''13 Luttenbergstraat 2
PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL Reg.nr. Pö/Zoi^/oGS
Dat. onto:
Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl
2 2 DEC 2015
postbusfüPoverijssel. nl
Provinciale Staten van Overijssel
KvK 51048329 IBAN NL45RABO0397341121
Inlichtingen bij dhr. H J . Schutte telefoon 038 499 76 56
[email protected]
Onderwerp: Actualisatie beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-2017 en handhavingsstrategie BRZO
Datum
08.12.2015 Kenmerk
2015/0396532
Toezending aan Provinciale Staten met oogmerk: [X] ter informatie [ ] anders, en wel:
Pagina
1
Bijlagen I.
Beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-2017 (te raadplegen via www.overijssel.nl/sis en ligt ter inzage bij de receptie van het Provinciehuis) I I . Handhavingsstrategie BRZO Overijssel
Met deze brief informeren wij u over het geactualiseerde Beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-20171 en de vaststelling van de beleidsregel Landelijke Handhavingsstrategie BRZO2. De wetgever heeft qua vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) verschillende taken toebedeeld aan Gedeputeerde Staten. Het gaat hierbij om vergunningverlening, toezicht en handhaving voor het grijze, groene , bruine, rode en blauwe domein. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het daarop gebaseerde Besluit omgevingsrecht (Bor) is de provincie verplicht om periodiek in één of meer documenten haar handhavingsbeleid vast te stellen. Met ingang van 2014 heeft Gedeputeerde Staten besloten om een apart (meerjaren) beleidsplan vast te stellen en een jaarlijks uitvoeringsprogramma VTH. Het Beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-2017 verwoordt het bestaande VTH-beleid op basis van het Coalitieakkoord "Overijssel werkt", de Omgevingsvisie en -verordening en verschillende onderliggende beleidsdocumenten. Het gaat hierbij om VTH-taken van de blauwe, grijze, bruine, rode en groene wet- en regelgeving waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Op 17 december 2013 (kenmerk 2013/0413968) heeft GS voor de eerste keer het beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving vastgesteld. Hierna is het beleidsplan op 16 december 2014 (kenmerk 2014/0316174) geactualiseerd.
1
Op basis van artikel 7.2 lid 6 van het Besluit Omgevingsrecht maakt Gedeputeerde Staten het handhavingsbeleid bekend aan Provinciale Staten BRZO: Besluit risico's zware ongevallen
Datum verzending
2 1 DEC. 2015
provincie
verijssel
Actualisatie beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-2016
De reden van deze tweede actualisatie is de wijziging van de risicoanalyse en bijbehorende ambitieniveau, het nieuwe coalitieakkoord, veranderende wetgeving en enkele tekstuele wijzigingen. Actualisatie beleidsplan:
Datum
08.12.2015 Kenmerk 2015/0396532
Het beleidsplan is op de navolgende punten geactualiseerd ten opzichte van het in 2013/2014 vastgestelde beleidsplan: gewijzigde risicoanalyse inclusief het daarbij behorende ambitieniveau; doorwerking van het nieuwe coalitieakkoord "Overijssel Werkt" ; verwerking van de indicatoren zoals genoemd in de kerntakenbegroting 2016; nieuwe regelgeving op het gebied van de Wet natuurbescherming, (verwachte inwerkingtreding 1 juli 2016) voor zover nu bekend, is verwerkt; er is een duidelijker onderscheid gemaakt in BRZO-bedrijven en overige bedrijven; controle op illegaliteiten is geëxpliciteerd. In het verleden waren uren voor deze taak verdisconteerd in de uren voor toezicht. beter omschreven is hoe wordt omgegaan met de zogenaamde BRIKS taken (bouw, reclame, inrit, kap en sloop vergunningen); het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking milieu (BsbM) is opgenomen; Opgenomen is op welke wijze hier mee wordt omgegaan; doorwerking van de nieuwe Landelijke handhavingstrategie Overijssel; verwachte ontwikkelingen voor de periode 2017 en verder zijn opgenomen; daarnaast zijn tekstuele wijzigingen die geen beleidsmatige gevolgen hebben, maar leiden tot beter leesbare teksten doorgevoerd.
Pagina
2
Beleidsregel: Tevens informeren we u over het vaststellen van de Landelijke Handhavingstrategie BRZO 1999 (hierna genoemd de LHS-BRZO) als beleidsregel in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. BRZO-inrichtingen betreffen bedrijven met een verhoogd risico voor de fysieke leefomgeving en/of milieu. Door een verhoogd risico bij deze inrichtingen is een gespecialiseerd handhavingsbeleid ten opzichte van overige inrichtingen wenselijk. Hiertoe is een speciale handhavingstrategie opgesteld 3 voor BRZO-inrichtingen. Deze strategie werd in de praktijk reeds toegepast in de uitvoering van de BRZO handhavingstaken 4 , maar was nog niet als beleidsregel vastgesteld. Bij deze is de strategie door GS als beleidsregel vastgesteld, waardoor we bestuurlijke transparantie en eenduidigheid bereiken in de handhavingstaken. Dit heeft geen beleidsinhoudelijke, organisatorische of financiële consequenties. Bijgevoegd vindt u ter kennisname de Landelijke Handhavingstrategie BRZO 1999.
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
secretaris,
3
Vastgesteld door het Bestuurlijk Omgevingsberaad van 11 december 2013 De omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) voert voor de provincie de Toezicht- en handhavingstaken uit bij BRZO-instellingen in Overijssel.
4
Beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2014-2017 Tweede actualisatie
Definitieve versie 8 december 2015
1
Colofon
Datum
8 december 2015 Auteurs
P. Scholte Albers HJ. Schutte Project/kenmerk
Inlichtingen bij
H.J. Schutte
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected]
Voorwoord Voor u ligt een geactualiseerde versie van het integrale beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2014-2017. Dit plan beschrijft de kaders voor vergunningverlening, het toezicht en handhaving, waarvoor wij het bevoegd gezag zijn. In 2014 hebben wij het beleidsplan voor het eerst geactualiseerd. Een verdere actualisatie achten wij nodig vanwege de herziene risicoanalyse VTH, een verduidelijking van het ambitieniveau, de doorwerking van het coalitieakkoord “Overijssel werkt!”, het meenemen van effecten van gewijzigde regelgeving, o.a. de regels omtrent de PAS en is de tekst verder geactualiseerd en zijn enkele kleine onmissies in de tekst hersteld. In 2016 wordt naar verwachting een aantal wetten en regelingen van kracht of gewijzigd die in 2015 door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Het betreft de volgende wetten Wet Vergunningverlening, toezicht en handhaving (wet VTH) (wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO)) de nieuwe Wet Natuurbescherming (verwacht 1 juli 2016) Per 1 januari 2016 vallen alle bedrijven die onder het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO) vallen onder het bevoegde gezag van ons college. Dit betekent dat GS bevoegd gezag worden van circa 11 extra BRZO-bedrijven en 4 RIE4 bedrijven waarvoor de gemeenten nu nog bevoegd gezag zijn. Daarnaast krijgen wij per 1 maart 2016 een bevoegdheid van het Rijk over in het kader van de Flora en Faunawet De wijzigingen in de regelgeving hebben gevolgen voor het beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2014 - 2017. Op het moment van actualiseren van dit beleidsplan zijn echter nog niet alle gevolgen inzichtelijk van de nieuwe wetgeving. Zodra er voldoende duidelijkheid is over deze wijzigingen wordt bezien of aanpassing van het beleidsplan noodzakelijk is. In het onderliggende beleidsplan zijn de mogelijke gevolgen van de voorgenomen wetswijzigingen daarom niet opgenomen. Het is de ambitie van het college de ondernemersvriendelijkste provincie van Nederland te zijn. Deze ambitie is ook van toepassing op het verlenen van vergunningen, houden van toezicht en het handhaven van regels. Voor de vergunningverlening ligt de prioriteit bij het goed en tijdig vergunnen en het kwalitatief goed en tijdig adviseren (Verklaring Van Geen Bedenkingen) van gemeenten bij het verlenen van vergunningen. Hiernaast is het uitgangspunt dat vergunningverlening, indien mogelijk, kostendekkend uitgevoerd moet worden (leges) en dat er gestreefd moet worden naar effiecncy verbetering en kortere doorlooptijden zonder verlies van kwaliteit en/of dienstverlening naar de aanvrager. Bij de uitvoering van de toezichtstaken is gekozen voor het uitvoeren van het toezicht op een risicogeoriënteerde wijze. Dit betekent dat activiteiten die risicovol of maatschappelijk belangrijk zijn, prioriteit krijgen. De prioritering bepaalt uiteindelijk de verdeling van de inzet van de beschikbare mensuren. Die werkwijze wordt in 2016 aangescherpt voortgezet. In ons jaarprogramma Vergunningverlening, Toezicht en handhaving geven wij aan welke keuzes zijn gemaakt en welke resultaten verwacht kunnen worden. Naleving gericht werken (bijvoorbeeld duidelijke voorlichting tijdens de vergunningprocedure over de gevolgen van de voorschriften) vinden we belangrijk. Daarbij zoeken we ook heel bewust naar alternatieve mogelijkheden om naleving te bereiken met efficientere inzet van toezichthouders en middelen. Het beleidsplan voldoet aan de eisen zoals die worden gesteld in het Besluit omgevingsrecht (BOR). Gedeputeerde Staten van Overijssel
3
Inhoudsopgave Beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2014-2017
1 1.1 1.2
Inleiding Aanleiding en doel Leeswijzer
4 4 5
2 2.1 2.2 2.3
6 6 6
2.4 2.5 2.6
Visie, doel, beleidsuitgangspunten en kritische prestatie-indicatoren Inleiding Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel Visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving vanuit het coalitieakkoord “Overijssel Werkt 2015-2019” Kritische prestatie-indicatoren kerntakenbegroting 2016 Uitwerking beleidsdoelen Beleidscyclus
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Vergunningverlening, toezicht en handhaving Inleiding Uitwerking visie Organisatie vergunningverlening, toezicht en handhaving Risicogericht werken Nalevings- en handhavingsstrategie Bestuurlijke Strafbeschikking Milieu Klachten Illegaliteiten
10 10 10 11 12 16 17 17 18
4 4.1
Kerntaak duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting Uitvoering Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Grondwaterbescherming Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Grondwateronttrekkingen Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
19
Kerntaak milieu en energie Uitvoering Vergunningverlening Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm) Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Uitvoering Ontgrondingen Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Uitvoering Bodemsanering Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Uitvoering Wet luchtvaart Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
25
4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2
5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.1 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4 5.4.1 5.4.1
7 7 8 8
19 19 21 21 21 22 23 23 23
25 25 27 29 29 31 31 31 32 34 34 35
1
6 6.1 6.1.1 6.1.2 6.2 6.2.1 6.2.2 6.3 6.4 6.4.1 6.4.2 6.5
Kerntaak inrichting landelijk gebied Boswet Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Flora- en faunawet Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Natuurschoonwet Natuurbeschermingswet Beleidsuitgangspunten Prioriteiten vergunningverlening en handhaving Uitvoering Repressieve handhaving
36 36 36 37 37 37 38 39 39 39 40 42
7 7.1
Monitoring en evaluatie Monitoring en evaluatie
43 43
8 8.1
Ontwikkelingen en projecten in 2014 – 2017 Organisatiebrede projecten
45 45
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Opdrachtgeverschap aan Regionale Uitvoeringsdiensten Algemeen Wat verwacht de provincie van de netwerk RUD‟s Opdrachtgevers- opdrachtnemersrol Planning RUD‟s Samenwerking met de Omgevingsdienst Regio Nijmegen
46 46 46 46 47 47
1
Bijlage 1
48
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Inleiding en aanleiding Risicoanalyses in de handhavingscyclus Leeswijzer
55 55 56 56
2 2.1
Aanpak / methodiek Systematiek risicoanalyses
57 57
3 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6 3.3.7 3.3.8 3.3.9 3.3.10 3.3.11
Resultaten risicoanalyse Toelichting op de resultaten Totaaloverzicht beleidsvelden Risico‟s per beleidsveld Bodemsanering door de provincie Bodemsanering door derden Flora- en Faunawet Natuurbeschermingswet Boswet Grondwaterbescherming Grondwateronttrekkingen Ontgrondingen Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemaangelegenheden Wet luchtvaart IPPC-bedrijven (bedrijven met installaties voor industriële activiteiten volgens bijlage 1 van de richtlijn Industriële emissies) BRZO-bedrijven (Besluit Risico's Zware Ongevallen '99 voor bedrijven die op grote schaal werken met gevaarlijke stoffen) Vuurwerkevenementen
59 59 59 64 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73
3.3.12 3.3.13
74 75 76
Bijlage: Toelichting op gebruik begrippen kans en effect
77
2
BIJLAGE 2:TOEZICHTSMATRIX
78
3
BIJLAGE 3
79
3
1
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de aanleiding en het doel van dit Beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-2016. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de context en is er een leeswijzer opgenomen.
1.1
Aanleiding en doel De wetgever heeft voor vergunningverlening, toezicht en handhaving verschillende taken toebedeeld aan Gedeputeerde Staten. Binnen het College van Gedupeerde Staten zijn de verantwoordelijkheden voor deze taken gesplitst; zo zijn er verschillende portefeuillehouders verantwoordelijk voor vergunningverlening en is er een aparte portefeuillehouder verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Om deze toezichtstaken goed te kunnen uitvoeren, werkt ons college met een risicogeoriënteerde benadering op basis waarvan keuzes gemaakt kunnen worden over de inzet van schaarse middelen (tijd en geld). Dit plan heeft als fundament de wettelijke criteria zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de nieuwe wet VTH, die naar verwachting begin 2016 in werking zal treden, worden gemeenten en provincies verplicht voor de uitvoering van het basistakenpakket door omgevingsdiensten (waarvoor zij bevoegd gezag zijn) regels te stellen om een goede kwaliteit van uitvoering en handhaving te waarborgen. Volgens de wet dragen gemeenten en provincies ook zorg voor een goede kwaliteit van de uitvoering en handhaving van alle andere taken dan de taken die behoren tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten. In samenwerking met het IPO en de VNG is een modelverordening opgesteld om zowel landelijk tot de noodzakelijke uniformiteit te komen als ook op het schaalniveau van de omgevingsdiensten. Wij maken geen onderscheid tussen het kwaliteitsniveau bij basistaken en niet-basistaken. Wij zullen de verordening kwaliteit Overijssel ter vaststelling aan Provinciale Staten voorleggen. Omdat wij kwaliteit belangrijk vinden werken wij vooruitlopend op deze vaststelling aan de implementatie van deze criteria. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het daarop gebaseerde Besluit omgevingsrecht (Bor) is de provincie verplicht om periodiek in één of meer documenten haar handhavingsbeleid vast te stellen. Onderhavig beleidsplan voorziet hierin. Op 7 juli 2015 hebben wij de Landelijke Handhavingsstrategie vastgesteld ter vervanging van onze Handhavingsstrategie Fysieke Leefomgeving Overijssel (voor het onderdeel handhaving). Tot en met 2013 werkte de provincie Overijssel om pragmatische redenen met een jaarlijks uitvoeringsprogramma waarin naast de concrete programmering, ook op hoofdlijnen enkele beleidsonderdelen waren opgenomen. Met de komst van het beleidsplan VTH 2014-2016 zijn beleid en uitvoering apart inzichtelijk. Onderliggend beleidsplan kan, bij relevante ontwikkelingen, aangepast worden. Het uitvoeringsprogramma dient jaarlijks te worden vastgesteld. Sinds de instelling van de twee netwerk RUD‟s in Overijssel is er voor de provincie Overijssel een nieuwe situatie ontstaan. Naast de continuerende rol van taken die niet aan de RUD zijn overgedragen is de provincie Overijssel tevens opdrachtgever (en opdrachtnemer) voor provinciale vergunningverlenings- en handhavingstaken die bij de RUD‟s zijn ondergebracht. Ook bij het laten uitvoeren van de taken door de RUD blijft de provincie Overijssel bestuurlijk verantwoordelijk voor het stellen van kaders en het formuleren van beleid voor de inzet van vergunningverlening- en handhavingsinstrumenten.
Onderliggend beleidsplan vergunningverlening, toezicht en handhaving legt de beleidsinhoudelijke basis vast voor de opdrachtgeverrol richting de RUD‟s. Voor de taken die door de RUD‟s worden uitgevoerd stelt de RUD zelf ook een uitvoeringsprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving op, rekening houdende met de inbreng van alle gemeenten en provincie.
1.2
Leeswijzer Dit beleidsplan begint in hoofdstuk 2 met een visie en de beleidsuitgangspunten op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving tevens wordt de lijn van het coalitieakkoord 'Overijssel Werkt' ( Verbinden, Versterken en Vernieuwen) en de Omgevingsvisie Overijssel gevolgd. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van de organisatie en de doelstellingen van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen de provincie OverijsselVervolgens komen de producten ten behoeve van de kerntaken: 'duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, waaronder waterbeheer' (hoofdstuk 4), 'milieu en energie' (hoofdstuk 5) en 'inrichting landelijk gebied'(hoofdstuk 6) aan bod. In hoofdstuk 7 gaan we in op de monitoring en evaluatie. Tenslotte volgt in hoofdstuk 8 een overzicht van de aan vergunningverlening en handhaving gerelateerde ontwikkelingen en projecten in 2016. In hoofdstuk 9 is een nadere uitwerking gegeven van ons opdrachtgeverschap naar de Regionale Uitvoeringsdiensten.
5
2
Visie, doel, beleidsuitgangspunten en kritische prestatie-indicatoren
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk staat welke visie de provincie heeft op vergunningverlening, toezicht en handhaving en welke doelen de provincie zichzelf stelt. Vertrekpunt hierbij zijn de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en de onderliggende AMVB‟s, de Omgevingsvisie Overijssel ( Geconsolideerde Omgevingsvisie Overijssel; Visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel‟, bijgewerkt tot en met 8 oktober 2014) en de uitgangspunten van het coalitieakkoord, “Overijssel Werkt” 2015-2019. Besluit omgevingsrecht, Art. 7.2 lid 1 Het bestuursorgaan stelt het handhavingsbeleid vast in één of meer documenten waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het bestuursorgaan beziet regelmatig, maar in elk geval naar aanleiding van de evaluatie, of dit beleid moet worden aangepast en past het zonodig aan. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat dit beleid en het handhavingsbeleid van de andere betrokken bestuursorganen en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd.
In de wettelijke bepaling wordt gesproken over de handhavingsaspecten. Naar verwachting zal per 2016 de wetgeving worden gewijzigd waardoor er voor vergunningverlening, toezicht en handhaving een beleid worden opgesteld. Vooruitlopend op deze wijziging is dit plan opgesteld voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. De provinciale vergunningverlenings- en handhavingstaken bestaan grotendeels uit het uitvoeren van landelijke wet- en regelgeving. De provinciale beleidsvrijheid is veelal beperkt tot uitvoeringsbeleid op het gebied van handhaving, toezicht en vergunningverlening en wordt mede beïnvloed door procedurele kwaliteitseisen uit het Bor en verplichte organisatiestructuren in de RUD‟s. Daarnaast moeten vergunningen en handhavingsbeschikkingen worden opgeleverd binnen de wettelijke termijnen. De besluitvorming over het jaarprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving is voor GS het belangrijkste moment van concrete sturing op inzet en werkzaamheden van de taken op het gebied van vergunningverlening en handhaving.
2.2
Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel In de Omgevingsvisie Overijssel is het volgende opgenomen over vergunningverlening, toezicht en handhaving: De Groene omgeving is van groot belang voor het welzijn van mens, plant en dier. Wij bevorderen een veilig en gezond leefmilieu voor mens en dier door het buitengebied zoveel mogelijk te
vrijwaren van veiligheidsrisico’s en belasting van het milieu. Wij volgen hierbij op hoofdlijnen het generieke beleid. Indien er duidelijk sprake is van meerwaarde zetten we gebiedsgerichte maatregelen in, ook om knelpunten op te lossen. De aanpak van milieubelasting gebeurt via vergunningverlening en -handhaving. De aandacht ligt daarbij vooral op de geur- en de fijnstofbelasting door intensieve veehouderijen. (deze intensieve veehouderijen vallen onder het bevoegde gezag van de gemeente)
2.3
Visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving vanuit het coalitieakkoord “Overijssel Werkt 2015-2019” In het coalitieakkoord “Overijssel Werkt 2015-2019” zijn onderstaande uitgangspunten over vergunningverlening, toezicht en handhaving opgenomen. Het voorkomen van onnodig ingewikkelde en belemmerende regelgeving; Aan de voorkant duidelijk maken vanuit welke rol wij handelen en wat onze inzet is; Bestaande regelgeving checken op onnodig ingewikkelde en belemmerende regelgeving; Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven; het stimuleren van innovatie en ondernemerschap; ambitie om toe te groeien naar een circulaire economie; ambitie om de meest ondernemingsvriendelijke provincie van Nederland te zijn. Hiervoor starten o.a. pilots met regelvrije zones aansluitend op de landelijke pilots en we zorgen voor ondersteuning van startende ondernemers; evenwichtige verdeling van de ontwikkelruimte die ontstaat over belanghebbende (agrarische) ondernemers en andere partijen, zodat een gezonde en duurzame ontwikkeling van de Overijsselse economie in alle sectoren voor nu en in de toekomst mogelijk is; bij vergunningverlening gaan we uit van nationale wet- en regelgeving en de best beschikbare techniek om innovaties breed te laten landen en een gelijk speelveld te handhaven.
2.4
Kritische prestatie-indicatoren kerntakenbegroting 2016 Om te bepalen of de provincie goed op koers ligt worden voor alle beleidsdoelen kritische prestatie indicatoren (KPI‟s) vastgesteld. Een indicator is bijvoorbeeld het percentage vergunningen dat binnen de wettelijke termijnen wordt afgehandeld. Ons streven is dat overheden, bedrijven en burgers in 2016 tevreden zijn over het gemak, de snelheid en de transparantie ten aanzien van de vergunningverlening en handhaving door de provincie. In de kerntakenbegroting 2016 zijn de door GS vastgestelde beleidsdoelen geconcretiseerd. Hiertoe zijn per beleidsdoel concrete prestaties benoemd. De beleidsdoelen en prestaties die van toepassing zijn op vergunningverlening en handhaving staan onderstaand weergegeven. In de halfjaarlijkse monitor worden deze KPI‟s gemeten. Kerntaak 1; Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, waaronder waterbeheer Beleidsdoel 1.5.4; Uitvoering vergunningverlening, toezicht en handhaving water. Goede communicatie, helder toezicht en waar nodig streng optreden dragen bij aan de leefbaarheid van onze omgeving en onze gezondheid. We verlenen vergunningen, houden toezicht en handhaven op grond van de Waterwet (grondwateronttrekkingen ten behoeve van drinkwatervoorziening, industrie en bodemenergie (koude / warmte opslag), Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (veiligheid en hygiëne bij zwembaden en zwemplassen) en de Omgevingsverordening (risicovolle activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden). Hier ligt een relatie met prestatie 2.2.1 (Kaderstelling uitvoering water - en milieuwetten). Duidelijke en uitvoerbare voorschriften in vergunningen moeten leiden tot een goede naleving. Tegelijkertijd bieden we ruimte voor economische ontwikkeling. Het beleid voor de organisatie en de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving van water-, milieu- en natuurwetgeving is vastgelegd in het beleidsplan en jaarprogramma Indicator streefwaarde Streefwaarde
7
1.5.c Percentage controles waarbij geen sprake is van zware overtreding van water wet- en regelgeving (%) Percentage controles waarbij geen sprake is van overtreding van water wet- en regelgeving (%)
2016
2017
>95%
>96%
>45%
>50%
Kerntaak 2; Energie Milieu Beleidsdoel 2.2.2; Uitvoeren vergunningverlening, toezicht en handhaving Milieu en veiligheid. Voor het waarborgen van de basiskwaliteit van bodem en lucht zijn vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) de belangrijkste pijlers. Wij richten ons bij deze prestatie op de uitvoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht, Wet Bodembescherming, Wet Milieubeheer en Wet Luchtvaart. Duidelijke en uitvoerbare voorschriften in vergunningen moeten leiden tot een goede naleving. Goede communicatie, helder toezicht en waar nodig streng optreden leidt dan tot een veilig en gezond leefmilieu. Tegelijkertijd bieden we ruimte voor economische ontwikkeling. . Indicator
streefwaarde 2016
Streefwaarde 2017
2.2.a Percentage controles waarbij geen sprake is van zware overtreding van milieu wet- en regelgeving (%) 2.2.b Percentage controles waarbij geen sprake is van overtreding van milieu wet- en regelgeving (%)
>95%
>96%
>45%
>50%
Kerntaak 3; Landelijk gebied Beleidsdoel 3.1.1. Uitvoering vergunningverlening, toezicht en handhaving natuur en landschap. Door het verlenen van vergunningen, toezicht houden, handhaving en advisering op grond van de Natuurbeschermingswet, de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurschoonwet beschermen wij de huidige natuur- en landschapskwaliteiten en zorgen we voor het behoud van een aantrekkelijk landelijk gebied met een goede balans tussen economie en natuur. Duidelijke en uitvoerbare voorschriften in
vergunningen moeten leiden tot een goede naleving. Goede communicatie, helder toezicht en waar nodig streng optreden leiden dan tot behoud en versterking van de kwaliteiten van natuur en landschap. Tegelijkertijd bieden we ruimte voor economische ontwikkeling. Indicator streefwaarde Streefwaarde 2016 2017 3.1.a Percentage controles waarbij geen sprake is van zware >95% >96% overtreding van natuur wet- en regelgeving (%) 3.1.b Percentage controles waarbij geen sprake is van overtreding >45% >50% van natuur wet- en regelgeving (%)
2.5
Uitwerking beleidsdoelen Op basis van bovengenoemde visie, beleidsdoelen en uitgangspunten uit de Omgevingsvisie, het coalitieakkoord en recente beleidsmatige en wettelijke ontwikkelingen wordt in hoofdstuk 4, 5 en 6 aangegeven welke beleidsdoelen en beleidsprioriteiten voor 2014-2017 gelden voor de verschillende wettelijke taken. Voor het opstellen van het jaarprogramma 2016 worden naast deze beleidsprioriteiten ook de ervaringen van naleefgedrag meegenomen.
2.6
Beleidscyclus Met de komst van de Wabo is het transparant formuleren en uitvoeren van handhavings- en vergunningenbeleid een belangrijke opgave geworden. Het opzetten en uitvoeren van respectievelijk handhavingsbeleid en het jaarlijks handhavingsuitvoeringsprogramma gebeurt aan de hand van een aantal stappen. De stappenstructuur wordt de 'dubbele regelkring' of 'the Big 8' genoemd (gevisualiseerd in de figuur hierna). Het vaststellen en uitvoeren van beleid voor vergunningverlening en handhaving gebeurt via een
cyclisch proces. Na vaststelling wordt het (deels via het traject van vergunningverlening) uitgevoerd. Vervolgens wordt toezicht gehouden op de nakoming van vergunning- en ontheffingsvoorschriften. Waar nodig wordt handhavend opgetreden. De toezichts- en handhavingspraktijk verschaft inzicht in het naleefgedrag in de provincie Overijssel. Op basis van jaarrapportages wordt het voorgaande uitvoeringsjaar gemotiveerd overwogen of bijstelling van beleid (en provinciale regelgeving) tussentijds of in het daarop volgende jaar noodzakelijk is. Daarmee is de beleidscirkel rond. Het werken met een apart beleidsplan en een jaarlijks uitvoeringsprogramma is noodzakelijk voor iedere handhavingsorganisatie die in het kader van de Wabo bevoegd gezag is. Met name het Besluit omgevingsrecht is hierbij essentieel. Dit besluit beschrijft nauwgezet de procedurele criteria waaraan een handhavingsorganisatie wettelijk moet voldoen. In dit Beleidsplan is per hoofdstuk aangegeven welke artikelen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing zijn. In de 'Big 8-figuur' hierboven zijn de elementen uit de 'dubbele regelkring' voorzien van de bijbehorende Bor-wetsartikelen.
Figuur: Dubbele regelkring met artikelen uit het Besluit omgevingsrecht (BOR)
9
3
Vergunningverlening, toezicht en handhaving
3.1
Inleiding Dit beleidsplan heeft betrekking op vergunningverlenings- en handhavingstaken voor de kleursporen: „grijs‟ (Wabo/milieu)) „groen‟ (natuur en landschap) „blauw‟ (bescherming van grond-, oppervlakte- en zwemwater) „rood‟ (bouwen en ruimtelijke ordeningsregelgeving waarvoor de provincie op grond van de Wabo bevoegd gezag is) „bruin‟ (bodemkwaliteit en ontgrondingen)
3.2
Uitwerking visie In paragraaf 2.3. hebben we de visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving weergegeven. Het is de ambitie van het college de ondernemersvriendelijkste provincie van Nederland te zijn. Deze ambitie is ook van toepassing op het verlenen van vergunningen, houden van toezicht en het handhaven van regels. Namens de maatschappij moet GS randvoorwaarden verbinden aan vergunningen ter bescherming van mens, milieu en omgeving. Een groot deel van deze opgave is vastgelegd in wetgeving waarvan niet kan worden afgeweken. Waar Overijssel wel het verschil kan maken is de wijze waarop wij ons werk uitvoeren. Het gaat dan met name om dienstverlenende instelling, houding en gedrag. Dit betekent concreet dat we proceduretijden bekorten en besluiten nemen die bij de Raad van State overeind blijven. Hiernaast willen we ruimhartig bereikbaar zijn voor vragen van ondernemers en veranderingen in wet- en regelgeving pro-actief communiceren. Om dit te bereiken moeten we concrete maatregelen treffen maar voor een deel ook een cultuuromslag bereiken. Bij alles wat we doen moeten we kunnen beargumenteren wat de toegevoegde waarde voor de inwoners van Overijssel is. Enkele voorbeelden: Natuurtelefoon: direct een deskundige aan de telefoon die 80% van de vragen direct kan beantwoorden Samenwerken met collega‟s in de RUD om integrale inspecties uit te voeren Bedrijvendagen organiseren om veranderingen in wetgeving te bespreken Klantevaluaties uitvoeren die gericht zijn op continue verbetering De werkprocessen lean organiseren om doorlooptijden te bekorten
Tijdens toezicht niet alleen overtredingen benoemen maar ook meedenken hoe dit ongedaan gemaakt kunnen worden
Hieronder zullen wij tevens per onderdeel aangeven op welke wijze wij daar o.a. uitwerking aan geven: Het voorkomen van onnodig ingewikkelde en belemmerende regelgeving; o Bij het opstellen van de vergunning zal getoetst worden of de voorschriften niet onnodig ingewikkeld en belemmerend zijn; Aan de voorkant duidelijk maken vanuit welke rol wij handelen en wat onze inzet is; o In de vooroverlegfase en tijdens het toezicht geven wij duidelijk aan vanuit welke rol wij handelen en wat onze inzet is. Ook de nalevingsstrategie gaat hier dieper op in. Bestaande regelgeving checken op onnodig ingewikkelde en belemmerende regelgeving; o In de begroting 2016 is hiertoe een project opgenomen: Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven; o Door duidelijk te zijn, geen onnodig belemmerende voorschriften en snel de vergunningaanvragen te toetsen en indien mogelijk ruim binnen de wettelijke termijn te verlenen streven we naar een aantrekkelijk vestigingsklimaat: het stimuleren van innovatie en ondernemerschap; o Tijdens de vooroverleggen en toezichtsbezoeken stimuleren wij innovatie en ondernemerschap met als doel om te voldoen aan de wet en regelgeving ambitie om toe te groeien naar een circulaire economie; o Tijdens vooroverleg en toezicht zal in overleg met de bedrijven de circulaire economie worden besproken. ambitie om de meest ondernemingsvriendelijke provincie van Nederland te zijn. Hiervoor starten o.a. pilots met regelvrije zones aansluitend op de landelijke pilots en we zorgen voor ondersteuning van startende ondernemers; evenwichtige verdeling van de ontwikkelruimte die ontstaat over belanghebbende (agrarische) ondernemers en andere partijen, zodat een gezonde en duurzame ontwikkeling van de Overijsselse economie in alle sectoren voor nu en in de toekomst mogelijk is; o De meldingen en vergunningen van de Nb-wet worden steeksproefgewijs actief gecontroleerd. Bij het niet correct aanvragen of niet realiseren wordt getracht de ontwikkelruimte weer vrij te krijgen: bij vergunningverlening gaan we uit van nationale wet- en regelgeving en de best beschikbare techniek om innovaties breed te laten landen en een gelijk speelveld te handhaven. o Bij vergunningverlening wordt uitgegaan van de nationale wet- en regelgeving en de best beschikbare techniek om innovaties breed te laten landen en een gelijk speelveld te handhaven
3.3
Organisatie vergunningverlening, toezicht en handhaving De eenheid Natuur en Milieu is opdrachtgever als het gaat om vergunningverlening en handhaving. De uitvoering hiervan vindt plaats in de eenheid Publieke Dienstverlening, door de beide netwerk RUD‟s en een klein deel door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (BRZO bedrijven). Voor de taakvelden vergunningverlening en handhaving geldt dat minimaal het basistakenpakket wordt uitgevoerd door de netwerk RUD‟s IJsselland en Twente (zie tabel hieronder). De basistaken zijn de milieutaken van gemeenten met een bovenlokale dimensie die op regionaal niveau uitgevoerd moeten worden, taken die zeer complex zijn en provinciale milieutaken.Voor een recente lijst verwijzen wij u naar: (http://www.omgevingsdienst.nl/). In de provincie zijn door de RUD‟s diverse kenniscentra gerealiseerd, vanwaar uit specifieke deskundigheid ontwikkeld en geleverd wordt. Op basis van de ondertekende bestuursovereenkomst RUD is afgesproken dat iedere partner in haar uitvoeringsprogramma aangeeft welke taken inmiddels worden uitgevoerd door de RUD. Hierbij dient iedere partner in haar uitvoeringsprogramma de taken te onderscheiden in: a. bovenlokale taak b. lokale taak, die vrijwillig aan de RUD directeur wordt opgedragen c. lokale taak, die onderling wordt uitgewisseld d. lokale taak die zelf wordt uitgevoerd Een bovenlokale taak is een taak die wordt uitgevoerd door de RUD. Een lokale taak is een taak waarvoor de inzet van medewerkers niet via de regionale uitwisseling wordt bepaald. Het is een taak die een partner zelfstandig kan uitvoeren binnen de kwaliteitscriteria en eventueel onder de vlag van de RUD uit laat voeren.
11
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het takenpakket van vergunningverlening en handhaving en een indeling welke taken inmiddels zijn overgedragen aan de RUD-directeur (conform bestuursovereenkomst). Activiteit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (volgens landelijk basistakenpakket) (BRZO bedrijven) Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (volgens landelijk basistakenpakket) (IPPC bedrijven) Wet milieubeheer basistakenpakket overig Wet bodembescherming Wet geluidhinder Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden Ontgrondingenwet Waterwet Natuurbeschermingswet 1998 Flora- en faunawet Boswet Cross Compliance Natuurschoonwet Wet luchtvaart Omgevingsverordening Overijssel
Vergunningverlening A (ODRN)
Handhaving A (ODRN)
a
a
a d d d d
a d a a (deels) d
d d d d d n.v.t. d d d
d d d d d d d d d
a = bovenlokaal d = lokale taak
3.4
Risicogericht werken De provincie werkt bij haar toezicht- en handhavingstaken volgens een integrale en risicogerichte aanpak. Aspecten met een hoger risico worden intensiever (zowel in aantal controles per jaar als diepgang van de controle) gecontroleerd dan de aspecten met een lager risico, Een toezichtcontrole richt zich primair op, specifiek per branche of inrichting gedefinieerde, risicogebieden. Elk risicogebied kent een aantal toezichtsessenties. Toezichtessenties zijn dus de belangrijkste aspecten waar de focus op moet liggen. Het toezicht door de provincie richt zich daarom dan ook specifiek op de toezichtessenties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de verplichte herplantplicht bij kapmeldingen of opslag gevaarlijke stoffen bij BRZO bedrijven. Jaarlijks worden er toezichtsplannen opgesteld. In de toezichtsplannen wordt aangegeven welke toezichtessentie in een jaar gecontroleerd wordt. Hierbij wordt gekeken naar het vastgestelde ambitieniveau. Dit ambitieniveau geeft aan wat, op basis van de risicoanalyse, een gewenste controlefrequentie is. Naast de risico-georiënteerde benadering worden bedrijven/locaties individueel op hun naleefgedrag en naleefmotivatie getoetst. De mate waarin een bedrijf de regelgeving spontaan naleeft heeft invloed op de intensiteit van de controle. De naleefmotivatie wordt gebruikt voor analyses om de juiste instrumenten in te zetten. Bij bedrijven/locaties met een goed naleefgedrag worden dezelfde essenties gecontroleerd als bij bedrijven met een slechter naleefgedrag, maar minder intens (bv: diepgaand). Door het vertrouwen dat het bedrijf heeft waargemaakt kunnen we dit ook doen met een geringe kans om risico‟s te lopen. De achterblijver daarentegen heeft kennelijk meer aanmoedigingen nodig om zich aan de regelgeving te houden. Actuele ontwikkelingen kunnen een belangrijke rol spelen in herijking van de prioritering.
Voor het vaststellen van de risico‟s voor de kleursporen groen, grijs, blauw en bruin is gebruik gemaakt van een risicomatrix (risicoanalyse), die is ontwikkeld door het Expertisecentrum Rechtshandhaving van het Ministerie van Justitie en is aangepast op de situatie in Overijssel. De risicomatrix is een dynamisch document. Immers er kunnen onder andere verschuivingen plaatsvinden in de maatschappelijke betrokkenheid op onderwerpen. Ook kan door slechte naleving de kans op een overtreding worden verhoogd. Hierdoor zal jaarlijks de risicoanalyse opnieuw worden bekeken. Veranderingen worden in het jaarprogramma opgenomen en verantwoord. Voor het kleurspoor rood is van een afwijkende systematiek gebruik gemaakt. Dit komt o.a. doordat de expertise voor dit onderdeel voornamelijk is belegd bij gemeenten. Hierom sluiten wij ook aan bij de risicoanalyse die de gemeenten/ regionale uitvoeringsdiensten gebruiken. Het betreft de risicoanalyse van Oranjewoud. Deze is gebruikt door de Regionale uitvoeringsdienst, en ook in gezamenlijkheid met alle partners gevuld op basis van expert judgement sessies. Bij het rode kleurspoor is vooral relevant om tijdens de bouw/sloop te controleren op de naleving. Elke bouw wordt dan ook gecontroleerd, maar zit er afhankelijk van de risicoklasse ruimte in de diepgang en de frequentie van de controle. In de volgende hoofdstukken is per handhavingstaakveld aangegeven hoe groot het risico is. In bijlage 1 is verder uitgelegd hoe de risicoanalyse tot stand is gekomen. Per handhavingstaakveld zijn in bijlage 1 tabellen opgenomen waarin de onderbouwing van de risico inschatting is opgenomen. Systematiek risicoanalyses Er zijn veel systemen beschikbaar om risico‟s van niet-naleving vast te stellen. De bekendste formule bij het vaststellen van risico-analyses is: risico = negatief effect x kans. Effecten en kansen worden per beleidsterrein bepaald door deskundigen op basis van hun ervaringen voor categorieën van werkzaamheden in het werkveld. Bij de effectbepaling is gekeken naar gevolgen voor fysieke veiligheid, risico‟s van overtredingen voor de gezondheid van mensen, het milieu (lucht, bodem, geluid en (grond-) water), natuur, maatschappelijke kosten om overtredingen ongedaan te maken (economische factoren) en maatschappelijke gevolgen van overtredingen. Bij de bepaling van de kans wordt gekeken naar het handhavingsverleden, de bekendheid met regelgeving, de kans op „ontdekking‟, hoogte van de straffen, kosten-baten afweging (economisch belang), etc. Aanpak risicoanalyses ‟Per wet waarvoor de provincie bevoegd gezag is zijn de risico‟s bepaald via een zogenaamde risicomatrix. Deze methodiek werkt op basis van het principe: risico= negatief effect x kans. Hierbij gaan wij uit van de eerder opgestelde risico analyse uit 2003. Deze matrix is in 2015 door deskundigen (intern provincie) geactualiseerd. De effecten in de risicoanalyse voor de kleursporen groen, grijs, blauw en bruin worden op basis van hun ervaringen gescoord op: Fysieke veiligheid (brand, explosie, toxiciteit, veiligheid) Welzijn van de mens (volksgezondheid; alleen lichamelijke gezondheid is meegewogen) Milieu (verontreinigingen) Duurzaam behoud habitats en soorten (natuur) Economisch belang (wat kost het als het mis gaat) Maatschappelijk effect (hoe leeft het in de maatschappij; gevoeligheid) Op deze manier zijn de risico‟s van de verschillende wetten zo goed mogelijk geobjectiveerd met als doel een realistische vergelijking tussen de zeer uiteenlopende risico‟s te kunnen maken. Bijvoorbeeld wat is het risico als de Boswet overtreden wordt of wat als de kwaliteit van het zwemwater onvoldoende is.
De effecten van de risicoanalyse voor het kleurspoor rood zijn gescoord op: Effecten:
Fysieke veiligheid Hinder/leefbaarheid Duurzaamheid Volksgezondheid
13
Naleving:
Attitude Nalevingstabel ervaringscijfers
De risicoanalyses vormen daarmee de basis voor besluitvorming door het college van GS over de mate waarin toezicht en handhaving wordt ingezet en geprioriteerd per deeltaak. De risicoanalyses zijn uitgevoerd voor onderstaande wetten. Het betreft wetten waarvoor de provincie Overijssel bevoegd gezag is: -
-
-
-
Groen o o o o Grijs o o o o o Blauw o o Bruin o Rood o o o o o o
Flora en Faunawet Natuurbeschermingswet Boswet Natuurschoonwet (de provincie is bevoegd gezag maar heeft geen handhavende taken) BRZO-bedrijven (Besluit Risico's Zware Ongevallen 2015) IPPC-bedrijven (bedrijven met installaties voor industriële activiteiten volgens bijlage 1 van de richtlijn Industriële emissies) Vuurwerkevenementen Ontgrondingenwet Wet Luchtvaart Waterwet Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden Wet Bodembescherming (grondwaterbescherming, ontgrondingen, onttrekkingen) Bouwen Reclame Inrit Kap Sloop Ruimtelijke Ordening
Risicomatrix per taakveld per risicofactor Binnen de methodiek van de risicomatrix zijn de effecten en kansen bepaald voor de variabelen die relevant zijn in relatie tot de naleving van de desbetreffende wet (bij de IPPC kan bv gedacht worden aan het overtreden van geluid of geurvoorschriften). Met de betrokken vergunningverleners, handhavers dan wel toezichthouders en betrokken beleidsmedewerkers zijn per wet allereerst de variabelen benoemd, vervolgens zijn de effecten, en de kans dat dergelijke effecten optreden, ingeschat. Voor de effecten is een schaal gehanteerd van 1 tot 4 (zeer klein- zeer groot). Per effect, bv. fysieke veiligheid is gedefinieerd wat onder een (zeer) klein dan wel (zeer) groot effect wordt verstaan. Voor de kans dat een effect optreedt, is een schaal gehanteerd van 1-3 (kleiner dan gemiddeld, gemiddeld, groter dan gemiddeld). Voor het bepalen van de kans hebben de volgende aspecten een rol gespeeld: de resultaten van het toezicht afgelopen jaren (b.v. indicatoren als spontane naleving) expertjudgement uit beleidsmatige- en uitvoeringspraktijk Op basis van bovenstaande methodiek komt een gewogen score tot stand. Per wet wordt de hoogste score gebruikt voor de indeling van risico`s. Een totale score kan soms relatief laag scoren, terwijl een individueel risico op een bepaald effect hoog kan scoren. Hierdoor zal er te allen tijde ook gekeken worden naar de individuele risico`s. Ambitieniveau Het ambitieniveau geeft aan hoe vaak een object of activiteit gecontroleerd wordt. De keuze hierin wordt gerelateerd aan de risico`s zoals deze zijn berekend in de risicoanalyse. Het ambitieniveau is voor alle kleursporen (m.u.v. rood) vastgesteld op:
Risico Zeer hoog Hoog Gemiddeld Laag Zeer laag
Inrichtingen/meerjarige projecten: 1x per jaar 1x per 2 jaar 1x per 3 jaar 1x per 5 jaar 1x per 10 jaar
eenmalige activiteiten: 100% 50% 30% 20% 10%
Het ambitieniveau kleurspoor rood is afwijkend hiervan. Alle aspecten in kleursopor rood worden wel gecontroleerd maar is er een verschil in het niveau van de controle.Om het controleniveau te bepalen wordt gebruik gemaakt van het integraal Toezichtprotocol (iTP). Het iTP is "het" hulpmiddel om te komen tot en het uitvoeren van integraal, kwalitatief, meetbaar en efficiënt toezicht op naleving. Het integraal Toezicht Protocol is een praktisch werkinstrument voor het toezicht tijdens de realisatiefase, de gebruiksfase en de sloopfase van een gebouw, bedrijf of activiteit. Bij het iTP zijn vijf toetsniveaus, waarbij de diepgang van de controle oploopt van niveau S naar niveau 4, te weten:
S 1 2 3
4
Steekproef Visuele controle (Quick Scan) Beoordeling van hoofdlijnen Beoordeling hoofdlijnen en kenmerkende details Algehele controle van alle onderdelen
Deze toetsniveau‟s zijn vervolgens uitgewerkt voor de verschillende fasen waarin een bouwwerk kan verkeren, de realisatiefase (bouw van het bouwwerk), de gebruiksfase (milieu en brandpreventie) en tot slot de sloopfase (sloop van het bouwwerk). Realisatiefase Zoals hiervoor al vermeld is dit de bouwfase. Hiervoor is een landelijke matrix opgesteld welke als bijlage 2 is opgenomen. Hierin zijn verschillende onderwerpen opgenomen waarop tijdens de bouw toezicht dient te worden gehouden, met daaraan gekoppeld het niveau waarop dat dient te gebeuren. Voor toezicht in deze fase is daarnaast de afspraak dat, indien gewenst dan wel noodzakelijk, de regionale brandweer aansluit op verzoek van het bevoegde gezag en in dit kader ook adviseert aan het bevoegde gezag. Gebruiksfase Voor de gebruiksfase wordt gekozen voor aspectcontroles. Dat zijn controles waar op één aspect wordt ingestoken, zoals bijvoorbeeld constructie of brandveiligheid. Constructie Tijdens de gebruiksfase kunnen er diverse kleine wijzigingen worden doorgevoerd aan een gebouw. Niet alle wijzigingen worden gemeld of aangevraagd. Hierdoor bestaat er kans dat er wijzigingen zijn doorgevoerd die gevolgen hebben voor de constructieve veiligheid van de gebouwen. Hierom zal er steekproefsgewijs een controle op de constructieveiligheid van gebouwen worden uitgevoerd. Brandveiligheid Voor controles in de gebruiksfase is het toezichtprofiel brandveiligheid (zie bijlage 3) opgesteld. Hiermee richt het toezichtprofiel brandveiligheid zich primair op de objecten waar de grootste risico‟s liggen en waar de grootste kans is dat overtredingen plaatsvinden. Dit toezichtprofiel kan daarom eveneens worden toegepast als risico-analyse. Op welke aspecten wordt gecontroleerd en de diepgang daarvan wordt momenteel nader uitgewerkt in samenwerking met de regionale brandweer. Sloopfase Door het kennispunt Asbest van de regionale uitvoeringsdienst is een formulier ontwikkeld met diverse punten waar op te letten bij een dergelijke controle. Ook hiervoor geldt dat dit formulier in 2016 nog doorontwikkeld zal worden.
15
Afwijkingen Ambitieniveau: Er kunnen zich omstandigheden voordoen die het rechtvaardigen om van het ambitieniveau af te wijken. Dit kan zowel naar benden als naar boven zijn. Indien dit gebeurt zal dit worden gemotiveerd in het uitvoeringsprogramma. Toezicht Op basis van de toezichtplannen worden de preventieve controles ingepland en uitgevoerd. Het toezichtplan is voor het toezicht, maar ook voor vergunningverlening en beleid een hulpmiddel om gestructureerd te werken en de maatregelen af te stemmen op de aard van het bedrijf of de branche. Daarom kan het toezichtplan ook worden gebruikt voor vergunningverlening en andere preventieve of communicatieve maatregelen. Naar aanleiding van klachten, incidenten en vastgestelde overtredingen worden indien nodig repressieve controles uitgevoerd. Elk jaar wordt naar aanleiding van de uitkomsten van het naleefgedrag van de bedrijven en de risicoanalyse de toezichtsplannen opnieuw vastgesteld. Naleving Het streven is om, onder meer door goed toezicht, het naleefgedrag jaarlijks te verbeteren. Ervaringen in de afgelopen jaren laten zien dat een spontaan naleefgedrag van 100% niet realistisch is. Hierom zijn de volgende streefwaarden vastgesteld: Toezicht naleving wet- en regelgeving
3.5
2016
2017
2018
2019
Percentage controles waarbij geen sprake is van zware overtreding van wet- >95% >96% en regelgeving (%)
>97% >98%
Percentage controles waarbij geen sprake is van overtreding van wet- en regelgeving (%)
>55% >60%
>45% >50%
Nalevings- en handhavingsstrategie
Besluit omgevingsrecht, Art. 7.2 lid 4 Het handhavingsbeleid geeft inzicht in de strategie die het bestuursorgaan hanteert met betrekking tot: a. de wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de krachtens het eerste lid gestelde doelen te bereiken; b. de rapportage van de bevindingen van degenen die toezicht hebben uitgeoefend en het vervolg dat aan die bevindingen wordt gegeven; c. de wijze waarop bestuurlijke sancties alsmede de termijnen die bij het geven en uitvoeren daarvan worden gehanteerd, en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd, en waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen; d. de wijze waarop het bestuursorgaan omgaat met overtredingen die zijn begaan door of in naam van dat bestuursorgaan of van andere organen behorende tot de overheid. Nalevingbeleid In 2006 heeft de provincie een nalevingsstrategie vastgesteld. Op basis van deze strategie zet de provincie, afhankelijk van de specifieke situatie binnen een bedrijf of branche, een dusdanige mix van middelen in om nalevingsgericht gedrag te bereiken. Deze middelen zijn beleid, communicatie, preventie (toezicht) en handhaving. De nalevingstrategie is trouwens een vereiste op basis van het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer en het Bor. Bovendien past „naleving‟ bij een moderne overheid: werken van buiten naar binnen, integraal, deregulerend en dienstverlenend als het kan.
Handhavings- en gedoogstrategie Gedeputeerde Staten hebben op 7 juli 2015 de beleidsregel “Landelijke Handhavingsstrategie Overijssel” vastgesteld. Deze strategie is een op landelijk niveau met de landelijke handhavingspartners (provincie`s, Openbaar Ministerie, politie, gemeenten en waterschappen) afgestemd beleidskader voor de bestuursrechtelijke- en strafrechtelijke handhaving. Deze strategie vormt het geheel aan interventies dat door de provincie kan worden ondernomen om wettelijk en/of beleidsmatig gewenst gedrag te bevorderen. Gedeputeerde Staten hebben op 19 december 2010 de gedoogstrategie Fysieke Leefomgeving Overijssel vastgesteld. Deze strategie is een met de handhavingspartners (provincie Overijssel, Openbaar Ministerie, politie, gemeenten en waterschappen) afgestemd beleidskader voor het gedogen. Daarnaast heeft GS op 24 september 2013 besloten om zich te conformeren aan de “Landelijke Handhavingsstrategie BRZO (Besluit Risico‟s Zware Ongevallen)”. Met de Landelijke Handhavingsstrategie BRZO wordt beoogd de uniformiteit van het landelijk beschikbare toezicht te verbeteren. De inzet van deze landelijke handhavingsstrategie is dat voor gelijksoortige overtredingen van het BRZO dezelfde meest adequate sanctiemiddelen worden toegepast. De Landelijke Handhavingsstrategie BRZO fungeert als een aanvulling en sluit nauw aan op de Landelijke handhavingsstrategie Overijssel en de gedoogstrategie Fysieke Leefomgeving Overijssel. De strategie houdt rekening met verzwarende omstandigheden zoals naleefgedrag.
3.6
Bestuurlijke Strafbeschikking Milieu Per 1 mei 2012 is het instrument Bestuurlijke Strafbeschikking Milieu (Hierna: BSBm) ingevoerd. Het instrument mag voor de in de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv) genoemde strafbare feiten, de zogenaamde feitenlijst, gebruikt worden door enkele landelijke handhavingsdiensten, dagelijkse besturen van de waterschappen en de directeuren van omgevingsdiensten. Wij zijn bevoegd voor de BSBm omdat in Overijssel geen omgevingsdienst operationeel is alszijnde een rechtspersoon. De BSBm is bedoeld om overtredingen van eenvoudige milieu-, natuur- en waterfeiten door het bestuur op strafrechtelijke wijze af te kunnen handelen. Eenvoudig qua bewijslast, waarneming e.d. Bij verzet van de verdachte tegen het opleggen van de BSBm gaan de normale strafrechtelijke procedures gelden. Maar zonder verzet kan het feit direct afgehandeld worden. Doel is hiermee de strafrechtketen van politie en justitie te ontlasten. Maar ook om het bestuur een instrument in handen te geven dat een meer bestraffend („lik op stuk‟) effect heeft dan alleen bestuursrechtelijke handhaving dat vooral op herstel is gericht. Overigens kunnen naast de BSBm tegelijk ook op herstel gerichte bestuursrechtelijke sancties (dwangsom, bestuursdwang) opgelegd worden. Een extra bijzonderheid is de mogelijkheid om als BSBm bevoegd gezag ketenpartners in de handhaving te kunnen faciliteren door overeenkomsten aan te gaan. De BOA‟s van de ketenpartners kunnen daardoor ook BSBm‟en voor bereiden. De indiening van BSBm beschikkingen van ketenpartners bij justitie valt wel onder de verantwoordelijkheid van het BSBm bevoegde gezag.
3.7
Klachten Het Wabo bevoegd gezag heeft tot taak milieuklachten af te handelen en meldingen van ongewone voorvallen van bedrijven aan te nemen namens de overheid. Het Meldpunt Overijssel is opgericht voor het melden van overlast van bedrijven, waar de provincie Overijssel milieutoezicht heeft. Daarnaast kunnen inwoners van Overijssel en bedrijven voor allerlei vragen en meldingen over de omgeving bij het Meldpunt Overijssel terecht. Ook kunnen mensen bellen of e-mailen over vragen of klachten met betrekking tot wegen en kanalen in de provincie Overijssel.
17
Het meldpunt is 24 uur per dag 7 dagen per week bereikbaar. De ernstige meldingen die buiten kantoortijd binnen komen worden doorgegeven aan de Milieuwachtdienst. Zij nemen de melding in behandeling en stellen zich zo nodig ter plaatse op de hoogte. Jaarlijks wordt verslag gedaan van het aantal en aard van de meldingen via www.overijssel.nl. Elke klacht wordt in behandeling genomen en getoetst. Hierbij wordt voor zover mogelijk onderzocht of de klacht gegrond is en een bezoek van een toezichthouder noodzakelijk is.
3.8
Illegaliteiten Een deel van de werkzaamheden bestaat uit het opsporen van illegaliteiten. Dit zijn niet overtredingen van een vergunning of ontheffing maar bijvoorbeeld het uitvoeren van activiteiten zonder ontheffing of vergunning. Vaak kleven aan deze illegaliteiten grote risico`s. Hierom geven we illegaliteiten in de tijd soms voorrang ten opzichte van de reguliere controles. Deze regulier ingeplande controles worden op een later tijdstip dan alsnog uitgevoerd. 3% van het totaal aan toezicht- en handhavingsuren wordt gebruikt voor het opsporen en het in behandeling nemen van illegaliteiten.
4
Kerntaak duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Om een kwalitatief hoogwaardig gebruik van water voor de i nwoners van Overijssel te bereiken zijn er allerlei regels en vergunningstelsels in de wetgeving vastgesteld. Deze wetgeving ligt op het Besluit omgevingsrecht, Art. 7.2 lid 3 Het handhavingsbeleid geeft inzicht in de prioriteitsstelling met betrekking tot de uitvoering van de krachtens het eerste lid voorgenomen activiteiten. gebied van bedrijven, water, bodem en natuur. Naleving van deze regels draagt bij aan het zo hoogwaardig mogelijk gebruik van het water. In dit hoofdstuk wordt voor de periode 2014-2017 voor de kerntaak duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de beleidsprioriteiten beschreven. Achtereenvolgens worden de beleidsuitgangspunten, de risico‟s per taakveld (conform risicomatrix) en op basis hiervan de prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving weergegeven.
4.1
Uitvoering Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz)
4.1.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie: Burgers en recreanten mogen erop vertrouwen dat ze in zwembaden en de aangewezen zwemwateren veilig kunnen zwemmen.1
Hoofdlijn van beleid: De Whvbz heeft als doel de gezondheid en veiligheid van zwemmers en baders te beschermen. De provincie is bevoegd gezag en heeft als wettelijke taak ervoor te zorgen dat bezoekers van badinrichtingen (zwembaden) en aangewezen zwemlocaties in oppervlaktewater (zwemplassen) op haar grondgebied aangenaam en veilig kunnen zwemmen. De zwemwaterlokaties in open water worden jaarlijks door de provincie aangewezen. Op deze locaties is de EU-Zwemwaterrichtlijn van kracht. De uiterste termijn voor het halen van de (waterkaliteit-) doelstellingen van de Zwemwaterrichtlijn is 2015 met de mogelijkheid van fasering tot 2027. In de voorbereiding op de vaststelling van het stroomgebiedbeheerplan Rijn (ingevolgde de EUKaderichtlijn Water) en de hiermee samenhangende herziening van de Omgevingsvisie is naar voren
1
Omgevingsvisie provincie Overijssel
19
gekomen dat in Overijssel aanvullende maatregelen en/of /fasering van het doelbereik vooralsnog niet noodzakelijk zijn. Bij het aanwijzen van zwemwaterlocaties volgen wij het Protocol aanwijzen en afvoeren van zwemlocaties en hanteren daarbij als referentiekader voor de veiligheidsaspecten de Handreiking Fysieke Veiligheid Zwemmers in Oppervlaktewater. Wij stellen daarbij voorwaardelijk dat: zwemmen toegestaan is en het zwemmen niet strijdig is met andere functies; het voldoende veilig is om te zwemmen; door een voldoende groot aantal mensen wordt gezwommen (minimaal 50-100 op een zomerse dag) De waterkwaliteit aan de gestelde waterkwaliteitseisen voldoet; Het gedurende het grootste deel van het zwemseizoen mogelijk moet zijn om te kunnen zwemmen zonder onaanvaardbaar veel risico‟s voor de gezondheid van de zwemmers (met het oog op cyanobacteriën en zwemmersjeuk, die overigens geen onderdeel uitmaken van de wettelijke normering vanuit de EU-Zwemwaterrichtlijn of Whvbz, maar volgen vanuit landelijke protocollen); Het voor de waterkwaliteitsbeheerder (waterschappen dan wel Rijkswaterstaat) mogelijk is met de ter beschikking staande instrumenten en middelen, om de kwaliteit van het zwemwater voldoende te kunnen handhaven, beschermen en zo nodig verbeteren (dit met het oog op de afmetingen van het waterlichaam waar het zwemwater onderdeel van uitmaakt en op het dagelijks beheer van het water en de directe omgeving door de eigenaar/beheerder). In interprovinciaal verband leveren wij bijdragen aan het Deskundigenberaad zwemwater t.b.v. onderlinge afstemming voor een duidelijke en eenduidige uitvoering van toezicht en handhaving alsmede de landelijke zwemwaterwebsite www.zwemwater.nl, mede t.b.v. de uitvoering van de EUrichtlijnen Zwemwater en INSPIRE (Europese harmonisatie en infrastructuur voor milieu-informatie). Ontheffingverlening In de Whvbz en het daarbij behorende besluit (Bhvbz) en regelingen zijn de regels opgenomen waaraan badinrichtingen en zwemgelegenheden moeten voldoen. De Whvbz geeft de provincie de bevoegdheid ontheffingen te verlenen volgens de in het besluit vastgelegde voorschriften en daaruit voortvloeiende regelingen. Verder heeft de provincie een toetsende taak bij onder meer nieuwbouw en renovaties van badinrichtingen. Handhaving De provincie is verantwoordelijk voor het toezien op een veilig en hygiënisch gebruik van plaatsen waar regelmatig wordt gezwommen. Dit betreft zowel het toezicht op zwembaden (circulatiebaden) als ook op oppervlaktewater (meren en kolken/plassen). In de Whvbz en het daarbij behorende besluit (Bhvbz) en regelingen zijn regels opgenomen waaraan badinrichtingen en zwemgelegenheden moeten voldoen. Bovenstaande taak vraagt behalve een actieve opstelling van de provincie op het gebied van ontheffingverlening, toezicht en handhaving ook een actieve behandeling van klachten en meldingen. In de WHVBZ is bepaald in artikel 10.d dat de zwemplassen jaarlijks bezocht dienen te worden waarbij een onderzoek dient plaats te vinden naar de veiligheid. Hierom zullen in afwijking van de risicoanalyse de zwemplassen jaarlijks bezocht worden. De waterkwaliteit van de zweminrichtingen dient tevens jaarlijks te worden onderzocht. Dit onderdeel zal jaarlijks gecontroleerd moeten worden.
Risico naar taakveld
WHVBZ
Risico in woorden
overtreden voorschriften WHVBZ zwembaden, waterkwaliteit
Gemiddeld
*1
overtreden voorschriften WHVBZ zwembaden, veiligheid en hygiene
Gemiddeld
*1
overtreden voorschriften WHVBZ zwemplassen, waterkwaliteit
Laag
overtreden voorschriften WHVBZ zwemplassen, veiligheid en hygiene
Gemiddeld
*1 *1
*1Vanwege de jaarlijkse plicht tot onderzoeken zal er jaarlijks ten positieve worden afgeweken van bovenstaande risicoanalyse. Dit zal worden opgenomen in het jaarprogramma.
4.1.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Evaluatie en vooruitblik De kwaliteitsbewaking van het zwemwater is een taak van het waterschap die plaatsvindt in nauw overleg met de provincie. In het kader van het toezicht worden alle overdekte zwembaden jaarlijks gecontroleerd op de helft van de essenties. Alle toezichtsessenties van zwemplassen worden jaarlijks gecontroleerd. De nadruk wordt gelegd op zwemwaterlocaties waarvan het vermoeden bestaat of waarvan op basis van meetgegevens bekend is dat er maatregelen moeten worden getroffen om te voldoen aan de doelstellingen van de EU-zwemwaterrichtlijn (vooral t.a.v. microbiologie en blauwalgen). Hiermee leggen wij de prioriteit bij de grootste risico‟s van zwemgelegenheden. In 2016 zullen alle zwembaden bezocht worden en dan zal gecontroleerd op de andere helft van de toezichtessenties dan die zijn gecontroleerd in 2015. Toezichtsessenties De toezichtsessenties zijn: Waterkwaliteit, veiligheid, Legionella en hygiëne. Handhaving WHVBZ Alle zwemplassen en zwembaden worden jaarlijks ten behoeve van veilig en hygiënisch zwemwater gecontroleerd in overeenstemming met de vastgestelde toezichtessenties. Illegale activiteiten worden met voorrang gecontroleerd desnoods ten koste van het toezicht op de ontheffingen met een gering en badinrichtingen met een goed naleefgedrag.
4.2
Grondwaterbescherming
4.2.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie: Grondwaterbescherming is gericht op een betrouwbare drinkwatervoorziening en een zorgvuldig gebruik van de ondergrond.2
Hoofdlijn van beleid: Drinkwatervoorziening heeft een groot maatschappelijk belang. Voor de drinkwatervoorziening heeft grondwater als bron de voorkeur. Kwetsbare drinkwaterwinningen worden onderzocht op maatregelen voor een betere bescherming (waaronder bescherming tegen grondwaterverontreiniging). Het diepe waterpakket van Salland is alleen beschikbaar voor de drinkwatervoorziening en industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Dit waterpakket mag niet gebruikt worden voor warmte-koudeopslag. Hiertoe zijn boringsvrije zones aangewezen. In grondwaterbeschermingsgebieden is warmte en koudeopslag evenmin toegestaan. De provinciale gebiedsdossiers voor waterwinningen zijn de basis voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving grondwaterbescherming De bescherming van kwetsbare drinkwaterwinningen heeft prioriteit. Dit neemt niet weg dat ook andere winningen al naar gelang de gebiedsontwikkelingen aandacht kunnen vragen. De bij de bescherming betrokken instanties werken vanuit de volgende werkafspraken:
2
Omgevingsvisie provincie Overijssel
21
-
-
-
consequente uitvoering van formele regels (controle van meldingen Besluit bodemkwaliteit in grondwaterbeschermingsgebieden; doormelden naar andere betrokken instanties van voorgenomen onttrekkingen en bodembedreigende handelingen, hoe om te gaan met bouwen in grondwaterbeschermingsgebieden (GWBG); ontsluiting van informatie over vergunningen, ontheffingen en bijbehorende voorschriften ; het instellen van één loket binnen de provincie waar andere betrokken instanties terecht kunnen met alle vragen en adviesverzoeken met betrekking tot de grondwaterbescherming. Afstemming tussen de verschillende sporen van omgevingsbeleid vindt plaats in de back-office; het periodiek uitvoeren van een beleidsevaluatie van het grondwaterbeschermingsbeleid, waarbij centraal staat of de maatregelen uit de omgevingsverordening daadwerkelijk leiden tot de gewenste ontwikkeling van de grondwaterkwaliteit borging van de communicatie (uitleg) van het grondwaterbeschermingsbeleid naar burgers en bedrijven.
Risico‟s naar taakveld
Grondwater bescherming
Risico in woorden
niet melden (calamiteiten)
gemiddeld
verboden activiteit buiten inrichtingen: bouwen
zeer laag
verboden activiteit buiten inrichtingen: energiesystemen
laag
niet naleven voorschriften
zeer laag
4.2.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Uitvoeren van het maatregelenprogramma gebiedsdossiers 2013-2015: de provincie voert een periodieke evaluatie van het grondwaterbeschermingsbeleid uit in het kader van de herziening van de Omgevingsvisie en –verordening. de provincie voert een handhavingsproject uit waarbij risicovolle activiteiten in een gebied geïnventariseerd en gecontroleerd zullen worden. Dit gebeurt in samenwerking met betrokken gemeenten en waterschappen de provincie stelt een handreiking bestemmingsplannen voor gemeenten op. de provincie zorgt voor verbetering van de informatievoorziening op de website. een of enkele gemeenten verlenen hun medewerking bij het meedenken over/meeschrijven aan de handleiding grondwaterbescherming.
Overige aandachtspunten: Het betrekken van vergunningverleners en handhavers bij het regulier ruimtelijke ordeningsoverleg met gemeenten, de uitvoering van de EU kaderrichtlijn water (KRW) en de herziening van de Omgevingsvisie (2016): in het bijzonder aandacht voor nieuwe ontwikkelingen en trends Aandacht voor verontreiniging als gevolg van afstromend water van verhard oppervlak (wegen en parkeerplaatsen) in grondwaterbeschermingsgebieden Ontheffingverlening De provincie is belast met het behandelen van aanvragen voor ontheffingen van de Omgevingsverordening Overijssel voor grootschalige activiteiten binnen grondwaterbeschermingsgebieden. Ontheffingen worden beoordeeld op de gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater. Voorschriften worden gesteld ter voorkoming van verontreiniging van het grondwater ten behoeve van de drinkwaterwinning voor menselijke consumptie. Handhaving De provincie is belast met de handhaving van de ontheffingvoorschriften en gemelde activiteiten binnen grondwaterbeschermingsgebieden. Dit draagt bij aan het voorkomen van verontreiniging van het grondwater bestemd voor de drinkwatervoorziening. Vanuit deze taak is het van belang dat eventuele illegale onttrekkingen voor Warmte- en KoudeOpslag (WKO) in grondwaterbeschermingsgebieden worden opgespoord en in samenwerking met de gemeenten de eveneens illegale aanleg van gesloten WKO-systemen wordt voorkomen.
Toezichtsessenties De toezichtessenties zijn: Administratie, voorgeschreven maatregelen en gebruikte stoffen. Handhaving Grondwaterbescherming op basis van de risicoanalyse worden 10% van alle ontheffingen en meldingen voor werkzaamheden in grondwaterbeschermingsgebieden gecontroleerd op de vastgestelde toezichtessenties. Illegale activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden worden met voorrang gecontroleerd desnoods ten koste van het toezicht op de ontheffingen en meldingen met een goed naleefgedrag.
4.3
Grondwateronttrekkingen
4.3.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie: optimale watercondities –zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit voor landbouw, wonen, natuur en landschap, een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een optimale drinkwatervoorziening.3
Hoofdlijn van beleid: De kwaliteit van watersystemen wordt bevorderd door uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Wet Bodembescherming. Vergunningaanvragen voor grondwateronttrekkingen op basis van afweging van optimale watercondities voor betrokken belangen. Onder andere de doelstelling van een goed grondwatervoorraadbeheer en beschermen van overige belangen van derden bij het grondwater.
Risico‟s naar taakveld
Grondwater onttrekingen
Risico in woorden
overtreden voorschriften onttrekkingen drinkwater
zeer laag
overtredingen voorschriften KWO's
laag
overtredingen voorschriften industrie
laag
4.3.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Vergunningverlening De provincie let bij de behandeling van vergunningaanvragen op het voorkomen en/of beperken van negatieve gevolgen van grondwaterwinningen. Tevens heeft zij de wettelijke taak om te zorgen voor de kwalitatieve bescherming van het grondwater voor zover dat bestemd is voor menselijke consumptie. Deze taak krijgt gestalte via beleidsontwikkeling, monitoring, regelgeving, communicatie en informatievoorziening. Handhaving De provincie is belast met het preventieve toezicht en de handhaving van de vergunningvoorschriften en illegale grondwateronttrekkingen.
3
Omgevingsvisie provincie Overijssel
23
Evaluatie en vooruitblik De toenemende aandacht voor energie en beperking van CO2 uitstoot leidt er toe dat er steeds meer koude-warmte systemen voor de verwarming en koeling van gebouwen worden aangelegd. Dit betekent dat de provincie zich niet alleen moet bezinnen over hoe zij de „ruimte in de ondergrond‟ wil verdelen, maar dat er ook rekening moet worden gehouden met een toename van het aantal aanvragen en te controleren locaties. Toezichtsessenties De toezichtsessenties zijn: Administratie , boringsdiepte, onttreking en infiltratie. Handhaving Waterwet Conform het vastgestelde ambitieniveau worden 20% van alle nieuwe vergunde grondwateronttrekkingen worden gecontroleerd op de vastgestelde toezichtessenties.
5
Kerntaak milieu en energie
Besluit omgevingsrecht, Art. 7.2 lid 3 Het handhavingsbeleid geeft inzicht in de prioriteitsstelling met betrekking tot de uitvoering van de krachtens het eerste lid voorgenomen activiteiten. Om een kwalitatief gezonde leefomgeving voor de inwoners van Overijssel te bereiken zijn er allerlei regels en vergunningstelsels in de wetgeving vastgesteld. Deze wetgeving ligt op het gebied van bedrijven, vuurwerk, geluidhinder, ontgrondingen, stortplaatsen en luchtvaart. Naleving van deze regels draagt bij aan een gezonde leefomgeving.
5.1
Uitvoering Vergunningverlening Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm)
5.1.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie: Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen.4
Hoofdlijn van beleid: Vergunningverlening, toezicht en handhaving worden zo uitgevoerd dat de naleving van wet- en regelgeving wordt bevorderd. Duidelijke en uitvoerbare voorschriften in vergunningen moet leiden tot een goede naleving. Goede communicatie, helder toezicht en waar nodig streng optreden leiden dan tot een veilige en gezonde leefomgeving. Per 1 januari 2016 vallen alle BRZO-bedrijven onder het bevoegde gezag van de provincie. Er worden voor wat betreft milieu verder geen fundamentele beleidsmatige aspecten gewijzigd. Met het coalitieakkoord “Overijssel werkt” 2015 - 2019 heeft het college de ambitie geformuleerd naar “vergroten van het aandeel hernieuwbare energie naar 20% in 2023”. Het programma Nieuwe Energie geeft hier invulling aan en is de opvolger van het programma Energiepact, dat in 2008 gestart is. Vanuit het programma Nieuwe Energie wordt ingezet op het stimuleren van energiebesparing via subsidies. Ook wordt er via het kennispunt energie ingezet op energiebesparing bij bedrijven. Bedrijven onder bevoegdheid van de provincie worden op energie gecontroleerd (IPPC, BREF energy efficiency)
4
Omgevingsvisie provincie Overijssel
25
Risico‟s naar taakveld
BRZO Veiligheid (brandveiligheid, VBS, PGS)
Risico in woorden zeer hoog
Lucht (meetsystemen, naverbrander)
hoog
Bodem (keuringen, certificaten, BRA)
gemiddeld
Geluid (gedrag, reducerende maatregelen)
gemiddeld
Energie (meten, registreren, onderzoek energiebesparing)
laag
Water (voorzieningen, meten)
hoog
Afval (scheiding, opslagwijze, onderzoek)
laag
IPPC Veiligheid (brandveiligheid, VBS, PGS)
Risico in woorden zeer hoog
Lucht (meetsystemen, naverbrander)
hoog
Bodem (keuringen, certificaten, BRA)
gemiddeld
Geluid (gedrag, reducerende maatregelen)
gemiddeld
Energie (meten, registreren, onderzoek energiebesparing)
laag
Water (voorzieningen, meten)
hoog
Afval (scheiding, opslagwijze, onderzoek)
hoog
Vuurwerkevenementen
Risico in woorden
Ontbranding niet conform voorschriften
gemiddeld
veiligheid niet confom voorschriften
gemiddeld
Organisatorische verplichtingen niet conform voorschriften (melden, registreren, opleiding)
laag
BRIKS-Taken Voor de zogenoemde BRIKS taken wordt aangesloten bij de risicoanalyse zoals deze is opgesteld door de RUD. BOUW: Beschrijving Publieksfunctie > 1.000.000 Kinderdagverblijf Publieksfunctie tijdelijke bouw Monumentenvergunning / Monumentenbescherming Wonen tijdelijke bouw Industrie/kantoorfunctie > 1.000.000 Industriefunctie met risicovol gebruik *vuurwerk , PGS 15 Gezondheidszorgfunctie met bedgebied Gebouwen met celfunctie Industrie/kantoorfunctie tijdelijke bouw Wonen Cat. l < 100.000 complex Wonen Cat. ll 100.000 - 1.000.000 Publieksfunctie < 100.000 Wonen Cat. lll > 1.000.000
Risico in woorden zeer groot groot groot groot groot groot groot groot groot groot beperkt beperkt beperkt beperkt
Publieksfunctie 100.000 - 1.000.000 Industrie/kantoorfunctie 100.000 - 1.000.000 Basis Onderwijsfunctie / Buitenschoolse Opvang Bouwwerk geen gebouw zijnde complex Gezondheidszorgfunctie zonder bedgebied Industrie/kantoorfunctie < 100.000 Wonen Cat. l < 100.000 eenvoudig Bouwwerk geen gebouw zijnde eenvoudig
beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt klein
Reclame, Kap en Sloop Beschrijving Illegaal gebruik bedrijf; Illegaal gebruik wonen; Illegaal slopen met asbest Illegale bewoning; illegale kamerverhuur Illegaal gebruik gronden Illegaal slopen Illegale bouw; grote bouwwerken (> 70 ²)[buitengebied]; Illegale bewoning; permanente bewoning recreatieverblijven Illegale bouw; grote bouwwerken (> 70 ²)[bebouwde kom]; Illegaal gebruik bestaande bouw; voldoet niet aan Bouwbesluit Illegale bouw; monumenten inclusief beschermd stads- en dorpsgezicht Illegale bouw; middel bouwwerken (> 30 m² en < 70 m²)[buitengebied]; Illegale bouw; middel bouwwerken (> 30 m² en < 70 m²)[bebouwde kom]; Illegale aanleg Illegale reclame [buitengebied] Illegale reclame [bebouwde kom] Illegale kap Illegale bouw; bouwwerken geen gebouw zijnde Illegale bouw; kleine bouwwerken (< 30 m²); Strijdig met Welstandsbepalingen
Risico`s in woorden zeer groot groot groot groot groot groot groot groot groot beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt klein klein klein
Voor een volledig overzicht verwijzen wij u naar bijlage 3.
5.1.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
De inspanningen op het gebied van de Wet milieubeheer/Wabo zijn gericht op het behandelen van de aanvragen om een omgevingsvergunning, de afhandeling van meldingen, het afdoen van verzoeken voor het afsteken van vuurwerk (ontbrandingstoestemmingen) en het doorvoeren van ambtshalve wijzigingen in de vergunningen. Daarnaast behoort het tot de taak van de provincie om veiligheids- en energierapporten op basis van de Wet milieubeheer te beoordelen. Naast de Wet milieubeheer/Wabo is het team ook verantwoordelijk voor het behandelen van ontheffingsaanvragen in het kader van de Wet luchtvaart (zie 5.4). Energy efficiency is een aspect wat speelt bij alle IPPC bedrijven. Bedrijven onder bevoegdheid van de provincie worden op energie gecontroleerd (IPPC, BREF energy efficiency). Door de opstart van een kennispunt Energie binnen de RUD`s is samenvoeging van energiekennis mogelijk. Vergunningen zijn actueel: Op grond van artikel 2.30 van de WABO dienen wij regelmatig te bezien of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Indien deze niet meer toereikend zij, dient de vergunning te worden geactualiseerd. Een gedeelte van de actualisatie wordt al gerealiseerd door het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat de algemene eisen en voorschriften uit het Activiteitenbesluit (geheel of deels) in de plaats treden van de voorschriften van de vergunning. Steeds meer provinciale bedrijven vallen onder de
27
algemene regels van het Activiteitenbesluit waardoor de vergunningplicht voor dit onderdeel komt te vervallen. IPPC-bedrijven: Een eenmaal verleende vergunning beoordelen we van tijd tot tijd op actualiteit (actualisatietoets) en zonodig passen we de vergunning aan (revisievergunning of ambtshalve wijziging). Hierbij wordt een termijn gehanteerd van 5 jaar. Dus 20% van het bedrijvenbestand wordt jaarlijks op actualiteit getoetst. IPPC toetsingen worden ook gezien als een vorm van actualisatie. Daarvan zijn er het afgelopen jaar nog een aantal uitgevoerd. In die gevallen waar niet voldaan werd aan de IPPC-richtlijn is een start gemaakt met de noodzakelijke aanpassing van de vergunningen. BRZO-Bedrijven en RIE4 bedrijven: Verleende vergunningen worden jaarlijks beoordeeld op actualiteit (actualisatietoets) en zonodig aangepast (revisievergunning of ambtshalve wijziging). Koppeling NB-wet De provincie is op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor industriële en agrarische bedrijven, het toezicht en de handhaving. Sinds de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, per 1-10-2010) is er een actieve koppeling tussen aanvragen voor omgevingsvergunning, waarbij óók toestemming op grond van de Nb-wetbeschermingswet noodzakelijk is. Toezicht en Toezichtsessenties: Bij het toezicht op BRZO bedrijven wordt er onderscheid gemaakt in WABO controles en BRZO controles. De hieronder opgenomen toezichtessenties zien op de toezicht tijdens de WABOcontroles. De BRZO controles worden uitgevoerd in samenwerking met de Inspectie SZW en de veiligheidsregio. Hierbij wordt gebruik gemaakt een gezamenlijke inspectiemethode bij het toezicht op BRZO-bedrijven. De Nieuwe Inspectiemethodiek (NIM) draagt bij aan een betere en meer geïntegreerde overheidsprestatie. Hierbij gaat het dan vooral om een objectief en gemotiveerd oordeel over het door het bedrijf gevoerde preventiebeleid ten behoeve van zware ongevallen, over het veiligheidsbeheerssysteem ( VBS) en over de beheersmaatregelen. Een gezamenlijke inspectiemethode is essentieel omdat elke inspecteur zijn of haar eigen rolopvattingen, achtergronden, bedrijfscultuur en bevoegdheden meeneemt, wat de uitvoering van gezamenlijke inspecties tot een nogal complexe aangelegenheid maakt. Een gezamenlijke inspectiemethode is hét instrument om die samenwerking goed te laten verlopen en de meeste effectiviteit en efficiëntie uit de inspectie te halen. Dit is ook voor bedrijven van belang: een gezamenlijke inspectiemethode draagt bij aan de één-loketgedachte en maakt de rol van de overheid voor bedrijven transparanter en betrouwbaarder. Tevens zorgt de inspectiemethodiek voor een landelijk uniforme werkwijze. Voor alle branches waarop de provincie Overijssel in het kader van de Wabo toezicht uitvoert, zijn door middel van toezichtplannen de essenties van het toezicht vastgelegd. Hieronder staan de toezichtsessenties geranschikt per hoofdcategorie: Acceptatie, Verwerking en Administratieve organisatie en interne controle (AV/AOIC) – Acceptatie - Financiele en goederen administratie, - Functiescheiding, - Uitgaand afval (niet-afvalbedrijven), - Validatie milieujaarverslag obv vergunning - Validatie Milieu jaarverslag (MJV) en European Pollutant Release and Transfer Register (ePRTR) – Verwerken, Bodem – bodemrisico, – grondwatermonitoring, – riolering, Energie
Geluid – gemiddelde geluidsniveaus en piekniveaus, – trillingen, – voorzieningen, Lucht – verbrandingsgassen – geur, – koeling (CFK's, HCFK's en HFK's niet Ammoniak), – Legionella voorzieningen, – legionella gedrag, – oplosmiddelen, – stof Veiligheid – brandveiligheid, – installaties, – opleiding personeel – opslag gevaarlijke stoffen, – veiligheid beheersing, Water – behandeling afvalwater, Bouw, reclame, Sloop. Voor de toezichtessenties wordt aangesloten bij het toezichtsprotocol zoals deze is opgesteld door het Itp (integraal toezichtsprotocol) (www.toezichtsprotocol.nl). Hier is onderscheid gemaakt in de realisatiefase, gebruikersfase en sloopfase. Inrit: - aanleg conform de aanvraag Kap: kap conform de aanvraag (aantal en soort bomen en periode van kap)
Handhaving WABO Alle inrichtingen worden jaarlijks gecontroleerd. Hierbij worden de vastgestelde toezichtessenties gecontroleerd op basis van het vastgestelde ambitieniveau in relatie met de opgestelde risicoanalyse Van de vuurwerkevenementen wordt 33% bezocht . Op basis van een beslisboom worden de locaties met bijvoorbeeld onbekende toepasser, ongunstige locaties of waar zwaar vuurwerk wordt afgestoken in ieder geval gecontroleerd Tevens worden alle toepassers minimaal eens per jaar gecontroleerd. De BRIKS taken worden conform de risicoanalyse gecontroleerd op basis van de vastgestelde toezichtsprotocolen (ItP) Optreden tegen illegaliteiten heeft voorrang, desnoods ten koste van het toezicht op bedrijven (uitgezonderd BRZO-bedrijven) met een goed naleefgedrag.
5.2
Uitvoering Ontgrondingen
5.2.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie Centrale doelstelling in het Beleidskader Bouwgrondstoffen Overijssel is dat ontgrondingen voor de bouwgrondstoffenvoorziening multifunctioneel moeten zijn.5 5
Beleidskader Bouwgrondstoffen Overijssel “Over winnen in Overijssel” 2004
29
Hoofdlijnen van beleid Met multifunctionele ontgrondingen wordt ernaar gestreefd een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het Overijssels landschap. Hierbij gaat het om een divers palet aan functies zoals natuur- en landschapsontwikkeling en recreatie, welke aan een ontgronding kunnen worden verbonden. Op deze wijze kan hiervoor maatschappelijk draagvlak worden verworven. Voor nieuwe ontgrondingen geldt dat deze multifunctioneel moeten zijn, moeten passen binnen het bestaande netwerk van zandwinningen en bijdragen aan behoud en versterking van de gebiedskenmerken. Voor functionele ontgrondingen geldt dat we het huidige (terughoudende) beleid voor bescherming van natuur, landschap en aardkundige waarden voortzetten. Ten aanzien van het voorkomen van de toepassing van eindige grondstoffen ambiëren wij vanwege duurzaam gebruik van grondstoffen in onze eigen werken 20 procent secundaire en vernieuwbare grondstoffen toe te passen.
Risisco‟s naar taakveld
Ontgrondingen
Risico in woorden
werken zonder vergunning (illegaal)
hoog
Functionele ontgronding in strijd met vrs (specifieke voorschriften, bijvoorbeeld waterpartijen, landbouw)
laag
Functionele ontgronding in strijd met vrs (standaard vergunning opv aanvraag)
laag
Dieptewinningen in strijd met voorschriften
hoog
5.2.1
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Vergunningverlening De provincie verleent vergunningen op grond van de Ontgrondingenwet. De vergunningverlening is gebaseerd op een wettelijk voorgeschreven afweging van alle bij de uitvoering van de voorgenomen ontgronding betrokken belangen: algemene belangen als bouwgrondstoffenvoorziening, ruimtelijke ordening, natuur en landschap, veiligheid, milieu, waterhuishouding, archeologie, aardkundige waarden, maar ook bijzondere (particuliere) belangen van de aanvrager, omwonenden en andere direct belanghebbenden. Handhaving De handhaving bestaat uit toezicht gericht op de naleving van vergunningsvoorschriften en repressieve handhaving bij illegale ontgrondingen. Dit om calamiteiten en onveilige situaties met gevaar op persoonlijk letsel op centrale zandwinlocaties te voorkomen en schade aan natuur, landschap, cultureel erfgoed en belangen van derden zoveel mogelijk te beperken. Toezichtsessenties De toezichtessenties zijn: Installaties, bodemrisico, bedrijfsvoering, delfstoffenwinning, waterhuishouding, geluid en stof. Handhaving Ontgrondingenwet 20% van alle Functionele ontgrondingen worden gecontroleerd in overeenstemming met de vastgestelde toezichtessenties Dieptewinningen worden eens per 2 jaar gecontroleerd in overeenstemming met de vastgestelde toezichtessenties Optreden tegen illegale ontgrondingen heeft voorrang, desnoods ten koste van het toezicht op bestaande dieptewinningen met een goed naleefgedrag.
5.3
Uitvoering Bodemsanering
5.3.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie: De bodem geschikt maken en houden voor de functie door het wegnemen van risico‟s en het voorkomen van nieuwe verontreinigingen.6 Hoofdlijn van beleid: De hoofdlijn van het beleid ten aanzien van bodemsanering vloeit voort uit het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 dat in maart 2015 is ondertekend door Rijk, IPO, VNG en UvW en houdt in dat: 1. uiterlijk in 2020 alle spoedlocaties met onaanvaardbare verspreidings- of ecologische risico‟s in 2020 zijn gesaneerd dan wel dat in 2020 ten minste de risico‟s van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn. 2. In 2020 ook de KRW-grondwater spoedlocaties zijn gesaneerd dan wel dat in 2020 ten minste de risico‟s van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn. De spoedlocaties met onaanvaardbare humane risico‟s zijn in principe eind 2015 gesaneerd danwel de risico‟s (tijdelijk) beheerst. 6
Omgevingsvisie provincie Overijssel
31
In dit kader continueren de Bevoegde overheden Wet Bodembescherming (Wbb) ook het actief benaderen van bedrijven met spoedlocaties op de MTR 2013-lijsten of KRW-lijsten. Verder besteden de bevoegde overheden Wbb conform het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 specifiek aandacht aan gebiedsgericht beheer van grondwaterverontreinigingen, diffuse bodemverontreiniging, nieuwe bedreigingen, nazorg en voormalige stortplaatsen. Bovenstaande taken zijn verder uitgewerkt in het (provinciale) programma Bodem en Ondergrond programmaperiode 2016-2020. Ten aanzien van nieuwe verontreinigingen geldt het stand still-beginsel, wat inhoudt dat nieuwe verontreinigingen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en indien toch nieuwe verontreiniging ontstaat moet deze zoveel mogelijk worden verwijderd.
Risico‟s naar taakveld
Bodemsanering
risico in woorden
niet voldoen aan administratie-eisen
zeer laag
niet voldoen aan eisen voor depot
laag
begeleidingsbrieven niet op orde
zeer laag
afzettingen voldoen niet
zeer laag
wasplaats niet in orde
zeer laag
eindcontrole niet uitgevoerd (afronding sanering)
zeer laag
eind/nulsituatie niet in beeld (depotvorming)
zeer laag
grondwater, pijlbuizen grondwaterzuivering niet adequaat
laag
inkomende stromen niet voor elkaar
laag
veiligheid (V&G plan niet correct of niet aanwezig)
laag
Uitgaande stromen niet voor elkaar
laag
5.3.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
De provincie en vijf grote gemeenten binnen de provincie Overijssel zijn in het kader van de Wet bodembescherming aangewezen als bevoegd gezag en verantwoordelijk voor het uitvoeren van de taken die hieruit voortvloeien. Daarnaast zijn afspraken gemaakt in het convenant bodem en ondergrond (zie 4.4.1). Vergunningverlening Het team vergunningverlening is verantwoordelijk voor de volgende procedures: Vaststellen van de ernst van een bodemverontreiniging, de spoedeisendheid en het tijdstip van saneren, op basis van onderzoekgegevens (beschikking); Instemmen met het saneringsplan, waaronder het vaststellen van de saneringsdoelstelling (beschikking); Beoordelen van meldingen BUS (ontvankelijkheidverklaring); Behandelen meldingen afwijking saneringsplan (GS-brief met eventueel aanwijzingen); Beoordelen van bodemonderzoekrapporten (GS-brief); en vaststellen van het saneringsresultaat (mede op basis van bodemmonsters) en opleggen van eventuele nazorgverplichtingen (beschikking); Instemmen met nazorgplannen (beschikking); Inzet juridisch instrumentarium (gedoogbeschikking, saneringsbevel, onderzoeksbevel, bevel saneringsplan); Inhoudelijke beoordeling subsidieregeling Bedrijvenregeling
Handhaving Het team Handhaving is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving bij de uitvoering van saneringen op basis van goedgekeurde saneringsplannen, de controle op de locatie en beoordeling van het evaluatierapport. De uit te voeren taken betreffen onder andere: Houden van toezicht op de naleving van de in de beschikking gestelde voorschriften, zowel administratief (waaronder het bewaken van de uitvoeringstermijn) als door controle op de uitvoering van de sanering op locatie (controlebrief en eventueel opvolgende bestuurlijke en/of strafrechtelijke handhaving); Houden van toezicht op de naleving van de in de beschikking gestelde voorschriften voor de nazorgfase, zowel administratief (waaronder het beoordelen van monitoringgegevens) als door controle op locatie (Controlebrief en eventueel opvolgende bestuurlijke en/of strafrechtelijke handhaving); Geven van aanwijzingen bij nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (aanwijzing); Handhaven saneringsplicht bedrijventerreinen (controlebrief en eventueel opvolgende bestuurlijke en/of strafrechtelijke handhaving). Uit het verleden is gebleken dat stringente handhaving noodzakelijk is om het plegen van milieudelicten en frauduleus handelen tegen te gaan. Qua toezicht gaat de aandacht vooral uit naar saneringen die in eigen beheer door particulieren en bedrijven worden uitgevoerd.
Toezichtsessenties De toezichtsessenties zijn: Administratie, depot, uitgaande stromen, afzettingen, wasplaats, eindcontrole, eindsituatie, grondwater, inkomende stromen, veiligheid, nazorg en monitoring. Handhaving Wet Bodembescherming Op basis van de risicoanalyse worden 20% van de lopende saneringen gecontroleerd op de vastgestelde toezichtessenties. De saneringen in het kader van de asbestproblematiek worden projectgewijs gecontroleerd. Optreden tegen illegale saneringen en controle op alle meldingen over mogelijke bodemverontreinigingen desnoods ten koste van preventief toezicht. Toezicht op een deel van de nazorglocaties (ongeveer 1/3 van de locaties met nazorg aspecten)
33
5.4
Uitvoering Wet luchtvaart
5.4.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie Op basis van de wet Luchtvaart is de provincie bevoegd gezag voor de regionale en kleine burgerluchtvaartterreinen, met uitzondering van luchthavens van nationaal belang zoals Lelystad, Rotterdam, Groningen en Maastricht. De vergunningverleningstaak betreft het afgeven van ontheffingen en vergunningen voor zaken als helikopterlandingsplaatsen, ultralight-velden, zweefvliegvelden, maar ook om ontheffingen voor evenementen als ballonfiësta‟s en dergelijke. Hoofdlijnen van beleid Besluiten t.a.v. de Wet Luchtvaart worden op basis van onderstaande beleidsuitgangspunten7 genomen:
Helikopterlandingsplaatsen bij alle ziekenhuizen en andere hulpverleningsinstellingen. Met gemeenten en bedrijfsleven wordt de meerwaarde onderzocht van helikopterlandingsplaatsen bij enkele grotere bedrijventerreinen zonder extra geluidsoverlast voor bewoners. Verder geen helikopterlandingsplaatsen. Recreatieve luchthavens (incl. locaties voor ballonfestivals) en landingsplaatsen voor parachutisten worden, conform uitvoeringsmodel Omgevingsvisie, zoveel mogelijk op bestaande locaties toegestaan. Bij aantoonbare vraag is nieuwvestiging eventueel voorstelbaar vanwege regionale spreiding en bereikbaarheid, maar alleen na zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden en andere 'grondgebonden' recreanten/recreatiefuncties. Het uitgebreide zweefvliegveld Lemelerveld en de luchthaven Twente zijn al bestaande locaties. Voor terreinen waar jaarlijks een luchtballonnenfestival wordt gehouden zullen we een luchthavenregeling opstellen.
In IPO verband is geconstateerd dat slechts bij ontheffingen voor helicopters voorschriften opgenomen worden voor veiligheidsafstanden. Hier zullen wij op toezien. Daarnaast zal onderzocht worden of de TUG`s niet voor meerdere jaren verleend kunnen worden (bijvoorbeeld voor een periode van 3 jaar). Indien dit mogelijk is zal dit seperaat van dit beleidsplan worden besloten. Risico‟s naar taakveld
Risicofactor Structurele terreinen (Luchthavenregelingen en –besluiten) in strijd met voorschriften Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik terreinen in strijd met voorschriften (paramotors, mla’s) Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik terreinen in strijd met voorschriften (helikopters) illigaliteiten
7
Omgevingsvisie provincie Overijssel
Risico in woorden laag laag gemiddeld gemiddeld
5.4.1
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Toezichtsessenties De toezichtessenties zijn: Geluid en veiligheid. Handhaving Wet Luchtvaart Structurele terreinen worden eens per 5 jaar gecontroleerd in overeenstemming met de vastgestelde toezichtessenties . 20 % van de tijdelijke activiteiten zonder helikopters zoals ballonfiësta‟s en paramotorvluchten worden gecontroleerd op de vastgestelde toezichtessenties. 30% van de tijdelijke activiteiten zoals evenementen met helikopterrondvluchten worden gecontroleerd op de vastgestelde toezichtessenties. Optreden tegen illegaliteiten heeft voorrang, desnoods ten koste van het toezicht op activiteiten met aanvragers met een goed naleefgedrag.
35
6
Kerntaak inrichting landelijk gebied
Besluit omgevingsrecht, Art. 7.2 lid 3 Het handhavingsbeleid geeft inzicht in de prioriteitsstelling met betrekking tot de uitvoering van de krachtens het eerste lid voorgenomen activiteiten. Ter behoud en versterking van natuur- en landschapswaarden in Overijssel, heeft de provincie vergunningverlenende, toezichts- en handhavingstaken op grond van de Boswet, de Flora- en faunawet, de Natuurschoonwet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet natuurbeschereming is door de Tweede Kamer aangenomen en zal naar verwachting in 2016 in werking treden. In deze wet zullen de Boswet, de Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet worden opgenomen. Dit heeft gevolgen voor dit beleidsplan. Zodra duidelijk wordt welke gevolgen dit heeft, zal het beleidsplan hierop worden aangepast.
6.1
Boswet
6.1.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie Behoud, versterking en ontwikkeling van bos- en natuurwaarden buiten de EHS.8 Hoofdlijnen van beleid Samen met partners wordt ingezet op het behoud van verspreide bos en natuurgebieden. Bescherming van waardevolle houtopstanden zoals bossen, houtwallen en singels vindt plaats via twee instrumenten, de Boswet ( die op gaat in de Wet natuurbescherming) en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Boswet ziet toe op het behoud van het bosareaal, terwijl de ruimtelijke ordening sturing geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Dit is uitgewerkt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel, waarbij specifiek aandacht is voor behoud van natuurwaarden, landschap en cultuurhistorie. Risico‟s naar taakveld
Boswet
8
Risico in woorden
niet voldoen herplantplicht
laag
niet voldoen meldingsplicht
Gemiddeld
Omgevingsvisie provincie Overijssel
6.1.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Advisering aan de Minister In het kader van de Boswet beoordeelt de provincie de melding van een velling. Daarnaast adviseert de provincie tot en met 2016 (tot de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Natuurbescherming )het ministerie met betrekking tot het verlenen van ontheffingen van onder andere de herplantplicht en het verlenen van toestemming voor compensatie van de herplantplicht elders. De minister blijft hiervoor het bevoegd gezag tot de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Natuurbescherming. Daarna wordt de provincie bevoegd gezag. De gevolgen van deze gewijzigde rol zullen in beeld worden gebracht zodra hierover meer duidelijkheid bestaat. Indien nodig zal dit beleidsplan VTH hierop worden aangepast. Handhaving De provincie controleert d.m.v. luchtfoto‟s en inspecties. Overtreders van de meldingsplicht en de herplantplicht begaan een delict op grond van de Wet economische delicten. De focus van het toezicht op deze regelgeving verschuift naar illegaliteiten in plaats van preventief toezicht. Evaluatie en vooruitblik Controles op aangeslagen beplanting en kapmeldingen zitten binnen de vastgestelde essenties van de controle op herplantplicht. Om de beperkt inzetbare capaciteit efficient in te zetten is in 2013 een pilot ingezet waarbij de focus meer op de knelpunten is gelegd. Dit is gedaan door het toezicht te richten op de opsporing van illegale vellingen. In dit project zijn daarvoor luchtfoto‟s van verschillende jaren uit de Atlas van Overijssel voor bepaalde gebieden met elkaar vergeleken en de wijzigingen zijn onderzocht op mogelijke illegaliteit. Conclusie was dat onderzoek van luchtfoto‟s een goede aanvulling kan zijn maar de veldcontroles niet volledig kan vervangen. Toezichtsessenties Voor de melding: Conform meldingsplicht Voor herplantplicht: Bosbouwkundig verantwoord en resultaat herplantplicht Handhaving Boswet Van alle nieuwe meldingen worden in het kapseizoen dertig procent gecontroleerd. Daarnaast worden de herplantverplichtingen in 20% van de gevallen in overeenstemming met de essenties gecontroleerd. We zullen meer gebruik maken van oog en oor functie van handhavers van andere instanties in het veld voor de opsporing van illegaliteiten. Indien deze zijn geconstateerd hebben deze voorrang desnoods ten koste van het bezoek van alle nieuwe meldingen.
6.2
Flora- en faunawet
6.2.1
Beleidsuitgangspunten
Ambitie Behoud en versterking van de rijkdom aan plant- en diersoorten9 . Hoofdlijnen van beleid Om de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) zo veel mogelijk te behouden dienen er leefgebieden van voldoende omvang en kwaliteit te zijn. Op basis van het Flora- en Faunabeleid van het Rijk heeft de provincie de taak om planten en diersoorten te beschermen, maar ook de bevoegdheid om van de verboden in de wet af te wijken (waar het gaat om faunabeheer en schadebestrijding). Door ontheffingen of aanwijzingen af te geven op de Flora- en faunawet en 9
Omgevingsvisie provincie Overijssel, beleidsregels Faunabeheer Overijssel
37
daarop te handhaven, wil de provincie een goed en evenwichtig faunabeheer creeren. De Faunabeheereenheid (FBE) is hierbij verantwoordelijk voor de coördinatie van het planmatige faunabeheer en zodoende een schakel tussen de provincie, grondgebruikers en uitvoerders. De provincie wil een actieve bijdrage leveren aan het stimuleren en ontwikkelen van preventieve maatregelen zodat schade niet optreed, om gebruik van het instrument ontheffingen zoveel mogelijk te kunnen beperken. De Flora- en Faunawet wordt in 2016 in de nieuwe Wet Natuurbescherming opgenomen. In dit beleidsplan gaan we uit van de oude benaming. Met de inwerkingtreding van de wet worden er taken van het rijk overgedragen aan de provincie. Er is een eerste inschatting gemaakt van de gevolgen voor de taakuitvoering van de wet. Deze inschatting zal worden verwerkt in het jaarprogramma, indien later in het jaar de excacte gevolgen bekend zijn zal het jaarprogramma hierop worden aangepast. Onderdeel van het provinciale faunabeheer is ook het voorkomen van schade. De provinciale taak daarbij is:
Het toezicht houden op het voldoen aan voorwaarden of voorschriften die door de provincie worden opgelegd bij vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen, en indien nodig handhaven hiervan.
Risico‟s naar taakveld
Flora- en Faunawet
Risico in woorden
niet naleven voorschriften ontheffing
zeer laag
niet naleven aanwijzingen
laag
niet naleven provinciale vrijstellingen
zeer laag
illigaliteiten
gemiddeld
6.2.2
Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
Ontheffingverlening De provincie heeft een aantal bevoegdheden op grond van de Flora- en faunawet. Op basis van het onderdeel beheer en schadebestrijding bepaalt de provincie of ingrepen in de wettelijke beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn. De provincie kan hiertoe vrijstelling, ontheffing of een aanwijzing verlenen voor de door het Rijk aangewezen soorten. Voor een planmatig en duurzaam beheer van (hoofdzakelijk) een aantal beschermde inheemse diersoorten is de Faunabeheereenheid opgericht. Deze Faunabeheereenheid heeft ten behoeve van een planmatig en duurzaam beheer van diersoorten een Faunabeheerplan opgesteld. Dit Faunabeheerplan 2014-2019 is vervolgens door GS op 15 september 2014 vastgesteld gelijktijdig met de Nota beleidsregels faunabeheer Overijssel en de verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel. Handhaving De provincie ziet toe op de naleving van de besluiten op basis van de Flora- en faunawet. Het toezicht op deze wet richt zich op het systeem waarbinnen de Faunabeheereenheid (FBE) en de Wildbeheereenheden (WBE‟s) hun taak uitvoeren. Ook hier werken wij risicogestuurd: WBE‟s die slechtere naleving laten zien worden vaker en intensiever bezocht. De handhaving van deze wet richt zich vooral op de afhandeling van illegaliteiten, klachten en incidenten (repressieve handhaving). De provincie wil handhaving optimaliseren door afstemming met de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en politie. De uitvoering van de handhaving vindt plaats overeenkomstig de Beleidsregel implementatie landelijke Handhavingsstrategie Overijssel. Als de Flora- en Faunawet is opgenomen in de nieuwe Wet Natuurbescherming is er sprake van een verplicht aanhaken van de vergunnignverlening in het kader van de Wabo voorzover het betrekking heeft op activiteiten en handelingen waarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist. Dat is niet het geval bij activiteiten die gericht zijn op beheer en schadebestrijding, maar kan aan de orde zijn voor de nieuwe taak voor de provincie, nl. ontheffingen voor zgn. ruimtelijke ingrepen Voor deze
inrichtingen geldt een vergunningsplicht ingevolge de Wabo en vindt er ook toezicht plaats door een milieucontroleur van de gemeenten. In 2016 zal door middel van een pilot worden onderzocht of door slimme samenwerking met gemeenten efficiencyvoordelen behaald kunnen worden door een vorm van gecombineerd toezicht ter voorbereirning op de nieuwe Wet. Toezichtsessenties De toezichtsessenties zijn: Faunabeheereenheid: uitvoering, monitoring, meldingsplicht, rapportage Wildbeheereenheid: monitoring, rapportage, meldingsplicht, uitvoering, voorlichting
Handhaving Flora- en faunawet Mede vanwege de uitvoering van het Handhavingsarrangement met het OM worden alle vastgestelde toezichtessenties gecontroleerd. Gebruik maken van oog en oor functie van handhavers van andere instanties in het veld Daarnaast wordt aan signalen van illegaal handelen voorrang gegeven desnoods ten koste van het preventieve toezicht.
6.3
Natuurschoonwet Het gaat hier om een wet die fiscale voorzieningen biedt voor de erfopvolging van eigenaren van aaneengesloten gronden (vaak ongedeelde boedels), met het doel deze duurzaam in stand te houden. Daarmee wordt tevens een belangrijk natuurlijk en landschappelijk doel gediend. Landgoederen zijn uitgegroeid tot speerpunten voor het natuur- en landschapsbeleid. Advisering De provincie brengt advies uit over de rangschikking van landgoederen en over het afgeven van een beschikking „van geen bezwaar‟ en/of over gehele of gedeeltelijke „onttrekking‟ van een landgoed. In dit specifieke geval is er feitelijk geen sprake van „vergunningverlening‟. De provincie geeft namelijk alleen advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over de rangschikking van landgoederen. Handhaving De provincie heeft geen formele, handhavende taken op grond van de Natuurschoonwet. Door periodieke controles door de Belastingdienst wordt op de uitvoering en naleving toegezien. De Natuurschoonwet wordt momenteel geevalueerd. Mogelijk dat dit tot aanpassingen leidt die invloed kunnen hebben op onze (handhavenende) rol! Deze zijn nu niet voorzien of meegenomen in dit beleidsplan.
6.4
Natuurbeschermingswet
6.4.1
Beleidsuitgangspunten
Ambities Vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden)10 .
Hoofdlijnen van beleid Het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur in 2018 is het doel. Binnen de EHS is alleen ruimte voor andere ontwikkelingen als deze niet ten koste gaan van de kenmerken en waarden van de EHS. Hierbij worden de instrumenten herbegrenzing en compensatie gehanteerd. 10
Omgevingsvisie provincie Overijssel
39
Binnen de provinciale verordening is afwijking van het beschermingsregime van de EHS geregeld via een afwijkingsbevoegdheid van de gemeenteraad en een meldingsplicht aan de provincie In en rond de Natura 2000-gebieden, vrijwel geheel gelegen binnen de EHS, wordt gezorgd voor de realisatie van de (abiotische) randvoorwaarden die nodig zijn om aan de internationale verplichtingen voor deze gebieden te voldoen.
Risico‟s naar taakveld
Natuur beschermingswet
Risico in woorden
overtredingen voorwaarden gesteld in beheerplan agrarisch
hoog
overtredingen voorwaarden gesteld in beheerplan niet agrarische activiteiten
laag
Overtredingen voorwaarden van NB-wet vergunning agrarisch
hoog
Overtredingen voorwaarden van NB-wet vergunning niet agrarische activiteiten
hoog
Activiteiten zonder vergunning met invloed op gebied
gemiddeld
6.4.2
Prioriteiten vergunningverlening en handhaving
Vergunningverlening Het wettelijke kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet), waarin de Vogel- en Habitatrichtlijnen van de Europese Unie zijn doorvertaald. Schade aan de natuurwaarden van deze gebieden moet worden voorkomen. Daarom bepaalt de Nbwet dat projecten en andere handelingen die significant negatieve effecten op deze gebieden kunnen hebben niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen Gedeputeerde Staten van de provincie waarin een gebied (grotendeels) ligt. Daarnaast bepaalt de wet dat plannen van gemeenten en waterschappen die negatieve effecten kunnen hebben op de Natura 2000-gebieden goedkeuring behoeven van Gedeputeerde Staten. De Nb-wet kan ook “aanhaken” in het kader van de Wabo. Gedeputeerde Staten geven dan een verklaring van geen bedenkingen af in het kader van een omgevingsvergunningprocedure. Na de inwerkkingtreding van de Wet natuurbescherming is er sprake van een verplicht aanhaken van de vergunningverlening in het kader van de Wabo voorzover het betrekking heeft op activiteiten en handelingen waarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist.
Handhaving De Natuurbeschermingswet biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000 beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Natuurbeschermingswet. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken. De provincie ziet toe op de naleving van de Nb-wet. Concreet betekent dit dat vergunningen worden gecontroleerd en daarnaast wordt gekeken of projecten en andere handelingen in en rond de Natura 2000-gebieden aan de eisen van de Nb-wet voldoen. Bovendien vervult de provincie een actieve rol in het voorlichten over de Nb-wet en de gevolgen daarvan voor de verschillende belanghebbenden.
Toezichtuitvoeringsprogramma’s Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde „Handreiking handhavingsplan Natura 2000‟ (IPO, 2013) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma‟s. De Nb-wet kan ook aanhaken in het kader van de Wabo. Voor deze inrichtingen geldt een vergunningsplicht ingevolge de Wabo en vindt er ook toezicht plaats door een milieucontroleur van de gemeenten. In 2016 zal onderzocht worden of door slimme samenwerking met gemeenten efficiencyvoordelen behaald kunnen worden door een vorm van gecombineerd toezicht. Door de stijging van het aantal Nb-wet vergunningen wordt ook de druk op handhaving steeds groter. Voor de controle op agrarische bedrijven wordt er onderscheid gemaakt in risicovolle en minder risicovolle bedrijven. Onder de risicovolle bedrijven vallen o.a. bedrijven met een luchtwasser. Indien de luchtwasser niet conform de voorschriften wordt gebruikt levert dit een aanmerkelijk hoge uitstoot van ammoniak op. Indien er geen luchtwasser verplicht is conform de vergunning is het staltype en aantal dieren van belang. We zetten in op een actieve controle van de risicovolle bedrijven (eens per 2 jaar) en de minder risicovolle bedrijven worden eens per 10 jaar gecontroleerd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat naast deze controles ook de gemeenten in het kader van de WABO vergunning deze bedrijven op de bovengenoemde aspecten controleerd. Evaluatie en vooruitblik De provincie is op basis van de Nb-wet bevoegd gezag voor verguningverlening, toezicht en handhaving. Sinds de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, per 1-102010) is er een actieve koppeling tussen aanvragen voor omgevingsvergunning, waarbij óók toestemming op grond van de Nb-wet noodzakelijk is. Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde „Handreiking handhavingsplan Natura 2000‟ (IPO, 2013) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma‟s. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties). Cross Compliance Elk jaar dient de provincie in het kader van Cross Compliance ten minste één procent van alle landbouwers die premie aanvragen te controleren op alle Randvoorwaarden Europese Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Van het ministerie krijgen wij de namen van de bedrijven die wij moeten controleren. Gezien deze verplichting is de risico-beoordeling niet van toepassing. Tijdens zo‟n Cross Compliance-controle dient het gehele bedrijf gecontroleerd te worden op alle op dat bedrijf van toepassing zijnde Randvoorwaarden GLB. Toezichtsessenties De toezichtsessenties zijn: Verzuring,verdroging en verstoring.
Handhaving Natuurbeschermingswet Toezicht bij de Natura-2000 gebieden op basis van de vastgestelde toezichtessenties Bij de risicobedrijven wordt eens in de 2 jaar een controle uitgevoerd Bij de minder risicovolle bedrijven wordt eens in de 10 jaar een controle uitgevoerd. Formele verzoeken om handhaving en signalen van illegaliteiten krijgen voorrang in de aanpak desnoods ten koste van het preventieve toezicht Uitvoering Cross Compliance controles conform landelijke afspraken (selectie 90 controles)
41
6.5
Uitvoering Repressieve handhaving Op basis van de nalevingsstrategie wordt een mix van instrumenten, zoals communicatie, voorlichting, bestuurlijke gesprekken, preventief toezicht etc., ingezet om normconform-gedrag te bevorderen. Zonodig wordt bestuursrechtelijk handhavend opgetreden op basis van de handhavingsstrategie (zie paragraaf 3.3).
Repressieve handhaving en nalevingsstrategie Conform de nalevings- en handhavingsstrategie adviezen en besluiten voorbereiden bij overtreding van weten regelgeving
7
Monitoring en evaluatie
7.1
Monitoring en evaluatie
Besluit omgevingsrecht, artikel 7.6 lid 1: Het bestuursorgaan bewaakt met behulp van een geautomatiseerd systeem de resultaten en de voortgang van: a. de uitvoering van het uitvoeringsprogramma, b. het bereiken van de gestelde (beleids)doelen.
Besluit omgevingsrecht, artikel 7.7 lid 2: Het bestuursorgaan evalueert jaarlijks of de in het uitvoeringsprogramma, opgenomen activiteiten zijn uitgevoerd en in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van vastgestelde (beleids)doelen. Het bestuursorgaan bewaakt deze met behulp van een geautomatiseerd systeem.
Het sluiten van de beleidscyclus voor vergunningverlening en handhaving draagt eraan bij om te meten en evalueren of het ingezette beleid en vergunningverlening en handhaving succesvol zijn geweest. De resultaten uit het lopende uitvoeringsjaar vormen immers de input voor eventuele bijstelling van het beleid en bepalen mede het uitvoeringsprogramma voor het daaropvolgende jaar. Een goede centrale registratie van handhavingszaken vergemakkelijkt het vervolgtraject (repressief toezicht en sancties). Daarnaast is het registreren van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens over vergunningverlening en handhaving ook van belang ten behoeve van het te voeren beleid, de in te zetten capaciteit en de verantwoording naar bestuur en management. Om te kunnen meten of de uitvoering van de handhaving voldoende is geweest, zullen meetbare doelstellingen van tevoren geformuleerd moeten zijn. Voor 2014-2017 worden de volgende meetbare indicatoren geregistreerd: De in paragraaf 2.4 genoemde kritische prestatie indicatoren Aantal uitgevoerde controles en hercontroles per deelgebied Nalevingspercentage en percentage controles met 0% overtredingen per deelgebied Geconstateerde overtredingen Ontwikkelingen/trends in het naleefgedrag op basis van de vastgestelde essenties Aantallen en soort handhavingstrajecten Opgelegde bestuursrechtelijke sancties Aantal aangevraagde vergunningen (hierbij een onderscheid in soorten vergunningen, meldingen en actualisaties) Aantal verleende vergunningen binnen termijn Aantal verleende vergunningen buiten termijn (incl. reden) Aantal weigeringen en buiten behandeling laten van de aanvraag Aantal handhavingsverzoeken per deelgebied Ieder kalenderjaar wordt het voorgaande kalenderjaar geëvalueerd. Hiertoe wordt een rapportage opgesteld waarin over bovenstaande indicatoren informatie wordt verschaft. Deze rapportage wordt gebruikt voor het zo nodig bijstellen van het beleid en dient als basis voor het opstellen van het jaarprogramma van het daarop volgend kalenderjaar. Met deze rapportage- en evaluatieverplichtingen wordt aangesloten bij het in het Besluit
43
omgevingsrecht neergelegde cyclische karakter van het vergunningverlenings- en handhavingsproces.
8
Ontwikkelingen en projecten in 2014 – 2017
Voor 2014-2017 staan een reeks van ontwikkelingen en projecten op stapel. De projecten worden hieronder toegelicht.
8.1
Organisatiebrede projecten De onderstaande projecten hebben een organisatiebrede impact waarvoor ook inzet vanuit vergunningverlening, toezicht en handhaving nodig is. 1. Implementatie en uitvoering van regionale uitvoeringsdienst 2.Implementeren aanbevelingen uit rapportage elektronisch monitoren 3. Controles Boswet op basis van luchtfoto’s
4. Overdracht bedrijven
5.Wet Verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving 6. Inwerkingtreding Wet Natuurbescherming
Verdere implementatie en uitvoering van de regionale uitvoeringsdiensten en transitie van netwerk-rud naar fysieke rud. In 2013 is er een onderzoek uitgevoerd naar electronisch monitoren van gaswassers in de agrarische sector. Ook de provincie Overijssel heeft hierin geparticipeerd. Vanaf 2014 worden de relevante aanbevelingen geimplementeerd. Vervolg studie naar Boswet controles op basis van luchtfoto‟s. Op dit moment lukt het om handmatig met behulp van luchtfoto‟s vergelijkingen van gebieden te maken en deze te sorteren op potentiële illegale kap. Dit heeft meerwaarde maar is nog behoorlijk arbeidsintensief. Er zal komend jaar worden gekeken of er ook programma‟s zijn die deze taak (deels) geautomatiseerd overnemen. Per 1 januari 2016 vallen alle BRZO bedrijven onder het bevoegde gezag van de provincie. De vergunningen zullen bezien moeten worden op actualiteit, en eventueel worden geactualiseerd. Deze wet wijzigt de WABO door daarin kwaliteitscriteria op te nemen en de coördinatentaken voor de provincie te benoemen. De wet treed naar verwachting in 2016 in werking. De wet kan gevolgen hebben voor dit beleidsplan en de uitvoering van de VTH-taken. In 2016 treedt de Wet Natuurbescherming in werking. Deze nieuwe wet vervangt onder andere de Flora en Faunawet, Natuurbeschermingswet en de Boswet. Dit zal consequenties hebben voor de vergunningverlening en handhaving. Als de gevolgen duidelijk zijn, zal het beleidsplan worden aangepast
7. Nieuwe Omgevingswet
In 2018 treedt waarschijnlijk de nieuwe Omgevingswet in werking. Er wordt nauwgezet gevolgd wat de consequenties zijn voor vergunningverlening, toezicht en handhaving.
8. Project regelgeving
In 2016 wordt er een project gestart waarin bestaande regelgeving wordt gecheckt op onnodig ingewikkelde en belemmerende regelgeving In nauwe afstemming met het IPO wordt bezien of een landelijke vergunningenstrategie ontwikkeld moet en kan worden
9. Landelijke Vergunningenstrategie
45
9
Opdrachtgeverschap aan Regionale Uitvoeringsdiensten
9.1
Algemeen Sinds 1 januari 2013 zijn in de provincie Overijssel twee Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD‟s) operationeel. In Nederland zijn in totaal 29 RUD‟s opgericht, met als doel om de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (VTH), als eerste op het gebied van de milieutaken zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, robuust te maken, kwalitatief te verbeteren en efficiënt te regelen. Op termijn is uitvoering van een breed VTHpakket binnen het omgevingsrecht door de RUD‟s voorzien. In afwijking van wat in den lande gebruikelijk is, heeft Overijssel de beide RUD‟s georganiseerd als een netwerk-RUD11 . Een netwerk-RUD is een RUD, op basis van een bestuurlijke overeenkomst, en met een intern coördinatie centrum. Anders dan bij de “fysieke RUD met een gemeenschappelijke regeling, blijven de medewerkers van de RUD in dienst bij de partners van de RUD. Voor de inrichtingen met een hoog risico op het gebied van veiligheid (BRZO) heeft de provincie de uitvoering van haar bevoegdheden op VTH-gebied gemandateerd aan de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN), één van de zes speciaal daartoe opgerichte, landsdelige RUD‟s. Ook de feitelijke uitvoering van de VTH-taken voor deze inrichtingen vindt plaats volgens de netwerkgedachte door de medewerkers van de provincie Overijssel.
9.2
Wat verwacht de provincie van de netwerk RUD’s In dit Beleidsplan 2014-2016 zijn alle beleidsuitgangspunten van de provincie verzameld, voor zover zij een vertaling dienen te krijgen in VTH. Voor de milieutaken (voor specificatie zie hoofdstuk 5.1) wordt de uitvoering verzorgd, met inzet van provinciale medewerkers, door de twee netwerk RUD‟s; voor alle overige beleidsvelden doet de eenheid Publieke Dienstverlening (PD) dat, al dan niet versterkt met inhuur van capaciteit en deskundigheid. De provincie verwacht van de netwerk RUD‟s dat zij, door kennis en kunde te bundelen in kennispunten, het niveau van de VTH verhogen, omdat de samenwerking tussen provincie- en gemeentemedewerkers tot kwaliteitsverbetering leidt. De eventuele efficiencywinst zal niet zo goed zichtbaar worden, omdat die zich verspreid over de deelnemers manifesteert. Anderzijds zijn de kosten van netwerk-RUD‟s gering in verhouding tot een RUD op basis van een GR(gemeenschappelijke regelingen).
9.3
Opdrachtgevers- opdrachtnemersrol In netwerk-RUD‟s zijn de rollen van opdrachtgever en van opdrachtnemer, en een goede invulling daarvan, van zeer groot belang om succesvol te zijn. Immers de partners zijn niet alleen de opdrachtgever van de RUD, ze zijn ook zelf de RUD. Anders dan bij gemeenschappelijke regelingen, waar vooral de bestuurders zich bewust moeten zijn van de verschillende belangen die ze
11
Ook de RUD Noord-Limburg is in navolging van de Overijsselse voorbeelden als netwerk-RUD georganiseerd
behartigen als partner en als onderdeel van de RUD, ligt deze verantwoordelijkheid in de netwerkRUD‟s ook dieper in de organisatie (leidinggevenden milieu bij de verschillende partners). Doordat rollen expliciet zijn gemaakt, verbetert het functioneren van de netwerk-RUD‟s. Binnen de provincie worden de rollen van opdrachtgever en van opdrachtnemer inmiddels ook duidelijker benoemd en ingevuld: Natuur en Milieu is opdrachtgever van de vergunningverlening en handhaving, en Publieke Dienstverlening is, opdrachtnemer voor deze taak en vervolgens opdrachtgever naar de RUD‟s (of naar andere externe inhuur voor taken die niet in de RUD zijn belegd). De vertegenwoordiging van de rol van de provincie als mede-eigenaar van de RUD is belegd bij de eenheid BV. Voor het milieubeleid is de totstandkoming van dit Beleidsplan een mooi voorbeeld van een coproductie nieuwe stijl: NM is verantwoordelijk voor- en geeft invulling aan het Beleidsplan en PD levert inhoudelijke input en de gegevens voor de jaarplanning. Deze jaarplanning is input voor de Jaarplannen die de beide RUD‟s maken.
9.4
Planning RUD’s De cyclus meerjaren Beleidsplan – Jaarplanning – Jaarplan RUD noodzaakt de provincie om haar tijdsplanning aan te passen: omdat de RUD‟s hun Jaarplannen in het derde kwartaal maken, dient over (de bijstellingen van) het meerjaren Beleidsplan en de Jaarplanning voortaan in het eerste halfjaar besloten te worden. Conform de afspraken die gemaakt zijn bij de tot stand koming van de RUD‟s zouden de gemeenten hun Wabo-bouwtaken per 1 juli 2014 in de RUD‟s inbrengen. Tot op dit moment is dit nog niet gebeurt vanwege de discussie over welke werkzaamheden verplicht ingebracht moeten worden. Indien de taken ingebracht worden zal dit effect hebben op de Jaarplannen van de RUD‟s; de verwachting is dat de provincie weinig effecten zal ondervinden van deze overdracht.
9.5
Samenwerking met de Omgevingsdienst Regio Nijmegen Op 1 april 2013 is de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (hierna: ODRN) van start gegaan. De directeur van de ODRN heeft in de loop van 2013 mandaat gekregen van diverse gemeenten en de provincies Gelderland en Overijssel om het toezicht, de handhaving en de omgevingsvergunningverlening uit te voeren bij BRZO-bedrijven. Het BRZO die van toepassing is op de meest complexe en meest risicovolle bedrijven in Nederland en dus ook op die in Gelderland en Overijssel. In totaal gaat het om zo‟n 52 bedrijven, waarvan er op dit moment 15 in Overijssel zijn gevestigd. De werkzaamheden die betrekking hebben op de bedrijven die in Overijssel zijn gelegen, worden uitgevoerd door gekwalificeerde medewerkers die werkzaam zijn bij partners in de RUD Twente en de RUD IJsselland. Zij voeren die werkzaamheden uit onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de ODRN. Indien nodig wordt capaciteit uitgewisseld tussen de ODRN en de RUD‟s in Overijssel om de werkzaamheden in zowel Gelderland als Overijssel adequaat uitgevoerd te krijgen. De inzet van medewerkers van de provincie Overijssel, is verwerkt in het jaarprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving.
47
1
Bijlage 1
Risicoanalyses Vergunningverlening Toezicht en Handhaving 2015
49
Colofon
Uitgave
Provincie Overijssel Datum Auteurs
P. Scholte Albers HJ. Schutte Inlichtingen bij
HJ. Schutte Eenheid Natuur en Milieu team Beleidsontwikkeling en Realisatie 038-499 7656 Kenmerk
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected]
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2
Inleiding Aanleiding en doel Leeswijzer
4 4 5
2 2.1 2.2 2.3
6 6 6
2.4 2.5 2.6
Visie, doel, beleidsuitgangspunten en kritische prestatie-indicatoren Inleiding Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel Visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving vanuit het coalitieakkoord “Overijssel Werkt 2015-2019” Kritische prestatie-indicatoren kerntakenbegroting 2016 Uitwerking beleidsdoelen Beleidscyclus
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Vergunningverlening, toezicht en handhaving Inleiding Uitwerking visie Organisatie vergunningverlening, toezicht en handhaving Risicogericht werken Nalevings- en handhavingsstrategie Bestuurlijke Strafbeschikking Milieu Klachten Illegaliteiten
10 10 10 11 12 16 17 17 18
4 4.1
Kerntaak duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting Uitvoering Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Grondwaterbescherming Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Grondwateronttrekkingen Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
19
25
5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.1 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4 5.4.1 5.4.1
Kerntaak milieu en energie Uitvoering Vergunningverlening Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm) Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Uitvoering Ontgrondingen Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Uitvoering Bodemsanering Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Uitvoering Wet luchtvaart Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving
6
Kerntaak inrichting landelijk gebied
36
4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2
5 5.1
7 7 8 8
19 19 21 21 21 22 23 23 23
25 25 27 29 29 31 31 31 32 34 34 35
51
6.1 6.1.1 6.1.2 6.2 6.2.1 6.2.2 6.3 6.4 6.4.1 6.4.2 6.5
Boswet Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Flora- en faunawet Beleidsuitgangspunten Prioriteiten voor vergunningverlening en handhaving Natuurschoonwet Natuurbeschermingswet Beleidsuitgangspunten Prioriteiten vergunningverlening en handhaving Uitvoering Repressieve handhaving
36 36 37 37 37 38 39 39 39 40 42
7 7.1
Monitoring en evaluatie Monitoring en evaluatie
43 43
8 8.1
Ontwikkelingen en projecten in 2014 – 2016 Organisatiebrede projecten
45 45
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Opdrachtgeverschap aan Regionale Uitvoeringsdiensten Algemeen Wat verwacht de provincie van de netwerk RUD‟s Opdrachtgevers- opdrachtnemersrol Planning RUD‟s Samenwerking met de Omgevingsdienst Regio Nijmegen
46 46 46 46 47 47
1
Bijlage 1
48
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Inleiding en aanleiding Risicoanalyses in de handhavingscyclus Leeswijzer
55 55 56 56
2 2.1
Aanpak / methodiek Systematiek risicoanalyses
57 57
3 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6 3.3.7 3.3.8 3.3.9 3.3.10 3.3.11
Resultaten risicoanalyse Toelichting op de resultaten Totaaloverzicht beleidsvelden Risico‟s per beleidsveld Bodemsanering door de provincie Bodemsanering door derden Flora- en Faunawet Natuurbeschermingswet Boswet Grondwaterbescherming Grondwateronttrekkingen Ontgrondingen Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemaangelegenheden Wet luchtvaart IPPC-bedrijven (bedrijven met installaties voor industriële activiteiten volgens bijlage 1 van de richtlijn Industriële emissies) BRZO-bedrijven (Besluit Risico's Zware Ongevallen '99 voor bedrijven die op grote schaal werken met gevaarlijke stoffen) Vuurwerkevenementen
59 59 59 64 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73
3.3.12 3.3.13
52
74 75 76
Bijlage: Toelichting op gebruik begrippen kans en effect
77
2
BIJLAGE 2:TOEZICHTSMATRIX
78
3
BIJLAGE 3
79
53
54
1
Inleiding
Wettelijk kader Besluit omgevingsrecht (art. 7.2, tweede lid Bor) Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het bestuursorgaan kunnen voordoen m.b.t. de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde in de gevallen waarin de zorg voor de handhaving daarvan aan hem is opgedragen.
1.1
Inleiding en aanleiding Een veelgehoorde kreet in handhavend Nederland is: „je moet vissen waar de vis zit‟. Met andere woorden: toezicht en handhaven moet men doen, waar dat nodig en effectief is. Het bevoegd gezag moet dan weten waar de risico‟s (en dus de prioriteiten) liggen. Omdat een toezichthouder en handhaver niet altijd en overal aanwezig kan zijn, is het zaak om de beschikbare tijd zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten. Een risico-analyse is daarbij een hulpmiddel. Door een risico-analyse op basis van expert-judgement over het takenpakket uit te voeren, wordt inzicht verkregen in de vraag welke handelingen en overtredingen van wet- en regelgeving bij niet-naleving de grootste risico's vormen. Met een risico-analyse worden effecten en kansen vastgesteld voor mens, milieu/omgeving, economie en maatschappelijke gevoeligheid. Een risico-analyse is kortom een goede kapstok bij het prioriteren van de handhavingsactiviteiten. Gebruik risicoanalyse Voor elke wet waarvoor de provincie Overijssel bevoegd gezag is, is in dit document de inschatting opgenomen van de mogelijke risico‟s die zich daarbij kunnen voordoen. In de risicoanalyse is getracht de risico‟s zoveel mogelijk te objectiveren. Toch zitten hier subjectieve beoordelingen in (expert-judgement). Bij het gebruik van de risico-matrix is het van belang om daar goed bewust van te zijn.
De risicoanalyse die ten grondslag heeft gelegen aan het beleidsplan VTH 2014-2016 dateert uit 2003. In 2014 is de risicoanalyse vernieuwd en door het college vastgesteld. In 2015 is de risicoanalyse opnieuw beoordeeld en op onderdelen aangepast.
55
1.2
Risicoanalyses in de handhavingscyclus Ingevolge het landelijke professionaliseringstraject handhaving moeten toezicht en handhaving gebaseerd zijn op prioriteiten die zijn vastgesteld op basis van een goede risico-analyse. De risicoanalyse maakt deel uit van de (handhavings)beleidscyclus: van beleid, doelen en strategie naar planning en uitvoering, naar monitoring en tenslotte naar de bijstelling van beleid, doelen en strategie. En vervolgens begint de beleidscyclus weer van voren af aan. De risico-analyse is allereerst gebaseerd op het (nadelig) effect van niet naleven. Daarnaast vormt de kans dat regels niet worden nageleefd een belangrijke factor. Het naleefgedrag geeft hiervoor een goede indicatie. Met toezicht en handhaving kan dit naleefgedrag worden beinvloed. Gedurende de uitvoering van toezicht en handhaving wordt bijgehouden in hoeveel gevallen een overtreding geconstateerd wordt en welke energie het kost om de zaak weer op orde te krijgen. Zo nodig kan naleefgedrag ook vastgesteld worden door inschatting of ervaring. Zo wordt (naast regionaal of landelijk beleid) een goed uitgangspunt verkregen om doelen en strategie vast te stellen. In combinatie met het geconstateerde naleefgedrag (onwetendheid, bewuste overtreding, etc.) kan vervolgens voor elk beleidsveld de meest geschikte vorm en frequentie van toezicht worden vastgesteld. Uiteraard is het ook mogelijk om een ander beleidsinstrument (gericht op preventie,zoals communicatie) in te zetten om de gewenste beleidsdoelen te bereiken.
1.3
Leeswijzer In hoofdstuk 2 is de systematiek van de risicoanalyses uiteen gezet. Hoofdstuk 3 bevat de resultaten van de risicoanalyses. In paragraaf 3.1 staat een korte toelichting op de resultaten. In paragraaf 3.2 is een totaaloverzicht van de beoordeelde beleidsvelden met een inhoudelijke toelichting opgenomen. In paragraaf 3.3 staan de scores per beleidsveld in detail. Om de scores in de tabellen van paragraaf 3.2 en 3.3 goed te kunnen begrijpen is in de bijlage een toelichting opgenomen op de onderverdeling van de begrippen risico en kans.
56
2
Aanpak / methodiek
2.1
Systematiek risicoanalyses Er zijn veel systemen beschikbaar om risico‟s van niet-naleving vast te stellen. De bekendste formule bij het vaststellen van risico-analyses is: risico = negatief effect x kans. Effecten en kansen worden per beleidsterrein bepaald door deskundigen op basis van hun ervaringen voor categorieën van werkzaamheden in het werkveld. Bij het bepalen van het effect is gekeken naar gevolgen voor fysieke veiligheid, de gezondheid van mensen, het milieu (lucht, bodem, geluid en (grond-) water), natuur, maatschappelijke kosten om overtredingen ongedaan te maken (economische factoren) en maatschappelijke gevolgen van overtredingen. Bij de bepaling van de kans wordt gekeken naar het handhavingsverleden, de bekendheid met regelgeving, de kans op „ontdekking‟, hoogte van de straffen, kosten-baten afweging (economisch belang), etc. Aanpak risicoanalyses De risico‟s per wet zijn bepaald via een zogenaamde risicomatrix. Deze methodiek werkt op basis van het principe: risico = negatief effect x kans. Hierbij gaan wij uit van de eerder opgestelde risicoanalyse uit 2003. Op basis hiervan zijn de effecten in deze risicoanalyse door deskundigen op basis van hun ervaringen gescoord op: Fysieke veiligheid (brand, explosie, toxiciteit, veiligheid) Welzijn van de mens (volksgezondheid; alleen lichamelijke gezondheid is meegewogen) Milieu (verontreinigingen naar water, bodem en lucht) Duurzaam behoud habitats en soorten (natuur) Economisch belang (wat kost het als het mis gaat) Maatschappelijk effect (hoe leeft het in de maatschappij; gevoeligheid) Op deze manier zijn de risico‟s van de verschillende wetten zo goed mogelijk geobjectiveerd met als doel een realistische vergelijking tussen de zeer uiteenlopende risico‟s te kunnen maken. Bijvoorbeeld wat is het risico als het kapverbod uit de Boswet overtreden wordt of wat als er geen veiligheidslijnen in zwemwater worden aangebracht die volgens de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden verplicht zijn. De risicoanalyse vormt daarmee de basis voor besluitvorming door het college van GS over de mate waarin toezicht en handhaving wordt ingezet en geprioriteerd per deeltaak. De risicoanalyse is uitgevoerd voor onderstaande wetten. Het betreft wetten waarvoor de provincie Overijssel bevoegd gezag is: -
Groen o o o o
Flora en Faunawet Natuurbeschermingswet Boswet Natuurschoonwet (de provincie is bevoegd gezag maar heeft geen handhavende taken)
57
-
-
-
Grijs o
o o o o Blauw o o Bruin o
IPPC-bedrijven (bedrijven met installaties voor industriële activiteiten volgens bijlage 1 van de richtlijn Industriële emissies) en BRZO-bedrijven (Besluit Risico's Zware Ongevallen '99 voor bedrijven die op grote schaal werken met gevaarlijke stoffen) Vuurwerkopslagen (als verbijzondering van BRZO-bedrijven) Vuurwerkevenementen Ontgrondingenwet Wet Luchtvaart Grondwaterwet Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden Wet Bodembescherming
Risicomatrix per taakveld per risicofactor Binnen de methodiek van de risicomatrix zijn de effecten en kansen bepaald voor de variabelen die relevant zijn in relatie tot de naleving van de desbetreffende wet (bij de Boswet kan bv gedacht worden aan het overtreden van het kapverbod of het niet voldoen aan de herplantplicht). Met de betrokken vergunningverleners, handhavers dan wel toezichthouders en betrokken beleidsmedewerkers zijn per wet allereerst de variabelen benoemd, vervolgens zijn de effecten, en de kans dat dergelijke effecten optreden, ingeschat. Voor de effecten is een schaal gehanteerd van 1 tot 4 (zeer klein- zeer groot). Per effect, bv fysieke veiligheid is gedefinieerd wat onder een (zeer) klein dan wel (zeer) groot effect wordt verstaan. Voor de kans dat een effect optreedt, is een schaal gehanteerd van 1-3 (kleiner dan gemiddeld, gemiddeld, groter dan gemiddeld). Voor het bepalen van de kans hebben de volgende aspecten een rol gespeeld: de resultaten van het toezicht afgelopen jaren (b.v. indicatoren als spontane naleving) expert-judgement uit beleidsmatige- en uitvoeringspraktijk Op basis van bovenstaande methodiek komt de totaalscore tot stand. Deze totaalscore geeft een indicatie van het risico per wet. Plaats van de risicoanalyse in het VTH-proces De portefeuillehouders die verantwoordelijk zijn voor vergunningverlening (Dhr. Liefers), handhaving en toezicht (Mw. Van Haaf) en de uitvoering van Groene Wetgeving (mevr. H. Maij) hebben kennisgenomen van de resultaten van de risicoanalyse. Tezamen met ervaringscijfers over het naleefgedrag wordt de risicoanalyse gebruikt als basis voor het zo nodig aan te passen Beleidsplan en het jaarprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2016. Omdat in de risicomatrix de verschillende risico‟s in getallen zijn uitgedrukt, is herleidbaar waardoor het verschil in risico tussen beleidsitems wordt veroorzaakt. Hiermee zijn de ingeschatte risico‟s herleidbaar en transparant en vormt de risicoanalyse een goed vertrekpunt voor de prioritering van de handhavingstaken in het Beleidsplan VTH. Deze kunnen op basis van de risicomatrix worden geprioriteerd naar aard en omvang van de problemen en overtredingen (kansen en effecten). Elk beleidsveld kent een risico-rangschikking van zeer laag naar zeer hoog. We onderscheiden de volgende risicoklasse-indeling: Zeer laag Laag Gemiddeld Hoog Zeer hoog
58
risicocijfer 0-10 risicocijfer 10-20 risicocijfer 20-30 risicocijfer 30-50 risicocijfer 50 - 72
3
Resultaten risicoanalyse
3.1
Toelichting op de resultaten In paragraaf 3.2 is per beleidsveld het gemiddelde risicocijfer over alle beoordeelde onderdelen weergegeven. Door te werken met gemiddeldes komen bij een aantal beleidsvelden de hoge risico‟s voor een of meerdere onderdelen niet goed in beeld. In de tabel zijn daarom de risicofactoren die hoog scoren apart opgenomen plus het bijbehorende risicocijfer (zie kolom „Risicofactor die hoog scoort (risicocijfer)). In de kolommen „kans‟ en „effect‟ is een nadere toelichting gegeven op de scores voor de effecten en de kansen. Bij het gebruik van de risicoanalyse is deze toelichting van belang. In de tabellen in paragraaf 3.3 zijn per beleidsveld de effecten, kansen en risico‟s per onderdeel benoemd. Op deze manier is terug te lezen op welke wijze het gemiddelde risicocijfer tot stand is gekomen.
3.2
Totaaloverzicht beleidsvelden Risicomatrix verzameltabel
Beleidsveld
Risicofactor die hoogst scoort Score met name bepaald door
Beleidsveld
kans
effect
59
Bodemsanering provincie
# veiligheid (V&G plan niet correct of niet aanwezig) # Uitgaande stromen niet voor elkaar (beide zeer laag)
Bodemsanering derden
# veiligheid (V&G plan niet correct of niet aanwezig) # Uitgaande stromen niet voor elkaar (beide laag) illegaliteiten
Flora- en Faunawet
60
Lage kans van overtreding. Saneringen worden onder verantwoordelijkheid van provincie uitgevoerd waar sterke sturing op zit.
de hoogte van het effect is vooral de financieel economische effecten die een niet goed uitgevoerde sanering kan hebben. Denk bijvoorbeeld aan een verontreiniging die vervolgens grondwater/drinkwater kan verontreinigen. Ook kan door een onvolledige sanering het verontreinigde oppervlakte vergroten waardoor er meer schade is. Door onzorgvuldig wildbeheer en soortenbescherming kan er schade ontstaan aan type habitats en soorten waardoor habitats kunnen verdwijnen.
Activiteiten zonder vergunning met invloed op gebied (hoog)
De kans van een activiteit met invloed op een gebied is momenteel nog vrij groot te nomen. Dit komt o.a. door de onbekendheid van de wet bij o.a. niet agrarische bedrijven en burgers. Op dit moment is er dus een grotere kans op een (onbewuste) overtreding.
Natuurbeschermingswet
Boswet
niet voldoen meldingsplicht (gemiddeld)
Er is bij dit effect een verhoogde kans op. Dit komt o.a. door geen toezicht meer door gemeente door wijzing Boswet per 1-1-2015 en groot economisch belang 1 ha bos kost 10.000 euro/ha en 1 ha landbouwgrond kan wel 100.000 euro/ha kosten.
Natuurschoonwet
Grondwaterbescherming
Grondwateronttrekking
niet melden (calamiteiten) (gemiddeld)
overtredingen voorschriften industrie (laag)
Door het niet melden van calamiteiten kan er ernstige milieuschade optreden doordat er niet vroegtijdig opgetreden kan worden. Daarnaast is deze schade veelal voor de maatschappij aangezien er dan vaak geen veroorzaker bekend is. De opruimkosten zijn dan voor de maatschappij. De effecten zijn klein bij deze effecten. Echter door extra onttrekking kan er schade ontstaan aan habitattypen.
61
Ontgrondingen
werken zonder vergunning (illegaal) (hoog)
Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden
# overtreden voorschriften WHVBZ zwembaden, waterkwaliteit en # overtreden voorschriften WHVBZ zwembaden, veiligheid en # hygiëne en overtreden voorschriften WHVBZ zwemplassen, veiligheid en hygiëne (alle drie gemiddeld.)
Wet Luchtvaart
62
# Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik terreinen in strijd met voorschriften (paramotors, mla's) en # illegaliteiten (beide gemiddeld.)
De kans op overtreding is hier hoger aangezien er momenteel niet actief op deze overtreding wordt gezocht. Momenteel wordt er slechts op basis van een piepsysteem gehandhaafd.
De effecten die kunnen optreden bij waterkwaliteit en veiligheid scoren hoog op de fysieke en welzijnseffecten en hebben dus vaak directe gevolgen voor de mensen. Hierom heeft het ook een hoog maatschappelijke gevoeligheid.
Bij een ongeluk met luchtvaartvoertuigen zijn er in veel gevallen vaak fysieke effecten die vrij ernstig kunnen zijn. Deze zijn dan ook vrij hoog gescoord. Daarnaast heeft ook dit onderdeel een groot maatschappelijke gevoeligheid.
BRZO-bedrijven
IPPC-bedrijven
Verhoogde kans vanwege de risico`s die aanwezig zijn bij het bedrijf.
veel effecten op welzijn van de mens en tevens groot maatschappelijke gevoeligheid. Daarnaast kan door het optreden van de effecten er grote milieuschade ontstaan.
groter dan gemiddeld vanwege broeigevaar bij afvalbedrijven. Veiligheidsregels worden om praktische reden niet zonder meer nageleefd
veel effecten op welzijn van de mens en tevens groot maatschappelijke gevoeligheid. Daarnaast kan door het optreden van de effecten er grote milieuschade ontstaan.
Veiligheid (brandveiligheid, VBS, PGS) (zeer hoog)
Veiligheid (brandveiligheid, VBS, PGS) (zeer hoog)
De effecten van bv verkeerd afgesteld vuurwerk kunnen leiden tot ernstige fysieke effecten. Dit heeft dan tevens groot maatschappelijke gevoeligheid.
Vuurwerkevenementen
Ontbranding niet conform voorschriften (gemiddeld)
63
3.3
Risico’s per beleidsveld
3.3.1
64
Bodemsanering door de provincie
3.3.2
Bodemsanering door derden
65
3.3.3
66
Flora- en Faunawet
3.3.4
Natuurbeschermingswet
67
3.3.5
68
Boswet
3.3.6
Grondwaterbescherming
69
3.3.7
70
Grondwateronttrekkingen
3.3.8
Ontgrondingen
71
3.3.9
72
Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemaangelegenheden
3.3.10
Wet luchtvaart
73
3.3.11
IPPC-bedrijven (bedrijven met installaties voor industriële activiteiten volgens bijlage 1 van de richtlijn Industriële emissies)
74
3.3.12
BRZO-bedrijven (Besluit Risico's Zware Ongevallen '99 voor bedrijven die op grote schaal werken met gevaarlijke stoffen)
3.3.13
75
Vuurwerkevenementen
76
Bijlage: Toelichting op gebruik begrippen kans en effect
Categorisering effecten 1: zeer klein
pijn of letsel bij een individu
aantasting van de gezondheid bij een individu
enige aantasting van het milieu, herstelbaar
enige verstoring van het aanzien
schade €1000 €10.000
kleine maatschappelijke gevoeligheid/ aantasting imago overheid
2: klein
pijn of letsel bij meer individuen
aantasting van de gezondheid bij meer individuen
omvangrijke aantasting milieu, herstelbaar
aanzienlijke verstoring van het aanzien
schade €10.000 €100.000
gemiddelde maatschappelijke gevoeligheid / aantasting imago overheid
3: duidelijk aanwezig
zwaar letsel bij een enkeling of gering letsel bij velen
groot gevaar voor de volksgezondheid en / of enige ziektegevallen
enige aantasting milieu, niet herstelbaar
aantasting leefomgeving van enige duur
schade €100.000 €1.000.000
grote maatschappelijke gevoeligheid / aantasting imago overheid. Enige publiciteit
4: zeer groot
een of enkele doden of ernstig letsel bij velen
een of enkele sterfgevallen en of meerdere ziektegevallen
omvangrijke aantasting milieu niet herstelbaar.
aantasting van de leefomgeving voor langere duur of vernietiging
schade > €1.000.000
zeer grote maatschappelijke gevoeligheid / aantasting imago overheid. Veel publiciteit.
Definities voor kans Handhaving: 1 = Er zijn bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de inschatting wordt gemaakt dat de kans op overtreding(en) significant kleiner is dan in een „gemiddelde‟ situatie. Motiveren waarom sprake is van een afwijking ten opzichte van een gemiddelde situatie! 2 = Er zijn geen uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat de inschatting wordt gemaakt dat de kans op overtreding(en) significant afwijkt van een gemiddelde situatie. In deze categorie zal het overgrote merendeel van de taken vallen. 3 = Er zijn bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de inschatting wordt gemaakt dat de kans op overtreding(en) significant groter is dan in een „gemiddelde‟ situatie. Motiveren waarom sprake is van een afwijking ten opzichte van een gemiddelde situatie
77
2
78
BIJLAGE 2:TOEZICHTSMATRIX
3
BIJLAGE 3
79
Bouw
Reclame, Kap en sloop
80
Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999
Colofon
LAT RB postbus 93144 2509 AC Den Haag www.latrb.nl
[email protected]
Den Haag, 14 januari 2013
1
Voorwoord Deze handhavingstrategie Brzo is opgesteld door de werkgroep Handhaving in opdracht van de Landelijke Aanpak Toezicht Risicobeheersing Bedrijven (LAT RB). In 2010 is de werkgroep begonnen met het uitwerken van uniforme procedures en werkwijzen om hiermee de Werkwijzer Brzo II aan te vullen met het onderdeel handhaving. De tweede opdracht betrof het opstellen van een handhavingstrategie. In 2011 bleek dat een omgekeerde werkwijze noodzakelijk was. Daarom is eerst een strategie opgesteld om vervolgens de andere acties uit te werken. De andere acties bestonden uit het opstellen van een beoordelingskader om de sancties te kunnen koppelen aan de ernst van de overtredingen van het Brzo in relatie tot het gevaar van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het ontwikkelen van uniforme procedures en werkwijzen is aangesloten bij de uitkomsten van de pilot Brzo-handhaving in de regio Zuid. De producten uit regio Zuid zijn overgenomen als landelijke werkwijze voor de handhaving op het Brzo 1999. Bij het opstellen van de strategie zijn alle stakeholders actief betrokken. Zo is voor het bepalen van de uitgangspunten van de strategie en de benodigde beoordelingskaders een extra stakeholder bijeenkomst georganiseerd (december 2011), is een uitgebreide consultatieronde gemaakt langs de stakeholders (begin 2012) en heeft een expertmeeting plaatsgevonden (mei 2012). De juridische onderbouwing is een ander belangrijk onderdeel. Hiervoor is een aparte notitie opgesteld die ook is becommentarieerd door de betrokken ministeries. Deze notitie is onderdeel van dit document. Deze handhavingstrategie is vastgesteld door de LAT RB Regiegroep op 6 december 2012. De gezamenlijke Brzo-toezichthouders committeren zich aan toepassing van deze strategie als onderdeel van het Brzo-toezicht door dit vast te leggen in de bestuurlijke inspectieprogramma’s en aanvullend waar nodig in het eigen beleid/de eigen beleidsregels omtrent toezicht en handhaving.
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ................................................................................................4
1.1
Aanleiding....................................................................................................................... 4
1.2
Probleemanalyse............................................................................................................ 5
1.3
Doelstelling en afbakening............................................................................................. 5
1.4
Leeswijzer...................................................................................................................... 5
2.
Visie en uitgangspunten ........................................................................6
2.1
Doel ................................................................................................................................ 6
2.2
Strategische keuzes en uitgangspunten ........................................................................ 7
3.
Wettelijke kaders en handhavingsbevoegdheden..................................9
3.1
Samenhang Brzo 1999 verplichtingen en handhaafbaarheid........................................ 9
3.2
Handhavingsbevoegdheden......................................................................................... 10
3.3
Handhavingsinstrumenten........................................................................................... 10
3.4
Bestuursrecht en strafrecht ......................................................................................... 11
4.
Handhavingstrategie, beoordeling zwaarte van de overtredingen en toepassen sancties..............................................................................13
4.1
Inleiding........................................................................................................................ 13
4.2
Beoordelingskader: ernst van de overtreding ............................................................. 14
4.3
Toepassen van handhavingsinstrumenten en sancties ............................................... 15
4.4
Verzwarende omstandigheden en hersteltermijnen................................................... 16
5.
Aanbevelingen ....................................................................................17
Bijlage A: Juridische handhavingsmogelijkheden Brzo 1999 .........................19 Bijlage B: Begrippenlijst................................................................................33 Bijlage C: Samenstelling werkgroep Handhaving 2012..................................35
3
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Met de implementatie van de Seveso II richtlijn in Nederland door het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) is een integrale benadering gekozen voor de bescherming van mens en milieu tegen de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Dit besluit leidde tot vergaande samenwerking bij het toezicht tussen de Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie), de Veiligheidsregio’s en het Wabo bevoegd gezag (voorheen bevoegd gezag Wet Milieubeheer). Evaluaties van de uitvoering van het Brzo 1999 in 2003 en 2004 lieten zien dat het complexe wetgeving en uitvoering betreft en dat de kwaliteit van de uitvoering en de samenwerking op veel punten verbeterd moest worden. Dit heeft geleid tot een omvangrijk verbeterprogramma (BeteRZO) en het instellen van landelijke regie (tegenwoordig: LAT RB) om voortdurend de kwaliteit van de uitvoering te volgen en waar nodig verdere verbeteringen door te voeren. Als resultaat van deze doorlopende inspanningen is vanaf 2004 tot 2010 de kwaliteit van de uitvoering op een hoog niveau gebracht door daadwerkelijk gezamenlijk en gecoördineerd toezicht te houden. Omdat er een enorme opgave lag om het gezamenlijk toezicht op het gewenste niveau te krijgen en omdat ook in de wetgeving handhaving een eigenstandige verantwoordelijkheid is van de betreffende toezichthouder, is destijds gekozen om de gezamenlijke en gecoördineerde handhaving pas in een later stadium nader in te vullen. Meer recente onderzoeken1 naar de uitvoering van het Brzo 1999 laten dan ook zien dat de kwaliteit van het toezicht fors is verbeterd, maar dat er nog een dringende behoefte bestaat aan uniformering van de gezamenlijke handhavingstrategie. Het is dan ook een logisch vervolg van de BeteRZO afspraken met betrekking tot o.a. uniformiteit, eenduidigheid (gezamenlijkheid) en tijdigheid, dat in het Eindbeeld Brzo Vernieuwing Toezicht Chemie van april 2010 is opgenomen dat handhaving als één van de belangrijke thema’s zal worden opgepakt door de LAT RB. In 2010 heeft de LAT RB regiegroep opdracht gegeven aan de werkgroep Handhaving om uniforme werkwijzen en procedures voor de gezamenlijke handhaving van het Brzo te ontwikkelen. Niet alleen de VROM Inspectie (nu Inspectie Leefomgeving en Transport: ILT) heeft geconcludeerd dat een uniforme handhavingstrategie zeer wenselijk is. Ook andere onderzoeken hebben conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan om de afzonderlijke handhavingstrategieën te uniformeren en het bestuursrecht en strafrecht beter op elkaar te laten aansluiten2. In de onlangs uitgebrachte rapportage ‘Naleving en handhaving BRZO 2011’ van de LAT RB zijn aanbevelingen gedaan voor een uniforme handhavingstrategie. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in de totstandkoming van deze handhavingstrategie.
1
Onderzoeken door de VROM-Inspectie in 2008 en 2010 Rapporten van de verschillende commissies zoals Mans, Oosting en Het IPO advies over vergunningverlening, toezicht en handhaving risicovolle bedrijven in het RUD stelsel, mei 2012 2
4
1.2
Probleemanalyse
Het Brzo 1999 is gebaseerd op meerdere wetten, kent meerdere toezichthouders met elk een afzonderlijk handhavingsbeleid en verschillende instrumenten en bevoegdheden. Er is echter geen gezamenlijk beleid in Nederland vastgesteld voor de sanctionering van overtredingen van specifiek het Brzo 1999. Het gebrek aan een gezamenlijke handhavingstrategie kan in de praktijk belemmerend werken voor een daadkrachtig optreden door de overheden tegen overtredingen die potentieel grote gevolgen kunnen hebben voor mens en milieu. Nu blijkt dat de betreffende bedrijven niet aantoonbaar eenduidig worden gesanctioneerd voor gelijksoortige Brzo 1999 overtredingen en is er niet altijd sprake van een level playing field voor de bedrijven. De kwaliteit van het gezamenlijk toezicht is wel al geborgd door de inspanningen van de afgelopen jaren. De toezichtinformatie die hieruit voortvloeit, is een goede basis voor gezamenlijke handhaving. De bestaande handhavingbevoegdheden en de vanaf 1 januari 2013 beschikbare sanctiemiddelen worden als toereikend gezien om op basis van de gezamenlijke strategie daadkrachtig te kunnen optreden.
1.3
Doelstelling en afbakening
Een eenduidige landelijke handhavingstrategie Brzo 1999 vastleggen zodat overtredingen van het Brzo 1999 altijd gevolgd worden door handhaving en dat voor gelijksoortige overtredingen dezelfde meest adequate sanctiemiddelen worden toegepast. Deze handhavingstrategie is bedoeld voor de handhaving en sanctionering van overtredingen van het Brzo 1999 en is daarmee primair gericht op het voorkomen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen bij inrichtingen waarop het Brzo 1999 van toepassing is. Deze strategie beperkt zich tot de sanctionering. Geconstateerde overtredingen volgen uit het al geüniformeerde gezamenlijke Brzo toezichtproces.
1.4
Leeswijzer
De handhavingstrategie is in drie onderdelen vastgelegd: • wat? In hoofdstuk 2 wordt omschreven wat wordt beoogd met de strategie (doelen), welke eisen gesteld worden aan de handhaving (kwaliteitscriteria) en wat daarbij de belangrijkste uitgangspunten zijn (strategische keuzes); • waarmee? In hoofdstuk 3 worden de wettelijke kaders en handhavingbevoegdheden toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt omschreven waarmee de strategie genoemd onder het eerste punt operationeel wordt gemaakt en ingepast in de bestaande inspectiemethodiek NIM; • aanbevelingen. In hoofdstuk 5 worden enkele aanbevelingen gedaan voor verdere doorontwikkeling.
5
2
Visie en uitgangspunten
2.1
Doel van de handhavingstrategie
Doel Ter bescherming van de veiligheid van werknemers, milieu en omwonenden treden de gezamenlijke Brzo 1999 toezichthouders op adequate en uniforme wijze sanctionerend op tegen overtredingen van het Brzo 1999, totdat deze overtredingen zijn opgeheven. Bijkomend resultaat van de gezamenlijke strategie is het verbeteren van de uniformiteit van de landelijk beschikbare toezicht- en handhavinginformatie. Welke eisen worden aan de handhaving van het Brzo 1999 gesteld? Burgers en politiek verwachten, vooral als het gaat om overtredingen van het Brzo 1999 en de daarmee samenhangende grote risico’s, dat de overheid adequaat, dwingend en voortvarend optreedt. Daarnaast lopen de toezichthoudende overheden zoals ook blijkt uit de uitspraak van de hoge raad inzake CMI grote bestuurlijke, financiële en imagorisico’s wanneer zij het toezicht niet adequaat uitvoeren. Als de toezichthouder niet aantoonbaar op de hoogte is van de veiligheidskritische afwijkingen van de norm waarbij de veiligheid in het geding is en niet voldoende dwingend en voortvarend optreedt, kan zij mede verantwoordelijk zijn voor de (financiële) gevolgschade die optreedt bij een eventuele calamiteit. Er zijn meerdere beleidsdocumenten en werkmethodes opgesteld voor handhaving in het algemeen. Enkele belangrijke zijn Kaderstellende visie op toezicht (2001), de LOM handhavingstrategie en de Tafel van elf. Ook heeft elke toezichthouder haar eigen handhavingstrategie3. Deze strategie is vaak voor meerdere wetgeving opgesteld en niet exclusief voor het Brzo 1999. Voor het Brzo 1999 specifiek is in het eindbeeld van LAT RB4 beschreven waar handhaving van het Brzo 1999 aan moet voldoen. Voor deze handhavingstrategie zijn alle relevante documenten bestudeerd en onderstaand zijn de belangrijkste uitgangspunten benoemd. •
Landelijk uniform Landelijke uniformiteit draagt bij aan een level playing field voor het bedrijfsleven, vergemakkelijkt de opleiding van de toezichthouders en het verbetert de mogelijkheden om landelijk handhavingsinformatie te vergelijken.
•
Eenduidig (in gezamenlijkheid op basis van Brzo 1999) De één-loket gedachte wordt doorgetrokken van inspectie en inspectiebevindingen naar het daadwerkelijk gezamenlijk handhaven. De verschillende handhavende instanties hebben eigenstandige handhavingsbevoegdheden en (veelal soortgelijke) handhavingsinstrumenten vanuit het bestuursrecht en/of het strafrecht. Gezamenlijk beschikken zij over een mix van handhavingsmogelijkheden die gecoördineerd zo slim mogelijk ingezet zullen worden.
•
Tijdig Duidelijke termijnen waarbinnen handhaving moet worden ingezet door de overheden (aanschrijvingstermijn), waarbinnen maatregelen door het bedrijf moeten zijn genomen (hersteltermijn) en de overheid de verbetering heeft gecontroleerd. Voor ernstige
3
In deze strategie is rekening gehouden met de wijzigingen voor de handhaving van het Brzo 1999 als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, die op 1 januari 2012 in werking treedt. 4 Eindbeeld Keizerskroon IV 8 april 2010
6
overtredingen geldt hierbij direct optreden. De hersteltermijnen voor bedrijven worden per geval bepaald in overeenstemming met het risico voor werknemers, milieu en omwonenden. •
Proportioneel De handhaving past bij het veiligheidsrisico als gevolg van de overtreding, het naleefgedrag, de houding/de veiligheidscultuur van het betreffende bedrijf en mogelijke recidive.
•
Effectgericht Het effect (opheffen/beperken van risico als gevolg van overtreding door het bedrijf) staat voorop, maar ook het straffen van het bedrijf. Daarbij worden bestuurs- en strafrechtelijke middelen ingezet. Andere niet wettelijke maatregelen kunnen ook effectief zijn zoals naming and shaming, het informeren van verzekeringsmaatschappijen en/of certificerende instellingen. Deze handhavingstrategie beperkt zich tot de wettelijke sanctiemiddelen.
•
Transparant Burgers en bedrijven hebben recht om te weten waar ze aan toe zijn. Daartoe moet transparant zijn welke bedrijven overtredingen hebben begaan en hoe de overheid daarop heeft gereageerd. Het publiceren van deze informatie maakt geen onderdeel uit van deze handhavingstrategie, maar zal deel uitmaken van de implementatie van Seveso III. Hoe de overheid op een overtreding reageert en welke sanctie wordt opgelegd en de zwaarte ervan behoort ook transparant te zijn. Dit document beoogt deze transparantie te geven voor het opleggen van sancties bij het overtreden van het Brzo 1999.
•
Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid Diegene die worden gestraft door de overheid vanwege het begaan van een overtreding moeten kunnen rekenen op gelijke bestraffing. Er mag geen sprake zijn van willekeur of persoonlijke interpretaties. Daarnaast moeten burger en bedrijven rechten en plichten in de verhouding tot het bestuur kunnen bepalen en daarmee weten waar zij bij het toepassen van het recht aan toe zijn.
2.2
Strategische keuzes en uitgangspunten
Strategische keuzes en uitgangspunten voor de Brzo handhavingstrategie: 1.
Handhaving op overtredingen in een Brzo-inrichting die van invloed zijn op de beheersing van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen gebeurt in eerste instantie op basis van het Brzo 1999. Als geen relatie met het Brzo 1999 kan worden gelegd, vindt handhaving plaats op basis van de onderliggende wetgeving.
2.
Deze handhavingstrategie is van toepassing op alle Brzo verplichtingen.
3.
Bestuursrecht en strafrecht zijn complementair. Uitgangspunt bij het opstellen van dit beleid is dat bij het constateren van het niet naleven van de bepalingen van de wetgeving op het bestuur de plicht rust daartegen op te treden. Handhaving berust op zowel bestuurlijke als strafrechtelijke pijlers.5 Deze pijlers richten zich op twee doelen: afdwingen dat overtredingen worden opgeheven en bestraffen van gepleegde overtredingen. Bestuursrecht kent beide
5
Zie kabinetsstandpunt inzake 'Bijzondere opsporingsdiensten' (1999/2000) en 'kaderstellende visie op toezicht' (2001)
7
mogelijkheden (bestuursdwang en bestuurlijke boete), strafrecht is uitsluitend punitief (bestuurlijke strafbeschikking of schikking/bestraffing na een proces-verbaal). Het uitgangspunt is om eerst zoveel mogelijk via het bestuursrecht op te treden en strafrecht als ultimum remedium in te zetten tenzij direct al blijkt dat het bestuursrecht te beperkte mogelijkheden biedt om bestraffend op te treden. Dan worden beide pijlers complementair ingezet. 4.
De op te leggen sancties zijn dus een afgestemde mix van bestuurs- en strafrecht rekening houdend met: a. de zwaarte van de overtreding (mate van de risicobeheersing en weging van de overtreding); b. het risico van het bedrijf cq de activiteit; c. het naleefgedrag en eventuele recidive van (soortgelijke) overtredingen.
5.
De toezichthouders hebben diverse handhavingsinstrumenten ter beschikking, waarvan de last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, de bestuurlijke boete en het proces-verbaal sanctiemiddelen zijn. De inzet van één of meer handhavingsinstrumenten wordt bepaald door de aard van de overtreding: a. bij overtredingen met ernstig gevaar wordt direct zowel een corrigerend als bestraffend sanctiemiddel ingezet; b. bij andere overtredingen wordt eerst een opheffingstap ingezet via een waarschuwing of een eis en wordt na een hercontrole zo nodig bestraffend opgetreden; c. bij andere niet meer te corrigeren overtredingen wordt direct bestraffend opgetreden.
6.
Door toepassen van het model (hoofdstuk 4) volgt welk handhavingsinstrument wordt ingezet. Feiten en omstandigheden kunnen leiden tot afwijking van de handhavingstrategie. De inspecteur en het inspectieteam motiveren de afwijking op basis van goede kennis, kunde (dus opleiding) en inzichten in de relatie tussen overtreding en risico. Een afwijking wordt altijd schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd. Er zal echter nooit worden afgezien van handhaving in geval van overtredingen.
7.
Het principiële uitgangspunt is dat niet altijd elke dienst moet willen handhaven, maar dat sanctionering door die dienst wordt opgepakt die gegeven de situatie de meest effectieve instrumenten ter beschikking heeft. Uitgaande van het principe: a. worden uitsluitend interne veiligheidscomponenten opgepakt door de Inspectie SZW; b. worden uitsluitend externe veiligheidscomponenten en milieu opgepakt door het Wabo bevoegd gezag; c. wordt informatievoorziening ten behoeve van de rampenbestrijding (zoals benoemd in artikel 25 eerste lid) opgepakt door de betrokken veiligheidsregio en; d. worden overtredingen die niet uitsluitend betrekking hebben op één van deze drie situaties aangepakt op de wijze die volgens het inspectieteam het meest effectief is; zowel voor mogelijkheden als bevoegdheden.
8.
Als onderdeel van de strategie worden termijnen vastgelegd waarbinnen handhaving ingezet moet worden. Het inzetten van de handhaving wordt gekoppeld aan het moment van verzenden van het inspectierapport, tenzij het om overtredingen en/of gevoelige situaties gaat waardoor direct handelen noodzakelijk is.
8
3
Wettelijke kaders en handhavingsbevoegdheden
3.1
Samenhang Brzo 1999 verplichtingen en handhaafbaarheid
Artikel 5, eerste lid van het Brzo 1999 kan worden gezien als de centrale bepaling van het Brzo 1999: het bedrijf neemt alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. De maatregelen die het Brzo 1999 verder verlangt (naast concrete technische en organisatorische voorzieningen), zoals het opstellen van een preventiebeleid, een veiligheidsbeheerssysteem (VBS), een veiligheidsrapport, een intern noodplan en een stoffenlijst, geven mede een nadere invulling aan deze bepaling. Deze verlangde maatregelen zijn immers mede vereist om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor mens en milieu te beperken. Brzo 1999, artikel 5: 1.
Degene die een inrichting drijft, treft alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken.
2.
Degene die een inrichting drijft, heeft in de inrichting een document voorhanden waarin het door hem gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico's, is vastgelegd. Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico's van zware ongevallen. Het document kan worden opgenomen in het veiligheidsrapport, het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dan wel in de combinatie van die twee rapporten, bedoeld in artikel 9, tweede lid.
3.
Ten einde het in het tweede lid bedoelde beleid te bepalen en uit te voeren, voert degene die een inrichting drijft, een veiligheidsbeheerssysteem in. In het veiligheidsbeheerssysteem komen de elementen, genoemd in bijlage II aan de orde.
4.
Indien in de inrichting of een onderdeel daarvan of in de werking van de inrichting of van dat onderdeel een verandering wordt aangebracht die voor de risico's van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kan hebben, draagt degene die de inrichting drijft, er voor zorg dat het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw worden beoordeeld en indien nodig worden herzien en dat het document, bedoeld in het tweede lid, dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Een zodanige beoordeling onderscheidenlijk herziening vindt tevens plaats indien een verandering in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft.
5.
Onze Ministers kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid.
Uit de samenhang tussen het eerste, tweede en derde lid van artikel 5 van het Brzo 1999 volgt dat: het preventiebeleid heeft tot doel zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te • beperken; het VBS een nadere uitwerking bevat van de verplichting van artikel 5, eerste lid, van het Brzo • 1999; met het VBS wordt het preventiebeleid zware ongevallen geïmplementeerd. • Zowel het opstellen van een VBS, met de elementen die zijn genoemd in bijlage II van het Brzo 1999, als het uitvoeren van het VBS zijn dus maatregelen die moeten worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken. Als niet op een correcte wijze uitvoering wordt gegeven aan een VBS levert dat derhalve een overtreding op van artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 5, derde lid, van het Brzo 1999. Bijlage A geeft verder inzicht in de juridische handhavingsmogelijkheden van het Brzo 1999.
9
3.2
Handhavingsbevoegdheden
Op grond van artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat er uitsluitend een bevoegdheid om bestuursrechtelijk te handhaven als deze bevoegdheid is vastgelegd in een wet of besluit (zoals het Brzo 1999). Het Brzo 1999 is gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). De bestuursorganen die bevoegd zijn op grond van deze drie onderliggende wetten, kunnen handhaven op het Brzo 1999. In de onderliggende wet is de handhavingsbevoegdheid toegekend aan het bestuursorgaan, zodat voor elk bestuursorgaan afzonderlijk de bevoegdheid om te handhaven op het Brzo 1999 zich beperkt tot de bepalingen van het Brzo 1999 die gebaseerd zijn op de onderliggende wet. Bijlage 1 geeft de bevoegdheidsverdeling weer per artikel(lid) van het Brzo 1999. De betrokken instanties wijzen Brzo-inspecteurs aan als toezichthouder in de zin van de bijzondere wet (Arbo-wet, Wabo en Wvr). De Brzo-inspecteurs hebben dan de bevoegdheden die de Awb toekent aan toezichthouders, voor zover deze niet zijn uitgezonderd in de bijzondere wet. Alleen toezichthouders die tevens Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) zijn hebben daarnaast de bevoegdheid om strafrechtelijke feiten op te sporen en hiervan proces-verbaal op te maken (opsporing). De BOA’s kunnen ook gebruik maken van de Bestuurlijke strafbeschikking. Artikel 25 van het Brzo 1999 wijst de strafbare feiten aan, namelijk handelen of nalaten in strijd met: 1. het krachtens artikel 48, zesde lid, van de Wet veiligheidsregio’s bepaalde in vier artikelen van het Brzo 1999; 2. het krachtens artikel 6, eerste lid, tweede zin, van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalde in zestien artikelen van het Brzo 1999. Via de Wet op de economische delicten is overigens ook het niet voldoen aan voorschriften gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, zoals het Brzo 1999, een strafbaar feit. De bevoegdheid om te handhaven op het Brzo 1999 verschilt per artikel(lid) van het Brzo 1999. Er is echter steeds een mogelijkheid om te handhaven op het Brzo 1999 vanuit het bestuurs- of strafrecht. Zie hiervoor ook de tabel in Bijlage A.
3.3
Handhavingsinstrumenten
Zoals gezegd zijn de bestuursorganen voor de handhaving van het Brzo 1999 gebonden aan de Arbowet, de Wabo en de Wvr. In deze drie wetten zijn ook de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten vastgelegd. Hierbij past nog de opmerking dat in het eerste lid van artikel 5:32 van de Awb de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is gekoppeld aan de bestuursdwangbevoegdheid. Een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang is dus tevens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Door deze koppeling in de Awb hoeft de dwangsombevoegdheid niet genoemd te worden in de Arbo-wet, de Wabo en de Wvr. Het intrekken van de omgevingsvergunning is geen doelmatig handhavingsinstrument voor het naleven van de artikelen van het Brzo 1999, maar het kan wel als uiterst instrument dienen om een Brzo-inrichting verdere exploitatie te verbieden. Het intrekken van de vergunning zal slechts in een enkel geval proportioneel zijn in relatie tot de overtreding(en). Gemeenten en provincies hebben (nog) niet de mogelijkheid om ter naleving van bepalingen uit het Brzo 1999 een bestuurlijke boete op te leggen, hoewel de bestuurlijke boete al wel als instrument in de Wet milieubeheer zit.
10
De Inspectie SZW heeft op grond van artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet de bevoegdheid om een eis tot naleving te stellen. De Inspectie SZW geeft in een beschikking aan binnen welke termijn en op welke manier een artikel uit het Brzo 1999 moet worden nageleefd. Verder kan de Inspectie SZW op grond van artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet met een mondeling bevel afdwingen dat werkzaamheden worden stilgelegd of dat werkzaamheden niet mogen aanvangen. Het mondelinge bevel wordt zo snel mogelijk bij beschikking bevestigd. De Inspectie SZW heeft ook de bevoegdheid om – onder bestuursdwang of dwangsom - de drijver van een inrichting te gelasten een inrichting of een onderdeel daarvan niet in werking te brengen of te houden. Dit op basis van artikel 23 van het Brzo1999. De Inspectie SZW kan op grond van het bepaalde in artikel 25 , derde lid, van het Brzo 1999 een bestuurlijke boete aanzeggen voor overtredingen van de in artikel 25, tweede lid, van het Brzo 1999 strafbaar gestelde artikelen, m.u.v. de artikelen 23 en 29. Daarnaast kan de Inspectie SZW voor al de strafbaar gestelde artikelen in artikel 25 Brzo 1999 een last onder bestuursdwang (of een last onder dwangsom) opleggen. Het bestuur van de veiligheidsregio kan voor handhaving van het gestelde bij of krachtens de artikelen 31 en 48 van de Wvr een last onder bestuursdwang opleggen (artikel 63 van de Wvr). Aangezien het Brzo 1999 mede is gebaseerd op de artikelen 31 en 48 van de Wvr (zie artikel 34 van het Brzo 1999) is het bestuur van de veiligheidsregio niet alleen bevoegd om die artikelen van de Wvr te handhaven, maar ook de artikelen van het Brzo 1999 die zijn gebaseerd op de Wvr. Ook hier geldt weer dat, gegeven de bestuursdwangbevoegdheid, eveneens het instrument van de last onder dwangsom kan worden toegepast. Het bestuur van de veiligheidsregio kan dus bij een spoedeisende situatie, als bijvoorbeeld sprake is van acuut gevaar voor de openbare veiligheid, een inrichting stilleggen, buiten werking stellen, verzegelen of hetgeen zich binnen de inrichting bevindt verwijderen. Per 1-1-2013 kan het instrument Bestuurlijke strafbeschikking (Besluit OM-afdoening) ook worden ingezet. Dit gaat om een beperkt aantal feiten welke genoemd moeten zijn in het “Feitenboekje Bestuurlijke strafbeschikking milieu- en keurfeiten” 6 (bijvoorbeeld “Het niet tijdig toezenden van het bijgewerkte veiligheidsrapport aan het bevoegd gezag”) en voor een beperkt aantal situaties zoals vermeld om artikel 4.4 van het Besluit OM-afdoening (bijvoorbeeld “Het strafbare feit een wederrechtelijke gedraging betreft waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt”). In de Nota van Toelichting, Staatsblad 1999, nr. 234, is per artikel(lid) van het Brzo 1999 aangegeven op welke formele wet(ten) het desbetreffende artikel berust. Dit is de grondslag voor handhaving door de bestuursorganen. De tabel in Bijlage A geeft de bevoegdheidsverdeling per artikel(lid) van het Brzo 1999.
3.4
Bestuursrecht en strafrecht
Bij professionele handhaving (conform het Besluit omgevingsrecht) moet er sprake zijn van “een op elkaar afgestemd bestuursrechtelijk – strafrechtelijk optreden tegen overtreding van de gestelde normen”. Met onderstaand stroomschema wordt aangegeven met welk sanctie-instrumentarium gehandhaafd moet worden indien er sprake is van een te handhaven overtreding: alleen bestuursrechtelijk; • alleen strafrechtelijk of • een combinatie van bestuurs- en strafrechtelijk handhaven. • 6
De feiten Brzo die voor afhandeling door middel van een bestuurlijk strafbeschikking in aanmerking komen zijn BM 337 t/m BM 346, zoals opgenomen in het Feitenboekje, uitgave januari 2013.
11
De keuze van inzet van een sanctie-instrumentarium hangt af van factoren die samenhangen met de overtreding en de overtreder. Centraal uitgangspunt is dat het bestuursrecht (met uitzondering van de bestuurlijke boete) vooral gericht is op herstel, terwijl het strafrecht vooral op straffen is gericht. Indien een overtreding en de gevolgen ervan niet meer ongedaan te maken zijn, is een bestuurlijke herstelactie niet aan de orde en blijft bestraffing over. Wanneer de overtreding en de gevolgen wel ongedaan te maken zijn, hangt het van een aantal aspecten af of het strafrecht ook een rol moet spelen. Deze zijn: ernstig gevaar; • ernstige milieuschade; • economisch voordeel; • een malafide, calculerende, recidiverende of belemmerende dader. • Recidive en de andere genoemde omstandigheden maken dat naast herstel een zogenaamde ‘tik op de vingers’ op zijn plaats is.
In bijzondere gevallen zijn afwijkingen van bovenstaand schema denkbaar. In gevallen waarin alleen het bestuursrecht niet effectief is of blijkt te zijn in een bepaalde zaak, zou het strafrecht als ‘ultimum remedium’ toch kunnen worden ingezet. Dat doet zich voor indien de bestuursrechtelijke sancties (bestuursdwang, dwangsom) geen effect hebben, bijvoorbeeld doordat er sprake is van een ‘kale kip’ of de overtreder om andere redenen niet ontvankelijk is voor de ondernomen bestuursrechtelijke handhavingsacties. Tot slot In dit hoofdstuk is ingegaan op de wettelijke kaders van handhaving. In een zeer groot aantal gevallen maakt de overheid gebruik van een waarschuwingsbrief. Met deze brief sommeert de overheid een bedrijf een overtreding binnen een bepaalde termijn ongedaan te maken. Een waarschuwingsbrief is juridisch gezien geen handhavinginstrument is en is daarom in dit hoofdstuk niet genoemd. Ongeacht de strategie van de overheid om Brzo-overtredingen te handhaven heeft het bedrijf de mogelijkheid hiertegen in beroep te gaan of bezwaar te maken. In de Awb is beschreven op welke wijze dit mogelijk is. 12
4
Handhavingstrategie, beoordeling zwaarte van de overtreding(en) en toepassen van sancties
4.1
Inleiding
Overtredingen volgen uit het gezamenlijke inspectieproces, waaronder inspectiebevindingen conform NIM 2, klachtenafhandeling, ongevallenonderzoek en beoordeling van het veiligheidsrapport.7 Uitgangspunt is hierbij steeds dat er altijd een handhavingsactie volgt door de Brzo-toezichthouders als er sprake is van een overtreding. Wanneer een bedrijf op één of meerdere onderdelen volgens de NIM 2 systematiek (goed-redelijk-matig-slecht) een ‘matig’, of ‘slecht’ scoort is er sprake van een overtreding en volgt handhaving. Bij een score ‘redelijk’ is in principe geen sprake van een overtreding, tenzij naar het oordeel van het inspectieteam handhaving wel noodzakelijk is om het bedrijf tot verbetering te dwingen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘gedocumenteerd’, ‘geschikt’, of ‘geïmplementeerd’. De Brzo-toezichthouders laten de inspectiegeschiedenis en het naleefgedrag van het bedrijf meewegen bij de bepaling van de in te zetten zwaarte en/of aard van de sanctie. Het bevoegd gezag betrekt deze informatie uit de online database van de inspectieruimte (IR) en eigen dossiers. De beoordeling van de zwaarte van een overtreding vindt plaats volgens het afwegingskader zoals omschreven in paragraaf 4.2. In paragraaf 4.3 staat omschreven welke sancties vervolgens ingezet worden en welke afwegingen daarbij een rol spelen. Het proces van de daadwerkelijke handhaving gebeurt conform de procesbeschrijving in de werkwijzer.
7
De Inspectieraad werkt aan een begrippenkader t.a.v. handhaving en toezicht door rijksinspecties. Hierin wordt het toezicht onderverdeeld in; informatie verzamelen, beoordelen en interveniëren. Voor het Brzo zijn de eerste twee vastgelegd in NIM 2 en werkwijzer. Deze Brzo handhavingstrategie gaat vooral in op de laatste stap: het interveniëren.
13
4.2
Beoordelingskader: ernst van de overtreding
Na het vaststellen van overtreding(en) moet de ernst van deze overtredingen beoordeeld worden. Er zijn verschillen in de mate waarin overtredingen van het Brzo 1999 bijdragen aan de kans op een zwaar ongeval en dus is een beoordelingskader nodig om de ernst van een overtreding te kunnen afwegen. Het begrip ‘zwaar ongeval’ uit de Seveso II richtlijn is hiervoor als uitgangspunt genomen. In artikel 1, onderdeel f van het Brzo 1999 is een zwaar ongeval als volgt gedefinieerd: Zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Voor de Nederlandse situatie betekent dit dat er vier invalshoeken zijn op basis van de te beschermen ‘waarden’ verdeeld over drie toezichthouders: 1. gezondheid van de mens binnen de inrichting. Hiermee wordt bedoeld de veiligheid en gezondheid van de werknemer en andere personen die in de inrichting of de onmiddellijke omgeving ervan aanwezig zijn. De bescherming van werknemers is wettelijk geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet en is belegd bij de Inspectie SZW; 2. gezondheid van de mens buiten de inrichting. Dit is vertaald in het externe veiligheid beleid en via de Wabo belegd bij gemeenten en provincies; 3. de bescherming van het milieu is via de Wabo ook belegd bij gemeenten en provincies; 4. de voorbereiding op rampenbestrijding als bescherming van mens en milieu is via de Wet op de veiligheidsregio’s belegd bij de veiligheidsregio. Specifiek wordt genoemd de aanwijzing van de bedrijfsbrandweer en het opstellen van de rampenbestrijdingsplannen. Een overtreding kan een bedreiging vormen voor één, of meerdere van bovenstaande ‘waarden’ tegelijkertijd. Het inspectieteam besluit gezamenlijk wat het meest geschikte sanctie-instrument is om toe te passen. Voor de afweging van de ernst van de overtreding heeft dit geen invloed, omdat de meest bedreigde waarde bepalend is voor de ernst van de overtreding. Met andere woorden, een overtreding met als gevolg een ernstige bedreiging van de veiligheid van werknemers, wordt niet minder ernstig omdat het milieu of de externe veiligheid niet in het geding zijn. Het wordt wel gebruikt om te bepalen welke toezichthouder het voortouw neemt bij de handhaving en welke sanctiemiddelen daarbij ingezet worden. De in te zetten sanctie(s) gerelateerd aan de ernst van de overtreding worden verderop in dit hoofdstuk nader uitgewerkt. Wat wel invloed heeft bij de afweging van de ernst van de overtreding is de tijdfactor. Een onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval als gevolg van overtredingen vereist direct ingrijpen en rechtvaardigt de inzet van de zwaarste sanctiemiddelen. Voorgaande leidt tot een indeling in drie categorieën overtredingen met daarbij behorende sancties: 1. onmiddellijke dreiging en/of onomkeerbaar risico op een zwaar ongeval, er is sprake van ernstig gevaar: direct ingrijpen met zwaarste sanctie(s), werkzaamheden stilleggen en pas toestaan werk weer aan te vangen als adequate (nood)maatregelen zijn getroffen. Geen hersteltermijn; 2. geen onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval, wel duidelijk onvoldoende maatregelen getroffen: herstel afdwingen met zware tot middelzware sanctie(s) binnen gepaste hersteltermijn; 3. zeer geringe dreiging van een zwaar ongeval, wel lichtere tekortkomingen: herstel afdwingen met lichtere sanctie(s) binnen redelijke hersteltermijn. 14
Na het indelen van de overtredingen in één van bovenstaande categorieën volgt het bepalen van de sancties volgens de sanctiestrategie. De zwaarte van de sanctie wordt bepaald door het in te zetten middel, de hoogte van eventuele boetes of dwangsommen, en de te stellen hersteltermijnen. Dit is nader uitgewerkt in de volgende paragrafen.
4.3
Toepassen van handhavinginstrumenten en sancties
De sanctiestrategie gebruikt de onderverdeling in drie categorieën volgend uit het beoordelingskader voor het kiezen van de toe te passen sancties. In de hierna volgende tabel is per categorie vastgelegd welke sanctiemiddelen moeten worden toegepast door Inspectie SZW, Wabo bevoegd gezag en/of veiligheidsregio. De in te zetten sancties liggen hiermee vast. De Brzo-toezichthouders kunnen hierbinnen nog wel afwegingen maken ten aanzien van de hoogte van eventuele boetes of dwangsommen en de te stellen hersteltermijnen. Per geval zal bekeken moeten worden welke sancties, door wie en met welke hersteltermijnen worden opgelegd. Paragraaf 4.4 gaat in op de hersteltermijnen en eventuele verzwarende omstandigheden ten aanzien van hersteltermijnen en sancties. Voor het bepalen van welke toezichthouder handhavend optreedt naar aanleiding van een geconstateerde overtreding en welke sanctiemiddelen worden toegepast, gelden de volgende uitgangspunten: 1. de sanctie- en hersteltermijn sluiten aan bij de ernst van de overtreding conform paragraaf 4.2 en eventuele verzwarende omstandigheden conform paragraaf 4.4.; 2. het primaat voor het opleggen van de sanctie ligt bij de toezichthouder die verantwoordelijk is voor het door de overtreding bedreigde ‘waarde’ zoals omschreven in paragraaf 4.2 en de uitgangspunten in paragraaf 2.2.; 3. wanneer een overtreding meerdere ‘waarden’ bedreigt, beoordeelt het inspectieteam wat logisch is vanuit de wetgeving en wat het meest effectief is. Categorie Versie tabel 28/11/2012 onmiddellijke dreiging
geen onmiddellijke dreiging
Sanctie
Sanctie na hercontrole
Toezichthouder
stillegging (art.28 Arbowet) + proces verbaal
bij negeren PV (misdrijf), eventueel bestuursdwang en eventueel inschakelen FP N.v.t.
Inspectie SZW
bestuursdwang (art.122 Provinciewet, art.125 Gemeentewet) + aangifte exploitatieverbod onder last onder dwangsom+ procesverbaal bestuurlijke boete + zo nodig last onder dwangsom (of bestuursdwang) eis ter naleving (art. 27 Arbowet) of waarschuwing dwangsom
Zeer geringe dreiging
bestuurlijk strafbeschikking waarschuwingsbrief eis ter naleving (art. 27 Arbowet) of waarschuwing
bij negeren: verbeuren dwangsom bestuursdwang en eventueel inschakelen FP verhoogde boete verbeuren dwangsom bestuursdwang inschakelen FP bestuurlijke boete en zo nodig dwangsom (of bestuursdwang) Inning en/of verhogen dwangsom + PV dwangsom dwangsom bestuurlijke boete
Wabo bevoegd gezag/veiligheidsregio
Inspectie SZW
Inspectie SZW
Inspectie SZW Wabo bevoegd gezag/veiligheidsregio Wabo bevoegd gezag/veiligheidsregio Wabo bevoegd gezag/veiligheidsregio Inspectie SZW
15
Het internationaal erkende rechtsbeginsel “ne bis in idem” houdt in dat iemand niet twee maal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd of berecht. In de Awb is daarom vastgelegd dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd. Met andere woorden: als voor een overtreding aan iemand reeds een strafrechtelijke sanctie is opgelegd, kan hem voor dezelfde overtreding niet ook nog eens een bestuurlijke boete worden opgelegd, en omgekeerd.
4.4
Verzwarende omstandigheden en de hersteltermijn
In deze strategie wordt geen uitspraak gedaan over de duur van de hersteltermijn. Gezien de complexiteit van de bedrijven, de vele verschillende soorten overtredingen en de daarmee samenhangende risico’s als gevolg van de overtredingen is dit altijd maatwerk. Het uitgangspunt is dat het bepalen van de hersteltermijn om tot naleving van de wet- en regelgeving te komen, vanuit het Brzo 1999 dient te geschieden op basis van risico’s: gekozen dient te worden voor de kortst mogelijke termijn. Indien de technisch uitvoerbare termijn niet acceptabel is in verband met de (potentiële) risico’s op een zwaar ongeval, dan dient de activiteit te worden beëindigd, dan wel dienen direct aanvullende (nood) maatregelen te worden getroffen totdat naleving is gegarandeerd. De snelst mogelijke uitvoerbare correctie door het bedrijf is dus in het kader van het Brzo 1999 niet maatgevend voor de te verlenen hersteltermijn. Wel zijn er met inachtneming van het voorgaande nog enkele andere punten die invloed kunnen hebben op de termijnen en de zwaarte van de in te zetten sancties: Proportionaliteit: wanneer kan het bedrijf binnen de kortst mogelijke termijn de overtreding • ongedaan hebben gemaakt? Als de overtreding een herhaling is (binnen 5 jaar voor gewone overtredingen en binnen 10 jaar • voor ernstige overtredingen!), zal een kortere hersteltermijn en een zwaardere sanctie worden toegepast, bij een volgende (soortgelijke) overtreding kunnen de boetes afhankelijk van de aard van de overtreding met 100 of 200% worden verhoogd. Om te voorkomen dat een bedrijf opnieuw (soortgelijke) overtredingen begaat, kan de Inspectie • SZW een zogenaamde waarschuwing preventieve stillegging geven. Wordt dan binnen 5 jaar na die waarschuwing toch een (soortgelijke) overtreding geconstateerd, dan kan de preventieve stillegging worden geëffectueerd . Dat wil dan zeggen dat het betreffende onderdeel van het bedrijf waar de overtreding is begaan voor maximaal 3 maanden kan worden stilgelegd of zelfs het gehele bedrijf. Stapeling van overtredingen. Het bedrijf voldoet structureel aantoonbaar niet op verschillende • onderdelen. Als het risico toeneemt door stapeling volgt een één stap zwaardere sanctie, tot aan een mogelijk exploitatieverbod zoals bedoeld in Brzo 1999 artikel 23. Naleefgedrag (positief of negatief) zoals blijkt uit toezicht- en nalevinginformatie van andere • toezichthouders dan de Brzo-toezichthouders. In verschillende handhavingstrategieën zijn ook verlichtende omstandigheden opgenomen. Van belang voor de LAT RB is de samenloop van dit document met het werk van de werkgroep die een aanpak voor systeemgericht toezicht voorbereidt. Dit document mag de uitgangspunten van die werkgroep niet in de weg staan. Een van belang zijnde vraag is op welke wijze de overheid optreedt als een bedrijf zelfstandig en zonder overheidsinterventie in staat is afwijkingen van de eigen managementsystemen waar te nemen en passende maatregelen te treffen om die afwijkingen ongedaan te maken. Deze afwijkingen kunnen ook overtredingen van wetgeving zijn. Mocht een bedrijf aantoonbaar in staat zijn zichzelf te corrigeren, kan dit mogelijk gezien worden als een verlichtende omstandigheid. Voorgesteld wordt de stand van zaken over dit onderwerp mee te nemen met de evaluatie van de handhavingstrategie na één jaar. 16
5
Aanbevelingen
Deze handhavingstrategie is de eerste gemeenschappelijke strategie voor de gezamenlijke Brzo toezichthouders. Het is daarom belangrijk om zich te realiseren dat er een periode volgt waarin de toezichthouders ervaring op zullen doen met het toepassen van de strategie en dat er onvermijdelijk ruimte blijkt tot verdere verbetering. Daartoe worden de volgende aanbevelingen gedaan: •
Evalueer de handhavingstrategie Evalueer de handhavingstrategie één jaar na het van kracht worden. Betrek bij de evaluatie het gegeven dat deze handhavingstrategie uitsluitend voor het Brzo 1999 is en de brede wens bestaat om het van toepassing te verklaren op meerdere wetgeving. Initiatief: LAT RB Projectgroep
•
Benut bestaande handhavingsinstrumenten beter Er is geen directe noodzaak om nieuwe handhavinginstrumenten te creëren. Het gaat erom de bestaande mogelijkheden beter te benutten door gezamenlijk de handhaving op te pakken. Dat neemt niet weg dat de huidige sanctie-instrumenten erg divers zijn. In de praktijk is het wel mogelijk de verschillende instrumenten naast elkaar te laten bestaan. Het is echter veel efficiënter om de instrumenten die elk bevoegd gezag afzonderlijk ter beschikking staan hetzelfde te maken. De werkgroep beveelt aan te onderzoeken of dat mogelijk is. Initiatief: implementatiegroep handhavingstrategie
•
De bestuurlijke strafbeschikking ook voor Brzo overtredingen Onderzoek of de hoogte van de boetebedragen voor de bestuurlijke strafbeschikking en bestuurlijke boete voor gelijke overtredingen geüniformeerd kunnen worden. Initiatief: LAT RB Regiegroep delegatie bespreekt dit met het Openbaar Ministerie
•
Verbeter de uniformiteit van NIM 2.0 Deze handhavingstrategie gaat uit van het gegeven dat het toezichtproces (de NIM 2.0) de overtredingen benoemt. Uit de praktijk blijkt dat mogelijk onvoldoende uniformiteit aanwezig is bij het benoemen van de overtredingen, omdat de NIM 2.0 onvoldoende uniform wordt toegepast. De werkgroep Handhaving beveelt aan om acties in gang te zetten om de NIM 2.0 uniform toe te passen. Deze aanbeveling geldt ook voor het invoeren van gegevens in de Inspectieruimte. Initiatief: LAT RB Projectgroep
•
Onderzoek de bijzondere bevoegdheid genoemd in de Wvr als handhavingsinstrument Het bestuur van de veiligheidsregio heeft de bijzondere bevoegdheid om een inrichting niet in werking te stellen of te houden, indien niet wordt voldaan aan de verplichting van artikel 48 van de Wvr inzake informatieverstrekking (artikel 48, tweede lid, van de Wvr). Het bestuur heeft tevens de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom. Hoewel deze instrumenten voortvloeien uit de Wvr en niet uit het Brzo 1999 wordt aanbevolen te bezien hoe dit instrumentarium kan bijdragen aan het adequaat en voortvarend aanpakken van ernstige overtredingen. Initiatief: Veiligheidsregio’s
•
Niet wettelijke middelen kunnen effectiever zijn bij handhaven Deze strategie beperkt zich tot de wettelijke handhavingsmiddelen. Andere niet-wettelijke middelen zijn ook effectief om de gewenste verbetering bij het bedrijf te bewerkstelligen. De 17
werkgroep beveelt aan om deze niet-wettelijke middelen nader te onderzoeken. Hierbij is het van belang de verplichtingen voor publicatie van toezicht- en handhavinginformatie te betrekken zoals omschreven in Seveso III. Naar verwachting zal Seveso III in 2015 in Nederland zijn geïmplementeerd. Initiatief: publicatie deel LAT RB Projectgroep, overige implementatie werkgroep •
Stel een implementatieplan op waarbij in ieder geval voldoende aandacht is voor: - praktische toepassing van het “ne bis in idem” beginsel; - opleiding inspecteurs; - uitwerken kritische succesfactoren; - uitwerken van ondersteunende voorbeelden en casussen. Initiatief: instellen van een implementatie werkgroep door de LAT RB Regiegroep
18
Bijlage A: Juridische handhavingsmogelijkheden Brzo 1999 Kader In de LAT werkgroep Handhaving zijn vragen gesteld over de handhavingsmogelijkheden van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999). Uiteraard is hierbij de reikwijdte van het Brzo 1999 van belang. Naast het Brzo 1999 is er de Regeling risico’s zware ongevallen 1999. De regeling bevat in detail de gegevens die in rapportages e.d. moeten worden opgenomen. Informatie is ontleend aan www.latrb.nl, www.infopuntveiligheid.nl, www.nvbr.nl en www.veiligheidsberaad.nl. Bij het schrijven is geen rekening gehouden met het ontwerp-besluit tot wijziging van het Brzo 1999 dat medio december 2010 is ingediend. Bron van informatie is eveneens vaste rechtspraak van de Raad van State. Het blikveld van de werkgroep handhaving omvat alle acties naar aanleiding van het Brzo-toezicht, die door of namens het bevoegd gezag (Inspectie SZW/Veiligheidsregio/Provincie/Gemeente) worden genomen, gericht op het ongedaan maken of bestraffen van een overtreding. Handhaving start waar toezicht met de constatering van een overtreding stopt. Onder handhaving worden dus alle vervolgacties begrepen vanaf het moment dat het definitief eindrapport naar het bedrijf is verzonden en ook handhaving naar aanleiding van een beoordeling van een veiligheidsrapport. De werkgroep handhaving richt zich niet op incidenten en zware ongevallen en handhaving naar aanleiding daarvan, omdat dit een onderdeel is van de Nieuwe Onderzoek Methodiek (NOM). Wat is de reikwijdte van de Brzo-plicht? De reikwijdte van het Brzo 1999 wordt voor een belangrijk deel bepaald door de (begripsomschrijvingen in de) artikelen 1, 2, 3, 4 en 8. Het Brzo 1999 is van toepassing op inrichtingen waar gevaarlijke stoffen krachtens vergunning aanwezig mogen zijn of gevormd kunnen worden als gevolg van een onbeheersbaar geworden industrieel chemisch proces8. Binnen een inrichting kunnen technische eenheden als (afzonderlijke) installaties worden opgevat. Het Brzo 1999 is echter van toepassing op de inrichting als geheel. Zijn er belemmeringen om te handhaven op het Brzo 1999? Het Brzo 1999 is de wettelijke verankering van de zogenoemde Seveso-II-richtlijn (Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken). Correcte handhaving van het Brzo 1999 doet recht aan het (Europese) beginsel van gemeenschapstrouw en betekent tegelijk dat wordt voldaan aan artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, namelijk het doeltreffend toepassen van het gemeenschapsrecht. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het voor de naleving van bestuursrechtelijke normen van groot belang is dat deze gehandhaafd worden. Indien immers niet stelselmatig op de naleving van deze normen wordt toegezien en tegen overtreding ervan niet consequent wordt opgetreden, zullen deze normen aan betekenis verliezen.
8
Zie bijvoorbeeld RvS 5 maart 2009, nr. 200900727/1 (Zwolle)
19
Er zijn diverse (duidelijke) verplichtingen vastgelegd in het Brzo 1999. Zie bijvoorbeeld de artikelen 3, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 14, 16, 17, 21, 22, 23, 26, 27, 28 en 29. In het jaarlijkse inspectieprogramma moet in ieder geval worden gecontroleerd of wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 5, 6, 10 en 26. Dit vloeit voort uit artikel 24, tweede lid, van het Brzo 1999. Artikel 25 van het Brzo 1999 wijst de strafbare feiten aan, namelijk handelen of nalaten in strijd met: 1. het krachtens artikel 48, zesde lid, van de Wet veiligheidsregio’s bepaalde in vier artikelen van het Brzo 1999; 2. het krachtens artikel 6, eerste lid, tweede zin, van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalde in zestien artikelen van het Brzo 1999. Via de Wet op de economische delicten is overigens ook het niet voldoen aan voorschriften gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, zoals het Brzo 1999, een strafbaar feit. Op grond van artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat er uitsluitend een bevoegdheid om bestuursrechtelijk te handhaven als deze bevoegdheid is vastgelegd in een wet in formele zin buiten de Awb. Het Brzo 1999 is gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de Wet milieubeheer (Wm, nu: Wabo) en de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). De bestuursorganen die bevoegd zijn op grond van deze drie onderliggende wetten, kunnen handhaven op het Brzo 1999. In de onderliggende wet is de handhavingsbevoegdheid toegekend aan het bestuursorgaan, zodat voor elk bestuursorgaan afzonderlijk de bevoegdheid om te handhaven op het Brzo 1999 zich beperkt tot de bepalingen van het Brzo 1999 die gebaseerd zijn op de onderliggende wet. De tabel in deze bijlage geeft de bevoegdheidsverdeling weer per artikel(lid) van het Brzo 1999. Per 1 oktober 2010 heeft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de plaats ingenomen van de Wm voor vergunningverlening en handhaving. In deze notitie wordt daarom de Wm niet meer genoemd. De Wabo heeft de omgevingsvergunning geïntroduceerd. De omgevingsvergunning omvat de milieuvergunning die op grond van de Wm is verleend. Voor de goede orde: de betrokken instanties wijzen Brzo-inspecteurs aan als toezichthouder in de zin van de bijzondere wet (Arbo-wet, Wabo en Wvr). De Brzo-inspecteurs hebben dan de bevoegdheden die de Awb toekent aan toezichthouders, voor zover deze niet zijn uitgezonderd in de bijzondere wet. Opsporing kan plaatsvinden door Bijzondere Opsporingsambtenaren (BOA). De Inspecteurs van de Inspectie SZW die toezien op naleving van het Brzo 1999 zijn BOA. Gemeenten, provincies en de veiligheidsregio’s kennen geen of in een enkel geval inspecteurs die BOA zijn. Voor BOA’s geldt een aparte opleidingseis. Tevens is vereist dat beëdiging van de BOA heeft plaatsgevonden. De bevoegdheid om te handhaven op het Brzo 1999 verschilt per artikel(lid) van het Brzo 1999. Er is echter steeds een mogelijkheid om te handhaven op het Brzo 1999 vanuit het bestuurs- of strafrecht. Welke maatregelen moeten worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken? Artikel 5 van het Brzo 1999 bevat een aantal verplichtingen voor degene die een Brzo-inrichting drijft. Op de eerste plaats geldt de algemeen gestelde verplichting dat alle maatregelen moeten worden getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken (eerste lid). Deze bepaling kan worden gezien als de centrale bepaling van het Brzo 1999. Alle maatregelen die het Brzo 1999 verlangt, zoals het opstellen van een preventiebeleid, een veiligheidsbeheerssysteem (VBS), een veiligheidsrapport, een intern noodplan en een stoffenlijst, 20
geven een nadere invulling aan deze bepaling. Alle verlangde maatregelen zijn immers vereist om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor mens en milieu te beperken. Dat alle door het Brzo 1999 vereiste maatregelen een nadere uitwerking geven aan artikel 5, eerste lid, van het Brzo 1999 volgt ook uit de opzet van de Seveso-II-richtlijn, waarin artikel 1 de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen daarvan als doelstelling voorop stelt. Artikel 5 van de Seveso-II-richtlijn stelt vervolgens de algemene verplichting voorop dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de exploitant alle maatregelen treft om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. De artikelen 6 tot en met 11 van de Seveso-IIrichtlijn geven daaraan vervolgens een nadere uitwerking. Op de tweede plaats bevat artikel 5, tweede lid, van het Brzo 1999 de verplichting om een document voorhanden te hebben waarin het gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen is vastgelegd (Preventiebeleid Zware Ongevallen (PBZO)). Met de formulering van deze verplichting wordt duidelijk gemaakt dat dit beleid dient als maatregel ter voorkoming van zware ongevallen. Artikel 5, derde lid, van het Brzo 1999 bevat op de derde plaats de verplichting een VBS in te voeren waarmee ervoor gezorgd moet worden dat het preventiebeleid wordt uitgevoerd9. Uit de samenhang tussen het eerste, tweede en derde lid van artikel 5 van het Brzo 1999 volgt dat: met het VBS het preventiebeleid zware ongevallen wordt geïmplementeerd; • dit preventiebeleid tot doel heeft om bij te dragen aan het voorkomen van zware ongevallen; • het VBS een maatregel is om zware ongevallen te voorkomen; • het VBS een nadere uitwerking bevat van de verplichting van artikel 5, eerste lid, van het Brzo • 1999. In bijlage II van het Brzo 1999 zijn de elementen opgesomd die aan de orde moeten komen in een VBS. De wetgever ziet het opnemen van deze elementen in het VBS alsmede het daaraan uitvoering geven als (essentiële) maatregelen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken. Concluderend geldt dat zowel het opstellen van een VBS, met de elementen die zijn genoemd in bijlage II van het Brzo 1999, als het uitvoeren van het VBS maatregelen zijn die moeten worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken. Als niet op een correcte wijze uitvoering wordt gegeven aan een VBS levert dat derhalve een overtreding op van artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 5, derde lid, van het Brzo 1999. Welke handhavingsinstrumenten kunnen worden ingezet? Zoals gezegd zijn de bestuursorganen voor de handhaving van het Brzo 1999 gebonden aan de Arbowet, de Wabo en de Wvr. In deze drie wetten zijn ook de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten vastgelegd. Hierbij past nog de opmerking dat in het eerste lid van artikel 5:32 van de Awb de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is gekoppeld aan de bestuursdwangbevoegdheid. Een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang is dus tevens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Door deze koppeling in de Awb hoeft de dwangsombevoegdheid niet genoemd te worden in de Arbo-wet, de Wabo en de Wvr. 9
Zie over artikel 5, derde lid, van het Brzo 1999: RvS 13-4-2005, nr. 200501737/1 (Gorinchem) en RvS 9-10-2008, nr. 200806951/1 (Barneveld)
21
Het intrekken van de omgevingsvergunning kan niet worden gezien als een (doelmatig) handhavingsinstrument voor het naleven van de artikelen van het Brzo 1999. Intrekken van de vergunning zal slechts in een enkel geval proportioneel zijn in relatie tot de overtreding. Gemeenten en provincies hebben (nog) niet de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, hoewel de bestuurlijke boete al wel als instrument in de Wm zit. De Inspectie SZW kan de handhavingsinstrumenten van de Arbo-wet gebruiken. De Inspectie SZW kan bijvoorbeeld een eis stellen. De Inspectie SZW geeft dan aan binnen welke termijn en op welke manier een artikel uit het Brzo 1999 moet worden nageleefd. Verder kan de Inspectie SZW met een bevel afdwingen dat het werk wordt stilgelegd. Het bestuur van de veiligheidsregio is in het kader van zijn taak met betrekking tot de brandweerzorg en de rampbestrijding bevoegd een inrichting aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtig (artikel 31 Wvr). In de aanwijzingsbeschikking kunnen eisen worden gesteld aan de bedrijfsbrandweer inzake personeel en materieel. Inrichtingen die vallen onder het Brzo 1999 kunnen onder andere door het bestuur van de veiligheidsregio worden aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig. Voor een ieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens geldt de verplichting om het bestuur van de veiligheidsregio die informatie te verschaffen die nodig is voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing (artikel 48, eerste lid, van de Wvr). Het bestuur van de veiligheidsregio kan voor handhaving van het gestelde bij of krachtens de artikelen 31 en 48 van de Wvr een last onder bestuursdwang opleggen (artikel 63 van de Wvr). Aangezien het Brzo 1999 mede is gebaseerd op de artikelen 31 en 48 van de Wvr (zie artikel 34 van het Brzo 1999) is het bestuur van de veiligheidsregio niet alleen bevoegd om die artikelen van de Wvr te handhaven, maar ook de artikelen van het Brzo 1999 die zijn gebaseerd op de Wvr. Ook hier geldt weer dat, gegeven de bestuursdwangbevoegdheid, eveneens het instrument van de last onder dwangsom kan worden toegepast. Daarnaast heeft het bestuur van de veiligheidsregio de bijzondere bevoegdheid aan te bevelen dat een inrichting niet in werking wordt gesteld of gehouden, indien niet aan de verplichting van artikel 48 van de Wvr tot informatieverstrekking wordt voldaan (artikel 48, tweede lid, van de Wvr). De bevoegdheid van het bestuur van de veiligheidsregio tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bevel op grond van artikel 48, tweede lid, van de Wvr geldt alleen ten aanzien van inrichtingen die verplicht zijn een veiligheidsrapport op te stellen op grond van het Brzo 1999 (artikel 63 van de Wvr in samenhang met artikel 17 van de Wvr en artikel 6.1.1 van het Bvr). Uit artikel 64 van de Wvr volgt dat het strafbaar is te handelen in strijd met de verplichtingen die gelden ten aanzien van de bedrijfsbrandweer. De bevoegdheid tot het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van de artikelen 31 en 48 van de Wvr en de artikelen van het Brzo 1999 die gebaseerd zijn op deze beide artikelen, berust, op grond van artikel 61, eerste lid, van de Wvr, bij het bestuur van de veiligheidsregio. Conclusie De instrumenten van de diverse instanties verschillen nogal. De variatie in (de inzetbaarheid van) het handhavingsinstrumentarium geeft aanleiding om de mogelijkheden en beperkingen van de instrumenten in een specifiek geval goed te bekijken. Overigens is, daar waar repressieve handhaving 22
noodzakelijk is, het ook van belang om in onderling overleg afspraken te maken over het terugkoppelen van geconstateerde onrechtmatigheden, vanwege het algemene uitgangspunt in de rechtspraak dat iemand niet via twee wegen kan worden aangesproken voor dezelfde overtreding. In Brzo-verband is het daarom vereist dat de betrokken organisaties met elkaar afspraken maken over het toepassen van handhavingsmiddelen.
23
Tabel handhavingsmogelijkheden Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo) In onderstaande tabel is weergegeven welke bestuursorganen bevoegd zijn om de verschillende wettelijke verplichtingen van het Brzo te handhaven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Onder bestuursrechtelijke handhaving wordt verstaan het toepassen van een bestuursrechtelijke sanctie (bestuurlijke boete, last onder bestuursdwang/dwangsom). Het houden van toezicht op de naleving van de verplichtingen valt er dus buiten. Ook is aangegeven wat de wettelijke grondslag is voor de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. De organisaties waarom het gaat zijn: • Inspectie SZW (I-SZW) • Bevoegd gezag Wm/Wabo (BG) • Bestuur van de veiligheidsregio’s (Vregio) Na de tabel is een toelichting opgenomen. Artikel Brzo
Onderwerp
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr)
3, tweede lid
Veiligheid en gezondheid van werknemers
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr
Br
5, eerste lid
5, tweede lid
Maatregelen treffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken
Preventiebeleid zware ongevallen (PBZO)
-I-SZW +
BG -
Vregio -
Sr
+
-
-
Br
+
+
-
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
24
Artikel Brzo
5, derde lid
5, vierde lid
6, eerste lid
7, derde lid
Onderwerp
Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) invoeren
Herzien van het PBZO en VBS
Significante wijziging melden
Uitwisselen van gegevens tussen inrichtingen met domino-effecten
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr)
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo
Sr
-I-SZW +
BG +
Vregio -
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
25
Artikel Brzo
Onderwerp
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) -I-SZW
9
10, eerste lid
11, eerste lid
Actueel veiligheidsrapport (VR) moet aanwezig zijn
VR moet aangegeven inhoud hebben
Werkgever moet VR openbaar maken
13, eerste lid
Bij vergunningaanvraag VR met gegevens nodig voor voorbereiding rampenbestrijding
13, tweede lid
VR completeren voordat (onderdeel) van inrichting in werking wordt gebracht
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 63 Wvr Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1° Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo
BG
Vregio
Sr
+
+
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br Sr
-
-
+ +
Br
+
+
+
26
Artikel Brzo
Onderwerp
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) -I-SZW
13, derde lid
14, eerste lid
14, tweede lid
VR herzien bij veranderingen inrichting
VR elke 5 jaar evalueren
Nieuw VR indienen bij nieuwe inzichten of ontwikkelingen en op verzoek bevoegd gezag
Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1° Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
BG
Vregio
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
27
Artikel Brzo
Onderwerp
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) -I-SZW
16, vijfde lid
17
21, eerste lid
Voldoen aan verzoek om aanvullende inlichtingen als VR onvolledig is
VR in zevenvoud indienen; meer exemplaren op verzoek bevoegd gezag
Stoffenlijst bijhouden van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn
Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1° Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1° Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a,
BG
Vregio
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
28
Artikel Brzo
Onderwerp
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) -I-SZW
22, eerste lid
22, tweede lid
22, derde lid
22, vierde lid
23, eerste lid
26 – 28
Intern noodplan moet aanwezig zijn met inhoud die in bijlage IV is opgesomd
Intern noodplan eens per drie jaar evalueren en zonodig herzien
Overleg met werknemers over noodplan
Intern noodplan moet door werkgever openbaar worden gemaakt
Inrichting niet in werking bij onvoldoende maatregelen ter bescherming van werknemers
Kennisgeving doen, stoffenlijst opstellen en VR indienen (artikelen niet meer relevant)
onder 1° Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 23 en 25, vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en art. 25, derde en vierde lid Brzo Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr
BG
Vregio
Br
+
-
+
Sr
+
-
-
Br
+
-
+
Sr
+
-
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
+
+
29
Artikel Brzo
29
Onderwerp
Bij regeling Minister SZW regels stellen over gegevens verstrekken na zwaar ongeval
Wettelijke grondslag handhaving
Handhaven via bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr)
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1° Wed bepaalde artikelen uit de Rrzo op basis hiervan Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
Sr
-I-SZW +
BG +
Vregio -
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
30
Toelichting bij de tabel Op grond van artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat er uitsluitend een bevoegdheid om bestuursrechtelijk te handhaven als deze bevoegdheid is vastgelegd in een wet in formele zin buiten de Awb. Het Brzo is gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet), de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). De bestuursorganen die bevoegd zijn op grond van deze drie onderliggende wetten, kunnen het Brzo handhaven. In de nota van toelichting, Staatsblad 1999, nr. 234 en de nota van toelichting, Staatsblad 2006, nr. 417, is in verband met de strafrechtelijke handhaving per artikel(lid) van het Brzo aangegeven op welke formele wet(ten) het desbetreffende artikel berust. Dat is de basis geweest voor het overzicht dat is opgenomen in de tabel hierboven10. Uit de tabel kan worden afgeleid welke bestuursorganen bevoegd zijn voor de handhaving van de verschillende artikelen van het Brzo. Voor een aantal artikelen is afgeweken van de in de hiervoor genoemde nota’s van toelichting genoemde grondslagen. Het gaat om de volgende afwijkingen: artikel 13, tweede en derde lid van het Brzo zijn in de hiervoor genoemde nota’s van toelichting • niet genoemd als artikelen die op de Wet milieubeheer zijn gebaseerd. Aangezien het echter niet logisch is dat het bevoegd gezag Wm/Wabo deze artikelleden niet zou kunnen handhaven zijn deze toch in het overzicht opgenomen; artikel 5, tweede, derde en vierde lid, en artikel 22 van het Brzo zijn in de hiervoor genoemde • nota’s van toelichting niet genoemd als artikelen die op de Wet veiligheidsregio’s (voorheen: Wet rampen en zware ongevallen en Brandweerwet 1985) zijn gebaseerd. De veiligheidsregio’s gaan er echter van uit dat zij wel voor deze artikelen bevoegd zijn. Deze uitleg is gebaseerd op de Seveso-Richtlijn. Ook het Ministerie van Binnenlandse zaken (nu: Ministerie van Veiligheid en Justitie) gaat ervan uit dat het toezicht op en de handhaving van artikel 5 Brzo (met name VBS) een taak is in het kader van de rampenbestrijding, zie de circulaire van de Minister van BZK “Uitvoering Brzo ’99 n.a.v. BeteRZO” (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2007/05/11/circulaire-uitvoering-brzo-99-n-a-v-beterzo.html). Wettelijke grondslag handhavingsbevoegdheden Hieronder is per bestuursorgaan aangegeven wat de wettelijke grondslag is voor de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving. Deze grondslagen moeten vermeld worden in de bestuursrechtelijke sancties. Inspectie SZW In artikel 25, tweede lid, van het Brzo is bepaald dat het handelen of nalaten in strijd met het krachtens artikel 6, eerste lid, tweede zin, van de Arbeidsomstandigenhedenwet in de artikelen 3, tweede lid, 5, eerste tot en met vierde lid, 6, eerste lid, 7, derde lid, 9, 10, eerste lid, 11 eerste lid, 13, tweede en derde lid, 14, eerste en tweede lid, 16, vijfde lid, 17, 21, eerste lid, 22, eerste tot en met vierde lid, 23, 26, eerste lid, 27, eerste en derde lid, 28, eerste, tweede en vierde lid, en het krachtens artikel 29 bepaalde, een strafbaar feit is. Deze artikelen van het Brzo kan de Inspectie SZW dus strafrechtelijk handhaven. In artikel 25, derde lid worden bovenstaande artikelen m.u.v. artikel 23 en 29 aangemerkt als overtredingen ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd door de Inspectie SZW. Artikel 25, vierde lid, regelt de bevoegdheid voor het opleggen van een last onder bestuursdwang voor alle betreffende artikelen uit het Brzo.
10
De bevoegdheden voor de Inspectie SZW zijn in deze tabel al gebaseerd op de komende wijzigingen van het Brzo als gevolg van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW regelgeving”.
31
Bevoegd gezag Het bevoegd gezag (Wabo/Wet milieubeheer) kan de artikelen 5, 6, 7, derde lid, 10, eerste lid, 14, 16, vierde lid, 17, 21, 26, 27en 28 van het Brzo zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk handhaven. De bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving vloeit voort uit artikel 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo. De bevoegdheid tot strafrechtelijke handhaving is gebaseerd op de Wet op de economische delicten (Wed) waarin het handelen in strijd met voorschriften gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, zoals het Brzo, is aangewezen als economisch delict (zie artikel 1a, onder 1 Wed). Bestuur veiligheidsregio Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd om de artikelen 5, 6, 7, derde lid, 10, eerste lid, 13, 14, 16, vierde en vijfde lid, 17, 21, 22, 25, 26, 27, derde lid, en 28 van het Brzo te handhaven. De handhavingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 63 juncto artikel 48 van de Wvr in samenhang met het desbetreffende artikel van het Brzo. Het Brzo is namelijk een AMvB die o.a. een nadere uitwerking geeft aan de verplichting van artikel 48 Wvr (verplichting tot het verschaffen van informatie). Uit artikel 63 Wvr vloeit voort dat de handhavingsbevoegdheid is beperkt tot inrichtingen waarvoor een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld. Concreet gaat het dan om VR-plichtige inrichtingen. Artikel 5, eerste lid van het Brzo kan door het bestuur van de veiligheidsregio niet worden gehandhaafd. Dit artikellid geeft namelijk geen nadere uitwerking aan artikel 48 Wvr (verschaffen van veiligheidstechnische gegevens). In de tabel is dan ook een minnetje opgenomen bij dit artikellid. De bevoegdheid om strafrechtelijk te handhaven is beperkt tot de artikelen 13, eerste lid, 14, eerste en tweede lid, 16, vijfde lid, en 21, eerste lid, van het Brzo. Dat vloeit voort uit artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten in samenhang met artikel 25, eerste lid, van het Brzo. Artikelen Artikel 16, vierde lid, bevat geen expliciete verplichting, alleen een bevoegdheid voor het bevoegd gezag om aanvullende inlichtingen te verstrekken. Het vijfde lid geeft aan dat aan het verzoek moet worden voldaan. Deze verplichting is wel handhaafbaar. De artikelen 26 tot en met 28 waren relevant op het moment dat het Brzo in werking trad. Inmiddels mag worden aangenomen dat alle bedrijven die toendertijd onder het Brzo zijn gaan vallen een kennisgeving hebben gedaan, een stoffenlijst hebben opgesteld en een VR hebben opgesteld. Afspraken over inzet handhaving Uit het overzicht blijkt dat voor een aantal artikelen van het Brzo meer dan één bestuursorgaan bevoegd is tot bestuursrechtelijke handhaving. Per geval zullen de bevoegde bestuursorganen moeten afstemmen wie een bestuursrechtelijk handhavingsmiddel oplegt voor een bepaalde overtreding. Op grond van de Awb is het namelijk niet toegestaan om voor dezelfde overtreding tegelijkertijd twee of meer bestuursrechtelijke sancties toe te passen.
32
Bijlage B: Begrippen en gebruikte afkortingen Begrippen Waarschuwingsbrief Een brief waarin aan de overtreder wordt gevraagd (de gevolgen van) een overtreding ongedaan te maken binnen een in de brief genoemde termijn en waarin ook wordt gemeld, dat een specifiek handhavingsinstrument kan worden ingezet als binnen de gestelde termijn geen gehoor is gegeven aan het verzoek om (de gevolgen van) een overtreding ongedaan te maken. Handhaving In deze nota wordt onder handhaving verstaan de handhaving in enge zin zoals door de Inspectieraad in hun begrippenkader is opgenomen. Handhaving in enge zin is een vorm van het toepassen van of dreigen met dwang in geval van geconstateerde niet-naleving gericht op een individueel geval. Er wordt daarbij wel gesproken van repressieve handhaving. Het is te onderscheiden in strafrechtelijke handhaving en bestuursrechtelijke handhaving. Het doel van de inzet van handhaving in dit kader is: • het beëindigen van de ongewenste situatie; • het bestraffen van de overtreding, en • het voorkomen van herhaling in de toekomst. De bestuursrechtelijke handhaving heeft betrekking op het toepassen of dreigen met dwang die door het bestuur wordt ingezet en in zijn geheel via het bestuursrecht wordt afgedaan. De strafrechtelijke handhaving wil zeggen dat bij niet-naleving een proces-verbaal wordt opgemaakt voor de Officier van Justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Dit gebeurt al dan niet na een door het bestuur ingezette dreiging met dwang. Handhavingsinstrument Om dwang toe te passen of te dreigen met dwang worden zogenaamde handhavingsinstrumenten ingezet. Deze worden schriftelijk ingezet, dan wel na een concrete actie of bevel schriftelijk bevestigd. In deze strategie zijn als handhavinginstrument te beschouwen: de waarschuwing, de eis tot naleving, de last onder dwangsom, de last onder bestuursdwang, de bestuurlijke boete, de stillegging, het exploitatieverbod onder dwangsom en het proces-verbaal.
33
Gebruikte afkortingen AMvB
Algemene maatregel van bestuur
Awb
Algemene wet bestuursrecht
BOA
Buitengewoon opsporingsambtenaar
BG
Bevoegd gezag
Br
Bestuursrecht
Brzo
Besluit risico’s zware ongevallen
Bvr
Besluit veiligheidsregio’s
I-SZW
Inspectie SZW
LAT RB
Landelijke Aanpak Toezicht Risicobeheersing Bedrijven
NIM
Nieuwe inspectiemethodiek
OM
Openbaar Ministerie
PBZO
Preventiebeleid zware ongevallen
Rrzo
Regeling risico’s zware ongevallen
Sr
Strafrecht
SZW
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VBS
Veiligheidsbeheerssysteem
VR
Veiligheidsrapport
Vregio
Veiligheidsregio
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wed
Wet economische delicten
Wm
Wet milieubeheer
Wvr
Wet veiligheidsregio’s
34
Bijlage C : Samenstelling werkgroep Handhaving (2012) Robert Mout (DCMR) Voorzitter Marc du Maine (LAT bureau) Secretaris vanaf 1-4-2012 Lisette Sanderse (LAT bureau) Secretaris tot 1-4-2012 Paul van der Riet (Inspectie SZW) Ruud Janssen (Provincie Zeeland) Frans Hettinga (Inspectie SZW) Gerard Drenthen (Brandweer Zuid-Limburg) Rob Vos (Provincie Zuid-Holland) Nihat Malkoc (Veiligheidsregio Noord-Holland Noord) Lex Wagemaker (DCMR) Jurgen Stokkel (RWS Noord-Holland / Utrecht) Ferdinand Motman (Ministerie SZW) Pieter van den Bergen (DMB Amsterdam) Robbert Plarina (Plarina projectmanagement)
35