Laura Hompus 3157482 21-10-2008
Langlopende Opdracht 4: Onderzoeksplan Afstand tot ouders en studentendepressies in Utrecht: is er een relatie? Probleemschets Het komt wel eens voor dat je niet helemaal lekker in je vel zit. Je slaapt slecht, hebt nergens zin in, of je voelt je een beetje somber. Iedereen heeft wel eens van die dagen, en dat is natuurlijk niet erg. Problematischer wordt het wanneer je deze gevoelens voor langere tijd ervaart. Het zou kunnen dat je dan te maken hebt met een depressie (website Depressie). Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen twee maal zo vaak last krijgen van depressie als mannen. Uiteindelijk krijgen ongeveer 27 op de 1000 mensen per jaar te maken met een depressie. Neem in gedachten dat er in Utrecht alleen al zo’n 30.000 studenten rondlopen. Dat zou betekenen dat er 6210 studenten per jaar te maken hebben met een depressie. Per jaar stappen ongeveer 700 studenten voor persoonlijke problemen naar de studentpsycholoog (Persoonlijke problemen). Dat aantal vind ik vrij hoog. Aangenomen dat deze getallen kloppen, vraag ik mij af waardoor die depressies veroorzaakt worden. Veel studenten gaan direct na de middelbare school studeren. In veel gevallen betekent dit dat de student een eind bij het ouderlijke huis vandaan komt te wonen. De meesten van deze studenten zullen niet veel ouder zijn dan 17 of 18 jaar oud. Ze komen terecht in een nieuwe omgeving waar ze nog niet veel mensen kennen. Ik vermoed dat deze studenten een grotere kans hebben om depressieve gevoelens te ontwikkelen dan studenten die dichter bij huis zijn gaan studeren. Mijn doel is dan ook om te onderzoeken of dit verschil daadwerkelijk is waar te nemen in de statistieken. Mijn interesse naar dit onderzoek is gewekt door de veronderstelling dat studenten die meer moeite doen om een sociaal leven op te bouwen in hun studentenstad minder vaak last hebben van depressieve gevoelens. Door artikelen in dagbladen en magazines heb ik het vermoeden gekregen dat studenten die in een onbekende stad zijn gaan studeren en zich eigenlijk alleen op hun kamertje schuilhouden, vaker last hebben van gevoelens van eenzaamheid en depressie. Ik wil mijn veronderstellingen toetsen aan de hand van de vraag “Zijn er aantoonbare verschillen in het aantal gevallen van depressieve gevoelens tussen studenten die ver van hun ouders gaan studeren en studenten die dichter bij huis blijven studeren?”. Hierbij heb ik ook deelvragen ontwikkeld, om concretere mogelijke invloeden op het ontstaan van depressies bij studenten afzonderlijk te bestuderen: a. Hebben studenten die verder van huis wonen en niet bij een vereniging zijn aangesloten sneller last van depressie dan studenten die ver van huis studeren en wel bij een vereniging zitten? b. Hebben studenten die nog thuis wonen minder vaak last van depressies dan studenten die op kamers wonen? c. Hebben ver studerende studenten die in de weekenden regelmatig naar huis gaan minder last van depressie dan ver studerende studenten die bijna nooit naar huis gaan? d. Hebben studenten van de universiteit vaker last van depressies dan studenten van de hogeschool? e. Hebben studenten die al meer dan drie jaar ver van het ouderlijk huis studeren minder last van depressies dan beginnende studenten die meer dan een uur van het ouderlijk huis wonen? Niet alleen kan dit onderzoek bijdragen aan het opvullen van een kennisleemte over depressies in het algemeen, maar de resultaten kunnen in grote mate bijdragen aan het vinden van een oplossing tegen het ontstaan van depressies onder studenten. Met name onderwijsinstellingen als de universiteit en de hogeschool hebben baat bij een verminderde uitval van studenten door depressie. De universiteit kan veel tijd en geld bespaard blijven wanneer haar studenten lekker in hun vel zitten
Laura Hompus 3157482 21-10-2008
en in het voorgeschreven tempo hun studie doorlopen en afronden. Natuurlijk is met het tegengaan van depressies onder studenten de uitval niet opgelost, maar door meta-analyse van de resultaten kan dit onderzoek bijdragen aan meer kennis en begrip over het uitvallen van studenten. Daarom is er geen zwart-witte scheiding aan te brengen in de categorisering van dit onderzoek; het is zowel praktijkgericht als fundamenteel, in die zin dat er concreet een oplossing komt voor depressies onder studenten.
Onderzoeksopzet Proefpersonen De respondenten worden geselecteerd op basis van een quotumsteekproef, met opleidingsniveau en faculteit of studierichting als kenmerk. Het doel is om een zo realistisch mogelijke weergave te geven van de student. Uit persoonlijke ervaring weet ik dat bijvoorbeeld studenten van de bètastudies anders van karakter zijn dan die van de faculteit geesteswetenschappen, dus zal een eerlijk ‘gemiddelde’ genomen moeten worden van deze types studenten. De studenten zullen ook uit verschillende jaren gevraagd worden, namelijk hun eerste, tweede of derde jaar. Zoals gezegd in de inleiding, wil ik ook kijken naar de verschillen in opleidingsniveau van de studenten. Ik wil de WOstudenten met die van het HBO vergelijken, wel tussenjaar met niet tussenjaar vergelijken, wel vereniging versus geen vereniging, meer dan een uur reizen versus minder dan een uur reizen naar het ouderlijk huis. Die verschillende groepen onderscheid ik van elkaar op basis van het antwoord dat ze geven op mijn vragen (zie operationalisering). Een andere mogelijkheid is om alle studenten aan te schrijven, en dan achteraf een zo groot mogelijk aantal geschikte en volledige vragenlijsten eruit te filteren (zo worden de toevallige fouten ook tot een minimum beperkt). Ik heb ervoor gekozen om het onderzoek in Utrecht te laten plaatsvinden. Hiervoor is gekozen omdat Utrecht centraal gelegen is in het land. Hierdoor heb je zowel studenten die meer dan een uur moeten reizen naar het ouderlijk huis, maar ook studenten die relatief dichter in de buurt wonen Utrecht heeft ongeveer 30.000 studenten maar is een relatief kleine stad met het een dorpsgevoel. Ik verwacht dat wanneer een stad als Amsterdam wordt onderzocht, dit andere resultaten kan opleveren, doordat het karakter van de stad Amsterdam anders is dan dat van Utrecht. Operationalisering In de deelvragen die ik in de inleiding heb geformuleerd, komen een aantal begrippen voor die nadere definitie behoeven. Om ervoor te zorgen dat er geen verwarring bestaat over deze begrippen, geef ik hieronder een lijstje weer van de begrippen die naar mijn mening de meeste uitleg behoeven. Na de definities heb ik een lijst van vragen weergegeven die als operationalisering van deze definities kunnen dienen.
Depressie: gevoelens van somberheid, eenzaamheid, lusteloosheid, vermoeidheid of verlies van plezier in aangename activiteiten die meer dan twee weken aanwezig zijn (Website zelfhulp) Student: adolescent die een vervolgopleiding volgt aan een onderwijsinstelling, te weten: MBO, HBO of WO. Ver van huis: de afstand tot het ouderlijk huis gemeten in aantal uren reizen met het openbaar vervoer (stads- of streekbus, trein, eventueel auto indien in bezit). Ouderlijk huis: het huis van de ouder waarbij de student woonde gedurende de middelbare school of eerder (sommigen hebben gescheiden ouders en zullen het huis van beide ouders als thuis beschouwen). “regelmatig naar huis gaan”: de frequentie waarmee studenten terug naar het ouderlijk huis gaan.
Laura Hompus 3157482 21-10-2008
Vereniging: verband waarin studenten bij elkaar komen om met elkaar ofwel een sport te beoefenen, muziek te maken, gezellig bier te drinken, te discussiëren, geloof te belijden, of andere op recreatie gerichte bezigheden. Opleidingsniveau: waarde van opleiding gespecificeerd op beoogde moeilijkheidsgraad van het onderwijs (uitgaande van de ideale student die bij zijn of haar opleiding en type [HBO of WO] aan het juiste adres is).
De begrippen kunnen worden waargenomen door middel van vragen naar triviale informatie. Zie voor voorbeelden van waarnemingsvragen het onderdeel onderzoeksstrategie. Onderzoeksstrategie De resultaten die ik hoop te vinden, moeten een realistische weergave van een zo groot mogelijke werkelijkheid zijn. Ik wil weten of er daadwerkelijk een correlatie is tussen de afstand tot het ouderlijk huis en de frequentie van depressieve gevoelens onder studenten. Het doen van een experiment is dus geen optie, omdat in mijn onderzoek afstand tot het ouderlijk huis gezien kan worden als stimulus op de reactie “hoeveelheid depressies”. Op de afstand tot het ouderlijk huis kan ik geen invloed uitoefenen. Kwalitatief onderzoek is ook geen optie, omdat dat mij beperkt in de hoeveelheid mensen die te onderzoeken zijn door het tijdrovende karakter van de gehanteerde dataverzamelingsmethoden. Meta-analyse zou een mogelijkheid kunnen zijn, mits alle gegevens die ik nodig heb bij mijn onderzoek al eerder zijn vastgelegd. Naar alle waarschijnlijkheid ben je dan aangewezen op de gegevens van (student)psychologen die hebben vastgesteld welke studenten te kampen hebben met een depressie. Deze gegevens mogen niet zomaar aan derden worden verstrekt in verband met het vertrouwelijke karakter van de arts-patiëntrelatie. Het zal daarom gaan om kwantitatief empirisch-analytisch praktijkgericht onderzoek. Het houden van een enquête lijkt me de beste manier om mijn onderzoek uit te voeren. Met een enquête kunnen veel gegevens in een keer verzameld worden, en men kan er veel verschillende berekeningen op los laten. Door middel van enquêtes is het mogelijk om op een afstandelijke manier de gegevens te verzamelen, met zo min mogelijk inbreuk op de persoonlijke sfeer van de respondenten. De respondenten kunnen bereikt worden door gebruik te maken van de algemene studentenemail die onderwijsinstellingen ook gebruiken om de gehele studentenpopulatie op de hoogte te stellen van relevante informatie (zoals de recente livegang van de nieuwe website van de UU). In het bericht kan een link gegeven worden voor een digitale enquêteomgeving op een website. Daar treffen zij een zelfinvullijst aan. Het voordeel van deze methode is dat toevallige fouten zoals het verslaan van vragen kunnen worden voorkomen door het inbouwen van een mechanisme dat pas naar de volgende vraag gegaan kan worden wanneer een antwoord is gegeven. Op deze manier kunnen studenten zelf een moment uitkiezen waarop hen het beste uitkomt deel te nemen aan het onderzoek. Ze kunnen dit doen op elke plek waar een computer met internetaansluiting is. Als onderzoeker kun je zelf een periode aangeven waarin de vragenlijst ingevuld kan worden. Nu volgt een serie vragen die gebruikt zouden kunnen worden om de begrippen in de deelvragen te operationaliseren. De eerste serie vragen (1 t/m 11) is bedoeld om de studenten te kunnen indelen in de afzonderlijke categorieën die ik door middel van de deelvragen met elkaar wil vergelijken, de tweede serie vragen (12 t/m 15) is bedoeld om het begrip depressie te operationaliseren. Deze tweede serie vragen zal voor het onderzoek daadwerkelijk wordt uitgevoerd moeten worden gecontroleerd op validiteit door afgestudeerd psychologen die experts zijn op het gebied van onderzoek naar depressie. 1. Hoe oud ben je? (open vraag) 2. Waar heb je de laatste jaren gewoond met je ouders voor je ging studeren? (open) 3. Hoe lang ben je onderweg naar je ouderlijk huis? (meer dan 1 uur, minder dan 1 uur) 4. In welk jaar van je studie zit je? (1e, 2e, 3e) 5. Indien 1e, ben je direct na je middelbare school in Utrecht gaan studeren? (ja, nee)
Laura Hompus 3157482 21-10-2008
6. Indien nee, wat heb je na je middelbare school gedaan? (werken, reizen, vakantie vieren, jaar studie in een andere stad, …) 7. Aan welke instelling volg je nu een opleiding? (UU, HU, HKU, anders) 8. Wat is het niveau van je huidige opleiding? (WO, HBO, MBO>afsluitscherm, niet meedoen) 9. Wat is je studierichting? (sociale studies, letterenstudies, geesteswetenschappen, bètastudies, economisch, verzorgend [bvb verpleegkunde], etc) 10. Ben je lid geworden van een vereniging? (ja, nee) 11. Zo ja, hoeveel uur breng je daar gemiddeld door per week? (<3, 3-6, 6<) Hieronder komen de vragen die een operationalisering van het fenomeen depressie vormen. 12. Hoe vaak per week mis je je ouders gemiddeld? (<1, 1-3, 3<) 13. Heb je de juiste studie gekozen? (ja, nee, kan ik nog niet goed beoordelen) 14. Hoeveel momenten per week voel je je somber? (nooit, >3, 3-6, 6<, bijna altijd) 15. Hoeveel momenten per week voel je je lusteloos? (nooit, >3, 3-6, 6<, bijna altijd) Tijdsplanning Voorafgaand aan het onderzoek zal de vragenlijst geconstrueerd worden. De vragen moeten worden gecontroleerd door een psycholoog op validiteit. Wanneer dat is afgerond (in de zomervakantie), kan het daadwerkelijke onderzoek gestart worden. De metingen zullen op twee momenten plaats vinden: de eerste meting vindt plaats aan het einde van de eerste lesperiode; de tweede meting aan het einde van de derde lesperiode. Hierdoor wordt het effect van de nieuwigheid van de studie onder beginnende studenten hopelijk uitgevlakt. Half november: meetmoment 1, tot eind november om de test in te vullen. December wordt gebruikt om de resultaten te verwerken. Eind maart vindt de tweede meting plaats. April wordt gebruikt om deze resultaten te verwerken en vergelijken met de eerdere resultaten. In beide testperiodes zal gebruik gemaakt worden van dezelfde vragenlijsten, om een verschil in metingen tussen de twee meetmomenten op gelijke vlakken te kunnen beoordelen. De tijd die op het tweede meetmoment volgt, wordt gebruikt om het onderzoek in een presenteerbare vorm te gieten (rapportage, stuk schrijven, eventueel naar vakblad sturen ter publicatie, etc).
Verwachtingen Natuurlijk heb ik verwachtingen over de uitkomst van het onderzoek. Het gaat om uitkomsten die verschillen aantonen in bepaalde groepen, namelijk groepen studenten die ver van hun ouders wonen en studenten die niet ver van hun ouders wonen. Tevens wordt er gekeken of er een relatie is met het lidmaatschap van een vereniging. De uit komst die ik verwacht, is dat studenten die geen vereniging hebben en het verst van het ouderlijk huis wonen het meest last hebben van depressies. Studenten die nog thuis wonen en wel lid zijn van een vereniging hebben naar verwachting het minst vaak last ven depressieve gevoelens. Alle andere combinaties die hierin mogelijk zijn, zullen tussen deze resultaten in liggen.
Reflectie Haalbaarheid In feite heeft dit onderzoek een hoge haalbaarheid; elke student weet tegenwoordig wel hoe je met een pc kan omgaan en hoe je de vragenlijsten kan invullen. Wanneer je erbij vertelt dat het gaat om een onderzoek in kader van het welzijn van de student, kun je de meesten wel bereid vinden om mee te doen aan het onderzoek. Het kan zo zijn dat sommige studenten tijdens het invullen geen zin hebben om de hele lijst te voltooien. Deze vorm van non-response kan worden uitgesloten in de berekening van de resultaten. Om te voorkomen dat het invullen te veel tijd in beslag zal nemen, zou het aantal depressiediagnosticerende vragen tot een valide minimum beperkt moeten worden.
Laura Hompus 3157482 21-10-2008
Validiteit en betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van het onderzoek van het onderzoek is mijns inziens hoog, omdat je veel toevallige fouten kunt voorkomen door de manier waarop je de vragen aan de studenten voorlegt. De vraag is maar in hoeverre het onderzoek te herhalen is. Natuurlijk kun je het onderzoek meerdere keren doen, maar er hoeft niet elke keer hetzelfde uit te komen. Wellicht zouden de resultaten vijftig jaar geleden heel anders geweest zijn. Dat is echter niet erg, het zou alleen betekenen dat over vijftig jaar het onderzoek nogmaals gedaan moet worden op aan de resultaten oplossingen te ontlenen die voor die tijdsgeest relevant en toepasbaar zijn. De validiteit van het onderzoek is volgens mij ook hoog. Waar vooral voor gewaakt moet worden, is dat er werkelijk het fenomeen depressie gemeten wordt. Veel van de begrippen die ik heb gedefinieerd, zijn makkelijk te operationaliseren. Leeftijd, studiejaar, reistijd, vereniging en frequentie van naar huis gaan, zijn allemaal te bevragen. Het enige wat moeilijkheden oplevert, is de depressie zelf. Studenten zullen zelf niet altijd weten dat ze depressief zijn, of zijn geweest. Dit is op te lossen door indirecte vragen te stellen die vooraf door een psycholoog zijn vastgesteld en gecontroleerd. Deze vragen zijn dan zo geformuleerd dat ze vragen naar het voorkomen van de symptomen van depressie. Om de validiteit zo hoog mogelijk te maken, kan ervoor gekozen worden om het depressiedeel van de vragenlijsten door meerdere psychologen te laten construeren. Ethische bezwaren Zoals bij elk onderzoek moet er gelet worden op ethische bijkomstigheden. Je hebt in dit onderzoek te maken met een gevoelig onderwerp, waar niet iedereen even makkelijk over zal praten. Daarom is het belangrijk de privacy van de respondenten goed te waarborgen. Dit kan eenvoudig bereikt worden, door de vragenlijsten naamloos te laten invullen, en de studenten er van verzekeren dat de koppeling tussen hun emailadres en de vragenlijst enkel gebruikt wordt om te registreren of die persoon al de lijst heeft ingevuld. Met andere persoonsgegevens zal niks gedaan worden. Aanvullend onderzoek Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan aanvullend onderzoek gedaan worden naar optimale manieren om depressie terug te dringen. Waar stellen studenten prijs op? Hoe kan dit bereikt worden zonder inbreuk te doen op de privacy van de studenten? Hoe kunnen docenten leren een depressie sneller te signaleren. Dat zijn zomaar een aantal vragen uit een breed scala dat allemaal nog onderzocht kunnen worden.
Rapportage Zoals in de inleiding naar voren is gekomen, kan dit onderzoek met name relevant zijn voor onderwijsinstellingen die er op gericht zijn om de uitvalcijfers terug te dringen, of die er op gericht zijn om hun studenten gelukkig te houden. Daarom zou het handig zijn om de resultaten te presenteren aan deze onderwijsinstellingen, of in ieder geval op een manier dat het voor hen bruikbaar is. Omdat het hier gaat om kwantitatief empirisch-analytisch praktijkgericht onderzoek, zal ik de resultaten niet presenteren in de vorm van een concreet beleidsplan. Er wordt onderzocht of er een correlatie is tussen de frequentie van depressieve gevoelens onder studenten en de afstand die zij moeten afleggen naar het ouderlijk huis. Het gaat hier om een statistische relatie waarbij niks concreets gezegd kan worden over de causaliteit. Universiteiten hoeven niets aan te passen, maar het mag wel. Dit kunnen zij ook doen aan de hand van grafieken of cijfer die in een wetenschappelijk artikel gepresenteerd worden. Ook voor (aankomende) studenten kan het onderzoek relevant zijn. Voor hen kunnen de onderzoeksresultaten ter informatie dienen om een keus te maken voor op kamers gaan of niet, bij een vereniging of niet, vaker naar pap en mam of niet. Om de informatie voor hen toegankelijk te maken, is het van belang om niet al te hoogdravend taalgebruik toe te passen, en om de resultaten op een ontspannen manier te presenteren. Dit kan bijvoorbeeld door de onderwijsinstellingen zelf gedaan worden, door middel van brochures die uitgedeeld kunnen worden op open dagen.
Laura Hompus 3157482 21-10-2008
Literatuur 't Hart, H., Boeije, H., Hox, J. (2005). Onderzoeksmethoden. ?: Boom Onderwijs. Onbekende auteur. (2002, 06 27). Dip komt veel voor onder studenten. Opgeroepen op 10 02, 2008, van Univers, weekblad van de universiteit van Tilburg: http://www.uvt.nl/univers/nieuws/0102/35/dip.html Onbekende auteur. (geen datum). Depressie. Opgeroepen op 10 02, 2008, van Hulpgids: http://www.hulpgids.nl/ziektebeelden/depressie.htm Onbekende auteur. Persoonlijke Problemen. Opgeroepen op 3 oktober 2008 van de website van de Universiteit Utrecht: http://www.uu.nl/uupublish/informatievoorst/studeren/studeerproblemen/persoonlijkeprob/27774 main.html