Onderzoeksplan Vrijwilligerswerk
Petra Kooij 0794147 10-04-2014
Inhoud Inleiding 1. 1.1 1.2 1.3
Onderzoeksopdracht Aanleiding De onderzoeksorganisatie Relatie tot CMV
4 4 4 5
2.
Het praktijkprobleem
6
3. 3.1 3.2 3.3
Het onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag Onderzoeksdoel Onderzoeksvraag Deelvragen
7 7 7 7
4. 4.1 4.1.1. 4.1.2. 4.1.3. 4.1.4. 4.2. 4.2.1. 4.2.2
Theoretisch kader Vrijwilligerswerk Kenmerken Andere vormen van vrijwilligerswerk Functies Vrijwilligerswerk in de Verenigde Staten Welzijn Nieuwe Stijl Doelstellingen Acht bakens
8 8 8 10 10 10 11 11 11
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.4.1 5.4.2
Onderzoeksaanpak Onderzoeksmethoden en -activiteiten Validiteit en betrouwbaarheid Randvoorwaarden Tijdsplanning Kwartaal 3 Kwartaal 4
13 13 15 16 16 16 17
Literatuur
19
2
Inleiding In dit onderzoeksplan is het onderzoek beschreven dat zal worden uitgevoerd door Petra Kooij: studente aan de Hogeschool Rotterdam. De onderzoeksorganisatie van dit project is Buurtwerk. Vanuit Buurtwerk is de vraag ontstaan om onderzoek te doen naar hoe de buurtschoolwerker van de wijk Zevenkamp het programma „Welzijn nieuwe stijl‟ kan integreren in haar werkzaamheden, gericht op vrijwilligerswerving en samenwerking met vrijwilligers. In dit onderzoeksplan is als eerste een heldere aanleiding voor dit onderzoek beschreven. Vervolgens wordt de onderzoeksorganisatie omschreven en hoe het onderzoek hierop aansluit. Verder komen het praktijkprobleem, de onderzoeksdoel en –vraag, de literatuurstudie en de onderzoeksaanpak aan bod.
3
1. Onderzoeksopdracht In dit hoofdstuk is informatie weergegeven rond de achtergrond van het onderzoek. De volgende punten zijn uitgediept: Aanleiding van het onderzoek en de context, onderzoeksorganisatie. Tot slot volgt een beschrijving van de relatie van de opdracht tot CMV. Samen schetsen deze punten een duidelijk beeld rond de achtergrond van dit onderzoek.
1.1 Aanleiding van het onderzoek In 2010 startte het programma „Welzijn Nieuwe Stijl‟ (invoeringwmo, z.j.), dat is opgericht door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de VNG en deMogroep. Het is een landelijk stimuleringsprogramma dat bedoeld is om de potentie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning te benutten. Dit wordt gedaan door concrete handreikingen te bieden, te inspireren en te stimuleren. Welzijn Nieuwe Stijl wordt op de website invoeringwmo.nl omschreven als een hulpmiddel om alle burgers te betrekken bij de samenleving. Ze willen een beroep doen op het verantwoordelijkheidsgevoel van de Nederlanders over de samenleving en willen ze stimuleren om op eigen kracht goed doordachte beslissingen te nemen. Het is de bedoeling dat het programma ervoor zorgt dat mensen meer betrokken worden en ze daardoor minder ondersteuning nodig zullen hebben. De gemeenten zorgen er daarom voor dat organisaties op de domeinen wonen, sport, zorg en welzijn meer gaan samenwerken om de zelfredzaamheid van de burgers te vergroten, zodat ze de regie over hun eigen leven kunnen voeren. Dit vraagt een verandering in werkwijzen van medewerkers van gemeenten en welzijnsinstellingen. Ook Buurtwerk vraagt inmiddels van zijn buurtschoolwerkers te gaan werken volgens deze stijl. Een manier om burgers meer te betrekken bij de maatschappij is om meer met vrijwilligers te werken. De vraag van de opdrachtgever is daarom om meer verdieping in de verschillende methoden van vrijwilligerswerving en een plan voor de uitvoering van de gekozen methodiek. Tot nu toe heeft de buurtschoolwerker voornamelijk gewerkt met stagiaires en in het verleden is er samengewerkt met één vrijwilliger per activiteit. Dit vraagt dus om een nieuwe werkwijze en extra werk. De buurtschoolwerker: Charissa Nojoredjo heeft gemerkt dat ze niet genoeg inzicht heeft in het werven en samenwerken met vrijwilligers. Ook heeft ze niet genoeg tijd om zelf een onderzoek te doen naar vrijwilligerswerving en vrijwilligerswerk, daarom heeft ze mij gevraagd het onderzoek uit te voeren. Voor het onderzoek ga ik me verdiepen in methodes om vrijwilligers te werven, hoe buurtbewoners denken over vrijwilligerswerk, wat de motieven zijn van vrijwilligers, wat de voorwaarden zijn om vrijwilligerswerk te verrichten en hoe het vrijwilligerswerk aantrekkelijker te maken voor de mensen. Met behulp van de resultaten zal de buurtschoolwerker van Zevenkamp een wervingsmethode gebruiken om vrijwilligers te werven en samenwerken met deze mensen tijdens de wekelijkse activiteiten en vakantieactiviteiten.
1.2 De onderzoeksorganisatie: Buurtwerk Buurtwerk is een Rotterdamse organisatie (Buurtwerk, z.j.) die actief is op het gebied van sociaal-cultureel werk, activering, jongerenwerk, jongereninformatie en advies. Dadendrang en een no-nonsense mentaliteit zijn kenmerken van de werkwijze die deze organisatie hanteert. Buurtwerk levert volgens de bakens van Welzijn Nieuwe Stijl een bijdrage aan de sociale kwaliteit van buurten en het welzijn van de burgers. Missie De missie van Buurtwerk is mensen te inspireren het beste uit zichzelf en hun buurt te halen. Visie De visie van Buurtwerk is dat de beste samenleving ontstaat wanneer haar leden gezamenlijk hun bestaan vormgeven. Buurtwerk is onderdeel van SWKgroep en is opgesplitst in drie organisaties:
4
1. Stichting Buurtwerk Alexander: Buurtwerk, buurtschoolwerk en jongerenwerk in de deelgemeente Prins Alexander. Jeugdwerk, jeugdmentoraat en full engagement in de deelgemeente Noord.
2. Stichting Buurtwerk Jeugd: Het Stedelijk Team Jongerenwerk op de noordoever in Rotterdam.
3. Stichting Buurtwerk Kralingen-Crooswijk: Buurtwerk en jongerenwerk in de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. De onderzoeksactiviteiten zullen plaatsvinden binnen het terrein van buurtschoolwerk. Op het gebied van kinderwerk richt Buurtwerk zich met betrekking tot het leren op het verbinden van de drie leefwerelden: thuis, buurt en school. Samen met scholen, ouders en andere partners faciliteren en ondersteunen ze het leerproces van kinderen. De projecten en activiteiten zijn gericht op preventie van bijvoorbeeld drugs of drankmisbruik, het ontwikkelen van sociale vaardigheden en talentontwikkeling. De opdrachtgever is Charissa Nojoredjo: de buurtschoolwerker van Stichting Buurtwerk Alexander in de wijk Zevenkamp, die werkt met kinderen uit de buurt van 4 tot en met 12 jaar oud. Zij heeft vrijwilligers nodig voor haar wekelijkse activiteiten en de vakantie activiteiten. In deze wijk heeft zij nooit eerder samengewerkt met vrijwilligers tijdens haar activiteiten en heeft zij deze dus ook nooit geworven. In de jaren dat zij in deze wijk werkzaam is geweest als buurtschoolwerker, heeft er nooit iemand aangeboden om als vrijwilliger te werken met de doelgroep. Volgens het beleid van Buurtwerk moet mevrouw Nojoredjo werken volgens de bakens van Welzijn Nieuwe Stijl. „Gebaseerd op de eigen kracht van de burger‟ is één van de bakens van het programma waar zij aan gaat werken. Om aan de eisen van het baken te kunnen voldoen wil zij samenwerkingen aan gaan met vrijwilligers uit de wijk. Vrijwilligerswerk is immers een vorm van burgerparticipatie. Deze vrijwilligers moeten echter eerst nog geworven worden en de buurtschoolwerker wil graag dat er onderzoek gedaan wordt naar de verschillende methoden om vrijwilligers te werven en de voorwaarden voor mensen om op vrijwillige basis te werkzaamheden uit te voeren. Contactgegevens opdrachtgever: Naam: Charissa Nojoredjo Telefoon: 010-4553799 Email:
[email protected]
1.3 Relatie tot CMV De CMV-professional (Alert en Ondernemend 2.0, 2009) heeft als deze afgestudeerd is, een bachelor of social work en kan in verschillende werkvelden terecht. Onder andere bij belangenorganisaties, het onderwijs en bij welzijnsorganisaties. Hij stimuleert mensen om hun competenties te ontwikkelen en zelfredzaam te worden. Daarvoor moet de CMVprofessional ervoor zorgen dat de mensen zoveel mogelijk deelnemen aan activiteiten. Op die manier kunnen mensen meer meedoen in de maatschappij. Hij moet echter rekening houden met de belangen van de organisatie, de doelgroep en de overheid. Vaak zijn organisaties waar de CMV-professionals werkzaam zijn afhankelijk van de subsidies van de gemeenten. De gemeenten stellen bepaalde voorwaarden voor het geven van deze subsidies. Daarom dient de CMV-professional flexibel te zijn en moet hij in kunnen springen in maatschappelijke ontwikkelingen. In dit geval (Vrijwilligersbeleid, zj) wil de overheid burgerparticipatie stimuleren in de vorm van vrijwilligerswerk. Het is daarom de taak van de CMV-professional om vrijwilligers te werven en deze te begeleiden. Vrijwilligerswerk is niet weg te denken van de sector waar de CMV-professional werkzaam is. Zonder vrijwilligers zouden sociaal cultureel werkers veel minder van de activiteiten of projecten uit kunnen voeren, zeker in tijden waarin er minder geld voor beschikbaar is. Volgens de schrijvers van Alert en Ondernemend 2.0 kan alleen door actieve deelname van de mensen zelf, een
5
vergroting van de leefbaarheid in de samenleving verwezenlijkt worden. Dit betekent zowel deelname aan activiteiten als het helpen deze activiteiten uit te voeren. Aan de CMVprofessional is het de taak om een bijdrage te leveren aan de vergroting van de leefbaarheid.
2. Het praktijkprobleem In dit hoofdstuk zal het praktijkprobleem volgens de 5xW+H-methode worden omschreven uit het boek „Praktijkonderzoek in zorg en welzijn‟ (2013). De buurtschoolwerker van Buurtwerk in de wijk Zevenkamp mist een werkwijze/ methode om vrijwilligers te werven en met deze groep samen te werken. Er dient onderzoek gedaan te worden naar verschillende manieren van vrijwilligerswerving, naar hoe buurtbewoners denken over vrijwilligerswerk en naar de voorwaarden die mensen stellen om vrijwilligerswerk te verrichten. Naar aanleiding van de resultaten kan de buurtschoolwerker een eigen werkwijze ontwikkelen met betrekking tot dit onderwerp. Zij heeft echter niet genoeg uren om zelf onderzoek te doen en heeft daarom mij ingeschakeld. De betrokkenen bij het praktijkprobleem zijn Buurtwerk, de buurtschoolwerker, de buurtbewoners en de doelgroep van de buurtschoolwerker. Buurtwerk is de organisatie zelf en eist van alle medewerkers dat zij werken volgens de bakens van het programma Welzijn Nieuwe Stijl. Omdat de werkgever dit eist van de buurtschoolwerker, moet zij haar werkwijze aangaande vrijwilligers wijzigen. Zij hebben er dus belang bij dat hier onderzoek naar wordt gedaan. Uiteraard heeft de buurtschoolwerker er zelf belang bij, omdat zij volgens de nieuwe wekwijze zal moeten werken. De buurtbewoners zijn ook betrokken bij het probleem. Er zal immers van de buurtbewoners gevraagd worden of zij zich willen betrekken bij de samenleving door vrijwilligerswerk uit te voeren. Zoals in de aanleiding is omschreven, streeft de overheid naar meer burgerparticipatie en vrijwilligerswerk is daar een vorm van. Tot slot is de doelgroep betrokken bij het probleem. Het is voor hen van belang dat vrijwilligers gaan helpen bij de activiteiten die voor hen worden georganiseerd. Er is een goede kans dat er in de toekomst geen geld is voor bepaalde activiteiten en dat vrijwilligers dat over zullen moeten nemen. De economische crisis heeft ervoor gezorgd dat de gemeentes moesten bezuinigen in onder andere het welzijnswerk. Het is niet zeker of er in de toekomst meer bezuinigingen aan gaan komen. Op die manier is er toch iets van de kinderen uit de wijk. Voor de laatste twee betrokken groepen hoeft het probleem echter (nog) niet ervaren te worden als een direct probleem. Het hangt af van het belang die een buurtbewoner of kind hecht aan het welzijnswerk of aan een betrokken samenleving. Het probleem is eind 2013 ontstaan, toen de buurtschoolwerker de opdracht kreeg om volgens de acht bakens van Welzijn Nieuwe Stijl te werken. Voordat zij een oproep doet om als vrijwilliger te werken bij Buurtwerk, wilt zij eerst dat er wordt onderzocht op welke manieren zij mensen kan werven en hoe buurtbewoners denken over vrijwilligerswerk. De gemeente streeft naar meer burgerparticipatie en eist van welzijnsorganisaties dat zij er ook aan werken. Om meer burgerparticipatie te realiseren wil Buurtwerk meer met vrijwilligers werken. Buurtwerk kan door gebrek aan geld minder professionals inzetten voor bepaalde werkzaamheden. De buurtschoolwerker moet ook vaak activiteiten alleen uitvoeren. Daarom hebben de professionals zelf veel baat bij vrijwilligers, die hun kunnen ondersteunen bij de uitvoering en bepaalde taken voor de uitvoering over kunnen nemen. De buurtschoolwerker heeft echter zeer weinig gewerkt met vrijwilligers en heeft deze nooit hoeven werven in het verleden. Het probleem doet zich voor de buurtschoolwerker voor in de wijk Zevenkamp van deelgemeente Prins Alexander in Rotterdam.
6
Het onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag 3.1 Onderzoeksdoel: Het doel van het onderzoek is de buurtschoolwerker van Buurtwerk in Zevenkamp beter in staat te stellen een toereikend vrijwilligersbestand op te zetten.
3.2 Onderzoeksvraag Voor de opdracht heb ik gekozen voor een adviserende probleemstelling. De stelling is gericht op hoe bepaalde veranderingen tot stand gebracht moeten worden. ‘Op welke wijze kan de buurtschoolwerker van Buurtwerk vrijwilligers werven en binden aan de organisatie?’
*Uitleg: het onderzoek richt zich op de locatie Zevenkamp van Buurtwerk. De buurtschoolwerker werkt met kinderen van vier tot en met twaalf jaar uit deze wijk.
3.3 Deelvragen: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is de motivatie van vrijwilligers vanuit buurtschoolwerk bij Buurtwerk om vrijwilligerswerk uit te voeren? Op welke manieren kan de buurtschoolwerker vrijwilligers werven? Hoe kan de buurtschoolwerker de geworven vrijwilligers binden aan de organisatie? Wat is het vrijwilligersbeleid van Buurtwerk? Wat zijn de kenmerken van buurtschoolwerk in Zevenkamp?
7
4. Theoretisch kader Om inzicht te verkrijgen in het wervingsproces van vrijwilligers dient eerst een theoretisch kader te worden geschetst. De belangrijkste begrippen uit de onderzoeksvraag en de deelvragen zullen in dit theoretisch kader uitgewerkt worden.
4.1 Vrijwilligerswerk In Nederland schijnen (Meijs, Roza & Metz, 2013) in verschillende organisaties in de sociale sector steeds meer beroepskrachten vervangen te worden door vrijwilligers. Dit zou komen doordat de overheid minder geld steekt in deze sector en door programma‟s die individualisering tegen gaan, door de activering van burgers te stimuleren. Dit wordt onder andere bereikt door burgers vrijwilligerswerk te laten doen. In dit hoofdstuk wordt het begrip „vrijwilligerswerk‟ beschreven.
4.1.1 Kenmerken Joost Heinsius schrijft in het boek „Kenmerken en motieven van vrijwilligers(werk)‟ (1992) dat niet alles wat vrijwillig en onbetaald voor een ander gedaan wordt vrijwilligerswerk genoemd kan worden. Anders kun je alles wat je een keer voor een ander doet vrijwilligerswerk genoemd worden. Het zijn echter wel drie belangrijke kenmerken van vrijwilligerswerk. Om het echt vrijwilligerswerk te noemen moet het nog twee andere kenmerken bevatten. Namelijk: het moet in georganiseerd verband zijn en met enige regelmaat gedaan worden. Dat beroepskrachten uitbetaald worden en vrijwilligers niet, blijkt geen duidelijk onderscheid te zijn (Heinsius, 1992). De taakafbakening schijnt namelijk niet helemaal helder te zijn. Bij de ene organisatie moeten beroepskrachten bepaalde taken uitvoeren, terwijl bij de andere organisatie de vrijwilligers dat mogen doen. Het werk van vrijwilligers behoort aanvullend te zijn, maar is ook vaak onmisbaar. De beroepskracht heeft vaak geen tijd om bepaalde taken op zich te nemen en deze kunnen dus overgenomen worden door de vrijwilliger. Dit betekent echter niet dat de vrijwilliger het werk van de beroepskracht overneemt. Je kunt een onderscheid maken tussen onbetaalde en betaalde arbeid. Maar niet alle onbetaalde arbeid is vrijwilligerswerk. Huishoudelijk werk en mantelzorg valt onder onbetaalde arbeid. Mantelzorg is wanneer je hulp biedt aan iemand in de nabije omgeving, vrienden of familie. Toch vallen deze twee werkzaamheden niet onder vrijwilligerswerk. Het is de bedoeling (Heinsius, 1992) dat vrijwilligerswerk gedaan wordt met plezier, uit vrije wil, omdat je graag iets voor een ander wil doen, voor zelfontplooiing, om gewaardeerd te worden, om mensen de leren kennen, omdat je het belangrijk vindt voor de samenleving of omdat het een leuke vrijetijdsbesteding is. De vraag is echter wel of vrijwilligerswerk voor behoud van uitkering wel echt vrijwilligerswerk is, omdat het in principe niet uit vrije wil wordt gedaan. Informele hulp is (Heinsius, 1992) wanneer je bijvoorbeeld je buurman helpt met het huishouden. Dit valt niet onder vrijwilligerswerk, ook al wordt het met regelmaal gedaan. Vrijwilligerswerk moet in georganiseerd verband worden uitgevoerd vanuit bijvoorbeeld een vrijwilligersorganisatie of een stichting buurthulp. Volgens de schrijvers van het boek „Basisboek vrijwilligersmanagement. Werven, sturen en motiveren.‟ (2009) is de definitie van vrijwilligerswerk die het meest gehanteerd wordt: “Werk dat onbetaald en onverplicht verricht wordt ten behoeve van anderen of van de (kwaliteit van) de samenleving in het algemeen, in enig georganiseerd verband” (p. 20). Vrijwilligerswerk is in de praktijk echter niet altijd onbetaald. Vaak krijgen vrijwilligers een reiskostenvergoeding en soms kan een financiële beloning zelfs bijna oplopen tot een heel salaris. Vrijwilligerswerk is niet verplicht maar toch worden vrijwilligers in bepaalde gevallen onder druk gezet. Bijvoorbeeld wanneer mensen vrijwilligerswerk moeten doen voor het behoud van hun uitkering en leerlingen met een maatschappelijke stage. Dit wordt ook wel „geleid vrijwilligerswerk‟ genoemd. Ook schijnt vrijwilligerswerk niet altijd in georganiseerd verband verricht. Op internet wordt er bijvoorbeeld door mensen voorlichting en informatie gegeven over verschillende onderwerpen. De motivaties van vrijwilligers kunnen ook erg
8
verschillen. Doe je vrijwilligerswerk voor een ander, of ook voor jezelf? Mensen kunnen ook uit eigenbelang vrijwilligerswerk doen. Trends en beleid Verscheidene onderzoeken laten zien (De Gast et al., 2009) dat er over het algemeen een stabilisering is in het vrijwilligerswerk. Het aantal mensen dat aan vrijwilligerswerk doet is stabiel, maar de inzet is veranderd. De mensen zetten zich minder vaak in en het aantal uren per keer dat ze zich inzetten is gedaald. Tegenwoordig zetten mensen zich ook minder vaak in voor meerdere organisaties. Het heeft een meer „episodisch’ karakter gekregen. Dit betekent dat mensen zich meer inzetten voor flexibele vormen. Vormen met enige regelmaat of zelfs eenmalige vormen. In 2012 (Feiten en cijfers Vrijwillige inzet, 2014) heeft 50 procent van de Nederlandse bevolking vrijwilligerswerk uitgevoerd. Dit is gebleken uit de resultaten van een onderzoek die het Centraal Bureau van Statistieken heeft uitgevoerd. Gemiddeld doen deze mensen vijf uur per week vrijwilligerswerk. Het SCP heeft vijf langetermijntrends gesignaleerd vanaf het jaar 2000. (De Gast et al., 2009) Ze noemen het de 5 i‟s: Individualisering, informalisering, informatisering, internationalisering en intensivering. Deze vijf fenomenen gecombineerd zouden ervoor zorgen dat mensen minder vrije tijd hebben. Ze schijnen moeite te hebben met het combineren van het zorgen voor de kinderen en werk, waardoor er constant een gevoel is van tijdsdruk. Dit zorgt ervoor dat mensen zich minder snel vrijwillig inzetten voor de maatschappij. Nederland vergrijst (De Gast et al., 2009) en dit kan een gunstig effect hebben op vrijwilligersaanbod. Ouderen zijn namelijk gemiddeld actiever in de vrijwilligerssector dan mensen van andere leeftijdsgroepen. Ook het aantal hoger opgeleiden in Nederland stijgt, wat ook een positieve verandering kan zijn voor het vrijwilligersaanbod. Mensen die hoger opgeleid zijn blijken actiever deel te nemen aan het maatschappelijke leven dan lager opgeleide mensen. Wat ook eventueel van invloed kan zijn op het vrijwilligersaanbod is ontkerkelijking. Met name de mensen van protestantse huize waren vanouds het meest actief als vrijwilliger. Bijna 80 procent (Merkus, Ploegmakers & Terpstra, 2011) van de gemeenten hebben een vrijwilligerswerkbeleid dat is aangesloten bij het WMO-beleid van de gemeenten. Vrijwilligerswerk is (Vrijwilligersbeleid, zj) een vorm van participeren en speelt daarom een grote rol bij het verwezenlijken van het doel van de WMO om de participatie van burgers te stimuleren. Om gemeenten te helpen bij het vormgeven van een vrijwilligerswerkbeleid heeft het VWS een aantal basisfuncties opgesteld. Namelijk: (van Dijk, Terpstra & Zondag, 2009) Vertalen. Het vertalen van maatschappelijke ontwikkelingen in een visie en een concreet beleid. Verbinden en makelen. Netwerken en verschillende partijen aan elkaar verbinden. Zo kom je tot nieuwe samenwerkingsrelaties en kun je vrijwilligerswerk introduceren aan nieuwe vrijwilligers of leerlingen met maatschappelijke stages. Versterken. Er is een ondersteuningsstructuur nodig om vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties te versterken. Verbreiden. Het waarderen van vrijwilligers en het aanbieden van een breed scala aan soorten vrijwilligerswerk zal mensen kunnen verleiden om (meer) vrijwilligerswerk te doen. Vertalen. Alle goede ervaringen dienen vastgelegd en geëvalueerd te worden. Uit deze opgedane ervaringen kunnen nieuwe aanpakken ontwikkeld worden, zodat men kan inspringen op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Deze dienen dan ook weer vertaald te worden. Werven en binden In de onderzoeksvraag worden de begrippen „werven‟ en „binden‟ genoemd. In de context van het onderzoek houdt het werven van vrijwilligers in: het zoeken naar mensen die geïnteresseerd zijn in het doen van vrijwilligerswerk bij de desbetreffende organisatie, deze te selecteren en ze vervolgens aan te nemen. Dit is een korte omschrijving van het proces en zal in het onderzoeksverslag verder uitgediept worden. Wanneer de vrijwilligers zijn binnengehaald dient de professional de vrijwilligers te binden aan de organisatie. Ze moeten er dus voor zorgen dat de vrijwilligers blijven terugkomen. De vrijwilliger krijgt een aantal taken en de professionals rekenen op deze ondersteuning. Wanneer vrijwilligers zich niet
9
binden zal de professional veel tijd in moeten blijven steken in het werven van nieuwe vrijwilligers. Daarom is het aspect „binden‟ van groot belang. In het onderzoeksverslag zal dit begrip verder uitgewerkt worden in de beantwoording van de vijfde deelvraag.
4.1.2 Andere vormen van vrijwilligerswerk Vanaf 2011 moeten alle leerlingen van het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage (De Gast, Hetem & Wilbrink, 2009) van een bepaald aantal uren hebben. Deze stage is onbetaald. Het is de bedoeling dat jongeren met een dergelijke stage leren verantwoordelijkheid te nemen voor anderen en voor de maatschappij. Een andere vorm van vrijwilligerswerk is vrijwillige inzet als onderdeel van een soort re-integratietraject (De Gast et al., 2009). Werkzoekenden dienen een tegenprestatie te leveren voor het behoud van de uitkering. Volgens de gemeente Rotterdam zouden de mensen daarmee een grotere kans hebben op een betaalde baan. De tegenprestatie wordt een „maatschappelijke inspanning‟ genoemd. (Gemeente Rotterdam, z.j.) De vraag is echter in hoeverre dit „echte‟ vrijwilligerswerk is, aangezien het niet op vrijwillige basis is.
4.1.3 Functies Joost Heinsius (1992) onderscheidt vier functies die in de maatschappij worden vervuld door vrijwilligerswerk. Een aanvullende functie: Vrijwilligerswerk dat het werk van beroepskrachten aanvult. Een vernieuwende en signaalfunctie: Wanneer er kritiek is op iets wat niet goed gaat of wanneer er een behoefte is van mensen wat niet vervuld is en de rest van de maatschappij laat het afweten, springt het vrijwilligerswerk in. Voorbeelden zijn belangen- of actiegroepen. Een emancipatorische functie: Het gaat hier om hele bevolkingsgroepen die een achterstand in moeten halen. Deze functie geldt voor ouderen, etnische groepen en vrouwen. Een opvang- en reservefunctie: Bij deze functie gaat het om mensen die werkloos zijn en geen werk kunnen vinden. Vrijwilligerswerk kan dan een voorbereiding zijn op betaald werk of een vervanging ervan. Het kan iets zijn waar ze zich mee kunnen ontplooien of kunnen voorkomen dat ze in sociaal isolement terechtkomen.
4.1.4 Vrijwilligerswerk in de Verenigde Staten Volgens de schrijvers van „Vrijwilligers wereldwijd‟ (2001) is vrijwilligerswerk een fundamenteel onderdeel van de Amerikaanse samenleving. De eerste kolonisten uit Engeland moesten in Amerika bouwen aan een nieuwe maatschappij. De historicus Daniel Boorstin schreef in zijn boek „The Americans‟ dat de gemeenschap er eerder was dan de regering. Het vermogen van mensen om elkaar te helpen bepaalde het leven, niet de richtlijnen van een overheid. In de jaren na de Amerikaanse revolutie werd een civil society opgebouwd met het ontstaan van vele verenigingen. De burgers bewezen volgens historicus Joyce Appleby dat vrijwilligersinitiatieven en niet-verplichte samenwerkingsverbanden het werk van de centrale overheid konden doen. Alle Amerikanen richtten voortdurend verschillende soorten verenigingen op, ongeacht de omstandigheden waarin ze zich verkeerden, hun beperkingen of hun leeftijd. Na de burgeroorlog in 1865 werd de macht in de Amerikaanse maatschappij met verschillende sectoren gedeeld door de zakenwereld, de overheid en de vrijwilligerssector. Het samenspel tussen deze sectoren zijn heel belangrijk geweest bij de vorming van de huidige Amerikaanse maatschappij. (Govaart, Van Daal & Münz, 2001) In de Verenigde Staten wordt het vrijwilligerswerk in vier soorten activiteiten verdeeld. Zelfhulp en onderlinge hulp: projecten in etnische groepen of buurten voor mensen die te kampen hebben met een handicap, ziekte, verslaving en voor hun gezinnen. Samenlevingsopbouw: Geloofsgemeenschappen, bewonersverenigingen, activiteiten die het welzijn van de gemeenschap vergroot, sport en recreatie en kunst en cultuur. Probleemoplossing: Door structurele veranderingen of directe dienstverlening ernstige sociale, menselijke milieuproblemen onder handen nemen. Belangenbehartiging: Opkomen voor de belangen van bepaalde bevolkingsgroepen. Het openbaar beleid en/ of het gedrag van mensen veranderen ten aanzien van de doelgroep. In 2012 (Volunteering and Civic life in America, 2013) zouden er in de Verenigde Staten 25 procent van de volwassen bevolking vrijwilligerswerk doen. Van deze 25 procent
10
heeft: 19,8 procent geholpen met algemene werkzaamheden en transport, 23,8 procent voedsel geserveerd, verspreid, klaargemaakt of verzameld, 25,7 procent geld ingezameld en 17,9 procent lesgegeven. De meeste van alle vrijwilligers waren ouders met kinderen onder de achttien jaar oud.
4.2 Welzijn Nieuwe Stijl In het hoofdstuk „Aanleiding van het onderzoek‟ is er al het één en ander geschreven over Welzijn Nieuwe Stijl. In dit hoofdstuk wordt er een verdieping weergegeven van het programma.
4.2.1 Doelstellingen Het programma heeft een drietal hoofddoelstellingen: 1. Gemeenschappelijker: Er moet een lokale of regionale „maatschappelijke agenda‟ gemaakt worden voor de korte en de langere termijn. Door een dialoog met het lokale bestuur en maatschappelijke instellingen zou deze agenda tot stand gebracht moeten worden, dat mede wordt gevoed door de acht bakens van het programma.
2. Professioneler/ Effectiever: Het aanbod van welzijnsinstellingen is aangepast aan de vraag van de burger en de visie van de gemeente. Het gaat er hier om te sturen op resultaten en waar het mogelijk is op de maatschappelijke effecten.
3. Efficiënter (op macro niveau): Er dient efficiënte ondersteuning geboden worden en duurdere voorzieningen dienen zoveel mogelijk uitgesteld te worden. Welzijnsinstellingen richten zich op het vergroten van de zelfregelende capaciteiten van de burger. Daarbij is er ook aandacht voor de eigen sociale omgeving die betrokken moet worden bij de ondersteuning. Daarnaast zorgen meer samenwerkingen tussen bijvoorbeeld zorginstellingen en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning voor meer efficiëntie.
4.2.2 Acht bakens De acht bakens van Welzijn Nieuwe Stijl zijn er om in de welzijnssector richting te geven aan de kwaliteitsontwikkeling. De rollen van de gemeenten als opdrachtgever zijn hierbij ook relevant. Hier onder volgen de acht bakens met een korte omschrijving: 1. Gericht op de vraag achter de vraag Het gaat hier om vraaggericht te werken. Maar niet op een manier dat mensen iets specifieks vragen en dat dan meteen aan te bieden. Het is de taak van de professionals om breder te kijken naar de mensen zelf en de achterliggende problemen aan te pakken. 2. Gebaseerd op de eigen kracht van de burger Dit baken vraagt om een „eigenkrachtbenadering‟. Wanneer de burger een vraag heeft die helder is, wordt er gekeken naar wat de professional kan doen en naar wat de burger zelf kan doen. Ook wordt er gewerkt aan de zelfredzaamheid van de burger en de hulpbehoevendheid te verkleinen. 3. Direct er op af De professional moet direct op de hulpbehoevende af gaan. Een oproep om langs te op kantoor werkt niet voor de groep waar dit baken zich op richt. Het gaat namelijk om de zorgmijders die zich verwaarlozen, verslavingsgedrag vertonen of vereenzamen, die niet om hulp durven of willen vragen. 4. Formeel en informeel in optimale verhouding In dit baken staan inzet van vrijwilligersinitiatieven, wijkverbanden en sociale netwerken centraal. De professional dient zich terughoudend op te stellen en structurele afhankelijkheid te voorkomen. 5. Doordachte balans van collectief en individueel Volgens dit baken moeten er meer collectieve aanpakken ontwikkeld worden. Deze aanpakken zouden vaak een betere oplossing bieden en zijn bovendien goedkoper. Dit betekent echter niet dat de professional automatisch moet kiezen voor een dergelijke
11
aanpak. Per probleem dat moet worden aangepakt, moet op basis van de achtergrond van dat probleem worden gezocht naar de juiste balans. 6. Integraal werken Meer samenwerkingen tussen verschillende dienst- en hulpverleners staan centraal in dit baken. Vaak hebben burgers op verschillende domeinen problemen. Een burger is bijvoorbeeld werkloos, zoekt werk, heeft geldproblemen en voelt zich eenzaam. Er zijn hier meerdere instanties waar deze burger mee te maken krijgt. De problemen hangen met elkaar samen en kunnen het beste opgelost worden wanneer deze instanties samenwerken. 7. Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht Er moet doelgericht worden gewerkt aan problemen of vragen van burgers. Samen met burgers worden er ondersteuningstrajecten opgezet, waarin haalbare, concrete en duidelijke doelstellingen staan. Er moet dan niet alleen gedacht worden aan oplossingen voor de langere termijn maar ook aan snelle praktische oplossingen voor de korte termijn. Ook worden er afspraken gemaakt over wie welke taken toegeschreven krijgt. Wat kunnen professionals of vrijwilligers doen? En wat kan de burger zelf doen? 8. Gebaseerd op ruimte voor de professional De professional dient de ruimte te krijgen om zelfstandig te werken en een vrije beslissingsruimte te krijgen. Er wordt verwacht van de professionals dat ze in ketens kunnen samenwerken, outreachend werken en ondernemend zijn. Maar dan moeten ze wel vrij zijn in hoe zij hun ervaring en kennis willen gebruiken. Wanneer er van tevoren goede afspraken zijn gemaakt over de doelen die moeten worden behaald ontstaat er ruimte voor die vrijheid. (Wet Maatschappelijke ondersteuning, z.j.)
12
5. Onderzoeksaanpak 5.1 Onderzoeksmethoden en -activiteiten Deelvragen 1 en 5 worden beantwoord met data die zijn verzameld door middel van de methode: bevragen. Door middel van deze methode kan er worden gemeten wat de meningen en ervaringen van de respondenten zijn. Deze methode heb ik gekozen, omdat ik de deelvragen niet kan beantwoorden door de respondenten te observeren of de informatie op te zoeken in literatuur. Deelvragen 2 en 3 worden beantwoord met data die zijn verzameld door middel van de methode: tekstbronnen bestuderen en met data die zijn verzameld door middel van bevragingen. Door het bestuderen van tekstbronnen kan ik uitzoeken wat de theorie zegt over het werven en binden van vrijwilligers. Om er achter te komen hoe de processen verlopen in de praktijk zal ik interviews houden met buurtschoolwerkers/ buurtwerkers van Buurtwerk. Er is helaas niet genoeg tijd om het hele wervingsproces van de professional te observeren. Daarom heb ik ervoor gekozen om deze te bevragen met behulp van een redelijk gestructureerde vragenlijst. Uit de resultaten van de interviews met de professionals kan ik zien wat er in de praktijk wordt gedaan. De uitkomsten van de twee methodes kan ik met elkaar vergelijken. Deelvraag 4 wordt beantwoord met data die zijn verzameld door middel van de methode: tekstbronnen bestuderen. Buurtwerk heeft een vrijwilligersbeleid gedocumenteerd welke ik kan bestuderen. Op die manier kan ik de deelvraag zo accuraat mogelijk beantwoorden. In onderstaand schema staat per deelvraag omschreven welk soort instrument wordt gebruikt, wat het doel ervan is en de bijbehorende onderzoeksactiviteiten. Deelvraag
Soort instrument
Doel van het instrument
Onderzoeksactiviteiten
1. Wat is de motivatie van vrijwilligers van kinderwerk of buurtschoolwerk om vrijwilligerswerk uit te voeren?
Vragenlijst: redelijk gestructureerde, individuele interviews met vrijwilligers die werken bij Buurtwerk met kinderen van 4 t/m 12 jaar op andere locaties. De vragenlijsten worden afgenomen op de locaties: Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande.
Na afloop van de bevragingen zijn er data verzameld, waaruit blijkt wat de motivatie is van vrijwilligers om te werken bij Buurtwerk.
Vragenlijst opstellen.
2. Op welke manieren kan de buurtschoolwerker vrijwilligers werven?
Bestuderen: bestudering van relevante tekstbronnen zoals: vakliteratuur en
Na afloop van de bestudering zijn er data verzameld, waaruit blijkt op welke
Literatuur en bronnen zoeken voor het beantwoorden van de deelvraag.
Vragenlijst bespreken met opdrachtgever. Vragenlijst eventueel aanpassen. Contact opnemen met vrijwilligers en afspraken maken voor het afnemen van de interviews. De interviews worden opgenomen met opname apparatuur. Analysemethode bepalen.
13
websites. De bestudering zal op de Hogeschool Rotterdam, bij Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande of aan huis plaatsvinden. Vragenlijst: redelijk gestructureerde, individuele interviews met andere medewerkers van Buurtwerk, die een vrijwilligersbestand hebben opgezet van minstens drie mensen. De vragenlijsten worden afgenomen op de locatie: bij Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande eventueel andere locaties van Buurtwerk, mocht dat nodig zijn. 3. Hoe kan de buurtschoolwerker de geworven vrijwilligers binden aan de organisatie?
Bestuderen: bestudering van relevante tekstbronnen zoals: vakliteratuur en websites. De bestudering zal op de Hogeschool Rotterdam, bij Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande of aan huis plaatsvinden. Vragenlijst: redelijk gestructureerde, individuele interviews met andere medewerkers van Buurtwerk, die een vrijwilligersbestand hebben opgezet van minstens drie mensen. De vragenlijsten worden afgenomen op de locatie: bij Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande eventueel andere locaties van Buurtwerk, mocht dat nodig zijn.
4. Wat is het vrijwilligersbeleid van Buurtwerk?
Bestuderen: bestudering van relevante interne
manieren de buurtschoolwerker vrijwilligers kan werven.
De literatuur bestuderen en de relevante informatie verwerken in het onderzoeksverslag.
Na afloop van de bevragingen zijn er data verzameld, waaruit blijkt wat de werkwijzen zijn van medewerkers die een vrijwilligersbestand hebben opgezet van minstens drie mensen.
Analysemethode bepalen.
Na afloop van de bestudering zijn er data verzameld, waaruit blijkt hoe de buurtschoolwerker de geworden vrijwilligers kan binden aan de organisatie. Na afloop van de bevragingen zijn er data verzameld, waaruit blijkt wat de werkwijzen zijn van medewerkers die een vrijwilligersbestand hebben opgezet van minstens drie mensen.
Na afloop van de bestudering zijn er data verzameld,
Literatuur en overige bronnen zoeken voor het beantwoorden van de deelvraag.
De literatuur bestuderen en de relevante informatie verwerken in het onderzoeksverslag. Analysemethode bepalen.
De tekstbronnen zoeken of opvragen voor het beantwoorden van de
14
5. Wat zijn de kenmerken van buurtschoolwerk in Zevenkamp?
tekstbronnen van Buurtwerk. De bestudering zal op de Hogeschool Rotterdam, bij Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande of aan huis plaatsvinden.
waaruit blijkt wat het vrijwilligersbeleid is van Buurtwerk.
Vragenlijst: redelijk gestructureerde, individuele interview met de buurtschoolwerk van Buurtwerk te Zevenkamp. Het interview wordt afgenomen op de locatie: bij Multifunctioneel Centrum de Kristal in Nesselande eventueel andere locaties van Buurtwerk, mocht dat nodig zijn.
Na afloop van de bevraging zijn er data verzameld, waaruit blijkt wat de kenmerken zijn van buurtschoolwerk in Zevenkamp.
deelvraag. De tekstbronnen bestuderen en de relevante informatie verwerken in het onderzoeksverslag. Analysemethode bepalen. Vragenlijst opstellen. Vragenlijst bespreken met opdrachtgever. Vragenlijst eventueel aanpassen. De interviews worden opgenomen met opname apparatuur. Analysemethode bepalen.
De opdrachtgever: Charissa Nojoredjo regelt afspraken met collega‟s voor de interviews of levert de contactgegevens. Ook zal zij ondersteuning geven bij het onderzoeksproces.
5.2 Validiteit en betrouwbaarheid De betrouwbaarheid zal worden gewaarborgd door (Migchelbrink, 2010): -
Verworven informatie uit interviews zal direct na afname verwerkt worden; Antwoorden van respondenten zullen genoteerd worden zoals ze zijn gezegd en na toestemming worden opgenomen met een voicerecorder. Er zal geen eigen formulering worden gemaakt.
De validiteit zal worden gewaarborgd door (Migchelbrink, 2010): -
De verworven informatie uit registratie systemen, mediaproducten en documenten zal worden onderzocht op het waarheidsgehalte en de relevantie voor het onderzoek; Het onderzoek zal worden ingelezen door de afstudeerbegeleider en de opdrachtgever. Zij kunnen beoordelen of de verwerkte informatie in het onderzoeksverslag juist is; In de studiehandleiding is de tijdsbewaking vastgelegd. Deze tijdsbewaking zal met behulp van de gemaakte planning worden aangehouden, om zo afraffelen te voorkomen.
5.4 Randvoorwaarden In dit hoofdstuk wordt een afbakening weergegeven van wat er gedaan moet worden tijdens dit onderzoek. Op deze manier wordt er getracht duidelijkheid te geven naar betrokkenen en valse verwachtingen te voorkomen. (Migchelbrink, 2010) 1. De student zal dit semester tussen de 500 en de 516 uren besteden aan het uitvoeren van het praktijkonderzoek, het uitwerken van het beroepsproduct, de presentatie en overige werkzaamheden.
15
2. Er is geen budget voor het onderzoek. Printen mag op de locatie van Buurtwerk, eveneens het werken op kantoor op elke dinsdagochtend met een eigen laptop. 3. Eenmaal per week is er een ontmoetingsmoment mogelijk met de opdrachtgever op de locatie van Buurtwerk in Nesselande. 4. Één maal per week of twee weken zal er een ontmoetingsmoment plaatsvinden tussen de afstudeerbegeleider en de student. 5. De opdrachtgever is via de e-mail en telefonisch te bereiken en wordt verzocht binnen een week te reageren op berichten van de student. 6. De afstudeerbegeleider wordt verzocht binnen een week te reageren op berichten van de student. 7. De student wordt verzocht binnen een week te reageren op berichten van de afstudeerbegeleider en de opdrachtgever. 8. De student informeert de opdrachtgever of de afstudeerbegeleider wanneer er obstakels worden ervaren.
5.4 Tijdsplanning 5.4.1 Planning kwartaal 3 Week/datum
Deelvragen
Activiteit
Week 1
Deelvraag 1
Een vragenlijst opstellen voor de bewoners van Zevenkamp.
Week 2
Deelvraag 2
Een vragenlijst opstellen voor vrijwilligers die werken bij Buurtwerk met andere doelgroepen of op andere locaties.
04-03-2014
Deelvraag 1 en 2
Vragenlijsten bespreken met de opdrachtgever.
Week 3
Deelvraag 4
Een vragenlijst opstellen voor de professional van Buurtwerk met succeservaringen met vrijwilligerswerving.
Deelvraag 1 en 2
Vragenlijsten eventueel aanpassen na feedback van de opdrachtgever.
Deelvraag 4. Deelvraag 4
Vragenlijst bespreken met de opdrachtgever. Vragenlijst aanpassen naar aanleiding van feedback.
Deelvraag 3 Deelvraag 2
Relevante vakliteratuur zoeken. Contact opnemen met vrijwilligers om afspraken te maken voor de interviews Contact opnemen met professional om een afspraak te maken voor een interview. Relevante vakliteratuur zoeken.
11-03-2014 Week 4
Deelvraag 4 Week 5
Deelvraag 3
16
Week 6 en 7
Deelvraag 1,2 en 4
Vragenlijsten opsturen naar afstudeerbegeleider voor feedback.
Deelvraag 2 en 4
Interviews afnemen met vrijwilligers en professional.
Deelvraag 1
Enquêtes afnemen met buurtbewoners van Zevenkamp tijdens projecten of activiteiten van Buurtwerk in de wijk. Verzamelde data analyseren.
Week 8 en 9
Deelvraag 1,2 en 4
Week 10
Deelvraag 3
Literatuur bestuderen en verwerken in het onderzoeksverslag.
5.4.2 Planning kwartaal 4 Week/datum
Deelvragen
Activiteit
28-04-2014 tot 02-05-2014
Deelvraag 3
Literatuur bestuderen en verwerken in het onderzoeksverslag.
06-05-2014
Deelvraag 3
De literatuurverwerking bespreken met de opdrachtgever. De resultaten bespreken met de opdrachtgever
Deelvraag 1,2 en 4 Week 1
Deelvraag 3
Week 2 20-05-2014
Deelvraag 1 t/m 4 Deelvraag 1 t/m 4
Week 3
Deelvraag 1 t/m 4
Week 4
Deelvraag 1 t/m 4
De literatuurverwerking aanpassen naar aanleiding van de feedback Conclusies en aanbevelingen schrijven. Onderzoeksverslag bespreken met de opdrachtgever.
Onderzoeksverslag opsturen naar afstudeerbegeleider voor feedback. Werken aan beroepsproduct. Onderzoeksverslag aanpassen naar aanleiding van feedback
-
Werken aan beroepsproduct.
27-05-2014
-
Beroepsproduct bespreken met opdrachtgever.
Week 5
-
Werken aan beroepsproduct.
05-06-2014 09-06-2014
-
Week 7 Week 8
-
Week 9
-
Beroepsproduct bespreken met afstudeerbegeleider. Onderzoeksverslag en beroepsproduct inleveren voor 12 uur. Presentatie bij de opdrachtgever Verdediging op school Eventueel herkansing onderzoeksverslag of beroepsproduct. Eventueel herkansing verdediging.
17
Literatuur Boeken Donk, C. van der., Lanen, B. van. (2013). Praktijkonderzoek in zorg en welzijn. Bussum: Uitgeverij coutinho De Gast, W., Hetem, R., Wilbrink, I. (2009) Basisboek vrijwilligersmanagement. Werven, sturen en motiveren. Bussum: Uitgeverij coutinho Govaard, M., Daal, H. van, Münz, A. (2001) Vrijwilligerswerk wereldwijd. Utrecht: NIZW Uitgeverij Heinsius, J. (1992) Werken met vrijwilligers. Kenmerken en motieven van vrijwilligers(werk). Utrecht: Centrum voor ingebouwde vorming Van der Linde, M. (2007) Basisboek geschiedenis Sociaal Werk in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij SWP Migchelbrink, F. (2010). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam: Uitgeverij SWP
Internetbronnen Buurtwerk. (z.j.) Onze diensten: kind en jeugd. Geraadpleegd op 12 januari 2014, van http://www.buurtwerk.nl/onze-diensten/kind-en-jeugd Buurtwerk. (z.j.) Over Buurtwerk: missie en visie. Geraadpleegd op 12 januari 2014, van http://www.buurtwerk.nl/over-buurtwerk/missie-en-visie Gemeente Rotterdam. (z.j.) Product: vrijwilligerswerk en uitkering. Geraadpleegd op 1 maart 2014, van http://www.rotterdam.nl/product:vrijwilligerswerkenuitkering Van Dijk, F., Terpstra, M., Zondag, V. (2009) De basisfuncties vrijwilligerswerk in de praktijk. Geraadpleegd op 8 april 2014, van http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/De%20basisfuncties%20vrijwilligerswerk%20in% 20de%20praktijk%20[MOV-255536-0.3].pdf Merkus, M., Ploegmakers, M., Terpstra, M. (2011) 2-meting gemeentelijk vrijwilligerswerkbeleid. Geraadpleegd op 8 april 2014, van http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/2meting%20gemeentelijk%20vrijwilligerswerkbeleid%20[MOV-181277-0.3].pdf Sociale vraagstukken. (2013) Beroepskrachten vervangen door vrijwilligers. Geraadpleegd op 4 april 2014, van http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/08/01/beroepskrachten-vervangen-doorvrijwilligers/ Volunteering in America. (2013) Volunteering and Civic life in America. Geraadpleegd op 7 april 2014, van http://www.volunteeringinamerica.gov/ Wet Maatschappelijke Ondersteuning. (z.j.) Programma Welzijn Nieuwe Stijl. Geraadpleegd op 11 januari 2014, van http://www.invoeringwmo.nl/content/programma-welzijn-nieuwe-stijl-1 Wet Maatschappelijke Ondersteuning. (z.j.) Informatie over WMO: Acht bakens van Welzijn Nieuwe Stijl. Geraadpleegd op 11 januari 2014, van http://www.invoeringwmo.nl/node/12484/mid/11118
18