ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED -SAMENVATTENDE VERSIE 1 augustus 2012 -
1
Inleiding en missie De exploitatie van vastgoed dat dienstbaar is aan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen en aan het leveren van maatschappelijke diensten komt in een spagaat. De overheid trekt zich meer en meer terug uit arrangementen die tot nog toe onder eindverantwoordelijkheid van de gemeenschap werden gegarandeerd. Als gevolg daarvan komen de eindverantwoordelijkheid en de risico’s volledig te liggen bij de producenten van maatschappelijke diensten, in het bijzonder die op het gebied van zorg, welzijn, onderwijs, wonen, leefbaarheid en integratie. En dat geldt dan zowel voor de productie van die diensten als voor de exploitatie van het daarbij ingezette vastgoed. Vanuit de historie zijn beide dimensies van bedrijfsvoering zodanig met elkaar verkleefd dat de risico’s, die samenhangen met de eigendom van vastgoed, niet worden onderkend. Derhalve worden die risico’s niet effectief geadresseerd. Maatschappelijke dienstverleners lopen daarom grote risico’s met als gevolg dat de continuïteit van hun dienstverlening bij vastgoedmissers al gauw in het geding is. Voor woningcorporaties geldt sinds hun bedrijfseconomische verzelfstandiging hetzelfde. Ook bij hen zijn de maatschappelijke doelstellingen en de vastgoedexploitatie nagenoeg volledig met elkaar verkleefd. Hoewel zij minder kwetsbaar zijn, leidt deze verkleving ook bij hen inherent tot suboptimale resultaten, zowel op bedrijfsniveau als in het bezit en beheer van vastgoed. Dit suboptimale resultaat wordt nog eens versterkt doordat alle denkbare vastgoedeconomische functies zodanig met elkaar zijn verknoopt dat niet meer duidelijk is wanneer, door wie, in welke mate, welk resultaat wordt behaald. Eigenlijk mag het geen verbazing wekken dat op gezette tijden vrijwel iedereen ontevreden is over de verrichtingen van corporaties. Zowel op het gebied van hun fysieke doelstellingen, als op die van hun maatschappelijke opdrachten, hun financiële en vastgoedprestaties. Dit verre van optimaal functioneren van delen van de corporatiesector ontlaat zich in inefficiënties op de door hen bestreken markten, krimp en concentratie in de sector, gedwongen ontmantelingen van vastgoedvoorraden en een zich steeds herhalende management- en toezichtproblematiek. Indien corporaties geen radicale aanpassingen doorvoeren in hun focus, structuur en processen, zullen deze trends zich in de toekomst in versterkte mate voortzetten. Verkleving van maatschappelijke en bedrijfseconomische doelstellingen en verknoping, binnen één organisatie, van verschillende rollen binnen de vastgoedkolom, leidt tot suboptimale resultaten op vrijwel alle activiteitgebieden. Het Lectoraat streeft er naar dit aannemelijk te maken, beter: te bewijzen. En structurele, duurzame oplossingen te bieden voor de inzet, ten gunste van maatschappelijke doelstellingen, van vermogen, belichaamd in vastgoed van maatschappelijke dienstverleners. Het Lectoraat Maatschappelijk Vastgoed werkt daarom aan theoretisch en praktisch gefundeerde oplossingen. Implementeerbaar en innovatief. De oplossingen zullen er op zijn gericht om de geschetste onduidelijke en voor de continuïteit risicovolle situaties van maatschappelijke dienstverleners en woningcorporaties te beëindigen, zonder verlies van maatschappelijke functies. ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
2 En wel door ontwikkeling van instrumenten en de advisering van hervormingen. Aldus beoogt het Lectoraat bij te dragen aan het ontstaan van een nieuw perspectief op 21 e eeuws rentmeesterschap. Een perspectief waarin het maatschappelijk vermogen dat vorige generaties hebben opgebouwd, beschikbaar blijft voor toekomstige generaties. Een perspectief ook, waarin het op dat vermogen te behalen rendement wordt besteed op basis van steeds te hernieuwen maatschappelijke consensus. Aldus ligt de missie van het Onderzoekprogramma binnen de contouren van maatschappelijke ordeningvraagstukken. Deze memo is een samenvatting, voor gespreksdoeleinden, van het uitvoerige ONDERZOEKPROGRAMMA VAN HET LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED aan de HOGESCHOOL ROTTERDAM (Eskinasi,Teuben, Vlak, Vroemen, Worms, 2012). Daarin zijn gedetailleerde beschrijvingen opgenomen van de missie en doelstellingen van het programma, van het Research Design, de meerjarenplanning 2012 – 2016, als ook van de organisatorische aspecten; en bijlagen met toelichting op methodologie en analysetechnieken. Het Onderzoekprogramma zelf is weer een verdere, onderzoekmatige en programmatische invulling van het gedachtegoed, zoals dat is verwoord in de openbare les van Arnoud Vlak in 2011 “Maatschappij en Vastgoed bevrijd uit de Gordiaanse knoop, een nieuwe logica voor de inzet van vastgoed ten behoeve van maatschappelijke diensten” (Vlak et al, 2011). Begripsafbakening van maatschappelijke diensten en maatschappelijk vastgoed Maatschappelijk vastgoed bestaat niet, zoals in voornoemde openbare les wordt gesteld. Stenen zijn niet sociaal. Alleen wát je ermee doet, maakt maatschappelijk verschil. Er is in de vastgoedeconomie geen aparte sector “maatschappelijk vastgoed”, zoals dat wel het geval is met woningen, kantoren, winkels, en bedrijfsruimten. Dat neemt niet weg dat wel sprake is van een omvangrijke, complexe voorraad vastgoed die gedurende een bepaalde tijd ingezet wordt bij het leveren van maatschappelijke diensten. In het kader van het Lectoraat is “maatschappelijk vastgoed” dan ook een synoniem voor vastgoed dat gedurende een zekere tijd ingezet wordt bij het leveren van “maatschappelijke diensten”. Onder “maatschappelijke diensten” worden in dit verband verstaan al die diensten die door instellingen en bedrijven worden voortgebracht op basis van publieke financiering en/of met staatsteun faciliteiten. Met “publieke financiering” wordt de situatie bedoeld waarin de uitvoering van maatschappelijke dienstverlening geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd met bijdragen in de vorm van overdrachtsuitgaven via de overheid. Deze definitie omvat daarom de bijdragen die rechtstreeks aan instellingen of bedrijven worden gedaan, op basis van het principe van de sturing van het aanbod van diensten. De definitie omvat daarom niet het stimuleren, met overdrachtsuitgaven, van de vraag die huishoudens naar zekere (maatschappelijke)diensten uitoefenen. Onder “staatsteun faciliteiten” worden in dit Onderzoekprogramma verstaan de bijzondere fiscale of financiële faciliteiten vanuit de overheid die weliswaar geen directe financiële bijdrage inhouden aan de dienstenverlening, maar die wel een economisch voordeel voor de exploitant van die diensten opleveren. Staatssteunfaciliteiten hebben dus wel degelijk een, vanuit de politiek bedoeld, sturend karakter. Aldus valt het publiek gefinancierde onderwijs binnen de definitie van ‘maatschappelijke diensten’, terwijl de kinderopvang daarbuiten valt.
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
3
Gebiedsafbakening Het gaat het Lectoraat dan ook om de bijzondere interactie tussen het door instellingen en bedrijven leveren van ‘maatschappelijke diensten’ en het vastgoed dat deze partijen daarvoor ter beschikbaar hebben en inzetten. De problematiek van het investeren in en het exploiteren van maatschappelijk vastgoed wordt in het Onderzoekprogramma primair belicht vanuit de bedrijfs- & macro economie en de bedrijfskunde. Andere aspecten zoals de ecologische, energetische, logistieke, architectonische, bouwkundige of sociale functies die maatschappelijk vastgoed ook heeft, mede in interactie met de gebouwomgeving, staan in het kader van het Lectoraat in eerste instantie niet voorop, maar vervullen een functie in de rand voorwaardelijke sfeer. Aan de hand van de resultaten van het, primair economisch en bedrijfskundig, onderzoek kan in latere instantie worden besloten tot verdieping, waarbij juist een of meer van de genoemde niet-economische of niet-bedrijfskundige aspecten meer prominent worden. Doelstellingen, onderzoeksvragen en hypothesen Het Onderzoekprogramma heeft de volgende dubbele doelstelling:
Het ondersteunen van maatschappelijke dienstverleners bij de professionalisering van hun rol als eindgebruiker van vastgoed Het leveren van bijdragen aan de academische, maatschappelijke en bestuurlijke discussies over de optimalisatie van de inzet, ten behoeve van maatschappelijke doelstellingen, van (rendement op)(vermogen besloten in) vastgoed van maatschappelijke dienstverleners. Deze bijdragen krijgen vorm in het sparren met interne en externe deskundigen (b.v. in de Begeleidingcommissie), in seminars, presentaties, colleges, “policy statements”, verantwoordingen en publicaties.
De centrale vraagstelling achter deze doelstellingen van het Onderzoekprogramma luidt als volgt:
Op welke wijze kan scheiding van dienstverlening, vastgoed en vermogen bijdragen aan een duurzame business case voor de inzet van rendement op maatschappelijk vermogen, ter financiering van de maatschappelijke noden en behoeften van de toekomst?
Aan deze centrale vraagstelling is een te toetsen centrale nulhypothese verbonden, die als volgt luidt: Publiek gefinancierde maatschappelijke dienstverleners gaan significant minder efficiënt om met vastgoed dan privaat bekostigde organisaties, wat ertoe leidt dat er ruimte is voor herbezinning van de rol die vastgoed heeft binnen de exploitatie en de activa van deze dienstverleners; een herbezinning in de richting van alternatieve, meer marktconforme vastgoedexploitatie- en beheermodellen. Allereerst moet aannemelijk gemaakt dan wel bewezen worden dat publiek bekostigde dienstverleners minder efficiënt omgaan met het vermogen dat in vastgoed is geïnvesteerd dan privaat gefinancierde, naar aard en doelstellingen vergelijkbare, organisaties. ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
4
Ook moeten de effecten van wijzigingen in de bekostiging stelsels van maatschappelijke dienstverlening in beeld gebracht worden. Evenals de vele aspecten die verbonden zijn aan het afstoten van het eigendom van vastgoed in bv. een ‘sale & lease back’-, respectievelijk ‘sale & management back’ constructie. Tenslotte is het nodig een goed doordacht, getoetst en gedragen alternatief aan te dragen . Het is de ambitie van het Lectoraat om een adviseringsmodel op te zetten om maatschappelijke dienstverleners te ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van het voor hen optimale huisvesting/vastgoed- beleid. Bij de toetsing van de centrale nulhypothese en de uitwerking van de centrale vraagstelling spelen de volgende deelvragen: 1. Wat zijn de verschillen in kostenkengetallen met betrekking tot de beschikbaarheid en het gebruik van vastgoed tussen a) publiek gefinancierde en/of met staatsteun gefaciliteerde dienstverleners (onderzoeksgroep) en b) vergelijkbare, maar privaat gefinancierde, organisaties (controlegroep)? 2. Welke omgeving-, beleid- en organisatiekenmerken zijn verantwoordelijk voor de verschillen in de financieel-economische resultaten van een maatschappelijk dienstverlener, a) voor en b) na de invoering van de, zoals de Normatieve Huisvesting Component in het nieuwe vergoedingenstelsel voor zorginstellingen? Welke effecten hebben de bijbehorende veranderende sturingsmogelijkheden? 3. Wat zijn voor Nederlandse maatschappelijke dienstverleners de argumenten, randvoorwaarden, uitvoeringsaspecten en verwachte resultaten van het in eigendom afstoten van vastgoed dat bij de maatschappelijke dienstverlening wordt ingezet? Indien nuttig kan bij de beantwoording van deze vraag het functioneren van het gebouw binnen de gebouw- en gebiedsomgeving worden betrokken. 4. Hoe kan de institutionele en maatschappelijke verankering van trustvermogens bij voorkeur vorm worden gegeven en hoe kan het transitiepad er naar toe worden georganiseerd? Selectie van doelgroepen maatschappelijke dienstverleners Het is essentieel om ten behoeve van het onderzoek de juiste groepen maatschappelijke dienstverleners te selecteren uit het brede palet van al dan niet ‘maatschappelijke’ dienstverleners, publieke vastgoedorganisaties, overheidsbedrijven en andere eigenaren van vastgoed. Bij de definitie van maatschappelijke dienstverleners staat voor het Lectoraat de achterliggende bekostigingsstructuur centraal. Het Onderzoekprogramma richt zich primair op a) Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs (mbo, hbo, wo en volwasseneneducatie, b) Nederlandse zorginstellingen in de care sector en c) woningcorporaties. De relatie tussen de sectoren ad 1 en ad 2 en deelvragen 1 en 2 hierboven, ligt voor de hand. Ten behoeve van deelvraag 3 is het nodig vergelijkingen te maken met bedrijven en buitenlandse maatschappelijke dienstverleners, terwijl woningcorporaties een belangrijk onderwerp van studie zijn in deelvraag 4.
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
5
Methodologische aspecten Methodologische aspecten van deelvraag 1 De ambitie van deelvraag 1 is het bewijzen van verschillen, tussen maatschappelijke dienstverleners enerzijds en privaat gefinancierde dienstverleners anderzijds, in de efficiency van het vastgoedgebruik. De nulhypothese voor deelvraag 1 kan als volgt geformuleerd worden: Publiek bekostigde organisaties gaan significant minder efficiënt met vastgoed om dan privaat gefinancierde, maar verder vergelijkbare, organisaties. Publiek bekostigde maatschappelijke dienstverleners vormen dus de onderzoeksgroep en privaat gefinancierde de controlegroep. Om het bewijs van efficiency(verschillen) te kunnen leveren is het in eerste instantie nodig om middels een steekproef een representatief beeld van het vastgoedgebruik van zowel de onderzoek- als de controlegroep te verkrijgen. De tweede stap in de bewijsvoering is een verschiltoets, op deze kenmerken, van de trekkingen uit beide steekproefpopulaties. Methodologische aspecten van deelvraag 21 De tweede deelvraag is analytisch vergelijkbaar met de eerste: ook hier is een verschiltoets het analyse-instrument. Het gaat hier om een pre-test en post-test voor en na de wijzigingen van het bekostigingsstelsel, reden waarom de focus ligt op zorginstellingen in de care sector. De nulhypothesen voor deze deelvraag luiden als volgt: Publiek bekostigde zorginstellingen in de care zien als gevolg van de stelselwijzigingen hun financieel-economische resultaten significant verslechteren. Publiek bekostigde zorginstellingen (care) zullen na de stelselwijziging hun financieel-economische resultaten positief kunnen beïnvloeden door over te gaan tot sale en lease back van (een groot deel van) hun vastgoed. Waar deelvraag 1 vooral neerkwam op het doormeten van gebouwenportefeuilles, legt deelvraag 2 meer nadruk op het doorrekenen van verschillende scenario’s per zorginstelling: voor en na de stelselwijzigingen en met of zonder bijsturingopties. Ook hier spelen weer controlevariabelen en rol als type, omvang en verdere context van de organisatie. Methodologische aspecten van deelvraag 32 Deelvraag 3 betreft de resultaten en aandachtspunten van sale & lease back constructies van vastgoed. Naast een kwantitatief deel (dataverzameling en de doorrekening van scenario’s) is hier ook een stevig kwalitatief onderzoekdeel aan de orde. Het kwantitatieve onderzoeksdeel is weer gericht op een pretest en post-test van efficiency van vastgoedgebruik en – eigendom en financieel-economische resultaatindicatoren voor en na de introductie van sale & lease back. 1 2
Blz 4 hierboven Blz 4 hierboven
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
6
Ook voor het onderzoek naar de beantwoording van deze deelvraag is een nulhypothese te formuleren: Organisaties die tot sale & lease (c.q. management) back van vastgoed zijn overgegaan, laten ceteris paribus een toename zien van zowel financieel-economische resultaten als efficiëntie van hun vastgoedgebruik. Door middel van gestructureerde diepte-interviews moet het kwalitatieve deel inzicht geven in argumentatie, randvoorwaarden, uitvoeringsaspecten en andere relevante aandachtspunten. Anders dan deelvragen 1 en 2 wordt geen statistische representativiteit nagestreefd. Er zijn nog weinig gevallen bekend, waarin sale & lease back is doorgevoerd. De nadruk dient daarom te liggen op inzichtvolle case studies en aanbevelingen voor partijen die sale & lease back overwegen. Methodologische aspecten van deelvraag 43 Het Lectoraat richt zich op het verkennen van de mogelijkheden en op het ontwikkelen van werkbare concepten en deeloplossingen voor de vele aspecten van de splitsing van vastgoed en vermogen en van de vorming tot maatschappelijke trust funds; funds, ter financiering van maatschappelijke behoeften in de toekomst. Deelvraag 4 wijkt daarom in methodologisch opzicht af van de andere deelvragen. Het betreft hier verkennend en ontwerpend onderzoek naar a) juridische, fiscale, financiële en organisatorische grondslagen van de trust funds (intern), naar b) de financieel-economische, formele en juridische verhoudingen tussen trust funds, overheid, vastgoedbedrijven, corporaties en vragers naar en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening, en naar c) het transitie pad naar deze nieuwe situatie. De aanpak bestaat uit het houden van thematische denktanksessies, met gebruikmaking van creatieve technieken, gestructureerde uitwerking, simulatie, (na)bespreking met expert panels, belanghouders, beleidsmakers en bestuurders. Datamanagement en analysetechnieken Om de te verzamelen data zo beschikbaar en betrouwbaar mogelijk te maken is het noodzakelijk om aan te sluiten bij beproefde en erkende methodische standaarden. Het Lectoraat wil uitspraken doen over de efficiency en risico-content van vastgoedgebruik door maatschappelijke dienstverleners. Deze partijen hebben de beschikking over één of meerdere vastgoedobjecten (‘gebouwen’). Veel van de toetsing punten met betrekking tot efficiënt gebruik zullen meetbaar zijn op het niveau van deze vastgoedobjecten. Een groot deel van de dataverzameling zal zich dan ook richten op het gebouwniveau. Het uitvoerige Onderzoeksprogramma noemt daarvoor ook nog een aantal andere argumenten. Voor zover voor de analyse relevant, worden in het onderzoek ook aspecten betrokken die liggen op gebied- en organisatieniveau. Belangrijke analyse-instrumenten in het kwantitatieve deel van het onderzoek zijn het zgn. Data Requirement Form en een adequaat, getest rekenmodel.·. 3
Zie Blz 4 hierboven
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
7
Fasering en planning4 Het hierboven beschreven Onderzoekprogramma zal in vier fasen worden uitgevoerd, in de periode 2012-2016. Vanzelfsprekend zal in de eerste fasen van het onderzoek een inventarisatie worden gemaakt van de omvang, breedte en diepte van de vraag in de “markt”(overheden en instellingen in de sectoren zorg- en onderwijs en corporaties) naar de analyses en uitkomsten van het onderzoek. Alsook van de interesse voor samenwerking met het Lectoraat, gericht op herijking, vernieuwing en implementatie van het vastgoedmodel in de genoemde instellingen. De eerste fase zal mede gericht zijn op het opzetten en inbedden van de onderzoekorganisatie binnen de Hogeschool Rotterdam, maar ook binnen het werkveld van maatschappelijke dienstverleners. Daarnaast wordt in deze fase een methodologische basis gelegd voor de ontwikkeling van een Data Requirement Form en een rekenmodel. Fase 2 staat centraal in het Onderzoeksprogramma en betreft dataverzameling over de efficiency van het vastgoedgebruik bij maatschappelijke dienstverleners. Daarnaast omvat deze fase het uitvoeren van verschiltoetsen tussen publiek en privaat gefinancierde organisaties, resp. tussen de situatie voor en na wijziging van het bekostigingsstelsel, resp. tussen de situatie voor en na de introductie van sale & lease back constructies. Fase 2 gaat ook in op meer kwalitatieve zaken als argumentatie, randvoorwaarden en uitvoeringaspecten. Om de dataverzameling voor deze vragen goed te laten verlopen is het nodig om in fasen 2 en 3 instrumentaria te ontwikkelen en deze in eerste instantie toe te passen in een pilot. Vervolgens moet in fase 3 ervaring worden opgedaan met opschaling van de inzet van dit instrumentarium naar een omvangrijke steekproef. Het vooronderzoek in deze fase dient daarom ook als leermoment voor de werkwijze van het onderzoekteam. Vervolgens wordt de dataverzameling opgeschaald tot een niveau waarbij de gewenste statistische significantie behaald kan worden. Fase 4 omvat het formuleren van de (impact van de) onderzoekconclusies, het opzetten van een praktisch adviseringsmodel en evaluatie, presentatie en verantwoording van het onderzoek. Onderwijs- en publicatiestrategie Kennisontwikkeling zonder kennisoverdracht staat gelijk aan vermogen zonder rendement. Het Lectoraat streeft er daarom actief naar bij te dragen aan het onderwijs, primair aan de Hogeschool Rotterdam zelf, en secundair aan andere hoger onderwijsinstellingen. Onderzoek en onderwijs zullen via het Lectoraat nauw met elkaar verbonden zijn. De resultaten van het uitgevoerde werk van studenten in het praktijkgestuurde onderwijs worden aan de opdrachtgevers teruggegeven (Outside in - Inside out). Studenten krijgen door het deelnemen aan projecten in het kader van dit Onderzoekprogramma tevens het onderzoekend en ontwikkelend vermogen dat ze in hun beroepspraktijk nodig zullen hebben. Docenten van de opleiding Vastgoed & Makelaardij van de Hogeschool Rotterdam worden door hun inzet in de Kenniskring betrokken bij het Lectoraat Maatschappelijk Vastgoed. Het Lectoraat richt zich in haar publicatie- (en samenwerking)strategie primair op twee doelgroepen: 4
Zie gedetailleerder het integrale onderzoekprogramma
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
8 a) maatschappelijke dienstverleners die hun vastgoedgebruik willen professionaliseren en b) een bredere en meer divers samengestelde doelgroep die zich, ten gunste van maatschappelijke doelstellingen, richt op het optimaliseren van de inzet van vastgoed van maatschappelijke dienstverleners. Secundair richt het Lectoraat zich ook op de academische gemeenschap voor verdere verspreiding en toetsing van de ontwikkelde kennis. Het is daarom zaak het Onderzoek en de resultaten daarvan te publiceren in zowel vak- als wetenschappelijke tijdschriften, gericht op beide primaire doelgroepen. Het ligt voor de hand dat dit zwaardere Nederlandstalige media met een landelijk bereik zullen zijn. De tweede lijn van de publicatiestrategie is meer gericht op de internationale academische wereld. Naast de publicaties en artikelen in Nederlandse en internationale tijdschriften is het noodzakelijk dat het Lectoraat actief betrokken is bij conferenties, symposia en andere bijeenkomsten over het onderwerp, in te vullen door middel van lezingen en andere bijdragen. Onderzoekorganisatie Voor de uitvoering van het Onderzoekprogramma is het nodig een uitgebalanceerde onderzoeksorganisatie op te zetten, bestaande uit een onderzoeksteam en een Begeleidingscommissie. De Begeleidingscommissie geeft mede richting aan de opzet en uitvoering van het onderzoek. Vanwege het belang van een ingebedde maatschappelijke en bestuurlijke discussie over de optimalisatie van de inzet van het (rendement op)(vermogen besloten in) vastgoed van maatschappelijke dienstverleners, is het noodzakelijk dat zowel maatschappelijke dienstverleners, wetenschap, bestuur en (vastgoed)bedrijfsleven een positie in de Begeleidingscommissie hebben. Het onderzoekteam is verantwoordelijk voor de uitvoering en coördinatie van het Onderzoekprogramma. Van het Lectoraat maken twee lectoren deel uit. Een van hen, Mr Arnoud Vlak, is voorzitter en tevens eindverantwoordelijke van het onderzoekteam (“Kenniskring”) richting Hogeschool en Begeleidingscommissie. De voorzitter van het Lectoraat richt zich primair op de relaties met de omgeving: zorg- en onderwijsinstellingen, andere deelnemers aan het onderzoek, toeleverende instellingen en bedrijven en de maatschappelijk/bestuurlijke doelgroep. Daarnaast heeft de voorzitter een belangrijke verantwoordelijkheid voor het uitdragen van de aanleiding, achtergrond, maatschappelijke betekenis, aanpak en resultaten van het Onderzoekprogramma. De andere lector, drs. C.L.Worms RBA, is belast met de dagelijkse gang van zaken en de aansturing van de student-assistenten en andere onderzoeksassistenten. Deze lector heeft ook een belangrijke rol in het leggen van de verbinding tussen het Lectoraat en het onderwijs aan de Hogeschool Rotterdam. De beide lectoren zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het opstellen van de publicaties, waarbij wordt gestreefd ieder van hen eerstelijns verantwoordelijkheid te laten hebben voor de publicaties aangaande specifieke deelvragen. De andere leden van het onderzoeksteam, Drs. Martijn Eskinasi, Ir. Bert Teuben en de heer Harry Vroemen hebben, naast een adviserende rol over de verdere uitwerking en uitvoering van het onderzoeksprogramma, ook zelf verantwoordelijkheden en taken op het vlak van het daadwerkelijk onderzoek, te weten de analyse, interpretatie en beoordeling van onderzoekinput, het toetsen van de (deel)hypothesen op basis daarvan en het opzetten en uitvoeren van implementatietrajecten met
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED
9 betrekking tot de praktische toepassing van de onderzoekresultaten. Het is wenselijk en waarschijnlijk dat studenten-assistenten en/of werkstudenten worden aangetrokken voor uitvoering van de pilot, het vooronderzoek en het veldwerk. 1 augustus 2012
ONDERZOEKPROGRAMMA LECTORAAT MAATSCHAPPELIJK VASTGOED