil voor klusjes. Die afhankelijke positie van het slachtoffer staat op gespannen voet met het ideaalbeeld van de mens als zelfstandig individu die gebruik maakt van zijn kansen. Volgens mijn hypothese is dit voor een slachtoffer moeilijk te aanvaarden. Het slachtoffer zal trachten zich zo gelijkwaardig mogelijk te maken.
-16-
Onderzoeksverslag E. Cavé
3
Het onderzoek
3.1
Inleiding
Na de theorie omtrent uitbuiting wordt het tijd om te toetsen of mijn hypothese te bevestigen is door informatie verkregen via mijn stage. Ik heb dat gedaan aan de hand van twee cases, de bouw van de Eemshavencentrale(s) en de champignonteelt. Ik heb gesproken met een aantal betrokkenen (direct en indirect) die wilden meewerken. De interviews werden deels gestructureerd aan de hand van een vragenlijst, met genoeg ruimte voor “nieuwe” informatie. Met name de partijen die het gedrag van uitbuitende partijen als een probleem zagen, waren bereid tot een gesprek. Aangezien ik te maken had met goedwillende partijen heb ik ook gevraagd: Wat is er op tegen om uit te buiten? Worden goedwillende partijen door de markt meegesleurd om toch een beetje uit te buiten? Voor het onderzoek zijn 12 interviews afgenomen. Twee waren gericht op de champignonteelt, zeven op de bouw van de Eemscentrale, één met SZW, één met een werkgeversorganisatie die internationale arbeid wil verbeteren en één met een jurist gespecialiseerd in arbeidsrecht.
3.2.
De Eemscentrales: RWE en NUON
In de Eemshaven worden verschillende energiecentrales tegelijkertijd gebouwd. Er werken honderden bedrijven en duizenden mensen uit allerlei landen. RWE bouwt een kolencentrale van eigen ontwerp en NUON een standaard gascentrale. RWE/Essent en Vattenfall/NUON, investeren fors in de bouw van deze centrales (Persson, 2011). Voor het tot stand komen van dit project moeten we jaren terug. Er was in 2004-2005 een lobby voor goedkope energie, die energie-intensieve bedrijven als Aldel met hun werkgelegenheid in stand wilde houden en een gunstige wind voor goedkope energie in de politiek vond. De bouw van de centrale zelf kost al twee tot drie jaar. Vanwege milieuvergunningen is de bouw twee keer stil gelegd. In Duitsland is bovendien het draagvlak voor kolen weggevallen. Er wordt daar inmiddels veel alternatieve energie opgewekt. Vanaf het begin van de bouw verschenen er verhalen over uitbuiting en milieuschade in de pers. Nederland krijgt nu deze kolencentrale, ook al brokkelt de steun af en is er inmiddels een energie-overschot. De centrale zal waarschijnlijk alleen al om deze reden zeer goedkoop gebouwd (moeten) worden ( (Reep, 2011); (Groen, 2012)). Vanwege de te verwachten overcapaciteit zullen er hoe dan ook centrales worden gesloten. De prijzen staan onder druk en beide conglomeraten zijn bezig met het verbeteren van hun financiële positie. RWE heeft Duitse wortels en is vooral gericht op kolen (Wikipedia, 2012). Vattenfall/Nuon is markt-leider in Noord-Europa en is met name actief in fossiele energie, waterkracht- en kernenergie (Wikipedia, 2012). De belangrijkste aandeelhouders van beide conglomeraten zijn Duitse resp. Zweedse overheidsinstanties. De bedrijven zijn in principe niet afhankelijk van Nederland. Ze huren via Europese aanbesteding een schil van kleinere bedrijven in om specifieke onderdelen van het bouwproject uit te voeren. Bij een aanbesteding tekenen bedrijven in voor het uitvoeren van een bepaald deel van het project tegen een bepaalde prijs. Bedrijven die een opdracht krijgen, kunnen werk uitbesteden aan andere bedrijven, onderaannemers die op hun beurt ook (weer) een deel kunnen uitbesteden. Beiden bedrijven hebben een hoofdaannemer die de bouw regelt. -17-
Onderzoeksverslag E. Cavé
3.3.
De champignon- en aspergeteelt
Champignontelers zijn traditioneel familiebedrijven. Er zijn een aantal grote bedrijven met diverse vestigingen en er is een verschil tussen telers, handelaren en bedrijven die gesneden champignons leveren. Champignons worden veel geëxporteerd. De champignonsector heeft het moeilijk. Het aantal bedrijven is sinds 2000 sterk gedaald (Champignonswerk, 2012). Er is veel concurrentie uit Polen en Oekraïne. De prijs van de champignons wordt in Nederland vooral bepaald door de supermarktketens. Zij krijgen ook het grootste deel van de opbrengst van een champignon. De supermarkten kunnen hun prijs afdwingen en doen dat ook (Bron, 2013). De prijzen zijn zo laag dat normale arbeidskosten niet meer betaald kunnen worden (Fairproduce, 2012). AH en Jumbo zijn de grootste supers (Noll & Baarsma, 2010). Problemen met arbeiders zijn klaarblijkelijk al eens eerder voorgekomen. Op internet vond ik een documentaire van Villa VPRO uit 1982 over onderbetaling van huisvrouwen in een groot champignonbedrijf (Tesseling, 1982).
-18-
Onderzoeksverslag E. Cavé
4.
ANALYSE
Voor ik begin aan de analyse van de argumenten van de bedrijven die van uitbuiting beschuldigd worden, wil ik eerst op een rij zetten wat mijn geïnterviewden verteld hebben. Ik deel hun beweringen in naar de volgende onderwerpen: het gedrag en de houding van de kern van grote bedrijven, het optreden en de houding van de overheid, opmerkingen over de Nederlandse werknemer, wie buit uit en waarom zou je eigenlijk niét uitbuiten? Hun beweringen zal ik leggen naast de argumentatie die ik uit de pers en van internet heb kunnen halen van de beschuldigde partijen. Ik deel ze in twee groepen: grote “kern”bedrijven en kleinere bedrijven in de “schil”. Een overzicht van de beweringen van mijn informanten over de kern, de overheid en de werknemer komt aan de orde in hoofdstuk 4.2. Vervolgens behandel ik hun visie op wie er uitbuit en wat uitbuiten is in 4.3 en in 4.4 waarom uitbuiten geen goed idee is. Hoe de argumentatie in elkaar zit van de bedrijven in de kern als reactie op de beschuldiging dat ze betrokken te zijn bij uitbuiting, c.q. gebruik maken of diensten en goederen afnemen van bedrijven die uitbuiten is het onderwerp van paragraaf 4.5. De argumentatie van bedrijven in de schil die beschuldigd worden van uitbuiting en de analyse daarvan volgt in paragraaf 4.6.
4.1.
Kern en schil
Bij het kweken en verkopen van champignons en het bouwen van een energiecentrale werken een paar hele grote bedrijven samen met een grote groep kleinere bedrijven. Sennett beschrijft in zijn boek The corrosion of character, vertaald als De flexibele mens, hoe een kern van wereldwijd opererende grote bedrijven de risico’s van de markt afwentelt op een flexibele schil kleinere bedrijven. Soms hebben ze werk, maar ze gaan ook regelmatig failliet (Sennett, 2000). In deze analyse gebruik ik zijn visie om de argumentatie in een context te plaatsen. De kernbedrijven zijn de vijf grote supermarktketens en de energieconglomeraten RWE/Essent en Vattenfall/NUON. De schil zijn de champignonkwekers en –handelaren en de bedrijven die betrokken zijn bij de bouw van de Eemscentrales. Mijn voorlopige visie is dat champignonkwekers en handelaren, bouwbedrijven, uitzendbureaus enz. de marktrisico’s opvangen voor de supermarkten en de energieconcerns. Zij zouden op hun beurt de risico’s kunnen doorschuiven naar hun personeel door flexibilisering en (zelfs) uitbuiting. Bij het kweken en verkopen van champignons zijn de supermarkten relatief groot en sterk ten opzichte van individuele kwekers en handelaren. Landbouwproducten zijn gebonden aan tijd voor wat betreft groei en oogst. Supermarkten kunnen kiezen en doen dat ook. In de Eemshaven stellen de energieconcerns in de aanbesteding de eisen waaraan bepaalde werkzaamheden moeten voldoen. Honderden bedrijven in de schil proberen een contract binnen te slepen en zo hun voortbestaan veilig te stellen. Uit de interviews komt scherp naar voren wat de informanten van belang vinden bij uitbuiting die in de schil plaatsvindt en wat zij uitbuiting vinden. Naast de marktcondities blijkt de overheid (i.c. de inspectiediensten en de NMa) een heel belangrijke factor te zijn. Dat geldt ook voor “Europa” met haar regels en subsidies. De (markt)condities worden sterk bepaald door de “kern” en dat bepaalt de overlevingsstrategie in de schil. De condities in de “kern” zijn minder afhankelijk van de grote ander. Dat betekent niet dat zij geen druk ervaren binnen hun context. In de Eemshaven speelt rond de bouw van de kolencentrale van alles een rol: locale overheden, prijs, aanbod en kwaliteit van arbeid, milieuorganisaties, vakbonden, beurswaarde, kolen uit Amerika.
-19-
Onderzoeksverslag E. Cavé
4.2.
De rol van kern en overheid
De partijen waar ik mee gesproken heb constateren dat het gedrag van kernbedrijven en de overheid (vooral de Nederlandse maar ook de Europese) en bepaalde door de overheden gestelde regels uitbuiting in de hand werken. Het maakt het verleidelijk om met uitbuiten van werknemers geld te verdienen of het maakt het moeilijk om zonder dat het hoofd boven water te houden. Aan de champignons of aan de elektriciteitscentrale is niet meer te zien hoe zij geproduceerd zijn. Deze producten maken deel uit van de legale economie, ook al zouden zij met arbeidsuitbuiting - en dus illegaal - geproduceerd zijn. Als eerste komt de rol van de kern aan de orde en daarna de rol van de overheid.
4.2.1. Hoe dragen kernbedrijven bij aan uitbuiting? Ze richten zich op één korte termijndoel: geld. Voor alle bedrijven is geld verdienen belangrijk, maar er zijn nog allerlei andere doelen, bijv. continuïteit of een mooi product. Voor bedrijven in de kern die uitbuiting veroorzaken of uitbuiting gedogen is geld verdienen het allerbelangrijkste. De andere doelen lijden daar onder. “De opdrachtgever is alleen geïnteresseerd in return on investment en niet in maatschappelijk verantwoord ondernemen of in goed opdrachtgeverschap. Budget voor toekomstige zaken wordt gebruikt voor imagebuilding en niet voor construction. Alleen vandaag geldt. Bouw is een tijdelijk proces voor de opdrachtgever en wordt niet als kernproces gezien, maar als tijdelijke ergernis die niets mag kosten.”
Mijn hypothese zegt niets over korte of juist lange termijndoel. Ik heb het alleen over het overleven en uitbreiden van een onderneming door een ondernemer. Of een bedrijf laten overleven een korte of een lange termijndoel is, hangt van de situatie van het bedrijf af. Je zou kunnen zeggen dat een ondernemer die failliet gaat doordat hij zich teveel op de korte termijn gericht heeft, het niet goed heeft gedaan, maar dat geldt ook voor de ondernemer die zich teveel heeft gericht op de lange termijn. Ze maken regelmatig misbruik van hun macht De manier waarop de elektriciteitsconcerns zijn omgegaan met de aanbesteding van de bouw van de Eemscentrale en de manier waarop de retailers (supermarkten) onderhandelen over de prijs betalen voor champignons wordt door andere partijen ervaren als machtsmisbruik. Zij stellen dat de machtsverhoudingen dusdanig zijn dat de onderhandelingspositie van bedrijven in het gedrang komt en daarmee ook het eerlijke voordeel. De mutual advantageous exploitation komt bedenkelijk dicht bij harmful exploitation. Dit zijn enkele opmerkingen: “Bedrijven buiten elkaar uit. De financiële druk wordt in de keten opgevoerd en de verdiensten nemen af. De bedrijven onderaan als het Poolse bedrijf Remak krijgen het minst. Er is een internationale arbeidsmarkt ontstaan, waarbij de laagste aanbieder de klus krijgt. Je gaat mee of je gaat failliet. Bedrijven die zich aan de wet houden, zijn te duur. Er zijn bovendien boeteclausules. Als een bedrijf een klus later afheeft dan gepland dan krijgt hij minder.”
“Uitbuiting gebeurt met name door de grotere bedrijven. Ze kunnen kapitaal inzetten om te experimenteren en eventuele boetes op te vangen. Ze hebben meer eigen vermogen en kunnen op die manier proberen om een groter deel van de markt te pakken.”
-20-
Onderzoeksverslag E. Cavé
“De retailers spelen de kwekers uit. Ze gaan voor de goedkoopste. De retailers willen een product zonder uitbuiting maar controleren niet. De prijs voor het product daalt steeds. Er is een categorie ondernemers die alleen naar kostenkant kijkt.”
“De klanten willen nog wel betalen, maar de retailer niet. En de Rabobank stelt vast dat een producent niet kan produceren tegen de prijs die de retailer biedt .” De rol van de ondernemer, zoals ik die in mijn hypothese heb geformuleerd, laat toe dat een ondernemer grenzeloos is in zijn jacht naar voordeel. Sterker: het is de kern van mijn claim. Ze ontlopen verantwoordelijkheid Bedrijven hebben bepaalde wettelijke verplichtingen. Ze zijn bijv. verantwoordelijk voor de veiligheid op hun terrein (ketenverantwoordelijkheid). Daarnaast nemen bedrijven uit eigener beweging verantwoordelijkheden op zich, zoals de verantwoordelijkheid om volgens ethische principes te handelen en daarover aan de maatschappij verantwoording af te leggen (maatschappelijk verantwoord ondernemen, MVO). Mijn informanten stellen dat de bedrijven zich onttrekken aan deze verantwoordelijkheden. “Maatschappelijk verantwoord ondernemen en goed ondernemerschap komt niet verder dan papier.” “De opdrachtgever gaat voor de goedkoopste in de markt. Hij denkt kennelijk: “Ze werken hard. Of het ook veilig is, nou ja.” De opdrachtgever neemt onvoldoende verantwoordelijkheid voor o.a. opleiding en veiligheid.” “De hoofdaannemer stelt te gemakkelijk: “Dat weet ik niet, want dat gebeurt bij een onderaannemer.” “RWE en NOUN hebben beiden zo iets van: “We hebben het uitbesteed. Niet onze verantwoordelijkheid.” Je ziet dat er soms verrekte gemakkelijk met bepaalde eisen wordt omgegaan, bijv. met readers. Dat zijn de mensen die onder de hijskraan staan om de machinist aanwijzingen te geven. Ze hebben een pittige opleiding. Er staan mensen die niet voldoen aan de Nederlandse opleidingseisen en dat is gevaarlijk.”
Mijn hypothese stelt dat een ondernemer zou kunnen aanvoeren dat hij niet verantwoordelijk is voor het werk van anderen. Hij wist er niets van, was niet verantwoordelijk. Dat is precies wat deze bedrijven volgens de informanten doen.
4.2.2. De Overheid Volgens de geïnterviewden is de overheid essentieel als scheidsrechter. Is de scheidsrechter lui, dan wordt er vals gespeeld en dan wint niet de beste, maar de beste valsspeler. Er zijn een aantal dingen die de overheid gedaan of juist niet gedaan heeft die ervoor hebben gezorgd dat er een oneerlijk speelveld is ontstaan. Gelukkig wordt de scheidsrechter (weer) wat actiever. Juridisering “De bedrijven die van uitbuiting zijn beschuldigd worden, gebruiken complexe juridische constructies. Zo gebruikte een paddenstoelenkweker een constructie die via zes landen liep om zijn winst te maximaliseren.”
“Er zijn enkele advocaten gespecialiseerd in louche arbeidsconstructies.” “Je loopt voortdurend achter bij bedrijven die mazen in de wet zoeken, bedrijven uit Polen worden niet meegenomen in de handhaving.”
-21-
Onderzoeksverslag E. Cavé De overheid treedt niet op tegen excessen De overheid heeft zelf een rol in gespeeld in de huidige ontwikkelingen. Ze heeft een aantal jaren haar taak niet goed vervuld. Ze trad niet op toen de constructies ontstonden. Ze trad niet op tegen slechte huisvesting en onderbetaling. Ze treedt nauwelijks op tegen fraude; bovendien levert het optreden van de NMa in een aantal gevallen eerder een oneerlijk speelveld op, in plaats van een eerlijk. Ze gaf niet het goede voorbeeld. Maar ze had ook moeite om op te treden doordat informatie over verschillende instanties verspreid was en omdat bij internationale wetgeving partijen betrokken zijn met verschillende belangen. Bovendien blijkt het constateren van een overtreding en het boven tafel halen van informatie monnikenwerk. Een bloemlezing: “De overheid heeft geen grip op arbeidsconstructies.” “Er waren veel mogelijkheden om regels te ontduiken en er werd niet gepraat met werkgevers over waar problemen liggen. De overheid geeft de grenzen niet duidelijk aan. De belasting-dienst stelde: als jullie uitzoeken wat er niet goed is dan gaan we optreden.”
“Het toezicht is niet aangepast aan wegvallen grenzen. Het is nu volstrekt onvoldoende en het is onvoldoende efficiënt (één man toezicht voor de Eemshaven, de werknemer kan niet anoniem opgevoerd worden, één dossier kost weken werk, [...]. De praktijk is moeilijk te achterhalen want er zijn keurige loonstrookjes voor belastingdienst en arbeidsinspectie. SZW is niet voldoende handhavend opgetreden bij Forklift. Secara misbruikte de detacheringsrichtlijn. Hij had geen bouwbedrijf.”
“Slechte afstemming wetgeving o.a. Poolse, Nederlandse en Europese wetgeving. […] Er wordt slecht opgetreden tegen fraude, slechter dan in Polen. Na drie jaar kan iemand opnieuw beginnen. Onderneming en bestuurders worden niet verantwoordelijk gesteld.“
“Europa steunt het wegvallen van de bodem uit de markt en belemmert zo eerlijke concurrentie doordat ze minimumprijzen belemmeren. De NMa verbiedt minimumuurloon 4 voor ZZP-ers .”
In het optreden van de overheid klinkt de publieke opinie door. Het optreden van de overheid wordt mede gestuurd door de ideaalbeelden van de maatschappij. Als mijn hypothese klopt, stuurt het beeld van de ondernemer als vrije jongen en de werknemer als mondige zelfstandige, het optreden van “de” overheid. Mijn informant van SZW denkt duidelijk wat anders dan de NMa. Beide zijn voor eerlijk zaken doen en voor handhaving, maar waar de ene zorgt dat de bodem in de markt blijft, wil de ander hem er uit. De houding van het NMa is meer een steun voor de “vrije jongens” dan die van SZW en komt meer overeen met mijn hypothese. In het niet-optreden klinkt het vrijemarktideaal door. 4.2.3. De werknemer De derde partij is de werknemer. Ergens zijn tekorten waarin Nederlanders niet kunnen of willen voldoen gezien de condities en de betaling. Elders in de wereld zijn er weer overschotten. Nederlanders worden beschreven als ongemotiveerd, slecht geschoold en inflexibel. Ze hebben geen zin in dirty, degrading, dangerous. Zijn zij “verwend”, zoals ik een paar keer hoorde? Ik vraag het me af. In Moskou doen Tsjetsjenen het slechte werk, hoewel er ook daar voldoende werkelozen zijn. Dat de Russische uitkeringen te hoog zijn, lijkt mij onwaarschijnlijk (Heerenkamp, 2011).
4
Onlangs reageerde de NMa bij monde van de heer Sinderen (Sinderen, 2013) furieus op samenwerking door boeren voor minimumprijzen. Volgens hem blokkeert dat innovatie. Dat standpunt komt op mij nogal dogmatisch over. De NMa fuseerde op 1 april 2013 met de Consumentenautoriteit en de OPTA. Samen gaan ze verder onder de nieuwe naam autoriteit Consument en Markt (ACM)
-22-
Onderzoeksverslag E. Cavé In verschillende sectoren is er bovendien een opleidingsprobleem. De overheid is er niet in geslaagd om voldoende technische mensen op te leiden. Polen zijn, volgens de informanten vrij goed opgeleid.
“De Nederlandse werknemer is te duur voor wat hij kan.” “De Nederlandse arbeidsmarkt is beschermd.” “Hij heeft onvoldoende motivatie om te werken en hij is onvoldoende opgeleid. De LTSen zijn er niet meer.” “Poolse werknemers hebben een dubbele productie en zijn flexibeler. “Mensen (buitenlanders) moeten eten, hoeveel ze krijgen is niet van belang.” “Zowel werkgever als werknemer willen in korte tijd veel verdienen.”
Volgens mijn hypothese is er niets op tegen dat de ondernemer op zoek gaat voor de beste deal: de hoogste arbeidsproductiviteit en opleiding voor de laagste prijs. Sterker: dat is precies wat een ondernemer volgens mijn hypothese moet doen. Verderop in dit hoofdstuk blijkt dat verschillende informanten hier kanttekeningen bij plaatsen vanwege het lange termijn perspectief.
4.3.
Wat is uitbuiten en wie buit uit?
De vraag ‘wie buit uit’ is niet eenvoudig te beantwoorden. Het is maar wat je onder uitbuiting verstaat. De oorzaken die worden genoemd, zijn zaken als kostenbeheersing en persoonlijkheid. Er is een categorie ondernemers die alleen naar kostenkant kijkt. Er is een mentaliteitsverandering bij de werkgevers in de champignonsector. Er is nu een categorie mensen die in staat is om anderen uit te buiten. Is het een karakterstoornis? Wat me opvalt aan deze opmerking, is dat Joris Luijendijk iets vergelijkbaars zegt over mensen in de financiële wereld.5 Naast de kern van uitbuitende bedrijven zijn er ook bedrijven die meegezogen worden, opportunisten en strohalmbedrijven. Er ontstaat een structurele tendens tot uitbuiten, een spiraal naar beneden: bedrijven die zich aan de wet houden, worden weggeconcurreerd. Er is een sneeuwbaleffect door onderbetaling op hele markt.
4.4.
Waarom niet uitbuiten?
De partijen die niet mee willen doen aan uitbuiting, zijn verrassend eenstemmig. Aan hun weerzin tegen uitbuiting liggen niet alleen morele overwegingen ten grondslag, maar vooral ook een lange termijn strategie en liefde voor hun product. Ze willen het goed doen, de beste van de klas zijn. Bij alle partijen proef je opvallend perfectionisme, trots. Los daarvan zijn het gepassioneerde vakmensen. De sector is toch maar de derde leverancier/ producent ter wereld en uit allerlei landen komen mensen die het vak willen leren. Ook voor de familiebedrijven geldt dat uitbuiting niet in hun mentaliteit past. Ze zijn heel erg trots op zijn technische innovatie van het productieproces. Ze stellen dat het lange termijn perspectief van de sector niet is gebaat bij uitbuiting. Op lange termijn is de sector gebaat bij innovaties voor betere arbeidsomstandigheden en champignons. Daarvoor is een stabiele prijs nodig die het mogelijk maakt om de innovatie te ontwikkelen en terug te verdienen. Asociale bedrijven en een harde concurrentie op prijs slopen de opgebouwde structuur. In mijn hypothese ben ik uitgegaan van één soort ondernemer. Hier komen twee soorten ondernemers tegen 5
Zie bijvoorbeeld de blog van 27/9/2012 hulp tegen meedogenloze collega’s over het uitknijpen en afbranden van hypergetalenteerde jonge mensen als groepsproces en de blog van 25/10/2012 unsophisticated over de gewoonte om overheden, liefdadigheidsorganisaties en dergelijke te belazeren met ondoorzichtige financiële constructies. (http://www.nrc.nl/joris/)
-23-
Onderzoeksverslag E. Cavé over elkaar te staan, nl. de ondernemer die voor het lange termijn perspectief gaat en één die gaat voor snel geld verdienen. De strategie van de lange termijn en de daarmee opgebouwde (kennis) infrastructuur kan stranden op de strategie van het snelle geld.
4.5.
De “KERN” en haar argumentatie
4.5.1. RWE/Essent (RWE) RWE/Essent gebruikt een aantal argumentatiestragieën als one-sided arguments (Laar, 2007) en stilte. De strategie is gebaseerd op een eenzijdige voorstelling van zaken en selectieve ondersteuning van maatschappelijke projecten. Ik begin eerst met de argumentatie van RWE rondom werkgelegenheid. Gezien de felheid waarmee ze reageert, is het bieden van werkgelegenheid kennelijk een belangrijk element in haar strategie om de kolencentrale gerealiseerd te krijgen. Daarna ga ik in op de manier waarop RWE omgegaan is met de beschuldiging van uitbuiting door de vakbond. Algemeen handelen RWE Hoewel ik het hier alleen over uitbuiting wil hebben en zeker niet het hele handelen van de RWE in de Eemshaven wil behandelen, is er één punt wat ik nog wil noemen: de argumentatie die RWE als reactie op een mogelijk verbod om de centrale te bouwen. Zij stelt dat er al in 2005 besluiten zijn genomen en dat de daarop volgende kabinetten die lijn hebben voortgezet. De overheid moet zich aan haar besluiten houden, want anders is zij niet betrouwbaar (Terium, 2011). Vanuit haar positie is dit argument begrijpelijk. Technologie, met haar trage besluitvormig en bouw, heeft een enigszins stabiele context nodig. Deze argumentatie lijkt op die van de champignonsector. Ook zij voeren aan dat hun technologische innovatie maar ook hun kennisstructuur een enigszins stabiele context nodig hebben waarin kosten terugverdiend kunnen worden. Ik kom hier later op terug. Argumentatiestrategie rondom werk: drogredenen en one-sided arguments Werk in de regio was één van de belangrijkste argumenten de kolencentrale(s) te bouwen. Werknemers uit de regio hebben echter nauwelijks van de bouw geprofiteerd. Dat komt door de inzet van vele buitenlanders op goedkope contracten door een enorme groep onderaannemers. Deze manier van werknemers inzetten heeft bovendien geleid tot de beschuldiging van uitbuiting. RWE heeft ethische normen voor haar handelen geformuleerd in haar Code of Conduct (RWE, 2005). Zij wil de regio’s waar zij werkt helpen ontwikkelen. Mensenrechten en werknemersrechten dienen gerespecteerd te worden en zij wil alleen werken met onderaannemers die zich aan haar code of conduct houden. RWE handelt hier niet in overeenstemming met haar eigen regels. Hoe verdedigt zij zich tegen de samenhangende beschuldiging van uitbuiting van buitenlandse werknemers en inzet van deze werknemers ten koste van werknemers uit de regio? Zij verdedigt zich met one-sided arguments en drogredenen. Ik zal dat hieronder verder toelichten. RWE stelt dat zij werk schept door de centrale en in stand houdt door goedkope energie en dat zij investeert in de regio. In Delfzijl zijn verschillende grote bedrijven, zoals Aldel, afhankelijk van goedkope energie. Werk in de regio is er te weinig en daarmee is het voor beslissers een belangrijk argument voor de centrale. Bij de bouw van de energiecentale moet er veel werk verricht worden. Er zijn duizenden werknemers nodig. Juist dan wordt er gebruik gemaakt van goedkope arbeid uit het buitenland. Het zou kunnen zijn dat er bijvoorbeeld te weinig geschoolde mensen waren, maar de overheid en RWE leiden ze ook niet op. Toch stammen de afspraken over de bouw van de centrale volgens RWE al uit 2005 (Terium, 2011). RWE maakt haar claim dat zij werk brengt maar voor een klein deel waar. In haar jaarverslagen en in de publiciteit doet ze het anders voorkomen. Diverse artikelen zijn te zien als een combinatie van reclame en informatie: infotainment. -24-
Onderzoeksverslag E. Cavé In haar jaarverslag Corporate Responsibility 2011 (Vercauteren & Anthers, 2011) suggereert ze dat zij veel moeite om mensen in de regio aan het werk te helpen en dat dit ook gelukt is. Zo maakt RWE melding van een door haar georganiseerde vacaturebeurs en van haar goede relaties met het UWV. De vermelde goede relaties sporen niet met de klacht van de directeur Van der Wal van het UWV (zie volgende paragraaf). Via de banenbeurs komen kennelijk weinig mensen aan het werk. RWE stelt trots dat 2500 werknemers dagelijks in de Eemscentrale werken. Dat deze werknemers niet uit de regio komen, laat ze onvermeld en dat is suggestief. In short, RWE/Essent’s Eemshaven power station and its sustainability activities will offer a tremendous contribution to employment in the Eems delta. As such, we believe that a sound relationship with the Employee Insurance administration Agency (UWV) will be very important, both for our own recruitment purposes and for the region. We will make sure that our job openings are also advertised in the regional channels, and we are working together to organize events. For example, in 2011 we organised a large job fair near the Eemshaven power station, in partnership with the UWV and other parties. More than 1,500 visitors to that job fair learned about the almost 800 job openings at RWE/Essent and dozens of other regional businesses. (Vercauteren & Anthers, 2011 p. 24) The Eemshaven power station will have a major impact on the region’s economy and employment. In 2011, an average of 2,500 workers per day were on the Eemshaven power station construction site. (idem, p. 45)
Volgens Geert van der Wal, directeur van het UWV komen maar honderd van de duizenden werknemers uit Groningen komen. Hij mag geen mensen opleiden van de overheid zonder baangarantie (RTV Noord, 2011). RWE biedt die kennelijk niet. Een paar maanden na de uitzending is er een minisymposium ‘Haal werk uit de Eemsdelta’ georganiseerd door de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE). Essent heeft minister Kamp uitgenodigd omdat zij enkele liftjongens heeft opgeleid. Daarmee suggereert ze dat dit een belangrijke prestatie is. Er wordt een enquête gepresenteerd. Uit die enquête blijkt dat jongeren uit de regio weg trekken. Er is onvoldoende aantrekkelijk werk (Lieshout, 2011). De Nederlandse werknemers zijn volgens een informant “te duur”. Eind 2012 is er nog steeds nauwelijks werk voor mensen uit de regio. Het UWV heeft zich volgens een informant neergelegd bij de ontstane situatie. Ik concludeer daarom dat RWE niet erg open communiceert. Zo wordt het argument kostenbesparing op arbeid nergens genoemd. Er is geen dialoog over werkgelegenheidsdilemma’s. Dat Essent werkelijk de bedoeling heeft om werk in de regio te brengen, is discutabel. Het verhaal van Essent is in zijn totaal gezien vrij eenzijdig en onvolledig en daarom vind ik dit een ongeoorloofde vorm van onesided argument (Laar, 2007, p. 317). Voor haar doelstelling is het zeer effectief. De werkgelegenheidsargumenten blijven lang onweersproken. Als Greenpeace het debat wil voeren en laat uitrekenen hoeveel arbeid gegenereerd wordt door duurzame energie en kolen dan reageert Essent met een persoonlijke aanval op onderzoekbureau Ecofys. Ze beschuldigt het bureau van een eenzijdige voorstelling van zaken (Essent, 2011). Ecofys is gespecialiseerd in onderzoeken op het gebied van vernieuwbare energiebronnen, klimaatverandering en dergelijke. Eenzijdigheid van de kant van Ecofys is niet onmogelijk. Essent onderbouwt echter die beschuldiging niet voldoende en bovendien gaat ze over op persoonlijke aanvallen op Ecofys. In het artikel staan veel suggestieve opmerkingen als: “een feitelijke analyse” en “er zijn simpelweg eerlijke feiten en cijfers nodig.” Daarmee suggereert ze dat de feiten en de analyse van Ecofys dat niet zijn. De centrale stelling van Ecofys is dat de kolencentrale bij de bouw veel werk oplevert, maar dat er voor het onderhoud nauwelijks mensen nodig zijn. RWE gaat niet op dat argument in. RWE stelt nogmaals dat ze duizenden banen direct en indirect gecreëerd heeft. Voor Nederland is dat onjuist. Dat zij zich laat verleiden tot dit soort -25-
Onderzoeksverslag E. Cavé argumentatie, drogredenen met verdachtmakingen en onjuiste informatie zou erop kunnen duiden dat RWE zich bedreigd voelt. Argumentatiestragie rondom uitbuiting: vooral stilte De belangrijkste debatstijl van RWE is het gebruik van stilte. Publiekelijk reageert ze nauwelijks op de beschuldigingen. Op een Human Resource website wordt ze in november 2012 (Berg, 2012), dus ruim na het afsluiten van het convenant, aangevallen omdat ze geen verantwoordelijkheid neemt voor de arbeidsomstandigheden op haar bouwplaats. In de regionale pers is er aandacht voor de problemen, maar het wordt niet - zoals bij de champignons of bij Post.nl - een landelijk item. De strategie heeft dus succes en leidt, tot grote verbazing van één van de informanten, nauwelijks tot enige publieke verontwaardiging. RWE legt in haar Corperate Responsibility verantwoording af aan de maatschappij over haar doen en laten. Zij suggereert in deze alinea dat ze meer tegen slechte werkomstandigheden doet dan feitelijk het geval is. In haar jaarverslag behandelt ze haar interactie met de FNV en haar omgang met mogelijke uitbuiting zo: “The Eemshaven power station will have a major impact on the region’s economy and employment. In 2011, an average of 2,500 workers per day were on the Eemshaven power station construction site. RWE/Essent sets great store by a safe and healthy workplace. We attach a great deal of importance to our structural consultations with the Labour Inspectorate and authorities such as the regional fire services. To better monitor compliance with terms of employment and working conditions, we signed a covenant with the FNV Eemshaven union in 2011, in which compliance with labour laws and regulations by the contractors and subcontractors that we engage takes up a prominent position.” (Vercauteren & Anthers,
2011 p.45) In deze alinea suggereert RWE dat de kolencentrale ‘a major impact on the region’s economy and employment’ heeft. Zoals al in vorige paragraaf is behandeld, zijn die uitspraken dubbelzinnig. De economie in het noorden van het land is niet erg groot en een ‘major impact on the region’s economy and employment’ is dan al snel een feit. Bovendien is er overproductie van energie (Groen, 2012). Er zullen waarschijnlijk centrales dicht gaan (Heilbron, 2013). RWE doet het voorkomen alsof het probleem met de FNV een probleem is van monitoring van de arbeidsomstandigheden. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor de omstandigheden op hun terrein. Er is wettelijk een ketenaansprakelijkheid. RWE suggereert dat zij dingen niet hebben waargenomen, maar uit een interview bleek dat RWE wist welke constructie Remak hanteerde. Al in 2011 stelt Cobouw dat het bedenken van arbeidsconstructies niet de goede weg is, iets wat je als goed bedrijf niet moet doen. De constructie liep mis door de actie van de FNV. Vervolgens is RWE in overleg gegaan met de FNV, maar in 2012 herhalen de problemen zich. RWE suggereert dat zij meer heeft gedaan dan er van een werkgever verwacht kan worden, maar ze deed minder. Het tekenen van het convenant houdt feitelijk in dat ze zich aan regels gaat houden waar zij toch al aan gebonden was. In het jaarverslag suggereert ze ten onrechte goed werkgeverschap. Ze ontloopt de verdedigingsplicht. Wat ze naar voren brengt is in wezen irrelevant. In de interne richtlijn waarin RWE vastgelegd heeft hoe zij als bedrijf zal handelen, de Code of Conduct (RWE, 2005), staat dat zij van haar personeel verwacht dat zij de ketenaansprakelijkheid erkennen. De projectleider van de Eemscentrale, Jens Hannes doet dat ook. Hij stelt op RTV-Noord (29 juli 2010): “Wij zijn natuurlijk verantwoordelijk voor wat hier gebeurt met REMAK.” Vervolgens zegt Jeroen Brouwers (2012): “Wij zijn geen partij in conflict tussen FNV en Remak S.A.” Dat is nogal -26-
Onderzoeksverslag E. Cavé tegenstrijdig. RWE is niet meer, maar minder verantwoordelijkheid gaan erkennen en dat terwijl ze een convenant met de FNV heeft afgesloten. Het handelen van RWE is ook inconsistent. In 2012 ontloopt ze haar verdedigingsplicht. RWE gedraagt zich als de werkgever die voor de laagste prijs gaat. Zij ontloopt haar verantwoordelijkheid door te stellen dat niet zij, maar de aannemers en onderaannemers verantwoordelijk zijn, zoals ik ook in mijn hypothese veronderstel. Ze doet nog wat anders. Zij lijkt de belangen van de regio (werk) serieus te nemen, maar doet dat niet. Een plausibele verklaring is dat dit argument alleen dient om de centrale te mogen bouwen. Aangezien er een overcapaciteit is, is het onduidelijk wat nu precies het ondernemersbelang is. De beurswaarde? 4.5.2. De supermarkten Voor de argumentatie van de supermarkten gebruik ik twee bronnen. Het KRO-programma de Keuringsdienst van Waarde heeft naar aanleiding van de tweede uitzending over champignons supermarkten gevraagd of zij Fairtrade champignons verkochten (Keuringsdienst_van_Waarde, Standpunten van de Supermarkten, 2012). In dit document beargumenteren supermarkten waarom zij al dan wel geen Fairtrade champignons verkopen. Ik heb er drie supermarkten uitgelicht en wel de supermarkten die me het meest relevant leken voor mijn verhaal. De tweede bron is een rapport Over tevreden consumenten, De rol van supermarkten (Oostrum, 2010). Dit rapport is een lobbydocument dat de supermarkten hebben opgesteld om Nederlandse en Europese politici hun visie duidelijk te maken. Wel of geen Fairproduce champignons: de argumentatie Coöp en Lidl doen mee in Fairproduce. Coöp doet dat - volgens eigen zeggen - omdat ze denkt aan de wereld om zich heen. Ze was één van de eersten die Fairtrade ging voeren. Traditioneel is Coöp verbonden met landbouwbedrijven en dat zal misschien ook deze keuze beïnvloed hebben. Het startpunt is de ophef over bestrijdingsmiddelen geweest. Lidl reageert als volgt: “Bedrijven dienen te werken volgens de in Nederland en Europa geldende wet- en regelgeving. Dat geldt uiteraard ook voor bedrijven in de champignonteelt met betrekking tot arbeidsomstandigheden. Indien er misstanden zijn, is het in eerste instantie aan de overheid om dit te corrigeren.” Daarnaast hebben bedrijven ook de verantwoordelijkheid om dit te borgen. Lidl werkt hiertoe met een eigen Code of Conduct voor goede arbeidsomstandigheden. Het klopt dat er speciaal voor de champignonteelt een keurmerk is opgericht. Wij geven momenteel de voorkeur aan onze eigen Code, die voor alle producten geldt in plaats van een keurmerk voor één producten (Keuringsdienst van Waarde, 2012)
Bijzonder is dat zij niet aangeven Fairproduce te gebruiken, maar het feitelijk wel doen. Ze noemen hier een onderdeel van hun code voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO): de Code of Conduct, hun gedragsregels. Ze maken terecht een opmerking over handhaven van regels door de Staat. Hun bijdrage tot het debat is “helderheid in verantwoordelijkheden” zonder hun eigen verantwoordelijkheid ontduiken. De derde supermarkt is Jumbo. Zij wordt rechtstreeks in verband gebracht met uitbuiting. De Greenery is een groot handelshuis (Vermeulen, 2011). Greenery en de Jumbo zijn twee handen op één buik. Het van uitbuiting beschuldigde bedrijf Primechamp is een belangrijke leverancier van Greenery. Zij leveren ongetwijfeld aan meer bedrijven dan alleen Jumbo. Jumbo stelt dat de paddenstoelen voldoen aan MVO-normen en dat zij hoge kwaliteits- en duurzaamheidseisen stelt. Er zijn volgens haar meer keurmerken en zij werkt volgens Global-GaP. Op -27-
Onderzoeksverslag E. Cavé die manier neemt zij haar “maatschappelijke verantwoordelijkheid”. Global-GaP is een norm die gericht is op eerlijke internationale handel. Het jaarverslag over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, MVO-jaarverslag 2010 (Company, 2011) gaat vooral over duurzaamheid, over milieu. De argumentatie is niet afdoende om te weerleggen dat zij champignons koopt en verkoopt die met uitbuiten zijn geproduceerd, vooral omdat zij afnemer is van de Greenery. Haar argumentatie gaat over normen en keurmerken die geen relatie heeft met uitbuiting in de champignonteelt in Nederland. Het is feitelijk een leeg argument, een vorm van non-argumentatie. Macht De champignonkwekers (en Rabobank) stellen dat de retailers hen onvoldoende betalen om te kunnen produceren. Recent stelde Albert Heijn voor dat leveranciers gingen meebetalen aan de uitbreiding van Albert Heijn. Het was tenslotte ook in hun belang dat Albert Heijn groter werd. De korting bedroeg 2% (NOS, 2012). In het rapport Over tevreden consumenten, De rol van supermarkten (Oostrum, 2010), gericht op nationale en internationale politici, geven de supermarkten hun visie. Zij stellen dat ze de prijs in de markt niet kunnen dicteren. Er is ook een concentratie aan de agrarische kant en aan de kant van de voedings- en genotsmiddelen industrie (Oostrum, 2010, p. 10). De Nederlandse tuinbouw produceert vooral voor export (Oostrum, 2010, p. 14). Door de eigen merken hebben zij inzicht in de kostprijs (Oostrum, 2010, p. 19). Zij stellen dat ze naar duurzame, marktgebaseerde verhoudingen tussen de schakels in de levensmiddelenketen toe willen. Zij hebben geen dominante marktpositie. Zij willen niet dat er beperkingen aan de marktwerking worden opgelegd. Dat is slecht voor de consument en gaat innovatie tegen. Geen competitie, geen innovatie (Oostrum, 2010, p. 16). De supermarktbranche eist hier vrijheid van handelen. Zij sluit aan bij de visie van de NMa (nu ACM), die stelt dat competitie en innovatie per definitie samengaan. Misleidend is de suggestie van machtsconcentratie aan de agrarische kant. In de champignonteelt is de machtsverhouding tussen retailer en leverancier scheef. De champignonkwekers geven aan uit maar vijf retailers te kunnen kiezen. De retailers hebben volgens onderzoek door de Europese Commissie veel macht en ze misbruiken die macht ook (Bron, 2013). Volgens de geïnterviewden drukken ze daarmee de innovatieve bedrijven uit de markt ten faveure van opportunistische bedrijven die niet (hoeven te) investeren. De retailers gaan een eerlijke dialoog uit de weg, want ze verbergen de machtsongelijkheid die hen de mogelijkheid biedt om die macht te misbruiken; daarom is dit een one-sided argument. Een deel van de informatie is onjuist. De bedoeling is niet om een debat te voeren over de macht, maar om de politiek op hun hand te krijgen. Macht en machtsmisbruik worden ontkend.
4.6.
DE BESCHULDIGDE BEDRIJVEN IN DE SCHIL EN HUN ARGUMENTATIE
In deze paragraaf zal ik drie voorbeelden bespreken van argumentatie van partijen die van uitbuiting zijn beschuldigd. Deze partijen zijn: champignonkweker Primechamp, Installatiebedrijf Remak S.A. en de aspergeteler José Janssen. Champignonkweker Primechamp Primechamp wordt al jaren in verband gebracht met uitbuiting. De werknemers hebben vrijwel geen vrije dagen. Ze maken extreem lange dagen en een deel van het loon moet verplicht afgestaan worden voor huisvesting, maaltijden en verzekeringen. Keer op keer zijn leidinggevenden en directeur gearresteerd. Justitie krijgt haar bewijs steeds niet rond. Het bedrijf stond centraal in een uitzending van de Keuringsdienst van Waarde. De laatste keer dat de directeur werd aangehouden was in januari 2013. In maart 2011 besteedde Nieuwsuur een uitzending aan Primechamp. Het bedrijf wordt beschuldigd van wurgcontracten via een bedrijf in Opole (Polen). Ogenblikkelijk komt Primechamp -28-
Onderzoeksverslag E. Cavé met een reactie, waarin ze stelt dat ze zelf de contracten opstelt met haar Poolse werknemers en de contracten uit Opole niet kent. Van de jurist van Nieuwsuur wordt geëist dat hij de contracten verifieert. Hij komt en moet constateren dat deze kloppen met de wetgeving. Primechamp vermeldt ook nog fijntjes dat ze lid zou zijn van Fairproduce. In augustus 2011 geeft Primechamp een persverklaring uit waarin ze stelt dat ze een onafhankelijk forensisch onderzoeksbureau inschakelt voor een grootschalig onderzoek, omdat het bedrijf beschuldigd wordt van valsheid in geschrifte. Ze stelt dat ze meewerkt aan het onderzoek van het OM, dat ze nog geen ten lastenlegging heeft ontvangen en dat de drie leidinggevenden inmiddels weer vrij zijn. In februari heeft de heer Uli Hoogland van Nieuwsuur de contracten gecontroleerd en in orde bevonden. Volgens Primechamp komt 80-95% van de Poolse werknemers terug. De omstandigheden kunnen daarom niet zo beroerd zijn als er wordt gesuggereerd. In september 2012 komt Primechamp opnieuw met een verklaring, want er is een nieuwsuitzending geweest op de regionale zender. Primechamp stelt dat in hoger beroep is vastgesteld dat haar werknemers ten onrechte als verdachten zijn aangemerkt. Volgens een informant werkt Primechamp met zeer complexe arbeidsconstructies waarin vele landen betrokken zijn. Er wordt met klokken gefraudeerd. De klok registreert minder uren dan de persoon heeft gewerkt. Verder is er sprake van intimidatie. De argumentatie van Primechamp is veel meer sophisticated dan van José Janssen (zie hierna). Zij hebben kennelijk een jurist in dienst. Het bedrijf valt de journalist van Nieuwsuur persoonlijk aan. “Hij heeft de arbeidscontracten niet bekeken, want hij moest naar Wilders.” Dit is een ongeoorloofde zet in een normale dialoog. Het bespeelt het publiek (pathetische drogreden) (Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 194). Het gaat echter niet om de persoonlijke aanval. Ze eist vooral dat de claim die Nieuwsuur doet hard gemaakt wordt. Als de advocaat van Nieuwsuur dat niet blijkt te kunnen, dan gebruikt ze dat als verdediging bij de volgende beschuldiging. Naar mijn mening berooft Primechamp door haar agressiviteit haar opponent van de vrijheid om een standpunt naar voren te brengen. Ze staat voortdurend met een juridische stok klaar (argumentum ad baculum). Op die manier lijkt ze ook te ontkomen aan het verdedigen van haar eigen standpunt. De basis van de verdediging is de claim dat het hier om normale arbeidscontracten gaat, dat zij bovendien goedwillend zijn (ze werken mee en beweren lid te zijn van Fairproduce). Een ander argument is dat mensen terugkomen naar het bedrijf als werknemer, een claim die moeilijk te controleren valt. De suggestie is dat ze terugkomen omdat het bedrijf goed bevallen is. Ze schuiven voortdurend de bewijslast af naar anderen. REMAK S.A. Remak is een beursgenoteerd Pools bedrijf. Zij maakt stoomketels. Op de website vermeldt zij haar certificaten en deskundigheid. Door de FNV wordt zij beschuldigd van uitbuiting: zij betaalt het CAO-loon niet. In hoeverre de claim “arbeidsuitbuiting” terecht is, is me niet duidelijk. Werknemers lijken wel eens slecht gehuisvest te zijn; ook werken ze bij slecht weer door tot de Arbeidsinspectie het werk stillegt, volgens de FNV. Remak claimt in eerste instantie dat zij zich aan de Europese richtlijn houdt en dat een deel van het loon in natura wordt uitgekeerd. Wanneer de rechter ze in het ongelijk stelt, dan stelt Remak dat de eisen van de FNV een serieuze bedreiging vormen voor verdere uitvoering van de werkzaamheden in de Eemshaven en dat dan alle werknemers van Remak hun werk zullen verliezen. Zij zijn nog steeds bereid tot onderhandelen. Het voorstel van de FNV maakt volgens Remak een inbreuk op het vrije verkeer zoals dat is neergelegd in het EU-werkingsverdrag (Steenhoven, 2012).
-29-
Onderzoeksverslag E. Cavé Zij pareren de claim “uitbuiting” door aan te voeren dat ze loon in natura uitbetalen. Op het moment dat dit niet lukt tast zij de vrijheid van handelen van de FNV aan door te dreigen met ontslag van de werknemers en met de bouw te stoppen. Het is te interpreteren als een beroep op medelijden met de werknemers en het bedrijf, maar ook als dreigement: door jullie handelen komen de werknemers, die jullie zeggen te willen helpen, op straat te staan. Beide zetten zijn ongeoorloofd in een dialoog. In een onderhandeling kan het wél een toelaatbare zet zijn (Walton, 2007). Het eerste een argumentum ad misicordum (beroep op medelijden), het tweede van een argumentum ad baculum (drogreden met de stok) (Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006). Het debat tussen de FNV en Remak verplaatst zich door toedoen van de FNV naar Cobouw, de organisatie die zich met arbeidsomstandigheden in de bouw bezighoudt. De FNV stelt dat de claim van Remak overdreven is. De FNV zoekt steun bij de bouwsector en onderhandelt via de pers verder. Het eerste argument komt ook naar voren bij de champignons. Ik noem het “grenzen zoeken”. “Dit mag toch?” Het argument van loon in natura wordt ook gebruikt. Toch is dit een volledig andere argumentatie. De persoonlijke aanvallen, die Primechamp gebruikt, ontbreken. De dreiging hier is er één van onmacht: faillissement en dat zou reëel kunnen zijn. Aspergeteler José Janssen De auteurs van Slaven in de polder beschrijven de feitelijke situatie, voor zover deze door de schrijvers achterhaald kon worden. Dat geeft een inzicht in het verband tussen argumentatie en werkelijkheid (Roessingh & Ramesar, 2011, p. 250). Tussen 2009 en 2012 wordt Janssen verschillende keren aangeklaagd. In 2009 doen gemeente, OM en politie een inval na melding van een vechtpartij en vanwege verhalen over opgesloten arbeiders. Er blijken 55 arbeiders gehuisvest te zijn in kleine en natte hokjes in een brandonveilig pand. Ze moesten spullen op de boerderij kopen, betalen voor kost en inwoning en hun papieren inleveren. Ze kregen per week een voorschot van 50 euro, maar dat loon hebben ze nooit gezien. Ze worden misschien wel slecht behandeld, maar ook wel eens geholpen. José neemt wel eens mensen mee in haar auto naar het dorp. Ondanks de geconstateerde problemen wordt ze in 2009 niet voor mensenhandel vervolgd. De arbeiders krijgen geen hulp. Het pension is op het moment dat het artikel verschijnt al ontruimd. Ook daar is de advocaat verontwaardigd over. Voor de analyse gebruik ik de reactie van mr. Linssen op haar arrestatie (Schreuder, 2009). Het is de meest volledige en beargumenteerde reactie die ik heb kunnen vinden. Hij begint met een persoonlijke aanval en diverse beledigingen aan het adres van burgemeester Veltman, die een bus heeft gehuurd om de aangetroffen Roemenen terug naar huis te brengen. De burgemeester zou niet weten waar hij het over heeft, blundert, is onwillig bij de brandvoorzieningen, belemmert de oogst door geen nieuwe werkvergunningen af te geven en had moeten nadenken voor hij sprak, want nu heeft hij schade veroorzaakt voor zijn cliënt, volgens mr. Linssen (argumentum ad hominem (Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 192). De advocaat brengt onder meer de volgende argumenten naar voren: “De Roemenen waren niet slecht gehuisvest en werkten niet onder erbarmelijke omstandigheden. Ze kregen het minimumloon. Er was een regeling om maaltijden te kopen voor 5 euro per dag en ze moesten 8 euro per dag voor huisvesting betalen. Er sliepen twee mensen op een kamer en er was een douche. José Janssen is ten onrechte voor uitbuiting opgepakt. Als de burgemeester vond dat de Roemenen werden uitgebuit dan had hij ze het adres van een advocaat moeten geven, maar niet naar huis sturen. De huisvesting voldeed weliswaar niet aan de brandveiligheidseisen, maar dat werd al tien jaar gedoogd. De burgemeester heeft ten onrechte de suggestie gewekt dat ze aan slavernij doet. Omdat hij dat gezegd -30-
Onderzoeksverslag E. Cavé heeft, wil Greenery haar asperges niet meer kopen en lijdt ze schade. De opsluiting is een misverstand. Toevallig was ze er even niet. De politie heeft ten onrechte de indruk gewekt dat ze het bedrijf niet op kon en het was ook heel onredelijk om midden in de nacht een koevoet te gebruiken om binnen te komen bij de ontruiming. Het is namelijk logisch dat je midden in de nacht niet open doet.” De argumentatie van de verdediging is gebaseerd op aanvallen op de overheid vanwege onredelijk gedrag en op de suggestie dat de werknemers redelijk behandeld worden en een normaal dienstverband hebben. De advocaat zoekt een grens op. Hij suggereert dat de behandeling van de Roemenen door José normaal is. Het begrip ‘uitbuiting’ is, zoals ik in het eerste hoofdstuk heb laten zien, ambigu. Dat geldt ook een belangrijk begrip bij uitbuiting: menswaardige behandeling. De advocaat maakt hier gebruik van door te suggereren dat de behandeling van de Roemenen menswaardig is. Hij zegt: ‘ze werkten niet onder mensonterende omstandigheden en waren niet slecht gehuisvest’. Dat vraagt om een verdediging van dat standpunt. Dat doet hij met argumenten die afdoende lijken, maar moeilijk op waarde zijn te schatten door een krantenlezer. Hoeveel is bijvoorbeeld 8 euro op een dagloon en is het redelijk voor de ruimte en de huisvesting? Hoe zit het met die douche en die twee personen per kamer? Hij ontduikt zijn verdedigingsplicht (Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 192). De advocaat suggereert dat gedogen op een bepaald moment betekent dat de overheid moet blijven gedogen zelfs als ze nieuwe informatie heeft (of al bekende informatie van verschillende instanties combineert) die als gevolg heeft dat ze niet meer wil of kan gedogen. Ze schrijft de overheid een standpunt toe die ze niet kan hebben, namelijk dat gedogen betekent dat er niet alsnog opgetreden kan worden. Ze overtreedt, zoals dat heet, de standpuntsregel (Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 192). De advocaat tast de handelingsvrijheid van de burgemeester aan door hem te beschuldigen van een tegenstrijdigheid in woord en daad; hij had de werknemers naar een advocaat moeten verwijzen in plaats van een bus te huren ((tu quoque) (Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 192)). De argumentatieve strategieën van Primechamp en Janssen zijn identiek. Beiden proberen als normale werkgever over te komen en beiden gaan in de aanval. De juridische handigheid van de directieleden van Primechamp heeft ervoor gezorgd dat zij nog steeds vrijuit gaan. Janssen heeft hoge boetes gekregen en is tot gevangenisstraf veroordeeld.
4.7.
Conclusie
Er is een groep grote bedrijven die in een bepaalde sector voor een belangrijk deel de markt bepalen, de kernbedrijven, en er zijn bedrijven die in opdracht van deze bedrijven werken, er goederen aan leveren enzovoort: de schil. De overheid is de derde partij in het spel. Ze is van groot belang. Mijn informanten uiten drie soorten beschuldigingen naar de kernbedrijven. Ze richten zich op één korte termijn doel, nl. geld/kostenbesparing. Ze maken regelmatig misbruik van hun macht. Ze nemen geen verantwoordelijkheid ten opzichte van de maatschappij en voor de veiligheid op hun terrein. Ook de bedrijven in de schil worden beschuldigd van extreem korte termijn denken en alleen aan kostenbeheersing doen. Er zijn strohalmbedrijven die bezig zijn met overleven, en opportunistische bedrijven die hun kansen pakken. De managers/eigenaren van opportunistische bedrijven krijgen daarnaast het verwijt dat zij gewetenloos zijn. De overheid kan volgens de informanten door streng en consequent optreden een groot verschil maken in de mate waarin misbruik mogelijk is. Tot voorkort was de overheid volgens veel informanten laks in haar optreden. Het optreden van de NMa bevorderde extreme concurrentie (en daarmee uitbuiting). Daarnaast verwijten verschillende informanten de overheid dat de kwaliteit (de -31-
Onderzoeksverslag E. Cavé scholingsgraad en de motivatie) van de werknemer niet in overeenstemming is met de prijs voor arbeid. De kernbedrijven reageren op de beschuldigingen met een combinatie van ontkennen, eenzijdig informeren en stilte. Ze ontkennen dat zij verantwoordelijkheid dragen voor uitbuiting: dat doen anderen. Grote bedrijven trachten met misleidende informatie het publiek en de beslissers te beïnvloeden en, als zij geconfronteerd worden met de beschuldiging uit te buiten of er verantwoordelijk voor te zijn, dan reageren zij zo lang mogelijk met stilte. Bedrijven in de schil kunnen vaker direct beschuldigd worden van uitbuiting. Ze gebruiken een veelheid aan drogredenen. Hoe groter het bedrijf, des te subtieler de strategie. Hoe subtieler de strategie, des te meer gebruik er gemaakt wordt van de juridische weg. Zij hebben het personeel in dienst en kunnen dus vaker beschuldigd worden van de onderdrukkende kant van uitbuiting. Ze reageren met een combinatie van persoonlijke aanvallen op de beschuldigende partij en de overheid, dreigen met juridische procedures, ontkennen de beschuldiging (direct of door een mist van juridisch complexe arbeidsverbanden) en (vooral) door te suggereren dat er sprake is van normale dienstverbanden.
-32-
Onderzoeksverslag E. Cavé
5.
CONCLUSIES
UITBUITING Uitbuiting is een uitermate ambigu begrip. In het spraakgebruik wordt er iets anders mee bedoeld dan in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. In het spraakgebruik betekent “A buit B uit” dat A op een oneerlijke manier gebruik maakt van B om voordeel te verkrijgen. Wertheimer stelt dat uitbuiting uit drie elementen bestaat: het oneerlijk voordeel voor A, het nadeel voor B en het proces. B kan bijvoorbeeld verleid worden tot een deal door fraude of hij kan ertoe worden gedwongen (Wertheimer & Zalta, 2008). Er zijn twee belangrijke vormen: harmful expoitation, B loopt schade op, en mutual advantageous expoitation. Bij de laatste hebben beide partijen hebben voordeel van de deal, al is het voordeel van A (veel) groter, en zijn beide partijen voldoende geïnformeerd en vrij in hun keuze geweest. Voor dit onderwerp is dat van belang, omdat de meeste discussie gevoerd wordt over mutual advantageous exploitation. Ook de laatste vorm kan moreel verwerpelijk zijn. De discussie is: wanneer wordt deze vorm van uitbuiting dusdanig dat de overheid moet ingrijpen en op welke gronden moet ze dat doen? Op basis van paternalistische gronden, strategische gronden of op grond van een groter kwaad voor bijv. een gemeenschap. Alle gronden hebben hun nadelen. Er is nog een andere manier om tegen uitbuiten en haar morele problemen aan te kijken, namelijk vanuit het standpunt dat mensen een intrinsieke waarde hebben en dat je een medemens niet als middel mag behandelen, de Kantiaanse visie. Volgens Wertheimer biedt deze visie niet de mogelijkheid om de grens te trekken tussen uitbuiten en ontmenselijken. Los daarvan is niet elke vorm van ontmenselijkende behandeling (bankiers onderling) zo verwerpelijk dat de overheid moet ingrijpen. Toch is ‘ontmenselijken’ een belangrijke zienswijze in het debat rond arbeidsuitbuiting. Artikel 273f WvS gaat uit van de Kantiaanse visie. Zij stelt dat de mens een intrinsieke waardigheid heeft die niet aangetast mag worden. De afgelopen jaren hebben de ILO, de Nederlandse overheid, het OM en de Nationale Rapporteur voor de Mensenhandel geprobeerd om dit begrip handen en voeten te geven. Ik heb het idee dat er minimaal twee problemen spelen. Het begrip “oneerlijkheid” is onvoldoende ingevuld en valt onder een ander wetboek, het civiel- i.p.v. strafrecht. Er wordt door FIOD en Belastingdienst op naleving gecontroleerd i.p.v. (onder meer) politie en ISZW. We hebben het dan over fraudewetgeving e.d. Ook de minimumeisen voor het slachtoffer welke behandeling menswaardig is, is niet helemaal duidelijk. In de Arbowet uit 1950 en de oude Arbeidstijdenwet waren die grenzen duidelijker. Ten slotte zijn ook de problemen in het proces moeilijk te definiëren. De International Labour Organisation (ILO) heeft geprobeerd om dit probleem op te lossen door kenmerken te publiceren van moreel verwerpelijke processen, zoals dwang, mensenhandel en meervoudige afhankelijkheid (ILO, 2009). Uitbuiting wordt door de geïnterviewden verschillend gebruikt. Zo heeft de één het over uitbuiting op het moment dat de situatie voldoet aan artikel 273f: de arbeidscondities zijn extreem slecht en iemand is op verschillende manieren afhankelijk van zijn werkgever (meervoudige afhankelijkheid), terwijl anderen de grenzen voor uitbuiting veel ruimer interpreteren en ook mutual advantageous exploitation betrekken, waarbij minder dan het CAO-loon wordt betaald en de condities (iets) minder slecht zijn. De meesten denken bij arbeidsuitbuiting aan de werknemer, maar verschillende informanten lijken ook te denken aan uitbuiting van het ene bedrijf door het andere.
-33-
Onderzoeksverslag E. Cavé De schadelijke vorm van onderdrukking heeft twee componenten: schade voor het slachtoffer B en oneerlijkheid. Soms blijft alleen onderdrukking over, omdat de uitbuiter geen voordeel behaalt. Dat zou bij Forklift het geval kunnen zijn. Onderdrukking is de component die in artikel 273f zit. ARGUMENTATIESTRATEGIE UITBUITERS Het onderwerp van mijn onderzoek was “de argumentatie van partijen die van uitbuiting beschuldigd worden”. Uit mijn onderzoek blijkt dat er een verschil is tussen enerzijds de grote bedrijven in de kern, de supermarkten en RWE/Essent en anderzijds de bedrijven in de schil, Remak, Primechamp en aspergeteler José Janssen. Bedrijven in de kern ontduiken hun bewijslast en reageren bij voorkeur met stilte, met nonargumentatie of met argumentatie die irrelevant is en met reacties en documenten waarin ze one-sided arguments gebruiken. Dat zijn argumenten die een bedoeld zijn om een door het bedrijf gewenst, maar eenzijdig en vertekend beeld op te roepen. Hun strategie is het ontkennen van verantwoordelijkheid. Die mogelijkheid staat voor deze bedrijven open, omdat hun betrokkenheid indirect is. Ze hebben oneerlijk voordeel, maar kunnen meestal niet met de onderdrukkende kant van uitbuiting in verband gebracht worden. Deze reactie komt overeen met wat ik in mijn hypothese heb voorspeld. Zij ontkennen verantwoordelijkheid. In de schil worden, noodgedwongen, andere strategieën toegepast. Zij kunnen wél in verband gebracht worden met de onderdrukkende kant van uitbuiting. In de schil heb ik drie argumentaties aangetroffen: ontkennen, persoonlijke aanvallen op overheidspersonen en vooral een voorstelling van zaken als zou er sprake zijn van een normaal arbeidsverband. Hoe groter het bedrijf, des te minder primitieve(re) vormen van drogredenen worden gebruikt, zoals redelijk eenvoudig geformuleerde persoonlijke aanvallen. Uitbuiting vindt plaats in netwerken. Een deel van het netwerk bestaat uit betrokkenen die uit hetzelfde taal- en cultuurgebied komen als de slachtoffers. Een (ander) deel van het netwerk bestaat vooral uit grotere bedrijven in de schil die kiezen voor uitbuiting. Zij maken veelvuldig gebruik van juristen en hanteren in principe ook een ad baculum-achtige (dreigen) strategie.
CONCLUSIES OVER HYPOTHESE In mijn hypothese heb ik een verband verondersteld tussen uitbuiting en het rolmodel voor de ondernemer. Het rolmodel stelt grenzen aan het gedrag van een ondernemer/werkgever ten opzichte van een werknemer. Ik heb verondersteld dat het rolmodel voor de ondernemer/werkgever samenhangt met idealen uit het kapitalisme. De ondernemer is “een vrije jongen die kansen pakt”. Ik heb ook verondersteld dat er een model is voor de werknemer. De werknemer is “een zelfstandig individu, die in vrijheid met een potentiële baas onderhandelt en eigen keuzes maakt”. Een argumentatie heeft een doel. De ondernemer die betoogt dat hij niet bezig is met uitbuiten, wil niet in de gevangenis belanden, geen boetes betalen en wil geen slecht imago hebben bij partijen die voor hem van belang zijn. Mijn hypothese is dat er zijn vier argumentaties die aan dit doel zouden kunnen voldoen. Drie argumentaties gaan uit van gelijkwaardigheid van werkgever en werknemer en één juist van ongelijkwaardigheid. Ik noem ze achtereenvolgens: 1. de beschuldigde stelt dat hij een normale werkgever is, die over de voorwaarden met zijn werknemer normaal onderhandeld heeft (mutual advantageous exploitation); 2. de beschuldigde stelt dat hij niet anders kan dan uitbuiten (vanwege de markt, traditie), dat hij zelf uitgebuit is, even hard werkt en dat het slachtoffer mogelijk in de toekomst in zijn positie is. De -34-
Onderzoeksverslag E. Cavé strategie van historische en mogelijk toekomstige gelijkwaardigheid (mutual advantageous exploitation met historisch perspectief); 3. de beschuldigde stelt dat hij geen verantwoordelijkheid draagt voor de uitbuiting (bij een ander bedrijf); 4. de beschuldigde stelt dat hij het slachtoffer helpt. Dit is een argumentatie gebaseerd op paternalistische gronden. De ondernemer gedraagt zich hier niet als ondernemer, maar als hulpverlener die het slachtoffer de mogelijkheid geeft om wat terug te doen. Mijn hypothese is gedeeltelijk juist, maar er is een heel belangrijk verschil. Er zijn twee rolmodellen voor de ondernemer. Hieronder ligt ik mijn conclusie puntsgewijs toe. Alle van uitbuiting beschuldigde partijen doen het voorkomen alsof de overeenkomst tussen slachtoffer en bedrijf een normale overeenkomst is. Meestal worden kosten voor huisvesting en maaltijden als loon in natura gezien (argumentatie 1). Verschillende bedrijven worden meegezogen in de uitbuiting, strohalmbedrijven. Het speelt met name in de champignonteelt, maar ook in de bouw en de uitzendsector. De argumentatie lijkt te voldoen aan argumentatie 2. Deze argumentatie wordt ook gebruikt bij stageairs. Er zijn partijen die uitbuiting ontkennen of ontkennen dat zij verantwoordelijkheid dragen voor de uitbuiting. Dit is de gebruikelijke tactiek van de bedrijven in de kern (argumentatie 3). Het argument “hulp” wordt meerdere malen genoemd door informanten, bijv. over de Chinese horeca en over een specifiek uitzendbureau. Er zijn inderdaad partijen die vanuit een bepaald ondernemersideaalbeeld reageren. Bijvoorbeeld de NMa en de supermarkten. De NMa stelt dat er geen grenzen aan het vrije ondernemerschap gesteld mogen worden. Dat is slecht voor de innovatie. De supermarkten stellen hetzelfde. Hun visie op innovatie wordt niet gedeeld door de partijen die ik heb geïnterviewd voor zover ze daar al iets over zeggen. De overheid heeft in het verleden ook impliciet aan deze visie bijgedragen door niet op te treden. Daar komt ze nu langzaam op terug. In zijn algemeenheid is de hypothese over ondernemerschap niet juist, vooral omdat er twee ondernemersmodellen naast elkaar bestaan. De ene soort ondernemer met het lange termijn perspectief heeft een steunende overheid nodig heeft die een soort machtsevenwicht in stand houdt tussen kern en schil. De andere is opportunistisch en maakt gebruik van de infrastructuur (kennis, samenwerkingsverbanden, gebouwen enz.) die in de loop der tijd in een bedrijfstak of een bedrijf is opgebouwd, maar die zelf weinig daarin investeert. Het lijkt erop dat in Nederland de bewondering is opgeschoven naar de laatste vorm van ondernemerschap. Mogelijk hangt dat samen met de financiële wereld, het snelle kapitalisme. Het lijkt tegengesteld aan technische innovaties, omdat die betrekkelijk traag tot stand komen. Mijn onderzoek doet geen uitspraken over wie er uitgebuit wordt. Toch blijkt ook dit een belangrijk element. Het is niet overdreven om te zeggen dat in een aantal gevallen de kernbedrijven de bedrijven in de schil uitbuiten en schade berokkenen. Met name champignonbedrijven stellen dat een normale bedrijfsvoering niet mogelijk is. Ze moeten grote kapitalen investeren om te kunnen overleven. Bovendien hebben deze familiebedrijven een enorme emotionele waarde voor de eigenaar. Hiermee ontstaat eenzelfde psychische druk – en wellicht ook schuldenbinding - die we zien bij de “normale” arbeidsuitbuiting. -35-
Onderzoeksverslag E. Cavé Er zijn twee uitwegen: sommige bedrijven blijven, soms tegen beter weten in, een lange termijn strategie voeren. Ze investeren: verbeterde bedrijfsvoering, een efficiënter productieproces, betere afzetkanalen, scholing, innovatie. Andere bedrijven gaan over tot een extreme korte termijn bedrijfsvoering. Ze investeren niet in het bedrijf, maar huren bijv. bedrijven, exploiteren mensen en investeren in een goede jurist die sluipwegen verzint. SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK Wat me in de loop van dit onderzoek is opgevallen zijn met name de twee strategieën. Er is een strategie op de korte termijn die gebruik maakt van de al aanwezige, in jaren opgebouwde, infrastructuur (kennis, gebouwen enz.) en deze zelfs lijkt uit te hollen. De tweede strategie is de lange termijn strategie waarin bedrijven weliswaar tot op zekere hoogte met elkaar concurreren maar ook veelvuldig samenwerken met andere bedrijven en andere structuren in de maatschappij om infrastructuur op te bouwen en zo des te beter te kunnen concurreren. Het lijkt niet alleen een kwestie van de toevallige strategie die een individuele ondernemer kiest, maar vooral ook van een cultuur. Zo stellen champignonkwekers en de aannemers, vrij door mij vertaald, dat samenwerken tot hun cultureel erfgoed behoort. Ik moet hierbij denken aan the new spirit of capitalism (Boltanski & Chiapello, 2005). Ze hebben onderzocht wat in de loop van het bestaan van het kapitalisme ideaalbeelden zijn geweest. Ook hier hangen gedrag en ideaalbeelden met elkaar samen. De overheid weerspiegelt tot op zekere hoogte de spirit. De spirit van de korte termijn strategie lijkt eerder tot moderne slavernij te leiden dan de spirit van de lange termijn strategie. Een aantal geïnterviewden voelde zich eerder tegengewerkt dan gesteund door de overheid. Sommige bedrijfstypen, zoals supermarkten, lijken weinig schade te ondervinden van een extreme korte termijn strategie. De aard van hun bedrijfstak is waarschijnlijk voldoende flexibel. Andere bedrijfstakken lijken potentieel kwetsbaar. Met name bedrijfstakken waarin hoge investeringen gedaan moeten worden in technologie en infrastructuur hebben tijd nodig om die terug te verdienen. In dit opzicht is hier een kleine opmerking in het boek Slaven in de polder van belang (Roessingh, 2011, p. 182): Duitsland zou minder slecht met Poolse arbeiders omgaan dan Nederland. Van oudsher is Duitsland meer een maakland en Nederland een handelsland. Is er een verband tussen de omgang met Poolse arbeiders en het soort economie? Onderzoek naar een mogelijk verband tussen uitbuiting en de manier waarop die door argumentatie verdedigd wordt, de spirit van een bepaalde vorm van het kapitalisme en de productiestructuur is naar mijn idee nog onontgonnen gebied. Het lijkt me belangrijk dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
-36-
Onderzoeksverslag E. Cavé
Bijlage 1: wetgeving
Artikel 273f Wetboek van Strafrecht (geldig vanaf 1 juli 2009) 1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft: 1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik vaneen kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen; 2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling; 4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt; 5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander 7°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, bedoelde omstandigheden zijn verwijderd; 8°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen; 2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken; 3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van vijfde categorie, indien: 1°. de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde personen; 2°. de persoon ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt. -37-
Onderzoeksverslag E. Cavé 4. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. 5. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. 6. Artikel 251 is van overeenkomstige toepassing.
-38-
Onderzoeksverslag E. Cavé
Bibliografie International Labour Organisation, ILO (2009). Operational Indicators of trafficking in human beings, results of a Delphy survey implemented by the ILO and the European Commission. Berg, J. v. (2012, november). Blog. Opgehaald van HR-base: http://www.hrbase.nl/profiles/blog/show?id=1975076%3ABlogPost%3A182946&commentId=1975076%3A Comment%3A183087&xg_source=activity Boltanski, L., & Chiapello, E. (2005). The new Spirit of Capitalism. International Journey Politocology and Sociology , 161-188. Bron, J. C. (2013, februari 20). Europees rapport: Machtsmisbruik door supermarkten. De Boerderij. Champignonswerk. (2012, december). Scherpe daling aantal champignonbedrijven. Champignonswerk, magazine van de coöperatieve Nederladse champignonkwekersvereniging. Councel_of_Europe. (1950). Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms. (versie 2010). Dettmeijer-Vermeulen, C. E. (2009). Mensenhandel, zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Dijk, F. H. (2010). Labour Exploitation in Europe, a practical guide with operational observations and recommandations on European inspection, investigation and prosecution of labour exploitation. Den Haag: SIOD, LABOREX10. Dijk, F. v. (2012). Overige uitbuiting 2007-2010; Criminaliteitsbeeldanalyse 2012. Woerden: Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche. Eemeren, F. H., & Snoeck Henkemans, A. (2006). Argumentatie, Inleiding in het analyseren, beoordelen en houden van betogen. Groningen: Wolters Noordhof. Essent. (2011, januari 25). Greenpeace misleidend over werkgelegenheidscijfers. Opgehaald van www.essent: http://www.essent.nl/content/overessent/actueel/archief/2011/greenpeace_misleidend_over_werkgelege nheidcijfers.html Good Company (2011, juli). MVO-jaarverslag 2010. Een duurzame boodschap. Veghel: Jumbo Supermarkten. Groen, H. (2012). Stop met kolen. Opgehaald van hgroen.wordpress.com: http://hgroen.wordpress.com/2012/08/16/stop-met-kolencentrales/ Hurenkamp, M. (2011, 30/11). Mijn jukbeenderen verraden me. De Groene Amsterdammer nr. 48. Heilbron, B. &. (2013, januari). Nog een eeuw fossiel. De Groene Amsterdammer, jaargang 136 no. 4 , pp. 22-33. -39-
Onderzoeksverslag E. Cavé Jordan, A. (2011). Slavery, Debt Bondage, and Human Trafficking: from conceptual confusion to targetted solutions. Washington : Washington College of Law, Center for Human Rights and Humanitarian Law. Keuringsdienst_van_Waarde. (2012, december 20). Champignons. Opgehaald van keuringsdienst van waarde.kro.nl: http://keuringsdienstvanwaarde.kro.nl/seizoenen/2012/afleveringen/20-12-2012 Keuringsdienst_van_Waarde. (2012, december 27). Standpunten van de Supermarkten. Opgehaald van keuringsdienst van waarde.kro.nl: http://keuringsdienstvanwaarde.kro.nl/seizoenen/2012/afleveringen/2712-2012/standpunten_van_de_supermarkten Korvinus Dien, K. D. (2006). Mensenhandel: de achtergronden en omtrekken van het begrip uitbuiting. Trema 29(7) , 286-290. Laar, J. v. (2007). One-sided arguments. Synthese , 307-327. Lieshout, H. v. (2011). Uitkomsten werkgeversenquête 2011. Groningen: Kenniscentrum Arbeid Hanzehogeschool Groningen. Ministerie van Justitie (2009). Artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Den Haag: Staatsblad. Noll, R. v., & Baarsma, B. N. (2010). Van teelt tot schap. Amsterdam: SEO economisch onderzoek in opdracht van Frugo Vesta. NOS. (2012, september 11). Boeren boos op AH vanwege brief. Notenbomen, K., Coffeng, P., Gort, J., & Agterberg, H. (2009). dossier werk- en rusttijden. Opgehaald van Arbokennisnet: http://www.arbokennisnet.nl/images/dynamic/Dossiers/Werk_rusttijden/D_Werk_en_rusttijden.pdf Oostrum, H. J. (2010). Over tevreden consumenten, over de rol van supermarkten. Leidschendam: Centraal Bureau Levensmiddelenhandel. Opstelten, Minister van Justitie en Veiligheid (2012, juli). Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101) [ONTWERPT. Staatsblad 13358. Persson, M. (2011, maart 11). Elektriciteitsbolwerk rukt onstuitbaar op. Opgehaald van www.volkskrant: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/1858966/2011/03/12/Elektriciteitsbolw erk-rukt-onstuitbaar-op-in-haven.dhtml Raad van Europa (1996, mei 3). Europees Sociaal Handvest (herzien). Opgeroepen op oktober 2012, 2012, van wetten.overheid.nl: http://wetten.overheid.nl/BWBV0001800/geldigheidsdatum_25-03-2013 RTV Noord (2011, januari 26). Werkloze Groningen profiteren nauwelijks van bouw Eemscentrales Eemshaven. Opgehaald van rtv noord.nl: http://www.rtvnoord.nl/artikel/artikel.asp?p=97955 Reep, F. v. (2011). De kolencentrale in de Eemshaven. Opgehaald van www.fransverderreep: http://www.fransvanderreep.com/2011/10/30/de-kolencentrale-de-eemshaven/ Roessingh, M., & Ramesar, P. (2011). Slaven in de polder, Hoe sekswerkers, schoonmakers en seizoenarbeiders worden uitgebuit. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas. -40-
Onderzoeksverslag E. Cavé RWE. (2005). RWE code of compliance, providing oriëntation: compliance. Essen, Duitsland: RWE. SBE. (2011, juni 11). Uitnodiging Minisymposium 'Haal werk uit de Eemsdelta'. Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta. Schreuder, A. (2009, mei 26). Burgemeester Someren wist niet waar hij over sprak. NRC. Sennett, R. (2000). De flexibele mens: psychogram van de moderne samenleving. (M. Blok, Vert.) Amsterdam: Byblos. Slot, B. (2010). Informele economie: oorzaak en ontwikkeling. Justitiële verkenningen 7/10 , 9-24. Steenhoven, v. d. (2012, september 9). Remak Eemshaven vindt voorstellen FNV niet acceptabel. Opgehaald van www.flexnieuws: http://www.flexnieuws.nl/2012/09/17/remak-eemshaven-vindt-voorstellen-fnv-nietacceptabel/#.UJcKYmGIXIA geraadpleegd 4 november 2012 Stichting Fairproduce. (2012, september). Factsheet. Opgehaald van Fairproduce: www.fairproduce.nl Terium, P. (2011). Nederland heeft Eemscentrale echt nodig. Volkskrant , p. 1. Tesseling, I. v. (1982, juni 30). Villa VPRO. Gebroeders Pleunis Stramproy. VPRO-radio. UN. (2000). Palermo protocol. Protocol to prevent, suppress and punish trafficking in persons, especially woman and children, supplementing the United Nations Convention against transnational organised crime . Palermo: United Nations. Van Dale. (sd). Opgeroepen op 02 17, 2013, van Gratis Woordenboek: http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=uitbuiten&lang=nn Vercauteren, S., & Anthers, C. &. (2011, april). Corporate Responsibility Report 201 . 's Hertogenbosch: Essent N.V. Vermeulen, S. (2011, april). Nare bijsmaak champignons. Opgehaald van follow the money: http://www.ftm.nl/original/champignons-van-the-greenery-hebben-nare-bijsmaak.aspx Walton, D (2007), Media Argumentation; dialectic, persuasion, and rhetoric. New York, Cambridge University Press Wertheimer, A. (2008), Edward N. Zalta (ed.). Exploitation. Opgehaald van The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Fall 2008 Edition): http://plato.stanford.edu/archives/fall2008/exploitation/ wetboek-online.nl. (sd). Opgehaald van Wetboek van Strafrecht: http://www.wetboekonline.nl/wet/wetboek%20van%20strafrecht.html Wikipedia. (2012). Vattenfall. Opgehaald van Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Vattenfall Wilemsen, E. (2010). Rapport Uitbuiting in andere sectoren dan de seksindustire. Amsterdam: BLinN (= Fairwork) – Humanitas/Oxfam Novib. Zembla. (2012, okt 12). Eplosief transport. Opgeroepen op dec 15, 2012, van Zembla.vara.nl: http://zembla.vara.nl/Nieuwsdetail.2624.0.html?cHash=f8bb4ca03fdc02dd243e33733e2cbb4c&tx_ttnews[tt_news]=72981 -41-
Onderzoeksverslag E. Cavé Zembla. (2012, jan 27). Voor jou 10 anderen. Opgeroepen op dec 15, 2012, van Zembla.Vara.nl: http://zembla.vara.nl/Nieuwsdetail.2624.0.html?&tx_ttnews[tt_news]=68200&cHash=b2debb3f1b012d792a2e3dd53f78e895
-42-