Onderzoekscoördinatie bij het Dutch Polymer Institute
Een rapport in opdracht van het Rathenau Instituut
Dr. M.J. Hollestelle
Stichting Historie der Techniek, oktober 1 2012
2
Onderzoekscoördinatie bij het Dutch Polymer Institute
Een rapport in opdracht van het Rathenau Instituut
Dr. M.J. Hollestelle
3
4
Inhoudsopgave 1. Inleiding
7
Wat is een TTI? DPI als representatieve casestudy Doel en onderzoeksvraag De achtergrond van het DPI Governancestructuur
8 9 11 12 13
2. Theorie
16
3. Methode
19
Bronnen Selectie van geïnterviewden 4. Resultaten
19 19 21
Waarom participeren bedrijven aan DPI?
21
1. Platform voor onderzoeksprogrammering en bundeling van onderzoeksplannen
23
Andere manieren van (beïnvloeding van) onderzoeksprogrammering
27
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
29 32 34 38 40 43 45
Interactie binnen Technology Areas Bescherming van Intellectual Property Faciliteren van ondernemerschap en verzilvering van IP Bureaucratische efficiëntie Behouden / uitbreiden van de kennisinfrastructuur Internationale werving Samenwerking met andere coördinatieorganen
Verschillen met andere coördinatieorganen 5. Conclusie Doel van DPI Belangrijkste coördinatieprocessen Inschatting van het behalen van de DPI doelen, belemmeringen en knelpunten Opvallende verschillen met andere organen Tot slot: DPI en de rol van TTI’s Uitdagingen Absorbative capacity bij de industrie De volhardende kloof
46 49 49 49 50 53 54 54 55 57
6. Bronnen
59
7. Dankwoord
63
5
6
1. Inleiding Wetenschapssystemen krijgen in toenemende mate te maken met intermediaire organisaties met een coördinerende taak. Tot op heden ontbreekt echter een systematisch begrip van onderzoekscoördinatie. De afdeling Science Systems Assessment van het Rathenau Instituut tracht een inventarisatie te maken van de verschillende coördinatiemechanismen die binnen het Nederlandse wetenschapssysteem werkzaam zijn. 1 De zogenaamde Technologische Topinstituten (TTI’s) vormen sinds 1997 een belangrijk onderdeel van het Nederlandse onderzoekssysteem. 2 Het beleidsinstrument TTI werd ontwikkeld met als doel de vermeende kloof tussen bedrijven en de publieke kennisinfrastructuur te dichten binnen een daartoe nieuw op te richten TTI die zou moeten functioneren als bemiddelend samenwerkingsorgaan. Oorspronkelijk werden daar 4 van opgericht, momenteel bestaan 9 van deze zogenaamde TTI’s in Nederland, ieder binnen een eigen specifiek gebied:
• Dutch Polymer Institute (DPI), 1997 • Materials Innovation Institute (M2i), 1997 • Top Institute Food & Nutrition (TIFN), 1997 • Top Institute Pharma (TI Pharma), 2006 • Centre for Translational Molecular Medicine (CTMM), 2007 • TTI Groene Genetica (TTI GG), 2007 • Biomedical Materials (BMM), 2008 • Dinalog, 2009
1
Zie voor een aanzet hiertoe: L.K. Hessels, Coordination in the Science System. Theoretical framework and a case study of an intermediary organization, working paper 1205 (Rathenau Instituut 2012) 2 Voor een overzicht van en informatie over de diverse TTI’s is dankbaar gebruik gemaakt van: J. Deuten, F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012)
7
Wat is een TTI? De hierboven genoemde TTI’s voeren onderzoeksprogramma’s uit waarin kennis ontwikkeld wordt binnen een specifiek thema. De studies gaan in op fundamenteelstrategische vragen van het bedrijfsleven. Daarnaast is de wetenschappelijke kwaliteit van de studies een belangrijk speerpunt. TTI’s richten zich op deze manier op het versterken van de economische én de wetenschappelijke slagkracht van een onderzoeksgebied. De doelgroep bestaat uit bedrijven en kennisinstellingen die via een langdurige strategische samenwerking sneller nieuwe innovatieve processen en producten willen realiseren. Volgens de subsidieregeling moet een TTI beschikken over statuten en partnerovereenkomsten tussen het TTI en de deelnemers die door de minister zijn goedgekeurd. Een TTI moet ten minste voldoen aan de volgende organisatorische en inhoudelijke eisen:3
• Een TTI is een herkenbaar virtueel instituut ten behoeve van op een meerjarig • • • • •
onderzoeksprogramma dat vanuit een centraal punt wordt geleid (of fysiek is geconcentreerd). Bedrijven kiezen het TTI-terrein in nauwe samenwerking met publiek gefinancierde kennisinstellingen. De publiek-private samenwerking is geïnstitutionaliseerd in de vorm van een rechtspersoon en heeft daarmee aansturingsbevoegdheid over onderzoekers en apparatuur van publiek gefinancierde kennisinstellingen. Zwaar bestuurlijke en financieel commitment van bedrijven zorgt voor de afstemming van de activiteiten op de strategisch onderzoeksvragen van het betrokken bedrijfsleven. Het TTI-financieringsmodel gaat uit van een 25-25-50 verdeling tussen bedrijven, publiek gefinancierde kennisinstellingen en overheid. De bemoeienis van de overheid met het onderzoeksprogramma is minimaal, zij monitort de plannen en resultaten jaarlijks.
Inhoudelijke eisen aan een TTI:
• Een TTI is gericht op een coherent onderzoeksterrein in het fundamenteelstrategisch onderzoek (kenmerken: flexibiliteit en interdisciplinariteit). • Het onderzoeksgebied in Nederland scoort zowel goed op economische relevantie als op wetenschappelijke kwaliteit. • Een TTI beschikt over onderzoekers en apparatuur van mondiale topkwaliteit met een aanzuigende werking voor kennisintensieve bedrijven en toptalent.
3
De volgende opsomming komt uit: J. Deuten, F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012) 2.
8
DPI als representatieve casestudy Als casestudy voor het onderzoek naar de coördinatie van TTI’s is gekozen om in te zoomen op het Dutch Polymer Institute (DPI). DPI is één van de eerste TTI’s die werden opgericht, zowel vanwege een sterke behoefte vanuit de industrie als het onderzoek op het gebied van polymeren (met toepassingen in performance plastics, coatings, adhesives, smeermiddelen, biomedische materialen, voedingsmiddelen, …). DPI heeft een rijke geschiedenis en veel ervaring met de manier waarop de publiek-private samenwerking kan worden vormgegeven, en het is aannemelijk dat hiervoor een aantal ‘best practices’ zijn ontstaan binnen DPI. Meer recentere TTI’s zijn opgericht vanaf 2006. Echter, zoals een eerdere evaluatie van de TTI’s uit 2005 concludeerde is een tijdspad van 8 jaar onvoldoende om een TTI tot wasdom te laten komen. 4 Om te zien welke vormen van coördinatie daadwerkelijk tot ontwikkeling zijn gekomen is het verstandig om één van de oudere TTI’s, zoals het DPI, te nemen als casestudy. Het DPI is net als de meeste TTI’s een virtueel instituut dat het onderzoek binnen een specifieke technologisch gebied coördineert. Net als bij alle andere TTI’s staat bij de onderzoeksprogrammering de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen centraal. De TTI’s werken samen met specifieke bedrijven en kennisinstellingen die een partnership aangaan met het TTI. De governance structuur van de diverse TTI’s is in grote lijnen vergelijkbaar. Alle TTI’s hebben een toezichthoudend bestuursorgaan, een uitvoerend bestuursorgaan, een ledenraad of ledenvergadering waarin alle deelnemers vertegenwoordigd zijn, een adviesraad met onafhankelijke (internationale) experts, programmacommissies of themaraden voor de programmering van onderzoek. Daarnaast hebben alle TTI’s een stafbureau ter ondersteuning van het management. DPI heeft een Raad van Toezicht waarin partnerorganisaties vertegenwoordigd zijn, en een Raad van Bestuur. Daarnaast maakt DPI net als andere TTI’s gebruik van Adviesraden met (internationale) experts voor advisering met betrekking tot onderzoek en onderzoeksvoorstellen. DPI is dus wat dit betreft representatief voor een TTI. Het DPI is zowel wat betreft haar onderzoeksbudget en als het aantal betrokken onderzoekers ook redelijk representatief. CTMM en TI Pharma zijn twee keer zo groot als DPI. 5 TIFN en M2i zijn vrijwel net zo groot als DPI, BMM en Wetsus bijna twee keer zo klein. Zie de onderstaande tabel.
4
G. van der Veen e.a., Evaluating leading technological institutes, final report. (Technopolis 2005) 4950. 5 Terwijl DPI in 2010 net zo veel wetenschappelijke publicaties wist te genereren als TI Pharma, namelijk 140, waarmee DPI en TI Pharma de TTI topscoorders zijn wat betreft de output van wetenschappelijke artikelen.
9
Aantal onderzoekers TI GG Wetsus BMM M2i TIFN DPI CTMM TI Pharma
Budget
(2010, in FTE)
(2010, afgerond in miljoenen euro’s)
75 100 120 137 160 (geschat) 167 400 424
9 13 18 23 24 25 49 62
Bronnen: DPI Annual Report 2010; J. Deuten, F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. (Technopolis-group 2012).
Het DPI coördineert in principe onderzoek ten behoeve van partnerinstellingen. Partners kunnen kennisinstellingen (universiteiten) zijn, of bedrijven. Bij de oprichting van DPI telde de stichting 9 bedrijven en 5 kennisinstellingen als partner. Momenteel is dat aantal gestegen naar respectievelijk 34 en 49.6 Kende het DPI bij oprichting enkel Nederlandse (in Nederland gevestigde) bedrijven en kennisinstellingen, momenteel kent DPI een actief beleid om buitenlandse partners aan te trekken. Ten opzichte van de andere TTI’s heeft DPI een gemiddeld aantal deelnemende bedrijven. Het aantal daarvan neemt net als bij de andere TTI’s gestaag toe. Over het algemeen hebben TTI’s steeds meer buitenlandse bedrijven als partner. Opvallend is dat DPI een groot aantal deelnemende kennisinstellingen heeft. Daarvan zijn er ook veel afkomstig uit het buitenland, terwijl de meeste TTI’s zich vooral richten op de bestaande Nederlandse kennisinfrastructuur.7 De meeste TTI’s zijn ingebed in een breder innovatieprogramma. Sommige TTI’s werken vooral samen met een breder innovatieprogramma, terwijl sommige anderen zelf zeer actief zijn op het vlak van kennisvalorisatie en ondersteuning van starters. Het DPI draagt actief bij aan het Polymeren Innovatieprogramma (PIP) en werkt daarin sterk samen met het DPI Value Centre.8 DPI en DPI Value Centre zijn zelfstandige stichtingen die beide onderdeel uitmaken van het PIP. Echter, DPI Value Centre is direct ontstaan vanuit het DPI en werkt in de praktijk op dagelijkse basis samen. De activiteiten van DPI en het DPI Value Centre zijn complementair. Daarom zal in deze studie ook worden gekeken naar de activiteiten van het DPI Value Centre. DPI lijkt een zeer vruchtbare en representatieve casestudy om de coördinatievormen zoals die bij TTI’s plaatsvinden nader te bestuderen. Ze bestaat al vijftien jaar, is qua grootte een redelijk gemiddeld TTI, en zeer succesvol in het aanstellen van onderzoekers en het genereren van publicaties. Zij heeft veel (internationale) partners binnen zowel de industrie als de 6
DPI Annual Report 1998; DPI Annual Report 2010. J. Deuten, F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012) 56. 8 J. Deuten, F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012) 57. 7
10
kennisinstellingen. Daarnaast heeft zij net als andere TTI’s een basis in een breder innovatieprogramma en genereert zij patenten. Van grote hoogte bezien lijkt het DPI te doen wat er van een TTI verwacht wordt. Eerdere studies hebben inzicht gegeven in de achtergrond en het ontstaan van DPI, zodat er ook een duidelijk beeld is met betrekking tot de reden voor het ontstaan van DPI, en vanuit welke problemen de polymeerindustrie en de kennisinstellingen binnen een dergelijk consortium een samenwerking zijn begonnen.9 DPI biedt aldus voldoende basis om als casus te dienen. Het is heel goed mogelijk om door in te zoomen op het DPI na te gaan welke vormen van coördinatie deze TTI inzet binnen het polymeeronderzoek.
Doel en onderzoeksvraag Het doel van deze studie is om een beter begrip te krijgen van coördinatie bij het DPI, en TTI’s en intermediaire organisaties in het algemeen. Daartoe staat de volgende onderzoeksvraag centraal:
• Welke verschillende coördinatieprocessen zijn werkzaam binnen het DPI? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn er een aantal hulpvragen geformuleerd. De volgende vragen dienen voor ieder coördinatiemechanisme te worden beantwoord: 1. Wie is de coördinerende actor? 2. Op welk systeem (en welke activiteiten binnen dat systeem) is de coördinatie gericht? 3. Wat voor relaties worden er gevestigd of versterkt? (samenwerking, concurrentie, bekendheid, …) 4. Door middel van welke interventie worden deze relaties gevestigd of versterkt? 5. Welke prestaties worden door het mechanisme verbeterd? 6. Dankzij welk mechanisme kunnen de (gevestigde of versterkte) relaties deze prestaties bevorderen? 7. Welke randvoorwaarden waren noodzakelijk om dit coördinatiemechanisme te laten functioneren?
9
M.J. Hollestelle, De academische polymeerwetenschap in Nederland, 1945-2011: visies op haar nuttigheid bij universiteit en industrie (2012).
11
De achtergrond van het DPI Binnen deze studie zal de focus liggen op het Dutch Polymer Institute (DPI). De achterliggende gedachte bij de oprichting van het DPI was dat er een aantal problemen bestonden binnen de relatie tussen de polymeerindustrie en de kennisinstellingen.10 Toen na de oliecrisis en de daaropvolgende economische recessie van de jaren tachtig de industrie, inclusief de kunststoffen, in het slop raakte, werd er volop bezuinigd op de industriële R&D. Na een schamel begin in de jaren zestig en zeventig was de universitaire polymeerwetenschap juist aan een periode van groei begonnen. Hoewel ze afkomstig was van de industrie en daar haar legitimiteit aan ontleende, had de academische wetenschap in de ogen van de industrie het contact met de industrie verloren. Er zou te academisch worden gewerkt, zonder oog voor de noden van de industrie. Door de specialisatie die in de polymeerwetenschap optrad in die jaren, dreigde het veld ook nog eens te versnipperen. Het was lastig voor de industrie om nog mensen te vinden die relevante kennis van zaken hadden. De industrie had bovendien grote behoefte aan exploratief onderzoek, terwijl op het eigen onderzoekspotentieel ernstig was bezuinigd. De industrie had dus behoefte aan voor hun relevant, samenhangend fundamenteel onderzoek, waarbij de verschillende specialismen binnen de polymeerwetenschap effectief met elkaar konden samenwerken. De ontwikkeling van polymeren vindt niet monodisciplinair plaats, maar loopt via de verschillende specialismen katalyse, synthese, verwerking, en de analyse van de eigenschappen van het product. Het onderzoek zou dan ook via deze zogenaamde chain-ofknowledge moeten worden opgezet.11 Er was grote behoefte aan afstudeerders en promovendi die op de voor de industrie relevante gebieden waren opgeleid en die binnen de chain-of-knowledge konden samenwerken. Samenvattend deed de universiteit volgens de industrie onvoldoende om hen op adequate wijze te helpen. Juist in deze periode begint het ministerie van economische zaken interesse te tonen in het stimuleren van innovatie bij de industrie. De Adviesgroep Materialen (AgM) werd in het leven geroepen. Hierin namen leidende industriële en universitaire wetenschappers zitting. Een verkennend rapport van de AgM bracht aan het licht dat de Nederlandse polymeersector groter was dan de metalen en ook de landbouw, terwijl er niet zoiets als een aparte polymeeruniversiteit was. Conclusie was dat de universitaire onderzoeksinspanning diende te worden verdubbeld.12 Dat gebeurde niet, maar toen minister Wijers het idee van de TTI’s lanceerde, was de industrie (en de met de industrie gelieerde hoogleraren) er als eerste bij om met het rapport van de Adviesgroep Materialen in de hand een businessplan en statuten te formuleren, en binnen de informele industriële researchnetwerken te lobbyen voor de instelling van het DPI.
10
Voor een beschrijving hiervan, zie: M.J. Hollestelle, De academische polymeerwetenschap in Nederland, 1945-2011: visies op haar nuttigheid bij universiteit en industrie (2012). 11 L. Struik, P. Lemstra e.a., Business Plan Leading Technological Institute Polymers & Polymer Processing (s.n., s.a.), 20. Het rapport werd mede opgesteld namens een consortium van DOW, DSM, GE Plastics, Montell, Océ van de Grinten, Philips, Shell, TNO en Wavin. 12 L.C.E. Struik, Polymeerfysika. Terugblik op 22 jaar Twente, afscheidscollege (2007); Adviesgroep Materialen, Eindrapport: Materiaal om mee te werken (1991).
12
In 1997 werd het DPI opgericht, met als doel: ‘strengthening the innovation/ implementation process by increasing the impact of university research and training for industry, and by improving the transfer of knowledge.’13 Om dit te verwezenlijken werden er een aantal zogenaamde deliverables geformuleerd, welke DPI zou kunnen bieden voor de industrie en de universiteiten. Onderzoek in DPI-verband zou moeten opleveren:
• Fundamentele kennisbasis voor de industrie • Nieuwe concepten en leads voor industriële development • Goed opgeleide wetenschappers en ingenieurs [voor industrie en universiteit, • • •
MH] Patenten Publicaties Een actief netwerk van industriële en academische polymeeronderzoekers.14
Governancestructuur De Stichting Dutch Polymer Institute (DPI) is gevestigd op de campus van de TU/e. In 2010 had het DPI een jaarlijks budget van 25 miljoen euro. Daarvan was 4,3 miljoen afkomstig van de industrie, eenzelfde bedrag kwam van de kennisinstellingen. EZ (nu EL&I) droeg 9 miljoen euro bij, en daarnaast leverde de industrie nog eens een bijdrage van 3,3 miljoen in kind. Daarnaast was 2% van de inkomsten van DPI afkomstig van patenten en van het DPI Value Centre. Het DPI is als volgt opgebouwd. 15 Allereerst kent het DPI een Council of Participants. Dit is het orgaan waarin de vertegenwoordigers van alle partners zitting nemen. De council moet het wetenschappelijke programma goedkeuren en heeft een beslissende stem bij het aanstellen van leden van de Supervisory Board. De Supervisory Board bestaat uit minimaal vijf leden. Zij houden toezicht op de Executive Board en hebben een beslissende stem in het aanstellen van de leden daarvan. De executive board bestaat uit de managing director (momenteel Dr. J.G.H. Joosten, afkomstig van DSM) en een wetenschappelijk directeur (momenteel Prof.dr. M.A. Cohen Stuart, tevens werkzaam aan de Universiteit Wageningen). De executive board is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Gebieden van onderzoek zijn binnen DPI geclusterd in zogenaamde Technology Areas. Bedrijven storten geld in het onderzoeksbudget van een Technology Area en krijgen daarmee ook het recht om mede te bepalen in welke richting het onderzoek van de participerende kennisinstellingen zich dient te bewegen. 13
Struik, Business Plan, 3. DPI Annual Report 2001, 8. 15 Voor een beschrijving van de governancestructuur leunt deze paragraaf sterk op: J. Deuten, F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012) 5; DPI Annual Report 2010, 7. 14
13
Iedere specifieke Technology Area (TA) heeft een eigen Programme Committee (PC). Deze bepaalt de onderzoeksagenda van ieder specifieke Technology Area. In de Programme Committee nemen partnerbedrijven deel. Bedrijven kunnen door het tekenen van een contract met DPI en het betalen van een bedrag een deelname krijgen aan een specifiek onderzoeksprogramma. Daarmee krijgen zij automatisch recht van inspraak in het onderzoeksprogramma en een zetel in de Programme Committee. Bedrijven kunnen er voor kiezen om hun inspraak in een programma te verhogen door meer zetels binnen de TA te ‘ kopen’. De programma’s worden vanuit DPI begeleid en aangestuurd door de programme area coordinators (PACs). Daarnaast wordt er per TA een scientific chairman (SC) aangesteld voor de wetenschappelijke begeleiding van de diverse programma’s. Bij voorkeur komt de SC van buiten DPI. Het door DPI gecoördineerde onderzoek wordt uitgevoerd door 234 kenniswerkers (in 2010), het merendeel promovendi en een kleiner aantal postdocs. Het onderzoek wordt uitgevoerd bij de partnerorganisaties, vrijwel uitsluitend bij de kennisinstellingen. De activiteiten van het DPI worden ondersteund door een centraal stafbureau, dat naast de twee leden van de executive board en de 5 PACs 14 mensen aan ondersteunende staf telt. Hierin is onder meer in ondergebracht de financiële administratie, communicatie, IP en juridische zaken, en project administratie. DPI deelt haar kantoorruimte op een praktische manier met het DPI Value Centre. DPI Value Centre heeft als zelfstandige stichting een eigen staf van 5 (managing director, business development, new business, programma en communicatie management en het secretariaat). De onderzoeksprogrammering vindt plaats op twee verschillende niveaus. Binnen de Technology Areas worden thema’s voor projecten gedefinieerd. Het thema wordt geformuleerd door de partnerbedrijven die participeren binnen een area, in samenwerking met de PAC en de SC van de betreffende area. Wanneer overeenstemming bestaat over het gewenste onderzoeksthema stuurt de PC een Call for Proposals (Call) naar kennisinstellingen. Voor beoordeling van voorstellen van de kennisinstellingen om deze Call in te vullen speelt peer review een belangrijke rol. Meer over dit mechanisme is te vinden in hoofdstuk 4. De Scientific Reference Committee (SRC) bestaat uit een aantal internationaal toonaangevende wetenschappers. Zij waken voor de coherentie van het DPI onderzoek. Vooral moet deze committee de wetenschappelijke kwaliteit van de programma’s mede borgen. Zij doet dit door per jaar het onderzoek van DPI te evalueren. Daarbij kunnen op globale wijze ook thema’s worden benoemd die zorgen voor meer coherentie en focus en massa in het onderzoek.
14
15
2. Theorie De term coördinatie is een containerbegrip en kan veel betekenissen hebben. In deze studie wordt de definitie gehanteerd, zoals naar voren gebracht in een working paper van Laurens Hessels, Coordination in the science system:
Coördinatie betreft het vestigen van nieuwe relaties of het versterken van bestaande relaties tussen activiteiten in een systeem waardoor de totale prestaties van dit systeem verbeteren.16
Ik stel hier dat DPI samen met het DPI Value Centre een bepaald systeem dient, namelijk het polymeren-innovatiesysteem. De verschillende activiteiten in dit systeem bestaan uit:
• Onderzoek bij kennisinstellingen (universiteiten, TNO, hogescholen) • Onderzoek en innovatie bij bedrijven • Nieuwe bedrijvigheid
In dit licht gezien kan DPI zorgen voor nieuwe/versterkte relaties binnen en tussen academische en industriële groepen, en beginnende firma’s. Als totale prestaties van het systeem, die door de coördinatie worden geacht te verbeteren, kan worden gezien:
• Het versterken van het academische onderzoek: meer en voor de industrie • •
16
op relevante gebieden opgeleide promovendi, meer en kwalitatief sterke wetenschappelijke artikelen Het vertalen van DPI onderzoek naar industrieel interessante kennis, bijvoorbeeld in de vorm van patenten17 Het opleiden van onderzoekers voor academie en industrie, met als doel: het ontwikkelen van nieuwe en het aanpassen en verbeteren van bestaande producten, het genereren van nieuwe bedrijvigheid, en daarmee het genereren van economische groei, kwaliteit van leven en een positieve impact op duurzaamheid.
L.K. Hessels, Coordination in the Science System. Theoretical framework and a case study of an intermediary organization (Rathenau Instituut 2012) 8. 17 Een groot deel van de kennis die voortkomt uit het precompetitieve, fundamenteel-strategische research vindt zijn weg echter naar het bedrijfsleven niet in de vorm van patenten of publicaties, maar in een moeilijk traceerbare vorm; een groot deel van de kennisoverdracht vind plaats in de vorm van zogenaamde ‘tacit knowledge’. Zie: M.J. Hollestelle, ‘Academic Plastic? The Development of Dutch Polymer Science, 1945-1970’, in: H. Zuidervaart, I. Nieuwland, E. Jorink (eds.), Locations of Knowledge (verwacht).
16
Voor een gedetailleerde behandeling van het achterliggende theoretisch kader wordt verwezen naar het rapport van Hessels.18
18
L.K. Hessels, Coordination in the Science System. Theoretical framework and a case study of an intermediary organization (Rathenau Instituut 2012) 4-12.
17
18
3. Methode Bronnen Om in kaart te brengen welke coördinatiemechanismen binnen het DPI werkzaam zijn, is gekozen om verschillende bronnen te raadplegen. In de eerste plaats is er belangrijke secundaire literatuur voorhanden die de redenen voor het ontstaan van het DPI analyseert en in een context plaatst.19 Als primaire bronnen zijn belangrijk om te noemen: het eindrapport van de Adviesgroep Materialen en het Businessplan van DPI. De jaarverslagen van DPI vormen een belangrijke bron om te achterhalen welke vormen van onderzoekscoördinatie er binnen het DPI werkzaam zijn. De verslagen bevatten niet alleen data betreffende de financiële staat van DPI, maar ook aan welke programmagebieden er door welke partners wordt meegewerkt. Ook bevatten de verslagen interviews met betrokken industriële en academische partners en uitvoerende onderzoekers, welke veel informatie opleveren over de manier waarop DPI functioneert in de praktijk. Omdat de jaarverslagen een te beperkte en eenzijdige blik kunnen weergeven van hoe de coördinatie in de praktijk plaatsvindt, is gekozen om ter aanvulling een aantal interviews te houden met bij het DPI betrokken personen.
Selectie van geïnterviewden Het is zaak om een zo helder mogelijk beeld te krijgen van de manier waarop DPI functioneert en haar coördinerende rol uitoefent in de praktijk. Om een gebalanceerde visie te ontwikkelen is gekozen om niet alleen mensen van het DPI zelf te interviewen, maar ook bij het DPI betrokken academische onderzoekers, researchvertegenwoordigers van partnerbedrijven. Tevens wordt de coördinerende rol van DPI Value Centre voor het MKB en start-up bedrijven geïnventariseerd. Een aantal mensen zijn bereid gevonden om mee te werken aan een interview door de auteur (zie onderstaande tabel). Er werden geïnterviewd: de managing director van DPI, de scientific director van DPI, de directeur van het DPI Value Centre, en de manager new business van het DPI Value Centre. Daarnaast werd nadere informatie verkregen uit telefoongesprekken met onder andere een PAC van het DPI. Uit de industrie werden bevraagd: de directeur research van het DPI partnerbedrijf Teijin Aramid BV, de directeur van een door DPI Value Centre begeleide start-up firma, en een MKB bedrijf dat partner is binnen het netwerk van het DPI Value Centre. Uit de sector van het academisch onderzoek werd een senior onderzoeker en een PhDstudent (die anoniem wenst te blijven) bevraagd. De geïnterviewde personen vormen 19
M.J. Hollestelle, De academische polymeerwetenschap in Nederland, 1945-2011: visies op haar nuttigheid bij universiteit en industrie (2012).
19
daarmee een doorsnede van de organisatiestructuur van DPI en het DPI VC, de onderzoeksprogramma’s en industriële partners.
Dr. Jacques Joosten
Managing Director, DPI
20 maart / 4 april 2012
Prof.dr. Martien Cohen Stuart
Scientific Director, DPI
5 april 2012
Ir. Femke Markhorst
Manager New Business, DPI VC
4 april 2012
Ir. drs. Arie Brouwer
Directeur, DPI VC
4 april 2012
Dr. Jan Stamhuis
PAC van o.a. Polyolefins, DPI
28 maart 2012
Dr. Jan Roos
Directeur Research, Teijin Aramid BV
18 april 2012
Tonnis Hooghoudt
Directeur Ioniqa Technologies BV
11 mei 2012
Henry van Tilburg
Directeur Colorex Master Batch BV
14 mei 2012
Anonieme PhD student
werkt aan een DPI project bij de TU/e
9 mei 2012
In totaal zijn er 8 interviews afgenomen door de auteur. De belangrijkste vragen die aan medewerkers van DPI, onderzoekers en industriële partners zijn gesteld, zijn: Hoe komt het onderzoeksprogramma tot stand? Waarom participeert u als bedrijf/kennisinstelling binnen DPI? Wat betekent participatie in DPI voor uw onderzoeksactiviteiten en voor uw netwerk? Wat voor rol speelt het DPI Value Centre voor het MKB en start-up bedrijven? De directie van DPI, maar ook de bedrijven en kennisinstellingen is gevraagd naar de manier waarop onderzoeksprogramma’s tot stand komen en worden begeleid vanuit de industrie. Ook is gevraagd hoe projecten worden begeleid, hoe nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd en hoe het MKB van de bemiddeling van het DPI en het DPI Value Centre profiteert.
20
4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van de analyse van DPI als coördinerend orgaan gepresenteerd. Dit gebeurt aan de hand van een achttal coördinatievormen die zijn geïdentificeerd en welke hieronder ieder apart zullen worden behandeld. Aan het begin van iedere paragraaf worden de verschillende onderzoeksvragen die in hoofdstuk 1 aan de orde kwamen beknopt beantwoord, waarna de hoofdtekst van de paragraaf gedetailleerde informatie geeft. Aan het eind van het hoofdstuk worden kort ook nog enige verschillen met andere coördinatieorganen genoemd die tijdens het onderzoek zijn opgemerkt.
Waarom participeren bedrijven aan DPI? Voordat we het over de coördinatie van DPI gaan hebben, is het allereerst belangrijk om te begrijpen waarom bedrijven participeren aan DPI. Uit een survey van DPI is naar voren gekomen dat de industrie om twee belangrijke redenen participeert.20 Via DPI neemt de industrie deel aan een uitgebreide community, met een uitgestrekt netwerk van industriële en universitaire kenniswerkers, zowel nationaal als internationaal. Het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek dat concepten met industriële relevantie genereerde was een tweede belangrijk punt. Laag scoorden patenten; die zijn zeker wel van belang, maar niet het hoofddoel van DPI onderzoek. Development van patenteerbare kennis vindt veelal bij de industrie zelf plaats, vaak ook in samenwerking met industriële of academische kennispartners.21 Een voorbeeld van een bedrijf dat voor verschillende Technology Areas een DPI-partner is, is Teijin Aramid BV te Arnhem. Voor Teijin Aramid geeft participatie aan DPI zicht op wat er speelt, wat de actuele trends, ontwikkelingen en technische mogelijkheden zijn. Daarnaast biedt DPI een platform om met andere partijen (bedrijven of kennisinstellingen) in contact te komen en onderzoek te laten uitvoeren.22 Voor een belangrijk deel wordt de expertise die wordt opgebouwd door DPI onderzoek overgedragen door de mensen die aan het DPI onderzoek deelnemen. Als het niet in de vorm van licenties of patenten gaat is de overdracht van kennis door DPI onderzoek richting het bedrijfsleven moeilijk in te schatten.23 Slechts in een paar gevallen is er een duidelijke link te leggen tussen DPI onderzoek, een daaruit voortkomend patent en een bedrijf dat daarna de daadwerkelijke development en uiteindelijke productietraject van een nieuw product start.24 Desalniettemin leidt onderzoek dat in DPI verband plaatsvindt, althans volgens Teijin Aramid, tot verdieping van kennis, welke ‘relevante dingen oplevert die 20
The Bridge Business Innovators, Findings from the interviews with DPI participants (presentatie, 5 oktober 2008). 21 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 22 Interview J. Roos, 18 april 2012. 23 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 24 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. Een uitzondering was het DPI programma voor optoelektronische materialen, waaruit een patent is gekomen dat is opgepakt door een Amerikaanse startup die hieruit projectieapparatuur heeft ontwikkeld die kan worden toegepast in een mobiele telefoon.
21
rechtstreeks bruikbaar zijn voor de toepassing van onze producten.’25 Momenteel vindt er mede voor Teijin Aramid onderzoek plaats naar de versterking van kunststoffen met vezelmateriaal, ondermeer betreffende de hechting van het vezelmateriaal in de kunststof. Zou dergelijk onderzoek alleen door het bedrijf zelf worden uitgevoerd, dan zou dat – aldus Roos – vele malen meer kosten dan wanneer het in DPI verband wordt uitgevoerd. Het genereren van dit soort kennis in breder verband helpt ook andere bedrijven, maar schaadt geenszins de marktpositie van het specifieke product dat Teijin Aramid op de markt brengt.26 Onderzoek in DPI verband wordt geacht het netwerk te versterken. Zou dat volledig intern gebeuren, dan is er het gevaar dat researchmedewerkers veel ontwikkelingen missen. Bovendien is er voor ieder specialisme vaak maar één specialist in huis, die dus wel naar buiten moet treden om in contact te blijven met collega specialisten. Via DPI komen ook contacten tot stand met bijvoorbeeld hoogleraren of universitaire groepen waar anders niet zo snel contact mee zou zijn gezocht.27 Bij intern bedrijfsonderzoek kan naar voren komen dat op een bepaald deelgebied het nog ontbreekt aan een stuk kennis. Via het DPI netwerk is heel goed vast te stellen bij welke groep bepaalde kennis zou kunnen worden gehaald. Vervolgens wordt via DPI (in samenwerking met andere bedrijven), of rechtstreeks, een samenwerking aangegaan met de betreffende kennisinstelling. Wanneer er een goede promovendus aan een project werkt is dat weer een interessante kandidaat voor een dienstverband bij het bedrijf. DPI kent voor de bedrijven een duidelijke faciliterende rol in het vinden van de meest geschikte onderzoekspartners. Volgens de Directeur Research van Teijin Aramid komt iets dergelijks bij uitstek voor bij samenwerking met DPI. Zonder DPI zou zoiets volgens hem niet gebeuren in de praktijk. 28 Jan Roos: ‘Ik denk dat er nu heel veel projecten worden gedaan die anders niet gedaan zouden zijn, omdat het verdraaid lastig is om alle partijen bij elkaar te krijgen om gezamenlijk tot en projectdefinitie te komen. DPI heeft een machine ontwikkeld, die dat voor ons doet. De meerwaarde van DPI zit voor ons niet aan de valorisatiekant. Wij valoriseren zelf wel. In dat netwerk zitten, kennis op doen en verdiepen. Dat is wat o zo waardevol is.’29 In hoeverre de meerwaarde van DPI meetbaar tot uitdrukking komt is nog de vraag, maar het moge duidelijk zijn dat Roos gelooft in de waarde van samenwerking binnen DPI verband. Hieronder worden de verschillende coördinatiemechanismen behandeld die DPI inzet ter bevordering van het polymeeronderzoek.
25
Interview Jan Roos, 18 april 2012. Interview Jan Roos, 18 april 2012. 27 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 28 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 29 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 26
22
1. Platform voor onderzoeksprogrammering en bundeling van onderzoeksplannen
Actoren Onderzoeksprogrammering vindt plaats binnen de Technology Areas van DPI, onder leiding van een Programme Area Coordinator en een Scientific Chairman. Systeem Industriële en academische onderzoekskeuzes. Interventie Industriële partners selecteren een onderzoeksthema met industriële relevantie. Vervolgens vind selectie van academische onderzoeksvoorstellen plaats op basis van onder andere wetenschappelijke kwaliteit en industriële relevantie. Relatie Kennisinstellingen worden zo gestimuleerd tot het voorstellen en uitvoeren van onderzoek dat relevant is voor de industrie. Prestatie Kennisinstellingen krijgen middelen om kwalitatief goed onderzoek uit te voeren. Bovendien leiden de kennisinstellingen promovendi op die kennis hebben van voor de industrie relevante gebieden. De industrie krijgt de gelegenheid eventuele patenten over te nemen. Hoofddoel is echter het verkrijgen van nuttige basiskennis, wat voor de industrie de basis vormt voor verdere innovatie. Mechanisme Team work. Het mechanisme dat hier werkzaam is, is een samenwerking tussen zowel de industriële partners in de formulering van onderzoeksthema’s, als een samenwerking tussen de industriële partners en onderzoekers afkomstig van de kennisinstellingen.
Het programma van het DPI bestaat uit een aantal onderzoeksgebieden, ook wel Technology Area genoemd. De verschillende TAs zijn:
• • • • • • • • •
Polyolefins Performance Polymers Functional Polymer Systems Coating Technology High-Throughput Experimentation Bio-Inspired Polymers Large-Area Thin-Film Electronics Emerging Technologies Corporate Research
23
Het onderzoek wordt door verschillende bedrijven binnen een TA geformuleerd. Het onderzoek is zogezegd precompetitive. Het betreft basisonderzoek en heeft vaak niet direct betrekking op het ontwikkelen van eindproducten, maar is gericht op het ontwikkelen van begripsvorming, leads en concepten voor de industrie. Binnen elke TA wordt onderzoek langs de gehele chain-of-knowledge geformuleerd (katalyse, synthese, verwerking, eigenschappen).30 Partnerbedrijven kopen een participatie (eerder ook wel tickets genoemd) in één of meerdere TAs. Het geld dat bedrijven voor deelname aan een TA betalen wordt gebruikt voor onderzoek binnen de betreffende TA. 31 Met een participatie heeft een bedrijf het recht om zitting te nemen in de Programme Committee (PC) van een bepaalde TA. De PC bestaat geheel uit partners uit de industrie, voorgezeten door ofwel de Programme Area Coordinator (PAC) of de Scientific Chairman (SC) die aangesteld is door DPI. Van iedere PA komt de PAC meerdere keren per jaar bij elkaar om de onderzoeksagenda voor de komende periode vast te leggen. Bij een bijeenkomst worden bestaande projecten gemonitord en wordt gekeken of er geld vrij is voor nieuw onderzoek. Er kan geld vrijkomen doordat er nieuwe leden (participaties) bij zijn gekomen, of omdat bestaande projecten zijn afgelopen. De PC formuleert welke onderzoeksthema’s er voor een bepaalde periode prioriteit hebben en waar ze graag onderzoeksvoorstellen vanuit de kennisinstellingen over zou ontvangen. De PAC speelt een belangrijke rol en zorgt ervoor dat ieder bedrijf regelmatig haar wensen wat betreft het onderzoeksprogramma in vervulling ziet gaan. 32 Vaak zorgt de PAC er ook voor dat projecten zo geformuleerd worden dat meerdere partijen er baat bij hebben. 33 Vervolgens stuurt de PC een call for proposals de deur uit, waarin heel concreet staat omschreven wat de focus areas van de PC is. Deze call for proposals wordt selectief gestuurd naar partners waarvan de PAC meent dat deze de beste zijn op het gewenste onderzoeksterrein. Het kan ook zijn dat er (internationale) groepen zijn die in een bepaald veld heel goed zijn, maar die nog geen partner zijn van DPI. Deze worden dan door DPI benaderd om partner te worden.34 Onderzoeksgroepen worden door DPI ook gestimuleerd om samen te werken bij een specifieke call, waarna de gezamenlijke proposal opnieuw kan worden geëvalueerd. Daarin ligt een belangrijke taak voor de PAC of de SC, die de taak heeft om eventuele samenwerkingsmogelijkheden te signaleren en te stimuleren. 35 Wat in de praktijk soms gebeurt is dat onderzoeksgroepen, voordat ze een proposal insturen, eerst zelf overleggen met de bedrijven uit de TA. Zo wordt duidelijker wat de bedrijven precies met de call beogen, en hebben de proposals van 30
Deze structuur kwam al eind 1997 tot stand. De ervaring was dat aparte PAs voor bijvoorbeeld katalyse, synthese, en dergelijke, een integrale chain-of-knowledge aanpak in de weg stond. Zie: DPI Scientific Report 1998, 5. 31 Echter, 10% van al de inkomsten van de TAs gaat naar de aparte TA Corporate Research. 32 Het kan voorkomen dat onderzoekswensen van bepaalde partijen in het stadium van de formulering van de projecten niet verder komen, of bij het stemmen over de projecten worden weggestemd. Het is de taak van de PAC om er voor te waken dat partijen toch regelmatig aan bod komen. Zo kan het voorkomen dat een bedrijf niet aan bod komt vanwege het feit dat een TA gedomineerd wordt door bijvoorbeeld 1 of 2 partijen die een zware stem binnen de TA hebben. De PAC zou ervoor moeten waken dat dit bedrijf niet te vaak wordt overgeslagen, omdat dat zou kunnen betekenen dat het bedrijf haar deelname binnen een TA staakt. Interview Jan Roos, 18 april 2012. 33 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 34 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 35 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012.
24
de kennisinstelling een betere kans om gehonoreerd te worden.36 Hoe langer kennisinstellingen participeren, hoe meer ze groeien in het netwerk. Ook de vaardigheid om een goede combinatie te maken tussen de eigen wetenschappelijke interesse en de wensen van de industrie neemt toe naarmate kennisinstellingen en bedrijven langer participeren.37 De proposals die worden ingestuurd zijn kort en bestaan uit een samenvatting met een omvang van twee A4. Binnengekomen proposals worden besproken binnen de betreffende PC. Gekeken wordt welke proposals binnen de opzet van de call passen. Hierover wordt door de leden van de PC gestemd. Daarbij telt mee hoeveel participaties een bedrijf binnen een TA heeft. Het aantal participaties van een bedrijf binnen de betreffende TA staat gelijk aan het aantal stemmen van het bedrijf binnen de PC. 38 Uit het voorgaande zou kunnen worden opgemaakt dat de industrie volledig bepaalt wat de invulling van de onderzoeksagenda moet worden. Maar binnen DPI wordt gesproken van een sterk gemeenschapsgevoel en interactie tussen mensen uit het bedrijfsleven en uit de universiteiten. Op deze wijze zou via een collegiale manier de richting worden bepaald waarin een bepaalde Programme Area zich dient te bewegen. De Scientific Chairman bemoeit zich in de praktijk wel degelijk met de voorstellen vanuit de industrie en geeft in dit stadium al input.39 Maar wat betreft de goed/afkeuring van de projecten heeft de industrie heeft nog altijd de beslissende stem. 40 Aan de onderzoekers met de meest passende proposals wordt soms (afhankelijk van de TA) gevraagd om een zogenaamde full proposal te schrijven, waarin ze uitgebreider in dienen te gaan op wat ze precies willen gaan doen binnen hun onderzoek. De full proposals worden naar een internationale groep wetenschappers gestuurd voor peer review. Deze beoordeelt de wetenschappelijke kwaliteit van de aanvragen. Op basis van de beoordeling worden de voorstellen gesorteerd, met als eerste criterium de industriële interesse voor de aanvraag. De peer review rapporten zijn hierbij ondersteunend. Met andere woorden: het voorstel met de meeste industriële steun gaat door, mits de wetenschappelijke kwaliteit in orde is. Wanneer er sprake is van onvoldoende wetenschappelijke kwaliteit, dan wordt de indieners gevraagd om een weerwoord. De peer review rapporten en het weerwoord worden dan in de PC samen met de Scientific Director (SD) besproken. De PC brengt vervolgens haar advies uit, waarna de Executive Board hierover besluit. Wanneer de peer review positief is, maar er is geen industriële steun voor het projectvoorstel, dan gaat het project niet door.41 De leden van de PC wordt hierna nog wel inspraak geboden om eventueel een bepaald voorstel toch niet te honoreren, bijvoorbeeld omdat deze bij nader inzien niet voldoende aansluit bij hun wensen. Daarnaast kan de PC ook besluiten om een voorstel – dat in eerste instantie te laag scoort op de wetenschappelijke ranglijst – 36
Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 38 Met dank ook aan Jan Stamhuis, die mij van enige informatie voorzag in een telefoongesprek, 28 maart 2012. 39 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 40 De voormalige wetenschappelijk directeur van DPI, de hoogleraar M.A.J. Michels, suggereerde onlangs dat vooral in de beginfase van DPI de industrie een zware stem had. ‘Maar in de praktijk was de industrie daarbij wel zwaar aan zet. Dit was een bewuste keuze omdat academici nog ervaring moesten opdoen met het samenwerken in industrieel gerichte kennisketens.’ In: M.A.J. Michels, Wanorde en structuren. Afscheidscollege (Eindhoven 2012)19. 41 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 37
25
toch te honoreren. Hoewel de mogelijkheid bestaat, vindt inspraak van de PC in deze fase in de praktijk maar weinig plaats. In de regel zal de Scientific Chairman van de betreffende TA trachten de wetenschappelijke kwaliteit te waarborgen en vast te houden aan de kwaliteitsbeoordeling van de peer review. Eventueel kan bij twijfel aan de haalbaarheid van de doelstelling van het project worden besloten om een project gefaseerd van start te laten gaan. Een postdoc kan bijvoorbeeld een jaar werken om daarna een proof of concept te laten zien. Afhankelijk van de hierop volgende kwaliteitsbeoordeling kan het project eventueel alsnog volledig worden toegekend. 42 Bij de financiering van een project wordt een kwart door de industrie betaald, de kennisinstellingen participeren voor een kwart in kind mee. 43 Daarbij wordt de helft van het project gefinancierd door subsidie van het Ministerie van Economische Zaken (EL&I). Het onderzoek dat door DPI wordt gecoördineerd wordt voor 80% uitgevoerd door promovendi en voor 20% door postdocs.44 Een typisch project heeft een grootte van 2 á 3 promovendi, of 2 promovendi en 1 postdoc. Veel projecten bestaan uit maar 1 promovendus. Tweehonderd researchers zijn zo met een kleine 100 projecten bezig. De grootte van de projecten varieert wel per TA. Bij performance polymers zijn de projecten vaak wat kleiner, bij polyolefinen meestal wat groter.45 Om binnen DPI ook ruimte te bieden voor zeer exploratieve ideeën bestaat de aparte programmalijn Corporate Research. Een deel van alle inkomsten (10%) van DPI gaat naar dit programma. Ideeën waarvoor de industrie niet onmiddellijk interesse toont (en ook onderwerpen die alle partners dienen) kunnen binnen Corporate Research worden uitgevoerd. Het biedt als het ware een vangnet voor speculatieve ideeën, zodat er altijd een zeker platform wordt geboden aan creatieve en eigenwijze ideeën van academici welke niet direct passen in de industriële setting.46 De formulering van projecten vergt ‘een voortdurende bewaking’, aldus de wetenschappelijk directeur van DPI. Als een programma voor een bedrijf geen nut heeft of te veel een andere kant op gaat, dan bestaat de kans dat een bedrijf zich terugtrekt. Dat betekent dat het programma daarmee ook kleiner wordt, en daarmee bestaat het gevaar dat een programma in een negatieve spiraal terecht komt. 47 Community building en het voortdurend bevragen van de industriële partners wat zij van een project vinden is essentieel, want dit is een continu proces.48 ‘Want voor je het weet, is het verwaterd en uit elkaar gevallen.’ Het kan voorkomen dat het een vertegenwoordiger van een bedrijf niet zo interesseert wat er in DPI verband wordt besproken en afgestemd tijdens de vergaderingen en ook weinig input geeft. Een voorzitter dient dat op te merken en de meerdere van deze persoon hierop aan te spreken.49 De industrie in de Westerse landen verschuift haar focus van grondstoffen meer richting producten. Omdat marktgerichte bedrijven bijna ieder jaar met een nieuw product moeten komen, worden de doorlooptijden van de R&D projecten korter 42
Interview J. Joosten, 20 maart 2012. Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 44 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 45 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 46 Interview J. Joosten, 4 april 2012; Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 47 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 48 Tevens komt de PC 2-3 maal per jaar bijeen voor monitoring en discussie van de projecten met de onderzoekers. 49 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 43
26
en wordt de ‘spanningsboog’ van de industriële researchers ook korter. Binnen de PCs wordt het als een uitdaging ervaren om de industriële researchers geïnteresseerd te houden en te zorgen dat ze daadwerkelijk participeren en mee discussieren over het lange termijnonderzoek in DPI verband.50 Dit probleem speelt veel minder voor een TA als polyolefinen, waar al sinds het einde van de oorlog zeer veel R&D in geïnvesteerd is. Voor Performance Polymers daarentegen, wat dichter tegen de markt zit, is het probleem van het geïnteresseerd houden van de industrie duidelijker aanwezig.51 Daarnaast is er bij programmalijnen die dichter op de markt zitten ook eerder sprake van een zekere terughoudendheid bij de industrie. Bij een bijeenkomst van de PC zit de concurrent ook aan tafel, en binnen een dynamische TA kan een klein stukje informatie grote gevolgen hebben. Soms staat dit gegeven de vrije discussie binnen een TA in de weg. 52 Binnen de PC moet ook gewaakt worden voor zogenaamde evergreens, lijnen van onderzoek waar wel voor altijd aan gewerkt kan worden. 53 Dat is in veel gevallen ook niet wenselijk, omdat dit weer op gespannen voet staat met de agenda van de kennisinstellingen. Naast het vasthouden van de industriële interesse is het voor DPI tevens belangrijk om te zorgen dat kennisinstellingen een uitdaging blijven zien in bepaalde gebieden van onderzoek. 54 Universiteiten zoeken graag de uitdaging in nieuwe gebieden, terwijl de industrie ook behoefte heeft aan onderzoek op gebieden waar de universiteiten de belangstelling voor verliezen of reeds hebben verloren.55 Zowel industriële partners als kennisinstellingen zijn het erover eens dat hele nieuwe gebieden, zoals bio-based polymeren, juist het beste in DPI verband kunnen worden opgepakt. Het is inefficiënt voor een bedrijf om zelf omvangrijk te investeren in R&D in een vrijwel onontgonnen gebied. Juist omdat bio-based belangrijk wordt voor alle bedrijven, is het gezamenlijk onderzoek in een precompetitieve sfeer zeer belangrijk. Bedrijven worstelen allemaal met dezelfde uitdagingen en verkeren allemaal nog in de exploratieve fase. Juist dan kunnen bedrijven veel met elkaar delen en een gezamenlijke kennisbasis opbouwen. 56
Andere manieren van (beïnvloeding van) onderzoeksprogrammering DPI fungeert als een belangrijke mediator om als onafhankelijk orgaan verschillende partijen bij elkaar te brengen. Op verzoek van de Europese Commissie heeft DPI in 2009 een workshop georganiseerd in Luxemburg. Bedrijven binnen bijvoorbeeld de bouw, de automobielsector en de verpakkingsindustrie werd gevraagd hun wensen voor de toekomst op tafel te leggen. Daarna werd gekeken hoe DPI een rol zou kunnen spelen in de verwezenlijking van de wensen vanuit de verschillende sectoren. Voor een tijdshorizon van 5-10 jaar, en vooral rond het thema duurzaamheid, zijn bedrijven allemaal verkennend bezig en niet bang om 50
Interview J. Joosten, 20 maart 2012. De ‘tucht van de markt’ is al eerder gesignaleerd: Homburg, en diverse interviews van de auteur met P. Lemstra, J. Bussink, R. Gaymans, E. Drent. 51 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 52 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 53 Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 54 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 55 Zo verloren universiteiten al in de zeventiger jaren de belangstelling voor polyolefine (zoals polyetheen), terwijl in de jaren tachtig en ook zeer recent juist op dit terrein belangrijke doorbraken plaatsvonden in de verwerkingstechnologie van polyetheen (Dyneema van DSM, respectievelijk Endumax van Teijin). 56 Interview Jan Roos, 18 april 2012; Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012.
27
gezamenlijk te spreken over hun wensen. Bedrijven zien allemaal dat duurzaamheid een belangrijke rol gaat spelen en dat ze allemaal voor nieuwe uitdagingen staan. 57 Onder meer resulteerde deze workshop in een project voor het fabriceren van biodegradeerbare landbouwfolies, waarbij langs de hele waardeketen door bedrijven aan de grondstoffen en monomeerkant wordt samengewerkt met bedrijven die het polymeer produceren, bedrijven die de plastic compound fabriceren en bedrijven die de uiteindelijke biofilm daarvan maken. DPI zorgde er dankzij haar netwerk binnen het polymerenveld voor dat dit soort bedrijven elkaar binnen dit project wisten te vinden.58 Sinds een jaar of drie heeft DPI haar diensten uitgebreid. In de nieuwe indeling vallen de TA programma’s onder het zogenaamde Track A. Onder Track B vallen projecten die dicht op de markt zitten. De in Track B gegenereerde projecten kunnen op hun beurt weer input geven voor het vraaggestuurde fundamentele onderzoek in Track A, en inmiddels zijn sommige bedrijven uit Track B ook in Track A gaan participeren.59 Track B geeft ook de mogelijkheid om de zeer vele MKB bedrijven bij het innovatieproces te betrekken. Bestaat de waardeketen aan de grondstoffenkant uit de grote bedrijven als DSM, SABIC, BASF, en Bayer, de achterkant van de keten wordt gevormd door een groot aantal compoundeurs en verwerkers die ieder hun eigen specialiteit hebben ontwikkeld. DPI fungeert als kennismakelaar. Dank zij haar uitgebreide netwerk is DPI in staat om bijvoorbeeld te bemiddelen wanneer een bedrijf een ander bedrijf of een kennisinstelling zoekt om samen one-to-one een exclusief onderzoek uit te voeren. 60 DPI participeert niet zelf in dergelijke 1-1 projecten.
57
Interview met J. Joosten, 4 april Interview met J. Joosten, 4 april 59 Interview met J. Joosten, 4 april 60 Interview met J. Joosten, 4 april 58
28
2012. 2012. 2012. 2012.
2. Interacties binnen Technology Areas
Actoren Scientific Chairman, Programme Area Coordinator, onderzoekers bij bedrijven en kennisinstellingen. Systeem Onderzoek dat binnen een Technology Area wordt uitgevoerd, de aansluiting van dit onderzoek op de wensen van de industrie. Interventie Bijeenkomsten, instellen van een industriële begeleidingscommissie bij DPI projecten. Relatie Samenwerking tussen industrie en kennisinstellingen, complementariteit van industrieel en academisch uitgevoerd onderzoek, relevantie van DPI onderzoek voor de industrie. Prestatie Betere aansluiting van de onderzoeksresultaten bij de wensen van de industrie, wetenschappelijke productiviteit, innovatie. Mechanisme Team work.
Wanneer een project eenmaal gestart is bij één of meerdere kennisinstellingen, worden er twee to drie maal per jaar bijeenkomsten (review meetings) georganiseerd om te discussiëren over de projecten en deze vanuit de industrie te begeleiden. Begeleiding tijdens het project is nodig om te zorgen dat na afloop van het project (in de regel na vier jaar) de resultaten van het onderzoek nog steeds in belangrijke mate passen bij de wensen van de industrie. Tijdens deze meetings treffen de leden van de PC en de kenniswerkers elkaar om de voortgang en de resultaten te bespreken. Daarbij krijgen de PC-leden de kans om bijvoorbeeld te suggereren welke resultaten en onderzoeksrichtingen voor hen van belang lijken, zodat de kenniswerkers hier op kunnen inspelen bij het vervolg van het onderzoek. Volgens de managing director van DPI is dit een ‘gezond spanningsveld’. De industrie heeft bepaalde wensen, maar de universitaire omgeving stimuleert juist een onbeperkte vorm van wetenschappelijke exploratie.61 Juist de spanning hiertussen kan tot interessante resultaten leiden; onderzoek verloopt altijd wel in enige mate anders dan dat verwacht wordt. En dit is ook één van de redenen waarom de industrie investeert in projecten binnen DPI verband. De Scientific Chairman en/of de Programme Area Coordinator hebben een heel belangrijke rol. Het is hun taak om ervoor te zorgen dat de industriële partners die aan tafel zitten geïnteresseerd blijven, en meedenken en discussiëren. De taak van de SC/PAC bestaat uit het organiseren van de bijeenkomsten en het begeleiden 61
Interview J. Joosten, 20 maart 2012.
29
van het proces tijdens de bijeenkomsten. Een belangrijke taak, waarbij een combinatie van people skills met technisch wetenschappelijke en marktkennis onontbeerlijk is. Daarnaast moeten dit mensen zijn waar je op kan vertrouwen. 62 Zoals de wetenschappelijk directeur van DPI het formuleert: ‘Wat we inmiddels ook geleerd hebben, is dat de rol van een chairman in zo’n gebied voor het succes ervan heel belangrijk is. Dat zijn echt sleutelfiguren voor het succes van de publiek-private samenwerking.’63 De wetenschappelijk directeur vermeldt vervolgens dat bij het TA Polyolefinen inmiddels alle internationale grote spelers betrokken zijn. Het succes van het programma ligt volgens hem voor een groot deel aan de goede kwaliteiten van de SC van dit gebied, die zowel een ‘diplomaat’ als een ‘autoriteit in het vakgebied’ moet zijn. De ‘matchmaking’ van de SC tussen wetenschappelijke interesse en bedrijfsbelangen is in dit geval ‘cruciaal voor de vraag of het programma wordt beleefd als nuttig en ook goed.’ 64 Hij refereert aan een specifieke PA, die volgens hem niet zo goed draait omdat de voorzitter daarvan dan wel een vakman is, maar niet de gewenste combinatie van ‘personality en ook een soort statuur in het vakgebied’ bezit. De oplossing daarvoor is het vervangen van de voorzitter.65 Het onderzoek dat binnen de TAs wordt door specialisten uitgevoerd. Dat wil zeggen: er zijn projecten waarin iemand zich richt op een bepaald aspect van de chain-of-knowledge. Iemand richt zich specifiek op hetzij katalyse, synthese, verwerking of eigenschappen van een polymeer. In dat opzicht leidt DPI dus specialisten op in deze fase. Binnen projecten wordt onderling overlegt tussen de onderzoekers onderling, en met de industriële contactpersonen. Binnen sommige TAs gebeurd dat meer dan bij andere. Daarnaast wordt er drie maal per jaar een meerdaagse review meeting georganiseerd, waarbij promovendi, postdocs en industriële onderzoekers van een specifieke TA elkaar treffen.66 Wanneer de samenwerking optimaal verloopt is er sprake van een wisselwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen in DPI verband. Vandaar het credo van Jan Roos: ‘Je moet heel actief zijn in DPI om ook eruit te halen wat erin zit.’67 Voor iedere TA is er binnen het bedrijf van Roos één contactpersoon aangewezen, die lid is van de PC, zorgt dat hij altijd op de hoogte is en via wie alle informatie loopt. Naast het actief deelnemen aan de agendering van onderzoek, wordt er ook actief input geleverd aan de lopende projecten. Wanneer een voorgesteld project wordt goedgekeurd, worden er vanuit Teijin altijd 1 of 2 mensen extra op dat project gezet. Een contactpersoon van de TA kan niet alles zelf kan doen, en wordt een project onvoldoende begeleid kan je als bedrijf ‘eigenlijk alleen maar absorberen. Nee, je moet ook echt kunnen brengen.’ 68 Teijin Aramid BV is een ‘actief voorbeeld’, waarvan er meer zijn. Echter, er bestaan ook passievere deelnemers aan DPI. De medeoprichter van DPI en directeur van het eerste uur, Piet Lemstra, onderschreef in een interview met de auteur al eerder het belang van het ‘naar voren leunen’ van de industriële partners in DPI verband. Vanwege het tijdgebrek van het nog maar spaarzaam bij de bedrijven aanwezige researchmedewerkers bestaat het gevaar dat dit onvoldoende plaatsvindt.69 Vanuit 62
Interview J. Joosten, 20 maart 2012; Telefoongesprek met Jan Stamhuis, 28 maart 2012; Interview Jan Roos, 18 april 2012; Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 63 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 64 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 65 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 66 Interview J. Joosten, 20 maart 2012. 67 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 68 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 69 Interview Piet Lemstra, 12 oktober 2011.
30
de industrie wordt Lemstra’s visie onderschreven door Steven Tierney, senior scientist bij Merck Chemicals (Southampton, UK) en betrokken bij de begeleiding van meerdere DPI projecten. ‘I have to follow numerous projects, so it is difficult to really keep up to date with all of them as I’d like. It is, of course, only one aspect of my job’, aldus Tierney.70 Voor bedrijven kan het een uitdaging zijn om actieve deelname te organiseren. Voor veel van de researchmedewerkers kan de afstand tot DPI redelijk groot voelen. Toen Twaron loskwam van Akzo en bij het Japanse Teijin terechtkwam, betekende dit een overgang naar een veel kleinere researchomgeving in Nederland zelf. Toen werd besloten om met DPI door te gaan, werd ook meteen een beslissing genomen om actief te gaan deelnemen om er zeker van te zijn dat het geld dat naar DPI ging ook nuttig werd besteed.71 Toch is de actieve participatie van bedrijven nog steeds iets dat onderzoekers missen. Al in 2007 verwoordde Paul Blom, een hoogleraar die betrokken is bij de TA Functional Polymer Systems, het als volgt: ‘Even if companies participate only to be informed about what is happening in the field, you would expect them to ask questions, to invite researchers to the company and ask them to explain their results to a larger group than the one or two people directly involved. But this hardly ever happens.’72 Naast de Review Meetings en specifieke Project Progress Meetings er vaak contact met mensen die aan een project werken. Soms worden monsters uitgewisseld, wordt analysewerk uitbesteed aan het industriële laboratorium, of komen promovendi naar een bedrijf omdat daar voor bepaalde polymerisaties apparatuur staat die op de universiteiten niet aanwezig is. Het bedrijf steekt zo naast de bijdrage aan de TAs ook researchuren in het project.73 Zo werkt de NMR specialist van Teijin Aramid via DPI ook voor 20% van zijn tijd aan een project te Nijmegen. De wetenschappelijke directeur van DPI, vroeger ook als onderzoeker bij DPI projecten betrokken, merkt op dat er bij de begeleiding van projecten een soort ‘communicatie- of een soort kennisgap moet worden overbrugd.’ Mensen die vanuit de industrie de onderzoeksagenda samenstellen, of de begeleiding van het lopende project op zich nemen, gaan er vaak vanuit dat een academicus alles weet van het industriële veld. Vaak wordt er vanuit gegaan dat wat de industrie als algemene kennis beschouwd ook aan de universiteiten algemene kennis is. Dan komt er bij een tussenrapportage wel eens naar voren dat een academische onderzoeker niet helemaal op de meest relevante weg voor de industrie is aanbeland.74 Een PhDstudent die te Eindhoven werkt aan een DPI project bevestigt het bestaan van dit communicatiegat.75 Ook kan de industrie terughoudend zijn in het verstrekken van monsters van hun eigen materiaal. Voor onderzoekers, die heel specifiek materiaal nodig hebben, kan dit zeer frustrerend zijn. 76 Het probleem dat materiaalleveranciers terughoudend zijn om hun monsters te delen met de kennisinstellingen werd al in 2007 gesignaleerd.77 70
Citaat in: DPI Annual Report 2010, 32. Interview Jan Roos, 18 april 2012. 72 Citaat in: DPI Annual Report 2007, 32. 73 Interview Jan Roos, 18 april 2012. 74 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 75 Interview met een PhD-student, 9 mei 2012. 76 Interview met een PhD-student, 9 mei 2012. 77 DPI Annual Report 2007, 32. 71
31
3. Bescherming van Intellectual Property
Actoren Het DPI zorgt voor bescherming van de intellectual property van onderzoekers en bedrijven. Systeem Om IP succesvol te beschermen is coördinatie nodig op het vlak van de output van onderzoekers. Interventie DPI verplicht haar onderzoekers om alle te houden voordrachten en te publiceren manuscripten via het intranet ter screening aan te bieden aan de participerende bedrijven. Ook de Review Meetings en de plicht die kennisinstellingen hebben om uitvindingen bij DPI te melden (de zogenaamde Invention Disclosure) zorgen ervoor dat partnerbedrijven op de hoogte blijven van beschermbare kennis. Eventueel bereidt DPI een patentaanvraag voor wanneer de ontwikkelde kennis daar geschikt voor is er een partnerbedrijf is dat interesse toont. Relatie De industrie raakt op deze manier bekend met de vorderingen in het academisch onderzoek. Prestatie De industrie is beter in staat om relevante kennis van het onderzoek van de kennisinstellingen te absorberen, en wordt in staat gesteld eventueel daaruit voortvloeiende patenten over te nemen. Gemiddeld worden er 10 patenten per jaar aangevraagd door DPI. Mechanisme Door deze coördinatie wordt de industrie in staat gesteld om te beslissen welke kennis voor hen relevant is en wat daarvan beschermt dient te worden.
Binnen projecten is de eigendomsvraag rond intellectual property bijna nooit een issue, omdat er van te voren afspraken worden gemaakt wat het bedrijf wel en niet kan delen met de academische onderzoekers. Ook gezien de aard van de projecten is het delen van kennis maar zelden een probleem. De projecten zijn precompetitief en vaak zeer fundamenteel. Doordat de rechten met betrekking tot intellectual property vooraf al duidelijk zijn voor alle deelnemende partners, kunnen tussen de bedrijven en de kennisinstellingen, of tussen bedrijven onderling, zeer snel samenwerkingsverbanden tot stand komen. 78 Het onderzoek zal in een aantal gevallen leiden tot uitvindingen. Wanneer minimaal één partnerbedrijf uit de betreffende TA interesse heeft, dient DPI een octrooiaanvraag in, die wordt aangeboden aan de industriële partners van de betreffende Technology Area. Wanneer daar geen interesse is in een overname van 78
Interview Jan Roos, 18 april 2012.
32
de patentaanvraag, wordt de aanvraag aangeboden aan de betrokken kennispartners. Is daar geen interesse, dan kan de aanvraag worden overgedragen aan derden. Het DPI Value Centre is daarbij wel de zogenaamde ‘preferred partner’. DPI Value Centre zoekt naar geïnteresseerde bedrijven buiten de directe DPI partners, of probeert beginnende ondernemers te interesseren in het ten gelde maken van het patent.79 Uitgangspunt bij publicatie is dat alles gepubliceerd moet kunnen worden. Wel moet iedere voordracht en publicatie van een DPI onderzoeker via een database worden aangeboden aan de bedrijven, die eventueel kunnen zorgen dat de publicatie wordt opgehouden om een octrooiaanvraag te kunnen voorbereiden. Wanneer bedrijven niet binnen een bepaalde termijn hebben gereageerd dan wordt de kennis na zorgvuldige afweging van de belangen door DPI voor publicatie vrijgegeven. Wanneer een partner een stuk kennis signaleert dat van belang is om te beschermen, wordt daar onmiddellijk een patentaanvraag van gemaakt. In de praktijk neemt een patentaanvraag 2-4 maanden in beslag. De maximale uitsteltermijn is een half jaar; anders wordt het verschijnen van proefschriften en publicaties te veel gehinderd.80
79 80
DPI Annual Report 2010, 12. Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012; Interview met een PhD-student, 9 mei 2012.
33
4. Faciliteren van ondernemerschap en verzilvering van Intellectual Property
Actoren DPI Value Centre Systeem Ondernemerschap faciliteren, patenten verzilveren. Interventie Bedrijven en kennisinstellingen met elkaar in contact brengen, ondernemers en starters met elkaar in contact brengen, fondsen regelen, kennis/ervaring en expertise regelen voor bedrijven. Relatie Bekendheid, samenwerking tussen bedrijven, ondernemers en starters, MKB, en kennisinstellingen. Prestatie Innovatie, nieuwe bedrijven, minder kosten onderhouden DPI patentportfolio, snel tot stand komen van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven of bedrijven en kennisinstellingen. Mechanisme Bijeenkomsten organiseren rond een thema, begeleiding van projecten, fondsen regelen voor onder meer haalbaarheidsstudies, netwerkbijeenkomsten potentiële starters, business coaching van starters, DPI bedrijven in contact brengen met nieuwe afnemers, partijen (bedrijven, MKB, kennisinstellingen) aan elkaar koppelen bij innovatievragen.
Het rapport Evaluating Leading Technological Institutes van 2005, signaleerde een beperkte inspanning aan de kant van onder meer DPI om de gegenereerde kennis ook direct te laten vertalen in nieuwe producten, diensten of processen.81 Deze conclusie werd met name genoemd in de begeleidende brief bij de aanbieding van dit rapport en de begroting voor de TTI’s in 2006 en 2007.82 Om deze kritiek te ondervangen begon DPI in 2006 met het opzetten van het DPI Value Centre, dat in september 2007 startte. 83 Doel van het DPI Value Centre is de kennis en het netwerk van DPI in te zetten ten bate van het bedrijfsleven – hetzij de grote industrie, het MKB of start-ups. Het MKB zal niet snel deelnemen aan de DPI projecten (Track A); de projecten zijn fundamenteel en gericht op de lange termijn. Wel kan en wil het MKB graag bijdragen in het ontwikkelen van nieuwe producten, en dat gebeurd vaak samen met andere (ook de grote) bedrijven. Voor het ontwikkelen van een nieuw product is het van belang de hele keten in te zetten, van grondstoffen tot verwerking tot een eindproduct. In dit opzicht signaleerde het VC 81
G. van Veen e.a., Evaluation Leading Technological Institutes. Final Report (Technopolis, september 2005) 82 Brief van de Minister van Economische Zaken, 30 januari 2006: Tweede Kamer, vergaderjaar 20052006, 30 300 XIII, nr. 66. 83 DPI Annual Report 2006, 4, 11; DPI Annual Report 2007, 2, 10-11.
34
witte vlekken in het innovatielandschap, waar geen marktpartijen actief waren. Het VC richt zich met name op de kennis die aanwezig is (of ontstaat) in het bedrijfsleven – naar schatting zelfs 80% van de kennis – om te zorgen dat die kennis zijn weg naar de markt kan vinden. Daarbij gaat het niet alleen om kennis, maar vooral ook om ervaring en expertise, zonder welke kennis niet voor innovatie binnen het polymeergebied kan worden gemobiliseerd.84 Het VC organiseert activiteiten rond thema’s, onder andere rond het concept cradle to cradle. Jaarlijks worden daaromtrent per thema een aantal bijeenkomsten georganiseerd. Het C2C netwerk kent ruim 100 bedrijven die lid zijn. Op de bijeenkomsten kunnen bedrijven onderling in contact komen en kennis uitwisselen. Werkgroepen, zoals die van bio-polymeren, zijn erop gericht om leveranciers en mogelijke klanten dichter bij elkaar te brengen. Zo kan men helder krijgen met welke producten kan worden gewerkt en welke materialen in de toekomst mogelijkheden kunnen gaan bieden.85 Het faciliteren van dit soort bijeenkomsten is mogelijk door de onafhankelijke positie en het uitgebreide en warme netwerk van DPI en het DPI VC, dat zowel de grote als kleine bedrijven en de kennisinstellingen omvat. Daardoor kan het VC snel schakelen en kan het MKB ook direct worden verder geholpen.86 Het VC begeleidt ook projecten waarbij wordt samengewerkt tussen grotere bedrijven, zoals bij het initiatief om de Fabriek van de Toekomst te ontwerpen. Het VC vertegenwoordigd in een dergelijk project de kleinere bedrijven, en probeert de kennis die bij de grote bedrijven wordt opgedaan ten goede te laten komen aan de kleinere bedrijven en start-ups.87 In 2010 begeleidde het DPI Value Centre 20 projecten met meer dan 50 deelnemende bedrijven. De helft hiervan waren zogenaamde haalbaarheidsstudies, gericht op het vaststellen of een bepaalde ontwikkeling technologisch haalbaar is, en of er een markt voor bestaat.88 Ook in 2010 werd een pilot afgerond om nieuwe bedrijvigheid te genereren voor een medium-sized polymeerverwerker. Eerst werden verschillende product/markt combinaties gedefinieerd. Vervolgens werd gekeken of deze combinaties te realiseren waren binnen het bedrijf of als spin-off activiteit. Daarvoor is kennis van de markt nodig. DPI Value Centre heeft een groot netwerk en beschikt over een brede marktkennis. Het VC zoekt tijdens netwerkbijeenkomsten contact met potentiële starters binnen bestaande bedrijven en kennisinstellingen, en voorziet hen van actieve en gerichte steun om een onderneming te beginnen. DPI VC helpt starters met ideeën aan faciliteiten om ze uit te werken. Het VC probeert potentiële starters te vinden en deze aan te sporen om een onderneming te beginnen. Met het programma Human Capital Chemie werden speciale bijeenkomsten belegd, waarbij ondermeer in Geleen een bijeenkomst werd georganiseerd waarbij ongeveer 45 personen op af kwamen die vanuit grote bedrijven als DSM een onderneming wilde beginnen. Andere starters vertelden daar hun verhaal.89 Business coaching is een belangrijke rol van het VC. Het VC spreekt op zeer regelmatige basis met startende bedrijven, waarbij ook ervaren ondernemers worden 84
Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. DPI Annual Report 2010, 15. 86 Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012; Interview Henry van Tilburg, 14 mei 2012. 87 Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. 88 DPI Annual Report 2010, 7. 89 Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. 85
35
ingeschakeld die de starters van veel nuttige tips kunnen voorzien. Deze ondernemers zijn uit de polymerenbranche afkomstig, wat een nuttige toegevoegde waarde heeft. Sinds het begin van het VC zijn 70 bedrijven begeleid, het merendeel in Nederland, en één bedrijf in de Verenigde Staten. De helft van de starters zijn afkomstig uit het bedrijfsleven, de helft komen uit het universitaire circuit.90 Startende en reeds opgestartte ondernemingen worden door het VC begeleid. Het netwerk van DPI en het DPI VC is daarbij weer zeer belangrijk. Contacten met inkopers, verkopers, onderhandelaars of CEO’s worden uit het netwerk gehaald. Het VC bemiddeld ook wanneer een startende onderneming in de fase komt dat ze moet professionaliseren, en er een commerciële baas aan boord moet komen. ‘Waar haal je die vandaan? Dan kun je niet zomaar op Monsterboard iets zetten.’ 91 Eén van de startende bedrijven is Ioniqa Technologies BV. Dit bedrijf werd in 2009 opgericht door Carlos Guerrero en Tonnis Hooghoudt. Guerrero promoveerde dat jaar op DPI-onderzoek dat hij aan de TU/e uitvoerde. DPI vroeg een patent aan voor zijn werk, en droeg deze over aan het VC. Daarna zocht het VC een ondernemer die wilde participeren in een start-up, en via het VC raakte Tonnis Hooghoudt geïnteresseerd. Hij is mede-oprichter en mede-eigenaar van het bedrijf Ioniqa Technologies BV. Guerrero managed de research, Hooghoudt het commerciële gedeelte. Hooghoudt onderschrijft het nut van het DPI VC en hun netwerk voor hun bedrijf. Om de maand hebben ze nog gesprekken met het VC, om de voortgang te bespreken en waarbij het VC dient als waardevol klankbord. Om de producten van Ioniqa Technologies BV in de markt te kunnen zetten is veel kennis van het veld nodig, en via het VC maakt Ioniqa Technologies BV daar graag gebruik van. 92 Subsidie via DPI VC wordt door Ioniqa Technologies BV als laagdrempelig beschouwd. Bovendien bemiddelt DPI VC in het vinden van partner bedrijven in een dergelijke studie om gezamenlijk te zien of een bepaald materiaal te maken en in de markt te zetten is.93 Het VC heeft veel projecten voor bedrijven gestart en begeleid binnen de zogenaamde ‘subsidieregeling Polymeren’. 94 Deze subsidieregeling is mede door de inzet van het VC binnen de Regiegroep Chemie ontstaan. Voor bedrijven, vooral de MKB bedrijven en de starters, is het complex en tijdrovend om zelf subsidies te regelen en partners te zoeken voor een innovatief project. In totaal heeft het VC van 2008 tot en met 2011 55 projecten binnen de subsidieregeling Polymeren begeleid, met in totaal 128 deelnemers – het merendeel MKB bedrijven. Van deze projecten betrof het in 31 gevallen zogenaamde ‘haalbaarheidsstudies’.95 Deze studies richten zich op de vraag of een bepaald innovatief idee in de praktijk te realiseren is en of het in de markt is te plaatsen. Een voorbeeld van de bemiddeling van het VC is de ontwikkeling van een speciale sensor voor in incontinentiemateriaal in verpleeghuizen. Het bedrijf Salusion had een speciaal polymeer daarvoor nodig. Het VC heeft bemiddeld in het opstarten van een project tussen Salusion en PTG Eindhoven, een dochter van de TU/e. Samen hebben deze de sensor ontwikkeld na
90
Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. Arie Brouwer, interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. 92 Interview T. Hooghoudt, 11 mei 2012. 93 Interview T. Hooghoudt, 11 mei 2012. 94 Zie ondermeer: Een duurzame toekomst met polymeren (SenterNovem 2008); Een duurzame toekomst met polymeren (Agentschap NL 2010); Een duurzame toekomst met polymeren (Agentschap NL 2012) 95 Bron: DPI Value Centre. 91
36
aanleiding van de haalbaarheidsstudie binnen de subsidieregeling Polymeren.96 Ook Ioniqa Technologies BV profiteerde van een haalbaarheidsstudie.97 Het VC krijgt ook veel zogenaamde innovatievragen, waarbij partijen door het VC aan elkaar worden gekoppeld maar waarvoor geen subsidie wordt gegeven. Totaal kreeg het VC in 2011 75 innovatievragen vanuit het MKB. 98 In het behandelen van dit soort vragen werkt het VC samen met Syntens, een innovatie- en netwerkorganisatie in Nederland met ongeveer 250 adviseurs en ruim 100.000 bedrijven als doelgroep en die zich richt op innovatieve of potentieel innovatieve bedrijven. Syntens stuurt relevante vragen door naar DPI Value Centre.99 Het MKB-bedrijf Colorex Master Batch BV ziet het DPI VC als een vitaal onderdeel van haar manier om aan nieuwe kennis te komen. Volgens haar directeur weet men binnen DPI heel goed waar welke kennis te halen is, in welk land en bij welk instituut.100 Wil een bedrijf innovatief kunnen opereren, dan moet zij zicht hebben op welke eventuele kennispartners, leveranciers of afnemers er voor een specifieke innovatie te vinden zijn. Vaak loopt dat via het VC. Vier keer per jaar komen honderden bedrijven bij elkaar bij de bijeenkomsten van DPI VC.
96
Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012; Een duurzame toekomst met polymeren (Agentschap NL 2010) 6-7. 97 Interview T. Hooghoudt, 11 mei 2012; Een duurzame toekomst met polymeren (Agentschap NL 2010). 98 Bron: DPI Value Centre 99 Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. 100 Interview H. van Tilburg, 14 mei 2012.
37
5. Bureaucratische efficiëntie
Actoren DPI en DPI Value Centre. Zij stroomlijnen de samenwerking tussen bedrijven onderling, en tussen bedrijven en kennisinstellingen. Systeem Bureaucratische efficiëntie heeft betrekking op de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Interventie Projectadministratie verzorgen voor het MKB, potentiële partnerbedrijven en kennisinstellingen met elkaar in contact brengen, bemiddelen in de contacten tussen bedrijven en kennisinstellingen, output van kenniswerkers registreren, het formuleren van coherente en passende onderzoeksprogramma’s. Relatie Samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, bekendheid participerende industrie met het onderzoek van de betrokken kennisinstellingen Prestatie Innovatie, wetenschappelijke productiviteit Mechanisme Doordat veel MKB bedrijven niet de tijd en middelen hebben om een uitgebreide administratie te verzorgen, maakt juist de bemiddeling bij subsidieaanvragen door DPI VC projecten mogelijk die anders niet mogelijk zouden zijn binnen het MKB. DPI brengt bedrijven en kennisinstellingen met elkaar in contact, die elkaar anders niet of veel minder snel zouden hebben gevonden. Doordat voor alle partijen van te voren de regels voor samenwerking duidelijk zijn, zou samenwerking tussen partners veel sneller en soepeler moeten verlopen dan zonder interventie van DPI.
Als bemiddelende organisatie is er bij het DPI ook sprake van zogenaamde bureaucratische efficiëntie. Een goed voorbeeld van bureaucratische efficiëntie is het succes van de door DPI begeleide kenniswerkersregeling (zie paragraaf 6). DPI wist door haar bemiddeling snel projecten te formuleren tussen de bedrijven en de kennisinstellingen, waarbij bedrijven onder andere verzekerd konden zijn van de geheimhouding van de resultaten van het onderzoek. Zonder DPI zou dit een moeizaam en tijdrovend traject zijn voor de vele afzonderlijke projecten.101 Het succes van deze regeling en de signalering van een duidelijk groeiende behoefte aan medium-term projecten bij de industrie leidde ertoe dat DPI een speciale plaats in haar strategie heeft ingeruimd, namelijk een aparte programmatrack, de zogenaamde Track B. 102 Hierin worden meer medium-term 101 102
38
Interview met J. Joosten, 4 april 2012. DPI Annual Report 2010, 3, 13, 15.
projecten ontwikkeld, vooral door de onderlinge samenwerking tussen bedrijven te stimuleren. Met DPI als mediator slagen bedrijven en kennisinstellingen erin elkaar sneller te vinden en komt sneller samenwerking tot stand. Alle voorwaarden en regels zijn van te voren bij alle participerende partijen duidelijk. Omdat DPI als onafhankelijk orgaan tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen in zit, wordt de samenwerking aanmerkelijk versoepeld. Het MKB wordt vooral door het DPI Value Centre ondersteund. Het DPI Value Centre bemiddelt voor het MKB in het vinden van partnerbedrijven en kennisinstellingen. Bij het ontwikkelen / leveren van nieuwe producten is het snel vinden van specialistische partners voor het MKB vaak van groot belang. Het DPI en het DPI VC kunnen hier door middel van hun uitgebreide netwerk voor zorgen. Het MKB hoeft hier dus zelf weinig van hun eigen tijd in te stoppen. Ook zorgt het DPI VC voor een laagdrempelige subsidieverstrekking (bijvoorbeeld de subsidieregeling Polymeren) voor het MKB. 103
103
Interview T. Hooghoudt, 11 mei 2012; Interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012.
39
6. Behouden / uitbreiden van de kennisinfrastructuur
Actoren DPI en DPI VC. Systeem Coördinatie heeft betrekking op het systeem voor het genereren en behouden van human capital, alsook het formuleren en begeleiden van nieuwe Technology Areas. Interventie Bestaande leerstoelen op bepaalde gebieden behouden en uitbreiden, nieuwe leerstoelen instellen, senior onderzoekers stimuleren (DPI Fellows), industriële onderzoekers (tijdelijk) aan het werk houden, opleiden HBO docenten, PhDs en Postdocs opleiden. Relatie Behouden en uitbreiden bij de kennisinstellingen van onderzoek en opleiding met industriële relevantie. Prestatie Betere aansluiting van de kennisinstellingen bij de wensen van de industrie, ontginning van gebieden die nog niet bij bedrijven of kennisinstellingen vertegenwoordigd zijn, behoud van human capital bij zowel kennisinstellingen als bedrijven. Mechanisme Onderzoeksprogramma’s opstellen en PhDs en Postdocs aanstellen en financieren, DPI Fellows benoemen en financieel ondersteunen, cursussen organiseren voor het HBO, industriële onderzoekers bij kennisinstellingen detacheren, (gedeeltelijk) financieren van (nieuwe) leerstoelen.
DPI heeft meegeholpen aan de zogenaamde kenniswerkersregeling. Dit is een instrument van de overheid dat er op gericht was om bedrijven in staat te stellen om tijdens de crisistijd kenniswerkers in dienst te houden. Door middel van een subsidie van de Nederlandse overheid werden bedrijven in staat gesteld om onderzoekers te detacheren aan kennisinstellingen en daar te werken aan strategisch bedrijfsonderzoek, gewoonlijk als vertrouwelijk beschouwd door de bedrijven. Bedrijven kregen zo de gelegenheid om te profiteren van het instrumentarium en de kennis aan de universiteiten, terwijl universitaire onderzoekers de kans kregen hun ideeën te delen met de experts van de bedrijven. Jonge onderzoekers hebben zo ook een veel directer contact met de kenniswerkers uit de industrie, en een beter inzicht in de manier waarop bedrijven hun R&D uitvoeren. Nadruk ligt niet op het precompetative, long-term onderzoek, maar op het zogenaamd pre-commercial, en medium-term onderzoek dat production-oriented is. Vanwege de bestaande expertise op het vlak van de publiek-private samenwerking wist DPI projecten binnen de kenniswerkersregeling snel te starten en hielp zo om 200 industriële onderzoekers
40
voor de industrie te behouden.104 DPI hielp op deze manier mee met het in stand houden van de kennisinfrastructuur voor de industrie. Het VC houdt zich ook bezig met het opleiden van mensen. In 2009 startte het VC met het World Polymer Academy initiatief. De cursussen die binnen deze Academy worden gehouden, zijn gericht op het postdoctorale niveau en toegankelijk voor het internationale netwerk. Vaak vinden deze cursussen in het buitenland plaats. Het zijn korte cursussen die erop gericht zijn mensen op heel specifieke gebieden binnen korte tijd bij te laten scholen door internationale experts. 105 Daarnaast organiseert het VC trainingen aan HBO docenten. Dit om HBO docenten op de hoogte te brengen van de nieuwste ontwikkelingen en zo de samenwerking tussen de hogescholen en het bedrijfsleven te verbeteren. Onder meer heeft het VC dit gedaan op het gebied van het nu actuele thema biopolymeren. ‘Uiteindelijk moet dat leiden tot een hogere servicegraad aan MKB-bedrijven.’106 In de jaren negentig werd vastgesteld dat het universitaire polymeeronderzoek uit balans was ten opzichte van het industriële onderzoek. De academische polymeergroepen waren klein en diffuus, en lieten bovendien voor de industrie belangrijke gebieden van onderzoek onontgonnen. De academische onderzoekscapaciteit diende te worden vergroot en de afstemming met de industrie diende te worden verbeterd. Om dit te bewerkstelligen, moest worden begonnen met een aantal essentiële acties. De Adviesgroep Materialen had laten zien dat het absoluut noodzakelijk was om het academische polymeeronderzoek te versterken op de gebieden van coatings, rubbertechnologie, polymer reaction engineering en polymeerfysica, wat voor het DPI ‘one of its main objectives’ moest worden. Om deze gebieden te versterken, zou het DPI nieuwe hoogleraren moeten aanstellen. 107 In het verleden zijn inderdaad hoogleraren met DPI geld aangesteld om de zogenaamde ‘witte vlekken’ op te vullen, maar tegenwoordig wordt dit niet meer gedaan vanwege verdergaande internationalisering van DPI. Wanneer bepaalde competenties niet aanwezig zijn in Nederland wordt hier internationaal naar gezocht. Bovendien zou het aanstellen van hoogleraren een grote claim op het DPI budget leggen. De zorg om het behouden van de bestaande onderzoekscapaciteit op de voor de industrie relevante gebieden blijft een punt van aandacht voor het DPI. Daarnaast bied DPI de mogelijkheid om nieuwe gebieden van onderzoek aan de universiteiten te versterken of op te starten. Daarvoor hanteert DPI onder andere het instrument van de zogenaamde DPI Fellows. Iemand kan het predicaat DPI Fellow krijgen, wanneer het gebied waarop de onderzoeker werkzaam is amper aandacht krijgt van hetzij de industrie, hetzij de academie. De meest recent aangestelde DPI Fellow is Katja Loos. Haar onderzoek naar enzymatische polymerisatie viel in eerste instantie niet onder een bepaalde TA, maar ze verkreeg van DPI wel het predicaat DPI Fellow en daarmee ook een subsidie van 1 miljoen euro vanuit Corporate Research. Ondertussen hebben verschillende partners van DPI interesse getoond in haar onderzoek.108 Daarnaast kent DPI de TA Emerging Technologies. Deze TA biedt de industrie de mogelijkheid om gebieden van onderzoek voor te stellen, welke nog niet binnen 104
DPI Annual Report 2010, 3, 13, 15. In dit opzicht verschilt het WPA initiatief van wat er bij PTN plaatsvindt; PTN richt zich op een volledige en langlopende scholing om academici op te leiden tot geregistreerde ‘polymeerkundige’. 106 Arie Brouwer, interview Arie Brouwer en Femke Markhorst, 4 april 2012. 107 Struik, Business Plan, 4-5. 108 DPI Annual Report 2010, 40-41. 105
41
de universiteiten plaatsvinden. DPI kan dan beslissen of een bedrijf samen met één of meerdere kennisinstellingen een specifieke Emerging Technology Area kan oprichten. Na twee jaar moet duidelijk zijn dat de area groeit en meer partners aantrekt. Na vier jaar wordt gekeken of er voldoende kritische massa is opgebouwd, bijvoorbeeld doordat er een community van een stuk of vijf promovendi binnen de area actief zijn. Als het onderzoek te klein blijft en te weinig partners aantrekt, ligt dit niet binnen de scope van DPI. Dit soort onderzoek zou een bedrijf prima bilateraal kunnen uitvoeren in samenwerking met een universiteit.109 De noodzaak om te waken voor witte vlekken in het onderzoeksaanbod binnen de academische wereld blijft aanwezig. Zo merkt de wetenschappelijk directeur van DPI op: ‘Bij Polyolefines begint het probleem te ontstaan dat dat in de academische wereld over zijn hoogtepunt heen is.’ Voor Polyolefines bestaan er ‘groepen die echt goed zijn’, maar dan in Tsjechië, Spanje en Engeland. Het gevaar voor het afbrokkelen van de academische interesse in polyolefine werd al in 2006 gesignaleerd. Vincenzo Busico, hoogleraar aan de Frederico II University of Napels en Scientific Chairman van de TA Polyolefines, verwoordde het als volgt: ‘Polyolefins sell very well on the market but much less so in science.’110 Het wordt gezien als een mature field door academici, maar de kansen voor nieuwe doorbraken zijn nog steeds zeer hoog. Het onderzoek bij de industrie neemt niet af. ‘As a result, a gap is widening between academia and industry, the latter being often unable to identify high quality academic partnerships for extramural projects, and to recruit young research staff with a special training.’ 111 Binnen het academische onderzoek is het mode om zich te richten op meer trendy onderzoek, zoals nanotechnologie en biotechnologie. De publieke budgetten voor laboratoria die werken met chemische reactoren – zeer belangrijk voor het polyolefine onderzoek – zijn sterk teruggelopen, waardoor veel laboratoria moesten sluiten. DPI moest zich in de call for proposals voor polyolefine noodgedwongen gaan richten op Europese kennisinstellingen waar nog geschikte hoge-druk reactoren in werking waren. 112 Ook het MKB spreekt in dit opzicht over een kennisgat in Nederland. Heel vaak moet het bedrijf Colorex voor specifieke kennis met betrekking tot gebruik en verwerking van polymeren uitwijken naar buitenlandse kennisinstellingen, met name in Duitsland. 113 Een succes in het behouden van kennisinfrastructuur en expertise vormt het onderzoek in Organic Photovoltaics. Met dit programma zorgde DPI ervoor dat het zonnecel onderzoek niet verdween in Nederland. Gestart in de jaren negentig werd het voortbestaan van het onderzoek in 2003 bedreigd. DPI besloot om het onderzoek voor 6 jaar te financieren. ‘In neighbouring countries solar cell research gained ground, while in the Netherlands the infrastructure and the expertise built up in [the previous project] was threatened to be lost. And it would have been lost if DPI had not decided to support this research field.’ 114
109
Interview J. Joosten, 20 maart 2012. Citaat in: DPI Annual Report 2006, 13. 111 Citaat in: DPI Annual Report 2006, 14. 112 DPI Annual Report 2006, 16. 113 Interview Henry van Tilburg, 14 mei 2012. 114 Prof. Paul Blom, hoofd van de onderzoeksgroep Physics of Organic Semiconductors aan de Universiteit Groningen. Citaat in: DPI Annual Report 2007, 31. 110
42
7. Internationale werving
Actoren DPI Systeem Werving van nieuwe onderzoekers en partners. Interventie Werven van buitenlandse onderzoekers voor Nederlandse kennisinstellingen, werven van buitenlandse partners (bedrijven, kennisinstellingen en overheden). Relatie Internationale samenwerking, aansluiting van de (Nederlandse) kennisbasis bij de wensen van de (Nederlandse) industrie. Prestatie Industrieel relevante projecten, vermindering van de afhankelijkheid van subsidies, vergroting van de werkgelegenheid voor Nederlandse onderzoekers (bv bij meer projecten, of bij nieuwe Nederlandse vestigingen van buitenlandse bedrijven). Mechanisme Doordat er in buitenlands human capital wordt geïnvesteerd, kunnen er (industrieel relevante) projecten blijven draaien waarvoor anders geen Nederlandse kenniswerkers te vinden zouden zijn. Doordat er buitenlandse partners worden aangetrokken voor deelname binnen bepaalde Technology Areas, betekent dat tevens fondsvergroting van de TAs en de mogelijkheid tot meer en grotere projecten. Het internationale kennisklimaat kan er bovendien toe leiden dat buitenlandse bedrijven zich in Nederland gaan vestigen.
DPI startte met Nederlandse partners, maar zoekt de laatste jaren actief naar partners in andere – met name Europese – landen. Recentelijk worden ook nieuwe samenwerkingsverbanden gezocht met bedrijven en kennisinstellingen uit de BRIC landen (Brazilië, Rusland, India en China), met name met Brazilië en China. In deze landen is een grote vraag naar polymeer kennis en expertise, en een sterke behoefte aan kenniswerkers voor industrie en kennisinstellingen. Ook in deze landen is er een duidelijke noodzaak voor nauwe samenwerking tussen bedrijven en universiteiten. DPI ziet dit als een uitgelezen kans om haar expertise en kennis in te brengen, zodat partnerbedrijven in contact komen met potentiële grondstoffenleveranciers en potentiële klanten voor hun eindproducten. Daarnaast wordt de expertise van DPI steeds vaker gevraagd door de EU om te bemiddelen in het vormen van consortia, bijvoorbeeld op het gebied van nanocomposieten dat onder het zevende EU Framework Programme valt. 115
115
DPI Annual Report 2010, 2-3.
43
Internationaal zoekt DPI ook kenniswerkers voor DPI projecten aan Nederlandse kennisinstellingen. Een belangrijke leverancier van jonge polymeerwetenschappers is China. DPI selecteert passende potentiële kandidaten voor specifieke DPI projecten en bemiddeld voor hun aanstelling in Nederland.116 Eén van de redenen om kenniswerkers uit het buitenland te importeren is om het tekort in Nederland te beperken en de loonkosten laag te houden. Wordt dat niet gedaan, dan kan een enorme stijging van de lonen het gevolg zijn, waarmee het gevaar ook toeneemt dat Nederland zich uit de markt prijst. Een reden dat DPI zich richt op landen als China, is vooral het tekort aan voldoende divers gekwalificeerde onderzoekers in Nederland. Hoewel het tekort voelbaar is, lopen de lonen van de kenniswerkers niet zo sterk op als bij een zeer groot tekort het gevolg kan zijn. 117 DPI is van oorsprong opgericht met als één van de succescriteria dat de output van DPI veel weerslag zou moeten hebben op de positie van de Nederlandse technologie. Met andere woorden: DPI (en alle TTI’s die vanuit EL&I worden gesubsidieerd wat dat betreft) is opgericht om de BV Nederland van een technologische voorsprong te bedienen. Hoewel dit een tegenstelling lijkt, meent DPI dat juist het toenemende aantal buitenlandse partners (bedrijven en kennisinstellingen) en de buitenlandse kenniswerkers op DPI projecten een belangrijke rol vervullen voor de Nederlandse kenniseconomie. In het geval van de Track A projecten wordt geopereerd volgens een open innovatie model. Omdat het gaat om long-term projecten kunnen alle partners baat hebben bij de uitkomsten. Daarnaast is het volgens DPI niet mogelijk om ontwikkelingen in het buitenland tegen te houden of voor te zijn. ‘You can’t beat them, so joint hem. Door een netwerk, een relatie op te bouwen kom je er samen beter uit.’ 118 Overigens bestaat momenteel een overeenstemming met de Braziliaanse overheid. Omdat DPI ook veel Braziliaanse kenniswerkers aantrekt, die in feite dus voor Brazilië worden opgeleid, is momenteel een akkoord tot stand gekomen over een bijdrage van de Braziliaanse overheid aan DPI. De reden daarvoor is dat Brazilië veel ervaring heeft op het gebied van biomassa. DPI hoopt zo uit Brazilië kennis en ervaring binnen te halen voor toepassingen in de chemie. Met China is DPI over een bijdrage in onderhandeling.119 Daarnaast is het zo dat door het internationale netwerk te versterken buitenlandse bedrijven zich graag willen vestigen in Nederland, omdat ze daar een unieke kennisinfrastructuur aantreffen. Dat was in het verleden de reden dat het Japanse Teijin zich in Nederland heeft gevestigd, compleet met haar research, productie en marktontwikkeling voor de sterke vezels. Vanwege de aanwezigheid van DPI heeft momenteel een groot Thais bedrijf belangstelling om zich in Nederland te vestigen. Op deze manier levert de internationale instelling van DPI ook weer banen op binnen Nederland. Bovendien richten DSM en andere internationaal opererende partners van DPI zich ook nadrukkelijk op landen als China. Wanneer er voor China kenniswerkers worden opgeleid die voor de activiteiten (productie, marketing, sales, R&D) van DSM zijn te gebruiken, dan heeft dat bedrijf er alleen maar baat bij. 120
116
VPRO Tegenlicht: ‘Holland gets talent’, televisie-uitzending van 14 november 2011. Zie: http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2011-2012/kennis-en-innovatie/holland-gets-talent.html 117 Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 118 Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 119 Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 120 Interview met J. Joosten, 4 april 2012.
44
8. Samenwerking met andere coördinatieorganen
Actoren DPI en andere onderzoekscoördinatoren, zoals NWO en andere TTI’s. Systeem Samenwerking en afstemming tussen de verschillende (Nederlandse) onderzoekscoördinatoren. Interventie Regelmatige bijeenkomsten tussen de diverse onderzoeksorganisaties. Relatie Bekendheid met elkaars programmering. Prestatie Beter rendement onderzoeksinvesteringen, innovatief onderzoek. Mechanisme Doordat verschillende partijen bekend raken met elkaars onderzoeksprogrammering, kan het onderzoek binnen de verschillende organisaties op elkaar worden afgestemd. Er kan worden afgesproken om bepaalde terreinen aan elkaar over te laten, of om gezamenlijk diverse deelgebieden van eenzelfde onderwerp te onderzoeken. Zo wordt dubbel werk voorkomen. Tevens kunnen complexe gebieden zo tussen verschillende gespecialiseerde partijen worden verdeeld, waardoor binnen een gezamenlijke kennisketen innovatief onderzoek wordt gegenereerd.
Wil onderzoekscoördinatie werkelijk effectief zijn, dan is het van belang om ook samen te werken met andere bemiddelende organisaties binnen de (Nederlandse) kennisinfrastructuur. Zo werkt DPI samen met het Top Institute for Food and Nutrition (TIFN) en FOM aan een programma Biorelated Materials. De wetenschappelijk directeur van DPI zit de programmacommissie voor. Het kunststofveld en de levensmiddelenindustrie komen daar samen, wat nieuwe onderwerpen genereert. Een kwart van het geld komt van DPI Corporate Technology, een kwart van TIFN Corporate en de helft van Industrial Partnership Projects van FOM. 121 DPI werkt ook samen met NWO, bijvoorbeeld binnen de European Synchrotron Facility in Grenoble. Met deze machine kan structuuronderzoek (aan onder andere polymeren) worden gedaan. NWO en DPI betalen ieder voor de helft een onderzoeker bij ESRF. 122 Er is sprake van interactie tussen andere spelers binnen de topsector chemie, onder andere met ACTS en B(E)-BASIC. ACTS kent eigen expertisegebieden, zoals procestechnologie, katalyse en reaction engineering, waarbij DPI haar activiteiten afstemt en ook input geeft in de programma’s van ACTS. Vaak ontstaat de interactie dit soort andere onderzoekscoördinerende instanties doordat mensen die werken voor een bedrijf en ook betrokken zijn binnen DPI voor hun eigen bedrijf betrokken 121 122
Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. Interview J. Joosten, 20 maart 2012.
45
zijn bij een ander coördinatieorgaan. Zo was DSM een belangrijke participant binnen B-BASIC, en de managing director van DPI was namens DSM hierbij betrokken. Hierna kwam ook interactie op gang tussen B-BASIC en DPI. Op het gebied van Smart Polymeric Materials (een programma opgezet door DPI, DPI VC en FBR) werd afgesproken dat B-BASIC actief is tot en met het maken van de bouwstenen. DPI pakt het programma op bij het omzetten van die bouwstenen in een polymeer. De bouwstenen bepalen wat voor polymeer eruit kan komen en welke eigenschappen en verwerkingseigenschappen deze heeft. Vandaar dat het van belang is dat de mogelijkheden van de B-BASIC partners en de wensen van de DPI-partners rond de eigenschappen van de bouwstenen kunnen worden afgestemd. 123 Zo is er bijvoorbeeld een behoorlijk gat tussen het opwerken van de restproducten van de agro-industrie tot bouwstenen waarvan bijvoorbeeld uiteindelijk een frisdrankfles van bioplastic kan worden gemaakt. DPI tracht het gat tussen het maken van de grondstof en de uiteindelijke productontwikkeling op te vullen. Dit doet DPI door bijeenkomsten te organiseren, waarbij vraag en aanbod samen worden gebracht. Bedrijven kunnen vertellen wat hun belangrijkste randvoorwaarden zijn, de eisen die ze aan de bouwstenen stellen. De aanbodkant kan laten zien welke bouwstenen met welke eigenschappen zij al in hun portfolio hebben, en hoe deze de vragende bedrijven verder kunnen helpen. Daarbij werd ook input geleverd door partners van B-BASIC, bedrijven en kennisinstellingen, die bij dit soort besprekingen aanwezig waren. DPI vertaalde de resultaten van deze besprekingen naar een aantal speerpunten waaraan de polymeerverwerkers als eerste moeten gaan werken om de kloof tussen vraag en aanbod te kunnen dichten en te komen tot een innovatief product.124 Verschillen met andere coördinatieorganen Hoe verschillen de hierboven geschetste coördinatiemechanismen van het DPI ten opzichte van die van andere coördinatieorganen? Er bestaat een belangrijk verschil tussen NWO en DPI. Sommige onderwerpen binnen DPI zouden binnen NWO weinig steun krijgen. Deels komt dit omdat bij DPI onderzoek de toepassingscontext nadrukkelijk op de voorgrond treedt. Wanneer onderzoek niet helemaal origineel is komt het vaak niet in aanmerking voor NWO subsidie. Terwijl het binnen DPI heel goed kan dat een onderzoek wordt opgezet dat in het verlengde ligt van eerder onderzoek, omdat er bij de industrie belangstelling bestaat om de eerder opgedane kennis binnen een specifiek gebied nog specifieker en scherper te krijgen. 125 Op het eerste gezicht kent DPI een grote verwantschap met ACTS. ACTS is een orgaan dat onder NWO-vlag opereert en de publiek-private samenwerking op het vlak van de chemie stimuleert. 126 Het verschil met DPI lijkt in eerste opzicht klein. Ook bij ACTS worden overkoepelende programma’s ontworpen in samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Maar vervolgens worden de feitelijke onderzoeksvoorstellen 123
Interview met J. Joosten, 4 april 2012. Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 125 Interview M. Cohen Stuart, 5 april 2012. 126 Over ACTS, zie: L.K. Hessels, Coordination in the Science System. Theoretical framework and a case study of an intermediary organization (Rathenau Instituut 2012); P. Wesselman, Onderzoekscoördinatie door regieorgaan ACTS: een casestudy (Rathenau Instituut 2011). 124
46
volledig door de kennisinstellingen geformuleerd, waarmee ook samenwerking met de industrie wordt gezocht. Industriële partners leggen dan een bedrag in en krijgen het recht om in een vroeg stadium van de resultaten op de hoogte te worden gebracht. In dit opzicht is de afstand tussen de onderzoeksprojecten en de wens van de industrie groter dan bij DPI. Bij DPI worden projecten weliswaar door de kennisinstellingen geformuleerd, maar uiteindelijk zijn het de bedrijven die de onderzoeksagenda vastleggen, bepalen wat voor soort voorstellen de kennisinstellingen kunnen indienen, en stemmen bedrijven om te beslissen welke voorstellen het beste bij hun onderzoeksagenda passen. Binnen de gestelde hoofdlijnen bestaat er voor de kennisinstellingen vrijheid om het voorstel invulling te geven. Daarnaast is het programma en de onderzoeksagendering van ACTS niet gebaseerd op community building, en werkt het community building ook niet in de hand.127 ACTS functioneert meer op NWO manier, in die zin dat er gelegenheidsprogramma’s worden geformuleerd. Vanuit de kennisinstellingen worden onderzoekslijnen geformuleerd, waar voor de periode van onderzoek industriële partners bij worden gezocht. Na afloop van het programma valt het partnership weer uit elkaar, en worden geheel nieuwe onderzoekslijnen geformuleerd, waar opnieuw partners bij worden gezocht. Bij DPI kunnen de verschillende partners uit de industrie en de kennisinstellingen als community een thema naar voren schuiven waaruit, afhankelijk van de wensen van de industrie, meerdere op elkaar volgende projecten kunnen volgen.128 Sommige onderwerpen zijn dermate moeilijk dat er meerdere jaren door grote groepen mensen aan moet worden gewerkt, wil er vooruitgang worden geboekt.129 Een ander groot verschil met bijvoorbeeld ACTS is dat DPI en het DPI Value Centre ook diensten leveren die uitsluitend gericht zijn op het bedrijfsleven, bijvoorbeeld via het Value Centre of ook (deels) via de Track B projecten.
127
Interview met J. Joosten, 4 april 2012. Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 129 Interview met J. Joosten, 4 april 2012. 128
47
48
5. Conclusie Doel van DPI Het doel waarmee het DPI in 1997 werd opgericht, was: ‘strengthening the innovation/ implementation process by increasing the impact of university research and training for industry, and by improving the transfer of knowledge.’130 De zogenaamde deliverables werden geformuleerd om dit doel te behalen. DPI dient daartoe te leveren:
• Fundamentele kennisbasis voor de industrie • Nieuwe concepten en leads voor industriële development • Goed opgeleide wetenschappers en ingenieurs [voor industrie en universiteit, • • •
MH] Patenten Publicaties Een actief netwerk van industriële en academische polymeeronderzoekers.131
Belangrijkste coördinatieprocessen Om het gestelde doel en de deliverables te halen maakt DPI gebruik van de volgende coördinatieprocessen: 1. Platform voor onderzoeksprogrammering en onderzoeksplannen 2. Interactie binnen Programme Areas 3. Bescherming van Intellectual Property 4. Faciliteren van ondernemerschap en verzilvering van IP 5. Bureaucratische efficiëntie 6. Behouden / uitbreiden van de kennisinfrastructuur 7. Internationale werving 8. Samenwerking met andere coördinatieorganen
130 131
bundeling
van
Struik, Business Plan, 3. DPI Annual Report 2001, 8.
49
Inschatting van het behalen van de DPI doelen, belemmeringen en knelpunten In hoeverre functioneren de verschillende coördinatieprocessen en waar zitten belemmeringen en knelpunten? Deze vraag wordt voor ieder coördinatieproces apart beantwoord. 1. Platform voor onderzoeksprogrammering onderzoeksplannen
en
bundeling
van
Werkzaamheid: Dit proces zorgt voor de ontwikkelen van academische onderzoeksprojecten, die zijn afgestemd op de noden van de industrie. Tevens worden toekomstig potentieel relevante onderzoeksgebieden ontgonnen. De wetenschappelijke kwaliteit van de geformuleerde onderzoeken wordt geborgd door de interventie van de SC en de Peer Reviewers. Knelpunten: Het blijkt (voor sommige TAs meer dan voor anderen, en afhankelijk van individuele bedrijven) een uitdaging om de industriële partners geïnteresseerd te houden en daadwerkelijk actief te laten participeren en mee discussiëren in de formulering van onderzoeksthema’s. Ook komt het voor dat door de industrie geformuleerde voorstellen niet aansluiten bij wat er in een specifiek geval mogelijk is bij een kennisinstelling. Dit lijkt voort te vloeien uit een tekort aan tijd dat de door bedrijven afgevaardigde onderzoekers te besteden hebben aan DPI participatie. 2. Interactie binnen Technology Areas Werkzaamheid: Binnen een TA is er op gezette tijden interactie tussen de bedrijven en de uitvoerende onderzoekers, bijvoorbeeld om te zorgen dat in de loop van het onderzoek de industriële relevantie van het onderzoek in beeld blijft. Daarnaast is er tijdens projecten ook op informele wijze contact met kenniswerkers uit het bedrijfsleven, bijvoorbeeld voor het doen van gezamenlijke metingen, of het uitwisselen van monsters. Knelpunten: Het kan voorkomen dat bovenstaande processen niet of onvoldoende werkzaam zijn. Dat hangt sterk af van bijvoorbeeld het functioneren van een PAC, die een grote invloed kan hebben op het succes van de publiek-private samenwerking binnen een TA. Daarnaast is het wel of niet goed functioneren van de interactie binnen TAs afhankelijk van de (al dan niet bewuste) strategie van partnerbedrijven om kennis op passieve wijze te absorberen of om actief mee te werken binnen het DPI project. Zo zijn niet alle bedrijven snel bereid om hele specifieke monsters van hun materiaal met promovendi te delen, en wordt er soms te weinig met de kennisinstellingen afgestemd hoe het project moet worden vormgegeven. Deze afstemming moet van twee kanten komen, beiden mankeren soms. 3. Bescherming van Intellectual Property
50
Werkzaamheid: Partners hebben de zekerheid dat de IP van de DPI projecten duidelijk is geregeld. Daarnaast krijgen zij tijdens de projecten al de kans om de gegenereerde kennis te absorberen, doordat alle output van de onderzoekers eerst aan de bedrijven moet worden voorgelegd. Knelpunten: Het systeem dat voor de screening van publicaties wordt gebruikt kan het idee van ongeïnteresseerdheid wekken. Een PhD student die op gezette tijden materiaal aanleverde ter controle van de partnerbedrijven krijgt bijvoorbeeld nooit een reactie / feedback van de industrie. 4. Faciliteren van ondernemerschap en verzilvering van IP Werkzaamheid: Er is aantoonbare interesse voor en enthousiasme over de werkzaamheden van het DPI Value Centre. Er is een behoorlijk aantal bedrijven geholpen met advies, er zijn met behulp van het VC diverse starters begonnen en het DPI VC werkt actief mee aan het Polymeer Innovatieprogramma, gesteund door Agentschap NL. Knelpunten: Geen bekende. 5. Bureaucratische efficientie Werkzaamheid: De snelheid waarmee de samenwerking wordt vormgegeven wordt verbeterd. De snelheid en efficiëntie waarmee kennis kan worden opgenomen wordt verbeterd. Het MKB geeft aan dat innovatieve trajecten deels mogelijk worden door de bemiddeling van het DPI Value Centre. Knelpunten: Zoals bij 3 al aangegeven is het niet zeker of bedrijven actief gebruik maken van het geboden informatie en controlesysteem.
6. Behouden / uitbreiden van de kennisinfrastructuur Werkzaamheid: Een groot deel van de door DPI aangestelde kenniswerkers vervolgt hun carrière bij een partnerbedrijf of kennisinstelling. Daarnaast heeft DPI een aantoonbare rol in het behoud van senioronderzoekers binnen specifieke, industrieel relevante kennisgebieden die anders met opheffing worden bedreigd. Knelpunten: Het blijkt een voortdurende uitdaging om kennisinstellingen geïnteresseerd te houden in bepaalde industrieel relevante terreinen.
51
Op sommige terreinen is het behoud van de kennisinfrastructuur onzeker. In dit opzicht staat DPI vandaag de dag voor dezelfde uitdagingen als vijftien jaar geleden. Er is een tekort aan studenten chemie, waardoor de financiering voor het vakgebied terugloopt. Zo is bijvoorbeeld de situatie rond de bezetting van een aantal leerstoelen aan de TU/e onzeker. DPI heeft vooralsnog geen rol gespeeld in een mogelijke oplossing van dit probleem. Wanneer er behoefte is aan kennis wordt deze door DPI uit het buitenland gehaald.
7. Internationale werving Werkzaamheid: Een groot deel van de PhD studenten die DPI onderzoek uitvoeren zijn afkomstig uit het buitenland. DPI speelt een actieve rol in de werving van met name Chinese PhD studenten voor kennisinstellingen. Daarnaast is DPI zeer succesvol bij de werving van zowel buitenlandse kennisinstellingen als bedrijven als nieuwe DPI partners. Zo levert DPI ook de randvoorwaarden voor het onderzoek. De bedrijven kunnen zo beschikken over voldoende gekwalificeerde krachten om onderzoek binnen DPI uit te voeren, en de universiteiten kunnen promovendi en postdocs blijven aanstellen. De werving van buitenlandse partnerbedrijven en overheden levert meer fondsen op voor onderzoek en maakt DPI minder afhankelijk van subsidie. Knelpunten: Het is moeilijk aan te tonen wat, naast het verhogen van de inkomsten van DPI, de toegevoegde waarde is van het toenemende aantal buitenlandse partnerbedrijven. Hoewel het aantrekken van jonge buitenlandse onderzoekers de Nederlandse R&D tijdelijk versterkt, is een nadeel dat de meeste buitenlanders Nederland na hun PhD weer verlaten. Het leveren van goede krachten aan de partnerbedrijven is een speerpunt van DPI, die op deze manier ondermijnd lijkt te worden. Hoewel DPI beweerd dat EL&I volledig achter de strategie van DPI staat, is het een belangrijke vraag hoe de deelname van vele buitenlandse bedrijven aan DPI te rijmen is met de filosofie van EL&I om door middel van TTI’s de Nederlandse kenniseconomie te stimuleren. Het is de vraag in hoeverre DPI nu de toekomstige concurrentie opleidt, of dit te vermijden is, en of dit beschadigend is voor de positie van de Nederlandse polymeer R&D.
8. Samenwerking met andere coördinatieorganen Werkzaamheid: Door samenwerking met andere coördinatieorganen vindt afstemming en afbakening van het eigen onderzoek plaats. Er vindt zo geen dubbel werk plaats, wat het rendement van gedane onderzoeksinvesteringen vergroot. Bovendien wordt onderzoek binnen DPI opgepakt, bijvoorbeeld daar waar dit onderzoek binnen BEBASIC stopt. Knelpunten: Geen bekende.
52
Opvallende verschillen met andere organen Een opvallend verschil met bijvoorbeeld ACTS is dat DPI onderzoek sterk gestuurd wordt door de industrie, welke een bepalende stem hebben. Een ander verschil is dat DPI ook activiteiten ontplooit die primair gericht zijn op bedrijven, zoals de medeoprichting en sterke samenwerking met het DPI Value Centre en de Track B projecten van DPI. Daarnaast is zowel de wetenschappelijke output als de output aan patenten hoog. In vergelijking met de andere TTI’s bijvoorbeeld scoort DPI in 2010 even goed als TI Pharma, die zowel 2,5 keer zowel geld als onderzoekers ter beschikking heeft als DPI. DPI heeft van alle TTI’s de meeste buitenlandse kennisinstellingen. De meeste andere TTI’s richten zich meer op de bestaande Nederlandse kennisinfrastructuur. Het is de vraag of de internationale blik van DPI in dit geval te maken heeft met een vermeende inadequaatheid van de Nederlandse kennisinfrastructuur om op de wensen van de industrie in te spelen.
53
Tot slot: DPI en de rol van TTI’s DPI werkt op de manier zoals ze bedoeld is te werken. Bedrijven en kennisinstellingen werken beter samen aan onderzoeksprojecten op het gebied van fundamenteel-strategisch onderzoek. Zowel de industriële research als het onderzoek bij de kennisinstellingen heeft baat bij DPI. Per jaar verschijnen er gemiddeld 16 proefschriften, 135 publicaties en 10 patenten. Wel 22 onderzoekers – de helft van de uitstromende DPI onderzoekers – vindt ieder jaar emplooi bij de academische of industriële partners van DPI, een tiental bij industrie of kennisinstellingen die geen partner van DPI zijn. Wanneer we kijken naar de citatie-impact van publieke onderzoeksinstituten, dan staat DPI over de periode 2005-2008 op plek nummer twee, met een impact van 2,19. Daarmee is DPI de best scorende TTI, en heeft het bovendien nog steeds met afstand het grootste aantal gerapporteerde vindingen van enig TTI. 132 DPI zorgt voor kennisopbouw, de aanwas van nieuwe kenniswerkers voor bedrijven en kennisinstellingen, en voor de overdracht van kennis naar bedrijven en het MKB. Ook nieuwe bedrijvigheid en bestaande MKB bedrijven worden door DPI VC ondersteund en gestimuleerd. Ook meer marktgerichte, medium-term projecten worden door DPI ondersteund, waardoor bedrijven elkaar sneller en makkelijker kunnen vinden en benaderen, waarna met DPI in samenwerking met DPI VC als neutrale bemiddelaar een innovatieve samenwerking tot stand kan komen. Er zijn een aantal zaken dat het DPI uniek maakt. De werkzaamheden van het DPI Value Centre zijn niet typisch voor een TTI. Formeel is DPI VC ook een aparte stichting, hoewel het duidelijk een soort ‘spin-off’ is van DPI. DPI is de enige TTI die kennisvalorisatie in een dergelijke vorm heeft gegoten. Niet zeker is of de meer marktgeoriënteerde, medium-term projecten (de Track B projecten) navolging hebben gevonden bij de overige TTI’s (volgens DPI doen andere TTIs dat wel degelijk). 133 Als TTI lijkt DPI zeer succesvol. In deze studie zijn een aantal mechanismen aangedragen die duidelijk kunnen maken waarom. Omdat TTI’s qua opzet veel overeenkomsten hebben, is de verwachting is dat gelijksoortige mechanismen werkzaam zullen zijn bij andere TTI’s.
Uitdagingen Daarnaast is het duidelijk dat DPI anno 2012 voor een aantal uitdagingen staat. Sommigen hiervan behoorden in 1997 tot de redenen voor de oprichting van DPI. Deze problemen bestaan nog steeds en vragen om voortdurende aandacht. De verwachting is dat andere TTI’s kampen met soortgelijke uitdagingen.
132
DPI jaarverslagen 1998 t/m 2010; M.A.J. Michels, Wanorde en structuren (Eindhoven 2012) 21. Het overzicht dat Technopolis van de TTI’s heeft gemaakt geeft (ook voor DPI) geen informatie over ‘Track B’ projecten: J. Deuten, J. en F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012). Volgens DPI maken andere TTIs wel degelijk gebruik van dergelijke ‘Track B’-achtige constructies. 133
54
Eén van de uitdagingen betreft het handhaven van de huidige positie binnen het industriële en academische polymeerveld, terwijl DPI in een relatief kwetsbare positie verkeert omdat zij nog steeds grotendeels afhankelijk is van subsidie. Een andere uitdaging heeft betrekking op de vermeende inadequaatheid van de Nederlandse kennisinfrastructuur om op sommige punten op de wensen van de industrie in te spelen. Het blijkt (voor sommige TAs meer dan voor anderen) een voortdurende uitdaging om de industriële partners geïnteresseerd te houden en daadwerkelijk actief te laten participeren en mee discussiëren in de formulering van onderzoeksthema’s. Daarnaast blijkt het tevens een voortdurende uitdaging om kennisinstellingen geïnteresseerd te houden in bepaalde industrieel relevante terreinen. Op sommige terreinen is het behoud van de kennisinfrastructuur onzeker. In dit opzicht staat DPI vandaag de dag voor dezelfde uitdagingen als vijftien jaar geleden.
Absorbative capacity bij de industrie Maar in vijftien jaar tijd is er wel degelijk veel veranderd binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur, wat heel nieuwe problemen met zich meebrengt, en waar DPI ook mee te maken krijgt. Het is het waard om een specifiek probleem hier verder te belichten, namelijk één die tot nu toe niet in deze studie naar voren is gekomen. Het betreft hier de mogelijkheid die de industrie heeft om de kennisinstellingen aan te sturen en de ontstane kennis te absorberen en te gebruiken. Kort gezegd betreft het hier de ‘absorbative capacity’ van de polymeerindustrie. Dit is een belangrijk onderwerp, omdat deze mogelijk kan bijdragen aan het veroorzaken en verergeren van enkele andere problemen die in deze studie worden behandeld. Al vlak na de opening van het DPI kwamen waren hier bezorgde geluiden over te horen. Net een jaar later werd de voormalige Shell-onderzoeker M.A.J. Michels dankzij steun van DPI benoemd tot hoogleraar Polymeerfysica te Eindhoven. Michels was zeer positief over het DPI, maar waarschuwde ook voor belangrijke veranderingen in het academische én het industriële onderzoek. Vooral binnen de grote industrieën werd volgens hem ‘juist de eigen generieke en langetermijnresearch, die altijd bij uitstek geschikt was voor universitaire samenwerking, steeds meer gezien als een kostenpost die niet langer kan worden verantwoord.’ Met als gevolg een forse reductie van het aantal industriële onderzoekers. ‘Ontegenzeggelijk is de grens tussen fundamenteel en toegepast onderzoek aan polymeren en andere materialen opgeschoven in de richting van de universiteiten’.134 De DSM-chemicus G.J.M. Gruter, in 1999 benoemd tot deeltijdhoogleraar polymeerkatalyse te Eindhoven, signaleerde deze trend ook. ‘In industrial research there is an unmistakable shift from generating knowledge and solving problems by experimental work, towards detecting, selecting and absorbing knowledge from the external knowledge infrastructure and adapting it to specific situations.’135 En daar school een gevaar in. Het exploratieve onderzoek kon niet zomaar worden uitbesteed aan de universiteiten. D.J. Sikkema, die na dertig jaar werk bij Akzo en Acordis deeltijdhoogleraar polymeerontwerp en synthese werd, onderschreef deze 134
M.A.J. Michels, Ketens van onderzoek, oratie (Eindhoven 1999) 20-21. G.J.M. Gruter, Fantastic plastic. Modern chemical tools in polymer catalysis r&d, oratie Eindhoven (Eindhoven 2002) 25-26. Ten tijde van zijn oratie in 2002 was Gruter inmiddels werkzaam bij Avantium.
135
55
opvattingen en meende dat de industrie moest blijven beschikken over voldoende eigen en ervaren onderzoekers. Van een vruchtbare samenwerking met kennisinstellingen kon anders geen sprake zijn, want dan was de industrie niet eens in staat onderzoeksopdrachten op te stellen, voorstellen te beoordelen of de resultaten van onderzoek te interpreteren.136 Waar Michels, Sikkema en Gruter voor waarschuwden leek rond 2000 werkelijkheid te worden. In hetzelfde jaar dat Sikkema zijn oratie uitsprak, besloot AKZO besloot haar corporate research te sluiten.137 DSM bracht het fundamentele onderzoek sterk terug, en Shell zette het zelfs geheel stop. Het fundamentele onderzoek bij de grote polymeerbedrijven verdween vrijwel geheel.138 In 2011 keek scheidend hoogleraar Piet Lemstra in verbittering om, en verzuchtte dat de publiek-private samenwerking – gecoördineerd door zijn geesteskind DPI – door het decimeren van de industriële R&D sinds 2000 totaal niet meer functioneerde. De belangrijke functie die het academische onderzoek volgens hem kon hebben voor de industrie werd zo – aldus Lemstra – volledig teniet gedaan. DPI was volgens hem niet in staat om deze ontwikkeling te counteren.139 Nu staat Lemstra bekend om zijn controversiële uitspraken, maar niettemin bevat zijn boodschap een bezorgdheid welke al de eerste jaren van het bestaan van DPI door verschillende hoogleraren werd gedeeld. Daarnaast bevestigt een PhDstudent van de TU/e dat de hoeveelheid tijd en moeite die de bedrijven in het samenstellen van de onderzoeksagenda en het begeleiden van de daaruit voortvloeiende projecten, nogal kan tegenvallen. Kennelijk steken niet alle bedrijven evenveel tijd en moeite in de begeleiding en formulering van projecten. De Directeur Research van Teijin Aramid zegt dat tijd in de DPI projecten stoppen en de interactie met kenniswerkers aangaan het bedrijf wel degelijk meerwaarde oplevert. Het is tekenend dat eenzelfde conclusie wordt getrokken in een studie uit 2004. De auteurs van het artikel vonden dat zowel interne R&D capaciteiten, het hoogopgeleide personeel en haar toegang tot externe kennisbronnen en de mogelijkheden om daar de interactie mee aan te gaan, de innovatieve prestaties van bedrijven verhoogden. Ze wezen op de noodzakelijkheid om zowel interne R&D capaciteiten en human capital op te bouwen, samen met netwerkmogelijkheden en het gebruik van externe kennisbronnen. De één zou niet als substituut voor de ander mogen worden gezien.140 Naast het belang van de structuur, cultuur en strategie van bedrijven is het tevens van belang dat de ‘absorbative capacity’ van bedrijven intact blijft om te kunnen profiteren van de door DPI-projecten gegenereerde kennis. Hoewel er op dit gebied zeker ontwikkeling is geweest, lijkt dit probleem na vijftien jaar nog steeds actueel.
136
D.J. Sikkema, Ad Astra, oratie Eindhoven (Eindhoven 2000) 5-6. P. Lemstra, Polymeren van… uit Nederland, afscheidsrede TU/e (Eindhoven 2011) 28. 138 Homburg, Speuren op de tast, 49. 139 H. Verrijt, ‘“Topinstituut is sociaal afvoerputje”’, in: Eindhovens Dagblad (30 september 2011) 19; P. Lemstra, Polymeren van… uit Nederland, afscheidsrede TU/e (Eindhoven 2011); P. Lemstra, interview met de auteur, 12 oktober 2011. 140 Y. Caloghirou, I. Kastelli, A. Tsakanikas, ‘Internal capabilities and external knowledge sources: complements or substitutes for innovative performance?’, Technovation 24 (2004) 29-39; 37-38. 137
56
De volhardende kloof Ondertussen lijken ook kennisinstellingen in zekere zin een kloof tussen industrie en universiteit in stand te houden. Het gevaar voor het afbrokkelen van de academische interesse in bijvoorbeeld polyolefine werd al in de jaren zeventig gesignaleerd, en in 2006 leek het probleem weinig aan actualiteit te hebben ingeboet. Vincenzo Busico, hoogleraar aan de Frederico II University of Napels en Scientific Chairman van de DPI Programme Area Polyolefine, verwoordde het als volgt: ‘Polyolefins sell very well on the market but much less so in science.’141 Het wordt, aldus Busico, gezien als een volwassen veld van onderzoek door academici, maar de kansen voor nieuwe doorbraken zijn nog steeds zeer hoog. De interesse bij de industrie neemt ondertussen niet af. ‘As a result, a gap is widening between academia and industry, the latter being often unable to identify high quality academic partnerships for extramural projects, and to recruit young research staff with a special training.’ 142 Zoals we in hoofdstuk 4 zagen, moeten Nederlandse bedrijven op het terrein van polyolefine vandaag de dag vaak noodgedwongen hun toevlucht nemen tot buitenlandse kennisinstellingen. Wat zijn de gevolgen van problemen binnen bijvoorbeeld de industriële absorbative capacity en het kennisgat dat op het gebied van polyolefine nog steeds lijkt te bestaan? Is DPI in staat om dergelijke problemen het hoofd te bieden? Verdere studie zou hier antwoord op moeten geven. Na vijftien jaar onderzoekscoördinatie is het duidelijk dat DPI een succesvolle rol speelt in het Nederlandse polymeerveld. Dat die rol onverminderd belangrijk is, blijkt uit de zekere actualiteit welke bepaalde uitdagingen waar zij in 1997 voor stond nog steeds bezitten.
141 142
Citaat in: DPI Annual Report 2006, 13. Citaat in: DPI Annual Report 2006, 14.
57
58
6. Bronnen Interviews Dr. Jacques Joosten
Managing Director, DPI
20 maart / 4 april 2012
Prof.dr. Martien Cohen Stuart
Scientific Director, DPI
5 april 2012
Ir. Femke Markhorst
Manager New Business, DPI VC
4 april 2012
Ir. Drs. Arie Brouwer
Directeur, DPI VC
4 april 2012
Dr. Jan Stamhuis
Program Manager Polyolefins, DPI
28 maart 2012
Dr. Jan Roos
Directeur Research, Teijin Aramid BV
18 april 2012
Tonnis Hooghoudt
Directeur Ioniqa Technologies BV
11 mei 2012
Henry van Tilburg
Directeur Colorex Master Batch BV
14 mei 2012
Anonieme PhD student
werkt aan een DPI project bij de TU/e
9 mei 2012
Prof.dr. P. Lemstra, interview met de auteur, 12 oktober 2011.
Audiovisuele bronnen VPRO Tegenlicht: ‘Holland gets talent’, televisie-uitzending van 14 november 2011. Zie: http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2011-2012/kennis-en-innovatie/holland-gets-talent.html
Literatuur Adams N. en US Schubert, 2005. ‘From science to innovation and from data to knowledge: e-Science in the Dutch Polymer Institute’s high-throughput experimentation chain’, QSAR & Combinatorial Science 24, 58-65. Adviesgroep Materialen 1991. Eindrapport: Materiaal om mee te werken. Brief van de Minister van Economische Zaken, 30 januari 2006: Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 XIII, nr. 66.
59
Caloghirou, Y, I. Kastelli, A. Tsakanikas, ‘Internal capabilities and external knowledge sources: complements or substitutes for innovative performance?’, Technovation 24 (2004) 29-39; 37-38. Deuten, J. en F. Zuijdam, Inventarisatie TTI’s. Een quick scan van de Technologische Topinstituten (Technopolis-group 2012) DPI Annual Report 1998 t/m 2011 Een duurzame toekomst met polymeren (SenterNovem 2008) Een duurzame toekomst met polymeren (Agentschap NL 2010) Een duurzame toekomst met polymeren (Agentschap NL 2012) Gruter, G.J.M., Fantastic plastic. Modern chemical tools in polymer catalysis r&d, oratie Eindhoven (Eindhoven 2002). Hessels, LK 2012. Coordination in the Science System. Theoretical framework and a case study of an intermediary organization, Rathenau Instituut working paper 1205. Hollestelle, MJ 2012. ‘Academic Plastic? The Development of Dutch Polymer Science, 1945-1970’, in: H. Zuidervaart, I. Nieuwland, E. Jorink (eds.), Locations of Knowledge (Amsterdam). Hollestelle, MJ 2012. ‘De academische polymeerwetenschap in Nederland, 19452011: visies op haar nuttigheid bij universiteit en industrie’, in: L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans (red.), Het aanzien van de Nederlandse universiteiten. Over de geschiedenis van het beeld en zelfbeeld van de Nederlandse universiteiten sedert 1876 (Hilversum). Homburg, E., Speuren op de tast. Een historische kijk op industriële en universitaire research, Oratie Universiteit Maastricht (Maastricht 2003) Knecht, JH en RAJ van Loen 2006. Octrooieeractiviteiten (Octrooicentrum Nederland).
Technologische
topinstituten.
Lemstra, P. Polymeren van… uit Nederland, afscheidsrede TU/e (Eindhoven 2011). Markhorst, FE 2009. Open Innovation in the Polymer Industry, Masters thesis, TU/e. Michels, M.A.J., Ketens van onderzoek, oratie (Eindhoven 1999). Michels, M.A.J., Wanorde en structuren. Afscheidscollege (Eindhoven 2012). NOWT 2005. Wetenschaps- en Technologie- Indicatoren 2005. NOWT 2010. Wetenschaps- en Technologie- Indicatoren 2010.
60
Quick Guide. Short explanation of participant roles and project phases (DPI, Eindhoven). Sikkema, D.J., Ad Astra, oratie Eindhoven (Eindhoven 2000). Struik, LCE 2007. Polymeerfysika. Terugblik op 22 jaar Twente, afscheidscollege. Struik, L., P. Lemstra e.a., Business Plan Leading Technological Institute Polymers & Polymer Processing (s.n., s.a.). Van Gils, MJGM 2010. The organization of industry-science collaboration in the Dutch chemical industry. Veen, G. van der e.a. 2005. Evaluating leading technological institutes, final report. (Technopolis) Verrijt, H., ‘“Topinstituut is sociaal afvoerputje”’, in: Eindhovens Dagblad (30 september 2011) 19. Wesselman, P. (2011), Onderzoekscoördinatie door regieorgaan ACTS: een casestudy (Rathenau Instituut 2011).
61
62
7. Dankwoord De auteur wil iedereen bedanken die de tijd heeft genomen om deel te nemen aan de interviews: Jacques Joosten, Martien Cohen Stuart, Femke Markhorst, Arie Brouwer, Jan Stamhuis, Jan Roos, Tonnis Hooghoudt, Henry van Tilburg en een anonieme PhD student van de TU/e. Shila de Vries (Manager IP en Legal Matters, DPI) en Femke Markhorst worden met name bedankt voor het minutieuze nalopen van dit rapport. Laurens Hessels van het Rathenau Instituut wordt in het bijzonder bedankt voor zijn input, commentaar, geduld en vele nuttige suggesties.
Mijn buitengewone dank gaat uit naar Ineke Froon; zij weet waarom.
63
64