Onderzoeksrapport --Omgang met hoogbegaafde leerlingen op het regulier en speciaal onderwijs --Minor Onderwijskunde --januari 2011 --Frank Dekkers Galina Oomen Eric Steffann René Vaes 1
2
VOORWOORD Dit onderzoeksrapport is geschreven voor een onderzoek naar een bepaald onderwerp in het onderwijs. Het rapport is bestemd voor Fontys Lerarenopleiding Tilburg. Het rapport is geschreven door vier studenten die allemaal de blokminor Onderwijskunde volgen. Tot slot wilde wij graag alle geïnterviewde personen bedanken voor het afnemen van een interview. Dankzij hen hebben wij dit onderzoek tot een goed resultaat weten te brengen. En in het speciaal willen wij Matthijs van den Ouden en Hans Schrijen bedanken voor de begeleiding van ons project. Frank, Galina, René en Eric Eindhoven, januari 2011
3
INHOUD Voorwoord ......................................................................................................................................................... 3 Inleiding .............................................................................................................................................................. 5 Deelvragen ......................................................................................................................................................... 6 Wat is hoogbegaafdheid en wat zijn de standaarden daarvan? ................................................ 6 Hoe wordt hoogbegaafdheid gemeten? .............................................................................................. 8 Welke moeilijkheden brengt hoogbegaafdheid met zich mee en hoe worden deze aangepakt? ..................................................................................................................................................... 9 Hoe wordt er momenteel op reguliere en speciale basisscholen omgegaan met hoogbegaafdheid? .................................................................................................................................... 12 Onderzoeksresultaten ........................................................................................................................ 13 Conclusies ............................................................................................................................................... 18 Op welke manier moeten docenten rekening houden met het leerproces van hoogbegaafde leerlingen in het reguliere basisonderwijs? ......................................................... 20 Bronnen ............................................................................................................................................................ 21
4
INLEIDING Hoogbegaafde mensen zijn slimmer dan de gemiddelde mens, halen hoge cijfers op school en kunnen feilloos multitasken. Om hoogbegaafd te zijn dien je meer kwaliteiten te hebben dan een goed stel hersens. In dit verslag zullen de volgende zaken aan bod komen: wat is hoogbegaafdheid en wat zijn de standaarden daarvan. Ook zal er aan bod komen hoe hoogbegaafdheid gemeten wordt. Voor dit onderzoek zijn acht mensen geïnterviewd. Al deze mensen zijn werkzaam in het basisonderwijs of hebben er een zeer nauwe verbondenheid mee. Vier personen hebben te maken met regulier basisonderwijs en vier personen richten zich op onderwijs voor kinderen die (hoog)begaafd zijn. Er zijn tijdens de interviews verschillende onderwerpen aan bod gekomen, waardoor er een beeld is ontstaan over de achtergrond, de eigen ervaring met (hoog)begaafde leerlingen en het beeld van wat de school te bieden heeft voor (hoog)begaafde leerlingen. In verband met privacy wordt er in dit rapport gesproken over persoon 1 t/m 8. Uit het onderzoek kan de hoofdvraag beantwoord worden. Doormiddel van deelvragen wordt de hoofdvraag beantwoord. De hoofdvraag van het onderzoek: Op welke manier moeten docenten rekening houden met het leerproces van hoogbegaafde leerlingen in het reguliere basisonderwijs? De deelvragen van het onderzoek: Wat is hoogbegaafdheid en wat zijn de standaarden daarvan? Hoe wordt hoogbegaafdheid gemeten? Welke moeilijkheden brengt hoogbegaafdheid met zich mee en hoe worden deze aangepakt? Hoe wordt er momenteel op reguliere basisscholen omgegaan met hoogbegaafdheid? Hoe wordt er momenteel op speciale scholen voor hoogbegaafde leerlingen omgegaan met hoogbegaafdheid?
5
DEELVRAGEN WAT IS HOOGBEGAAFDHEID EN WAT ZIJN DE STANDAARDEN DAARVAN? Volgens het drie ringen concept van Renzulli heeft iemand die hoogbegaafd is drie aspecten nodig om ergens in uit te kunnen blinken. Dat zijn: intelligentie (IQ), creativiteit en doorzettingsvermogen (motivatie). Iedereen bezit deze drie aspecten wel, maar vanaf wanneer kan er gezegd worden dat je hoogbegaafd bent. [1] Intelligentie wordt gemeten in intelligentie quotiënt (IQ). Volgens David Wechsler moet het IQ boven de 130 zijn wil er gezegd kunnen worden dat iemand hoogbegaafd is. Dit correspondeert met andere testen waar 136, 140 of 142 genoemd wordt. Uit het drie ringen concept van Renzulli is er te zien dat er ook creativiteit nodig is om hoogbegaafd te zijn. Creativiteit is over het algemeen gezegd het vermogen om iets nieuws te scheppen. Een creatief proces is in de volgende stadia te onderscheiden; probleemwaarneming, theoretiseren van het probleem, bedenken/zien van de oplossing en tenslotte het realiseren van de oplossing. Bij hoogbegaafde mensen is dit creatieve proces beter dan bij andere mensen. Naast intelligentie en creativiteit is er ook motivatie nodig om hoogbegaafd te zijn. Motivatie wil zeggen dat iemand een zeker doel wilt bereiken. Hoogbegaafde mensen hebben een hele sterke motivatie om nieuwe dingen te leren of om zich helemaal op een onderwerp te specialiseren. Hieronder staat een opsomming van kenmerken die te zien zijn bij hoogbegaafde mensen. -
leren makkelijk en snel doordat ze een goed concentratievermogen hebben en werken het liefst zelfstandig; hebben een snelle taalontwikkeling; zijn al jong goed in wiskunde; kunnen problemen goed analyseren en maken grote denksprongen, uitgebreide instructies hebben ze dan ook niet nodig; hebben een goed ontwikkeld geheugen; doen dingen makkelijk tegelijk; zijn vaak gemotiveerd, energiek, creatief en perfectionistisch; denken al vroeg diep na over grote levensvragen en hebben al op jonge leeftijd een sterk bewustzijn (dat kan al op driejarige leeftijd zijn); verwachten veel van zichzelf, met soms faalangst tot gevolg; hebben apart gevoel voor humor; zijn erg betrokken en beschikken over een groot empathisch vermogen; zijn soms hoogsensitief; hebben een sterk rechtvaardigheidsgevoel.
Op jonge leeftijd kunnen kenmerken van hoogbegaafdheid al worden waargenomen. Vooral bij kleuters is het belangrijk hoe de omgeving reageert op deze kenmerken. Als
6
dit niet goed gebeurt kunnen er grote problemen ontstaan. Allereerst staat er een opsomming van kenmerken die bij baby’s te zien zijn. -
groter bij de geboorte; onrustig; alert; snelle ontwikkeling; aanhankelijk.
Op een gegeven moment wordt het kind een peuter en zijn er andere kenmerken te zien, deze zijn hieronder opgesomd. -
veeleisend; ondernemend; hecht waarde aan vaste patronen; voorsprong op het gebied van kennis (cognitieve ontwikkelingsvoorsprong); fijne motoriek; speelt graag met oudere kinderen; autodidact; grote interesse voor alles wat zich in de nabije omgeving gebeurt.
Daarna wordt het kind een kleuter en zijn er weer ander kenmerken te zien. -
zichzelf leren schrijven, lezen en/of rekenen; leren makkelijk en zijn leergierig; fijne motoriek; goed in taal; veel energie en slapen weinig; zijn perfectionistisch; weinig uitleg en werken zelfstandig; complexe opdrachten kunnen goed opgelost worden
De bovengenoemde kenmerken zijn in verschillende leerstadia terug te zien. Ook geldt er dat niet alle kenmerken zichtbaar hoeven te zijn om hoogbegaafd te zijn. [2] De oorzaak van hoogbegaafdheid is erfelijkheid in combinatie met de invloed van de omgeving. Het hangt sterk af van de omgevingsinvloeden of hoogbegaafdheid zich kan manifesteren: het is namelijk altijd het resultaat van interactie tussen individu en de omgeving. Hoogbegaafdheid kan zich anders uiten mede door de omgeving, ontwikkeling en levenssituatie.
7
HOE WORDT HOOGBEGAAFDHEID GEMETEN? Hoogbegaafdheid kan worden gemeten op verschillende manieren. Manieren zoals IQtest en observatie zijn twee bekende maatstaven voor hoogbegaafdheid. Door te meten kan men onderzoeken of een persoon hoogbegaafd is en hier rekening mee kan worden gehouden. De meest bekende manier om hoogbegaafdheid te meten is door middel van een IQ-test. Door een score te behalen van 130 of hoger bij de IQ-test is het mogelijk dat die persoon hoogbegaafd is. Er is ongeveer 2,5 procent van de bevolking die deze score kan halen . Een andere manier van meten is door te observeren. Echter is dit een lastiger middel dan een IQ-test af te leggen, omdat dit geen vaste meetwaarden heeft. Je kunt hoogbegaafdheid bij een leerling herkennen door onder andere te letten op de werk- en leerprestaties. Hoge prestaties zijn in het werken en leren kenmerkend voor hoogbegaafdheid. Ze zijn ook heel erg prestatiegericht dat soms leidt tot drang aan perfectionisme. Zelfstandig werken, goed geheugen, creatief en goed in veel vakken zijn ook kenmerken. Als men kiest voor een observatie meting, dient men ook rekening te houden met problemen. Zo kan een kind hoogbegaafd zijn, maar door het onderpresteren op school kan hoogbegaafdheid moeilijk waargenomen worden. Ook de Attention Deficit Hyperactivity Disorder (kortweg ADHD) stoornis speelt mee als probleem tijdens de metingen. Omdat men bij hoogbegaafdheidonderzoek gaat kijken naar onder andere de concentratie van personen, kan ADHD als gedragsprobleem in de weg staan. Een hoogbegaafde dyslecticus (iemand die problemen heeft met leren lezen en schrijven) kan al heel vroeg zijn gaan spelen met letters en klanken, maar omdat in groep drie aandacht word besteed aan klanken aan tekens te koppelen maakt de persoon fouten. Hierdoor gaat de persoon niet goed vooruit met lezen en schrijven. Daardoor zal deze niet opvallen als hoogbegaafde. Het komt voor dat mensen er nog nooit aan gedacht hebben aan het feit dat ze hoogbegaafd zouden kunnen zijn. Ze ontdekken het op latere leeftijd door stil te staan in het beroep wat ze uitoefenen. Ze beginnen zich anders te voelen dan andere personen om zich heen. Of voelt zich niet goed begrepen door anderen. Vaak komen ze erachter door ergens de kenmerken te lezen en zich daar in kunnen bevestigen. [3] [4]
8
WELKE MOEILIJKHEDEN BRENGT HOOGBEGAAFDHEID MET ZICH MEE EN HOE WORDEN DEZE AANGEPAKT? Hoogbegaafdheid hoeft niet gezien te worden als een probleem. Veel mensen zien het juist als een voordeel, maar het kan ook veel moeilijkheden met zich mee brengen. Hoogbegaafde leerlingen krijgen namelijk niet altijd de juiste begeleiding en het juiste onderwijsaanbod. Daardoor kunnen hoogbegaafde leerlingen zich ongelukkig en geïsoleerd voelen. Problemen die daardoor vaker voorkomen zijn verveling, perfectionisme, faalangst, onzekerheid en hyperactiviteit. Hoogbegaafde leerlingen worden ook vaker gepest, voelen zich eenzaam en kunnen problemen hebben met de sociaal-emotionele ontwikkeling. Hoogbegaafde leerlingen zijn allemaal verschillend en hebben daardoor ook allemaal verschillende problemen. Het duo Betts en Neihart hebben in 1988 een aantal verschillende profielen van hoogbegaafde leerlingen omschreven. Ze hebben 6 profielen geschetst. Het zouden er meer kunnen zijn, maar in ieder geval is het duidelijk dat er niet één profiel is voor een hoogbegaafde leerling maar meerdere: - De succesvolle leerling - De uitdagende leerling; - De onderduikende leerling; - De drop-out ook wel wegloper; - De leerling met leer- en/of gedragsproblemen; - De zelfstandige leerling. Betts en Neihart geven aan dat iedereen begint als de zelfstandige leerling, maar dat de omgeving zorgt voor veranderingen hierin. De zelfstandige leerling zit goed in zijn vel, presteert goed en is enthousiast. Hij heeft goede sociale vaardigheden en is zelfstandig. Het eerste afglijden zorgt voor ‘de succesvolle leerling’. De succesvolle leerling lijkt de ideale leerling, maar doet eigenlijk zichzelf constant te kort. Ze halen makkelijk goede punten, maar schuiven de eigen interesses aan de kant. Deze leerling is alleen niet zichzelf, wat natuurlijk kan zorgen voor problemen. De uitdagende leerlingen zijn over het algemeen jongens. Deze leerling weet alles en wil dat ook aan iedereen graag laten zien. Ook corrigeert hij de leraar als die iets verteld wat niet klopt. Deze leerlingen hebben vaak problemen met regels en zijn daarom vaak lastig om op te voeden. Daarnaast krijgen ze graag aandacht, maar doen dat vaak op een verkeerde manier. De onderduikende leerling probeert zo weinig mogelijk op te vallen en wil graag bij de rest horen. De resultaten vallen daardoor niet op en ze vermijden uitdagingen. Ze presteren vaak onder hun kunnen, maar bij IQ-testen scoren deze leerlingen juist vaak heel hoog. Dit komt omdat ze niet weten hoe ze hierbij gemiddeld kunnen presteren.
9
De wegloper probeert onder het onderwijs uit te komen. Ze spijbelen veel en maken taken niet af, daarnaast denken ze vaak dat ze de uitleg van de leraar al kennen en zijn tijdens de les er niet met het hoofd bij. Deze leerlingen zijn erg kritisch op zichzelf en vinden nooit iets goed genoeg. Het is erg moeilijk om deze type leerling wel te motiveren voor school. Het laatste profiel is de leerling met leer- en gedragsproblemen. Ondanks dat ze hoogbegaafd zijn scoren ze erg laag. Dat heeft dan te maken met leer of gedragsproblemen die de leerling heeft, zoals ADHD, Dyslectie, autisme, handicap enz. Voor de leerling is het erg frustrerend dat het allemaal niet lukt en wordt vaak boos op de hele wereld. Vaak wordt dyslectie niet bij deze leerlingen ontdekt door de hoogbegaafdheid. Ze weten zich ondanks de dyslectie nog wel staande te houden. De moeilijkheden voor hoogbegaafde leerlingen op school wordt al een tijd onderzocht. De problemen die hoogbegaafde mensen hebben op het werk krijgt een stuk minderaandacht. Toch willen wij hier ook aandacht aan geven omdat deze problemen toch vrij serieus kunnen zijn. Mevrouw Nauta (bedrijfsarts en A&O psycholoog) en de heer Corten (bioloog/filosoof) hebben een mooi schema gemaakt waaruit blijkt welke problemen ontstaan op de werkvloer en hoe de hoogbegaafde persoon er tegenaan kijkt: Wat de werkomgeving signaleert
Wat de medewerker zelf benoemt
1 Veel conflicten met management en autoriteiten
Ik heb een groot rechtvaardigheidsgevoel
2 Slecht luisteren naar anderen
Mijn ideeën worden niet begrepen, maar ik heb meestal gelijk
3 Motieven moeilijk te plaatsen. Wat zit er toch achter?
Ik ben kennelijk bedreigend voor mijn collega’s
4 Slechte timing in bijv. vergaderingen
Ik word aldoor tegengewerkt, wat gaat het allemaal langzaam
5 Sterke pieken en dalen in functioneren, zonder aanwijsbare oorzaak
Ik weet helemaal niet wat ik wil, ik vind haast alles interessant
6 Niet duidelijk waar medewerker het beste inzetbaar is, houdt zich met van alles bezig
Ik ontvang weinig waardering, men ziet niet wat ik kan
7 Geen doorzettingsvermogen en discipline
Ik ben snel afgeleid
8 Is moeilijk benaderbaar, niet sociaal
Ik heb een hekel aan social talk
9 Stelt allerlei eisen over omgevingsfactoren
Ik snap niet dat de rest in die herrie kan werken
10
Hoogbegaafde werknemers zijn vaak niet bewust van hun eigen kunnen waardoor ze de collega als ‘dom’ beschouwen en gaan zich langzamerhand er aan ergeren. Sommige hoogbegaafde werknemers proberen zich erg aan te passen aan de werkomgeving waardoor ze ontevreden worden over het werk. Het is daarom dus belangrijk om te weten dat iemand hoogbegaafd is. Indien dat bekend is kan er rekening mee worden gehouden en kan zo’n werknemer beter functioneren.
11
HOE WORDT ER MOMENTEEL OP REGULIERE EN SPECIALE BASISSCHOLEN OMGEGAAN MET HOOGBEGAAFDHEID? Op sociaal vlak hebben (hoog)begaafde kinderen vaak moeilijkheden. Op scholen moet daar rekening mee gehouden worden. Zo kan een sociogram (een schematische weergave van de sociale bindingen en relaties in een groep) goed laten zien hoe de leerlingen in de klas liggen. Wanneer daar aandachtspunten naar voren komen, doordat een kind niet goed ligt in de groep, moet daar actie op ondernomen worden. Hoogbegaafde kinderen die buiten de groep vallen zijn erg gebaat bij begeleiding op sociaal vlak. Ze moeten leren om met leeftijdsgenootjes om te gaan en samen mee te werken. Uit de theorie[5][6], blijkt dat hoogbegaafde leerlingen een grote behoefte hebben aan verdieping van de stof. Ze kunnen meer informatie verwerken en dit moet dan ook aangeboden worden. Op verschillende scholen wordt dan ook een verdiepend programma aangeboden aan leerlingen voor wie het reguliere niveau te laag ligt. Een verdiepend programma houdt in dat er vanuit verschillende invalshoeken naar een thema gekeken kan worden. Hierdoor leren deze kinderen meer over het thema en wordt ook hun creativiteit geprikkeld. De leerlingen krijgen meer en uitgebreidere informatie en daardoor wordt de lesstof voor hun boeiender gemaakt. Ook het versnellen van de informatie die de leerlingen krijgen, heeft een positief effect op hoogbegaafde kinderen. Ze worden dan uitgedaagd om veel informatie goed en snel tot zich te nemen. Hierdoor blijven ze uitgedaagd worden op hun niveau en raken ze niet verveeld. Een effect hiervan is dat deze leerlingen ver voor gaan lopen op leeftijdsgenootjes en dus ook genoodzaakt zijn om één of meerdere klas(sen) over te slaan. Omdat een (hoog)begaafde leerling veel kan bereiken, moet er ook veel van deze leerling verwacht worden. Een leerling moet dan ook op het resultaat beoordeeld worden en daar mag kritisch mee omgegaan worden. Hierdoor wordt de leerling gestimuleerd om zo goed mogelijk te presteren, waardoor de prestaties ook in een stijgende lijn zullen geraken.
12
ONDERZOEKSRESULTATEN
ACHTERGRONDEN
Alle personen hebben de PABO gedaan. De verschillen tussen de geïnterviewde personen zijn hieronder opgenoemd: Persoon 1: 31 jaar werkzaam in het onderwijs. En heeft nog scholing gevolgd, waar intern begeleider de grootste opleiding van was. Persoon 2: 17 jaar werkzaam in het onderwijs. Persoon 3: 10 jaar werkzaam in het onderwijs. Persoon 4: 26 jaar werkzaam in het onderwijs. Persoon 5: 6 jaar werkzaam geweest in het onderwijs. En heeft daarna de opleiding Pedago-gische Wetenschappen succesvol afgerond. Daarna is ze als orthopedagoge bij een scholenbestuur gaan werken en werkt nu fulltime als bovenschools orthopedagoge. Ook is ze dit jaar begonnen met plusklassen opzetten, waar ze één dag in de week werkt. Persoon 6: 16 jaar werkszaam in het onderwijs. Twee masters gevolgd aan Fontys Hogeschool, namelijk Coachend enoveren en Specialist voor (hoog)begaafden onderwijs. En houdt zich op dit moment bezig met Project Excellente leerling. Persoon 7: 26 jaar werkzaam in het onderwijs. Heeft de MOA (onderwijskunde 2e graads) afgerond. Hierna is ze intern begeleider geworden en is uiteindelijk directrice geworden van een basisschool voor (hoog)begaafde leerlingen. Persoon 8: Master Special Educational Needs afgerond. Leerkracht geweest op een basisschool en nu leerkracht bovenschoolse plusklas en coördinator van een stichting voor (hoog)begaafde kinderen (Leonardo Stichting). Ook ouder van drie (hoog)begaafde kinderen, waarvan er nog twee op de basisschool zitten. EIGEN ERVARING MET (HOOG)BEGAAFDE KINDEREN
Persoon 1 merkt op dat er de afgelopen jaren meer bekendheid is gekomen. Voorheen was er geen sprake van dat kinderen eventueel (hoog)begaafd konden zijn. Momenteel heeft deze persoon twee kinderen in de klas die (hoog)begaafd zijn, wat geïndiceerd is middels een IQ-test. Persoon 2 merkt aan leerlingen dat ze soms meer interesse hebben in bepaalde onderwerpen en ook het cognitieve niveau is vaak hoger. Hierbij gaat het vaak om kinderen die ‘makkelijk leren’, waarbij geen intelligentie test afgenomen is. De school mag dit ook niet zomaar doen geeft deze persoon aan. Het probleem waar hij tegenloopt, is dat de kinderen sociaal emotionele problemen kunnen hebben, doordat ze een klas overslaan en daardoor jong zijn vergeleken met klasgenootjes. Ook is het moeilijk om genoeg verdiepende stof aan te bieden om de leerlingen in hun behoeftes te voldoen.
13
Persoon 3 weet niet of hij (hoog)begaafde kinderen in de klas heeft gehad, maar het is nooit vastgesteld. Hij heeft al wel eens bij een leerling willen laten vaststellen, maar daar bleek het niet het geval te zijn. Zijn ervaring is ook dat het moeilijk is om vast te stellen wanneer een kind (hoog)begaafd is en wanneer niet. Persoon 4 geeft aan nog nooit een kind in de klas gehad te hebben, waarvan was vastgesteld dat die (hoog)begaafd was. Wel heeft de persoon bijna ieder jaar één of meerdere kinderen die erg boven het gemiddelde niveau uitsteken. Ze geeft aan dat deze kinderen soms moeilijk te interesseren waren in opdrachten die ze al lang snapten, maar de rest van de klas nog niet. Persoon 5 heeft in haar acht jaar (hoog)begaafde leerlingen in de klas gehad. Ze kwam daarachter door reacties van kinderen, die informatie wisten te vertellen, wat boven de ontwikkeling en interesses van leeftijdsgenootjes uitsteeg. Haar ervaring is ook dat de leerlingen de lessen in de klas wel maken, maar pas wanneer ze uitgedaagd worden door middel van opdrachten op hun niveau, komt er motivatie en enthousiasme los bij kinderen die (hoog)begaafd zijn. Persoon 6 heeft een kind in de klas gehad die hoogbegaafd was. Doordat dit kind sociaal emotionele problemen had, heeft deze ook een tijdje thuis gezeten. Haar ervaring is dat dit kind zich erg snel aangevallen voelde, en toen het bij haar in de klas kwam, heeft ze dan ook een speciale band met hem opgebouwd, waardoor het kind zich beter in de klas voelde. Persoon 7 vindt dat hoogbegaafdheid moeilijk vast te stellen is. Ze heeft gemerkt dat kinderen die hoogbegaafd zouden kunnen zijn, vaak slecht presteren in de klas, omdat ze niet op willen vallen. Toen ze nog voor de klas stond, was ze zich er ook niet altijd bewust van dat ze eventueel hoogbegaafde kinderen in haar klas had. Persoon 8 heeft als ervaring dat hoogbegaafdheid niet altijd herkent wordt en ook dat leerkrachten er niet altijd goed weten hoe ze ermee om moeten gaan.
14
WAT DOET DE SCHOOL/STICHTING/INSTELLING MET KINDEREN DIE (HOOG)BEGAAFD (KUNNEN) ZIJN?
Persoon 1: Op de school waar ze werkzaam is wordt gewerkt met een protocol met als meetinstrument het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid. Dit is een systeem wat hoogbegaafdheid bij kinderen identificeert en helpt bij de begeleiding van deze kinderen. Er wordt ook veel waarde aan gesprekken met ouders gehecht, vertelt deze leerkracht. Ze proberen de leerlingen te motiveren, geven complimenten en ondersteunen de leerling waar nodig. De kinderen die hoogbegaafd zijn uit haar klas, zijn ook dyslectisch. Hiervoor krijgen ze extra begeleiding op het gebied van technisch lezen en spelling. Deze aanpassing is ook voor kinderen die ‘alleen’ dyslectisch zijn. Één keer in de week wordt deze kinderen een programma aangeboden bij een externe stichting. Daar komen meerdere hoogbegaafde leerlingen en daar is er ruimte voor andere vakken, waaronder filosofie. De leerlingen kunnen dan contact hebben met andere kinderen die hoogbegaafd zijn, wat zij opmerkt als belangrijk. Op deze school hebben ze geen problemen gehad met kinderen die hoogbegaafd zijn. Persoon 2: Op zijn basisschool is er voor excellente leerlingen een Plus-Project. De lessen van dit project vallen binnen de schooltijden en houden in dat er stof wordt aangeboden op niveau voor deze leerlingen. Ook loopt er nog een ander project, wat hetzelfde inhoudt, maar al verder is wat betreft de ontwikkeling van het project zelf. De school financiert deze projecten en de leerlingen hebben zelf de keuze of ze hieraan mee willen doen of niet. Hij heeft ook gemerkt dat kinderen niet graag afgezonderd worden van de klas, wat hij ook een taak vindt van de leerkracht, om dat te voorkomen. De verrijkingsstof die aangeboden wordt op school is onder andere de verdiepingsstof die de leerlingen mee kunnen nemen van het project voor hoogbegaafde kinderen. Hierdoor kunnen de kinderen met de stof bezig blijven, net zoals hun klasgenoten, maar wel op eigen niveau. Hij heeft niet gemerkt dat er op school problemen waren rondom de kinderen die hoogbegaafd zijn. Wel merkt deze leerkracht op dat hoogbegaafdheid niet echt werd gezien toen hij net leerkracht was. Nu begint dat pas meer bekend te worden en ook lesmethodes spelen erop in, door meer verdiepingsstof op te nemen in de opdrachten. Persoon 3: Op de basisschool waar deze leerkracht werkzaam is, is geen protocol voor kinderen die hoogbegaafd zijn. Hij vindt dat het basisonderwijs erop is gericht problemen op te lossen aan de onderkant en niet vanaf de bovenkant. Leerlingen die niet goed meekomen worden aangepakt en kinderen die boven het gemiddelde niveau uitsteken, wordt geen extra aandacht aan besteedt. Op deze school is geen extra verrijkingsstof aanwezig. Persoon 4: Sinds een paar jaar is er een plusklas waar kinderen die goed kunnen leren naartoe kunnen. Dit is buiten de reguliere lestijden en op vrijwillige basis. Ouders kunnen hun kind hiervoor opgeven en de school heeft met die stichting weinig contact. Binnen school wordt één keer in de week, binnen de schooltijden, een extra begeleidingsmoment gecreëerd, waarin leerlingen die ver bovengemiddeld presteren samenkomen, om zich te verdiepen in bepaalde onderwerpen. In de klas zelf probeert
15
deze docente de leerlingen die snel hun werk af hebben, moeilijkere taken te geven (bijvoorbeeld uit boeken van hogere groepen) en als het kan kunnen ze werken aan werkstukken, waar de leerlingen dan hun uitdaging in kunnen vinden. Persoon 5: Bij de plusklas waar deze persoon werkzaam is, word gewerkt via een speciale visie, namelijk: ‘leren leren, leren denken, leren leven’ van Willy Peters. De leerlingen krijgen opdrachten die bijvoorbeeld inhouden dat ze een project moeten maken, ze verschillende oplossingen moeten bedenken en bijvoorbeeld ergens over moeten filosoferen. De onderwerpen sluiten aan bij de interesses van de (hoogbegaafde) leerlingen en ze proberen variatie in het aanbod van stof te verschaffen. Dat houdt de leerlingen gemotiveerd, geeft ze aan. Bij de plusklas wordt weinig verrijkingsstof aangeboden, omdat de kinderen er maar één dag in de week komen en ze ervan uit gaan dat de reguliere basisscholen gedurende de overblijvende vier dagen dit kunnen bieden. Zelf gaan ze meer in op vaardigheden van de reguliere leerkracht minder tijd of mogelijkheden voor heeft. In deze klassen leren de kinderen andere kinderen kennen die op een gelijk denkniveau zitten en leren ze ook hoe ze op een goede manier met hen kunnen samenwerken. Bij de stichting werkt een deskundige op het gebied van hoogbegaafdheid, die zorgt dat de afstemming tussen de plusklas en de reguliere klas tot stand wordt gebracht en adviseert scholen waar nodig. Persoon 6: Er is een stichting waar ze werkt die ervoor probeert te zorgen dat alle kinderen in hun eigen school passend onderwijs krijgen. Door leraren voor te lichten, leren zij hoogbegaafdheid herkennen en leren hoe ze er mee om kunnen gaan. Voor de leerlingen die (hoog)begaafd zijn, worden een aantal leerlingen van ongeveer dezelfde leeftijd in één groep gezet. Ze komen dan twee uur in de week bij elkaar, waarin ze uitgedaagd worden met moeilijke lesstof. Het project richt zich op de behoefte van het kind en probeert de kinderen te motiveren. Volgens haar vinden de kinderen het ook erg leuk en zien ze het als een uitdaging. Omdat deze stichting twee uur in de week bezig is, wordt er verwacht van scholen dat zij de benodigde verrijkingsstof bieden. De tijd dat de kinderen onder begeleiding van de stichting zijn, is echt bedoeld om de leerlingen met andere lesstof uit te dagen. Persoon 7: Omgaan met hoogbegaafde leerlingen is ‘een hele worsteling’ vindt ze. Ze geeft aan dat de kinderen verder ontwikkeld zijn dan andere kinderen en geprikkeld moeten blijven worden, om ze gemotiveerd te houden. Er worden op ‘haar’ school methodes aan de kinderen aangeboden, waarin ‘moet-werk’ en ‘mag-werk’ is opgenomen. Na het ‘mag-werk’, kunnen kinderen nog verdieping zoeken in de lesstof, bijvoorbeeld door een excursie te regelen voor de klas. Wanneer kinderen zeer hoogbegaafd zijn, worden ze doorverwezen naar andere scholen. Verder geeft ze aan, dat er wel eens problemen zijn geweest met kinderen die hoogbegaafd zijn. De kinderen hebben naar haar inzicht de neiging om niet op te willen vallen in de klas, waardoor ze gaan onderpresteren en daardoor een onbegrepen gevoel krijgen. Persoon 8: Ze werkt bij een stichting voor hoogbegaafde kinderen. Die stichting ontwikkeld een speciaal onderwijsprogramma voor scholen voor leerlingen die hoogbegaafd zijn. Ze heeft zelf het idee dat kinderen die hoogbegaafd zijn, zich meer thuis voelen in aangepast onderwijs, omdat ze tussen ‘gelijksoortige’ kinderen zijn en de leerkrachten en de leeromgeving hun eigenheid erkent. Dit onderwijs is erop gefocust
16
om via een ‘topdown’ manier lesstof aan te bieden. Zo leren de leerlingen eerst het doel en dan de weg ernaar toe. Ook leren de kinderen hoe ze moeten leren, omdat ze dit vaak nooit hebben hoeven te doen. De problemen die ze al is tegenkomen zijn voornamelijk rondom faalervaringen. De leerlingen hebben vaak nog weinig ervaring met zaken die ze niet weten, dus hebben ze de neiging dan te blokkeren. Ook is het moeilijk voor de leerlingen om iets af te maken, als ze de informatie al snappen. Deze persoon geeft aan daar ook aandacht aan te besteden tijdens de lessen.
17
CONCLUSIES ACHTERGRONDEN
Alle geïnterviewde personen hebben de PABO gevolgd en sommige zijn daarna nog verder gaan leren. Opvallend is dat alle personen die meer te maken hebben met hoogbegaafde leerlingen, ook meer gericht onderwijs hiervoor hebben gevolgd. Hierdoor hebben zij meer zicht gekregen op de verschillen tussen leerlingen die gemiddeld scoren en leerlingen die (hoog)begaafd zijn, waardoor zij daar ook beter op in kunnen spelen.
EIGEN ERVARING MET HOOGBEGAAFDE KINDEREN
Van de groep van leerkrachten uit het reguliere onderwijs, is de ervaring met hoogbegaafdheid minimaal. Dit onder andere door de onbekendheid van hoogbegaafdheid. De meesten geven ook aan dat er steeds meer bekendheid komt en dat er daardoor ook beter mee omgegaan kan worden. Zo worden er op reguliere basisscholen al vaak mogelijkheden aangeboden voor (hoog)begaafde leerlingen, via een binnenschoolse plusklas of een externe stichting of instantie. Ze lopen ook tegen bepaalde zaken aan, bijvoorbeeld dat wanneer een kind een klas overslaat, het kind sociaal gezien moeite kan hebben om een plek in de groep te vinden. Ook geven de leerkrachten aan dat het moeilijk is om een (hoog)begaafd kind te interesseren in zaken, die het al heel snel snapt. Ze raken sneller verveeld en dan is het moeilijk om verdiepende of verrijkende stof aan te blijven bieden. Ook komt er een aantal keer naar voor, dat de kinderen die erg begaafd zijn de neiging hebben om onder te presteren, omdat ze niet op willen vallen. Het is dan ook belangrijk dat leerkrachten in de gaten blijven houden of de leerlingen niet buiten de boot vallen of zich juist inhouden, om ‘erbij te horen’. De personen die te maken hebben met hoogbegaafde kinderen, bieden allemaal via hun werk, meer uitdaging voor de leerlingen. Ze worden uitgedaagd om over onderwerpen die hen interesseren meer te leren en een product neer te zetten, wat ze kunnen maken met kinderen met een gelijk denkniveau. De kinderen zijn dan onder ‘soortgenootjes’, wat ook als een belangrijk punt naar voren komt bij de resultaten. De kinderen voelen zich onderling meer begrepen en dagen elkaar uit, omdat ze elkaars denkniveau beheersen.
18
WAT DOET DE SCHOOL/STICHTING/INSTELLING MET KINDEREN DIE HOOGBEGAAFD (KUNNEN) ZIJN?
Op reguliere basisscholen wordt vaak extra stof aangeboden, wat de kinderen kunnen maken. Deze verrijkingsstof leidt ertoe dat kinderen bezig kunnen zijn met de stof, waar ook klasgenootjes mee bezig zijn, maar dan wel op hun eigen niveau. Hierdoor blijven de kinderen geprikkeld om meer te leren en te ontdekken. Bij de plusklassen of andere vormen van aangepast onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen, gaat dit nog een stapje verder. De kinderen zijn daar met andere onderwerpen bezig die hen interesseren en leren ook hoe ze nieuwe dingen moeten leren. Ook wordt er door sommige instanties, aandacht besteedt aan hoe het kind op school ook genoeg interesse kan behouden in de stof. Al met al komt vooral naar voren dat kinderen die hoogbegaafd zijn in het reguliere basisonderwijs niet altijd herkent en erkent worden, omdat de leerkrachten er nog te weinig over weten. Dit begint wel beter te gaan en voorspelt dan ook veel goeds voor de toekomst. Bij de instanties die gericht zijn op (hoog)begaafde leerlingen, is deze bekendheid er al wel en wordt er ook veel aandacht besteed, aan het aanpassen van het lesaanbod aan de interesses en behoeften van de leerlingen.
19
OP WELKE MANIER MOETEN DOCENTEN REKENING HOUDEN MET HET LEERPROCES VAN HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN IN HET REGULIERE BASISONDERWIJS? Het regulier basisonderwijs moet zich beter verdiepen in hoogbegaafdheid. Doordat docenten meer afweten over hoe hoogbegaafdheid bij leerlingen uit, kunnen de desbetreffende docenten beter met deze moeilijkheid omgaan.
20
BRONNEN [1] http://www.misd.net/Gifted/ [2] http://www.informationeel.nl/hoogbegaafdheid/ [3] http://www.platovisit.nl/ntk/hoogbegaafd.htm [4] http://nl.wikipedia.org/wiki/Hoogbegaafdheid [5] http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/ bijzondere-mensen/hoogbegaafd.html [6] Boek Hoogbegaafde kinderen thuis en op school(1995) van F.J. Monks,
21