ONDERZOEK CINDY CLOIN – INTEGRATIE EN WERK Nog maar een paar weken geleden zag mijn achtertuin er heel anders uit. Wandelend of fietsend door de buurt kwam ik mensen tegen uit Syrië, Eritrea en Irak. In Brakkenstein, in Nijmegen, was de vluchtelingencrisis die je dagelijks op tv ziet even heel dichtbij. Al die duizenden mensen zijn nu weer weg. Het kamp is verlaten. Maar de vluchtelingen blijven voor een groot deel wél hier, verspreid over Nederland. Dit jaar komen er meer dan 400 vluchtelingen met een status naar Nijmegen om hier hun nieuwe leven te starten. Hoe kunnen zij goed integreren? Wat hebben zij nodig, en ook: wat vragen we van hen? Voor wie het vorige debat, over huisvesting en sociale integratie, niet heeft bijgewoond: in aanloop naar deze debatten heb ik een journalistiek onderzoek mogen doen naar de integratie van vluchtelingen met een verblijfsvergunning. Dus niet over de mensen in Heumensoord, maar de vluchtelingen die hier blijven wonen, werken, trouwen en kinderen krijgen, ziek worden. Net als wij. Ik sprak met politici, professionals en vluchtelingen zelf. Met hen blikte ik terug op het verleden en wat we hier van kunnen leren. Voor dit onderzoek heb ik mij beperkt tot de integratie van statushouders in Nijmegen, ongeveer tien jaar geleden. In die tijd –de periode dat Verdonk minister van Integratie was- verhardde het debat over de multiculturele samenleving, er kwamen minder middelen en de inburgering werd verplicht gesteld. In Nijmegen kreeg de multiculturele samenleving veel aandacht, wat onder meer leidde tot het opstellen van het ‘Deltaplan voor Integratie’. Dit onderzoek is geen wetenschap, maar een journalistieke poging om bij te dragen aan het debat over integratie van vluchtelingen die nu naar Nederland komen. In het vorige debat stonden huisvesting en integratie/ontmoeting in de buurt centraal. Vanavond draait het vooral om opleiding en werk. Wat voor mogelijkheden waren er tien jaar geleden voor vluchtelingen als het gaat om opleiding en werk? Wat kwam daar in de praktijk van terecht? En wat kunnen we daar van leren? Ahadeeli Abuukar woont sinds acht jaar in Nijmegen. Hij vluchtte toen hij amper twintig jaar was zonder noemenswaardige opleiding uit Somalië naar Nederland. Binnen een paar maanden kreeg hij een verblijfsvergunning maar hij woonde nog wel zo’n anderhalf jaar in het azc omdat er geen woning voor hem beschikbaar was. In het azc was niet veel te beleven. ‘Ik wilde niet de hele tijd slapen, maar gaan leren of werken’, vertelt hij. ‘Ik wilde mijn leven opbouwen. Ik heb nadrukkelijk bij het coa aangegeven dat ik iets wilde gaan doen. Na flink aandringen kon ik een cursus Nederlands gaan volgen.’ Alleen mensen die een vergunning hebben, mogen beginnen met hun inburgering. Toen Ahadeeli een huis kreeg in Nijmegen, schreef hij zich in bij de gemeente en begon direct met de inburgeringscursus. Daar staat een periode van maximaal 3 jaar voor, maar binnen vier maanden haalde hij zijn examen. ‘En toen hield het weer een hele tijd op. Ik wilde verder leren, maar dat was niet zomaar geregeld. Ik ben niet alleen naar Nederland gekomen om veilig te zijn. Ik wil wat van mijn leven maken.’ Bij de sociale dienst gaf Ahadeeli aan dat hij een opleiding in de elektrotechniek wilde. Maar dat werd hem afgeraden omdat het te moeilijk zou zijn. ‘Ondertussen zat ik weer thuis, te wachten. Ik heb zeker tien, misschien wel twintig gesprekken gehad. Niemand hielp me echt. Totdat ik bij toeval een consulent tegenover me kreeg die vertrouwen had en luisterde. Zij heeft mij heel veel gebracht. Ik kon uiteindelijk toch de mbo-opleiding gaan doen, vier dagen in de week werken en een dag naar school. Drie avonden in de week volgde ik nog Nederlandse taalles. Het was moeilijk om een stageplek te vinden, maar via de stichting vakmanschap kreeg ik de kans bij Smit Transformatoren.
In twee jaar heb ik mijn opleiding afgerond. Ik weet nog die ene dag in juni dat ik examen moest doen voor de opleiding. Diezelfde dag beviel mijn vrouw van ons tweede kind. Ik was nog op tijd in het ziekenhuis, maar allemaal maar net. Achteraf was dat een prachtige dag: ik had mijn opleiding afgerond én ik was opnieuw vader geworden.’ Volgens Turgay Tankir, tegenwoordig PvdA-wethouder Werk en inkomen en tien jaar geleden directeur van Inter-Lokaal, is het uitermate belangrijk dat vluchtelingen snel een dagritme krijgen. ‘Hoe langer je wacht, hoe moeilijker dat wordt. Het wachten begint al in het asielzoekerscentrum, officieel mogen mensen dan niets doen. Als gemeente kun je er wel voor zorgen dat zodra vluchtelingen eenmaal hun status hebben, zij hun talenten sneller kunnen ontplooien. Tien jaar geleden hadden we nog erg de neiging om mensen met rust te laten, hen de tijd te geven om de taal te leren en te wennen aan hun nieuwe woonomgeving. Maar je bloeit juist op als je betekenis kunt geven aan je leven, als je je eigen waarde in een nieuwe samenleving kunt ontdekken.’ ‘We hadden behoorlijk wat moeite om mensen een goede opleiding of omscholing te bieden’, zegt Lenie Scholten, tien jaar geleden wethouder multiculturele samenleving in Nijmegen. Onder de oude Bijstandswet waren er weinig kansen voor hoogopgeleide vluchtelingen met praktijkervaring om de startkwalificaties voor de beroepsuitoefening in Nederland te halen. Je kon wel een opleiding doen, maar alleen als die gericht was op de kortste weg naar werk. En die mocht niet langer duren dan twee jaar. Die bepalingen boden hoogopgeleiden te weinig ruimte. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat we als gemeentebestuur ook niet alert genoeg waren en niet echt naar de persoon hebben gekeken. Daardoor hebben mensen kansen gemist en zijn ze langer dan noodzakelijk was afhankelijk gebleven van een uitkering. Tien jaar geleden besloot het college dat aan te gaan pakken. Elk jaar moesten 20 hoogopgeleide vluchtelingen die in de bijstand zaten de kans krijgen een individueel opleidingstraject te volgen. ‘Ik weet eerlijk gezegd niet wat dat heeft opgeleverd’, zegt Scholten. ‘Maar makkelijk ging het niet.’ Pieter Poels werkte jarenlang bij vluchtelingenwerk en is nu vanuit het Huis van Compassie betrokken bij de integratie van vluchtelingen. Ook hij zag verschillende projecten die werden opgetuigd, maar niet tot een goed einde werden gebracht. Volgens Tankir gebeurde er onvoldoende vanuit de gemeente. Vluchtelingen hebben volgens hem meer steun nodig dan anderen. ‘Al was het alleen maar vanwege het ontbreken van een netwerk. Bij Inter-lokaal hebben we samen met de HAN de opleiding ‘maatwerk in kleur’ opgezet, waar migranten en vluchtelingen een basisopleiding konden volgen. Er werd vaak in groepsverband huiswerk gemaakt, dat stimuleerde enorm. De gemeente had eigenlijk geen middelen voor dit soort trajecten, er werd niet extra in geïnvesteerd. We hebben uiteindelijk een externe subsidie gekregen om de opleidingstrajecten te kunnen financieren. Dat gezegd hebbende: Hoe langer iemand ‘niets’ doet, hoe moeilijker het wordt om te integreren. Daarvan lijken we nu veel meer doordrongen dan tien jaar geleden. Om integratie te kunnen bespoedigen kun je kiezen voor een aanpak waarin het leren van de taal, het volgen van een opleiding, het krijgen van huisvesting en het vinden van werk niet na elkaar, maar op hetzelfde moment plaatsvinden. Of in elk geval veel sneller dan tot nu toe gebeurde. De vraag is wel of dit kan binnen de regelgeving en of het financieel mogelijk is. Hoe voorkom je dat het niet alleen een oplossing op papier wordt? Hoe gaat Nijmegen er voor
zorgen dat statushouders snel de taal leren, een opleiding volgen en werk vinden? Wat vraag je van vluchtelingen zelf in dit traject? Het klinkt als een open deur, maar er mag echt meer aandacht zijn voor maatwerk als het gaat over een goede opleiding. Misschien is er een nieuwe opleiding nodig, misschien een omscholing of aanvulling op de beroepspraktijk. Extra aandacht voor taalbeheersing, maar daarnaast ook veel meer uitgaan van wat iemand wil. Beloon ambities! Het UAF en buddytrajecten met iemand uit dezelfde beroepsrichting kunnen helpen. Voor lager opgeleiden kan de combinatie van taaltraining en beroepsopleiding goed werken. Welke partijen gaan hier in Nijmegen omscholing en opleiding mee vormgeven en wie speelt daarin welke rol? Werk In het Nijmeegse ‘Deltaplan voor integratie’ stonden allerlei actiepunten om statushouders aan het werk te helpen. Eén van die actiepunten was hoe je de vooropleiding en werkervaring van vluchtelingen kunt waarderen. De gemeente wilde met ROC en CWI gaan onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de praktische beroepsvaardigheden van nieuwkomers tijdens de inburgering al te testen, bijvoorbeeld via stageplaatsen of door practica. Klinkt mooi, maar in de praktijk kwam er zelden wat van terecht. Veel mensen die ik heb gesproken, zijn ronduit negatief over de kansen die vluchtelingen hebben op werk. Pieter Poels zegt: Laten we eerlijk zijn, het vinden van werk is moeilijk. Er zijn allerlei moties aangenomen in de gemeenteraad om vluchtelingen beter te begeleiden naar werk, maar het is niet gelukt. Er zijn veel barrières. Als iemand niet precies het juiste papiertje op zak heeft, kom je niet aan de bak. Er waren tal van projecten met goede intenties, maar er is een fundamenteel gebrek aan aansluiting met werkgevers. Dat is niet per se een ‘Nijmeegs’ probleem. Uit het onlangs verschenen WRR-rapport ‘Geen tijd te verliezen’ blijkt dat slechts een op de drie in Nederland verblijvende statushouders van 15-64 jaar een betaalde baan heeft. Een grote groep is afhankelijk van een bijstandsuitkering. Veel statushouders hebben een grote achterstand op de arbeidsmarkt. Iraniërs laten nog het gunstigste beeld zien. Uitgesproken ongunstig is het beeld van Somaliërs, van wie maar een kwart betaald werk heeft. Meer dan de helft van hen is afhankelijk van een bijstandsuitkering en leeft onder de armoedegrens. De verschillen tussen de vluchtelingengroepen zijn waarschijnlijk deels te verklaren uit verschillen in opleidingsniveau. Iraniërs zijn relatief het hoogst opgeleid en Somaliërs het laagst. Afghanen en Irakezen nemen wat opleiding betreft tussenposities in. Na een verblijf van twee jaar in Nederland heeft een kwart van de asielmigranten een betaalde baan van meer dan acht uur per week. Na vijf jaar heeft 50 procent van de asielmigranten een baan. In Nijmegen was het tien jaar geleden niet veel anders. De werkloosheid onder statushouders was hoog, onder Iraniërs 46 procent, Somaliërs 41 procent en Afghanen 38 procent. Ruim eenderde van de Nijmeegse bijstandsgerechtigden bestond uit nietwesterse allochtonen (dat zijn dus niet alleen statushouders). Het ontbrak tien jaar geleden veel allochtonen aan een goede startpositie op de arbeidsmarkt. Er is wel geïnvesteerd, maar dit leverde niet ontzettend veel op. Vluchtelingen waren vaak
afhankelijk van gesubsidieerde arbeid, waarin geen of weinig doorstroming was naar de reguliere arbeidsmarkt. Amadou Sow kwam 25 jaar geleden als vluchteling uit Mauretanië naar Nederland. ‘Niet iedereen wil of kan werken. Mensen hebben soms grote trauma’s waardoor ze niet deel willen of kunnen nemen. Een deel van de vluchtelingen zal nooit aan de bak komen. Om hen toch te motiveren is positieve discriminatie onmisbaar. Tien jaar geleden was daar nog sprake van, tegenwoordig niet meer. We vragen vluchtelingen om zich aan te passen, ik twijfel of dat gaat lukken.’ Yudit Gebrab zat jarenlang in een asielprocedure. Ze kwam eind jaren negentig als jonge vrouw naar Nederland vanuit Eritrea. Pas tien jaar later kreeg ze en verblijfsvergunning. Officieel mocht ze tot die tijd niets doen, zelfs de taal leren was moeilijk. Maar met hulp van de kerk kon ze toch een opleiding volgen tijdens haar procedure. Ze begon met het leren van de Nederlandse taal en volgde lessen voedingsmiddelentechnologie. Het was voor haar niet alleen belangrijk om bezig te zijn, maar juist ook om zo andere mensen te ontmoeten. Toen ze eenmaal haar status had gekregen, wilde ze gaan werken. Inburgeren was toen zij hier kwam nog niet verplicht. Het was niet makkelijk om werk te vinden, onder meer omdat ze kampte met gezondheidsproblemen en depressieve gevoelens. ‘Ik voelde me eenzaam en niet goed’, vertelt zij. En dan staat er niet snel een baas klaar om je aan te nemen. Uiteindelijk vond ze een baan en werd ze groepshulp bij de kinderopvang. In eerste instantie had Yodit niet door dat het om een gesubsidieerde baan ging. ‘Eigenlijk maakte me dat ook niet uit’, vertelt ze. Wat belangrijker was voor haar, was dat ze zich hier op haar plek voelde. Wel had ze heel erg veel last van vermoeidheid. ‘Ik voelde me niet zoals de anderen en had veel last stress.’ Uiteindelijk liep ze vast, de communicatie met haar collega’s brak haar op en ze had meer behoefte aan ondersteuning. Ahadeeli die na twee jaar zijn opleiding in de elektrotechniek afrondde, kreeg op zijn stageplek een vast contract aangeboden. Hij kon zelfs kiezen op welke afdeling hij wilde gaan werken. Inmiddels werkt Ahadeeli al zes jaar bij Smit Transformatoren en volgt hij nog steeds vervolgopleidingen. Hij gaat regelmatig naar het buitenland om daar - onder zijn verantwoordelijkheid- transformatoren in elkaar te zetten. Veel succesvoller dan het verhaal van Ahadeeli worden de verhalen over integratie niet. Minder succesvol helaas wel. Wie een opleiding wil doen en een baan wil vinden, moet ontzettend hard werken. Maar veel mensen krijgen de kans niet eens om hard te werken, terwijl ze dat wel graag willen. Verwachtingen over een mooie toekomst met een leuke baan worden meermaals naar beneden bijgesteld. Ahadeeli kent genoeg jongens die graag zouden willen, maar bij wie het niet lukt. Ze worden niet toegelaten bij een opleiding, of er zijn geen werkgevers die hen een kans bieden. Er is redelijk veel aandacht voor de hoogopgeleide vluchtelingen. Toch hebben hoogopgeleiden niet per se kans op een beter of gelukkiger leven, denkt Tankir. ‘Aan het succes van mensen in hun thuisland kun je hun geluk in de ontvangende samenleving niet afmeten. Een academicus die in zijn land van herkomst een prachtige baan had als bedrijfskundige, moet hier wellicht een stap terug doen omdat het enorm moeilijk is om op hetzelfde niveau aan de slag te kunnen. Maar een boer of arbeider die hier laaggeschoold werk kan doen, is misschien heel blij met deze baan.’ Werk hebben draagt bij aan de integratie, maar het is opnieuw maar een stapje in het totale proces. Ahadeeli is inmiddels Nederlander, maar voelt zich vaak ‘die Afrikaan’ in het team. De directe feedback, het grappen en grollen op de werkvloer, de broodtrommeltjes met bruine boterhammetjes. Het vraagt heel wat afleveringen Jiskefet
kijken om die Nederlandse (werk)cultuur een beetje te leren kennen. En ook dat vraagt niet alleen wat van hen, maar net zo goed van ons. Dat gezegd hebbende: Er zijn oplossingen te bedenken voor een betere toeleiding naar werk, zo constateert de WRR. Sommige vluchtelingen hebben de juiste kwalificaties, werkervaring en spreken goed Engels. Lenie Scholten begrijpt niet waarom er met zo’n zorgelijke blik naar -ook deze- vluchtelingen wordt gekeken. ‘Ik ben wethouder in Eindhoven en die stad wil zich op de kaart zetten als aantrekkelijke wereldstad voor expats. Hoogopgeleide werknemers zijn meer dan welkom. Maar bij vluchtelingen is dat plots een stuk ingewikkelder. Waarom worden vluchtelingen niet sneller als kansrijk bestempeld, creëren we zo niet ons eigen probleem? Het zou mooi zijn als je werkgevers kunt vinden die iemand een kans willen geven.’Als van de ‘makkelijk’ plaatsbare groep statushouders sneller bekend is wat hun opleiding en werkervaring is, kunnen zij wellicht al voordat zij ergens gaan wonen met werkgevers in bepaalde regio’s in contact worden gebracht. Voor een grote groep vluchtelingen is de afstand tot de arbeidsmarkt behoorlijk groot of zelfs té groot. Hier komt de echte inspanning voor de gemeente om de hoek kijken, lokaal beleid kan een succesvolle integratie doen slagen. Of juist niet. Jobcoaching, intermediairs, contacten met welwillende werkgevers, maatschappelijke begeleiding. Wat voor extra inzet gaat Nijmegen plegen voor statushouders met een afstand tot de arbeidsmarkt? De zorg voor het scheppen van banen is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers. En met de economische crisis nog vers in het geheugen, zit daar een belangrijk knelpunt. Er zijn al zo veel mensen die op zoek zijn naar werk… wordt er dan extra moeite gedaan voor iemand die op achterstand begint? Hoe krijgt Nijmegen werkgevers mee?