Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis Hoe kan woordenschatonderwijs voor het Engels effectief worden aangeboden aan leerlingen met TOS in het voortgezet speciaal onderwijs? Sariska Algoe ‐ 3248429 Masterscriptie Taalwetenschappen: Taal, Mens en Maatschappij September 2014
Masterscriptie
Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis Hoe kan woordenschatonderwijs voor het Engels effectief worden aangeboden aan leerlingen met TOS in het voortgezet speciaal onderwijs? door Sariska Algoe Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit Utrecht Begeleider: dr. Connie Fortgens (Koninklijke Auris Groep) Tweede begeleider en tweede lezer: prof. dr. Frank Wijnen (Universiteit Utrecht) September 2014
3
“Ik kan nog wel goed Engels, dus ik kan het in elk geval verstaan. Het is alleen, in het Engels praten kan ik niet echt heel goed. Dan moet ik soms wel eens denken van: ‘hoe moe ik dat dan zeggen,’ dan heb ik alleen goedkope woorden. Leerling met TOS over het Engels, Spraaksaam 2011. 'The real intrinsic difficulty of learning a foreign language lies in that of having to master its vocabulary' (Sweet 1964 [1899]: 64). 5
Op deze plaats wil ik het Auris College Rotterdam bedanken voor de ervaringen die ik op doe als docente Engels op een cluster 2‐school. Daarnaast wil ik mijn leerlingen bedanken dat zij mij hebben laten inzien dat het leren van een tweede taal alles behalve vanzelfsprekend is en dat meer aandacht voor vreemde talenonderwijs aan leerlingen met TOS een noodzaak is. Mijn dank gaat uit naar dr. Connie Fortgens en prof. dr. Frank Wijnen voor hun begeleiding en feedback en hun geduld met mij en mijn alsmaar veranderende planning. Zeker niet op de laatste plaats wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun motiverende, aanmoedigende woorden en mental support. In het bijzonder dank ik Koos 'mijn steun en toeverlaat' voor zijn geduld, supportiveness en hulp. 7
Samenvatting Woordenschatonderwijs is voornamelijk gericht op de moedertaal en op leerlingen in het regulier (basis)onderwijs. Ook is er aandacht voor woordenschatonderwijs voor moderne vreemde talen in het voortgezet onderwijs. Er is echter weinig aandacht voor woordenschatonderwijs voor moderne talen in het voortgezet speciaal onderwijs. De moderne vreemde taal Engels wordt aangeboden in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS, zonder dat er een duidelijke richtlijn is. Docenten weten niet welk effect TOS heeft op het leren van een vreemde taal en waar rekening mee gehouden moet worden bij het geven van Engelse woordenschatonderwijs. Tijdens dit literatuuronderzoek is onderzocht welke methoden en aanpakken, gericht op het voortgezet onderwijs, mogelijk met vrucht ingezet kunnen worden voor woordenschatonderwijs voor het Engels in het voortgezet speciaal onderwijs, met name aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Dit literatuuronderzoek is terug te vinden in de theoretische verantwoording. Op basis van literatuur over (i) moedertaalonderwijs aan leerlingen met TOS, (ii) onderzoek over vreemde talen woordenschatonderwijs aan reguliere leerlingen en (iii) onderzoek over woordenschatverwerving bij kinderen met TOS, ervaringen uit de praktijk en de onderzochte methoden en aanpakken, zijn aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen zijn ondergebracht in de Richtlijn. De aanpak, Met Woorden in de Weer (MWidW) sluit aan bij de aanbevelingen die op basis van bovenstaande gegevens zijn geformuleerd. Uit onderzoek blijkt de MWidW‐ aanpak te werken bij leerlingen binnen basisscholen en zorglocaties van Auris. Als advies wordt meegegeven MWidW te toetsen voor gebruik voor Engelse woordenschatlessen aan leerlingen met TOS binnen de VSO scholen van Auris. Hiervoor is praktijkonderzoek echter noodzakelijk.
9
Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis Theoretische verantwoording bij de Richtlijn
11
Inhoud Inleiding 1. De Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs op het voortgezet speciaal
blz. 17
onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis
blz. 19
1.0 Inleiding
blz. 19
1.1. Wat is de Richtlijn?
blz. 19
1.2 De praktische relevantie van de Richtlijn
blz. 20
1.3 Hoe past de Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs in het
Taalplan ACR en het Auris‐taalbeleid?
blz. 21
1.4 Onderzoeksvraag
blz. 22
2. De totstandkoming van de Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs voor leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis
blz. 24
blz. 24
2.1 Beschrijving van het proces tot het komen van de richtlijn
blz. 24
blz. 25
2.0 Inleiding
2.2 Evaluatie van de gevolgde werkwijze
3. Moedertaalverwerving en het leren van een vreemde taal bij kinderen met en zonder een taalontwikkelingsstoornis 3.0 Inleiding
3.1. Wat is een taalontwikkelingsstoornis?
blz. 26
blz. 26
blz. 26
3.2. Woordenschatverwerving in de moedertaal bij kinderen zonder TOS
blz. 29
3. 3 Woordenschatverwerving in de moedertaal bij kinderen met TOS
3.4. Woordenschatverwerving in een vreemde taal bij leerlingen met TOS
blz. 32 blz. 34
3.5 Wat wordt er van leerlingen met TOS verwacht door de wetgeving bij het leren van een vreemde taal?
3.5.1 Wetgevingen
blz. 35
3.5.2 Europees Referentiekader
blz. 36
blz. 38
blz. 38
blz. 35
4. Vreemde talenonderwijs bij leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis in het voortgezet speciaal onderwijs
4.1 Vreemde talenonderwijs aan leerlingen op het voortgezet regulier onderwijs
13
4.1.1 Welke methoden en aanpakken worden binnen het voortgezet regulier onderwijs toegepast voor Engelse woordenschatonderwijs? blz. 38 4.1.2 In hoeverre zijn de methoden en aanpakken voor reguliere leerlingen toepasbaar op leerlingen met TOS?
blz. 40
4.2 Hoe moet rekening gehouden worden met factoren waar leerlingen met TOS tegenaan lopen bij het leren van (Engelse) woordenschat?
4.2.1. Het begrijpen en reproduceren van nieuwe woorden
blz. 45
4.2.2. De codering en retentie van nieuwe woorden
blz. 46
blz. 45
4.3 Docenten Engels over het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS
4.4 Leerlingen met TOS over het leren van Engels woordenschat 5. Conclusie
blz. 47
blz. 52
blz. 56
blz. 59
6. 1. Aanbevelingen voor gebruik van de richtlijn op de Auris Colleges
blz. 59
6. 2. Aanbevelingen voor toekomstige ontwikkeling van de richtlijn
blz. 59
6. 3. Aanbevelingen voor gerelateerd en verdere onderzoek naar vreemde
taalonderwijs aan leerlingen met TOS
6. Aanbevelingen
Literatuurlijst
blz. 59
blz. 61
Bijlagen:
A. Vragenlijst leerlingen
B: Enquête docenten
15
Inleiding Het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) richt zich op kinderen met een fysieke en/of cognitieve beperking. Deze beperkingen zijn onderverdeeld in vier verschillende clusters 1. Het Cluster 2‐ onderwijs richt zich op leerlingen met een auditieve beperking (doof of slechthorend/SH), taalontwikkelingsstoornissen (TOS 2) of communicatieve problemen, zoals bepaalde vormen van een autisme spectrum stoornis (ASS) (Auris.nl, 2014). In het VSO worden, net als op het regulier onderwijs, de moderne vreemde talen Engels, Frans en Duits aangeboden. Voor de leerlingen is Engels een verplicht vak waar eindexamen in gedaan moet worden om het diploma te behalen. De Richtlijn Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (de Richtlijn) en deze theoretische verantwoording richten zich op leerlingen met ESM en de moderne vreemde taal Engels. De theoretische verantwoording dient als wetenschappelijke onderbouwing bij deze Richtlijn. In dit kader is onderzocht op welke manier het woordenschatonderwijs voor het Engels zou moeten worden aangeboden op het VSO. In deze theoretische verantwoording wordt de theoretische achtergrond van de richtlijn behandeld. De Richtlijn is geschreven als aanvulling op het huidige taalplan 3 van het Auris College Rotterdam (ACR), een cluster 2 VSO school. Het taalplan van het ACR (Taalplan ACR) is geschreven als verlengstuk van het Auris‐taalbeleid. Het Auris‐taalbeleid legt de focus op het verbeteren van de taalvaardigheid door middel van een planmatig kader (Fortgens, 2009). Het Taalplan ACR is vooral bedoeld als handreiking aan medewerkers‐ docenten, logopedisten, therapeuten en pedagogische medewerkers‐ binnen de school. De focus wordt gelegd op de problematiek van de leerlingen in cluster 2 en op welke wijze taal‐ en woordenschatonderwijs aangeboden wordt binnen het ACR. In het eerste hoofdstuk van deze theoretische verantwoording wordt het belang en de relevantie van de Richtlijn besproken. In hoofdstuk twee wordt de totstandkoming van de Richtlijn behandeld. In hoofdstuk drie wordt uitgelegd wat een taalontwikkelingsstoornis inhoudt. Ook wordt in dit hoofdstuk de woordenschatverwerving van de moedertaal en een vreemde taal besproken. Hoofdstuk vier richt zich op vreemde talenonderwijs aan leerlingen met TOS op het voortgezet speciaal onderwijs. Vervolgens wordt in hoofdstuk vijf de conclusie gegeven en sluit de theoretische
1
Cluster 1: voor visueel gehandicapten, cluster 3: voor lichamelijk en/of verstandig gehandicapten, zeer moeilijk lerende leerlingen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap en cluster 4: voor leerlingen met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen (Rijksoverheid, 2014).
2
In paragraaf 3.1 wordt de diagnose TOS toegelicht.
3
Het Auris College Rotterdam heeft sinds de komt van het Auris‐taalbeleid geen eigen taalbeleid meer. Het taalbeleid van het Auris College Rotterdam is nu een taalplan.
17
verantwoording af met hoofdstuk zes waarin aanbevelingen voor gebruik en toekomstige ontwikkeling van de Richtlijn en onderzoek worden geformuleerd.
1. De Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis 1.0 Inleiding In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt vermeld wat verstaan wordt onder de Richtlijn Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf de praktische relevantie van de Richtlijn behandeld. Hierbij wordt gekeken hoe de Richtlijn past binnen het Auris‐taalbeleid en het Taalplan ACR. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag geformuleerd. 1.1 Wat is de Richtlijn? De Richtlijn is een lijst met aanbevelingen en praktische tips aan docenten Engels die Engelse woordenschat onderwijzen aan leerlingen met TOS. De aanbevelingen zijn gebaseerd op basis van bevindingen uit de praktijk en theorie. In de Richtlijn wordt als eerste de noodzaak en de aanleiding voor het schrijven van de Richtlijn besproken (zie ook paragraaf 1.2). Vervolgens komt de huidige situatie voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS aan bod. Hierbij worden de huidige didactische werkvormen en methoden behandeld waar leerlingen met TOS baat bij hebben. Afsluitend worden aanbevelingen gegeven aan docenten Engels voor het onderwijzen van Engelse woordenschat. Het doel van de Richtlijn is de effectiviteit van de woordenschatlessen aan leerlingen met TOS te verhogen. Gelet op de zeer beperkte woordenschat van leerlingen met TOS ligt de focus van de Richtlijn op woordenschatonderwijs. Niet alleen in de moedertaal, maar ook in een vreemde taal, zoals het Engels, hebben de leerlingen moeite met het begrijpen en correct gebruiken van de woorden. Met de aanbevelingen kunnen de docenten gericht woordenschatonderwijs bieden aan de leerlingen met TOS. De richtlijn die hier is ontwikkeld heeft de volgende kenmerken: De richtlijn: 1. sluit aan bij de behoeften van leerlingen met TOS, zoals het bieden van structuur en herhaling en extra aandacht op vlakken zoals lezen en begrip. 2. biedt een eenduidige aanpak voor het aanbieden van Engelse woorden. Docenten bieden Engelse woordenschat aan volgens eenzelfde methode of didactiek. Dit biedt de leerlingen de structuur die zij nodig hebben (Van Weerdenburg e.a., 2009).
19
3. bevat aanbevelingen die zijn gericht op het aanbieden van zowel de vertaalequivalent (de Engelse label) als de betekenis (het concept) van het woord. 4. is niet alleen practise based, maar ook science based, waarbij vooral gebruik is gemaakt van onderzoek naar woordenschatonderwijs aan reguliere leerlingen, moedertaalonderwijs aan leerlingen met TOS en woordenschatverwerving van kinderen met TOS. 1. 2 De praktische relevantie van de Richtlijn Het praktische belang van de Richtlijn is gelegen in de verbetering van het woordenschatonderwijs voor het Engels aan leerlingen met TOS. Het leren van een vreemde taal voor leerlingen met TOS is zeer lastig. Het Engels, zo blijkt uit de praktijk, is een moeilijk te leren taal door de uitspraak van klanken die niet in het Nederlands voorkomen en de onregelmatige spelling van de Engelse woorden. Eveneens blijkt dat deze leerlingen de vertaalequivalenten van het Nederlands naar het Engels en het Engels naar het Nederlands vrij gemakkelijk leren. Opvallend is dat zij de geleerde woorden niet goed kunnen toepassen tijdens spreek‐ en of schrijfoefeningen. Dit kan komen doordat zij de woorden niet gemakkelijk uit hun mentale lexicon kunnen opdiepen of toepassen (Leonard & Deevy, 2004), of de betekenis van de Nederlandse woorden niet kennen, slechts de vertalingen. Uit praktijkervaring blijkt dat leerlingen de Engelse equivalent voor bijvoorbeeld het Nederlandse label sjaal kunnen vertalen. Dit houdt alleen niet in dat zij per definitie weten wat het concept sjaal inhoudt. De leerlingen kennen in dit geval alleen de vertaalequivalent en kunnen het woord niet toepassen in een gesprek of schrijven. Woordenschatonderwijs in het Nederlands geeft veel aandacht aan het vergroten van de Nederlandse woordenschat tijdens het vak Nederlands en overige vakken, zoals geschiedenis, biologie en wiskunde. Er wordt echter minder aandacht gegeven aan woordenschatonderwijs voor de moderne vreemde talen tijdens de lessen Engels en Duits 4. Voor het vak Engels is het essentieel dat de leerlingen een goede woordenschat opbouwen, omdat in dit vak verplicht eindexamen gedaan moet worden waarbij vooral tekstbegrip een grote rol speelt. Voor deze vaardigheid is een goede woordenschat van belang (o.a. Snow, 2006; Hacquebord e.a., 2004; Mondria & Mondria‐ de Vries, 1997). Docenten Engels op de Auris Colleges hebben geen richtlijnen voor het onderwijzen van woordenschat aan leerlingen met TOS. De didactiek voor het aanbieden van woordenschatonderwijs in het Engels aan leerlingen met TOS kan hierdoor per docent verschillen, evenals de kwaliteit
4
Andere moderne vreemde talen‐ naast het Engels en Duits‐ worden niet aangeboden binnen het Auris College Rotterdam of de overige Auris Colleges.
daarvan. Nieuwe docenten Engels die nog niet eerder les hebben gegeven aan leerlingen met TOS weten niet met welke factoren rekening gehouden dient te worden en waar de leerlingen tegenaan lopen bij het leren van woordenschat. Binnen de lerarenopleidingen wordt geen aandacht besteed aan het onderwijzen binnen het speciaal onderwijs. Dit heeft als gevolg dat nieuwe docenten binnen het speciaal onderwijs geen leidraad hebben bij het onderwijzen van leerlingen met specifieke behoeften. 1. 3 Hoe past de Richtlijn Engels woordenschatonderwijs in het Taalplan ACR en het Auris‐ taalbeleid? De Richtlijn is geschreven als aanvulling op het huidige taalplan binnen het Auris College Rotterdam (Boerwinkel e.a., 2009). Binnen dit taalplan is namelijk geen aandacht besteed aan vreemde talenonderwijs. Het doel van het Taalplan ACR is het taalaanbod en de instructies afstemmen op het (taal)niveau van de individuele leerling. Dit doel wordt gerealiseerd door middel van het gericht ontwikkelen van de op school benodigde taalvaardigheid en het talige aanbod in alle lessen afstemmen op het taalvaardigheidsniveau van de leerlingen (Taalplan Auris College Rotterdam, 2014). Het Taalplan ACR is vooral theoretisch ingericht met o.a. informatie over het cluster 2‐ onderwijs en de problematiek van deze leerlingen en richtlijnen voor het aanbieden van moedertaal aan leerlingen met een cluster 2‐indicatie. Deze Richtlijn vult dit goed aan vanwege de praktische aanbevelingen voor de docenten Engels en de aandacht voor leerlingen met TOS op het VSO. Binnen het Taalplan ACR wordt aandacht besteed aan woordenschatbeleid in de klas. De focus ligt echter op woordenschatonderwijs binnen de moedertaal en niet binnen de moderne vreemde talen, waar het Engels onder valt. Ook hier vult de Richtlijn het Taalplan ACR aan door te focussen op het aanpassen van woordenschatonderwijs voor leerlingen met TOS. Wanneer de leerlingen meer profijt hebben van de woordenschatlessen, wordt de woordenschat vergroot doordat (meer) woorden beter worden opgenomen. Dit resulteert weer in betere schoolresultaten, omdat de lesstof beter wordt begrepen. Binnen de klas wordt door de docent zoveel mogelijk bewust omgegaan met het inslijpen van nieuwe woorden. Ook wordt geprobeerd te werken met een didactische methode, 'de Viertakt' van Verhallen (2009). Deze methode maakt onderdeel uit van de Met Woorden in de Weer‐aanpak (van den Nulft & Verhallen, 2009). De Richtlijn en het Auris‐taalbeleid hebben een aantal gezamenlijke uitgangspunten bij het onderwijzen van woordenschat. In het Auris‐taalbeleid wordt verondersteld dat leerlingen binnen Auris het meeste profijt hebben bij een gestructureerde aanpak bij het aanbieden van taal. De Richtlijn richt zich op het gestructureerd aanbieden van woordenschat, zodat de prestaties van de leerlingen verbeteren. Zowel in het Auris‐taalbeleid, als het Taalplan ACR en de Richtlijn wordt de 21
Met Woorden in de Weer‐aanpak gezien als model waar de leerling baat bij heeft bij het aanbieden van woordenschat. Ook het gebruik van gebaren binnen woordenschatonderwijs wordt in het Auris‐taalbeleid behandeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen Nederlands met Gebaren (NmG) en Nederlandse Gebarentaal (NG). In het Auris‐taalbeleid wordt gepleit voor het gebruik van NmG, gesproken Nederlands met daarbij het gebruik van gebaren als ondersteuning van de gesproken woorden. Het gebruik van NmG is bedoeld het gesproken Nederlands toegankelijker te maken en te verduidelijken (Fortgens, 2009). Onderzoek van o.a. Bode (2002) en Bode & Knoors 5 (2003) geven aan dat het gebruik van gebaren een positief effect heeft op het onthouden van woorden. De aanbevelingen in de Richtlijn houden hier rekening mee. Het Auris‐taalbeleid en de Richtlijn benadrukken allebei het belang van (begrijpend en technisch) lezen. Leesonderwijs is binnen Auris van groot belang, vooral vanwege de grote moeite die leerlingen ondervinden bij het lezen. Zowel het Auris‐taalbeleid als de Richtlijn wordt aanbevolen meer aandacht te besteden aan lezen. De redenen hiervoor zijn: (i) de woordenschat bij de leerlingen vergroten, (ii) het tekstbegrip verbeteren en (iii) de cognitieve ontwikkeling en leermogelijkheden stimuleren. De Richtlijn is bestemd voor docenten Engels, maar zou ook gebruikt kunnen worden door docenten van de overige vreemde talen die te maken hebben met leerlingen met TOS op het VSO. In de Richtlijn wordt slechts een klein onderdeel van het leren van de Engelse taal behandeld, namelijk woordenschat. Om tot een volledig taalplan binnen het ACR te komen, moeten er eerst andere richtlijnen worden opgesteld die de aandacht richten op overige aspecten van de Engelse taal, zoals de syntaxis en morfologie. 1.4 Onderzoeksvraag Leerlingen met TOS ondervinden moeite bij het onthouden en correct gebruiken van Engelse woorden. Van de leerlingen wordt verwacht dat zij voldoende Engelse woorden beheersen om hun eindexamen Engels met goed gevolg af te ronden. Nieuwe docenten Engels, maar ook ervaren docenten Engels hebben geen richtlijnen bij het aanbieden van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS. De bestaande methoden zijn gericht op woordenschatonderwijs aan reguliere leerlingen. De ervaren docenten maken bij het aanbieden van Engelse woordenschatonderwijs aan leerlingen
5
De onderzoeken van Bode (2002) en Bode & Knoors (2002) zijn gericht op het aanleren van Nederlandse woorden aan leerlingen met ESM. Aangenomen kan worden dat het gebruik van gebaren ook baat heeft bij het aanleren van Engelse woorden aan leerlingen met ESM.
met TOS gebruik van hun praktijkervaringen. Voor nieuwe, onervaren docenten is het aftasten welke methoden effectief zijn. Voor dit literatuuronderzoek is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: "Hoe kan woordenschatonderwijs voor het Engels effectief worden aangeboden aan leerlingen met TOS op het voortgezet speciaal onderwijs?" Aan deze onderzoeksvraag zijn op basis van literatuuronderzoek en practise based evidence de volgende deelvragen gekoppeld: ‐
Aan welke eisen moet Engels woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS voldoen?
‐
In hoeverre zijn bestaande (reguliere) methodieken en didactische werkvormen voor het aanbieden van Engels woordenschatonderwijs effectief gebleken voor leerlingen met TOS?
In hoofdstuk drie en vier van deze theoretische verantwoording wordt getracht een antwoord te geven op bovenstaande onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen.
23
2. De totstandkoming van de Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs voor leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis 2.0 Inleiding In dit hoofdstuk wordt kort beschreven hoe de richtlijn tot stand is gekomen en wordt de gevolgde werkwijze besproken. 2.1 Beschrijving van het proces tot het komen van de Richtlijn De Richtlijn is voor een deel gebaseerd op praktijkervaringen van docenten Engels (practise based evidence) en voor een deel uit bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur (science based evidence). Uit de praktijk en theorie kwam naar voren dat er behoefte was aan aanwijzingen bij het onderwijzen van woordenschat Engels aan leerlingen met TOS. De behoefte aan aanwijzingen heeft geleid tot het ontwikkelingen van de Richtlijn. Als eerste is een inventarisatie gemaakt van de huidige praktijk. Hierbij is gekeken naar de manier waarop docenten Engels momenteel Engelse woordenschat aanbieden aan leerlingen met TOS. Vervolgens is aan de hand van een vragenlijst aan docenten Engels van het Auris College Rotterdam, Auris College Goes en het Auris College Utrecht gevraagd naar de manier waarop zij aandacht besteden aan woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS en tegen welke problemen zij aanlopen. De reden om voor drie Auris Colleges te kiezen, is om te peilen hoe binnen Auris woordenschatonderwijs Engels wordt toegepast aan leerlingen met TOS. Met behulp van de vragenlijst is gekeken naar de problemen die optreden bij het aanbieden van Engelse woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS. Tijdens het proces van het schrijven van de Richtlijn is gelijktijdig een literatuuronderzoek gedaan naar woordenschatonderwijs in het vreemde talenonderwijs. Hierbij is gekeken naar de effectiviteit van woordenschatonderwijs aan reguliere leerlingen op het voortgezet onderwijs. In dit literatuuronderzoek is ook onderzocht wat bekend is over woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS. Met de bevindingen opgedaan in de praktijk en de kennis vanuit de literatuur zijn aanbevelingen opgesteld die in de richtlijn worden gepresenteerd. Binnen de richtlijn ligt de focus op (i) de noodzaak en aanleiding voor het schrijven van een richtlijn, (ii) de huidige situatie van woordenschatonderwijs voor het Engels aan leerlingen met een problematiek op het gebied van spraak en/of taal en (iii) aanbevelingen die mogelijk een positief effect hebben op woordenschatonderwijs aan deze groep leerlingen.
2.2 Evaluatie van de gevolgde werkwijze In deel één van de Richtlijn, waarin de noodzaak en aanleiding van de Richtlijn wordt behandeld, is de focus vooral gelegd op praktijkervaringen. Voor deel twee, waarin de huidige situatie wordt omschreven, en deel drie, waar de aanbevelingen worden gegeven, was het gebruik van wetenschappelijke literatuur van groot belang. Er was voor gekozen eerst de opzet van de theoretische verantwoording te formuleren, vervolgens de Richtlijn te schrijven en tot slot de theoretische verantwoording verdere diepgang te geven. Tijdens het schrijven van het tweede deel van de Richtlijn werd duidelijk dat soms nog onvoldoende diepgravend literatuuronderzoek gedaan om goed onderbouwde aanbevelingen te kunnen formuleren. Het werd duidelijk dat een groot deel van de theorie van belang was voor de Richtlijn en dat eerst de theoretische verantwoording geschreven had moeten worden.
25
3. Moedertaalverwerving en het leren van een vreemde taal bij kinderen met en zonder een taalontwikkelingsstoornis 3.0 Inleiding Niet bij elk kind verloopt de taalverwerving op eenzelfde manier. Bij sommige kinderen is er sprake van een vertraagde taalverwerving, waarbij de taalverwerving zich wel op een normale manier ontwikkelt, maar langzamer op gang komt. Daarnaast zijn er ook kinderen met een taalontwikkelingsstoornis, TOS. In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de verschillen in moedertaalverwerving bij kinderen met en zonder TOS. Ook wordt aandacht besteed aan de woordenschatverwerving bij kinderen met en zonder TOS. Vervolgens wordt behandeld hoe TOS het leren van een vreemde taal hindert. Tot slot wordt gekeken naar wat er van leerlingen met TOS verwacht wordt bij het leren van een vreemde taal op basis van bestaande regelgeving. 3.1. Wat is een taalontwikkelingsstoornis? De term taalontwikkelingsstoornis heeft geen duidelijke definitie. Bij leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis, TOS, verloopt de taalverwerving niet volgens de norm zonder dat hier duidelijke aanwijsbare oorzaken voor zijn. Uit internationaal onderzoek (Law, Boyle, Harris, Harkness & Nye, 1998) is naar voren gekomen dat drie tot zeven procent van de kinderen (S‐) TOS heeft (Tomblin et al., 1997). De term Specific Language Impairment (SLI) 6 is de internationale benaming voor een taalstoornis die in de Nederlandse literatuur bekend staat als specifieke taalontwikkelingsstoornissen, ofwel (S‐)TOS (voorheen ernstige spraak en/of taalmoeilijkheden, ESM). Leonard geeft de volgende definitie van SLI: "Significante beperking in taalvaardigheid, waarbij de factoren die gewoonlijk gepaard gaan met taalleerproblemen‐ zoals gehoorproblemen, lage non‐verbale intelligentietestscores en neurologisch letsel ‐ niet evident/aangetoond zijn" (vertaald uit: Leonard, 2008: 3). Op de site van de Koninklijke Auris Groep wordt TOS beschreven als "een beperking in het spreken en begrijpen van een taal, waarbij de communicatie tussen mensen belemmerd wordt" (Auris.nl, 2014). Bishop (2000) geeft aan dat kinderen met TOS grammatica, woordenschat en vaak ook fonologie moeilijk verwerven. Hierdoor heeft het kind moeite zich te verwoorden of te uiten. Het begrip van
6
De termen SLI en TOS zijn volgens de literatuur niet geheel gelijk aan elkaar, alhoewel er discussies zijn over het precieze verschil. Volgens Kouwenberg et al. (2007) zou TOS betrekking hebben op zowel spraak als taal, terwijl bij SLI alleen de taal, en niet de spraak, een stoornis vertoont. In dit verslag wordt de term TOS gebruikt, ook als in de geraadpleegde literatuur gebruik wordt gemaakt van de term SLI.
het kind is vaak ook verstoord. Het kind focust zich tijdens een gesprek op enkele inhoudswoorden en vormt hieruit de betekenis van de zin, waardoor gesproken taal niet goed wordt begrepen. Een gevolg van TOS is het hebben van moeilijkheden in het gebruik van pragmatiek (McArthur & Bishop, 2000). Zoals Bishop (2000) al aangeeft worden, naast de pragmatiek, ook in andere onderdelen van de taal moeilijkheden ervaren. In onderstaand schema wordt per component van de taal weergegeven waar leerlingen met TOS moeilijkheden bij ondervinden. Fonologie
‐ Auditieve verwerkingsproblemen kunnen voorkomen, waarbij de spraak niet goed verstaan wordt in complexe luistersituaties (zoals in een rumoerig klaslokaal) (Taalbeleidsplan Auris College Rotterdam, 2009). ‐ Ook kunnen door de auditieve verwerkingsproblemen complexe zinnen en instructies en snelle en vervormde spraak niet goed verwerkt worden (Taalbeleidsplan Auris College Rotterdam, 2009). ‐ leerlingen met auditieve verwerkingsproblemen hebben moeite met het onthouden van wat gezegd wordt (Neijenhuis e.a., 2010).
(Morfo)syntaxis
‐ Moeite met het formuleren van correcte zinnen met o.a. vervoegingen, verbuigingen en woordvolgorde (Langberg e.a., 2012).
Semantiek
‐ Woordvindingsproblemen (Langberg e.a., 2012). ‐ Kleine woordenschat (Taalbeleidsplan Auris College Rotterdam, 2009).
Pragmatiek
‐ Moeite met het begrijpen en het gebruiken van taal in sociale en pragmatische contexten (McArthur & Bishop, 2000). ‐ Problemen in de communicatie omdat kinderen met TOS minder taalbegrip hebben, waardoor gesproken of geschreven taal niet goed begrepen wordt (Taalbeleidsplan Auris College Rotterdam, 2009).
Bovenstaande moeilijkheden die worden veroorzaakt door TOS gelden, vanwege de verschillende typen, niet voor iedereen met deze diagnose. De symptomen verschillen per kind. Dit maakt de populatie kinderen met een spraak‐ en/of taalstoornis een heterogene groep. In verschillende studies (o.a. Beitchman et al, 1989) zijn indelingen gemaakt als basis voor de classificatie van TOS (Van Weerdenburg & Verhoeven, 2009). De meeste bekende indeling is die van
27
Rapin en Allen (Rapin & Allen, 1983; Rapin 1996). Zij verdelen kinderen met TOS in drie verschillende groepen, namelijk: 1. receptieve spraak‐ en/of taalontwikkelingsstoornis waarbij vooral het taalbegrip verstoord is. Deze leerlingen kunnen zich vlot uitdrukken, terwijl het inhoudelijke taalbegrip laag is; 2. expressieve spraaktaalontwikkelingsstoornis waarbij de taalproductie verstoord verloopt. Deze leerlingen hebben moeite met grammatica, hebben een beperkte actieve woordenschat en hebben woordvindings‐ of verwoordingsproblemen; 3. informatieverwerkingsstoornis waarbij problemen zijn op het gebied van de semantiek, pragmatiek en gespreksvoering (van Weerdenburg & Verhoeven, 2007). Behandeling kan ervoor zorgen dat de spraak en taal van kinderen met TOS verbetert, maar TOS zal nooit geheel verdwijnen (Leonard, 2008: 3). De oorzaken van TOS zijn moeilijk te achterhalen. Naar de mening van Van Weerdenburg (2009) zijn er vijf mogelijk oorzaken voor TOS, namelijk: (i) een genetische bepaaldheid waarbij sprake is van een erfelijke taalzwakte, (ii) neurologische onrijpheid, (iii) auditieve verwerkingsproblemen waarbij het kind wel een normale gehoordrempel heeft, maar geluidspatronen niet goed kan verwerken, (iv) onvoldoende hypothesetoetsend vermogen en (v) problemen met verbale informatieverwerking (Goorhuis & Schaerlaekens, 2000). Deze kenmerken maken het voor leerlingen met TOS moeilijk een taal goed onder de knie te krijgen. Met name woordenschatverwerving wordt negatief beïnvloed door bovenstaande defecten (Gupta & MacWhinney, 1997). De indicatie (diagnose‐stelling) TOS wordt gegeven wanneer er een afwijking is op twee of meer van de volgende gebieden (Van Weerdenburg & Verhoeven, 2007): ‐ Auditieve verwerkingsproblemen ‐ Spraakproblemen ‐ Grammaticale problemen ‐ Lexicaal‐semantische problemen Volgens gegevens van MET‐ESM‐ methodiekontwikkeling voor het VSO, cluster 2‐ , zaten in 2011 1.388 jongeren met TOS op het voortgezet speciaal onderwijs (Noppers et al., 2011). De groep leerlingen met TOS vormt de meerderheid van de leerling‐populatie binnen het cluster 2‐onderwijs. De problematiek van leerlingen met TOS levert veel moeite op bij het spreken en begrijpen van het Nederlands. Ondanks deze problemen in de moedertaal, wordt binnen het onderwijs van deze
leerlingen verwacht dat zij de moderne vreemde taal Engels zodanig beheersen dat zij binnen het vmbo‐ of havo 7‐niveau het staatsexamen Engels kunnen afleggen. De leerlingen met TOS binnen het praktijkonderwijs doen geen examen voor het vak Engels. Bevindingen uit de praktijk wijzen erop dat leerlingen met TOS grote problemen ondervinden bij het leren van een vreemde taal zoals het Engels. Woordenschatverwerving is een van de belangrijkste aspecten van het leren van een (vreemde) taal (Verhallen & Verhallen, 1994: 22). Leerlingen met TOS hebben een (zeer) beperkte woordenschat in de moedertaal (Van Weerdenburg, 2009). Dit heeft verstrekkende gevolgen voor het vreemdetalenonderwijs en ‐leren. Docenten Engels moeten niet alleen de Engelse woorden aanbrengen bij de kinderen, zij zijn ook genoodzaakt de betekenis van de onbekende Nederlandse woorden, d.w.z. de vertaalequivalenten van de Engelse woorden, duidelijk te maken aan de leerlingen. In paragraaf 3.2, 3.3 en 3.4 wordt nader uitgelegd hoe woordenschatverwerving verloopt in de moedertaal bij leerlingen met en zonder TOS en in een vreemde taal.
3.2. Woordenschatverwerving in de moedertaal bij kinderen zonder TOS In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan woordenschatverwerving in de moedertaal bij kinderen zonder TOS. Voordat dit gedaan kan worden moet eerst duidelijk zijn wat een woord kennen betekent en hoe woorden zijn opgeslagen in de hersenen. Woorden zijn klankgehelen of lettercombinaties die daarnaast een betekenis hebben. Woorden verwijzen naar denkbeelden in het hoofd van de mens. Verhallen & van den Nulft (2009) geven aan dat een woord bestaat uit een woordvorm oftewel een label ('paard', 'horse', 'cheval' etc.) en een woordbetekenis oftewel een concept (een zoogdier met vier benen en een lange staart). Een woord is een label, dat verwijst naar een concept. Een concept is een brokje kennis (Verhallen & van den Nulft, 2009). Bij het leren van een woord gaat het om het leren van het achterliggende concept bij een bepaalde woordvorm. Een woord is een eenheid van taal en van denken (zie figuur hieronder).
7
De leerrichting VWO wordt niet besproken, omdat op de Auris Colleges het VWO niet wordt aangeboden. Voor zover bekend bij de schrijver wordt ook op het overige voortgezet speciaal onderwijs het VWO niet aangeboden.
29
Bron: Verhallen, 2009.
Bij woordenschatonderwijs zijn de opslag van woorden en betekennissen van belang. Alle woorden die een kind verwerft worden opgeslagen in het mentale lexicon. Verhallen en Verhallen (2004) stellen het mentale lexicon voor als een netwerk waarin de woorden knooppunten zijn tussen verschillende verbindingen. De verbindingen staan voor betekenisrelaties die elk "een uitgebreide hoeveelheid
kennis
over
klanken,
betekenis,
grammaticale
eigenschappen
en
gebruikersmogelijkheden" bevatten (Verhallen en Verhallen, 2004: 93). In het netwerk is informatie over het klankpatroon en de schrijfwijze van een woord opgeslagen. Hieronder wordt het label en het achterliggende concept van het woord appel gegeven:
Bron: van den Nulft & Verhallen, 2009.
Woordvormen kunnen worden opgehaald uit het mentale lexicon op basis van beginklank, middenklank of eindklank (fonologische codering). Behalve de woordvormen zijn ook de woordbetekenissen in het mentale lexicon opgeslagen. Bij één woordvorm kunnen verschillende betekenisaspecten zijn opgeslagen. Deze kennis (concepten) en alle mogelijke betekenisverbindingen zijn opgeslagen in een hiërarchisch geordend systeem. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de hiërarchische structuur in het mentale lexicon:
Bron:Verhallen & Verhallen, 2004
Bij
normale,
ongestuurde
woordenschatverwerving
komen
drie
principes
voor
woordenschatuitbreiding aan de orde, namelijk: labelen, categoriseren en netwerkopbouw: 1. Door het labelen van concepten leert een kind steeds meer nieuwe woorden bij, wat zorgt voor de vergroting van de woordenschat. Zo leert een kind dat het woord 'bloem' verwijst naar de rozen die in de tuin groeien. 2. Door het categoriseren van woorden leert een kind de betekenis van het woord beter en preciezer. Een kind leert het woord kennen in verschillende contexten waardoor er meer verdieping in woordkennis is. Het kind leert dat 'bloem' niet alleen van toepassing is op de rozen in de tuin, maar ook op de narcissen op tafel en de afbeelding van krokussen in het prentenboek. 3. Door netwerkopbouw leert een kind meerdere betekenisrelaties tussen verschillende woorden in het netwerk te leggen. Hierdoor wordt de woordkennis nog meer verdiept. Verschillende verbindingen in het mentale lexicon komen tot stand, zoals betekenisverbindingen (bloem‐steel, bloem‐plant) en vormverbindingen (bloem‐roem) (Verhallen, 1997)
31
Wanneer kinderen woorden beginnen te combineren tot korte zinnetjes, wordt er gesproken van de tweewoordsfase, gevolgd door de meerwoordsfase 8. In deze fase wordt voornamelijk gebruik gemaakt van inhoudswoorden‐ zoals werkwoorden en zelfstandige naamwoorden. Functiewoorden‐ grammaticale woorden die in eerste instantie bedoeld zijn voor de syntactische structuur van een zin, zoals lidwoorden‐ ontbreken nog in de taaluitingen van het kind (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Op het moment dat kinderen tussen de 50 en 100 woorden hebben verworven, begint vaak de zogeheten woordenschatexplosie, waarbij in zeer korte tijd een sterke groei in de woordenschat plaatsvindt. Dit gebeurt echter niet bij elk kind met een normale taalverwerving (Reznick & Goldfield, 1992). De vroege woordenschat van kinderen bestaat vooral uit zelfstandige naamwoorden die worden aangevuld met sociale uitdrukkingen (zoals ‘bah’, ‘ja’, ‘au’), werkwoorden en bijwoorden (Snow, Dubber & de Blauw, 1982). Volgens eerder onderzoek van Benedict (1979) en Fenson et al. (1993) zou 87% van de kinderen van 14 maanden oud tenminste 100 woorden kunnen verstaan. De receptieve woordenschat van kinderen in de leeftijd van 5 à 6 jaar wordt geschat tussen de 6.000 en 8.000 woorden (Templin, 1957, August, 1978, Carey, 1978, Aitchinson, 1994). Dit kan soms oplopen tot 14.000 woorden. De productieve woordenschat ligt tussen de 3.000 en 4.000 woorden (Templin, 1957, August, 1978, Carey, 1978, Aitchinson, 1994). Op 12 jarige leeftijd beschikt een kind over 17.000 woorden 9 (bij allochtonen kinderen is de woordenschat lager, zo rond de 10.000 woorden). Het aantal woorden dat een kind per dag en per jaar bijleert is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder het milieu waarin een kind opgroeit, maar ook het leesvaardigheidsniveau van het kind (Baker, Simmons & Kame’enui, 1998; Glopper, Fukkink, & Swanborn, 2000).
3. 3 Woordenschatverwerving in de moedertaal bij kinderen met TOS Kinderen met TOS vertonen in vergelijking met kinderen zonder TOS op vier punten een afwijking in woordenschatverwerving in de moedertaal, namelijk bij: 1. het opnemen van nieuwe woorden 2. de reproductie van nieuwe woorden
8
In Kindertaalverwerving: een handboek voor het Nederlands (Gilles & Schaerlaekens, 2000) worden voorbeelden van de taaluitingen van een kind in de verschillende fasen weergegeven. Voor meer informatie wordt u doorverwezen naar dit handboek.
9
Er zijn geen lijsten bekend bij de schrijver waarop wordt aangegeven hoe groot de productieve en receptieve woordenschat van kinderen met TOS is.
3. de codering van nieuwe woorden 4. de retentie van woorden
Afwijkingen in het opnemen en reproduceren van nieuwe woorden zijn mogelijke gevolgen van de problemen met codering van nieuwe woorden en de retentie van woorden. In de literatuur worden verschillende mogelijke oorzaken gegeven voor de hierboven vermelde afwijkingen in woordenschatverwerving bij kinderen met TOS. Bishop (1992) geeft verschillende hypotheses, namelijk: ‐ Outputstoornis, waarbij de onderliggende linguïstische competentie intact is, maar waarbij er een defect is bij het omzetten van de kennis in een spraaksignaal. ‐ Conceptueel deficiet, waarbij er sprake is van een verstoorde conceptuele ontwikkeling. Kinderen met dit deficiet hebben problemen met symbolisch redeneren wat er voor zorgt dat de lexicale ontwikkeling stagneert (Bishop geeft echter aan dat hier weinig evidentie voor is). ‐ Informatieverwerkingsdeficiet waarbij kinderen met TOS een verminderde snelheid en capaciteit van informatieverwerking hebben. Kinderen blijken hierdoor niet goed in staat om de hiërarchisch geordende concepten om te zetten in woorden. De groei in woordenschat kan vertraagd zijn, zonder dat er sprake is van een taalontwikkelingsstoornis. De achterstand die het kind oploopt wordt ingehaald op een later moment. Deze vertraging in de groei van woordenschat kan ook voorkomen bij kinderen met TOS. Bij deze kinderen blijft de achterstand echter bestaan. Kinderen met TOS kunnen op latere leeftijd woorden produceren, terwijl het begrip van de woorden al wel aanwezig kan zijn. Er is vaker sprake van een achterstand in de productieve taal dan in de receptieve taal (Bishop & Edmundson, 1987). Zoals in bovenstaande stuk wordt aangegeven laten leerlingen met TOS vaak een afwijking zien bij zowel het opnemen van nieuwe woorden als het ophalen van nieuw verworven woorden uit hun mentale lexicon (woordvindingsproblemen). Een defect in de fonologische perceptie en/of het fonologische geheugen wordt hiervoor als mogelijke verklaring gegeven (Grigorenko, 2002). Dit defect zou het vormen van labels in het mentale lexicon in de weg staan. Bishop et al. (1996) geven aan dat het verwerken en/of onthouden van fonologische informatie (o.a. spraakklanken en klemtoon) en de woordleerproblemen van kinderen met TOS sterk samen hangen. Leerlingen met TOS hebben een beperkt korte termijngeheugen voor het onthouden van klanken wat het opnemen van taal hindert (Simkens & Verhoeven, 2003: 385). Uit onderzoek van o.a. Gathercole (1999) blijkt dat de fonologische lus, met als taak het opslaan van verbale informatie in het kortetermijngeheugen, belangrijk is bij het leren spreken, het leren lezen, het begrijpen van 33
gesproken taal en het verwerven van een woordenschat (Gathercole, 1999; Gathercole, Service, Hitch, Adams & Martin, 1999). 3.4. Woordenschatverwerving in een vreemde taal bij leerlingen met TOS. Uit onderzoek van Morris & Leuenberger (1990) is gebleken dat leerlingen die moeite hebben ondervonden of ondervinden in het verwerven van hun moedertaal, ook moeite ondervinden in het leren van een vreemde taal. Grigorenko (2002) geeft als reden hiervoor dat het leren van een vreemde taal beïnvloed wordt door de kennis en het begrip welke leerlingen hebben van de fonologische, syntactische en semantische componenten van hun moedertaal. Deze kennis en begrip in bovenstaande componenten is bij leerlingen met TOS echter beperkt. Leerlingen met TOS beginnen dus met een achterstand aan het leren van een vreemde taal, zoals het Engels, omdat zij niet voldoende terug kunnen vallen op hun moedertaal. Hoe groter de woordenkennis en daarmee de woordenschat, des te beter (gesproken en geschreven) teksten worden begrepen. Om een vreemdtalige tekst (in geschreven of gesproken vorm) in grote lijnen te kunnen begrijpen moet ongeveer 90 procent van de woordbetekenissen bekend zijn bij de leerling (Mondria, 1997). Mondria geeft aan dat een beperktere woordenkennis voor spraak verstaan ook volstaat, omdat gesproken teksten vaak informeler zijn en minder verschillende woorden bevatten in vergelijking met geschreven teksten (Mondria & Mondria‐ de Vries, 1997: 9‐10). Mondria & Mondria‐ de Vries (1997) geven aan dat voor de productieve vaardigheden, spreken en schrijven, nog minder dan 90 procent van de woordbetekenissen bekend hoeft te zijn bij de leerling 10. De spreker en schrijver hebben namelijk zelf in de hand welke woorden gebruikt worden. In de praktijk is gebleken dat leerlingen met TOS weinig woordkennis paraat hebben bij productieve taken. Bij spreekvaardigheidoefeningen komt naar voren dat leerlingen Engelse zinnen met veel moeite produceren. Deze zinnen zijn vaak incorrect of bevatten veel Nederlandse woorden of zinsconstructies. Ook bij het schrijven van korte stukken tekst lopen de leerlingen snel vast, met name door de slechte zinsconstructie en gebrekkige woordenschat. Onderzoek van Mondria & Wiersma (2004) toont aan dat woordjes leren van het Nederlands naar het Engels (productie) veel moeilijker is dan woordjes leren van het Engels naar het Nederlands (begrip). Productief leren kost meer tijd dan receptief leren en de productieve kennis neemt sneller af dan de receptieve kennis (Waring, 1997). Mondria & Wiersma (2004) geven aan dat, om deze reden, binnen 10
De exacte percentage is onbekend.
woordenschatonderwijs gekozen kan worden om de leerlingen meer woorden receptief te leren kennen, dan productief. 3.5 Wat wordt er van leerlingen met TOS verwacht door de wetgeving bij het leren van een vreemde taal? 3.5.1 Wetgevingen Voor zover bekend bij de schrijver zijn er geen wetten voor leerlingen met TOS die betrekking hebben op moderne vreemde talen. Er is één wet gevonden die betrekking heeft op o.a. leerlingen met TOS. Volgens artikel 55 van het Examenbesluit (examenblad.nl, 2014) krijgen leerlingen met een handicap ‐waaronder leerlingen met TOS‐ een half uur langer de tijd voor het maken van hun examens. Binnen het Auris College Rotterdam wordt deze wet nageleefd. Leerlingen worden ook de mogelijkheid aangeboden het examen af te leggen op een computer. Daarnaast is informatie gevonden over leerlingen met dyslexie en de regels en wetgeving die voor hen bestaan bij het vreemdetalenexamen (o.a. Masterplandyslexie.nl, 2014; Overheid.nl, 2014). Uit deze informatie is naar voren gekomen dat ontheffing 11 voor onderdelen van het moderne vreemdetalenonderwijs mogelijk is in de onderbouw 12 bij leerlingen die door hun dyslexie te ernstig zijn beperkt om voldoende mee te draaien met de lesstof, net name bij leesvaardigheid. Deze ontheffing geldt echter alleen voor onderdelen van vakken die in de onderbouw worden afgesloten, zoals Frans en/of Duits. Het Nederlands en het Engels zijn verplichte eindexamenvakken waar geen ontheffing voor kan worden verleend (Masterplandyslexie.nl, 2014; Wet Voortgezet Onderwijs, artikel 11d: 2014). Leerlingen met TOS moeten voldoen aan de exameneisen voor het vak Engels, ongeacht problematiek. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen geeft aan dat de kennis van 800 kernwoorden in de basisvorming‐ de eerste drie leerjaren op het voortgezet onderwijs‐ voldoende moet zijn voor de spreekvaardigheid 13. Voor de schrijfvaardigheid zou de kennis van 2000‐3000 14 woorden voldoende 11
Deze ontheffing geldt, voor zover bekend, niet voor leerlingen met TOS of de overige doelgroepen binnen het cluster 2‐ onderwijs.
12
Over ontheffing van het vak Engels in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs wordt niets specifiek vermeldt.
13
Onduidelijk is voor welke niveaus dit aantal kernwoorden is bedoeld. Het niveau voor spreekvaardigheid voor het Engels op het vmbo is A1 (zie voor verdere uitleg paragraaf 3.4.2).
14
Het is bij de schrijver niet bekend of dit aantal woorden nog steeds geldt in 2014. Ook is niet duidelijk hoeveel woorden gekend moeten worden voor een eindexamenniveau vmbo (de leerweg waar veel leerlingen met TOS onder vallen).
35
moeten zijn voor een eindexamenniveau havo/vwo (Nation, 1990). Leerlingen moeten vanaf het vierde leerjaar een drie keer zo grote woordenschat hebben opgebouwd, in vergelijking met de eerste drie leerjaren, om te voldoen aan de eindexamennorm binnen de schrijfvaardigheid. Woordenschatonderwijs binnen de vreemde talen is noodzakelijk om leerlingen met TOS deze norm te helpen behalen. Bovenstaande bronnen richten zich op moderne vreemdetalenonderwijs op het regulier voortgezet onderwijs. Binnen het Taalplan ACR en het algemene taalbeleid van de Koninklijke Auris Groep wordt geen aandacht besteed aan de moderne vreemde talen. Er wordt echter wel aandacht besteed aan woordenschatonderwijs in de moedertaal.
3.5.2 Europees Referentiekader
Het vak Engels is een verplicht vak in het voortgezet onderwijs. Elke scholier in het vmbo, havo of vwo doet eindexamen in dit vak. Om het eindexamen Engels goed af te kunnen sluiten, dienen de leerlingen streefniveaus en eindtermen gebaseerd op het ERK behaald te hebben, welke afhankelijk zijn van de leerweg (vmbo‐bb, vmbo‐kb, vmbo‐tl of havo). De streefniveaus geven weer wat gehaald moet worden voor het schoolexamen (SE) en de eindtermen geven aan wat behaald moet worden voor het centraal schriftelijk examen (CSE). Het Europees Referentiekader (ERK) geeft de niveaus weer die de leerlingen horen te behalen in de moderne vreemde talen om aan de exameneisen te voldoen (zie schema 2). Binnen de streefniveaus wordt er onderscheid gemaakt tussen de volgende vijf taalvaardigheden: luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, spreekvaardigheid, schrijfvaardigheid en leesvaardigheid. Het ERK onderscheidt zes taalcompetentieniveaus, zoals in onderstaande afbeelding wordt getoond:
Bron: erk.nl, 2014
A1 is het laagste niveau waarbij basiszinnen begrepen en gesproken moeten kunnen worden. Van leerling wordt op A1 niveau o.a. verwacht dat zij zichzelf kunnen voorstellen aan anderen en vragen kunnen stellen over persoonlijke gegevens.
Op B1 niveau wordt er van de leerling verwacht dat zij zich kunnen redden in de meeste situaties die kunnen voorkomen tijdens een bezoek aan landen of gebieden waar de moderne vreemde taal wordt gesproken. C1 en C2 zijn de niveaus van een 'near native speaker' waarbij de spreker zich vloeiend kan uitdrukken. Binnen het voortgezet onderwijs wordt dit niveau niet behaald. De taalcompetentieniveaus van het ERK gelden voor alle leerlingen (waaronder leerlingen met TOS) die eindexamen doen in de moderne vreemde talen. Welke eindtermen gelden is afhankelijk van de leerweg die de leerling volgt. Daarnaast verschillen de eindtermen ook per taalvaardigheid. Leerlingen in het vmbo (afhankelijk van de leerweg) moeten een niveau tussen de A1 en B1 halen voor het eindexamen. In onderstaand schema wordt overzichtelijk gemaakt welke streefniveaus en eindtermen er gelden per leerweg en taalvaardigheid. Leerweg
BB
KB
TL
basisberoepsgerichte kaderberoepsgerichte theoretische leerweg leerweg leerweg Luisteren
A2
A2
A2
Gesprekken voeren
A2
A2
A2
Spreken
A2
A2
A2
Schrijven
A1
A1/ A2
A2/B1
Lezen
A1/A2
A2/B1
A2/B1/B2
Schema 2: streefniveaus en eindtermen Bron: erk.nl, 2014
Het gros van de vmbo leerlingen op het Auris College Rotterdam zal het eindexamen Engels afleggen op bb‐niveau.
37
4. Vreemde taalonderwijs bij leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis in het voortgezet speciaal onderwijs 4.0 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de manier waarop Engelse woordenschatonderwijs wordt onderwezen binnen het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Daarnaast wordt de Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs op het VSO voor leerlingen met TOS toegelicht. Als afsluiting van dit hoofdstuk wordt de uitslag van een enquête gegeven waarin gevraagd is naar de mening van een aantal leerlingen met TOS en vakdocenten over het leren en onderwijzen van Engelse woorden. 4.1 Vreemde talenonderwijs aan leerlingen op het voortgezet regulier onderwijs 4.1.1 Welke methoden en aanpakken worden binnen het voortgezet regulier onderwijs toegepast voor Engelse woordenschatonderwijs? In deze paragraaf wordt behandeld welke methoden en aanpakken gebruikt worden binnen het voortgezet regulier onderwijs voor Engelse woordenschatonderwijs. Onder de term methode worden taal‐ en lesmethodes bedoeld, ontwikkeld door educatieve uitgeverijen. Met de term aanpakken worden
verschillende
werkvormen,
leermiddelen
en
strategieën
bedoeld,
zoals:
woordleerstrategieën, het inzetten van computerprogramma's en interactieve opdrachten. Binnen het regulier onderwijs wordt vooral gebruik gemaakt van traditionele lesmethodes en bijbehorende woordenschatoefeningen (zoals Stepping Stones, Interface, XChange, Worldwide en All‐Right!) in tegenstelling tot een gerichte aanpak (zoals Met woorden in de weer). Bij de traditionele woordenschatoefeningen moeten leerlingen o.a. woorden in de goede zin of in een puzzel plaatsen, woorden vertalen en woorden zowel schriftelijk als mondeling kunnen begrijpen. Veel lesmethodes bieden naast de traditionele lesboeken ook een methode‐site waar leerlingen zelf kunnen oefenen met het leren van woorden (o.a. Steppingstones.nl; NewInterface.nl). Op deze sites kunnen leerlingen de vertalingen van de woorden terug zien, de woorden beluisteren (voor de uitspraak) en zichzelf overhoren. De site wrts.nl, een project van De Digitale school, geeft leerlingen de mogelijkheid zelf woordenlijsten in te voeren en zichzelf te overhoren op verschillende wijzen. Deze woordenlijsten bestaan uit rijtjes Nederlandse en rijtjes Engelse woorden. Daarnaast biedt wrts.nl bestaande woordenlijsten aan van de methode XChange (Noordhoff Uitgevers) om op actieve manier mee te oefenen. In het regulier onderwijs wordt ook veel gebruik gemaakt van
spreekvaardigheid, waarbij nieuw geleerde woorden toegepast moeten worden (spreekbeurten, Taaldorpen ‐ waarbij situaties uit het dagelijkse leven worden nagebootst waarin leerlingen aantonen hoe gespreksvaardig zij zijn‐, het voeren van dialogen). Deze aanpakken zijn vooral gericht op het toepassen van de Engelse woordenschat, omdat de nadruk op de spreekvaardigheid ligt. Leerlingen worden op deze manier gedwongen een grote Engelse woordenschat paraat te hebben staan. Naast de woordenschatoefeningen uit de lesmethodes waar leerlingen antwoorden moeten invullen om woorden te leren, zijn er ook leermethoden die als extra hulpmiddel fungeren om de nieuw te leren woorden te begrijpen. Mondria & Mondria‐ de Vries (1997) geven twee leermethoden voor het leren van woorden in het vreemde talenonderwijs die toegepast kunnen worden door docenten Engels. Deze leermethoden zullen hier kort behandeld worden. In de Richtlijn komen de leermethoden uitgebreid aan bod. 1. Raadvaardigheidstraining: waarbij leerlingen de betekenis van een woord raden door naar de context te kijken. Hulstijn (1989) geeft aan dat geraden woorden beter worden onthouden dan woorden waarvan de betekenis gegeven is. 2. Gerichte herhaling (de zgn. 'handcomputer'): dit is een systeem waarbij leerlingen met behulp van kaartjes met woorden erop (in een kaartenbak) hun woordenkennis uitbreid. Wanneer de leerling een woord begrijpt, mag het kaartje worden weggelegd. Het is echter niet bekend in hoeverre docenten Engels op het voortgezet onderwijs op de hoogte zijn van deze aanpakken en of deze worden toegepast. Om meer te weten te komen over de aanpakken die gebruikt worden voor Engelse woordenschatonderwijs op het voortgezet onderwijs , is praktijkonderzoek noodzakelijk. Uit literatuuronderzoek voor het project Lexiconontwikkeling voor het Auris College Rotterdam is naar voren gekomen dat er zeer weinig methoden bestaan voor woordenschatonderwijs voor vreemde talen in het voortgezet onderwijs voor leerlingen met TOS. De gevonden methoden zijn gericht op woordenschatonderwijs in de moedertaal voor het reguliere basis‐ en voortgezet onderwijs. Een mogelijke reden hiervoor is het standpunt, van educatieve uitgeverijen en educatieve dienstverleners dat leerlingen in het voortgezet onderwijs geen behoefte meer hebben aan woordenschatonderwijs, omdat de basiswoordenschat voldoende is uitgebreid in het primair onderwijs. Materiaal voor woordenschatonderwijs richt zich voornamelijk op het basisonderwijs waarbij geen aandacht wordt besteed aan vreemde talen (ondanks dat het Engels vanaf groep 7 wordt aangeboden). 39
4.1.2 In hoeverre zijn de methoden en aanpakken voor reguliere leerlingen
toepasbaar
op leerlingen met TOS? Leerlingen met TOS hebben meer herhaling nodig dan leerlingen op het regulier onderwijs (Rice et al., 1994). Gray (2004) geeft aan dat leerlingen met TOS woorden vaker moeten horen en uitspreken om de geleerde woorden te produceren. De herhaling van woorden, die noodzakelijk is voor deze groep leerlingen, zorgt voor een langzamere uitbreiding van woordenschat. Hierdoor wordt een achterstand opgebouwd in vergelijking met reguliere leerlingen. De leeftijd van leerlingen met TOS en het beoogde jaargang van de lesmethodes lopen steeds verder uit elkaar. De lesmethodes sluiten daardoor niet meer aan bij de leefwereld van de leerlingen op het VSO. De bestaande lesmethodes en aanpakken moeten worden aangepast voor een aansluiting bij de leefwereld om de motivatie van de leerlingen met TOS te vergroten. Hier ligt mijns inziens dus zowel een rol voor de uitgeverijen als voor de leerkrachten.
Onderzoek van Kranenburg (2010, niet gepubliceerd) toont aan dat binnen enkele so‐scholen en zorglocaties van Auris gewerkt wordt Met Woorden in de Weer (van den Nulft & Verhallen, 2009). Met Woorden in de Weer (MWidW) is geen methode, maar een aanpak waarbij de Viertakt de basis is. De viertakt (Verhallen & Verhallen, 1994) is een didactisch model dat bedoeld is om de leerkracht te ondersteunen bij het onderwijzen van woordenschat. Dit model bestaat uit vier lesonderdelen, namelijk: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. In onderstaande schema wordt kort uitgelegd wat deze begrippen inhouden binnen de viertakt: Voorbewerken
De kinderen bij het onderwerp van de les en/of de aan te leren woorden betrekken.
Semantiseren
De woordbetekenis duidelijk maken. Betekenis herhaald uitleggen.
Consolideren
Het inslijpen van de woorden en de betekenissen in het geheugen.
Controleren
Nagaan of het woord met de behandelde betekenissen verworven is. Bron: Met Woorden in de Weer (Verhallen & Van den Nulft, 2009).
De eerste stap binnen de viertakt is het voorbewerken. Hierbij wordt gezocht naar aanhakingspunten in het netwerk, zodat nieuwe woorden gekoppeld kunnen worden aan ervaringen van de leerlingen en andere woorden die zij al in hun netwerk hebben (zie hoofdstuk 3 voor informatie over netwerken). De tweede stap is het semantiseren, waarbij de woordbetekenissen duidelijk worden gemaakt. Hierbij is het van belang dat de betekenis van woorden expliciet wordt uitgelegd aan de leerling waarna de leerling zelf de betekenissen actief kan verwerken, de zogeheten robuuste
instructie. Bij robuust woordenschatonderwijs worden de woorden in een duidelijke context geplaatst waardoor de leerlingen een goed beeld krijgen van de betekenis. Stahl & Nagy (2006) geven
als
voorbeeld
een
combinatie
van
een
betekenisdefinities
met
duidelijke
contextinformatie:'Een oceaan is een grote zee'. Het nieuw te leren woord 'oceaan' wordt in relatie gebracht tot andere woorden en concepten, zoals bijvoorbeeld het woord 'zee'. Verschillende onderzoeken tonen aan dat robuuste instructie het grootste effect heeft op het leren van woorden (zie voor een overzicht Beck, McKeown & Kucan, 2002; Stahl & Fairbanks, 1986). Enkel de betekenis van woorden expliciet uitleggen is niet voldoende voor het semantiseren. Het aanbrengen van netwerken is ook een groot onderdeel. Barton & Calfee (1989) geven aan dat woorden beter te begrijpen en te onthouden zijn door middel van webben en mapping. Webben richt zich op het leggen van betekenisverbindingen tussen woorden, zoals: zee, golf, strand terwijl bij mapping woorden gegroepeerd worden en waarbij de betekenisrelaties schematisch in beeld worden gebracht, zoals: de vijver, het meer, de zee (Verhallen, 2009). Het leggen van betekenisverbindingen wordt gedaan door het concept van een kind te verdiepen. Zo is in eerste instantie het netwerk van het kind eenvoudig samengesteld (bij schep hoort zand, emmertje, spelen), maar worden er steeds meer verbindingen gemaakt die woorden in het geheugen aan elkaar koppelen (bij schep hoort spelen, graven, strand en bij strand hoort zee, zomer). Het netwerk wordt steeds meer uitgebreid. Tijdens de derde stap van de viertakt, het consolideren, worden aangeboden woorden veel en veelzijdig herhaald. Hierbij moet niet gedacht worden aan rijtjes woordjes stampen, maar het herhalen van woorden op een speelse en gevarieerde manier om op deze manier de interactieve verwerking te stimuleren (van den Nulft & Verhallen, 2009). Bij het consolideren is het van belang dat leerlingen niet alleen de woorden en de betekenissen van de woorden begrijpen, maar deze ook onthouden. De laatste stap binnen de Viertakt is het controleren. Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de leerlingen de aangeboden woorden kennen. Bij het controleren moet niet nagegaan worden of de leerling een woord kent of niet kent. Doordat de woordkennis geleidelijk wordt opgebouwd moet er preciezer worden gekeken. Kent de leerling de woordvorm of het achterliggende concept? Begrijpt de leerling het woord of kan de leerling het woord ook zelf gebruiken? Beck, McKeown & Kucan (2002) laten in onderstaande schema zien welke vier niveaus van woordkennis zij hanteren:
Bron: Beck, McKeown & Kucan (2002)
41
Bovenstaande indeling kan door de leerkracht gebruikt worden om te peilen hoe de woordkennis van een leerling is. Vervolgens kan gekozen worden om door te gaan met het consolideren van het woord. De effectieve kenmerken van robuust woordenschatonderwijs worden in de Met Woorden in de Weer‐aanpak ingezet door middel van vier 'uitjes' (van den Nulft & Verhallen, 2009). Bij het gebruik van de 'uitjes' wordt er aandacht besteed aan zowel woordenschatuitbreiding en kennisopbouw. De ‘uitjes’ worden niet los van elkaar behandeld, maar tegelijkertijd om de woordenschatuitbreiding robuust te maken (Beck & McKeown, 2002). De vier 'uitjes' worden hieronder kort uitgelegd. De 'uitjes' staan voor: 1. Uitbreiden 2. Uitleggen 3. Uitbeelden 4. Uitproberen 1. Uitbreiden: Bij het uitbreiden worden meerdere woorden aangeboden in een logische cluster, bijvoorbeeld: bij 'tram' en 'metro' hoort 'openbaar vervoer'. Op deze wijze komen de onderlinge betekenisrelaties beter tot hun recht. Dit zorgt er weer voor dat er gewerkt wordt aan een diepere woordkennisopbouw. 2. Uitleggen: Hierbij wordt een korte betekenisomschrijving van een woord gegeven, zodat de leerling weten wat het aangeboden woord betekent. Het kan voorkomen dat een leerling al bekend is met het concept of een woord al kent, maar onder een andere label. In deze gevallen is het labellen van het bekende concept voldoende. 3. Uitbeelden: Om de leerling een beeld te geven van de betekenis van de aangeboden woorden is het van belang dat de leerling een plaatje of voorwerp o.i.d. krijgt aangeboden. Bij abstracte woorden waarbij geen gebruik kan worden gemaakt van bijvoorbeeld een plaatje, kan het woord in een duidelijke context of situatie geplaatst worden zodat de betekenis duidelijk naar voren komt. 4. Uitproberen: waar de eerste drie uitjes bedoeld zijn voor de leerkracht, is dit uitje bedoeld voor de leerling. Hierbij gaat de leerling actief aan de slag met de aangeboden woorden door gebruik te maken van webben en mapping (interactieve verwerking). Op deze manier kan de leerling de kennis van de woorden actief verwerken en de woorden beter begrijpen. De leerlingen hoeven nog niet zelf een netwerk te maken.
MWidW richt zich op het verbeteren van de leerkrachtvaardigheden bij het aanbieden van woordenschat en is bedoeld voor het basisonderwijs. Het doel van MWidW is dat leerkrachten leren hoe ze goed woordenschat moeten geven (Rezulto, 2012). Leerkrachten leren systematisch en doelgericht woordenschatonderwijs aan te bieden door veel te oefenen met de Viertakt (van den Nulft & Verhallen, 2009). Door het verbeteren van de leerkrachtvaardigheden kan op een "leuke, inspirerende en succesvolle manier" woordenschatonderwijs gegeven worden (Rezulto, 2012). MWidW besteedt aandacht aan het aanbrengen van netwerken en aan het opbouwen van concepten en conceptuitbreiding, waarbij de leerling een grotere woordkennis opbouwt bij een woord. Hierbij is het van belang dat leerlingen een "dieper inzicht krijgen in de verschillende betekenisverbindingen tussen woorden" (van Hartingsveldt & Verhallen, 2006). Uit onderzoek van Bulters en Vermeer (2007) is gebleken dat de leerkrachtvaardigheid voor het onderwijzen van woordenschat sterk is verbeterd na het volgen van de Met Woorden in de Weer‐training. In een onderzoek van Van der Zalm (2005) naar het effect van de Met Woorden in de Weer‐ aanpak is naar voren gekomen dat zowel de breedte als de diepte van de woordenschatverwerving sterk kan worden verbeterd door middel van de aanpak (Verhallen, Van de Zalm, 2005). Kranenburg geeft op basis van haar onderzoek aan dat het werken met de viertakt aanbevolen kan worden binnen alle Auris zorginstellingen en so‐scholen 15. Redenen die hiervoor gegeven worden zijn "de herhalingscomponent, de gestructureerde opbouw, het doelgericht werken en de aansprekende context van de lessen" (Kranenburg, 2010: 77‐78, niet gepubliceerd). Naast MWidW zijn er nog andere lesmethoden en aanpakken die mogelijk gebruikt kunnen worden. Deze worden hieronder besproken. Het Six Step Process (Marzano, 2004) is een aanpak die nauw overeenkomt met de Viertakt van Van den Nulft & Verhallen. Het Six Step Process heeft zes stappen waarbij de interactie tussen de leerlingen van belang is. Dit model maakt goed gebruik van peer learning waar leerlingen door middel van uitleg aan elkaar hun kennis vergroten. Daarnaast moeten de leerlingen regelmatig de nieuwe woorden met elkaar bespreken. De Six Step Process richt zich meer op het voortgezet onderwijs. De overeenkomst met het Viertaktmodel ligt in het voorbewerken, semantiseren en consolideren. In plaats van controleren, zoals in het Viertakt model, wordt in het Six Step Process gebruik gemaakt van reflecteren (Marzano, 2004). In dit model moeten leerlingen zelf een afbeelding schetsen van het woord of een context bedenken waarin ze het geleerde woord beter kunnen onthouden. Onderstaande schema geeft kort de zes verschillende stappen weer. 15
Het onderzoek van Kranenburg richt zich niet op de VSO‐scholen van Auris.
43
Uitleggen (Explain)
Uitleg van het woord d.m.v. een beschrijving of voorbeeld.
Herformuleren (Restate)
Leerlingen leggen het woord uit in hun eigen woorden.
Aantonen (Show)
Leerlingen maken een tekening, symbool of grafische weergave van het woord.
Discussiëren (Discuss)
Leerlingen bespreken het woord onderling voor extra kennis en verheldering van het woord.
Verfijnen en (Refine & reflect)
reflecteren Leerlingen moeten regelmatig de betekenis van de woorden verfijnen en bespreken.
Toepassen in woordspelletjes Leerlingen doen spelletjes om de woorden beter te laten (Apply in learning games) beklijven. Bron: Marzano, R. J. (2004). Building background knowledge for academic achievement: Research on what works in schools. Alexandria, VA: ASCD.
Dit model zou, net zoals de MWidW‐aanpak, geschikt kunnen zijn voor leerlingen met TOS 16, vanwege de heldere opbouw en het gebruik van visuele middelen. Bij het gebruik van dit model staan klassikale instructies niet centraal, maar juist de interactie tussen de leerlingen. De lesmethode Taaltrapeze richt zich op leerlingen in het speciaal (basis‐) onderwijs. Deze lesmethode houdt o.a. rekening met leerlingen met TOS. De nadruk binnen deze methode ligt op het vergroten van de woordenschat en begrijpend lezen (Taaltrapeze.nl, 2012). Leerlingen krijgen wekelijks vijfentwintig kernwoorden aangeboden, zowel functie‐ of schooltaalwoorden of vaktaalwoorden. De betekenis van deze woorden moet afgeleid worden uit de context die de leerlingen aangereikt krijgen. De leerlingen leren naast de woorden ook wekelijks een nieuwe uitdrukking. Deze methode zal lastig aan te passen zijn aan woordenschatonderwijs voor het Engels, omdat de woordenschatlessen kant en klaar geleverd worden. Wel kan gekeken worden of elementen uit de methode gebruikt kunnen worden om toe te passen binnen Engelse woordenschatonderwijs.
16
Praktijkonderzoek wordt aanbevolen om na te gaan in hoeverre leerlingen met TOS baat hebben bij het gebruik van dit model.
4.2 Hoe moet rekening gehouden worden met factoren waar leerlingen met TOS tegenaan lopen bij het leren van (Engelse) woordenschat? In paragraaf 3.2.3 kwamen de verschillende punten aan bod waarin leerlingen met TOS een afwijking vertonen bij het verwerven van woordenschat. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe rekening gehouden kan worden met de factoren waar deze leerlingen tegenaan lopen.
4.2.1. Het begrijpen en reproduceren van nieuwe woorden
Uit praktijkervaring blijkt dat leerlingen met TOS de Engelse en Nederlandse vertalingen van woorden vaak goed uit het hoofd kunnen leren. Leerlingen stampen rijtjes in hun hoofd en kunnen de Engelse vertaling van bijvoorbeeld het woord 'zachtaardig' geven, namelijk 'gentle'. De leerlingen kunnen de geleerde woorden echter vaak niet toe passen en hebben moeite met de reproductie van de geleerde woorden. De leerlingen leren slechts de vertalingen van de Nederlandse en Engelse woorden, maar ze weten niet welk concept bij het woord hoort. De leerlingen weten bijvoorbeeld dat het woord 'zachtaardig' in het Engels 'gentle' betekent, maar zij weten niet wat het Nederlandse woord 'zachtaardig' betekent. Op deze manier worden Nederlandse labels met onbekende concepten gekoppeld aan Engelse labels met onbekende concepten. Het aanbrengen van netwerken is voor deze leerlingen extra van belang, omdat het opnemen en reproduceren van woorden vanwege hun beperking voor belemmeringen zorgt. Uit onderzoek van Oetting (1999) is naar voren gekomen dat het verwerven van nieuwe werkwoorden bij leerlingen met TOS beïnvloed en ondersteund kan worden door de syntactische context waarin de woorden aangeboden worden. Oetting geeft hierbij aan dat leerlingen de woordbetekenis van het werkwoord af kunnen leiden uit de syntactische context waarin deze wordt aangeboden. Expliciete instructie van woordleerstrategieën, waarbij de leerling zelf de betekenis van woorden achterhaalt, of het gebruik van leermethoden zoals besproken in paragraaf 4.1.1 kan een positief effect hebben voor leerlingen met TOS (Bieleman & Hafkesscheid, 1997; Fukkink, 2002). Uit onderzoek van Glopper & Swanborn (2002) blijkt echter wel dat deze leerlingen hier moeite mee hebben. De resultaten van een onderzoek van Stahl (1999: 10) naar het effect van lezen op woordenschatuitbreiding geven aan dat een kind per jaar 2.250 nieuwe woorden leert door één uur per dag, vijf dagen per week te besteden aan lezen. Hierbij wordt uitgegaan van een kind uit groep zeven dat leest met een snelheid van 150 woorden per minuut. Door lezen wordt vooral de woordbetekenis en het tekstbegrip verbeterd, echter niet de uitspraak en het begrip van spraak. Bij het leren van een moderne vreemde taal als het Engels is het van belang dat ook aandacht wordt 45
besteed aan de uitspraak van woorden. Voor veel leerlingen met TOS is lezen niet zo eenvoudig (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.2). Goed leesonderwijs is van groot belang voor leerlingen met TOS (Verbeek & Wentink, 2010). Ondanks dat leren lezen moeilijk is voor deze leerlingen, is het niet onmogelijk. Verbeek & Wentink (2010) geven aan dat vooruitgang in de leesresultaten mogelijk is wanneer het leren lezen systematisch wordt aangepakt en deze aanpak in het beleid van de school wordt opgenomen. Leerlingen met TOS moeten extra gestimuleerd worden om te lezen om de woordenschat te vergroten. Met lezen wordt niet alleen het lezen uit boeken bedoeld, maar ook het lezen van stripboeken, de krant of tijdschriften. Ook kan gedacht worden aan het beluisteren van luisterboeken.
4.2.2. De codering en retentie van nieuwe woorden
Praktijkervaring laat zien dat leerlingen met TOS moeite hebben met de retentie van de Engelse woorden. Leerlingen met TOS kunnen moeite hebben met het vinden van de woorden in het Nederlands en dat geldt ook voor het vinden van de woorden in het Engels. Bij spreken en verstaan hebben de leerlingen de Engelse woorden vaak niet paraat en herkennen ze de Engelse woorden niet wanneer deze uitgesproken worden door de docent Engels. Zoals eerder werd aangegeven is het bij leerlingen met TOS belangrijk dat woorden vaak worden aangeboden, soms tot wel twee keer zo vaak als bij leeftijdsgenoten zonder TOS, voordat het woord beklijft. Door de vele herhaling wordt de retentie van de woorden vergroot. Bij leerlingen zonder TOS geldt dat woorden minstens zeven keer moeten worden aangeboden (Verhallen en Verhallen, 2000; Gray, 2003). Zoals in paragraaf 4.1.2. werd aangegeven hebben leerlingen met TOS meer herhaling nodig dan leerlingen zonder TOS. Herhaling is noodzakelijk voor het inslijpen van de woorden in het geheugen en het onthouden van de betekenis van het woord (Verhallen, 1997). Leerlingen met TOS hebben baat bij het oefenen van de productie van de woorden (Gray, 2003) en ze hebben profijt van het oefenen van de productie van bepaalde klanken, zodat woorden met klanken die als moeilijk worden ervaren gemakkelijker verwerkt en geproduceerd kunnen worden (Keren‐Portney et al., 2010). Voor het woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS is het van belang naast verbale instructies ook zoveel mogelijk gebruik te maken van visuele ondersteuning (Nation, 2001; Verhallen & Verhallen, 1994). Op deze manier krijgt de leerling meteen een beeld van de betekenis van het woord en is de kans groter dat het woord wordt onthouden (Droge & Kuiken, 2007). Het gebruik van gebaren kan veel baat hebben voor leerlingen met TOS bij het leren van nieuwe woorden, blijkt uit
onderzoek van Bode (2002) 17. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat kinderen die nieuwe Nederlandse woorden aangeboden kregen met begeleidende gebaren, deze woorden beter onthielden dan kinderen die nieuwe woorden kregen aangeboden zonder begeleidende gebaren. Of het gebruik van gebaren ook helpt bij het leren van nieuwe Engelse woorden moet nog uit onderzoek blijken. Bij visuele instructies en ondersteuning kan, naast het gebruik van gebaren, ook gedacht worden aan afbeeldingen, webbing en mapping ‐zoals gebruikt wordt binnen de MWidW‐aanpak‐, maar ook aan schema's en mimiek. Daarnaast is het de taak van de leerkracht een rustig spreektempo aan te nemen waardoor de leerlingen meer verwerkingstijd hebben. Ook de articulatie en intonatie zijn van belang (Taalbeleidsplan Auris College Rotterdam 2014‐2017, 2014). 4.3 Docenten Engels over het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS In een elektronisch enquête die is voorgelegd aan docenten Engels van Auris College Rotterdam en Auris College Utrecht, is gevraagd naar de behoefte voor een speciaal ontwikkelde lesmethode Engels voor leerlingen met TOS. Alle drie de docenten geven hierbij aan dat er zeker behoefte aan is, mits er goed ingespeeld wordt op de behoeften en de leerproblemen van de leerlingen. Hierbij wordt genoemd: presentatie van kleinere hoeveelheden woorden, spelling van woorden (wel of niet gekoppeld aan klankbeelden), eenvoudigere teksten als opstap en het aanbieden van de woorden binnen een goede context (niet nog meer losse rijtjes). Er bestaan voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS geen protocollen of kant‐en‐klare aanbevelingen voor docenten Engels. De docenten pakken het aanbieden van Engelse woorden aan op hun eigen manier en op basis van praktijkervaring. Op basis van eigen praktijkbehoeften zijn vragen opgesteld om te kijken of deze praktijkbehoeften ook bij andere docenten Engels binnen Auris leeft. Er is een elektronisch enquête uitgestuurd naar drie docenten Engels van de Auris Colleges; twee docenten Engels van het Auris College Rotterdam en één docente Engels van het Auris College Utrecht. Hierbij is gevraagd naar de manieren waarop zij woorden aanbieden aan leerlingen met TOS en of zij behoefte hebben aan een speciaal ontwikkelde lesmethoden voor het Engels aan leerlingen met TOS. Onderstaande citaten zijn afkomstig van docenten Engels en geven enigszins een beeld van de problematiek van het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS. 17
Ondanks de resultaten uit het onderzoek van Bode (2002) blijkt uit de praktijk dat het gebruik van gebaren bij leerlingen met TOS lastig is vanwege het gebrek aan gebarenverwerving bij deze leerlingen.
47
"Het leren van een vreemde taal is erg moeilijk voor TOS‐leerlingen, omdat zij al moeite hebben met de moedertaal...". "Ik heb vaak het gevoel dat ik de leerlingen alleen maar lastigval met nóg een moeilijk te leren taal". "Het is vaak moeilijk om het gewenste niveau te behalen". Voor het praktijkonderzoek zijn in totaal dertig vragen gesteld met betrekking tot het aanbieden van woordenschatonderwijs in het Engels aan leerlingen met TOS. De vragen zijn gericht op werkvorm, tijdsbesteding, opinie over woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS, problemen waar tegenaan gelopen worden, bereidheid om meer aandacht te besteden aan woordenschatonderwijs, richtlijnen bij het aanbieden van woordenschatonderwijs en het nut van een speciale lesmethode voor leerlingen met TOS. Van de dertig vragen worden in onderstaande figuren en tabel zes belangrijke vragen en antwoorden van de docenten weergegeven. Deze vragen geven gezamenlijk een globaal beeld van hoe docenten woordenschatonderwijs invullen en of zij hierbij behoefte hebben aan richtlijnen of speciaal ontwikkelde lesmethoden. De volledige uitkomsten van het onderzoek zijn terug te vinden in bijlage B. Zoals in figuur 1 naar voren komt wordt woordenschat vooral door middel van woordenlijsten aangeboden. Deze woordenlijsten zijn afkomstig uit de lesmethode. Daarnaast wordt vooral gebruik gemaakt van opdrachten uit de lesmethodes en zelfgemaakt lesmateriaal.
% respondenten die de manier gebruikt
Op welke manieren besteedt u aandacht aan de Engelse woordenschat? (meerdere antwoorden per respondent mogelijk) 100% 80% 60% 40% 20% 0%
Figuur 1
Op de vraag hoe de Engelse woorden worden aangeboden antwoordden de drie deelnemende docenten allen met het uit het hoofd laten leren van rijtjes. Daarnaast bieden twee van de drie docenten woorden ook aan op actieve wijze door gebruik te maken van woordenschatprogramma's, taalspelletjes en het SMARTBoard.
49
% respondenten die de manier gebruikt
Hoe biedt u de Engelse woorden aan? (meerdere antwoorden per respondent mogelijk) 100% 80% 60% 40% 20% 0%
Figuur 2
In tabel 1 worden vier open vragen weergegeven met daarachter per docent het gegeven antwoord. Alle drie de docenten geven soortgelijke antwoorden op de gestelde vragen.
Docent 1
Docent 2
Neemt u de woorden
Af en toe
Bij tekstverklaren altijd Ja
die geleerd moeten
wel, bij idioomboekjes
worden door met de
niet altijd.
Docent 3
leerlingen om te achterhalen of zij de betekenis kennen? Wat doet u tijdens de
De betekenis leg ik uit
Ik leg dan de
Nederlandse betekenis
les met de woordjes
met behulp van het
Nederlandse betekenis uitleggen
waarvan de leerlingen
smartboard, plaatjes
uit, of laat een leerling
de Nederlandse
en een wat uitgebreide die het woord wel
betekenis niet
uitleg.
kent, dat doen.
kennen? Zou u het prettig
Ja, omdat het nu vaak
vinden om richtlijnen
zoeken is naar een
prettig zijn, omdat je
gevoel dat wat je doet
te hebben bij het
goede methode om
als docent soms denkt
niet genoeg is.
onderwijzen van
woordenschat aan te
iets goed te doen, wat
Engelse woorden aan
bieden.
achteraf niet zo goed
leerlingen met TOS?
Dat zou wel
ja, soms heb je het
blijkt te werken.
lesmethode Engels
Ja, mits de woorden binnen een goede zoeken naar de juiste wel. In zo'n methode context aangeboden methode om zou ingespeeld kunnen worden. Niet nog meer woordenschat en extra worden op de losse rijtjes.
speciaal voor
materiaal aan te
leerproblemen van
leerlingen met TOS?
bieden.
leerlingen.
Zouden de leerlingen, naar uw mening baat hebben bij een
Jazeker, nu is het vaak
Ik denk het
Tabel 1
Uit de antwoorden van de deelnemende docenten blijkt dat er behoefte is voor een speciale methode voor het aanbieden van woordenschatonderwijs voor het Engels aan leerlingen met TOS.
51
Dit zou in de vorm van richtlijnen kunnen, maar een speciaal ontwikkelde lesmethode zou ook als prettig worden ervaren door de lesgevende docenten. Op de vraag welk cijfer de docenten hun leerlingen zouden geven voor woordenschat Engels wordt er twee keer geantwoord met het cijfer 6 en één keer met het cijfer 4. De volgende redenen worden hiervoor gegeven: "de leerlingen hebben veel moeite met het automatiseren van de woorden en vergeten ze snel weer", "woordbetekenissen beklijven nauwelijks tot niet. Leerlingen hebben weinig woorden paraat bij spreken of schrijven" en "vaak ontbreekt een soort "woordjes‐onthoud‐ geheugen"". 4.4 Leerlingen met TOS over het leren van Engels woordenschat Bij leerlingen met TOS uit de onder‐ en bovenbouwklassen van het Auris College Rotterdam is een korte vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst is met behulp van Connie Fortgens opgesteld. Op basis van praktijkervaringen zijn vragen opgesteld met als doel te achterhalen wat voor deze leerlingen moeilijk is en waar zij zelf aangeven behoefte aan te hebben. De reden voor het schriftelijk afnemen van de vragenlijst is geweest om de leerlingen op eigen tempo de vragen te beantwoorden. De vragenlijst zijn in verschillende klassen ‐qua leerweg en leerjaar‐ verstrekt. De docent Engels heeft geholpen bij het invullen door de vragen samen door te nemen en beschikbaar te zijn voor individuele vragen en begeleiding bij het beantwoorden van de vragen. In totaal hebben 38 leerlingen een vragenlijst ingevuld. Van de 38 leerlingen werken er 8 op kaderberoepsgericht niveau (kb‐niveau) en 30 op basisberoepsgericht niveau (bb‐niveau). In totaal hebben 27 jongens en 11 meisjes de vragenlijst ingevuld. De vragenlijst bevat in totaal zes vragen en dertien stellingen, met betrekking tot het leren van Engelse woorden. De vragen zijn gericht op de moeilijkheidsgraad, tijdsbesteding, onbekende woorden en hoe hiermee wordt omgegaan. De stellingen zijn gericht op het belang van het leren van Engelse woorden en het begrip en de productie van de Engelse woorden. De focus is vooral gelegd op het schrijven/spellen van de Engelse woorden, omdat de leerlingen voornamelijk schriftelijk getoetst worden. Hieronder worden kort enkele uitkomsten behandeld. In bijlage A zijn alle uitkomsten van de vragenlijst te zien. Op de vraag wat leerlingen het makkelijkst vinden tijdens de Engelse les antwoord 24% 'Woordjes leren in het Engels'.
Wat vind jij het makkelijkst in de Engelse les? 8%
5%
Grammatica leren voor het Engels
8%
Lezen in het Engels 24%
Luisteren naar het Engels 26%
Schrijven in het Engels Spreken in het Engels
26%
Woordjes leren voor het Engels
3%
Figuur 3
Deze uitslag is niet onbegrijpelijk, omdat veel leerlingen met TOS geen moeite hebben met 'woordjes stampen'. Zoals eerder aangegeven zit het probleem vooral in het begrip en de productie van de woorden. Woordenschatonderwijs wordt trager aangeboden aan leerlingen met TOS. Hierdoor zou het leren van woorden makkelijker zijn voor leerlingen met TOS. Zou het op dezelfde tempo als bij regulieren leerlingen worden aangeboden, dan was de uitkomst mogelijk anders geweest. Van de 38 ondervraagde leerlingen geeft 68% aan dat zij bijna van alle Engelse woordjes de betekenis kennen en deze woordjes in het Nederlands kunnen uitleggen aan klasgenoten. In de praktijk is duidelijk te zien dat dit voor een groot deel van de leerlingen lastig is. Zou je de betekening van de Engelse woordjes in het Nederlands aan een klasgenoot kunnen uitleggen?
32%
Bijna alle woordjes Niet zoveel woordjes
68%
Figuur 4
Onderstaande figuur toont aan dat 55% van de ondervraagde leerlingen het niet makkelijker zouden vinden wanneer er een plaatje getoond zou worden om de betekenis van onbekende Engelse woorden te verduidelijken. De literatuur (Gray, 2003) toont juist aan dat leerlingen met TOS profijt zouden hebben van deze vorm van verduidelijking. 53
Ik zou het makkelijk vinden als ik een plaatje zie met daarop de betekenis van het Engelse woord dat ik niet ken. 5%
40% Eens Oneens Geen antwoord 55%
Figuur 5
Opmerkelijk is dat uit onderstaande figuur blijkt dat 66% van de leerlingen het als prettig zou ervaren als de docent Engels meer aandacht zou besteden aan het uitleggen van Engelse woordjes die onbekend zijn of als moeilijk worden ervaren door de leerlingen. De leerlingen geven hiermee aan dat zij liever geen visuele ondersteuning willen, maar wel mondelinge ondersteuning door middel van uitleg. Ik vind het prettiger als de docent Engels elke les een paar minuten besteedt aan het uitleggen van de Engelse woordjes die ik moeilijk vind of niet goed ken. 3%
31% Eens Oneens Geen antwoord 66%
Figuur 6
Er kan een kanttekening worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de uitkomsten omdat de leerlingen moeite hadden met het begrijpen van de vragen. Dit was van te voren voorzien en daarom is er een docent ingeschakeld om te helpen bij het invullen van de vragenlijst om dit probleem zo veel mogelijk te ondervangen. Daarnaast zijn de antwoorden een perceptie van de leerlingen en geven de antwoorden geen realistisch beeld van de werkelijkheid in vergelijking met de ervaringen van de docenten. De antwoorden in de vragenlijst zeggen niets over de woordenschatkwaliteit van de leerlingen, omdat zij een achterstand hebben in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder
beperking. Leerlingen met TOS krijgen immers woordenschatonderwijs trager aangeboden. Ook is bij veel leerlingen uit deze doelgroep weinig zelfreflectie en zelfkennis aanwezig en is het moeilijk voor ze om aan te geven waar ze extra hulp bij kunnen gebruiken.
55
5. Conclusie Dit onderzoek is gebaseerd op literatuur en pratice based evidence en heeft als doel erachter te komen hoe Engelse woordenschat het meest doeltreffend kan worden aangeboden aan leerlingen met TOS . De hoofdvraag van dit onderzoek is: "Hoe kan woordenschatonderwijs voor het Engels effectief worden aangeboden aan leerlingen met TOS op het voortgezet speciaal onderwijs?" Er zijn verschillende artikelen beschikbaarbaar over de manieren waarop woordenschat kan worden aangeboden. Deze scriptie is hoofdzakelijk gebaseerd op de Viertakt van Verhallen &Verhallen (1994) en de Met Woorden in de Weer‐aanpak (MWidW‐ aanpak) van Van den Nulft en Verhallen (2009). Aan de hand van deze literatuur en bevindingen uit de praktijk kunnen logische conclusies getrokken worden van de verwachtingen bij het aanbieden van woordenschatonderwijs. Er kan tot op zekere hoogte voorspelt worden of de bestaande methoden en didactische werkvormen toepasbaar zijn op Engelse woordenschat en op de doelgroep leerlingen met TOS. Uit het onderzoek komen de volgende aanbevelingen naar voren voor Engels woordenschat onderwijs aan leerlingen met TOS: •
Zorg voor het herhalen van woorden. Dit is van belang voor het inslijpen van de nieuwe woorden en het onthouden van de betekenis (Carpay, 1975; Verhallen en Verhallen, 2000).
•
Zorg voor gebruik van gebaren bij het aanleren van nieuwe woorden (Bode, 2002).
•
Het is van belang dat naast verbale instructies ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van visuele instructies, zoals: afbeeldingen, schema's, mimiek (Nation, 2001; Verhallen & verhallen, 1994; Droge & Kuiken, 2007).
•
Zorg voor voldoende aandacht voor het lezen in het Engels, om nieuwe woorden in verschillende (syntactische) contexten te leren (Verbeek & Wentink, 2010).
•
Woordenschatonderwijs moet systematisch worden aangeboden met behulp van de Viertakt (Verhallen & Verhallen, 1994). Daarnaast moet goed leesonderwijs systematisch worden aangeboden om leesresultaten te verhogen (Verbeek & Wentink, 2010).
•
Zorg dat de leerlingen meer kunnen oefenen in de productie van woorden zodat woorden met klanken die als moeilijk worden ervaren gemakkelijker verwerkt en geproduceerd kunnen worden (Keren‐Portney et al., 2010).
•
Zorg voor expliciet/intentioneel woordenschatonderwijs. Het leren van nieuwe woorden moet bewust gebeuren (Verhallen & Verhallen, 1994; Van den Nulft & Verhallen, 2009).
Voor dit onderzoek is gekeken naar literatuur over het aanbieden van woordenschatonderwijs aan reguliere leerlingen, woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS en woordenschatonderwijs voor moderne vreemde talen. Op basis van de literatuur zijn bovenstaande punten afgeleid, zodat docenten Engels effectiever en beter woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS kunnen onderwijzen. Praktijkervaring wijst uit dat docenten Engels graag richtlijnen willen hebben bij het onderwijzen van woordenschat, omdat zij vaak het idee hebben didactische werkvormen te gebruiken die achteraf niet blijken te werken. In het onderzoek is gekeken naar de toepasbaarheid van bestaande methoden en didactische werkvormen. Hieronder wordt een beeld geschetst van de ondervindingen: MWidW (Van den Nulft & Verhallen, 2009) is een aanpak gericht op de verbetering van de leerkrachtvaardigheden, zodat zij een goede invulling kunnen geven aan woordenschatonderwijs. De MWidW ‐aanpak is gebaseerd op de Viertakt. Van de Viertakt van Verhallen (2009) is uit onderzoek van Margot Willemsen (2011) gebleken dat deze effectief is voor leerlingen met TOS vanwege o.a. de structuur en herhaling die het model biedt. De Six Step Process van Marzano (2004) is gericht op peer learning waarbij de leerlingen veel met elkaar discussiëren en reflecteren en op deze manier elkaar helpen bij het opbouwen van de woordenschat. Ondanks dat leerlingen met TOS moeite hebben met de spraak, kan dit model toch bruikbaar zijn vanwege de visuele middelen en heldere structuur. Dit model komt overeen met de Viertakt. Er kan worden aangenomen dat het model ook effectief is voor leerlingen met TOS. De effectiviteit van dit didactisch model is echter (nog) niet bewezen. Alleen van de MWidW‐aanpak is, aan de hand van literatuuronderzoek en praktijkervaring, de effectiviteit gebleken. Na aanleiding van dit literatuuronderzoek naar woordenschatonderwijs voor het Engels aan leerlingen met TOS wordt MWidW geadviseerd om toegepast te worden binnen de VSO scholen van Auris. Om na te gaan of de genoemde aanbevelingen en de MWidW‐aanpak daadwerkelijk effectief zijn bij woordenschatonderwijs voor het Engels aan leerlingen met TOS is praktijkonderzoek vereist. Er is zeer beperkt onderzoek gedaan naar woordenschatonderwijs bij leerlingen met TOS en het leren van een vreemde taal door leerlingen met TOS. Ondanks dat gebruik gemaakt is van overige bronnen over woordenschatonderwijs heeft dit zijn weerslag gehad op de onderbouwing van de richtlijn en dit stuk. 57
6. Aanbevelingen 6. 1. Aanbevelingen voor gebruik van de Richtlijn op de Auris Colleges De richtlijn Engelse woordenschatonderwijs is in eerste instantie bedoeld voor docenten Engels van het Auris College Rotterdam. Echter, de overige Auris Colleges in Utrecht en Goes hebben ook baat bij de richtlijn Engelse woordenschat. Zij kunnen de richtlijn integreren in hun huidige taalbeleid. Waarschijnlijk kunnen de aanbevelingen die gedaan worden in de richtlijn ook doorgetrokken worden naar het Duits, de enige andere vreemde taal die onderwezen wordt binnen de Auris Colleges. Voor een optimaal resultaat wordt geadviseerd alle aanbevelingen toe te passen binnen het woordenschatonderwijs. Echter, niet alle leerlingen met TOS hebben evenveel baat bij alle aanbevelingen die genoemd worden, afhankelijk van het type TOS. Ondanks de aanbevelingen blijft het tot op zekere hoogte aftasten voor de docenten Engels om de precieze behoeften van de leerlingen tegemoet te komen vanwege de individuele verschillen van de leerlingen. 6. 2. Aanbevelingen voor toekomstige ontwikkeling van de Richtlijn Het taalbeleid Engelse woordenschat is slechts een klein onderdeel van het volledige taalbeleid binnen Auris. Er zijn veel uitbreidingsmogelijkheden. Zo kan de Richtlijn Engelse woordenschat uitgebreid worden met overige aspecten van de Engelse taal. Gedacht kan worden aan de luister‐ en spreekvaardigheid. Zoals in de vorige paragraaf al werd aangegeven kan de Richtlijn eventueel uitgebreid worden naar het Duits, de andere vreemde taal die binnen de Auris Colleges wordt aangeboden. In de toekomst kan de Richtlijn Engelse woordenschat, na nodige aanpassingen, ook uitgebreid worden naar de overige doelgroepen binnen het cluster 2‐onderwijs. 6. 3. Aanbevelingen voor gerelateerd en verdere onderzoek naar vreemde taalonderwijs aan leerlingen met TOS Voor de Richtlijn Engelse woordenschat moet uit verder onderzoek blijken of de aanbevelingen en richtlijnen gebaseerd op literatuur en praktijkervaring effectief zijn. Uit praktijkonderzoek moet blijken of de conclusies die op basis van literatuur en praktijkervaring zijn getrokken kloppen. Zoals aangegeven wordt in het taalbeleid en de theoretische verantwoording is weinig onderzoek gedaan naar het leren en onderwijzen van vreemde talen door en aan leerlingen met TOS. De onderwijsmiddelen, protocollen en wetten die aanwezig zijn voor dyslectische leerlingen is uitgebreider dan voor leerlingen met TOS, terwijl ook vraag is naar meer aandacht in het onderwijs
voor leerlingen met TOS. De hoop is dat in de toekomst meer aandacht gegeven wordt aan deze groep leerlingen.
59
Literatuur: Aitchinson, J. 1994. Words in the Mind: An Introduction to the Mental Lexicon. Oxford: Basil
Blackwell.
August, G. (1978) Spracherwerb von 6 Bis 16. Dusseldorf: Schwann. Baker, S., Simmons, D. C., & Kame‘enui, E. J. (1998). Vocabulary acquisition: Research bases. In D. C.
Simmons & E. J. Kame‘enui (Eds.), What reading research tells us about children with diverse
learning needs: Bases and basics. Mahwah, NJ: Erlbaum
Barton, J. & Calfee, R. (1989). Theory becomes practice: One program. In Lapp, D., Flood, J. and
Farnun, N. (eds.) Content Area Reading and Learning, (1st edition). Prentice Hall: Englewood
Cliffs, NJ.
Beck, I., McKeown M., & Kucan , L. (2002). Bringing Words to Life: Robust Vocabulary Instruction.
New York. The Guilford Press.
Beitchman JH, Hood J, Rochon J, Peterson M. Empirical classification of speech/language impairment
in children: II. Behavioural characteristics. Journal of the American Academy of Child and
Adolescent Psychiatry. 1989;28:118–123.
Benedict, H. (1979). Early lexical development: Comprehension and production. Journal of Child
Language, 6, 183‐200.
Beverly A. Rapid change in lexical development in comprehension and production.
In: Developmental Psychology, Vol 28(3), May 1992, 406‐413
Bieleman, M. & E. Hafkenscheid (1997) Woordenschatonderwijs in de taalklas. In: R. Rymenans & H.
de Jonghe (red.), Het Schoolvak Nederlands. Verslag van de tiende conferentie. Beigem:
Stichting Het Schoolvak Nederlands. pp. 29‐37.
Bishop DVM. Pragmatic language impairment: a correlate of SLI, a distinct subgroup, or part of the
autistic continuum? In: Bishop DVM, Leonard LB, editors. Speech and Language Impairments
in Children: Causes, Characteristics, Intervention and Outcome. Hove: Psychology Press;
2000. pp. 99–113.
Bishop, D. V. M. (1992). The Underlying nature of specific language impairment. In: Journal of Child
Psychology and Psychiatry. Volume 33, Issue 1, pp. 3–66
Bishop, D. V. M., & Edmundson, A. (1987). Language impaired 4‐ year‐olds: Transient
from persistent impairment. In: Journal of Speech and Hearing Disorders, 52, 156‐73.
Bishop, D.V.M., North, T., & Donlan, C. (1996). Nonword repetition as a behavioural marker
for inherited language impairment: Evidence from a twin study. In: Journal of Child
Psychology and Psychiatry, 37, 391‐403.
Bode, D. 2002. Het oog wil ook wat. Het effect van gebaren bij kinderen met spraak‐ en
taalproblemen. Nijmegen: Doctoraalscriptie Radboud Universiteit
Bode, D., & Knoors, H. (2003). Het effect van het gebruik van gebaren op de woordenschatproductie
van kinderen met specifieke taalstoornissen. In: Van Horen Zeggen, 44(1), 4‐9.
Boerwinkel, J., van Nes, A., & van Dijk, N. (2014) Taalplan Auris College Rotterdam 2014‐2017. Niet
gepubliceerd.
Bulters, I. & Vermeer, A. (2007) Leerkrachtvaardigheden en woordenschatonderwijs. Het effect van
training op leerkrachtgedrag en leerlingprestaties. In: Toegepaste Taalwetenschap in
Artikelen 77; jrg. 2007, nr. 1. p9‐21.
Carey, S. (1978) The Child as word‐learner. In: Halle, M., Bresnan, J. & Miller, G. (red) Linguistic
Theory and Psychological Reality. Cambridge, MA: MIT Press.
Droge, S. & Kuiken, F. (2007) Stad en Taal. Taalverwerving in musea. Een verkennend onderzoek naar
het effect van een bijzonder programma. In : Les. Vol: 148.
Fenson, L., Dale, J., Resnick, S., Thal, D., Bates, E., Hartung, J. P., Pethick, S., & Reilly, J. S. (1993).
MacArthur Communicative Development Inventories: User's Guide and Technical Manual. San
Diego, CA: Singular Publishing Group, Inc.
Fortgens, C. (2009). Auris‐taalbeleid. Koninklijke Auris Groep. Gouda. Fukkink, R. (2002) Instructing Primary School Children in Deriving Word Meaning from Written
Context. Uitgever: Universiteit van Amsterdam, Amsterdam (proefschrift).
Gathercole, S.E., Hitch, G.J., Service, E., & Martin, A.J.(1997). Short‐term memory and long‐term
learning in children. In: Developmental Psychology . Vol. 33, pp. 966–979.
Gillis, S. & Schaerlaekens, A. (red.) (2000). Kindertaalverwerving. Een handboek voor het Nederlands.
Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers
Glopper, de, K., R. Fukkink & M. Swanborn (2000) Learning to read and write argumentative text by
observation of peer learners. In: Pedagogische Studiën, jrg. 77 , nr. 5/6, p. 348‐364.
Goorhuis, S.M. & Schaerlaekens, A.M. (2000). Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en
taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen. Utrecht, De Tijdstroom.
Gray, S. (2004). Word learning by preschoolers with specific language impairment:
Predictors and poor learners. In: Journal of Speech, Language and Hearing
Research, 47, 1117‐1132.
Grigorenko, E. (2002) Foreign language acquisition and language‐ based learning disabilities. In: P.
Robinson (ed.) Individual differences and instructed language learning, pp. 95‐112.
Amsterdam: John Bejamins Publishing Company.
Gupta, P., & MacWhinney, B. (1997). Vocabulary acquisition and verbal short‐term memory:
Computational and neural bases. In: Brain and Language, 59, 267‐333.
61
Hacquebord, H., R. Linthorst & B. Stellingwerf (2004) Vocabulairverwerving bij taalzwakke leerlingen
in het voortgezet onderwijs. Paper gepresenteerd op de jaarlijkse Onderwijs research dagen
(ORD) te Utrecht, 10 juni 2004.
Hartingsveldt, W. van & Verhallen, M. (2006). Met woorden in de weer in het speciaal
basisonderwijs. In: Logopedie en Foniatrie, Vol.78, pp. 10‐16.
Hulstijn, J. H. (1989). Implicit and incidental second language learning: Experiments in the processing
of natural and partly artificial input. In H. W. Dechert & M. Raupach (Eds.), Interlingual
processing (pp. 49–73).
Keren‐ Portnoy, T., Vihman, M. M., DePaolis, R., Whitaker, C. & Williams, N. A. (2010).
The role of vocal practice in constructing phonological working memory. In: Journal of
Speech, Language, and Hearing Research, 53, 1280‐1293.
Kranenburg, M. (2010) Het Viertaktmodel in cluster 2‐onderwijs. Een inventariserend onderzoek naar
de implementatie van het Viertaktmodel voor woordenschatonderwijs op vier Auris
onderwijs‐ en zorglocaties. Masterscriptie. Universiteit Utrecht. Niet gepubliceerd.
Langberg, M., Leenders, E. & Koopmans, A. (2012b). Passende Perspectieven taal. Profielschetsen.
Enschede: SLO.
Law, J., Boyle, J., Harris, F., Harkness, A., & Nye, C. (2000) Prevalence and natural history of primary
speech and language delay: Findings from a recent systematic review of the literature. In:
International Journal of Language and Communication Disorders. Vol. 35. pp. 165‐188.
Leonard, L.B. & Deevy, P. (2004). Lexical deficits in specific language impairment. In: L. Verhoeven &
H. Van Balkom (Ed.), Classification of developmental disorders: theoretical issues and clinical
implications (pp. 209‐234). New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
Leonard, L. (1998). Children with specific language impairment. Cambridge, MA: MIT Press Marzano, R. J. (2004). Building background knowledge for academic achievement: Research on what
works in schools. Alexandria, VA: ASCD
McArthur, G. M. & Bishop, D. V. M (2000). Auditory perceptual processing in people with a specific
language impairment. Poster session presented at the Autumn School in Cognitive
Neuroscience, Oxford University, Oxford, UK.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (2014). Wet Voortgezet Onderwijs artikel 11d:
ingangsdatum 1 augustus 2014. Den Haag: Ministerie van OCW.
Mondria, J.A. & Mondria‐ de Vries, S. (1997). Het leren van woorden in het vreemdetalenonderwijs.
MesoConsult, Tilburg.
Mondria, J. A. (1997). Woorden leren: context, raden en onthouden: Hoe zit het nu écht? In: Levende
Talen . Vol. 523 , pp. 476‐480.
Mondria, J. A. , & Wiersma, B. (2004). Receptief, productief, en receptief+productief woorden leren:
Wat maakt het uit? . In: Levende Talen. Vol. 5 (3), pp. 29‐37.
Morris‐Friehe, M., & Leuenberger, J. (1992). Direct and indirect measures of writing for nonlearning
disabled and learning disabled college students. In : Reading and Writing: An Interdisciplinary
Journal, Vol. 4, pp. 281‐296.
Nation, I.S.P. (2001). Learning Vocabulary in Another Language. Cambridge:
Cambridge University Press.
Nation, I.S.P. (1990). Teaching and Learning Vocabulary. New York: Heinle & Heinle. Neijenhuis, K. (2012). Auditieve verwerkingstests. In: P. Lamoré, T. Kapteyn, B. Franck. Nederlands
Leerboek Audiologie (hfdst. 8‐3‐11). Nederlandse Vereniging voor Audiologie
Noppers, W,. Isarin, J, & Van Weerdenburg, M. (2011). MET‐ESM. Functionele geletterdheid en
communicatieve competentie in het Voortgezet Speciaal Onderwijs aan leerlingen met een
taalstoornis. Sint‐Michielsgestel: Koninklijke Kentalis. Interne publicatie.
Nulft, van den, D. & M. Verhallen (2009). Met Woorden in de Weer. Praktijkboek voor het
basisonderwijs. Bussum. Coutinho
Oetting, J. (1999). Children with SLI use argument structure cues to learn verbs. In: Journal of Speech,
Language, and Hearing Research. Vol: 42. pp. 1261‐74.
Rapin, I. & Allen, D. (1987). Developmental dysphasia and autism in pre‐school children:
Characteristics and subtypes. Proceedings of the first international symposium on specific
speech and language disorders in children. Londen: Association for All Speech Impaired
Children
Reznick, J. Steven; Goldfield, Snow, C.E., Dubber, C. & de Blauw, A. (1982). Routines in parent‐child
interaction. In L. Feagans & D. Farran (Eds.), The language of children reared in poverty:
Implications for evaluation and intervention (pp. 53‐72). New York: Academic Press.
Rice, M.L., Oetting, J.B., Marquis, J., Bode, J., Pae, S. (1994) Frequency of input effects on word
comprehension of children with Specific Language Impairment. In: Journal of Speech and
Hearing Research, 37, 106‐122.
Stahl, S. A. & Fairbanks, M. M. (1986). “The Effects of Vocabulary Instruction: A Model‐based Meta‐
analysis.” Review of Educational Research 56 72‐110.
Stahl, S.A. (1999). Vocabulary development. Cambridge, MA: Brookline Books Simkens, H., & Verhoeven, L. (2000). Auditieve vaardigheden bij kinderen; voortgang en voorlopige
resultaten van lopend onderzoek. In: Van Horen Zeggen, 41(4).
Snow, C. (2006) Een kind van weinig woorden. In: NRC Handelsblad, 13‐05‐2006. Swanborn, M.S.L. & K. de Glopper (2002) Impact of reading purpose in incidental word learning from
context. In: Language Learning, jrg 52, nr 1, p. 95‐117
63
Templin, M. (1957) Certain Language Skills in Children. Minneapolis: University of Minnesota Press. Tomblin, J. B., Records, N. L., Buckwalter, P., Zhang, X., Smith, E., & O'Brien, M. (1997). The
prevalence of specific language impairment in kindergarten children. In: Journal of Speech
Language Hearing Research. Vol. 40, pp. 1245‐1260.
Verbeek, N. Wentink, H. (2010) Ernstige spraaktaalmoeilijkheden en leesproblemen/dyslexie. In: Van
Horen Zeggen. April 2010
Verhallen, M. (2009) Meer en beter woorden leren. Gevonden op 19 april 2012, op
http://www.rezulto.nl/pdf /Broch_meer_beter_woorden_leren.pdf
Verhallen, M. en Verhallen, S. (1994). Woorden leren, woorden onderwijzen: Handreiking voor
leraren op het basis‐ en voortgezet onderwijs. CPS. Hoevelaken.
Waring, R. (1997). The negative effects of learning words in semantic sets: A replication. In: System,
25, 261‐274.
Weerdenburg, van, M. (2009) Ernstige Spraak‐ en/of taalMoeilijkheden (ESM): Speerpunten in
diagnostiek, interventie en maatschappelijke participatie. Kentalis presentatie.
Weerdenburg, van, M. & Verhoeven, L. (2009) Classificatie van Ernstige Spraak‐ en/of
taalmoeilijkheden (ESM). In: Stem‐, Spraak‐, en Taalpathologie. Vol. 15, 2007, No. 1, pp. 3‐32.
Willemsen, M. (2011 ) Leerkracht en logopedist: samenwerking in het taalonderwijs. In: Van Horen
Zeggen. April 2011.
Zalm, E. van der (2005). Woorden maken wijzer, een effectonderzoek naar de aanpak Met Woorden
in de Weer gekoppeld aan Piramide. Masterscriptie Faculteit der Geesteswetenschappen,
Universiteit van Amsterdam
Internetbronnen: www.auris.nl www.rijksoverheid.nl www.examenblad.nl www.masterplandyslexie.nl www.erk.nl www.taaltrapeze.nl
Bijlagen
A. Vragenlijst leerlingen Woordjes Engels
B: Enquête docenten
65
A: Vragenlijst Woordjes Engels: Omcirkel je klas en niveau:
Ik zit in de 1e /2e /3e / 4e/ 5e klas.
Ik doe BB / KB / TL Ik ben een jongen/meisje 1. a. Wat vind jij het makkelijkst in de Engelse les? Kleur het bolletje in. o Spreken in het Engels o Luisteren naar het Engels o Schrijven in het Engels o Lezen in het Engels o Grammatica leren voor het Engels o Woordjes leren voor het Engels b. Wat vind jij het moeilijkst in de Engelse les? Kleur het bolletje in. o Spreken in het Engels o Luisteren naar het Engels o Schrijven in het Engels o Lezen in het Engels o Grammatica leren voor het Engels o Woordjes leren voor het Engels 2. Hoeveel tijd besteed jij per week aan het leren van Engelse woordjes? .................................................................................................................................... 3. a. Zou je de betekenis van de Engelse woordjes die je geleerd hebt in het Nederlands aan een klasgenoot kunnen uitleggen? Kleur het bolletje in.
o Bijna alle woordjes o Niet zoveel woordjes b. Zijn er veel Engelse woordjes die je moet leren waarvan je niet weet wat deze woordjes betekenen in het Nederlands? Kleur het bolletje in. o Bijna alle woordjes o Niet zoveel woordjes 4. a. Kom je tijdens de Engelse les veel woordjes tegen in het lesboek waarvan je het Nederlandse woord niet kent? .................................................................................................................................... b. Gebruikt de docent Engels veel Nederlandse woordjes tijdens de Engelse les die je niet kent? .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... 5. Wat doe je als je een Engels woord niet kent? Kleur het bolletje in. o Ik vraag het aan de docent. o Ik zoek het woord op in een Engels woordenboek. o Ik doe niks. o Iets anders: (vul je eigen antwoord in) .......................................................................................................................
67
6. a. Als je een Engels woord opgezocht hebt in een Engels woordenboek en je weet niet wat het woord betekent in het Nederlands, zoek je dan de betekenis van het woord op in een Nederlands woordenboek? Kleur het bolletje in. o Ja o Nee b. Leg je antwoord uit. Waarom zoek je het woord op of juist niet? .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... Hieronder staan een aantal zinnen . Geef aan of je het eens bent met de zin of juist niet. 1. Na het leren kan ik alle Engelse woordjes goed vertalen naar het Nederlands. Eens/oneens 2. Na het leren kan ik alle Nederlands woordjes goed vertalen naar het Engels.
Eens/oneens
3. Na het leren kan ik alle woordjes goed schrijven/spellen? Eens/oneens 4. Wanneer de docent Engels een Nederlands woord dat ik niet ken uitlegt, weet ik de betekenis na de uitleg wel. Eens/oneens 5. Wanneer de docent Engels een Nederlands woord dat ik niet ken uitlegt, weet ik de betekenis nog steeds niet helemaal, maar het is wel duidelijker. Eens/oneens 6. Wanneer de docent Engels een Nederlands woord dat ik niet ken uitlegt, weet ik de betekenis nog steeds niet. Eens/oneens 7. Ik zou het makkelijk vinden als ik een plaatje zie met daarop de betekenis van het Engelse woord dat ik niet ken. Eens/oneens
8. Ik vind het prettiger als de docent Engels elke les een paar minuten besteedt aan het uitleggen van de Engelse woordjes die ik moeilijk vind of niet goed ken. Eens/oneens 9. Ik vind Engels een leuk vak. Eens/oneens 10. Ik doe mijn best voor Engels, omdat ik het belangrijk vind goed Engels te kunnen verstaan. Eens/oneens 11. Ik doe mijn best voor Engels, omdat ik het belangrijk vind goed Engels te kunnen spreken. Eens/oneens 12. Ik vind het prettiger om achter de computer te oefenen met Engelse woordjes, in plaats van te luisteren naar de uitleg van de docent Engels. Eens/oneens 13. Als Engels geen verplicht vak was op school zou ik het niet volgen. Eens/oneens
69
B: Enquête docenten Titel:
Keuze mogelijkheden
Respondent 1
Respondent 2
Respondent 3
Wat is de naam van de school waar u werkzaam op bent? Hoe lang geeft u al Engelse les aan leerlingen met ESM? Welke lesmethode gebruikt u?
Auris College Utrecht
Auris College Rotterdam
Auris College Rotterdam
6 jaar
6 jaar
ongeveer 15 jaar
eerst \'Clips\', daarna \'Xchange\'
Xchange
Op welke manieren besteedt u aandacht aan de Engelse woordenschat binnen de lessen Engels?
Opdrachten uit de lesmethode. Woordenlijsten. Idioomboekjes. Eigen materiaal. Op een andere manier. Leerlingen leren de rijtjes uit het hoofd mbv een woordenschatprogramma mbv taalspelletjes mbv het SMARTBoard Op een andere wijze
Go for it 1st edition, we stappen per schooljaar 2012‐2013 over op New Interface 2nd edition Ja
Nee
Ja
Ja Nee Ja Nee 1 lesuur Ja
Ja Ja Nee Nee 3 keer 20 minuten Ja
Ja Nee Ja Nee 40 min. Ja
Ja
Nee
Ja
Ja Ja Nee Individueel soms wel, door het gebruik van woordenschriftjes en eigen woordenlijsten
Nee Nee Nee Bij ESM‐lln kan ik meer auditief aanbieden, bij doof/SH of ASS werkt auditief minder of niet goed
Ja Ja Nee nee
Hoe biedt u de Engelse woorden aan?
Hanteert u een andere aanpak voor het aanbieden van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS?
Neemt u de woorden die geleerd moeten worden door met de leerlingen om te achterhalen of zij de betekenis van de woorden kennen? Wat doet u tijdens de les met de woordjes waarvan de leerlingen de Nederlandse betekenis niet kennen? Hoe vaak toets u woordenschat bij de leerlingen?
ja
Af en toe
Bij tekstverklaren altijd wel, bij idioomboekjes niet altijd.
de betekenis leg ik uit met behulp van het smartboard, plaatjes en een wat uitgebreide uitleg.
Ik leg dan de Nederlandse betekenis Nederlandse betekenis uitleggen uit, of laat een leerling die het woord wel kent, dat doen.
1x per 2 weken
Minstens twee keer per week.
Op welke wijze toets u de Engelse woordenschat bij de leerlingen met TOS? Worden de behandelde woorden op een later moment herhaald?
so waarin de woorden in een context worden aangeboden. Daarnaast moeten zij zelf nieuwe zinnen maken met de woorden. ja, alle woorden worden meerdere malen herhaald en komen ook in meerdere hoofdstukken terug.
Minstens 1 keer per week schriftelijk, minstens 1 keer per week mondeling.
Wat voor gemiddeld cijfer zou u geven voor het Engels tekstbegrip van de leerlingen met TOS?
5, de leerlingen kunnen langere teksten vaak niet begrijpen en kunnen moeilijk terug vertellen wat er in de tekst stond. Daarnaast missen zij het inzicht in talen om de tekst daadwerkelijk te kunnen begrijpen.
5. Dit cijfer is gebaseerd op het gebrek aan inzicht in woordvolgorde, zinsstructuren, contexten en leesstrategieën.
Ja, D.m.v. een repetitie van een aantal eerder geleerde hoofdstukken of woordenlijsten.
onegeveer 1 maal per week mondeling (niet voor een cijfer). Ongeveer 1 maal per 4 weken schriftelijk (of ook mondeling bij dyslectische leerlingen) (voor een cijfer) mondeling/schriftelijk
ja. 1 maal voor klaasikale mondelinge overhoring, 1 maal voor individuele schriftelijke/mondelinge overhoring voor een cijfer en daarna nog in de repetitie. 7. Leerlingen halen op CSE toch redelijk goede cijfers voor tekstverklaren.
Wat voor gemiddeld cijfer zou u geven voor de Engelse woordenschat van de leerlingen met TOS? Wat is uw mening over het onderwijzen van het Engels aan leerlingen met TOS?
6, de leerlingen hebben veel moeite met het automatiseren van de woorden en vergeten ze snel weer.
4. Woordbetekenissen beklijven nauwelijks tot niet. Leerlingen hebben weinig woorden paraat bij spreken of schrijven.
6. Vaak ontbreekt een soort "woordjes‐onthoud‐geheugen"
Ik heb vaak het gevoel dat ik de leerlingen alleen maar lastigval met nog een moeilijk te leren taal. Een aantal leerlingen kan wel een hoog tekstbegrip halen voor Engels, voor hen is het onderwijs in Engels nuttig. Ik vind het vaak al voldoende al leerlingen zich verstaanbaar kunnen maken, niet alles hoeft perfect te zijn.
Het is vaak moeilijk om het gewenste niveau te behalen.
Wat is uw mening over het aanbieden van Engels woordenschatlessen aan leerlingen met TOS?
mijn ervaring is dat leerlingen veel woorden alsnog vergeten, ookal hebben zij extra ondersteuning gekregen in het uitbreiden van hun woordenschat.
Zou u bereidt zijn om elke Engelse les 10 minuten te besteden aan de Engelse woordenschat?
Nee, de lesuren zijn al zo kort. Er blijft ook weinig tijd over om andere aspecten van het Engels te behandelen.
Het leren van een vreemde taal is erg moeilijk voor ESM‐lln omdat zij als moeite hebben met de moedertaal p het gebied van woordkennis, zinsstructuren en tekstbegrip i.h.a. ESM‐lln lopen erg uiteen wat betreft het halen van het gewenst niveau. Sommige lln komen een heel eind, bij anderen is een diploma‐niveau nauwelijks tot niet haalbaar. Hierbij geldt hetzelfde als bij vraag 16. Bij sommige lln beklijft wat geleerd is totaal niet, en lijkt alles wat je aanbiedt op water naar de zee dragen. Bij andere ESM‐lln zie je toch wel enige vooruitgang omdat zij leerbaar zijn in het toepassen van manieren om woorden te leren, of het toepassen van \'trucjes\' bij tekstbegrip. Jazeker, het is zelfs bittere noodzaak, alleen al om het leren van woordbetekenissen levend te houden. Maar dit geldt ook voor andere typen leerlingen. Taallessen moeten levendige lessen zijn. Trucjes en spelletjes en gesprekjes werken beter dan alleen maar leren uit een \'droog\' boekje, hoewel het ouderwetse idioomboekje toch een
Ik denk dat ik meer met leerlingen zou moeten lezen om het woordenschatniveau op peil te krijgen. Wij zouden daar meer geschikt materiaal voor moeten aanschaffen als school en ik zou mij daar meer in moeten verdiepen.
ja. Ik denk dat ik daar nu ook al op uit kom.
belangrijke functie moet houden. Woorden krijgen daarmee immers meer \'status\'.
Zou u het prettig vinden om richtlijnen te hebben bij het onderwijzen van Engelse woordenschat?
Ja, omdat het nu vaak zoeken is naar een goede methode om woordenschat aan te bieden.
Zouden de leerlingen, naar uw mening baat hebben bij een lesmethode speciaal ontwikkeld voor Engelse woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS?
Jazeker, nu is het vaak zoeken naar de juiste methode om woordenschat en extra materiaal aan te bieden.
Dat zou wel prettig zijn, omdat je als docent soms denkt iets goed te doen, wat achteraf niet zo goed blijkt te werken. Aan de andere kant is het aanleren van het Engels in het speciaal onderwijs ook een kwestie van inspelen op het individu met zijn/haar specifieke probleem en dan is juist creativiteit erg aan de orde. Zoals eerder gezegd, kunnen de specifieke leerproblemen bij ESM‐lln erg verschillen en kan het moeilijk zijn algemene regels toe te passen. Ik denk het wel. In zo\'n methode zou ingespeeld kunnen worden op de leerproblemen van leerlingen, zoals presentatie van kleinere hoeveelheden woorden, spelling van woorden (wel of niet gekoppeld aan klankbeelden), eenvoudiger tekstjes als opstap (want bij Engels is vaak het probleem dat het \'instapniveau\' i.h.a. te hoog ligt, d.w.z. dat de voorkennis van leerlingen op het gebied van vocabulaire wordt overschat).
ja, soms heb je het gevoel dat wat je doet nioet genoeg is.
Ja, mits de woorden binnen een goede context aangeboden worden. Niet nog meer losse rijtjes.
Volgt u liever uw eigen aanpak voor het aanbieden van nieuwe woorden in het Engels?
Het liefst volg ik materiaal wat al gemaakt is, ik ben niet een persoon om steeds het wiel opnieuw uit te vinden.
Heeft u zelf nog toevoegingen voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS?
Veel tijd nodig
Dat hangt ervan af of ik het met een OOk, maar ik sta open voor nieuwe suggesties! eventuele methode eens ben of niet. Wat m.i. goed werkt is: inwerken op de leefwereld van leerlingen en leerlingen actief laten zijn in het vinden/opzoeken van woorden. De kans dat woordbetekenissen beklijven is dan het grootst. Voordeel van een eigen aanpak is, dat je kunt inspelen op wat zich voordoet in de les, wat ook goed werkt om lln woorden te laten onthouden en ze direct uit te spreken e.d. Bij ESM‐lln is het van belang je als nee docent zoveel mogelijk aan te passen aan het individu. Leerproblemen kunnen op verschillende terreinen liggen, waardoor je idealiter per individu accent legt op wat bij dat individu het beste werkt. Daarbij is het van belang de leerling zelf te laten aangeven (zo mogelijk) wat het beste werkt voor hem/haar, wat de kans op succes verhoogt.
Engelse woordenschatonderwijs op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis Richtlijn
3
Inhoud Inleiding
blz. 7
1. Noodzaak en aanleiding voor een richtlijn voor Engelse woordenschatonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS.
blz. 9
1.1 Inleiding
blz. 9
1.2 Wat is de aanleiding geweest voor het schrijven van een
richtlijn voor het Engelse woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS
1.3 Waarom docenten Engelse in het voortgezet speciaal onderwijs profijt
hebben van een richtlijn voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan
leerlingen met TOS.
1.4 Methoden en aanpakken voor dyslecten die ook bruikbaar kunnen zijn
voor leerlingen met TOS
blz. 10
blz. 10
blz. 12
2. De huidige (praktijk)situatie voor het aanbieden van Engelse woordenschatonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS blz. 14 2.1 Inleiding
blz. 14
blz. 14
2.2 Hoe wordt Engelse woordenschat momenteel onderwezen in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS?
3. Methoden en aanpakken voor het onderwijzen van woordenschat in moderne vreemde talen, met de nadruk op het Engels.
blz. 16
4. Aanbevelingen voor het aanbieden van Engelse woordenschatonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS
blz. 19
4.1 Inleiding
blz. 19
4.2 Aanbevelingen voor docenten Engels voor Engelse
woordenschatonderwijs bij leerlingen met TOS
blz. 19
Nawoord
blz. 25
Literatuurlijst
blz. 26
5
Inleiding In de afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar woordenschatonderwijs in het primair onderwijs (o.a. van den Nulft & Verhallen, 2009; Snow, 2006 en Mondria‐ Mondria‐de Vries, 1997). Een beperkte woordenschat resulteert bijna altijd in slechte schoolresultaten (Anderson & Nagy, 1992). Immers, als er teveel woorden zijn die door de leerling niet begrepen worden, wordt het steeds lastiger voor de leerling om voldoende grip te krijgen op de aangeboden lesstof en informatie. Er zijn veel methoden en aanpakken ontwikkeld voor het aanbieden van woordenschatlessen aan leerlingen in het regulier basisonderwijs. Dit geldt niet voor woordenschatonderwijs voor het voortgezet onderwijs en specifieker voor het voortgezet speciaal onderwijs (VSO), zo is gebleken uit het project Lexiconontwikkeling van het Auris College Rotterdam (Algoe, 2012. Niet gepubliceerd). Naar woordenschatonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs is zeer beperkt onderzoek gedaan en er bestaan geen duidelijk beschreven methoden, middelen of aanpakken. Het project Lexiconontwikkeling legt de nadruk op het cluster 2‐onderwijs, dat bestemd is voor leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS), autisme en leerlingen die doof of slechthorend zijn. De leerlingen in het cluster 2‐onderwijs hebben veel baat bij woordenschatonderwijs, omdat deze leerlingen een (zeer) beperkte woordenschat hebben. Leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs zijn verplicht om taalonderwijs in een moderne vreemde taal te volgen. Meestal betreft dat het Engels. Leerlingen in het cluster 2‐onderwijs hebben echter veel moeite met het verwerven en leren van een taal, zowel de moedertaal als een tweede taal. Niet alleen vormen grammatica, uitspraak en spelling een probleem, ook het gebruik van woorden vormt een belemmering voor deze leerlingen, terwijl woordenschatleren een belangrijke deeltaak is bij het leren van een (vreemde) taal (Mondria & Mondria‐de Vries, 1997: blz. 7). In deze richtlijn ligt de focus op leerlingen met TOS, omdat deze leerlingen de grootste groep binnen het cluster 2‐onderwijs vormen, met 1.388 leerlingen in 2011 (Spraaksaam.nl, 2014). De moderne vreemde taal waar de aandacht op ligt is het Engels. Dit is een verplicht examenvak voor de leerrichtingen vmbo, havo en vwo. De moeilijkheden van het leren van de Engelse woordenschat zijn drieledig: (i) leerlingen met TOS weten niet altijd de betekenis van Nederlandse woorden, terwijl ze het Engelse vertaalequivalent moeten kennen, (ii) leerlingen met TOS hebben moeite met het onthouden van de nieuw aangeboden Engelse woorden wanneer het concept 18 onbekend is en (iii)
18
De betekenis van een woord is een concept. ‘...een bundeling [is] van betekenisaspecten die we aan het woord weten toe te kennen: de woordkennis’ (van den Nulft & Verhallen, 2009: 46) Het woord dat aan het concept wordt gehangen is het label (Verhallen, 2009).
7
leerlingen met TOS ondervinden problemen bij het gebruiken van de nieuw geleerde Engelse woorden. Deze Richtlijn Engelse woordenschat is geschreven als aanvulling op het Taalplan van het Auris College Rotterdam (ACR) (Boerwinkel et al, 2014. Niet gepubliceerd). De Richtlijn Engelse woordenschat is bedoeld om beginnende, maar ook ervaren docenten Engels houvast te bieden bij het aanbieden van nieuwe woorden aan leerlingen met TOS. In het Taalplan van het Auris College Rotterdam wordt achtergrondinformatie over de doelgroepen verstrekt en worden adviezen gegeven voor het onderwijzen van de cluster 2‐leerlingen. De praktische aard van deze Richtlijn sluit aan bij die van het Taalplan van het Auris College Rotterdam. De Richtlijn bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt een schets gegeven van de noodzaak en aanleiding voor het schrijven van deze Richtlijn. In deel twee wordt een analyse gemaakt van de huidige situatie voor het aanbieden van Engelse woordenschat. Vervolgens worden in het derde deel aanbevelingen geformuleerd voor het aanbieden van Engelse woordenschat 19. Als basis voor deze Richtlijn is een theoretische verantwoording geschreven 20 waarin achtergrondinformatie en bevindingen uit de literatuur worden behandeld.
19
Dit alles in de context van en beperkt tot het aanbieden van Engelse woordenschatonderwijs op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS.
20
Algoe, S. (2014). Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis: Theoretische verantwoording. Universiteit Utrecht. Niet gepubliceerd.
Eén Noodzaak en aanleiding voor een richtlijn voor Engelse woordenschatonderwijs op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS.
1.1 Inleiding
Wat is de aanleiding geweest voor het schrijven van een richtlijn voor het Engels woordenschatonderwijs? Waarom zouden docenten Engels op het voortgezet speciaal onderwijs profijt hebben van een richtlijn? Hoe helpt het hebben van een richtlijn leerlingen met TOS bij woordenschatverwerving voor het Engels? Wat is de noodzaak van het hebben van een richtlijn voor Engels woordenschatonderwijs? In dit onderdeel van de Richtlijn worden bovengenoemde vragen beantwoord. Voordat de noodzaak van een richtlijn voor het Engels woordenschatonderwijs kan worden behandeld wordt eerst kort het belang van woordenschatonderwijs in het algemeen weergegeven. Woordenschatonderwijs is niet alleen van belang voor leerlingen met TOS. De noodzaak van een goede woordenschat is in meerdere woordenschatonderzoeken naar voren gekomen (o.a. Snow, 2006 en Hacquebord e.a., 2004). Leerlingen hebben geen grip op de lesstof doordat teksten en vragen uit schoolboeken niet goed worden begrepen. Leerlingen met een beperkte woordenschat lopen een achterstand op in vergelijking met hun klasgenoten zonder woordenschatbeperking, doordat de leerlingen de informatie van geschreven teksten niet tot zich kunnen nemen. Dit resulteert weer in een nog grotere achterstand op het gebied van woordenschat, omdat de leerling door het zwakke tekstbegrip zijn woordenschat niet weet uit te breiden. De achterstand op het gebied van woordenschatontwikkeling is niet makkelijk in te halen en wordt meestal alleen maar groter. Om ervoor te zorgen dat deze achterstand wel ingelopen kan worden is goed woordenschatonderwijs van groot belang. Woordenschatonderwijs helpt de leerling de leerstof te begrijpen en deze eigen te maken waardoor schoolresultaten vooruit gaan. Daarnaast zal de leerling beter in staat zijn te communiceren. Lesmethodes bieden te weinig aandacht aan het systematisch uitbreiden van de woordenschat, een van de belangrijkste punten bij woordenschatonderwijs. Een beperkte woordenschat in het Nederlands heeft invloed op de woordenschatverwerving van een tweede taal. Bij het onderwijzen van de woordenschat van een moderne vreemde taal is het van belang voor de leerling dat de Nederlandse woorden (waarvan de vertaalequivalent geleerd wordt) en hun betekenis(sen) bekend zijn. Dan zit het concept met het Nederlandse label al in het mentale 9
lexicon en hoeft alleen het Engelse label toegevoegd te worden aan het bestaande concept. Dat de concepten bij de leerlingen bekend zijn en zij hier ook een label voor hebben, is echter vaak niet het geval. Dit betekent voor docenten Engels dat zij naast het aandacht geven aan de Engelse woordenschat ook tijd moeten investeren in het uitleggen van concepten (semantiseren) en het aanbieden van nieuwe Nederlandse woorden. Hierdoor is vreemdtalig woordenschatonderwijs aan leerlingen met een beperkte woordenschat in de moedertaal gelijkertijd woordenschatonderwijs in de moedertaal.
1.2 Wat is de aanleiding geweest voor het schrijven van een richtlijn voor het Engels
woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS?
Tijdens mijn werkzaamheden als docente Engels aan het Auris College Rotterdam, een cluster 2‐ school, werd al vrij snel duidelijk dat het vak Engels een groot struikelblok is voor de leerlingen. Leerlingen met TOS hebben moeite met de klank, spelling en woordenschat van het Engels. Zowel het Auris‐taalbeleid (2009) als het Taalplan van Auris College Rotterdam (2014) besteden geen specifieke aandacht aan het onderwijzen van moderne vreemde talen. Binnen de voortgezet onderwijsscholen van Auris bestaan geen richtlijnen voor het onderwijzen van moderne vreemde talen. De Richtlijn Engelse woordenschatonderwijs biedt docenten een duidelijk aanpak voor het onderwijzen van Engels, in het bijzonder woordenschat voor het Engels. 21 Dit is een eerste aanleiding geweest voor het schrijven van een richtlijn. Een tweede aanleiding voor het schrijven van een richtlijn zijn mijn eigen ervaringen tijdens mijn werkzaamheden als docente Engels aan het Auris College Rotterdam. Als taaldocent zonder ervaringen met het speciaal onderwijs is de uitdaging (extra) groot om Engels te onderwijzen aan leerlingen met TOS. Deze richtlijn biedt een goede basis bij het voorbereiden en doceren van woordenschatlessen aan dit type leerlingen, onder meer door het aanbieden van achtergrondinformatie rondom de problematiek van leerlingen met TOS en handvaten om hiermee om te gaan. De richtlijn neemt werk uit handen van de taaldocent, omdat deze nu niet zelf op zoek hoeft te gaan naar factoren waar rekening mee gehouden moet worden bij het onderwijzen van woordenschat. De aanbevelingen die gegeven worden binnen een richtlijn zorgen ervoor dat docenten Engels een duidelijke structuur geboden krijgen voor het onderwijzen van woordenschat voor het Engels en stelt de taaldocenten meteen op de hoogte van de richtlijn welke binnen de school geldt.
1.3 Waarom docenten Engels in het voortgezet speciaal onderwijs profijt hebben van een
richtlijn voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS.
21
Zie hoofdstuk 1 in de theoretische verantwoording voor meer toelichting.
Docenten Engels in het voortgezet speciaal onderwijs hebben, op het gebruik van reguliere lesmethodes na, geen leidraad voor het aanbieden van hun woordenschatlessen. Materiaal bedoelt voor het aanbieden van woordenschatonderwijs richt zich op het regulier onderwijs en niet op de het speciaal onderwijs. Woordenschatonderwijs is een tijdsintensieve taak voor (taal)docenten, omdat zij zelf op zoek moeten naar de juiste methoden en aanpakken. Daarnaast zijn minder ervaren docenten Engels in het voortgezet speciaal onderwijs mogelijk (nog) niet bekend met de factoren waar rekening mee gehouden moet worden binnen het onderwijzen van een vreemde taal aan leerlingen met TOS. Vanuit de lerarenopleiding wordt namelijk geen speciale opleiding gegeven voor het onderwijzen van cluster 2‐leerlingen 22. De Richtlijn kan als ondersteuning dienen voor de docenten Engels en draagt bij aan een uniforme aanpak van het onderwijzen van Engels aan leerlingen met TOS. Hierdoor kan woordenschatonderwijs voor het Engels efficiënter en effectiever worden onderwezen. Daarnaast kan de Richtlijn helpen bij het structureren van de woordenschatlessen, een element waar leerlingen met TOS baat bij hebben. Zoals in de theoretische verantwoording wordt aangegeven (zie hoofdstuk 1, paragraaf 1.3) blijkt dat leerlingen met TOS baat hebben bij het gestructureerd aanbieden van woordenschat. Omdat in de Richtlijn aanwijzingen gegeven en hulpmiddelen aangeboden worden voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS, hoeft de docent Engels minder tijd te besteden aan het uitzoeken van de juiste manieren. De Richtlijn zal dus niet alleen werk uit handen nemen van de docenten Engels, maar ook zorgen dat de kwaliteit van het woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS verbetert. Docenten Engels hebben door middel van deze Richtlijn de mogelijkheid een aanpak te hanteren die deels gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek en deels op praktijkervaring. De Richtlijn die speciaal gericht is op de problematiek van leerlingen met TOS, zorgt ervoor dat er tegemoet gekomen wordt aan de taalleerbehoeften van deze groep leerlingen. Docenten Engels krijgen te zien waar leerlingen met TOS moeite mee hebben bij woordenschatverwerving en hoe hier mee omgegaan moet worden. Op deze manier kunnen woordenschatlessen aangepast worden, zodat deze meer effect hebben bij de leerlingen. De Richtlijn is niet bedoeld als kant‐en‐klare methode voor het onderwijzen van woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS. De Richtlijn zal leerkrachten helpen om leerlingen hun eindtermen te laten bereiken die noodzakelijk zijn voor het succesvol afronden van hun schoolcarrière. In deze Richtlijn worden aanbevelingen geboden die deels zijn geformuleerd op basis van literatuur over het aanbieden van woordenschatonderwijs voor het Nederlands en deels voor vreemde talen aan leerlingen in het regulier onderwijs. Daarnaast zijn de aanbevelingen deels
22
De mogelijkheid bestaat om na het behalen van de lesbevoegdheid te specialiseren in speciaal onderwijs . Specialiseren kan door middel van het volgen van de hbo‐ master Special Education Needs (SEN).
11
geformuleerd op basis van het aanbieden van woordenschatonderwijs voor het Nederlands aan leerlingen met TOS .
1.4 Methoden en aanpakken voor dyslecten die ook bruikbaar kunnen zijn voor leerlingen
met TOS
Dyslexie is een aangeboren en hardnekkig leesprobleem. Dyslexie kan zich bij elk kind anders manifesteren. Bij het ene kind is het vooral de spelling en het lezen waar tegenaan gelopen wordt, terwijl bij het andere kind ook leerproblemen aan de orde zijn (Karmans, 2003). Onderzoek van o.a. Braams (2006) toont aan dat leerlingen met TOS overeenkomsten tonen met leerlingen met dyslexie wanneer het aankomt op het leren van woorden in een vreemde taal. Ook menen sommige onderzoekers dat 50% van de leerlingen met TOS dyslexie zullen ontwikkelen (Bishop & Snowling, 2004; Verbeek & Wentink, 2010). Geconcludeerd kan worden dat methoden en aanpakken gericht op leerlingen met dyslexie daarom ook (gedeeltelijk) geschikt zouden kunnen zijn voor leerlingen met TOS. Gelet op de overeenkomsten tussen TOS en dyslexie wordt in de Richtlijn eveneens gekeken naar methodes en aanpakken die in eerste instantie bedoeld zijn voor leerlingen met dyslexie. Deze kunnen mogelijk naar analogie worden toegepast op kinderen met TOS. Hieronder worden enkele punten weergegeven die TOS en dyslexie gemeenschappelijk hebben en het effect daarvan op het leren van Engelse woorden: 1. Automatiseringsproblemen: zowel leerlingen met TOS en leerlingen met dyslexie hebben automatiseringsproblemen waardoor moeite wordt ondervonden bij het lezen en gelijkertijd begrijpen van een tekst. Ook gaan luisteren en gelijktijdig schrijven moeizaam, zoals bij het noteren van aantekeningen (Karman, 2003). Bij het leren van Engelse woorden zorgt dit ervoor dat de betekenis van de woorden die ze lezen niet geleerd worden. 2. Woordvindingsproblemen: Langberg e.a. (2012) geven aan dat leerlingen met TOS woordvindingsproblemen hebben, een probleem dat ook voor kan komen bij leerlingen met dyslexie (Karman, 2003). Bij het leren van Engelse woorden zorgt dit ervoor dat geleerde woorden moeizaam opgehaald worden uit het mentale lexicon en minder makkelijk kunnen worden toegepast (Gilles & Schaerlaekens, 2000). De leerlingen hebben hierdoor een kleine actieve en passieve woordenschat. 3. Auditieve verwerkingsproblemen: daarnaast is sprake van auditieve verwerkingsproblemen bij beide stoornissen (Karman, 2003; Van Weerdenburg, 2009). De leerlingen hebben moeite met verwerken van de gehoorde informatie, zonder dat er sprake is van gehoorverlies
(Neijenhuis et. al., 2012). Hierdoor is er moeite bij het leren van een (vreemde) taal doordat dit het horen van woorden hindert (omdat de leerling het woord niet hoort, kan deze ook niet worden geleerd). 4. Zwak (werk)geheugen: leerlingen met dyslexie hebben een zwak (werk)geheugen (Boons, 2006) zoals kinderen met TOS (de Bree et al., 2004). De leerlingen vinden het moeilijk om de informatie die ze horen te onthouden en/of te reproduceren. Bij het leren van Engelse woorden zorgt dit ervoor dat nieuwe woorden minder makkelijk worden onthouden.
13
Twee De huidige (praktijk)situatie voor het aanbieden van Engelse woordenschat in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS
2.1 Inleiding
Zoals in het voorgaande deel al werd aangegeven hebben docenten naast de reguliere methodes onvoldoende aanpakken voor het aanbieden van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS. De docenten Engels zijn aangewezen op aanpakken die zij zelf hebben ontwikkeld voor het aanbieden van woordenschatonderwijs. In de praktijk blijkt dat de manier waarop woordenschatonderwijs wordt aangeboden aan de leerlingen sterk afhangt van de leerkracht en hoe deze woordenschatonderwijs vormgeeft binnen zijn of haar lessen. Het woordenschatonderwijs moet aangepast zijn aan de onderwijsbehoefte van de leerlingen. Leerlingen met TOS hebben vanwege hun beperkingen op het gebied van spraak en taal een andere manier van woordenschatonderwijs nodig dan leerlingen zonder beperkingen. In dit tweede deel van de richtlijn wordt de huidige situatie weergegeven voor het geven van Engelse woordenschat in het voortgezet speciaal onderwijs, gebaseerd op praktijkervaringen. Over woordenschatonderwijs geven voor een moderne vreemde taal op het speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS is helaas zeer weinig bekend. In deel Drie wordt daarom een overzicht gegeven van de methoden en aanpakken voor het aanbieden van woordenschatonderwijs die o.a. ontwikkeld zijn voor het regulier onderwijs (zowel basisonderwijs als middelbare onderwijs) en die ook toegepast zouden kunnen worden op leerlingen met TOS op het voortgezet speciaal onderwijs. Deze methoden en aapakken moeten wel zo aangepast worden dat zij tegemoet komen aan de behoeften van leerlingen met TOS.
2.2 Hoe wordt Engelse woordenschat momenteel onderwezen op het voortgezet speciaal
onderwijs aan leerlingen met TOS?
Doordat in de literatuur weinig aandacht besteed wordt aan de manieren waarop Engelse woordenschat onderwezen zou moeten worden, of momenteel wordt onderwezen, aan leerlingen met TOS, zijn praktijkervaringen van de docenten Engels in het voortgezet speciaal onderwijs momenteel de beste manier om een beeld te krijgen van de huidige situatie.
Uit een korte enquête 23 die is voorgelegd aan drie van de zes docenten Engels van de Auris Colleges, is naar voren gekomen dat Engelse woordenschat op verschillende wijzen wordt aangeboden. Op de vraag op welke manieren er aandacht wordt besteed aan de Engelse woordenschat bij leerlingen met TOS, komt het gebruik van woordenlijsten op de eerste plaats te staan. De rijtjes woorden uit de lesmethode worden door de leerlingen geleerd 24, waarna wekelijks een schriftelijke overhoring wordt afgenomen. Deze manier van woordenschat aanbieden is alleen gebaseerd op het controleren of de woorden door de leerling vertaald kunnen worden en wordt door een aantal onderzoekers afgeraden (o.a. Gu & Johnson, 1996; Craik & Tulvig, 1975). Ook wordt gebruik gemaakt van idioomboekjes, hierin staan Engelse woorden met de Nederlandse vertaling ingedeeld rondom een bepaald thema. De Engelse woorden staan in een betekenisvolle context. Er zijn ook docenten die eigen materiaal voor woordenschatonderwijs ontwikkelen. Bij eigen materiaal kan gedacht worden aan Smartboardlessen en het gebruik van plaatjes bij de Engelse woorden. Het gebruik van idioomboekjes, opdrachten uit de lesmethoden en eigen materiaal wordt afgewisseld. Terwijl de ene docent meer gebruik maakt van idioomboekjes, maakt de andere docent eigen materiaal voor het aanbieden van de Engelse woorden. De hoeveelheid tijd die besteed wordt aan Engelse woordenschat varieert van elke les tot eenmaal per week. De meeste docenten laten de leerlingen de woordenlijsten uit het hoofd leren zonder er vooraf veel tijd aan te besteden. Achteraf komen de woorden nog wel terug in de les door middel van een schriftelijke overhoring of herhalingen vanuit de methoden, waarbij dezelfde woorden in meerdere hoofdstukken worden gebruikt. Opvallend is dat de ene docent Engels meer gebruik maakt van visuele hulpmiddelen, terwijl de andere docent de woorden vooral auditief aanbiedt. Uit de resultaten van de enquête en gesprekken met docenten Engels over het aanbieden van Engelse woorden aan leerlingen met TOS komt duidelijk naar voren dat elke docent een andere aanpak heeft en met vallen en opstaan erachter komt of deze aanpak werkt‐ of leerlingen woordbetekenissen en de vertaalequivalent daarvan onthouden.
23
Voor het korte onderzoek voor deze richtlijn zijn slechts enkele docenten Engels van de Auris Colleges benaderd. Om een
beter en completer beeld te krijgen van de manieren waarop Engelse woordenschat wordt aangeboden aan leerlingen met TOS wordt aanbevolen in een vervolgonderzoek zoveel mogelijk docenten Engels die lessen verzorgen aan leerlingen met TOS te ondervragen.
15
Drie Methoden en aanpakken voor het onderwijzen van woordenschat in moderne vreemde talen, met de nadruk op het Engels. Binnen de taalkunde en het onderwijs is er steeds meer aandacht voor het leren van een vreemde taal door leerlingen met TOS. Toch is dit onderzoeksvlak nog tamelijk onbekend terrein. Voor zover bekend zijn er geen aanpakken en methoden in ontwikkeling voor woordenschatonderwijs voor vreemde talen aan leerlingen met TOS. Er is echter wel veel aandacht voor het leren van Engels aan dyslectische leerlingen. Zoals in paragraaf 1.4 wordt aangetoond vertonen leerlingen met TOS overeenkomsten met leerlingen met dyslexie. In dit stuk zullen enkele aanpakken en methoden voor woordenschatonderwijs voor vreemde talen kort worden behandeld die in eerste instantie bedoeld zijn voor leerlingen met dyslexie, maar mogelijk ook toegepast kunnen worden in woordenschatonderwijs voor het Engels aan leerlingen met TOS. De aanbevolen methoden en aanpakken zijn geselecteerd op basis van de overeenkomsten tussen leerlingen met TOS en dyslexie (zie paragraaf 1.4). Hiervoor is gezocht naar beschikbaar materiaal dat speciaal is ontwikkeld voor dyslectici die mogelijk ook met vrucht gebruikt kan worden door leerlingen met TOS (met en zonder dyslexie). De onderstaande methoden en aanpakken gaan uit van verschillende doelen bij woordenschatonderwijs voor dyslectici, die onder te verdelen zijn in drie categorieën waar de nadruk op gelegd wordt: klank, betekenis en spelling. Klank •
Diverse lesmethodesites waaronder o.a. Steppingstones.nl en NewInterface.nl, houden rekening met dyslectische leerlingen door woorden naast de in geschreven vorm, ook aan te bieden in gesproken vorm. Deze aanpak werkt ook voor leerlingen met TOS vanwege de visualisatie van woorden (vooral omdat in het Engels de spelling van woorden en de uitspraak ervan vaak verschillen).
Klank en spelling •
Lesmethodes waaronder Worldwide (malmbergmethodes.nl), New interface en Stepping Stones leveren spellingslijsten en klank‐spellingsschriften. Ook biedt de methode Worldwide een spellingwijzer waarbij de leerlingen woorden die op dezelfde manier worden uitgesproken kunnen ordenen, zodat spelling en uitspraak beter gekoppeld kunnen worden.
Betekenis, klank en spelling •
Met overhoorprogramma’s zoals Wrts.nl, Teach2000 en Overhoor kunnen leerlingen zichzelf controleren. Doordat de woorden correct moeten worden ingetypt door de leerlingen wordt naast de vertaling, ook de spelling gecontroleerd. In de programma's kunnen de woorden ook beluisterd worden, zodat de leerlingen kunnen oefenen met de uitspraak van de woorden.
Hieronder worden enkele methoden en aanpakken genoemd die bedoeld zijn voor woordenschatonderwijs in het Engels voor leerlingen zonder problematiek. Betekenis •
Leerlingen kunnen met behulp van een handcomputer kaartsystemen en kaartbakken aanleggen, waarmee zij zichzelf kunnen overhoren en bij kunnen houden welke woordbetekenissen zij al kennen en welke nog herhaald moeten worden.
•
Het programma Leesstrategieën op de computer. Lesvoorbeelden voor Frans, Duits en Engels voor de basisvorming is bedoeld voor de leerling. (Stoks e.a. 1992). Leerlingen raden aan de hand van eigen voorkennis, de context of de woordvorm de betekenis van het woord.
•
Docenten kunnen de leerling helpen bij het maken van een begrippennet, ook wel bekend als een woordweb, waarbij de leerling zoveel mogelijk woorden probeert te koppelen aan het woord dat geleerd moet worden.
In onderstaande tabel wordt samenvattend weergegeven welke lesmethoden gericht zijn op klank, betekenis of spelling. Lesmethode
Klank
Betekenis
Spelling
Stepping Stones
√
√
New Interface
√
√
Worldwide
√
√
Wrts
√
√
√
17
Teach2000
√
√
√
Overhoor
√
√
√
√
Leesstrategieën op de computer. Lesvoorbeelden voor Frans, Duits en Engels voor de basisvorming
Bovenstaande middelen zijn gericht op het Nederlandse woordenschatonderwijs en op leerlingen op het regulier basisonderwijs. Er bestaan meer methodes voor het aanbieden van Nederlandse woordenschat. Deze methodes zijn gericht op het basisonderwijs en bestaan uit kant‐en‐klare lessen of opdrachten. Doordat deze lessen of opdrachten vast staan zijn ze niet gemakkelijk aan te passen aan de leerbehoeften van leerlingen met TOS. De methoden, aanpakken en didactische werkvormen die worden genoemd dienen na aanpassingen ‐ aan leefwereld van leeftijd leerlingen en specifieke behoeften van leerlingen met TOS‐ eerst getest te worden op effectiviteit binnen VSO scholen door leerlingen met TOS, voordat deze opgenomen worden in de richtlijn als effectieve middelen voor Engels woordenschatonderwijs aan leerlingen met TOS. In de theoretische verantwoording wordt meer aandacht besteed aan de toepasbaarheid van de methoden, aanpakken en didactische werkvormen. Bestaande methodieken en didactische werkvormen voor woordenschatonderwijs voor leerlingen op het regulier (basis‐ en voortgezet) onderwijs, zouden ook leerlingen met TOS verder kunnen helpen doordat ze in de basis geschikt zijn voor beide doelgroepen.
Vier Aanbevelingen voor het aanbieden van Engelse woordenschatonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS
4.1 Inleiding
In dit laatste deel van de Richtlijn worden aanbevelingen geformuleerd voor het onderwijzen van Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met TOS. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de huidige methoden en aanpakken voor woordenschatonderwijs die in deel twee van deze richtlijn zijn aangehaald en bevindingen uit de literatuur over de problematiek van leerlingen met TOS die woordenschatverwerving in de weg zouden kunnen staan. De richtlijnen zijn ook gebaseerd op bevindingen uit de praktijk. Als een concept en het Nederlandse label al bekend is bij de leerlingen kan het Engelse woord makkelijker worden verbonden met het al bestaande concept in het mentale lexicon van de leerling. Bij leerlingen met TOS is het van belang dat de moedertaal van deze leerlingen zo goed mogelijk is verworven voor begonnen kan worden met het leren van een nieuwe taal. Als de moedertaal stevig verankerd is bij de leerlingen kan hierin steun gevonden worden bij het leren van een tweede (vreemde) taal (Vervaet, 2002). Het leren van Engelse woorden, heeft mijn inziens geen zin als de leerling het Nederlandse equivalent nog niet kent. Dit betekent dat vreemde talen woordenschatonderwijs deels woordenschatonderwijs in de moedertaal is. De onderstaande aanbevelingen kunnen onderverdeeld worden in de volgende categorieën: 1. algemene didactische aanbevelingen 2. Aanbevelingen met betrekking tot het leren van betekenissen 3. Aanbevelingen met betrekking tot het leren van klankvormen 4. algemene aanbevelingen
4.2 Aanbevelingen voor docenten Engels voor Engelse woordenschatonderwijs bij
leerlingen met TOS
1. Algemene didactische aanbevelingen •
Zorg voor expliciet woordenschatonderwijs: Impliciet nieuwe woorden aanbieden is niet voldoende om te woorden te laten beklijven (Verhallen & Verhallen, 1994; Van den Dulft & Verhallen, 2009). De leerlingen moeten bewust en aandachtig bezig zijn met het leren van de
19
nieuwe woorden en niet onbewust hun woordenschat uitbreiden. Hierbij is het van belang dat er doelgericht en intentioneel woordenschatonderwijs wordt aangeboden‐ een belangrijk doel binnen MWidW‐ door middel van het selecteren van doelwoorden. •
Biedt woorden aan in woordclusters: om het leerproces aanzienlijk te versnellen is het belangrijk de woorden aan te bieden in woordclusters, stukken netwerk. Woorden moeten niet apart behandeld worden, maar gekoppeld worden met andere woorden, zoals bij het woord lantaarn. Hier behandel je ook meteen licht en donker en aandoen. Op deze manier worden niet alleen betekenissen, maar ook betekenisrelaties behandeld (van den Nulft & Verhallen, 2009).
•
Geen nieuwe woorden aanbieden door middel van woordenlijsten: Een voor de hand liggende strategie voor het aanbieden van woorden is het memoriseren van woordenlijsten met daarin Engelse woorden en hun Nederlandse vertaalequivalent (of andersom). Dit wordt echter afgeraden door een aantal onderzoekers (Gue & Johnson 1996, Craik & Tulvig 1975). De woordenlijsten bevatten de doelwoorden die de leerlingen moeten kennen. Over woordenlijsten wordt gezegd dat deze vooral nuttig zijn als controlemiddel (Staatsen 1998: 255) en dienen gebruikt te worden om te controleren of de leerlingen de woorden kennen. Daarnaast zijn ze ook van belang bij de selectie van doelwoorden. Uit praktijkervaringen blijkt het 'uit het hoofd leren van woorden' niet te werken. Woordbetekenissen worden hier niet mee geleerd, slechts de vertaling. Daarnaast is de leerling de vertaling binnen enkele dagen weer vergeten. De leerlingen dienen niet slechts de woordenlijsten uit het hoofd te leren. Het doel is dat de leerlingen de betekenis van de woorden kennen, kunnen toepassen en in verschillende contexten kennen. Met slechts woordenlijsten 'stampen' wordt dit doel niet bereikt.
•
Visualiseer de woorden die geleerd moeten worden: De Engelse woorden moeten gevisualiseerd/uitgebeeld worden aan de hand van bijvoorbeeld plaatjes, strips en platen zodat de leerlingen de woorden de hele lesdag kunnen zien. Dit geldt alleen voor de woorden waarbij de leerling de Nederlandse label of het concept nog niet kende. Het visualiseren van de woorden is bevorderlijk voor het gebruik en de verwerving van de nieuwe woorden. Leerlingen kunnen hun eigen plaatjeswoordenboek aanleggen.
•
Zorg voor gebruik van gebaren bij het aanleren van nieuwe woorden: Door het aanbieden van begeleidende gebaren onthouden leerlingen de nieuwe woorden beter dan zonder begeleidende gebaren (Bode, 2002).
•
Combineer beeld en klank: Het combineren van beeld‐ de spelling van het woord, en klank‐ de uitspraak van het woord, zorgt ervoor dat de woorden beter worden opgeslagen in de mentale lexicon van de leerling. Alle woorden die mondeling worden behandeld dienen ook op hetzelfde moment schriftelijk aangeboden te worden, dus op een bord (bijvoorbeeld whiteboard, SMARTboard of krijtbord). Het schriftbeeld moet namelijk ook opgeslagen worden in het mentale lexicon (Taalplan Auris College Rotterdam, 2014). De leerlingen kunnen meeschrijven of meetypen. Voor dyslectische leerlingen is deze aanbeveling wellicht minder geschikt, vanwege de moeite met de spelling van het woord. Toch kan deze aanbeveling werken voor deze leerlingen door veel naar de klank te luisteren, zodat het (gesproken) woord toch wordt opgenomen.
•
Herhalen, herhalen, herhalen: Voor leerlingen met TOS is het van groot belang dat de woorden vaak en over langere tijd worden herhaald, tot twee keer zo vaak als bij leeftijdsgenoten zonder TOS, voordat het woord begrepen wordt (Gray, 2003). Bij leerlingen zonder problematiek is ongeveer zeven keer herhalen voldoende om woorden op te nemen (uit de lesmethode Taal in Beeld, 2014). Voor leerlingen met TOS geldt dat een woord ongeveer veertien keer herhaald dient te worden. In MWidW is dit de derde stap van de viertakt: het consolideren.
•
Leerlingen leggen een handcomputer aan: de handcomputer is een kaartenbak, verdeeld in verschillende vakken, die leerlingen zelf kunnen aanleggen door de Engelse woorden op een kaartje te schrijven met achterop het kaartje het Nederlandse woord. Leerlingen nemen de woorden door en naarmate de kennis van het woord verbetert, schuiven de kaartjes verder door in de bak tot de leerling alle woordbetekenissen kent. Herhaling over een langere tijd speelt hierbij een grote rol. Eventueel kunnen de kaartjes uitgebreid worden door er ook plaatjes van het woord aan toe te voegen (Mondria & Mondria‐de Vries, 1997).
21
2. Aanbevelingen met betrekking tot het leren van betekenissen •
Docenten plaatsen nieuwe woorden in een context: De woorden die geleerd moeten worden, kunnen beter in een context geplaatst worden, zodat er een lexicaal netwerk 25 ontstaat (van den Nulft & Verhallen, 2009). Een voorbeeld van zo een zin wordt gegeven in MWidW: 'Dit is een kalender. Op een kalender zie je wat voor dag het is.' De leerlingen kunnen het woord kalender een volgende keer beter ophalen doordat het woord in een betekenisvolle context is geplaatst. Leerlingen leren ook meer over het woord dan alleen de betekenis, maar leren ook hoe het woord gebruikt kan worden. Op deze manier wordt het netwerk verder uitgebreid.
•
Docenten koppelen de woorden die geleerd moeten worden aan een context of situatie die aansluit bij de leefwereld van de leerlingen: hoe meer koppelingen worden aangebracht, des te steviger het woord in het mentale lexicon 26 verankert. Hierdoor zijn woorden makkelijker te activeren en kunnen deze makkelijker worden opgehaald door de leerling (Verhelst, M. 2002)
•
Leerlingen gericht laten raden naar de betekenis van woorden: Het lezen van teksten wordt gezien als één van de beste manieren om nieuwe woorden te leren. Voor leerlingen met TOS is het lezen van Engelse teksten vaak niet eenvoudig. Toch kunnen leerlingen met TOS achter de betekenissen komen van de woorden in de tekst die zij niet kennen door de strategie van het raden toe te passen. Het raden kan het beste eerst klassikaal voorgedaan worden door de docent, zodat de leerlingen daarna zelf in groepjes en, in een later stadium, zelfstandig kunnen raden (Mondria & Mondria‐de Vries, 1997).
3. Aanbevelingen met betrekking tot het leren van klankvormen: •
Leerlingen maken gebruik van een klank‐ en spellingsschrift: doordat leerlingen de Engelse woorden die zij moeten leren in kolommen plaatsen, gebaseerd op een bepaald klankteken,
leren de leerlingen naast de betekenis van het woord ook de uitspraak en spelling. 25
In het lexicaal netwerk bevindt zich de woordenschat welke systematisch geordend is, zodat woorden gemakkelijk teruggevonden kunnen worden. Bijvoorbeeld: onder het kopje 'dier' staan alle woorden opgeslagen die verbindingen hebben met dit woord, zoals 'vogel' of 'vis'. 26
Het mentale lexicon is een opslagplaats in het lange termijngeheugen met hierin een verzameling van de betekenis, klank, context en vorm van woorden.
Bijvoorbeeld: een leerling moet het woord neighbour spellen en blijft dat verkeerd doen door nehgbour op te schrijven. Het gaat hier om de klank /ei/ en de leerling moet nu het woord neighbour in de kolom plaatsen met /ei/‐klank woorden, waar woorden zoals eight, weight ook al staan (van Berkel, 2006). 4. Algemene aanbevelingen: Tot slot een algemene aanbeveling voor het onderwijzen van Engelse woordenschat aan leerlingen met TOS: •
Vergroot de motivatie voor het leren bij de leerlingen: De docenten Engels moeten de leerlingen duidelijk maken hoe belangrijk het is om woorden in een gesproken of geschreven tekst te kennen om deze tekst goed te kunnen begrijpen. Als de leerling het belang inziet van het leren van Engelse woorden zal de motivatie bij de leerling groter zijn.
Alle aanbevelingen kort onder elkaar gezet: •
Zorg voor expliciet woordenschatonderwijs
•
Plaats nieuwe woorden in een context
•
Koppel de woorden die geleerd moeten worden aan een context of situatie die aansluit bij de leefwereld van de leerlingen
•
Biedt woorden aan rond in woordclusters
•
Visualiseer de woorden die geleerd moeten worden
•
Zorg voor gebruik van gebaren bij het aanleren van nieuwe woorden
•
Combineer beeld en geluid
•
Herhalen, herhalen, herhalen
•
Laat de leerlingen gericht laten raden naar de betekenis van woorden
•
Laat de leerlingen maken gebruik van een klank‐ en spellingsschrift
•
Laat de leerlingen een handcomputer aanleggen
23
•
Biedt de leerlingen geen nieuwe woorden aan door middel van woordenlijsten
•
Vergroot de motivatie voor het leren bij de leerlingen
Nawoord De aanbevelingen die zijn gedaan in deze richtlijn, zijn voornamelijk gebaseerd op literatuur over woordenschatonderwijs aan leerlingen zonder problematiek en overeenkomsten met dyslecten en niet op onderzoek in de praktijk. Om te controleren of de aanbevelingen uit deze richtlijn ook daadwerkelijk hun effect hebben in de praktijk, is verder (praktijk)onderzoek noodzakelijk. Als advies wordt het gebruik van de MWidW‐aanpak gegeven. Deze aanpak bevat veel van de aanbevelingen die zijn gegeven in deze Richtlijn en lijkt goed te werken binnen het regulier onderwijs. Echter, pas wanneer onderzoek heeft bewezen dat de richtlijnen en aanbevelingen een positieve invloed hebben op woordenschatonderwijs voor het Engels, dient deze richtlijn als hulpmiddel gebruikt te worden. Het uitvoeren van een pilot wordt sterk aanbevolen om te testen of de aanbevelingen in de praktijk effect hebben.
25
Literatuur: Algoe, S. (2012) Project Lexiconontwikkeling Auris College Rotterdam. Koninklijke Auris Groep. Niet
gepubliceerd.
Algoe, S. (2014). Engelse woordenschat op het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met een
taalontwikkelingsstoornis: Theoretische verantwoording. Universiteit Utrecht. Niet
gepubliceerd.
Anderson & Nagy (1992). The vocabulary conundrum. In: American Educator, Vol. 16(4), pp. 14–18,
45–47.
Berkel, A.J. van (2006). Orthodidactiek van het Engels. Bussum: Coutinho. Bode, D. 2002 Het oog wil ook wat. Het effect van gebaren bij kinderen met spraak‐ en
taalproblemen. Nijmegen: Doctoraalscriptie Radboud Universiteit
Bishop, D.V.M. & Snowling, M.J. (2004). Developmental Dyslexia and Specific Language Impairment:
Same of Different? In: Psychological Bulletin, Vol 130(6), pp. 858‐886.
Boerwinkel, J., van Nes, A., & van Dijk, N. (2014) Taalplan Auris College Rotterdam 2014‐2017. Niet
gepubliceerd.
Bree, E., Wilsenach, C., & Gerrits, E. (2004) Fonologische verwerking en fonologisch werkgeheugen
van kinderen met taalproblemen. In: Stem‐, Spraak‐ en Taalpathologie. Vol. 12, No. 3, pp.
172‐186. Nijmegen University Press
Craik, F. I. M., & Tulving, E. (1975). Depth of processing and the retention of words in episodic
memory. In: Journal of Experimental Psychology, Vol. 104. pp. 268 – 284.
Fortgens, C. (2009). Auris‐taalbeleid. Koninklijke Auris Groep. Gouda. Gillis, S. & Schaerlaekens, A. (red.) (2000). Kindertaalverwerving. Een handboek voor het Nederlands.
Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers
Gray, S. (2003) Word‐learning by preschoolers with specific language impairment: what predicts
succes? In: Journal of speech, language and hearing research, Vol. 46. pp. 56‐67.
Gu, Y‐Q, & Johnson, R. K. (1996). Vocabulary learning strategies and language learning outcomes. In:
Language Learning. Vol. 46 (4). pp. 643‐679.
Hacquebord, H., R. Linthorst & B. Stellingwerf (2004) Vocabulairverwerving bij taalzwakke leerlingen
in het voortgezet onderwijs. Paper gepresenteerd op de jaarlijkse Onderwijs research dagen
(ORD) te Utrecht, 10 juni 2004
Karman, S. (2003) Wat is dyslexie? Stichting taalhulp.nl Langberg, M., Jansma, S., Fortgens, C., van der Schie, V. (2012) Passende perspectieven taal. SLO.
Enschede
Maanen, T., Stok, B., Boog, H., & Stoks, G. (1992) Leesstrategieën op de computer: lesvoorbeelden
Frans, Duits en Engels voor de basisvorming. SLO
Marzano, R.J. (2004). Building Background Knowledge for Academic Achievement. Alexandria, VA:
Association for Supervision and Curriculum Development.
Mondria, J.A. & Mondria‐ de Vries, S. (1997). Het leren van woorden in het vreemdetalenonderwijs.
MesoConsult, Tilburg.
Neijenhuis, K. (2012). Auditieve verwerkingstests. In: P. Lamoré, T. Kapteyn, B. Franck. Nederlands
Leerboek Audiologie (hfdst. 8‐3‐11). Nederlandse Vereniging voor Audiologie
Nulft, D. & M. Verhallen (2009). Met Woorden in de Weer. Praktijkboek voor het basisonderwijs.
Bussum. Coutinho
Snow, C. (2006) Een kind van weinig woorden. In: NRC Handelsblad, 13‐05‐2006 Staatsen, F. (1998), Moderne Vreemde Talen in de onderbouw. Kerndoelen in de praktijk. Bussum:
Coutinho, Herzien uitgave 2004.
Tops, W. , & Boons, G. (2013). Dyslexie en moderne vreemde talen: Gids voor leerkrachten,
hulpverleners en ouders . Garant Publishers.
Verbeek, N. Wentink, H. (2010) Ernstige spraaktaalmoeilijkheden en leesproblemen/dyslexie. In: Van
Horen Zeggen. April 2010
Verhallen, M. & Verhallen, S. (1994). Woorden leren, woorden onderwijzen: Handreiking voor leraren
op het basis‐ en voortgezet onderwijs. CPS. Hoevelaken.
Verhelst, M. (2002) De relatie tussen mondeling taalaanbod en woordenschatverwerving van het
Nederlands als tweede taal door 2,5‐jarige allochtone kleuters in Brussel. Uitgever: Katholieke
Universiteit Leuven (Academisch Proefschrift), Leuven
Weerdenburg, van, M. (2009) Ernstige Spraak‐ en/of taalMoeilijkheden (ESM): Speerpunten in
diagnostiek, interventie en maatschappelijke participatie. Kentalis presentatie.
Internetbronnen: www.malmbergmethodes.nl www.newinterface.nl www.wrts.nl www.rezulto.nl www.stepping stones.nl www.taalinbeeld.nl www.taaltrapeze.nl
27
29