BELEIDSPLAN BEGAAFDE - EN HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN 0. Inleiding In ons onderwijs hebben we te maken met kinderen met verschillende capaciteiten. Het is de taak van de school te zorgen dat alle kinderen op maat onderwijs krijgen. D.w.z. onderwijs dat is afgestemd op hun niveau. In dit plan maken we duidelijk op welke wijze we omgaan met begaafde- en hoogbegaafde leerlingen en hoe we vaststellen of een leerling tot de doelgroep behoort. In dit hele traject is een belangrijke rol voor de ouders weggelegd.
1. Omschrijving van de doelgroepen: ( niet alle kenmerken hoeven van toepassing te zijn) a.Tot de doelgroep hoogbegaafden behoren wij die leerlingen met: •
Hoge intelligentie
- vroege ontwikkeling: kan al lezen en schrijven in groep 1 - belangstelling voor cijfers en getalbegrip - taalgebruik boven leeftijdsniveau - tekent op hoger niveau dan leeftijdgenoten( menstekeningen ipv koppoters) - persoonlijkheidskenmerken vertonen die lijken te passen bij hoogbegaafdheid: anders denken(continu denken), denken op metacognitief niveau, associeert veel, is opmerkzaam, observeert, structureert, systematiseert en organiseert. - gedrag vertonen en/of belangstelling hebben dat afwijkt van leeftijdsgenoten: hoog leertempo(staat los van werktempo), snelle verwerking van leerstof, goed geheugen(houdt van memorie en puzzels), goed opmerkingsvermogen - Uitblinken op meerdere gebieden: brede kennis, grote parate kennis, goede algemene ontwikkeling, kan moeilijk keuzes maken(alles is interessant/belangrijk) - evt. hoge LVS scores behalen (n.b. alertheid is geboden t.a.v. onderpresteerders!!) Zie bijlage 1 •
Creativiteit
- vindingrijkheid: veel oplossingen - originaliteit: ongebruikelijke oplossingsmethoden, speelt graag met taal, heeft de neiging dingen op een ongebruikelijke manier te combineren - rijke fantasie, groot voorstellingsvermogen - experimenteert en ontwerpt graag
•
Taakgerichtheid en motivatie
- leergierig: vraagt eindeloos waarom, opmerkzaam, toont initiatief - gedreven en betrokken: kan aandachtig luisteren, geconcentreerd werken, intrinsiek gemotiveerd, groot doorzettingsvermogen, energiek, onvermoeibaar - perfectionistisch: verwacht veel van zichzelf en anderen(bijv. vriendschapsverwachtingen, trouw), faalangstig - zelfstandig: speelt/werkt graag alleen, vraagt weinig hulp(soms wel veel aandacht), wil dingen op eigen manier doen( eigen manier van rekenen) b. Tot de doelgroep begaafde leerlingen rekenen wij de leerlingen met: - een (beperkt) aantal kenmerken uit de hierboven genoemde categorie Hoge intelligentie - er is veelal sprake van cito A en B+ scores - de categorieën creativiteit en taakgerichtheid en motivatie kunnen ontbreken.
2. Aan welke objectieve criteria moet een ll. voldoen om te behoren tot de doelgroep: ( niet alle criteria hoeven van toepassing te zijn) a. hoogbegaafdheid: - ll. moet over een grote mate van zelfstandigheid beschikken: zelfstandig een opgedragen taak uit kunnen voeren. - ll. behaalt (mogelijk)hoge Cito scores A+ en hoge vaardigheidsscores - ll. vertoont persoonlijkheidskenmerken zoals boven is aangegeven - ll. moet mondeling en/of taalvaardig zijn(let op dyslectici e.d.) - ll. beschikt over een brede interesse - ll. beschikt over veel inzicht b. begaafdheid: - ll. moet over een grote mate van zelfstandigheid beschikken: zelfstandig een opgedragen taak kunnen vervullen - behaalt hoge Cito scores: A, B+ - ll. moet taalvaardig zijn - ll. beschikt over inzicht
3. Wie coördineert de procedure signalering en diagnostiek -
De Intern Begeleider(I.B.’er) draagt de verantwoordelijkheid voor de leerlingenzorg binnen de school. In regulier overleg met enerzijds de directie en anderzijds de leerkrachten waakt de I.B.’er over prestaties en welbevinden van de leerlingen. In deze context is de I.B.’er de aangewezen persoon de procedure m.b.t. signalering,diagnostiek en vastleggen gegevens hiervan te coördineren. In deze fase regelt de leerkracht de contacten met de ouders
4. Welk protocol voor signalering en diagnostiek gebruiken we hier op school Op obs het Wooldrik maken wij gebruik van het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid(DHH). Hieraan vooraf worden observaties uitgevoerd en wordt een leerling doorgetoetst om te zien op welk niveau een ll. zich bevindt. Bij inzet van het DHH instrument nemen we de nodige voorzichtigheid in acht: er moeten sterke aanwijzingen zijn, dat er sprake is van hoogbegaafdheid. Het DHH geeft daarover tenslotte geen uitsluitsel. In de overwegingen het DHH te gebruiken wordt een zorgvuldig totaalbeeld van het kind meegenomen. De uiteindelijke beslissing het DHH in te zetten wordt bepaald door I.B.’er en leerkracht na overleg met de ouders over het doel van de afname van het DHH. Dit om te voorkomen, dat er evt. verkeerde beeldvorming bij ouders plaatsvindt. 5. Werkwijze en verantwoordelijke(n) in het signalerings-, diagnostieke-, en uitvoeringstraject
Protocol Signalering Leerkracht vult signaleringslijst Sidi hoogbegaafdheid in Ouders en evt.leerling vullen signaleringslijst hoogbegaafdheid in Start
Leerkracht vult bestaande LVS gegevens in Leerkracht vult gegevens overige bronnen in
Nee
U trekt een voorlopige conclusie: Denkt u nog steeds dat het wellicht een hoogbegaafde leerling is of heeft u onvoldoende of tegenstrijdige gegevens? Ja
Het signaleringstraject hoogbegaafdheid stopt hier
U gaat verder met het diagnostisch traject
Protocol Diagnostiek ↓
Start
Leerkracht vult observatielijst in
Ja
Traject individuele leerlingbegeleiding wordt gestart
Ouders en evt. ll. vullen observatielijst in
Leerkracht of IBer gaat doortoetsen
Leerkracht vult info overige bronnen in
• •
Leerkracht/IB-er trekken voorlopige conclusie Leerkracht/IB-er hebben gesprek met ouders
•
Leerkracht/IB-er trekken definitieve conclusie
•
IB-er schrijft profielverslag
•
Denk ik nog steeds dat de leerling hoogbegaafd is?
twijfel
Tijd voor psycho-diagnostisch onderzoek
↓ NB. Tijdsfasering moet nog worden toegevoegd
Leerling vult vragenlijst in
Nee
Traject hoogbegaafdheid wordt gestopt
6. In welke gevallen is nader psycho-diagnostisch onderzoek wenselijk/ noodzakelijk en wie bekostigt dat. Psycho-diagnostisch onderzoek is voor alle ll. bij wie het vermoeden van hoogbegaafdheid bestaat wenselijk. Om praktische redenen is dit niet haalbaar. (capaciteit- en kostenaspect). Prioritering is dus noodzakelijk. Leerlingen waarvoor het compacten van de leerstof en aanbieden van de reguliere verdiepingsstof niet voldoende lijkt te zijn, komen als eersten in aanmerking voor nader psycho-diagnostisch onderzoek. Dit wordt door school geregeld. Uiteraard staat het ouders vrij om op eigen kosten onderzoek te laten doen.
7. Aan welke criteria moet een ll. voldoen om in aanmerking te komen voor vervroegde doorstroming en wie zijn betrokken bij de besluitvorming hierover. Hiervoor kunnen geen algemene criteria worden aangegeven; deze zijn volstrekt situatie - en kind afhankelijk. Aangezien ouders vanaf het allereerste moment worden betrokken bij signalering en diagnostiek, is het niet meer dan redelijk, dat de ouders bij besluitvorming over evt. vervroegde doorstroming als partners participeren. Wettelijk gezien ligt de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid bij de school. Aandachtspunten in deze gesprekken zijn: - sociaal/emotionele ontwikkeling van het kind (zie ook de Scol-scores) - plaats van het kind in de huidige groep en de evt. nieuwe(= hogere) groep(zie ook resultaten sociometrisch onderzoek) - wat is het karakter van de nieuwe groep - hoe zit het met vriendschappen - welke zijn de risicofactoren: zelfbeeld, faalangst, onderpresteren - wat is de mening van het kind - resultaten van de afgenomen “versnellingswenselijkheidslijst”
8. Welke specifieke aandachtspunten gelden er voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong en op welke wijze krijgen ze een uitdagend onderwijsaanbod. Specifieke aandachtspunten zijn: - een verrijkende omgang: goede omgang tussen ll., ouders en leerkracht is van wezenlijk belang. Dat betekent, regelmatig een gesprekje voeren met die ll. over de voortgang, hun welbevinden, hun plannen en interesses en hun verwachtingen naar school en de rol van de leerkracht. Laat merken dat je als leerkracht weet hebt van hun mogelijkheden en stel dan ook hen moeilijker vragen. -
verrijkende opdrachten: Dit zijn opdrachten die echte inzet van de leerling vragen en waaraan echt wat te ontdekken en te leren valt. Het helpt kinderen zich in een probleem te verdiepen en het beste van zich zelf boven te halen. Verrijkende opdrachten zijn veelal opdrachten om samen met ten minste één ander (hoog)begaafde te doen.
-
verrijkend materiaal: materialen kunnen door hun inhoud en/of vorm uitdagen tot gebruik, tot communicatie met anderen en tot toepassing. Meestal geldt voor materiaal: hoe “schoolser” en hoe meer voorgeprogrammeerd, hoe minder verrijkend. Tevens maken we in dit stadium gebruik van de “versnellingswenselijkheidslijst” om vast te kunnen stellen of het verstandig is over te gaan tot het versnellen van het leerstofaanbod. Uiteindelijk beslist de school hierover.
9. Op welke wijze bewaken we het sociaal/emotioneel welbevinden van hoogbegaafde ll. Een hoogbegaafde leerling wordt in ons zorgsysteem gezien als een “zorgleerling”. Een leerling die extra zorg behoeft. Ook voor deze leerlingen zal een handelingsplan gemaakt worden, waarin, al naar gelang van de behoefte, de nodige aandacht besteed zal worden aan het sociaal/ emotionele aspect. Dit wordt ook met de leerling en ouders in zgn. voortgangsgesprekken besproken. Begaafde leerlingen worden niet gezien als”zorgleerlingen”. Voor hen geldt dezelfde zorg als andere leerlingen; zie hiervoor ons ‘zorgdocument’.
10. Het compacten van leerstof en aanbieden van verrijkingsleerstof:
a. hoe wordt dit verzorgd en door wie b. wie is verantwoordelijk voor het verrijking - en/ of gecompacte leerstofaanbod ad. a. voorafgaand aan evt. compacten wordt eerst getoetst om te kijken of de ll. de behandelde stof voldoende beheerst. Bij het compacten van leerstof en het aanbieden van verrijkingsstof wordt gebruik gemaakt methodische verrijkingsmaterialen en van het aanbod van de SLO; bij onderdelen waarvoor nog geen aanbod van de SLO beschikbaar is, gebeurt dit door de leerkracht samen met de I.B. ‘er en evt. extern deskundigen. Voor verrijking maken we gebruik van: NB. Materialenlijst wordt toegevoegd ad b. de verantwoordelijkheid berust bij de klassenleerkracht in nauw contact en overleg met de I.B.’er.
11. Werkwijze in de praktijk (grote lijn) a. hoogbegaafde leerlingen: 1. groepsniveau: - compacten van rekenen en taal(voorafgegaan door toets) - verrijkingsstof uit het aanwezige aanbod voor rekenen en taal; gebruikt tijdens uren rekenen en taal. - verrijking op gebied van w.o. en sociale/creatieve vaardigheden; n.a.v. handelingsplan opgesteld door leerkracht en I.B.’er - afspraken met leerling over: * eisen aan het werk * te besteden tijd * onderwerp keuze * presentatie * portfolio
- evaluatie met leerling door lk. + i.b.’er: elke 8-10 weken - evaluatie met leerling + ouders: voor elke vakantie
2. op schoolniveau: - verrijkingsgroep begeleid door leerkracht; aandacht voor punten genoemd onder ‘afspraken met leerling’ . Indien dit formatief gezien mogelijk is.
b. begaafde leerlingen: 1. groepsniveau: - compacten rekenen en taal indien verantwoord(voorafgegaan door toets) - verrijkingsstof uit aanwezige aanbod - verrijkingsstof op gebied w.o. - evaluatie met lk. + i.b.’er elke 8-10 weken 2. op schoolniveau: filosofie
Bijlage 1
Informatieblad Onderpresteerders
Risicogroepen onderpresteerders • Meisjes: vertonen aanpassingsgedrag o.b.v. rolpatronen (prestatie worden minder gewaardeerd), ze zijn minder competitiegericht en vertonen internaliserend probleemgedrag (buikpijn/hoofdpijn etc.). Dat valt minder op dan het externaliserende probleemgedrag van jongens. • Leerlingen met een handicap, leer- of gedragsprobleem (voorbeeld van handicap: doof, blind, motorisch probleem, spraak-taalstoornis, voorbeeld van een leerprobleem: dyslexie,dyscalculie, NLD, een voorbeeld van een gedragsprobleem: ADHD, angststoornis, depressie, slaapstoornis). Wat je in dergelijke gevallen soms ziet is dat zowel de begaafdheid als de handicap of het probleem niet worden opgemerkt. • Leerlingen met een andere culturele achtergrond dan de Nederlandse. Er kunnen andere normen en waarden in die cultuur zijn, die het schoolse leren minder waarderen en de leerling daarom niet stimuleren, maar er kan ook sprake zijn van een taalbarriere. Kenmerkenlijst onderpresteerders Uit: begaafde kinderen op de basisschool, Span & Nelissen (1999), in: JSW boeknr. 24. Tilburg: Uitgeverij Zwijssen. Het gedrag van een onderpresterend kind kan in positieve kenmerken worden verdeeld. Daardoor wordt duidelijk dat in het gedrag sprake is van contrasten. Worden bij een kind alleen negatieven kenmerken opgemerkt, dan is er vaak iets aan de hand, maar is dit meestal niet het gevolg van begaafdheid. Positieve kenmerken: 1. Het kind begrijpt en onthoudt moeilijke informatie wanneer het wel geïnteresseerd is; 2. Het leest veel of verzamelt in zijn vrije tijd op andere manieren veel informatie; 3. Er is een groot verschil tussen mondelinge beurten en schriftelijke overhoringen: mondelinge beurten zijn veel beter; 4. Het kind kent veel feiten, heeft een grote algemene ontwikkeling; 5. Bij individueel onderwijs-op-maat komt de leerling wel goed uit de verf; 6. Het kind is creatief met een levendige verbeelding; 7. Thuis ontwikkelt het op eigen initiatief allerlei activiteiten, het heeft een brede belangstelling en vindt het leuk dingen te onderzoeken; 8. Het is gevoelig (empatisch).
Negatieve kenmerken: 1. Slechte cijfers op school, onvoldoende bij een één of meer hoofdvakken; 2. Huiswerk is niet of slecht gemaakt; 3. Het kind is altijd ontevreden over zijn eigen prestatie; 4. Het heeft een hekel aan inprenten (automatiseren); 5. Nieuwe activiteiten worden vermeden (om mislukking te voorkomen); 6. Het kind heeft minderwaardigheidsgevoelens en is wantrouwend en/of onverschillig ; 7. Het doet niet graag mee aan groepsactiviteiten, het heeft het gevoel dat niemand hem mag; 8. Het kind is vaak minder populair bij leeftijdsgenoten, het heeft weinig tot geen vriendjes, het zoekt vriendjes onder gelijkgestemden; 9. Doelen worden of te hoog gekozen (zodat falen hieraan geweten kan worden) of te laag (om mislukking te voorkomen); 10. Het kind is snel afgeleid en impulsief; 11. Het staat onverschillig of afwijzend tegenover de school; 12. Het wil niet geholpen worden, het verzet zich tegen autoriteit, het wil zelfstandig zijn; 13. Het voelt zich hulpeloos en neemt geen verantwoordelijkheid voor de eigen daden.