Onderzoeksleerlijn voor HBO-opleidingen Accountancy Auteur: Pieter Jansen
Klankbordgroep in de totstandkoming van dit rapport: Bert van Asselt Jan de Groot Pieter Jansen
In opdracht van het AC – scholenoverleg Correspondentieadres: AC-scholenoverleg p/a AVANS Hogeschool Postbus 90116 4800 RA Breda
1
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Samenvatting........................................................................................................................................... 4 De professional ........................................................................................................................................ 5 “Evidence-based practice” en professioneel handelen .......................................................................... 5 Onderzoek naar de relatie tussen accounting en lange termijngerichtheid, een illustratie................... 6 Verschillende categorieën theorie .......................................................................................................... 8 Verschillende categorieën onderzoek ..................................................................................................... 8 Competenties van de afgestudeerde HBO AC-er .................................................................................... 9 Gevolgen voor het onderwijsprogramma ............................................................................................. 11 Korte CV’s van de auteur en de leden van de klankbordgroep............................................................. 12
2
Voorwoord Kwaliteit als opdracht, zo luidt de titel van het beleidsdocument waarin de HBO-raad het kader voor het beleid van de sector voor de komende jaren definieert. Onderzoek wordt in dat beleidsdocument nadrukkelijk gepresenteerd als de sleutel om de opdracht tot kwaliteit te verwezenlijken. De komende jaren zal oplossingsgericht en toepassingsgericht onderzoek een steeds prominentere positie krijgen binnen het Hoger Beroepsonderwijs. Dat heeft gevolgen voor de inhoud van HBOopleidingen: de scholing van studenten als praktijkgerichte onderzoekers zal meer nadruk krijgen. Docenten zullen op dit vlak vaak bijgeschoold moeten worden. Met enige regelmaat organiseert het AC-scholenoverleg bijeenkomsten waarin vertegenwoordigers van alle 18 HBO-opleidingen Accountancy participeren. In dit samenwerkingsverband is de vraag aan de orde gesteld wat de gevolgen van deze actuele ontwikkelingen zijn voor deze opleidingen. In 2011 en in 2012 is er door dit gezelschap in totaal drie keer uitvoerig gediscussieerd over de vraag hoe onderzoek in de HBO Accountancy-opleidingen moet worden ingebed. Het AC-scholenoverleg heeft de Werkgroep Onderzoeksleerlijn HBO Accountancy ingesteld en deze de opdracht gegeven om de conclusies van deze discussie te vertalen in een onderzoeksleerlijn en eindtermen. Dit rapport is de uitwerking van die opdracht. Bij het opstellen van dit rapport is gestreefd naar nauwe aansluiting bij het beleidsdocument Kwaliteit als opdracht van de HBO-raad. In de heterogeniteit van vakgebieden binnen het HBO bestaan zeer uiteenlopende onderzoekstradities. Dat geldt evenzeer voor het meer wetenschappelijk onderzoek op de betreffende vakgebieden. Met het opstellen van de onderzoeksleerlijn in dit rapport is gestreefd naar een sterke oriëntatie op oplossingsgericht en toepassingsgericht onderzoek en naar optimale aansluiting bij het vakgebied. Met dit rapport willen wij een bijdrage leveren aan het concretiseren van het voornemen van HBOopleidingen Accountancy om onderzoek een stevige positie in de opleiding te geven en om zo de kwaliteit nog verder te verbeteren. Pieter Jansen
3
Samenvatting Er kunnen drie categorieën onderzoek worden onderscheiden: (1) oplossingsgericht onderzoek, gericht op een specifiek probleem van een onderneming of een individu; (2) toepassingsgericht onderzoek, gericht op de ontwikkeling van een breed toepasbaar instrument of methode en (3) wetenschappelijk onderzoek, gericht op theorievorming. De professional is een hoogopgeleide beroepsbeoefenaar die complexe kennis toepast in de praktijk. Professsionals zijn bij uitstek deskundig in het uitvoeren van oplossingsgericht onderzoek. Verder hebben ze inzicht in toepassingsgericht onderzoek. Om als professional te kunnen functioneren dient de afgestudeerde over de volgende onderzoekscompetenties te beschikken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
het formuleren van een praktische probleemstelling; het identificeren van de voor de oplossing van een probleem benodigde kennis en theorie; het kritisch beoordelen van de beschikbare kennis en theorie; het modelleren van het probleem en de analyse; het verbinden van het model met de praktijksituatie / het probleem; het verzamelen van data; het analyseren van de praktijksituatie, bij voorkeur op basis van het model en het trekken van praktisch uitvoerbare conclusies.
Om als onderzoeker te kunnen functioneren dient de afgestudeerde te beschikken over: 1. de vaardigheid om oplossingsgericht onderzoek te verrichten; 2. inzicht in toepassingsgericht onderzoek; 3. kennis van de belangrijkste wetenschappelijke theorieën binnen de accountancy. Tenslotte dient de afgestudeerde in staat te zijn om zelfstandig te kunnen reflecteren op zijn functioneren als professional. De inrichting van de opleiding dient te worden afgestemd op het verwerven van deze competenties. Daartoe dient het programma van de opleiding aan drie eisen te voldoen. 1. Het programma dient vakken te bevatten die een inleiding bieden in de methoden en technieken van (oplossings- en toepassingsgericht) onderzoek, bij voorkeur in het eerste en tweede studiejaar. 2. De eisen die worden gesteld aan deugdelijk (oplossings- en toepassingsgericht) onderzoek dienen herhaaldelijk aan de orde te komen bij andere vakken in het curriculum waarin studenten analyses moeten opstellen. 3. Het afstudeeronderzoek is het sluitstuk van de opleiding van de student als professional en dient te voldoen aan de voor (oplossings- en toepassingsgericht) onderzoek gangbare (methodologische) kwaliteitseisen.
4
De professional Sinds enkele jaren staat onderzoek in het middelpunt van de belangstelling in het Hoger Beroepsonderwijs. HBO-instellingen zijn volop bezig met de ontwikkeling van vooral oplossingsgericht en toepassingsgericht onderzoek. Ook is er volop aandacht voor de vraag wat de positie van onderzoek in het onderwijs zou moeten zijn. Het Hoger Beroepsonderwijs houdt zich bezig met het opleiden van professionals. Een professional is een hoogopgeleide beroepsbeoefenaar die complexe kennis toepast in de praktijk. Die complexe kennis zal verschillende bronnen hebben. Ervaren professionals zullen hun professioneel handelen mede baseren op hun eigen praktijkervaring, waarop ze (hopelijk) kritisch reflecteren en waarmee ze hun voordeel doen. Onderzoek is een andere (minstens zo belangrijke) bron voor kennis die de basis vormt voor professioneel handelen. Dat om die reden onderzoek op de één of andere wijze een prominente plek verdient in de opleiding van deze professionals laat zich aan de hand van enkele voorbeelden dan ook eenvoudig illustreren.
“Evidence-based practice” en professioneel handelen Veel professionals in de gezondheidszorg ontvangen hun opleiding binnen het HBO. Van fysiotherapeuten verwacht de maatschappij bijvoorbeeld steeds meer dat klachten worden behandeld met een therapie die geworteld is in onderzoek. Zo gaat er aan de therapie een op de patiënt toegesneden diagnose vooraf. Die diagnose is op zichzelf al een vorm van oplossingsgericht onderzoek. Het is aan de professional om informatie te verzamelen over de klachten van de patiënt, deze informatie te analyseren en in de vorm van een diagnose een conclusie te trekken. In de diagnose zal de professional vragen stellen en die vragen vinden hun oorsprong in de vakkennis die de professional heeft opgedaan en die veelal het resultaat is van wetenschappelijk onderzoek en eigen beroepservaring. Als de diagnose is gesteld, zal een fysiotherapeut doorgaans een behandelplan opstellen. Uiteraard is het niet zo dat de ware professional hierin maar wat aanrommelt. Professioneel handelen is geworteld in deugdelijke kennis. In een ideale situatie is het zo dat er kennis beschikbaar is over de effecten van een bepaalde behandeling en dat die kennis leidraad is voor professioneel handelen. Voor constructeurs, hoewel deze in een heel ander vakgebied werkzaam zijn, geldt in beginsel hetzelfde. Van constructeurs wordt verwacht dat zij bijvoorbeeld in een gebouw een constructie ontwikkelen die sterk genoeg is om het gebouw te dragen. Ook zij verrichten oplossingsgericht onderzoek. Zij diagnostiseren aan welke krachten een constructie bloot staat. Vervolgens zetten ze die diagnose om in een oplossing. Ze berekenen, uitgaande van bepaalde materialen hoe dik de constructie moet zijn en hoe de verschillende onderdelen met elkaar dienen te worden verbonden en doen aanbevelingen over de uitvoering daarvan. In hun werk doen ze oplossingsgericht onderzoek en daarin passen zij de resultaten toe van fundamenteel natuurwetenschappelijk onderzoek, onder andere over de eigenschappen van in de bouw bruikbare materialen. Ondertussen begint in het HBO de term “evidence-based practice” gangbaar te worden. Dat lijkt logisch. De maatschappij verwacht van goed opgeleide professionals dat er “bewijs” bestaat voor de effectiviteit van hun handelingen. Helaas is dat echter in vele vakgebieden niet zo eenvoudig. Hoewel dat in de praktijk zelden gebeurt, kunnen constructeurs terugvallen op onderzoek en theorie uit de 5
natuurwetenschappen. Typerend voor de natuurwetenschappen is dat onderzoekers in staat zijn om wetmatigheden te onderkennen en de ontdekte wetmatigheden te verwerken bij het ontwikkelen en verfijnen van wetenschappelijke theorieën. Overigens is de praktijk van het toepassen van wetenschappelijke theorie veel weerbarstiger. Accountancy, controlling, organisatiekunde en bedrijfseconomie kunnen, naast vele andere vakgebieden, worden gerekend tot het domein van de bedrijfswetenschappen. De bedrijfswetenschappelijke theorie is echter van een hele andere aard dan de natuurwetenschappelijke theorie. Op basis van bedrijfswetenschappelijke theorieën is het doorgaans nauwelijks mogelijk om voorspellingen te doen of om “sluitende” en stellige adviezen om praktijkproblemen op te lossen, te formuleren. Een constructeur kan op basis van zijn vakkennis een dragende constructie voor een nieuw gebouw ontwikkelen, dat vervolgens ook veilig kan worden gebruikt. Een dergelijke, heldere, één-op-één toepassing van de theorie is in de accountancy en de controlling weliswaar mogelijk, maar zal zelden leiden tot een voorspelbaar effect of een te garanderen resultaat. In de bedrijfswetenschappen zal “evidence-based practice” veelal een illusie blijken. Professionaliteit dient om die reden in de bedrijfswetenschappen een andere invulling te krijgen dan in professies die zich kunnen baseren op natuurwetenschappelijke inzichten. In deze notitie zal worden verkend op welke wijze bedrijfswetenschappelijke theorie kan worden toegepast en wat de implicaties daarvan zijn voor het functioneren en de opleiding van professionals.
Onderzoek naar de relatie tussen accounting en lange termijngerichtheid, een illustratie Enkele jaren geleden werd de auteur van dit rapport benaderd door de (bezorgde) directeur van een grote, Nederlandse autodealer. Het betreft een bedrijf met ongeveer 370 werknemers, vier autodealerbedrijven, twee autoschadebedrijven, een leasemaatschappij en een aanbieder van verzekeringen & financieringen. Voor een oppervlakkige waarnemer leek deze directeur weinig reden tot zorg te hebben: de onderneming vertoonde een positief rendement en een goed niveau van (middels telefonische enquêtes gemeten) klanttevredenheid. De zorg van deze directeur betrof de sterke gerichtheid van het management op de korte termijn. Zijn managers waren steeds druk bezig om de doelstellingen voor de lopende maand te behalen, maar keken nauwelijks verder in de toekomst. Op zichzelf was dat weinig verrassend: de winst-en verliesrekening was het belangrijkste document in de beoordeling van deze managers en van de “responsibility centers” waarvoor zijn verantwoordelijk waren. Interessant is dat de kritiek van de directeur op het bedrijf naadloos aansluit bij hele fundamentele kritiek op de management accounting, die zijn oorsprong vindt aan het begin van de jaren negentig. De (management) accounting is veel te sterk gericht op alleen financiële informatie en dergelijke informatie betreft het nabije verleden en nauwelijks de toekomst van de onderneming, zo luidt de kritiek. Een andere vorm van kritiek is de “traditionele” financiële informatie vooral inzicht geeft in de rendementen van producten en afdelingen, maar nauwelijks in de rendementen van klanten. Als reactie is er sinds het begin van de jaren negentig een reeks van nieuwe accounting-concepten ontwikkeld.
6
De Balanced Scorecard is daarvan ongetwijfeld het bekendste voorbeeld. Het concept van de Balanced Scorecard is gebaseerd op een aantal uitgangspunten. In de eerste plaats bevat de Balanced Scorecard zowel financiële, als niet-financiële perspectieven. In de tweede plaats is er een causale relatie tussen de niet-financiële en de financiële prestaties van de onderneming. Daarbij betreffen de financiële indicatoren het korte termijn-presteren van de onderneming en bieden de niet-financiële indicatoren zicht op de mogelijkheden van de onderneming om te presteren op de lange termijn. Een eenvoudige illustratie van de, op causaliteit gerichte, redenering achter de Balanced Scorecard is:
het zogenaamde interne perspectief in de Balanced Scorecard biedt inzicht in het functioneren van de primaire processen van de onderneming; goed functionerende primaire processen leiden tot een goede kwaliteit van producten en diensten, waardoor de onderneming goed zal presteren op het klantperspectief van de Balanced Scorecard; die hoge scores op het klantperspectief (in de vorm van bijvoorbeeld hoge klanttevredenheid) leidt tot trouwe klanten; trouwe klanten bieden de basis voor goede financiële prestaties op de lange termijn.
In de derde plaats is de selectie van de indicatoren, waarmee de vier perspectieven meetbaar worden gemaakt, een afspiegeling van de door het topmanagement geformuleerde strategie. In de vierde plaats is een belangrijke vooronderstelling dat actief gebruik van de Balanced Scorecard ook daadwerkeljik bijdraagt aan de verwezenlijking van de strategie. De gedachte achter de Balanced Scorecard is populair geworden in het bedrijfsleven in verschillende werelddelen. De vraag is echter wat deze “theorie” nu eigenlijk oplevert voor de praktijk en voor de daarin werkzame professionals. Ondanks de populariteit van dit concept (en van andere concepten die bedoeld zijn om de lange termijngerichtheid van ondernemingen te versterken), is de waarde daarvan beperkt. Deze (nieuwe) concepten bieden zeker aanknopingspunten voor de praktijk om strategie nader te concretiseren en te communiceren. Ook zijn er, dankzij verschillende vernieuwingen in de gereedschapskist van het vakgebied, aanknopingspunten om de lange termijngerichtheid van ondernemingen aan de orde te stellen. Desondanks hebben deze concepten grote beperkingen. Zo bieden ze nagenoeg geen aanknopingspunten aan de lange termijngerichtheid van een bedrijf of haar managers te verklaren. Factoren buiten het accounting-systeem van een onderneming zullen daarvoor de belangrijkste verklaring zijn, zoals persoonlijkheidskenmerken van individuele managers, de cultuur van het land van vestiging en de actuele economische situatie. Ook bieden de “theorieën” die ten gondslag liggen aan deze nieuwe concepten nauwelijks aanknopingspunten om prognoses op te stellen over de effecten van de toepassing van deze concepten. Hoewel de praktijk en in het bijzonder consultants veel van deze vernieuwingen vaak enthousiast hebben omarmd, is het onder wetenschappers “bon ton” om zich enigszins neerbuigend uit te laten over de Balanced Scorecard, Strategic Cost Management, Activity-based Costing en Strategic Cost Management. Er is erkenning dat dergelijke concepten aan studenten gedoceerd moeten worden, dat deze handig kunnen zijn en ook zeker wetenschappelijk onderzocht moeten worden. Als “echte” theorie zullen ze in wetenschappelijke kring niet worden beschouwd.
7
Verschillende categorieën theorie Er is een discrepantie in de waardering voor bovengenoemde theorieën tussen de praktijk en de wetenschap. Er kunnen dan ook (op zijn minst) twee categorieën theorie worden onderscheiden (Malmi & Granlund 2009).1 In de eerste plaats kunnen zogenaamde “low status theories” (in de woorden van Malmi & Granlund 2009) worden onderscheiden. De hierboven genoemde concepten (of “tools”) zijn daarvan duidelijke voorbeelden. Kenmerkend voor deze categorie aan theorieën is dat ze gericht zijn op “how-to-do questions.” De voornaamste beperkingen van deze theorieën zijn dat ze vaak nauwelijks aangeven onder welke omstandigheden ze van toepassing zijn en dat ze ook weinig aanknopingspunten voor verklaringen bieden. In de tweede plaats zijn er de zogenaamde “high status theories”. Deze theorieën, doorgaans met een hoog aanzien onder wetenschappelijke onderzoekers, zijn vaak afkomstig uit de klassieke wetenschappelijke disciplines als de psychologie en de economie. In het vakgebied van de accountancy en de controlling zijn bijvoorbeeld traditioneel de agentschapstheorie en de transactiekostentheorie van grote betekenis. Het HBO en het WO in Nederland hebben ook een lange traditie (en waardevolle) om studenten in deze theorieën in te leiden. Onmiskenbaar spelen deze theorieën (vaak ongemerkt en impliciet) een rol in de wijze waarop accountants gewend zijn om organisaties te analyseren. Toch is er veel kritiek denkbaar op dergelijke theorie. Zo betreft deze “high status theories” zelden of nooit alleen het vakgebied van de accountancy en de controlling. Deze theorieën bieden ook zelden (of nooit) aanknopingspunten voor concrete maatregelen in de praktijk van een organisatie.
Verschillende categorieën onderzoek De taak van onderzoekers is om bij te dragen aan de vorming van nieuwe kennis. Onderzoeken verschillen echter in het soort kennis waarin deze uitmonden. Er kunnen drie soorten onderzoek worden onderscheiden. In de eerste plaats is er oplossingsgericht onderzoek. Dat houdt in dat een onderneming of een individu een concreet probleem heeft en dat onderzoek uitmondt in kennis dat bijdraagt aan de oplossing van dat probleem. Een goed voorbeeld is de eerder in deze notitie genoemde autodealer die een concreet probleem heeft waarvoor een direct voor de hand liggende oplossing ontbreekt. Bij oplossingsgericht onderzoek is het de taak van de onderzoeker om de praktijksituatie te onderzoeken en met praktisch uitvoerbare aanbevelingen te komen. Daarbij kan de onderzoeker mede putten uit de (“low status” èn “high status”) theorie. Voor oplossingsgericht onderzoek gelden in beginsel dezelfde (wetenschappelijke) criteria die gebruikelijk zijn in andere vormen van onderzoek, zoals een gedegen (in de literatuur en de theorie gefundeerde) vraagstelling en aanpak, betrouwbaarheid, repliceerbaarheid, verifieerbaarheid en interne validiteit. Deze criteria zijn duidelijk omschreven in tal van (inleidende) leerboeken over de methoden en technieken van (wetenschappelijk) onderzoek. Oplossingsgericht onderzoek is bij uitstek het domein van de goed opgeleide professional. Iedere afgestudeerde HBO-er, van welke studierichting dan ook, moet in staat zijn om zelfstandig oplossingsgericht onderzoek te verrichten.
1
Teemu Malmi, Markus Granlund, In Search of Management Accounting Theory, European Accounting Review, vol. 18, issue 3, 2009, pp. 597-620.
8
In de tweede plaats is er toepassingsgericht onderzoek. Toepassingsgericht onderzoek richt zich op de ontwikkeling, aanpassing en/of verfijning van instrumenten (“tools”) die geschikt zijn voor toepassing in een grotere groep organisaties. Ook toepassingsgericht onderzoek is gericht op de oplossing van praktische problemen, maar is in tegenstelling tot oplossingsgericht onderzoek niet beperkt tot één, unieke onderneming. Aansluitend bij de categorisering in theorieën, kan worden gesteld dat (kwalitatief goed) toepassingsgericht onderzoek vooral bijdraagt aan de vorming van “low status theories.” Overigens kunnen “high status theories” heel goed als bron bijdragen aan toepassingsgericht onderzoek. Het is gewenst, maar niet noodzakelijk, dat professionals zelfstandig toepassingsgericht onderzoek kunnen verrichten. Wel noodzakelijk is dat professionals enig begrip hebben van de wijze waarop toepassingsgericht onderzoek wordt verricht en dat hij de toepasbaarheid van de resultaten van toepassingsgericht onderzoek kritisch kan beoordelen. In de derde plaats is er wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijk onderzoek draagt bij aan de vorming van de eerder besproken “high status theories.” De resultaten van wetenschappelijk onderzoek kunnen bijdragen aan het functioneren van de professional en aan zowel oplossingsgericht als toepassingsgericht onderzoek. Diepgaande kennis en inzicht in het proces van wetenschappelijk onderzoek sluit meer aan bij de wetenschappelijk geschoolde professional. Van de afgestudeerde HBO-er mag worden verwacht dat hij in staat is om resultaten van wetenschappelijk onderzoek toe te passen.
Competenties van de afgestudeerde HBO AC-er Om succesvol als professional te kunnen functioneren dient de afgestudeerde HBO-er in Accountancy over een aantal onderzoekscompetenties te beschikken. Die competenties zijn onder te verdelen in drie categorieën: (1) onderzoekscompetenties die nodig zijn om als professional te kunnen functioneren en (2) competenties die nodig zijn om zelfstandig (bijvoorbeeld oplossingsgericht) onderzoek te kunnen verrichten en (3) competenties die samenhangen met de eigen persoonlijke ontwikkeling als professional. Sommige competenties zijn van toepassing op alle drie te onderscheiden vormen van onderzoek. Andere competenties zijn specifiek voor het functioneren van de professional en het daarmee direct samenhangende oplossingsgerichte onderzoek. Hieronder worden deze competenties omschreven. De volgende onderzoekscompetenties zijn nodig om als professional te kunnen functioneren. 1. De afgestudeerde is in staat om een probleemstelling te formuleren. Iedere vorm van onderzoek start met een probleemstelling. De probleemstelling omvat (1) de definiëring van een probleem (ook wel: diagnose), waarvoor niet direct een oplossing voorhanden is; (2) de argumentatie waarom oplossing van het probleem relevant (misschien zelfs urgent) is en (3) een daaruit voortvloeiende onderzoeksvraag. 2. De afgestudeerde is in staat om voor de oplossing van het probleem beschikbare kennis te identificeren. De professional gaat uit van de hem ter beschikking staande kennis en past deze toe op het probleem. Hij is eventueel in staat tot literatuuronderzoek en het verkrijgen van een overzicht in reeks beschikbare, relevante kennis. 3. De afgestudeerde is in staat om de kwaliteit van de kennis en de theorie die hem ter beschikking staat kritisch te beoordelen. 9
4.
5. 6.
7. 8.
Voorkomen moet worden dat professionals interventies of adviezen ontwerpen met pretenties die ze niet kunnen waarmaken. Interventies op basis van “low status theories” zijn vaak erg nuttig en komen in de praktijk veel voor. De professional dient echter wel realistische verwachtingen te hebben en te communiceren over de effecten en de zekerheid van de effecten van dergelijke interventies. De afgestudeerde is in staat om de basis van zijn analyse te modelleren. Modelleren is het ontwerpen van een door (“low of high status”) theorie geïnformeerde structuur die nodig is om in professioneel handelen (of in oplossingsgericht onderzoek) de praktijk te benaderen. Modelleren helpt om goede vragen te stellen, relevante en irrelevante informatie te onderscheiden en om in de praktijk verzamelde informatie te ordenen. Het model “stuurt” de onderzoeker in de dataverzameling en de –analyse. Een goed model voorkomt dat de onderzoeker “verdrinkt” in een overvloed aan (vaak onnodige) informatie en biedt de onderzoeker een goede basis om uit te leggen hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. Mede op basis van de onder 4 omschreven competentie is de afgestudeerde in staat om zijn kennis en om de theorie op vruchtbare wijze met praktijksituaties te verbinden. De afgestudeerde is in staat om in de praktijk de voor beantwoording van de vraagstelling benodigde “ruwe informatie” (“data”) te verzamelen bijvoorbeeld middels interviews, observaties, documentanalyse of enquêtes. De afgestudeerde is in staat om een praktijksituatie te analyseren en de daarbij gevolgde aanpak te verantwoorden (bijvoorbeeld op basis van een model). De afgestudeerde is in staat om concreet uitvoerbare conclusies te formuleren in de vorm van bijvoorbeeld een advies, een ontwerp of een plan van aanpak. Die conclusies zijn deugdelijk verantwoord in de vorm van een analyse met een solide theoretische verantwoording (mogelijk mede in de vorm van een model).
De volgende competenties zijn nodig om zelfstandig onderzoek te kunnen verrichten. 1. De afgestudeerde kan zelfstandig oplossingsgericht onderzoek verrichten. Daartoe zijn alle hierboven benoemde competenties van belang. Bovendien heeft de student daartoe inzicht nodig in het proces van het verrichten van onderzoek. 2. De afgestudeerde heeft inzicht in toepassingsgericht onderzoek en kan daaraan (onder begeleiding en in groepsverband) een bijdrage aan leveren. 3. De afgestudeerde is vertrouwd met de belangrijkste wetenschappelijke theorieën in zijn vakgebied en kan deze relateren aan praktijksituaties. Tenslotte zijn enige onderzoekscompetenties noodzakelijk voor de persoonlijke ontwikkeling van de afgestudeerde als professional. 1. De afgestudeerde is in staat om te reflecteren op zijn eigen professionele ervaringen en deze ervaringen te interpreteren op een wijze dat die interpretaties toepasbaar zijn in toekomstig professioneel handelen. Reflecteren is een vorm van onderzoek. De professional generaliseert zijn praktijkervaringen door deze te interpreteren. Door die interpretaties is de professional in staat om ook in andere situaties de opgedane ervaringen toe te passen. Op deze wijze ontwikkelen afgestudeerden zich tijdens hun loopbaan tot een hoger niveau van professionaliteit.
10
Gevolgen voor het onderwijsprogramma De in deze notitie gedefinieerde competenties kunnen één-op-één worden vertaald in leerdoelen voor de HBO-opleidingen Accountancy. Die leerdoelen hebben consequenties voor het curriculum. De consequenties voor het curriculum zijn drieledig. In de eerste plaats is het noodzakelijk dat studenten een gedegen inleiding krijgen in de volgende thema’s:
professioneel handelen; categorieën theorie; de kwaliteit en de toepasbaarheid van theorie; het formuleren van een probleemstelling; modelleren; dataverzameling (van zowel van kwantitatieve als kwalitatieve data); analyseren (van zowel kwantitatieve als kwalitatieve data); concluderen.
Deze thema’s zijn complex en het vergt een substantieel aantal studiepunten om studenten daadwerkelijk inzicht in deze thema’s bij te brengen. Het verdient aanbeveling hiervoor afzonderlijke onderwijsmodules aan te bieden, zoals Kwantitatieve Onderzoeksmethodologie, Statistiek en Kwalitatieve Onderzoeksmethodologie. Aangezien studenten alleen inzicht in deze complexe thema’s kunnen verwerven als ze deze herhaaldelijk toepassen, kunnen deze inleidende vakken het beste worden ondergebracht in het eerste en tweede studiejaar. In de tweede plaats is het noodzakelijk dat die thema’s gedurende het gehele curriculum herhaaldelijk en consistent aan de orde komen. In de praktijk van de meeste opleidingen is dit reeds het geval. Telkens opnieuw dienen studenten allerlei analyses uit te voeren. Al die analyses zijn mede op te vatten als toepassingen van onderzoeksvaardigheden zoals die in deze notitie zin beschreven. Ook in de wijze waarop docenten opdrachten beoordelen en becommentariëren worden de hier besproken criteria vaak (impliciet) toegepast. Door na de inleiding van de criteria hier steeds opnieuw expliciet naar te verwijzen in de verschillende vakken wordt de ontwikkeling van onderzoekscompetenties bij studenten nadrukkelijk versterkt. Dit vergt afstemming tussen docenten in de wijze waarop zij het werk van de studenten becommentariëren en beoordelen. In de derde plaats dient de mate waarin de leerdoelen voor onderzoek zijn verwezenlijkt terug te komen in het afstudeeronderzoek. In de praktijk is dit in veel instellingen het geval. In het afstudeeronderzoek bekwaamt de student zich verder in het verrichten van (vooral oplossingsgericht en soms toepassingsgericht) onderzoek. Hier vindt uiteraard ook opnieuw toetsing plaats in hoeverre de student erin is geslaagd de gevergde competenties te verwerven. Het opnieuw teruggrijpen op aan het begin van de opleiding ingeleide en later verder ontwikkelde criteria en onderzoeksvaardigheden zal de kwaliteit van het afstudeeronderzoek naar onze inschatting positief beïnvloeden.
11
Korte CV’s van de auteur en de leden van de klankbordgroep E. (Bert) van Asselt AA-RA is als hoofd opleiding accountancy verbonden aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle. Na de afronding van zijn HBO opleiding accountancy voltooide hij zijn opleiding tot registeraccountant bij het NIVRA. Na een aantal jaren in de openbare accountantspraktijk en als Rijksaccountant bij de Belastingdienst werkzaam te zijn geweest koos hij voor een carrière in het HBO onderwijs. Bert van Asselt is bestuurslid van het AC-Scholenoverleg, lid van de kerngroep Audit en Assurance van Business Universiteit Nyenrode, voorzitter van de redactiecommissie Audit en Assurance en participeert in de door de besturen van NIVRA en NOVAA ingestelde Commissie Onderwijs Fusie die zich thans buigt over de gevolgen van de op handen zijnde Wet op het accountantsberoep voor het onderwijsmodel in de nabije en de verdere toekomst.
Drs. J.J. (Jan) de Groot RA is als hoofddocent verbonden aan de NHL hogeschool te Leeuwarden en doceert Externe verslaggeving. Hij studeerde Bedrijfseconomie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In de tijd dat hij opleidingsmanager was van de opleiding Accountancy aan de NHL hogeschool, behaalde hij de post-doctorale opleiding tot registeraccountant aan de Rijksuniversiteit Groningen. De afgelopen 10 jaar is hij tevens actief als voorzitter van het AC-Scholenoverleg, het samenwerkingsverband van de 18 HBO opleidingen Accountancy in Nederland. Het ACscholenoverleg vertegenwoordigt de Accountancy opleidingen naar de bij het onderwijs betrokken organisaties. Bovendien wordt eenduidigheid in het opleidingsprogramma van de 18 opleidingen nagestreefd. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in landelijke examinering. Vanuit het ACscholenoverleg is hij tevens betrokken bij de redactiecommissie Externe verslaggeving van de post hbo opleiding tot Accountant-Administratieconsulent. Hij is lid van het dagelijks bestuur van de Sectorraad Economie (HBO-raad).
Dr. E.P. (Pieter) Jansen is opleidingsdirecteur van de BSc en de MSc-opleidingen Accountancy & Controlling en universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde bestuurskunde en politicologie aan de Universiteit Leiden en is gepromoveerd in de economische wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift over het gebruik van prestatie-informatie bij overheidsorganisaties. Op dit moment houdt hij zich bezig met onderzoek naar management accounting veranderingen en dan met name in relatie tot het “time frame” van mangers. Het gaat daarbij om de vraag hoe ver managers vooruit kijken bij de aansturing van een organisatie en hoe die tijdshorizon wordt beïnvloed door het management accounting systeem. Qua onderzoeksmethoden legt Pieter zich toe op case studies en op interventie-studies, vanwege de bij die methoden sterke samenhang tussen wetenschap en praktijk. Hij draagt bij aan het onderwijs in onder andere de MScopleiding Accountancy & Controlling, de MSc-opleiding General Management en de MSc-opleiding Business Administration.
12