Jaarverslag 2013 Vergunningverlening toezicht en handhaving bij bedrijven
Inhoud Samenvatting ............................................................................................................................................................ 5 1
Inleiding........................................................................................................................................................... 7
2
Uitgangspunten voor 2013 ............................................................................................................................ 9
3
4
2.1
Verbeteracties vergunningverlening ....................................................................................................... 9
2.2
Verbeteracties toezicht ........................................................................................................................... 9
2.3
Verbeteracties handhaving ..................................................................................................................... 9
2.4
Uitvoering verbeteracties ...................................................................................................................... 10
Resultaten VTH-taken 2013 ..........................................................................................................................11 3.1
Vergunningverlening..............................................................................................................................11
3.2
Toezicht .................................................................................................................................................11
3.3
Handhaving .......................................................................................................................................... 12
Resultaten projecten verbeterprogramma ................................................................................................. 15 4.1
BRZO-bedrijven.................................................................................................................................... 15
4.2
Tankopslag bij BRZO-bedrijven ............................................................................................................ 16
4.3
Raf¿naderijen ....................................................................................................................................... 17
4.4
Stookinstallaties ................................................................................................................................... 17
4.5
Op- en overslag van gevaarlijke stoffen ............................................................................................... 18
4.6
Vuurwerk .............................................................................................................................................. 19
4.7
Tankstations ......................................................................................................................................... 20 4.7.1 Pilot lucht bij tankstations .......................................................................................................... 22
4.8
Horeca .................................................................................................................................................. 22
4.9
Overlast veroorzakende bedrijven: geurhinder bij horeca, ................................................................... 23
4.10 Energie ................................................................................................................................................. 23 4.11 Vluchtige organische stoffen, benzeen en minimalisatieverplichte stoffen .......................................... 25 4.12 PRTR-jaarverslagen ............................................................................................................................. 25 4.13 Droge bulk ............................................................................................................................................ 26 4.14 Recycling .............................................................................................................................................. 26 4.15 Autoherstelinrichtingen ......................................................................................................................... 26 4.16 Metaalbewerking .................................................................................................................................. 27 4.17 Indirecte lozingen ................................................................................................................................. 28 4.18 Ketens .................................................................................................................................................. 28 4.19 Glastuinbouw........................................................................................................................................ 29 5
Ontwikkelingen 2014 .................................................................................................................................... 31 5.1
6
Uitvoeringsplan toezicht en handhaving 2014 - 2017 effectief en slagvaardig .................................... 31
Bijlage............................................................................................................................................................ 33
-3-
-4-
Samenvatting Vooral binnen de projecten wordt gerichter op een aantal risico-onderwerpen gecontroleerd en wordt de sanctiestrategie consequenter toegepast.. In de loop van een aantal jaren zal de aanpak moeten doorwerken in een structureel beter naleefgedrag van deze bedrijven.
In 2012 is de DCMR gestart met een verbeterprogramma. Het programma is bedoeld om vergunningverlening, toezicht en handhaving te verbeteren en te intensiveren. In het verbeterprogramma van december 2012, dat door het Algemeen Bestuur is vastgesteld, is aangegeven hoe de DCMR de bedrijfsgerichte taken risicogestuurd uitvoert. Per branche wordt bekeken welke controles bij welke bedrijven de hoogste prioriteit hebben. De prioriteit wordt bepaald op basis van de risico’s per milieuthema per branche en het naleefgedrag van de individuele bedrijven.
Genoemde resultaten van de overgang naar een meer projectmatige en branchegerichte wijze van werken worden in de rapportage geïllustreerd in branches waar deze werkwijze al enkele jaren wordt toegepast. Een van de projecten is een brancheaanpak van de met Odfjell vergelijkbare BRZO-bedrijven met opslag in bovengrondse tanks. Al deze bedrijven zijn in 2013 uitgebreid gecontroleerd. Bij geen van de bedrijven in het Rijnmondgebied is een vergelijkbare situatie als bij Odfjell aangetroffen. Wel zijn er bij ieder van de bedrijven overtredingen geconstateerd en zijn de bedrijven aangeschreven om deze overtredingen weg te nemen.
De uitvoering van het verbeterprogramma is in 2013 gestart. Jaarlijks worden vergunningen van 10 jaar en ouder op actualiteit getoetst. Bij aanvang van vergunningprocedures wordt een startnotitie opgesteld. De inspectieresultaten worden structureel meegenomen bij het opstellen of wijzigen van vergunningen. De keus is gemaakt een deel van de reguliere controles projectmatig en branchegewijs of per cluster van bedrijven uit te voeren. Hierdoor ontstaat een goed beeld van de branche en is een gerichte aanpak mogelijk. De resultaten van deze projecten zijn samen met die van de reguliere werkwijze in dit jaarverslag opgenomen.
In het aantal klachten van horecagelegenheden is, met name in Rotterdam, een duidelijke daling gerealiseerd. Dit is direct te koppelen aan de inzet van een andere toezichtaanpak. Een groter accent ligt op de striktere beoordeling vooraf van de exploitatieverguningen, het gebruik van permanente geluidmetingen bij enkele probleemlocaties en een consequent hanteren van de sanctiestrategie. Als sancties worden ook beperkingen in de exploitatievergunning en het nieuwe instrument van de ‘lik op stuk-sanctie’ (Bestuurlijke Strafbeschikking Milieu) ingezet. Voor de vuurwerkbranche is een structurele daling van de overtredingen gerealiseerd. Dit is bereikt door een consequente aanpak gericht op voorlichting, risicogericht toezicht en consequente sanctionering met onder andere ook de inzet van het instrument ‘lik-op stuksanctie’ (BSB-m) .
Een risicoanalyse model is toegepast voor de selectie van de bedrijven met de hoogste risico’s. Voor een aantal branches zijn in dit model de risicoscores per thema nog gelijk. Voor alle bedrijven binnen de branche worden de komende jaren verdere ver¿jningen aangebracht. Het gedrag van de bedrijven is eveneens in dit model ondergebracht. Slechte nalevers krijgen te maken met een andere aanpak dan goede nalevers. De aanpak van slechte nalevers is maatwerk. Voor de inspecties is de keuze van het toezichtinstrumentarium afgestemd op de groep bedrijven waarop het toezicht gericht is. Meer onaangekondigd toezicht buiten kantoortijden, meting van de veiligheidscultuur en toezicht op kritische veiligheidsvoorzieningen zijn breed ingezet. De sanctiestrategie wordt consequent en voortvarend toegepast en besluiten worden transparant vastgelegd. Bewaking vindt binnen de DCMR plaats via audits van processen en reviews van bedrijfsdossiers.
Voor andere branches geldt dat de resultaten nog niet in kwantitatieve termen zichtbaar kunnen zijn. Wel is een beter inzicht verkregen in de risicovolle onderdelen en bedrijven van een branche, alsmede in de wijze van aanpak en het gebruik van instrumenten die het meest passend zijn. Zo is voor de tankstations na een gedegen controle van alle bedrijven in 2012, de focus in 2013 gelegd op een beperktere groep van bedrijven met een slechter naleefgedrag. Voor alle concerns is sterk ingezet op digitalisering van de vastlegging van de resultaten van de vele keuringsverplichtingen teneinde de naleving daarvan structureel te verbeteren.
Deze werkwijze in toezicht en handhaving komt in de totale realisatiecijfers over dit eerste jaar al tot uitdrukking. Tijdens preventieve controles zijn in 2013 in verhouding meer overtredingen geconstateerd dan voorgaande jaren. Door het consequent en voortvarend toepassen van de sanctiestrategie na constatering van overtredingen, is het aantal aanschrijvingen naar bedrijven met een overtreding dit jaar hoger dan voorgaande jaren. Ook het aantal verstuurde zienswijzebrieven vertoont een stijgende lijn, evenals het aantal malen dat een bestuurlijke of strafrechtelijke sanctie is opgelegd.
Bij de metaalrecyclingbedrijven is samengewerkt met de branche-organisatie MRF. De bedrijven met het keurmerk van deze organisatie zijn gecontroleerd. De samenwerking en de extra aandacht voor deze bedrijven van de MRF blijken tot een beter naleefgedrag te leiden. In het project Gastuinbouw wordt samengewerkt met 3 waterschappen, de Nederlandse warenautoriteit en de DCMR. Per bedrijf is één gezamenlijke controle uitgevoerd, waardoor de toezichtslast voor deze bedrijven verminderd is.
De cijfers illustreren de eerste doorwerking van het gerichter controleren op bedrijven met een slechter naleefgedrag dan het gemiddelde bedrijf.
-5-
Concluderend kan gesteld worden dat het jaar 2013 een omslag laat zien: • te controleren bedrijven zijn meer risicogericht geselecteerd; • per branche is duidelijker waar en op welke onderwerpen overtredingen plaatsvinden; • inzichtelijker is welke instrumenten bij welke bedrijven het best kunnen worden ingezet; • de vernieuwde sanctiestrategie wordt consequent toegepast.
De eerste ervaringen met het verbeterprogramma en de risicogerichte aanpak zijn nu opgedaan. Het inzicht in het type overtredingen is vergroot, waardoor gerichter toezichtsinstrumenten ingezet kunnen gaan worden. De ervaring met branches als de horeca en vuurwerk leert dat zo’n gerichte inzet het naleefgedrag sterk verbetert. Eén van de uitgangspunten van het verbeterprogramma is dat de verantwoordelijkheid voor milieu en veiligheid primair bij de bedrijven ligt. Ook dit jaar blijkt, gezien het aantal overtredingen, dat bedrijven die eigen verantwoordelijkheid niet altijd op de juiste wijze invullen. Met branche-organisaties en individuele bedrijven zal in 2014 overlegd worden hoe het naleefgedrag op de milieuregels, naast het inzetten van sancties, verder te verbeteren is.
-6-
1.
Inleiding De uitgangspunten van de jaarrapportage zijn in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 worden de totaalresultaten voor vergunningverlening, toezicht en handhaving gepresenteerd. Op de projecten van het Verbeterprogramma wordt in hoofdstuk 4 dieper ingegaan.
De kerntaken van de DCMR Milieudienst Rijnmond bestaan uit vergunningverlening, toezicht en handhaving bij bedrijven in het Rijnmondgebied waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht is. Dit zijn zowel bedrijven die onder het bevoegd gezag van de provincie Zuid-Holland vallen als bedrijven waarvoor de zestien gemeenten in het gebied bevoegd gezag zijn. De provincie en de gemeenten hebben de uitvoering van deze milieutaken bij de DCMR gelegd.
Voor en met deze opdrachtgevers, hier verder participanten genoemd, stelt de DCMR jaarlijks werkplannen op. Over de uitvoering ervan wordt per participant gerapporteerd met het accent op de ¿nanciële verantwoording van de gerealiseerde producten. In het rapport Milieumeldingen van de DCMR, dat begin 2014 is verschenen (zie dcmr.nl) zijn de klachten en voorvallen opgenomen met de acties die door de milieudienst daarop zijn genomen. Separaat verschijnt in juli 2014 voor het Algemeen Bestuur de verslaglegging van het Verbeterprogramma 2013 over alle verbeteracties.
Eind 2012 is het Verbeterprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving door het Algemeen Bestuur van de DCMR vastgesteld. De realisering van dit verbeterprogramma is in 2013 gestart, waarbij gekozen is een deel van de reguliere controles projectmatig en branchegewijs uit te voeren. De resultaten van deze projecten en van de reguliere werkzaamheden vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn in voorliggende jaarrapportage vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) opgenomen en toegelicht.
-7-
-8-
2.
Uitgangspunten voor 2013 •
In het verbeterprogramma zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd: • Verantwoordelijkheid Uitgangspunt bij toezicht en handhaving is de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers voor interne en externe veiligheid van hun risicovolle bedrijven. Hierbij spelen ook brancheorganisaties en bedrijven in de keten een rol. • Vertrouwen Bij de uitvoering van toezicht en handhaving worden bedrijven benaderd vanuit het principe dat vertrouwen verdiend moet worden in plaats van vertrouwen dat vooraf gegeven wordt. In dat opzicht is van belang dat er bij de uitvoering van toezicht, net als nu, optimaal gebruik gemaakt zal worden van bedrijfsinterne kwaliteitssystemen en - gegevens, maar dat er daarnaast ook fysieke inspecties worden uitgevoerd. • Hoge standaard Gelet op de hoge concentratie van bedrijven en de nabijheid ten aanzien van het drukbevolkte woongebied, worden in het Rijnmondgebied ten aanzien van veiligheid en milieu de hoogste eisen aan de bedrijven gesteld. • Prioriteitstelling In de toekomstige programmering zal meer en scherper risicogericht worden geprioriteerd. De risicogerichte prioritering is scherper doordat de prioriteit van toezicht en handhaving voor een aanzienlijk deel mede wordt bepaald door het (naleef)gedrag van bedrijven, naast de potentiële impact van deze bedrijven op de omgeving. Daarnaast blijft er ruimte voor prioriteitenstelling door het bestuur. • Differentiëren in toezicht Toezicht is maatwerk. De inzet van middelen sluit in kwantitatief en kwalitatief opzicht aan op het risiconiveau van het bedrijf. Het naleefgedrag en de potentiële impact op de omgeving van een bedrijf zijn bepalend voor de wijze van toezicht. Op basis van het risicopro¿el worden toezichtinstrumenten, zoals onaangekondigd toezicht, inspecties op installaties en systemen naast elkaar ingezet. Ook instrumenten die buiten het gebruikelijke instrumentenpalet vallen, zoals het beoordelen van de veiligheidscultuur, behoren daarbij tot de mogelijkheden. • Cumulatie Nadrukkelijk zal worden gestuurd op het voorkomen van cumulatie van overtredingen. Bedrijven waarbij sprake is van een patroon van niet naleven worden strikt gehandhaafd. In het verbeterprogramma zijn meerdere acties vastgelegd die uitvoering geven aan de uitgangspunten. Op die acties wordt in de volgende paragrafen ingegaan.
2.2
Verbeteracties toezicht
Veiligheidsrisico’s, zoals bij Odfjell, en overlast, van bijvoorbeeld horecabedrijven, moeten in het drukbevolkte Rijnmondgebied worden beheerst. Toezicht moet scherp gericht zijn op het voorkomen van deze risico’s. Dit wordt bereikt door: • risicogerichte programmering; • differentiëren bij de inzet van toezichtinstrumenten op basis van de nieuwe toezichtstrategie. Op het gebied van programmeren zijn de verbeteracties: • toezicht wordt geprogrammeerd met behulp van een analysemodel. De DCMR en andere toezichthouders zijn hierdoor in staat het toezicht nog scherper te richten op bedrijven en/of branches welke op basis van hun potentiële impact op de omgeving, naleefgedrag, overlast of cultuur een verhoogd risico vormen; • regiobrede risico’s worden scherper in beeld gebracht op basis van een regionale risicoanalyse van de verschillende handhavingspartners. De situatie bij Odfjell heeft aangetoond dat het uitgevoerde toezicht op de systemen van het bedrijf, zoals het veiligheidbeheerssysteem, aanvankelijk onvoldoende was om de werkelijke situatie bij het bedrijf te doorzien. Om het juiste beeld te krijgen is het van belang om het toe te passen instrumentenpalet te verbreden. Het toezicht op een branche moet minder generiek worden uitgevoerd. Binnen een branche, zoals de vuurwerkverkooppunten, kan bij de inzet van middelen bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen goede en slechte nalevers. Tijdens de eindejaarscontroles bij vuurwerkverkooppunten wordt deze benadering reeds toegepast. Op het gebied van de inzet van toezichtmiddelen zijn daarom de volgende verbeteracties voorgesteld: • er wordt meer gedifferentieerd bij de kwantitatieve en kwalitatieve inzet van toezichtinstrumenten middels de vernieuwde toezichtstrategie; • het beoordelen van de veiligheidscultuur wordt geïntroduceerd als nieuw toezichtinstrument bij de hoog risicobedrijven; • ook bij de hoog risicobedrijven wordt voortaan meer gewerkt met onaangekondigd toezicht; • intern zorgt de DCMR voor meer speci¿eke (technische) expertise bij zijn toezichthouders.
2.3 2.1
bij iedere vergunningaanvraag wordt een startnotitie opgesteld om een kwalitatief hoogwaardige vergunning te schrijven.
Verbeteracties vergunningverlening
Verbeteracties handhaving
Voor handhaving zijn de volgende verbeteracties voorgesteld: • het introduceren van een dienstbreed te volgen en monitorbare besluitvormingsprocedure voor het beoordelen van handhavingsadviezen en het bewaken via audits en reviews;
Voor de taak vergunningverlening zijn de volgende verbeteracties voorgesteld voor 2013: • ter bevordering van de effectiviteit van toezicht en handhaving wordt een programma actualisatie vergunningen uitgevoerd;
-9-
• •
2.4
• twaalf BRZO-bedrijven zijn in een pilot beoordeeld op de veiligheidscultuur ter voorbereiding op toepas-sen van het thema tijdens controles in 2014; • bij twintig BRZO-bedrijven en bij bedrijven in andere projecten is onaangekondigd geïnspecteerd; • toezichthouders zijn in de gelegenheid gesteld om opleidingen te volgen om hun (technische) kennis te vergroten. Dienstbrede opleidingen zijn gegeven op verschillende onderwerpen. In een aantal projecten zijn speci¿eke cursussen georganiseerd.
het opstellen van een inhoudelijke richtlijn ter interpretatie van de sanctiestrategie; het actief openbaar maken van handhavingsinformatie.
Uitvoering verbeteracties
Dit jaar zijn de eerste stappen gezet om de verbeteracties uit te voeren. •
Vergunningen: • vergunningen van 10 jaar en ouder zijn getoetst op actualiteit; • bij vergunningprocedures wordt in alle gevallen een startnotitie opgesteld, waarin alle relevante zaken van het bedrijf op VTH-gebied worden vastgelegd.
•
Programmering toezicht en handhaving: • het risicoanalysemodel is operationeel.
•
Uitvoering toezicht: • het differentiëren bij de inzet van toezichtsinstrumenten op basis van de vernieuwde toezichtsstrategie is in een aantal projecten van het verbeterprogramma toegepast, zoals horeca, vuurwerk en tankstations;
•
- 10 -
Uitvoering handhaving: • de besluitvormingsprocedure over de sanctiestrategie en de reviews op de toepassing daarvan worden systematisch uitgevoerd. Inmiddels blijkt uit de reviews dat dit tot gevolg heeft dat de sanctiestrategie steeds consequenter wordt toegepast. Wanneer toch blijkt dat de sanctiestrategie niet goed wordt toegepast wordt dit gesignaleerd en hersteld; • een interne richtlijn is opgesteld; • de CIN-meldingen van bedrijven worden actief gepubliceerd op www.rijnmondveilig.nl.
3.
Resultaten VTH-taken 2013 Meldingen In 2013 werden 875 meldingen van bedrijven over hun bedrijfsactiviteiten ontvangen. Een vergelijkbaar aantal met 2011 en 2012.
In dit hoofdstuk worden de gerealiseerde producten per taak in aantallen voor de regiogemeenten gezamenlijk, de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland gepresenteerd met een analyse. Het aantal bedrijven, waarvoor de participanten in het DCMR-gebied bevoegd gezag zijn, is opgenomen in bijlage 1.
3.1
Maatwerkvoorschriften Omdat steeds complexere en risicovollere bedrijven onder de algemene regels worden gebracht, zijn deze regels niet voor alle bedrijven toereikend. Waar ze niet toereikend zijn kunnen aan de bedrijven aanvullende eisen worden opgelegd, de zogenoemde ‘maatwerkvoorschriften’. In 2013 zijn 111 maatwerkvoorschriften opgelegd naar aanleiding van de melding of controleresultaten. Dit is een Àinke stijging ten opzichte van voorgaande jaren. De toename is met name in Rotterdam. Voor deze gemeente zijn 24 maatwerkvoorschriften opgesteld met geluideisen en 24 voor het Besluit lozen buiten inrichtingen.
Vergunningverlening
Voor activiteiten op het gebied van o.a. (ver)bouw, sloop, milieu, natuur en ruimte is een omgevingsvergunning nodig. Voor de gemeenten stelt de DCMR deze Wabo-vergunningen op, de gemeenten stellen de beschikkingen vast. Het verlenen van de vergunningen voor provinciale Wabo-vergunningen heeft de provincie in zijn geheel ondergebracht bij de DCMR. De Wabo kent een reguliere procedure van 8 weken voor een milieuneutrale wijziging en een uitgebreide procedure van 26 weken.
3.2
In tabel 1 is te zien welke vergunningproducten en hoeveel in 2013 gerealiseerd zijn. De resultaten over 2012 en 2011 zijn ook opgenomen. Tabel 1: producten vergunningverlening Beschikkingen
Totaal 2013
Totaal 2012
Totaal 2011
Wabo uitgebreide procedure
167
151
115
Wabo reguliere procedure
299
254
206
Totaal vergunningen
466
405
321
Melding 8.40
875
802
877
Maatwerkvoorschriften
111
66
63
Actualisatietoets
100
58
75
Toezicht
De DCMR controleert of bedrijven de werkzaamheden uitvoeren conform de voorschriften in de milieuvergunningen dan wel conform de milieuregels die het Activiteitenbesluit stelt. Het toezicht kent verschillende controlevormen. De basis is de preventieve controle waarbij op locatie een controle wordt uitgevoerd. Daarnaast vinden er speci¿eke controles plaats op basis van projecten en klachten/voorvallen (‘klachten- en voorvalonderzoek’) of om te inventariseren of het bedrijvenbestand nog actueel en juist is en of alle nieuwe vestigingen van bedrijven aan hun meldingplicht hebben voldaan (‘inventariserende controles’). Waar nodig vindt tijdens de controles voorlichting plaats of worden adviezen gegeven over de aanpak van milieuproblemen of voor het ongedaan maken van overtredingen. Indien bij een preventieve controle sprake is van een overtreding wordt veelal een (repressieve) nacontrole uitgevoerd om vast te stellen of de overtreding inmiddels ongedaan gemaakt is. Indien dat niet het geval is kan een sanctie worden opgelegd, hetzij bestuursrechtelijk (veelal dwangsom of soms bestuursdwang), dan wel strafrechtelijk. Als tijdens een preventieve controle een overtreding wordt aangetroffen die gevaar oplevert voor het bedrijf of de omgeving wordt direct opgetreden en indien nodig worden onderdelen van het bedrijf stilgelegd. Stilleggen is in 2013 in het DCMR-gebied niet voorgekomen.
In 2013 zijn aan 466 bedrijven vergunningen verleend. Alle vergunningen voldoen aan de stand der techniek. Een aantal vergunningen is ambtshalve aangepast waaronder een deel van de vergunningen van LPG tankstations.. Conform het verbeterprogramma zijn actualisatietoetsen op de vergunningen uitgevoerd. Jaarlijks wordt een uitdraai gemaakt van de locaties waar de onderliggende vergunning 10 jaar of ouder is. Voor de regiogemeenten zijn 49 actualisatietoetsen uitgevoerd, waarvan 28 voor de gemeente Goeree-OverÀakkee. Daarbij komen de toetsen van Rotterdam. Dit waren er 31. Niet alle toetsen leiden tot het actualiseren van vergunningen in 2014. In een aantal gevallen is de conclusie dat de vigerende vergunning moet worden geactualiseerd, een aantal bedrijven heeft een actuele vergunning en sommige bedrijven zijn inmiddels meldingplichtig. Onder provinciaal bevoegd gezag hebben 35 bedrijven een vergunning ouder dan tien jaar. Bij vijftien bedrijven is al overleg met het bedrijf gestart of loopt een traject voor het aanpassen of reviseren van de vergunning. Er zijn twintig actualisatietoetsen uitgevoerd. Uit de actualisatietoetsen blijkt dat zeven provinciale vergunningen aangepast of gereviseerd moeten worden.
Risicoanalysemodel en projectenprogramma Een van de verbetervoorstellen voor toezicht betreft het werken volgens een risicoanalysemodel. In 2012 is gestart met de ontwikkeling van dit model dat richtinggevend is bij de selectie van bedrijven uit het totale bedrijvenbestand. Het analysemodel is een nieuw instrument: bedrijven en branches krijgen naast de scores op verschillende milieuthema’s, waar de DCMR al mee werkte een score op naleefgedragsaspecten. Binnen de branches is veelal nog geen onderscheid gemaakt op score per bedrijf op de milieuthema’s. Bedrijven met beperkte bedrijfsactiviteiten hebben nu veelal dezelfde score op een thema als bedrijven binnen zo’n branche met omvangrijke bedrijfsactiviteiten. - 11 -
In 2013 zijn 4267 preventieve controles uitgevoerd, 11% minder dan in 2012. De controles zijn meer risicogericht uitgevoerd dan in voorgaande jaren. Een deel van de preventieve controles is in projectvorm onder het verbeterprogramma uitgevoerd. Het aantal preventieve controles in projecten was ongeveer 35% van het totaal. Daar waar onderwerpen uit verschillende projecten bij een en hetzelfde bedrijf speelden, is het bedrijf doorgaans door één toezichthouder in één bedrijfsbezoek gecontroleerd op die onderwerpen. Het aantal preventieve controles is hierdoor lager dan voorgaande jaren.
Naar aanleiding van de controles wordt tussen deze bedrijven gedifferentieerd en de passende score op het milieuthema vastgelegd. Gecombineerd met het naleefgedrag kunnen dan met het model de meest risicovolle bedrijven uit het bedrijvenbestand van ruim 27.000 bedrijven worden geselecteerd. Via steekproeven wordt het risicoanalysemodel jaarlijks op actualiteit gecheckt. Tot de selectie behoren de meest risicovolle bedrijven BRZOen IPPC-bedrijven in het DCMR-gebied die jaarlijks uitgebreid gecontroleerd worden. Op basis van het verbeterprogramma VTH zijn prioritaire branches benoemd, branches met een relatief hoge milieubelasting, waarvan de bedrijven met de grootste risico’s binnen 19 regiobrede projecten gecontroleerd zijn. In de meeste van deze projecten is met checklisten gewerkt, zodat de bedrijven binnen de branche op uniforme wijze gecontroleerd konden worden. Naast de thema’s veiligheid en lucht is per project gecontroleerd op speci¿eke onderwerpen, afhankelijk van de risico’s en relevantie van deze onderwerpen bij die bedrijven.
Voorvalonderzoeken De DCMR ontvangt via de meldkamer 24 uur per dag klachten over milieuhinder en meldingen van bedrijven. De bedrijfsmeldingen betreffen incidenten en/of voorgenomen risicovolle activiteiten. De toezichthouders van de DCMR bekijken deze klachten en meldingen. Ze kunnen leiden tot voorvalonderzoeken. Jaarlijks rapporteert de DCMR over de voorvallen in het rapport Milieumeldingen in Rijnmond (zie www.dcmr.nl). Inventariserende controles Bij een inventariserende controle worden de gegevens van een bedrijf geactualiseerd, zonder expliciet de naleving van milieuregels te controleren. Bijvoorbeeld bij de vestiging van nieuwe bedrijven of indien wijzigingen in bedrijfsactiviteiten niet gemeld zijn.
Controles In tabel 2 zijn de aantallen controles en overtredingen opgenomen die in 2013, 2012 en 2011 zijn uitgevoerd. Per productgroep wordt een toelichting gegeven. Tabel 2: aantallen controles per productgroep Product
Totaal 2013
Totaal 2012
Totaal 2011
Opleveringscontrole
38
59
35
Preventie controles*
4267
4820
4711
Klachten / voorvalonderzoeken
1896
2171
2142
Inventariserende controles
2216
2236
2814
Het aantal gerealiseerde inventariserende controles was in 2013 in een aantal gemeenten lager dan begroot om een overbesteding van het programma Toezicht en handhaving te voorkomen. In een paar gemeenten was het aantal iets hoger dan begroot. De prioriteiten zijn bestuurlijk afgestemd. Sommige producten, zoals voorvalonderzoeken en repressieve controles, zijn niet stuurbaar op aantallen, inventariserende controles zijn dat wel.
* exclusief preventieve controles BRZO
Opleveringscontroles Binnen drie maanden na het verlenen van een oprichtings- of revisievergunning wordt op de locatie een opleveringscontrole uitgevoerd. Hierbij zijn een toezichthouder en een vergunningverlener aanwezig. In 2013 werden 38 opleveringscontroles uitgevoerd.
3.3
Handhaving
Handhaving vindt plaats op basis van de sanctiestrategie. Deze is in de loop van 2010 in overleg met het Openbaar Ministerie en de opdrachtgevers van de DCMR opgesteld. De strategie speelt in op een aantal landelijke ontwikkelingen waarbij de inzet van handhavingsmiddelen afhankelijk is gemaakt van de zwaarte van de overtreding en de houding van de overtreder. Zo zal een bedrijf dat bewust een overtreding pleegt eerder proces-verbaal en een dwangsom opgelegd krijgen, dan het bedrijf dat altijd goed naleefgedrag toont en bijvoorbeeld bij een calamiteit direct uit zichzelf adequate maatregelen treft en meteen melding doet bij de DCMR. Bij ernstige overtredingen wordt aanvullend op het bestuursrecht het strafrecht ingezet. De meeste overtredingen zijn echter zodanig dat bedrijven een termijn krijgen waarbinnen de overtreding ongedaan gemaakt moet zijn. Vlak daarna vindt er dan een zogenaamde repressieve nacontrole plaats. Als de overtreding dan nog voortduurt, geeft de sanctiestrategie aan of er bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk wordt opgetreden.
Preventieve controles De op basis van het risicoanalysemodel geselecteerde bedrijven zijn in 2013 preventief gecontroleerd. Daarnaast is een aantal bedrijven preventief gecontroleerd volgens de speci¿eke afspraken tussen de participanten en de DCMR zoals vastgelegd in de werkplannen. In sommige gevallen zijn de preventieve controles uitgevoerd met andere toezichthoudende instanties. Bijvoorbeeld met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en/of met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voormalige Arbeidsinspectie). Bij de 98 risicovolle bedrijven worden de inspecties in principe altijd gezamenlijk uitgevoerd (zie hoofdstuk 4.1, BRZO).
- 12 -
Overtredingen Tabel 3: overtredingen in 2013, 2012 en 2011 Product
Totaal 2013
Totaal 2012
Totaal 2011
Preventief toezicht: - Aantal preventieve controles
4267
4820
4711
- Bedrijven met één of meer overtredingen bij preventieve controles
1655
1635
1654
- Aanschrijvingen
1210
1037
953
- Aantal nacontroles
1658
1429
1729
- Overtredingen bij nacontroles
465
389
438
- Overtredingen bij repressief overig
171
116
142
Repressief toezicht:
- Zienswijzebrieven
324
254
209
Bestuursrechtelijke sancties
157
187
94
74
59
50
Strafrechtelijke sancties
Sancties Als tijdens de nacontrole blijkt dat de overtreding nog niet ongedaan gemaakt is en de overtreding ook niet alsnog ter plekke in orde wordt gebracht, wordt de sanctiestrategie verder gevolgd. Indien op basis hiervan besloten wordt bestuursrechtelijk op te treden, wordt het bedrijf in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op de overtreding te geven. In 2013 zijn 324 zienswijzebrieven verstuurd. Het aantal verstuurde zienswijzebrieven vertoont een stijgende lijn. Vaak bleek uit de reactie van het bedrijf op de zienswijzebrief dat er alsnog maatregelen waren getroffen en de overtreding ongedaan was gemaakt. Als daarna tijdens de controle bleek dat dit inderdaad zo was, en er geen direct risico is op herhaling, kan worden afgezien van het opleggen van een dwangsom. Bij 146 bedrijven was het nodig een last onder dwangsom op te leggen. Voor geluidovertredingen in de horeca wordt vanaf 2013 in een aantal gemeenten ook gebruik gemaakt van een ‘bestuurlijke maatregel’ (tijdelijke inperking) in het kader van de exploitatievergunning. Hiervan is in 2013 acht maal gebruik gemaakt.
Tijdens preventieve controles zijn 1655 keer overtredingen geconstateerd: in 39% van de controles. In voorgaande jaren was dit resp. 34% en 33%. De toename van het aantal overtredingen is vermoedelijk toe te schrijven aan het gerichter controleren op bedrijven met een hoger risico en een slechter naleefgedrag dan het gemiddelde bedrijf. Ook is tijdens de controles binnen de projecten dieper op een aantal onderwerpen ingegaan. Bij een overtreding stuurt de DCMR doorgaans een aanschrijving. Voorbeelden van overtredingen zijn het niet op de juiste wijze opslaan van gevaarlijke stoffen, het niet tijdig laten keuren van gasÀessen of stookinstallaties en het ontbreken van bodembeschermende voorzieningen. Afhankelijk van de ernst van de overtreding en het gedrag van de overtreder kan ook direct een zienswijzebrief worden verstuurd. In de zienswijzebrief wordt het bedrijf een termijn gegeven waarin de overtreding ongedaan moet zijn gemaakt. In een aantal gevallen wordt een overtreding al tijdens de controle beëindigd, waardoor een aanschrijving niet nodig is. De overtreding wordt in die gevallen wel vastgelegd.
Bestuursdwang geeft de mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten stil te leggen om zo een einde te kunnen maken aan een overtreding. Bijvoorbeeld het verzegelen van geluidapparatuur, afvoeren van gevaarlijke stoffen, of in het uiterste geval het stilleggen van een bedrijf. In 2013 is driemaal bestuursdwang toegepast. In enkele andere gevallen kon worden afgezien van bestuursdwang, omdat het bedrijf zelf, onder de dreiging van de inzet van dit instrument, zelfstandig besloot de bedrijfsvoering tijdelijk stil te leggen.
Door het consequent en voortvarend toepassen van de sanctiestrategie na constatering van overtredingen tijdens preventieve controles is het aantal aanschrijvingen naar bedrijven met een overtreding dit jaar hoger dan voorgaande jaren. Tijdens een nacontrole wordt op de bedrijfslocatie nagegaan of eerder geconstateerde overtredingen ongedaan zijn gemaakt. Nacontroles kunnen achterwege blijven als bedrijven per e-mail of fax bewijzen sturen dat zij de overtreding(en) beëindigd hebben. Dit wordt dan geregistreerd als een administratieve controle. Er zijn in 2013 1658 nacontroles uitgevoerd. In sommige gevallen is het nodig om bij een bedrijf meer dan één nacontrole uit te voeren, omdat voor het ongedaan maken van de diverse overtredingen verschillende hersteltermijnen opgelegd kunnen worden in de aanschrijvingsbrief. In 28% van de gevallen was tijdens de nacontrole de overtreding niet ongedaan gemaakt.
Indien de overtreding ernstiger van aard is of waar een bestuursrechtelijke sanctie niet tot de mogelijkheden behoort, wordt een strafrechtelijke sanctie opgelegd. In het voorjaar van 2012 heeft de Bestuurlijke Strafbeschikking Milieu (hierna BSB-m) haar intrede gedaan. De BSB-m is een lik op stuk instrument dat ingezet kan worden bij de strafrechtelijke handhaving van milieudelicten.
- 13 -
Na een pilotperiode in 2012 zijn de mogelijkheden hiervan in 2013 ten volle benut. In 2013 zijn 31 processen-verbaal opgemaakt en is 43 maal gebruik gemaakt van de BSB-m. Het totaal aantal strafrechtelijke sancties (74) is t.o.v. voorgaande jaren gestegen door het strikter toepassen van de sanctiestrategie. Binnen de categorie strafrechtelijke sancties kon veel sterker gebruik gemaakt worden van de BSB-m, waar voordien alleen de reguliere PV kon worden opgemaakt. Van de BSB-m’s zijn er 29 (zie tabel 4) ingezet bij geluidsovertredingen door horecabedrijven. In paragraaf 4.8 Horeca wordt hier dieper op ingegaan. Tabel 4 : PV’s/BSB-m’s naar thema Thema
Aantal PV’s
Aantal BSB-m’s
Horecageluid
1
29
Consumentenvuurwerk
6
Gevaarlijke stoffen
2
Bodem (niet melden)
3
Bodem (graven in verontreinigde grond)
1
Bodem (niet afzetten saneringslocatie)
1
Bodem (geen milieukundige begeleiding)
1
Bodem (tankstation - ondergrondse tanks)
1
Bodem (bodembeschermende voorzieningen)
1
2
1
Bodem (geen gegevens verstrekken)
1
Afvalstoffen (afgifte aan niet-vergunninghouder)
1
Afvalstoffen (verbranden binnen inrichting)
2
3
Veiligheid (niet melden ongewoon voorval)
4
2
Veiligheid (tankstation - vastzetinrichting)
1
Veiligheid (tankstation - diverse overtredingen)
1
Lucht (emisie-eisen)
1
Geluid (niet horeca gerelateerd)
1
Administratief (installatieboek tankstations)
1
1
Onvergund in werking
2
4
Totaal
31
43
- 14 -
4.
Resultaten projecten verbeterprogramma Daardoor blijft luchtkwaliteit een aandachtspunt en blijft het noodzaak om er aandacht aan te besteden. Vier groepen stoffen, die allemaal gezondheidseffecten kunnen veroorzaken, hebben voor de DCMR bij de bedrijven de grootste aandacht: 1. Vluchtige organische stoffen (VOS). Hieronder worden onder andere begrepen organische oplosmiddelen zoals methanol, alcohol, benzine. Onder invloed van zonlicht reageren VOS tot ozon (O3), dat zeer schadelijk is voor de gezondheid van mens, plant en dier. Ozon leidt daarnaast bij zonnig en windstil weer tot smogvorming. VOS worden in allerlei processen gebruikt en komen vrij door verdamping. 2. De tweede categorie is NOx. Dit is een verzamelnaam voor stikstofoxide (NO, niet giftig voor de mens) en stikstofdioxide (NO2, kan onder meer voor een verminderde longfunctie bij kinderen zorgen). Deze stoffen dragen bij aan het ontstaan van zure regen. NOx komt vrij bij verbrandingsprocessen. 3. Fijn stof (PM10) is de derde categorie en betreft in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 ȝm) in doorsnede. Deze deeltjes hebben verschillende effecten en samenstellingen, maar blootstelling aan hoge concentraties leidt er toe dat mensen eerder sterven. Ook ¿jn stof komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen. 4. De laatste categorie zijn de minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen). Dit zijn iets meer dan 100 stoffen die bijzonder gevaarlijk zijn voor mens en/of milieu, zoals tolueen en benzeen. Bedrijven zijn verplicht te streven naar een situatie waarbij deze stoffen helemaal niet vrijkomen. Dit staat bekend als minimalisatieverplichting. MVP-stoffen worden bij veel verschillende processen gebruikt.
Ter uitvoering van het Verbeterprogramma is gekozen om een deel van de bedrijfsgerichte werkzaamheden in de vorm van projecten te organiseren. Voor de periode 2013 - 2017 zijn twee speerpunten benoemd: veiligheid en lucht. Het bedrijvenbestand is op deze speerpunten geanalyseerd, waarna branches en bedrijvenclusters met de hoogste impact geselecteerd zijn. Daarnaast zijn onderwerpen binnen en naast deze speerpunten gekozen die bij meerdere branches en bedrijvenclusters belangrijk zijn, zoals emissies van VOS en benzeen, stookinstallaties en energiebesparing. Resultaat is dat 19 regiobrede projecten benoemd zijn, waarvoor projectplannen zijn opgesteld. De projecten zijn: BRZO-bedrijven, Tankop- en overslagbedrijven, Raf¿naderijen, Op- en overslag van gevaarlijke stoffen, Horeca, Tankstations, Vuurwerkbedrijven, Recyclingbedrijven, Droge bulkbedrijven, autoherstelinrichtingen, Metaalbewerkingsbedrijven, Glastuinbouw, energiebesparing, Vos en benzeen emissies, Stookinstallaties, Ketens, E-PRTR rapportages, Indirecte lozingen, Overlast veroorzakende bedrijven geur, geluid en vervoer. In dit hoofdstuk zijn de resultaten per project beschreven. Speerpunt veiligheid Externe veiligheid draait om het beperken van risico’s voor de omgeving. Een risico is afhankelijk van de kans dat een ongeval plaatsvindt binnen een bedrijf en de gevolgen buiten een bedrijf als een dergelijk ongeval plaatsvindt. Vanzelfsprekend zullen beide kansen zo klein mogelijk moeten zijn. De risico’s terugbrengen naar nul is helaas onmogelijk. In het Rijnmondgebied zijn veel bedrijven aanwezig waar externe veiligheid een belangrijk onderwerp is. Een groot deel van deze bedrijven is zeer complex en valt onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO).
In 2013 zijn binnen meerdere projecten, zoals VOS en benzeen, Metaalbewerking, Stookinstallaties en PRTR de bedrijven gecontroleerd op hun emissies naar de lucht. In de volgende paragrafen zijn de resultaten van deze projecten beschreven.
De ruim 530 bedrijven in het Rijnmondgebied die een veiligheidsrisico voor hun omgeving vormen zijn opgenomen in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS). Naast de BRZO bedrijven zijn voorbeelden hiervan LPG-tankstations en opslagvoorzieningen voor gevaarlijke stoffen. De DCMR zorgt ervoor dat het RRGS actueel blijft voor de regio Rijnmond.
4.1
BRZO-bedrijven
In het Rijnmondgebied zijn 98 risicovolle bedrijven, die onder het Besluit Risico Zware Ongevallen 1999’ (BRZO) vallen. Het gaat om bedrijven die gevaarlijke stoffen produceren, verwerken, bewerken en opslaan. De bedrijven worden risicogestuurd geïnspecteerd met behulp van het landelijke Toezichtsmodel (TM) dat de mate van toezicht bepaalt op basis van de inherente risico’s van het bedrijf en het nalevingsgedrag van het Veiligheidsbeheersysteem(VBS). De frequentie van inspecteren is jaarlijks. De preventieve controles duren, berekend met het TM, twee tot zes dagen en worden door de DCMR samen met andere toezichthoudende instanties uitgevoerd. Deze instanties zijn de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de waterbeheerders.
In 2013 is een groot aantal van de RRGS-bedrijven gecontroleerd op de voortgang van het implementeren van maatregelen en het voldoen aan de gestelde eisen. Dit is veelal projectmatig aangepakt, zoals in de projecten BRZObedrijven, Tankopslag bij BRZO-bedrijven, Op- en overslag gevaarlijke stoffen PGS 15 en Tankstations. Verderop in dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoering en de resultaten van deze projecten. Speerpunt lucht Luchtverontreiniging in de regio Rijnmond wordt vooral veroorzaakt door het verkeer en de industrie. De verwachting is dat de groei van verkeer en industrie in de komende jaren nog aan zal houden.
- 15 -
Zo wordt voor BRZO-controles gerichter ingezet op de bedrijven met hoge risico’s en een minder goed tot slecht naleefgedrag.
Tijdens deze inspecties wordt gecontroleerd op veiligheidsaspecten, luchtaspecten, naleving van de milieuvergunning en op andere milieuthema’s. In 2013 lag de focus op veiligheid en lucht. De volgende speerpunten zijn geformuleerd: • meer differentiëren tussen goede en slechte bedrijven; • toezicht vanuit drie invalshoeken: techniek, systeem en cultuur; • uitvoeren van onaangekondigde inspecties.
4.2
Tankopslag bij BRZO-bedrijven
Bij de BRZO-bedrijven met bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks (verder te noemen tanks) is het project ‘Tankopslag’ uitgevoerd in de periode augustus 2012 tot november 2013. Het is een project van de Landelijke Aanpak Toezicht Risicobeheersing Bedrijven (LAT RB) waarin alle inspectiediensten samenwerken.
Binnen het project zijn bij 97 bedrijven controles uitgevoerd. Eén bedrijf is niet gecontroleerd, omdat wegens uitbreidingsplannen het bedrijf BRZO-plichtig wordt en de vergunningsprocedure nog loopt. Odfjell is dit jaar tweemaal uitgebreid gecontroleerd vanwege het slechte naleefgedrag in de afgelopen jaren. Aanvullend zijn bij twintig bedrijven onaangekondigde inspecties uitgevoerd. Bij twaalf bedrijven is er extra aandacht geweest voor de juistheid van de uitgangspunten van de kwantitatieve risicoanalyses (QRA) en is ter plaatse beoordeeld of de opgevoerde maatregelen aanwezig en werkend waren. Eind 2013 zijn in een pilot drie BRZO inspecties aangevuld met het thema ‘veiligheidscultuur’ om tot invulling van het thema te komen voor de inspecties in 2014.
De ernstige problemen in 2012 bij het olieopslagbedrijf Odfjell leidden tot vragen over de veiligheid van de BRZO-bedrijven met dit type opslagtanks. Belangrijk was om op korte termijn een totaalbeeld van de veiligheid van tankopslag bij de BRZO-bedrijven in Nederland te krijgen en daar waar nodig handhavend op te treden om verbetering te realiseren. Gezien de ervaringen met Odfjell is tijdens de inspecties de nadruk gelegd op de concrete maatregelen die relevant zijn in de veiligheidsbeheersing van de betreffende opslagtanks. De aandacht is daarmee vooral gericht op de technische uitvoering: de technische integriteit en betrouwbare beveiliging van installaties, maatregelen ter voorkoming van blootstelling aan stoffen en repressieve (koel- en blus)maatregelen.
Tijdens 54 BRZO inspecties zijn overtredingen geconstateerd. Alle bedrijven zijn aangeschreven, bij tien bedrijven is een last onder dwangsom opgelegd. Bij één bedrijf is bestuursdwang aangezegd en heeft het bedrijf de opslag van gevaarlijke stoffen beëindigd. De bedrijven die aanvullend onaangekondigd gecontroleerd zijn, scoren niet slechter dan de bedrijven die van tevoren op de hoogte waren gebracht van de controlebezoeken.
Bij alle tankopslagbedrijven in Nederland die binnen de reikwijdte van het project vallen is gewerkt volgens een uniforme landelijke inspectie aanpak. In het DCMR-gebied zijn 24 bedrijven gecontroleerd, totaal in Nederland 117 bedrijven.
De resultaten van de controles zijn in het risicoanalysemodel opgenomen en worden gebruikt voor een meerjarenplanning per bedrijf. De bedrijven met een laag risicopro¿el die de afgelopen jaren een goed naleefgedrag hebben getoond zullen in 2014 minder intensief gecontroleerd worden.
In tabel 5 zijn de resultaten opgenomen van de controles door de Wabo-bevoegde gezagen. In tabel 6 en 7 zijn de sancties landelijk respectievelijk in het DCMR-gebied vermeld.
Tabel 5: Tankopslag - overtredingen Inspectie onderwerp
Aantal bedrijven met overtredingen landelijk
Aantal overtredingen landelijk
Aantal bedrijven met overtredingen DCMRgebied
Aantal overtredingen DCMR-gebied
Tankintegriteit
44
110
17
66
Regelingen en beveiligingen
25
38
3
3
DVI / explosieveiligheid
58
111
1
1
Blus- en koelinstallaties etc.
39
102
10
28
Tabel 6: Tankopslag - verdeling naar categorie van de sanctie per inspectieonderwerp, landelijke resultaten Inspectie onderwerp
Aantal overtredingen
Zwaarste sanctie
Middelzware sanctie
Lichte sanctie
Tankintegriteit
110
0
15
95
Regelingen en beveiligingen
38
0
8
30
DVI / explosieveiligheid
111
2
0
109
Blus- en koelinstallaties etc.
102
2
3
97
- 16 -
Tabel 7: Tankopslag - verdeling naar categorie van de sanctie per inspectieonderwerp, DCMR-gebied Inspectie onderwerp
Aantal overtredingen
Zwaarste sanctie
Middelzware sanctie
Lichte sanctie
Tankintegriteit
66
0
3
63*
Regelingen en beveiligingen
3
0
0
3
DVI / explosieveiligheid
1
0
0
1
Blus- en koelinstallaties etc.
28
0
0
28
* Inclusief 3 situaties waarbij de overtreding direct tijdens de inspectie is opgeheven en 1 situatie waarbij de overtredingen na zienswijze tegen het rapport zijn weggenomen Toelichting op de overtredingen • Tankintegriteit: op het gebied van onderhoud worden overtredingen begaan. Bijvoorbeeld het systematische onderhoud is niet voldoende geregeld in het VBS of keuringstermijnen worden overschreden. Ook zijn gebreken aangetroffen in leidingen, tankputten etc. • Regelingen en beveiligingen: de meeste overtredingen op het gebied van regelingen en beveiligingen hebben te maken met het ontbreken, het niet voldoende betrouwbaar zijn of het niet onafhankelijk opereren van de beveiliging tegen overvullen van de tank. • DVI / explosieveiligheid: overtredingen hebben te maken met het onvolledig of onjuist uitvoeren van de zonering van de omgeving van opslag of verwerking van brandbare stoffen, op het toepassen van onjuiste apparatuur in die zones of op het toepassen van onjuiste apparatuur of condities in de dampverwerkingsinstallatie (DVI). • (Schuim)blus- en koelinstallaties: veel overtredingen op dit onderwerp hebben betrekking op onvoldoende koeling van de tankwand. Verschillende keren bleek tijdens live-tests de aanwezige stationaire koelinstallatie de tankwand niet volledig te koelen. Ook is verschillende keren gebleken dat de koel- en blusleidingen niet onder afschot staan wat kan leiden tot het niet bruikbaar zijn van deze voorzieningen door dichtgevroren leidingen. In 2014 zal het toepassen van het handboek waarin de eisen en aanpak van de registraties zijn vastgelegd met deze branche worden besproken teneinde tot een eenduidige aanpak door de bedrijven te komen. Benzeenmetingen in het Botlekgebied tonen een verhoogde benzeenconcentratie bij een van de bedrijven. Naar aanleiding hiervan heeft het bedrijf een benzeenteam geformeerd om in overleg met de DCMR het probleem op te lossen. Uit meetcampagnes van de DCMR met de Flir-gas¿nderecamera, een infraroodcamera waarmee VOS-lekkages kunnen worden opgespoord en geïnventariseerd, blijkt dat bij de raf¿naderijen relatief gezien de meeste lekkages voorkomen.
In het DCMR-gebied is aan drie bedrijven een last onder dwangsom opgelegd, bij geen van de bedrijven is een met Odfjell vergelijkbare situatie aangetroffen. Evenmin zijn er overtredingen aangetroffen met een acuut risico voor de veiligheid. Het eindrapport van het project ‘Tankopslag’ met de resultaten en aanbevelingen van alle handhavingspartners is door de Staatssecretaris van IenM in juni 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer.
4.3
Raffinaderijen
In het Rijnmondgebied zijn vijf raf¿naderijen gevestigd. De belangrijkste thema’s voor deze branche zijn veiligheid en emissies naar de lucht. Binnen de industrie zijn de bijdragen van de raf¿naderijen aan de emissies van NOx, SO2 en CO2 het grootst. In verschillende projecten zijn in 2013 milieuaspecten van deze bedrijven beoordeeld. Met de RUD Zeeland, welke namens de provincie Zeeland de VTH-taken bij de raf¿naderij in Zeeland uitvoert, vindt regelmatige afstemming plaats om tot een zoveel mogelijk eenduidige aanpak te komen.
Volgens het European Pollutant Release Transfer Register (E-PRTR) zijn bepaalde bedrijven verplicht jaarlijks hun emissies te rapporteren bij overschrijding van drempelwaarden, zie het project PRTR in paragraaf 4.12. Alle raf¿naderijen hebben deze verplichting. Eén raf¿naderij had het jaarverslag niet op orde en heeft hiervoor een aanschrijving gekregen. Alle resultaten van de inspecties zijn input voor het toezichtsplan Raf¿naderijen 2014-2017. Daarin is o.a. voorzien in fysieke inspecties van de fakkelinstallaties en van de gasbollen (eisen conform PGS18). In 2013 heeft de voorbereiding daarvan plaatsgevonden, onder andere in de vorm van gerichte kennisopbouw van de toezichthouders.
Het grootste deel van de stookinstallaties in het DCMRgebied met meer dan 50MW staat bij de raf¿naderijen. De richtlijn industriële emissies (RIE) is per 1 januari 2013 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Deze richtlijn omvat een integratie van o.a. de IPPC-richtlijn met de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandingsrichtlijn en de Oplosmiddelenrichtlijn. Tot 1 januari 2016 hebben de bedrijven de tijd om aan de eisen van de RIE te voldoen.
4.4
Stookinstallaties
De grote stookinstallaties met een vermogen van meer dan 100 MW leveren de grootste bijdrage aan de emissies van luchtverontreinigende stoffen door bedrijven. Bij veel van deze, voornamelijk provinciale, bedrijven bevinden zich meerdere stookinstallaties.
In het project VOS/benzeen is geconstateerd dat er een relatief groot kwaliteitsverschil is tussen de emissieregistraties van de verschillende raf¿naderijen. - 17 -
Uiteraard zijn er goed presterende bedrijven en slechter tot slecht presterende bedrijven. Deze differentiatie is input voor de selectie en controlefrequentie van de te controleren bedrijven in 2014. Bij opslag van meer dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen stelt de PGS15 dat er een intern noodplan aanwezig is en dat deze eenmaal per drie jaar geëvalueerd en beproefd wordt tijdens een noodplanoefening. Twaalf bedrijven kwamen in aanmerking voor de controle van de noodplannen, zeven BRZO-plichtige inrichtingen en vijfnietBRZO-plichtige inrichtingen. Tijdens de controles zijn opmerkingen door de toezichthouders gemaakt ter verbetering van de noodplanoefening. Dit zijn geen overtredingen van de Wabo-vergunning. Uit de evaluatie van deze oefeningen, die na aÀoop met de bedrijven is uitgevoerd, komt naar voren dat alle bedrijven de oefeningen als leerzaam en nuttig hebben ervaren. De bedrijven erkennen en herkennen verbeterpunten.
Vanaf 2014 vindt een belangrijke verandering plaats in de regelgeving voor stookinstallaties, omdat het instrument van de landelijke NOx-handel wordt beëindigd. De monitoringsverplichtingen, welke in het kader van de NOxemissiehandel van toepassing waren, blijven na 2013 deels voortbestaan voor andere wet- en regelgeving (BEES A, BVA, milieuvergunning) of worden hierdoor overgenomen (Activiteitenbesluit). In het toezicht op deze verplichtingen zal vanaf 2014 niet langer door de NEa (Nederlandse Emissieautoriteit) worden voorzien; voor het Rijnmondgebied zal deze taak geheel door de DCMR moeten worden ingevuld. Voorzien is dat in het kader van de inspectieplanning van de DCMR alle bedrijven met stookinstallaties in vijf jaar tijd bezocht zullen worden en op adequaat niveau gecontroleerd worden. De voorbereiding daarvan heeft met gebruikmaking van de expertise van de NEa in 2013 plaatsgevonden, deels in de vorm van gezamenlijke inspecties met een specialist van de NEa en deels in de vorm van een meerdaagse cursus.
4.5
Conclusie is dat bedrijven goed voorbereid zijn op incidenten met gevaarlijke stoffen. Er is geen noemenswaardig verschil aangetoond tussen BRZO en niet-BRZO bedrijven. Gezien de conclusie en de ervaringen van eerdere jaren op dit deelproject, krijgt deze branche op dit onderdeel het vertrouwen te oefenen zonder de aanwezigheid van het bevoegd gezag.
Op- en overslag van gevaarlijke stoffen
Binnen de bedrijven met op- en overslag van gevaarlijke stoffen wordt onderscheid gemaakt naar omvang van en wijze waarop de goederen behandeld worden. Binnen dit project vallen: • op- en overslagbedrijven met opslagloodsen met opslag van gevaarlijke stoffen; • vervoersgebonden inrichtingen, waaronder de stuwadoors en spoorwegemplacementen, die vooral ingericht zijn op het vervoer van o.a. gevaarlijke stoffen; • koel- en vriesvemen, waar de essentie het gebruik van ammoniak als koelmiddel is.
Congres 2014 In het kader van het toepassen van vernieuwende aspecten uit het Verbeterprogramma is in 2013 de voorbereiding gemaakt voor een in februari 2014 gehouden congres voor de branche. Bedrijven die onder de werking van PGS 15 vallen en meer dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen opslaan, zijn hiervoor uitgenodigd. De betrokken inspectiediensten hebben de bedrijven een spiegel voorgehouden maar er was ook ruimte om een open discussie te voeren. Hierdoor moeten de bedrijven uiteindelijk tot een betere veiligheidsprestatie komen.
Naast deze bedrijven zijn bedrijven gecontroleerd die containers ontgassen en zijn van bedrijven op twee industrieterreinen de bluswatervoorzieningen gecontroleerd.
Spoorwegemplacementen In 2013 zijn de emplacementen, waar wordt gerangeerd met wagens geladen met gevaarlijke stoffen, gecontroleerd op volledigheid en actualiteit van de scenario’s in het bedrijfsbrandweerrapport, de bewaking van de externe veiligheidscontouren en de blusvoorzieningen. Bij geen van de emplacementen blijken de risicocontouren verbonden aan de daadwerkelijk verrichte activiteiten groter te zijn dan de vergunde risicocontouren.
Stuwadoors en opslagbedrijven Bij de stuwadoors en bedrijven met opslag in loodsen met een opslag tussen 2500 kg en 10 ton is gecontroleerd op de op- en overslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarvoor de richtlijn PGS15 leidend is. Stuwadoors zijn vervoersgebonden bedrijven waardoor zij ondanks de overslag van veel gevaarlijke stoffen niet onder het BRZO vallen. Er zijn 181 bedrijven gecontroleerd. De resultaten zijn in tabel 8 te zien. Tabel 8: op- en overslag - overtredingen Overtredingen Totaal overtredingen
De afgelopen jaren is een landelijke discussie ontstaan of de op dit moment in de milieuvergunningen geëiste veiligheidsvoorzieningen en -maatregelen bij de spoorwegemplacementen nog wel toereikend zijn om incidenten bij deze spoorwegemplacementen voldoende te beheersen. Door het ministerie van IenM is een traject gestart dat moet leiden tot algemene regels in het Activiteitenbesluit, die voor deze bedrijven zullen gaan gelden. Onderdeel hiervan zijn voorschriften met betrekking tot de bestrijding van incidenten.
Aantal 106
Aanschrijvingen
48
Bestuursrechtelijke handhaving
27
Strafrechtelijke handhaving
16
Uit de controleresultaten blijkt dat op het aspect op- en overslag van gevaarlijke stoffen matig gepresteerd wordt.
- 18 -
•
Inmiddels zijn voor de vijf emplacementen in het DCMR-gebied vergunningaanvragen ingediend om een hogere capaciteit voor vervoersaantallen te realiseren. Bluswatercapaciteit en de bereikbaarheid van de hulpdiensten tijdens een incident op deze emplacementen zijn belangrijke aandachtspunten. Bij het opstellen van de vergunningvoorschriften wordt rekening gehouden met het door IenM ingezette traject. In 2014 zullen de ontwerpbeschikkingen gepubliceerd worden.
•
de wijze van ontgassen (en ventileren) van containers en of de daarbij behorende veiligheidscriteria in acht worden genomen; of de vrijkomende vaste gevaarlijke afvalstoffen juist worden opgeslagen en afgevoerd.
Tijdens de uitgevoerde controles is in tegenstelling tot 2012 niet meer geconstateerd dat er onvergund werd ontgast. Daar waar de mogelijkheid bestaat dat een bedrijf gegaste containers ontvangt is een procedure voorhanden en is een aantal personeelsleden in het bezit van de benodigde opleidingen. Bij alle 45 bedrijven zijn geen overtredingen geconstateerd. Het naleefgedrag van deze bedrijven is goed.
Koel- en vriesvemen Bij acht bedrijven zijn de voorschriften uit de PGS13 van de koel- en vriesvemen met meer dan 1500 kg ammoniak gecontroleerd. Het naleefgedrag blijkt matig te zijn, een verslechtering ten opzichte van voorgaande jaren. De bedrijven, die niet voldeden aan de veiligheidseisen zijn aangeschreven om de nodige voorzieningen te treffen. Uit de nacontroles bij vier bedrijven is gebleken dat de overtredingen ongedaan gemaakt zijn. Twee nacontroles worden in 2014 uitgevoerd omdat de termijn waarop de bedrijven de overtreding ongedaan moeten maken in 2013 nog niet verstreken was.
Bluswater op eigen terrein Voor het verhogen van de drinkwaterkwaliteit worden bij vervangende nieuwbouw drinkwaterleidingen vervangen door leidingen met snellere doorstroming maar met een minder grote diameter en daarmee minder capaciteit. De brandweer maakt in geval van brand vaak gebruik van drinkwater als bluswater. Als gevolg van de vermindering van de capaciteit kan een tekort aan bluswater ontstaan, waardoor minder effectieve repressieve inzet kan worden gepleegd door de brandweer. Dit kan grote gevolgen hebben op het verloop van de brand en daarmee voor de veiligheid en schade die ontstaat.
Hoewel de branche gemiddeld matig presteert, zijn de overtredingen vooral geconstateerd bij de bedrijven die niet eerder aan de hand van de gebruikte checklist zijn gecontroleerd.
In 2012 zijn bedrijven in de industriegebieden Waalhaven en Eemhaven gecontroleerd op bluswatervoorzieningen. In 2013 zijn vergunningplichtige bedrijven geselecteerd in het Distripark Albrandswaard en een deel van het Botlekgebied van Rotterdam, die gezien de activiteiten of ligging waarschijnlijk bluswatervoorzieningen zouden moeten hebben. Bij negen van de 36 gecontroleerde bedrijven is geconstateerd dat de vergunning niet toereikend is. Het betreft het ontbreken van voorschriften voor het elke drie jaar meten van de bluswatervoorzieningen, door een erkende deskundige en volgens het protocol van de VRR. Het aanpassen van de vergunningen is in gang gezet. Vier bedrijven hadden de voorzieningen niet tijdig onderhouden. De acties om de overtredingen ongedaan te laten maken zijn conform de sanctiestrategie gestart.
Ontgassen van containers Een deel van de containers die aankomen in de Nederlandse havens kunnen gevaarlijke, gasvormige stoffen bevatten. Het gaat enerzijds om stoffen die bewust zijn toegevoegd om te voorkomen dat insecten en andere organismen via materialen, zoals pallets, worden ingevoerd in Europa (actief begast) en anderzijds om stoffen die uit de daarin vervoerde goederen uitdampen. Deze gassen vormen vooral een risico voor de werknemer bij het openen en betreden van de containers en voor consumenten bij gebruik van de vervoerde producten. Daarnaast zijn er risico’s voor de externe veiligheid wanneer genoemde gassen en dampen buiten de inrichtingsgrens geraken. Om deze risico’s te beheersen moeten de juiste voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Ontgassen is een vergunningplichtige activiteit. Relatief weinig bedrijven beschikken nog over een Wabo vergunning om containers te mogen ontgassen. Ventileren van containers is geen vergunningplichtige activiteit en kan worden uitgevoerd onder de geldende voorschriften van het Activiteitenbesluit.
Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven op het onderdeel bluswater op eigen terrein redelijk presteren. Er is vooralsnog geen probleem met de bluswatervoorziening voor de gecontroleerde industrieterreinen.
4.6
Dit jaar zijn 45 bedrijven gecontroleerd, zestien meldingplichtige en 29 vergunningplichtige bedrijven. In 2012 waren meer bedrijven actief.
Vuurwerk
Toezichthouders van de DCMR inspecteren jaarlijks, zowel voorafgaande aan als tijdens de verkoopdagen, de 112 vuurwerkverkooppunten in het Rijnmondgebied. De inspecties hebben betrekking op de veilige opslag en verkoop van legaal (consumenten)vuurwerk. Het opsporen van illegaal vuurwerk wordt uitgevoerd door de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Indien toezichthouders van de DCMR illegaal vuurwerk aantreffen, treden zij op als signalist voor deze partijen.
Bij de geselecteerde bedrijven zijn de volgende aspecten onderzocht: • of er wordt ontgast; • of voor het ontgassen de benodigde vergunning is verleend;
- 19 -
De vernieuwende aanpak heeft, evenals in 2012, geresulteerd in een verbetering van het naleefgedrag. Voorlichting over het naleven van de voorschriften, het (met de risicogerichte benadering) vergroten van de pakkans voor slechte nalevers en het beschikbaar komen van strengere handhavinginstrumenten met de daarmee gepaard gaande afschrikkende werking, hebben een bijdrage geleverd aan dit resultaat.
De vuurwerkbranche kenmerkt zich doordat ondernemers in een korte periode, van drie wettelijk toegestane verkoopdagen aan het einde van het jaar, hun omzet dienen te halen. Daardoor moeten ondernemers snel en onder hoge druk werken. Het verkopen en opslaan van vuurwerk is voor veel ondernemers een nevenactiviteit, waardoor zij onvoldoende routine ontwikkelen met het naleven van de (strenge) regels uit het Vuurwerkbesluit. Onder deze omstandigheden staat het naleven van de regelgeving onder druk en is in de afgelopen jaren steeds gezocht naar optimale maatregelen op het gebied van preventie, toezicht en handhaving om naleving van de regels te bewerkstelligen.
Op basis van de ervaringen in 2013 zal in 2014 de risicogerichte aanpak verder ontwikkeld worden, onder andere gericht op de verkooppunten met herhaalde overtredingen en op de omgeving van de bedrijven en het benutten van keteninformatie van andere toezichthouders in de keten van legaal en illegaal vuurwerk.
De exploitanten zijn door de DCMR uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst waar extra voorlichting aan de ondernemers is gegeven over vaak voorkomende overtredingen en hoe aan de regelgeving te voldoen. Voor de vuurwerkcontroles is de inzet meer risicogericht geweest: meer toezicht heeft plaatsgevonden bij nieuwe bedrijven en bij bedrijven die de afgelopen jaren geen goed naleefgedrag vertoonden. Daarnaast is ‘omgevingstoezicht’ uitgevoerd: de omgeving rondom het verkooppunt is gedurende enkele uren geobserveerd met het doel om illegale en onveilige opslag van vuurwerk (in bijvoorbeeld bestelbusjes) te ontdekken.
4.7
Overtredingen van de regelgeving zijn strenger gesanctioneerd dan in voorgaande jaren doordat medio 2012 de bestuurlijke strafbeschikking milieu (Bsb-m) landelijk van kracht is geworden. Dit is een strafrechtelijke boete die door de directeur DCMR zelfstandig kan worden opgelegd. De hoogte van de boete varieert van € 650,-- tot € 7.500,--.
Met de opgedane ervaringen is de branche uitermate geschikt om vernieuwende toezichtsvormen en -instrumenten te onderzoeken en in de praktijk te brengen. Doel daarvan is om in een periode van vier jaar het percentage overtredingen substantieel te reduceren. Gekeken is of op bepaalde locaties verminderd toezicht mogelijk is met een gelijktijdig intensievere inzet op andere locaties. In 2012 is hiermee een start gemaakt door alle benzine- en LPG-tankstations integraal te controleren. Deze controleronde wordt gezien als nulmeting. Hieruit is naar voren gekomen dat een aantal locaties, op basis van goed naleefgedrag, in aanmerking komt voor verminderd toezicht: de locaties waar in 2012 geen overtredingen zijn geconstateerd, zijn in 2013 niet bezocht. Onder de locaties waar wel overtredingen waren geconstateerd en waarvoor nog een hersteltermijn was gegeven is in 2013 een deel als steekproef gecontroleerd. De locaties waar in 2012 direct sanctionerend is opgetreden, zijn in 2013 allemaal in de controleronde meegenomen. De 24 binnen de gemeente Goeree-OverÀakkee gelegen tankstations zijn niet eerder door de DCMR gecontroleerd en zijn daarom in 2013 allemaal ingepland voor een preventieve controle om ook hier de nulsituatie vast te leggen.
De gemeente Rotterdam heeft in 2012 in de algemene plaatselijke verordening (APV) weer de vergunningplicht geïntroduceerd voor de verkoop van vuurwerk. In 2013 is een streng handhavingsarrangement vastgesteld op basis waarvan het mogelijk is de APV-vergunning van het vuurwerkverkooppunt in te trekken indien er sprake is van een gevaarzettende situatie. Tijdens de vuurwerkcontroles zijn dit jaar zes zwaardere overtredingen geconstateerd die het inzetten van een handhavingtraject rechtvaardigen. Tweemaal bleek dat vrachtwagens met vuurwerk in strijd met de regelgeving door de chauffeur onbeheerd werden achtergelaten tijdens het aÀeveren van vuurwerk. Tijdens de controles is geen illegaal vuurwerk aangetroffen. Tabel 9: vuurwerk - aantallen zwaardere vuurwerkovertredingen per jaar 2010
2011
2012
2013
22
26
7
6
Tankstations
In de afgelopen jaren is de benzine- en LPG-branche jaarlijks projectmatig gecontroleerd en worden de controleresultaten gemonitord. Gebleken is dat het naleefgedrag weliswaar verbetert, maar ook dat dezelfde typen overtredingen ieder jaar terugkeren. Zo is het installatieboek voor zowel LPG als benzine, waarin bewijzen van keurings- en onderhoudsverplichtingen moeten zijn opgenomen, een onderdeel waar ieder jaar relatief veel overtredingen op worden begaan.
Digitaal installatieboek Door het (vooraf) digitaal beschikbaar krijgen van keuringsgegevens kan een controle op een tankstation aanzienlijk worden bekort en kan worden volstaan met bijvoorbeeld een quick-scan op enkele essentiële fysieke aspecten. Aan de branche is de mogelijkheid geboden het pakket aan keuringsrapporten digitaal bij de DCMR aan te leveren. Een deel van de bedrijven heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Alle overtredingen zijn passend gesanctioneerd overeenkomstig de sanctiestrategie milieuovertredingen met een bestuursrechtelijke en/of een strafrechtelijke sanctie. - 20 -
Vergelijking resultaten 2013 en 2012 In 2012 is aan zestien locaties een sanctie opgelegd (oranje in tabel 11). Deze locaties zijn in 2013 opnieuw gecontroleerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat vier locaties een sterke verbetering laten zien en nu geen overtreding meer hadden (groen in tabel 11). Negen locaties hebben nog wel overtredingen, maar deze zijn van dien aard dat er een hersteltermijn is gegeven (geel in tabel 11). Bij drie locaties is echter geen sprake van verbetering. Voor zover het eenzelfde overtreding als in 2012 betrof is de last onder dwangsom geïnd. Waar het nieuwe overtredingen betrof is het bevoegd gezag geadviseerd om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen. Daarnaast is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Bestuurlijke strafbeschikking milieu In de feitenlijst behorend bij de BSB-m zijn enkele feiten opgenomen die op tankstations van toepassing zijn. Het gaat met name om het voorhanden hebben van een compleet installatieboek en de keuringsverplichtingen rond het dampretoursysteem stage II. In het project is in 2013 de BSB-m ingezet. Hierbij blijft de geldende sanctiestrategie leidend. Ook is de inzet van het bestuursrechtelijk instrumentarium (dwangsom, bestuursdwang) optioneel. Per geval is bekeken welk handhavingsinstrument het meest effectief dan wel proportioneel is. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de milieuregelgeving ligt bij de bedrijven. Betrokkenheid van de brancheorganisaties, oliemaatschappijen, leveranciers en zelfstandige ondernemers is belangrijk. Voorafgaand aan, tijdens en na de projectfase is op verschillende momenten contact geweest met verschillende brancheorganisaties, zoals de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), de belangenvereniging tankstations (BETA), de BOVAG, Nederlandse Organisatie voor de Energiebranche (NOVE) en de Vereniging Vloeibaar Gas (VVG).
Van de in 2012 gecontroleerde bedrijven hebben er 140 een hersteltermijn gekregen om de overtredingen te verhelpen, gevolgd door een nacontrole. Van deze locaties zijn in 2013 steekproefsgewijs controles uitgevoerd bij 45 locaties (zie tabel 11). De analyseresultaten laten zien dat negen locaties verbeterd zijn en 26 locaties wederom een brief met hersteltermijn hebben gekregen. Bij tien locaties is het naleefgedrag verslechterd en is sanctionerend opgetreden.
Controleresultaten De 104 gecontroleerde locaties in het Rijnmondgebied waar aÀevering van motorbrandstoffen aan derden plaatsvindt, liggen verdeeld over zestien gemeenten. In de resultaten over 2013 zijn ook de gegevens van de tankstations binnen de gemeente Goeree-OverÀakkee meegenomen. Uit analyse van de resultaten is gebleken dat het naleefgedrag in deze gemeenten vergelijkbaar is met de overige tankstations en derhalve geen vertekend beeld geeft op de uiteindelijke resultaten.
Tabel 11: tankstations - overzicht 2012 ten opzichte van 2013 2012
2013
Aantal 4 9 3
Totaal
16 2012
2013
Aantal 4
Tabel 10: tankstations - locaties met / zonder overtredingen en vervolgacties Onderwerp
2013
9 3
2012
Totaal aantal tankstations
230
198
Gecontroleerde tankstations
104
198
Totaal locaties zonder overtredingen
32 (31%)
41 (21%)
Totaal locaties met overtredingen
72 (69%)
157 (79%)
Aantal aanschrijvingen (nacontrole nodig)
57 (55%)
139 (70%)
Aantal zienswijzebrieven
14 (13%)
18 (9%)
Aantal strafrechtelijke sancties
13 (13%)
5 (3%)
Totaal
16
Vanuit de branchevereniging VNPI is het initiatief genomen om naar aanleiding van de resultaten een actieplan op te stellen met als doel het naleefgedrag structureel te verbeteren. Door een uniforme aanpak door het gehele verzorgingsgebied van de DCMR is een objectief beeld verkregen van het naleefgedrag van de milieuvoorschriften die van toepassing zijn op LPG- en benzinetankstations. De resultaten vormen een goede basis om de komende jaren met goede monitoring van controlegegevens juiste accenten te leggen in het toezicht en de handhaving van de branche. De DCMR streeft ernaar brancheorganisaties, individuele pomphouders en andere belanghebbenden actief bij dit proces te betrekken. Tijdens gesprekken met diverse brancheorganisaties en oliemaatschappijen is naar voren gekomen dat niet iedere handhavende instantie de voorschriften hetzelfde interpreteert of op een zelfde manier handhaaft.
Bij veertien bedrijven zijn in 2013 dusdanige overtredingen geconstateerd dat er direct sanctionerend is opgetreden. In dertien gevallen is direct strafrechtelijk opgetreden. Drie keer is overgegaan tot het innen van een reeds opgelegde last onder dwangsom.
- 21 -
Om de klachten over horecagelegenheden terug te dringen is in 2012, in samenspraak met de DCMR, het horecabeleid van de gemeente Rotterdam veranderd. In plaats van afwachten totdat geluidsoverlast ontstaat, wordt na het aanvragen van een exploitatievergunning voor horeca meteen een akoestisch onderzoek gevraagd. Een vergunning wordt alleen afgegeven als uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsnormen nageleefd kunnen worden. Deze werkwijze voorkomt overlast in een later stadium. Het is voor de ondernemer bovendien vaak gemakkelijker en goedkoper om eventuele maatregelen al tijdens het inrichten of verbouwen van het bedrijf te nemen. Inmiddels hebben Albrandswaard, Barendrecht, Ridderkerk en Vlaardingen ook de koppeling van de exploitatievergunning aan een akoestisch onderzoek in hun horecabeleid vastgelegd. Een aantal andere gemeenten zal in 2014 de werkwijze als beleid vastleggen.
Op 20 september 2013 heeft de DCMR bij het Platform milieuhandhaving grote gemeenten (PMGG) de resultaten van het project tankstations uit 2012 gepresenteerd. Een aanzet is gegeven om de handhaving van milieuregels bij tankstations landelijk uniform te gaan uitvoeren.
4.7.1 Pilot Lucht bij tankstations In het project is een start gemaakt met het onderzoek naar de uitstoot van dampen bij het tanken. De wettelijk verplichte dampretoursystemen moeten ervoor zorgen dat het merendeel van benzinedampen die vrijkomen bij het vullen van de ondergrondse tanks en het vullen van de brandstofreservoirs van motorvoertuigen worden teruggeleid in de tankauto (stage I) of de ondergrondse tank (stage II). Een dampretoursysteem dient een afvangrendement van zeker 85 % te hebben, wat elke drie jaar gecontroleerd moet worden. Het is niet bekend hoe het systeem in de tussentijd functioneert. Het doel van deze pilot was uit te zoeken hoe de systemen in deze tussentijd werken. Aan de resultaten van de uitkomst kunnen vooralsnog geen handhavingsacties worden gekoppeld. Het meten gebeurt immers door een niet gecerti¿ceerde instantie (n.l. de DCMR) en met behulp van alternatieve meetinstrumenten. Zes tankstations zijn onderzocht, die dicht bij woonbebouwing zijn gelegen. De uitstoot is in beeld gebracht met de Flir gas¿nder-camera. Daarnaast zijn er op de tankstations koolstofbadges opgehangen. Hiermee wordt een indruk verkregen van de aard van de componenten van vluchtige organische stoffen (VOS) die op een terrein aanwezig zijn en een indicatie van de concentratieniveaus en -verdeling van deze componenten.
In 2013 is voor het eerst in jaren bij horecaondernemingen een aanzienlijke daling met 18% van het aantal geluidklachten bereikt. Het ziet er naar uit dat dit te danken is aan het bewust ingezette nieuwe horecabeleid door de exploitatievergunning te koppelen aan een akoestisch onderzoek, door het handhaven op de exploitatievergunning en het inzetten van het instrument BSB-m. Als horecagelegenheden dicht bij elkaar liggen, is het lastig om te bepalen welk bedrijf geluidsoverlast veroorzaakt. Individuele ondernemers kunnen dan niet worden aangesproken op deze overlast. Op het Stadhuisplein in Rotterdam is in 2012, bij wijze van proef, een geluidmonitoringsysteem opgezet om hier duidelijkheid over te scheppen. Het aantal lawaaiklachten is daarna sterk afgenomen. In 2013 met 40%.
Bij één tankstation bleek dat tijdens de tankhandelingen geen uitstoot zichtbaar was met de Flir gas¿nder-camera en de badges ook geen verhoogde VOS componenten lieten zien. Bij dit tankstation was de week voorafgaand aan de meting onderhoud gepleegd aan het systeem. Bij de andere vijf locaties was in meer of mindere mate een uitstoot zichtbaar. Tijdens de metingen is ook een benzinelossing uit een vrachtwagen ge¿lmd met de Flir-camera. Tijdens het lossen was een duidelijke emissie zichtbaar, wat deed vermoeden dat het dampretoursysteem stage I niet naar behoren werkte. Naar aanleiding hiervan is gedurende een week een extra badge opgehangen. Uit deze resultaten bleken dat de gemeten waarden dichtbij de luchtkwaliteitseis voor benzeen van 5ug/m3 jaargemiddeld te komen.
Vanaf 2012 is de bestuurlijke strafbeschikking milieu (BSB-m) geïntroduceerd, die in de plaats is gekomen van het proces-verbaal. Met een BSB-m is een lik-op-stuk handhaving mogelijk, waarbij Àinke boetes worden uitgedeeld. In tabel 4 in het hoofdstuk Handhaving is te zien dat in 2013 fors is ingezet op dit nieuwe instrument: er zijn 29 BSB-m’s opgesteld voor de horeca. Daarnaast wordt in de gemeenten Rotterdam en Vlaardingen op een andere manier opgetreden bij overtredingen: in plaats van het inzetten van een dwangsom als bestuursrechtelijke sanctie wordt de exploitatievergunning tijdelijk beperkt (eerder sluiten) of wordt de exploitatievergunning zelfs ingetrokken. Door de koppeling van een akoestisch onderzoek aan de verlening van de exploitatievergunning zijn in 2013 extra akoestische onderzoeken uitgevoerd, waarna maatwerk is opgelegd dan wel in 2014 opgelegd gaat worden. Er zijn in Rotterdam 30 maatwerkbeschikkingen geluid opgesteld naar aanleiding van akoestische onderzoeken, een derde hiervan is naar aanleiding van een exploitatieaanvraag ontvangen. In een aantal gevallen heeft men aangegeven achtergrondmuziek te draaien, waardoor geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is, maar zijn vervolgens klachten ingediend en controles uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat men niet conform de exploitatievergunning in werking is.
Met deze pilot Lucht en de inzet van de vernieuwende instrumenten Flir gas¿nder-camera en koolstofbadges is ervaring opgedaan bij het controleren van de goede werking van het dampretoursysteem van een tankstation. Deze ervaring zal in de komende jaren verder worden benut.
4.8
Horeca
Jarenlang is de horeca de branche geweest met de meeste geluidklachten in Rotterdam en de meeste regiogemeenten.
- 22 -
Na de tweede constatering wordt de burgemeester geadviseerd om de exploitatie van de inrichting te beperken. In het rapport Milieumeldingen 2013, te vinden op de website van de DCMR, is per horecagelegenheid beschreven welke acties genomen zijn om de geluidklachten te verminderen.
4.9
4.10 Energie Met de inzet op energiebesparing bij bedrijven in het DCMRgebied wordt een bijdrage geleverd aan de klimaatdoelen van het Rotterdam Climate Initiative (RCI), van de stadsregio Rotterdam en van de provincie Zuid-Holland. Bedrijven en instellingen met een jaarlijks verbruik van 50.000 kWh elektriciteit en/of 25.000 kuub aardgas zijn op grond van de Wet milieubeheer verplicht om energiebesparende maatregelen te treffen die een terugverdientijd van vijftien jaar of minder hebben. In het Energieakkoord voor duurzame groei van de SER is handhaving van deze verplichting door het bevoegd gezag opgenomen. In de regio gaat het om ruim 3200 locaties. Bedrijven die vallen onder het Europese systeem van CO2-handel zitten hier niet bij, omdat aan die bedrijven geen energie-eisen gesteld kunnen worden via de Wet milieubeheer. Met ingang van 2013 is de glastuinbouw niet meer meegerekend, omdat deze branche vanaf dat moment onder het sectorsysteem energiebesparing valt.
Overlast veroorzakende bedrijven: geurhinder bij horeca
Horecagelegenheden zijn niet alleen een bron van geluidklachten voor omwonenden, regelmatig komen ook klachten over geurhinder bij de meldkamer binnen. Deze geurklachten gaan veelal over de afvoer van bakdampen op straatniveau en op straatniveau en bovenliggende appartementen. Voorbeelden zijn Shabu Shabu in Rotterdam met meer dan 500 klachten en Toko Singapura te Capelle aan den IJssel (ruim 100 klachten) die sinds eind 2011 geuroverlast veroorzaakt bij bewoners. In het kader van het VTH programma 2013 zijn twee pilot-projecten uitgevoerd om geuroverlast van horecagelegenheden duidelijker en objectiever in beeld te brengen. Met als uiteindelijk doel om te komen tot een meer objectieve beoordeling van de geurhindersituatie rondom de horeca en daarmee het functioneren van geurmaatregelen.
In het meerjarenproject Energie worden de bedrijven branchegewijs benaderd. Locaties die nog maatregelen moeten nemen worden aangemerkt als ‘achterblijver’. Achterblijvers moeten in een ‘plan van aanpak’ aangeven wanneer ze de ontbrekende maatregelen treffen. De DCMR beoordeelt deze plannen. Na het verstrijken van de termijnen in die plannen worden nacontroles uitgevoerd. Als maatregelen niet worden genomen en daar geen goede reden voor is, wordt een handhavend traject ingezet. Locaties die geen maatregelen (meer) hoeven nemen worden aangemerkt als ‘nalever’.
Het ene pilotproject bestond uit het inzetten van de E-nose bij twee horecagelegenheden om een beter beeld te krijgen van de hindersituatie. In het andere project zijn de ontgeuringsinstallaties onder de loep genomen. De conclusie is dat de E-nose een handzaam instrument is dat snel en eenvoudig indicaties van de horecageuren kan verstrekken. Toch blijft het meten van geur ook met de E-nose een complexe materie: het is een geschikt hulpmiddel voor meetspecialisten met voldoende deskundigheid over geuremissie en -verspreiding. Het ministerie van I&M (middels InfoMil) is geïnteresseerd in de uitkomsten van de pilot en wil graag samen met de DCMR verder onderzoeken of en in welke vorm de e-Nose gebruikt kan worden als instrument voor toezicht en handhaving.
In 2013 zijn twee nieuwe deelprojecten gestart: energiebesparing bij metaalbewerkingsbewerkingsbedrijven en energiebesparing bij ICT en serverruimten in gemeentekantoren. Energiebesparing bij metaalbewerkingsbedrijven Uit steekproeven van Koninklijke Metaalunie (KMU) blijkt dat er landelijk ongeveer 6000 bedrijven zijn die energierelevant zijn. In de Rijnmond betreft dit naar schatting 280 bedrijven. In 2013 is in samenwerking met KMU en Stichting Adviescentrum Metaal een pilotproject gestart om bedrijven voorafgaand aan toezicht en handhaving te stimuleren om met energiebesparing aan de slag te gaan. In totaal hebben 22 bedrijven op vrijwillige basis deelgenomen aan deze energiescan. Op grond van de informatie uit de aan de DCMR toegestuurde adviesrapporten is geconstateerd dat twintig bedrijven nog stappen kunnen nemen op energiebesparingsgebied. Eén bedrijf (Widek, gemeente Krimpen aan den IJssel) kwam als koploper in beeld en bleek alle rendabele maatregelen al te hebben uitgevoerd. Zij zijn hierover gecomplimenteerd.
In de pilot ontgeuringsinstallaties was bij veertien inrichtingen een ontgeuringsinstallatie of bovendakse afvoer aanwezig die voldoet aan de wetgeving. Bij de helft van deze inrichtingen zijn tijdens de looptijd van het project geurklachten ingediend. Tijdens de controles bleek dat onderhoud van de ontgeuringsinstallaties erg belangrijk is voor het functioneren ervan en daarmee het voorkomen van geuroverlast. Gezien deze onderhoudsgevoeligheid is een aanbeveling uit het project om jaarlijks het onderhoud van overlastgevende inrichtingen te monitoren. Voorts om al in de fase van de exploitatievergunning het risico op geuroverlast te beoordelen.
- 23 -
Tabel 12: energie - stand van zaken milieudoel energie per bevoegd gezag Bevoegd gezag Albrandswaard Barendrecht
Relevant
Beoordeeld
Nalever
Achterblijver
Plan van aanpak
48
12
5
7
3 20
121
43
14
29
Bernisse
27
10
4
6
4
Brielle
45
15
7
8
9
Capelle aan den IJssel
166
59
40
19
47
Goeree-OverÀakkee
20
15
7
8
1
Hellevoetsluis
62
26
12
14
15
Krimpen aan den IJssel
56
22
6
16
11
199
96
62
34
17
47
22
12
10
10
Lansingerland Maassluis Ridderkerk
147
45
19
26
16
Rotterdam
1.786
588
307
281
479
Schiedam
172
62
35
27
45
Spijkenisse
126
47
17
30
22
Vlaardingen
150
53
32
21
44
Westvoorne
23
12
6
6
6
Provincie Zuid-Holland
94
32
3
29
50
3.289
1.159
588
571
800
Totaal
Resultaten energiebesparing tot en met 2013 Met het uitvoeren van de projecten in 2013 is nu voor meer bedrijfstakken een inschatting van het besparingspotentieel gemaakt. In ¿guur 1 is dit weergegeven. Het geschatte besparingspotentieel is in 2013 aanzienlijk toegenomen. De aanpak op energiegebied is succesvol: honderden bedrijven en instellingen hebben inmiddels maatregelen genomen om energie te besparen. Daarmee is een bijdrage geleverd aan de doelen van de provincie Zuid-Holland, de stadsregio Rotterdam, het RCI en het SER-akkoord.
Energiebesparing ICT en serverruimten gemeentekantoren Uit onderzoek dat AgentschapNL en RUD West Holland1) eind 2010 hebben laten doen naar de energie-ef¿ciëncy van ICTsystemen in gemeentelijke kantoren in de Leidse regio is naar voren gekomen dat gemeenten gemiddeld genomen 20% op hun energiekosten kunnen besparen door maatregelen te treffen in de ICT en speci¿ek de serverruimtes. De DCMR heeft daarom in 2013 een project uitgevoerd met het doel om het kennisniveau en inzicht in besparingsmogelijkheden bij de ICT verantwoordelijken te vergroten teneinde te bereiken dat zij daadwerkelijk kansrijke maatregelen nemen en kosten besparen. Hiertoe zijn 13 gemeentekantoren, inclusief de DCMR zelf, medio 2013 bezocht. De energieprestaties van ICT en serverruimte zijn in beeld gebracht. In december 2013 zijn de resultaten in een informatiesessie over groene ICT met ambtelijk belanghebbenden gedeeld. Gemiddeld is het aandeel van ICT 50% van het totale energieverbruik binnen de gemeentekantoren.
Figuur 1: Energie - mogelijke CO2-reductie 140 Metaalbedrijven
120
Rijksgebouwen Grote industrie
Geschatte besparingspotentieel
100
Datacenters Hotels
Kiloton
80
Besparingskansen liggen voornamelijk in het verhogen van de temperatuur in de serverruimte naar tenminste 23°C. De gemeenten, inclusief de DCMR, stellen in 2014 een plan van aanpak op.
Bouwmarkten Groothandels
60
Kantoren Ziekenhuizen Gem.instellingen
40
Zorginstellingen Voortgezet onderwijs
20
Supermarkten 0 2008
2009
2010
2011
2012
2013 Bron: DCMR
1)
“Beter én groener energie, besparen op ict-systemen Gemeenten en provincie”, AgentschapNL 2011 en Milieudienst West Holland 2012. http://www.rwsleefomgeving.nl/publish/pages/90156/beter_en_groener_energie_besparen_op_ict_systemen.pdf
- 24 -
Er zijn nieuwe bronnen gevonden die relevant zijn voor benzeenpieken, onder andere vacuümwagens en grondwatersaneringsinstallaties. Deze bronnen worden nader onderzocht.
4.11 Vluchtige organische stoffen, benzeen en minimalisatieverplichte stoffen In 2013 is een integraal project uitgevoerd om systematischer de problematiek van deze stoffen in kaart te brengen en de bevindingen daarvan te vertalen naar de VTH-taken van de DCMR. Op basis daarvan is voor de beperking van de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS), benzeen en minimalisatieverplichte stoffen (MVP) voor de komende jaren een aantal doelen geformuleerd.
De Nederlandse stoffenregeling verandert. Het beleid van de rijksoverheid richt zich nu op zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) waarmee wordt aangesloten op de internationale aanpak. Een deel van deze stoffen (VOS/benzeen/MVP) kent al emissieeisen op grond van de NeR (Nederlandse emissie Richtlijn) en is in het Activiteitenbesluit opgenomen. De overige ZZS worden per 2015 opgenomen in het Activiteitenbesluit. De signalen in het land duiden op een groot effect voor de MKB bedrijven. In 2014 wordt een DCMR-uitvoeringsprogramma ZZS opgesteld.
Uiterlijk eind 2015 zullen alle vergunningen van raf¿naderijen, chemie en natte bulk getoetst zijn aan de branchevisie Natte bulk Rijnmond - VOS maatregelen. Alle nieuwe vergunningen waarvan de aanvraag na 1 mei 2013 is ontvangen, moeten voldoen aan deze branchevisie. Eind 2017 zullen bij 100% van de inrichtingen de best beschikbare technieken (BBT) voor VOS/benzeen/MVP opgenomen zijn in de vergunningen en voldoen alle vergunningen aan MVP-eisen. In 2013 is een quick-scan is uitgevoerd bij 29 bedrijven om vast te stellen of de vergunningen voldoen aan de MVP-eisen en BBT. Voor de actualisatie van de vergunningen op deze onderwerpen is een prioritering gemaakt.
4.12 PRTR jaarverslagen Volgens het European Pollutant Release Transfer Register (E-PRTR) zijn bepaalde bedrijven verplicht jaarlijks hun emissies te rapporteren bij overschrijding van drempelwaarden. In 2009 is de E-PRTR verplichting geïntegreerd met het milieujaarverslag (MJV) tot één rapportageregime: het Integraal (PRTR) verslag. Alle PRTR bedrijven moeten een meet- en registratiesysteem hebben. Rapportage is vereist bij het overschrijden van bepaalde drempelwaarden voor een of meer stoffen. In het verslag rapporteren bedrijven over afval, energie- en watergebruik en emissies naar lucht, water en bodem. De deadline voor indiening van de rapportage is 1 april, het bevoegd gezag is vervolgens gehouden aan een beoordeling (inclusief eventueel gevraagde aanvullingen) vóór 1 juli van datzelfde jaar. Het integraal PRTR verslag wordt elektronisch ingediend. Hiervoor is een webapplicatie (e-MJV) beschikbaar.
Op het voldoen aan de eisen voor VOS in het Oplosmiddelenbesluit (nu: afdeling 2.11 van het Activiteitenbesluit) zijn in 2013 22 bedrijven gecontroleerd. Van deze bedrijven leeft 41% het Oplosmiddelenbesluit na, 32% moet de oplosmiddelenboekhouding aanpassen en 21% heeft de boekhouding niet ingeleverd. Het blijkt dat bij bedrijven die het format van de boekhouding veranderen of waarvan de contactpersoon/ verantwoordelijke medewerker wijzigt, de naleving minder goed is. Een aantal bedrijven heeft al jaren achtereen de boekhouding op orde, deze bedrijven kunnen in het vervolg minder frequent worden gecontroleerd. Met deze werkzaamheden is ingezet op het bereiken van de doelstelling dat eind 2017 het nalevingspercentage van de bedrijven die vallen onder afdeling 2.11 van het Activiteitenbesluit (voorheen Oplosmiddelenbesluit) 90% is en dat maximaal 10% van de gecontroleerde bedrijven een overtreding hebben van VOS/Benzeen- en MVP voorschriften waarbij de ernstscore volgens de sanctiestrategie 3 of 4 is.
De emissies die door de bedrijven in de landelijke database worden gezet, worden onder andere door de DCMR gebruikt om een beeld te geven van de uitstoot van de bedrijven en de luchtkwaliteit. In totaal zijn begin 2013 159 bedrijven geselecteerd, waarvan er 103 gecontroleerd zijn. Tijdens het project bleken namelijk 32 bedrijven niet (meer) verslagplichtig te zijn en hebben 24 bedrijven de activiteiten beëindigd of zijn opgegaan in andere bedrijven.
Een concept-inspectietool op basis van vergunningvoorschriften en naar aanleiding van Odfjell is gemaakt voor het controleren van kritische voorzieningen in het kader van VOS-emissies. In 2014 wordt deze tool verder ontwikkeld en gebruikt bij de fysieke controles.
Bij drie bedrijven zijn overtredingen geconstateerd, die echter zodanig klein van omvang zijn, dat deze bij de inspectie in 2014 aandachtspunten vormen. Een bedrijf bleek bij het berekenen ten onrechte de emissies die in een deel van het jaar opgetreden waren geëxtrapoleerd te hebben naar de jaarvracht. Bij één bedrijf is een handhavingstraject nodig. Het bedrijf is aangeschreven op de overtreding, in 2014 wordt de opvolging uitgevoerd.
Verder is ingezet op de doelstelling dat eind 2015 alle VOS/Benzeen bronnen en de bijbehorende grootte van de emissies VOS/Benzeen bekend zijn. Meetcampagnes met de Flir-camera bij 21 industriële bedrijven (1100 tanks) levert op dat het aantal onverwachte lekkages bij de meeste natte bulk bedrijven afneemt. Bij een aantal inrichtingen is een grote verbetering te zien.
- 25 -
De controles zijn onaangekondigd uitgevoerd, ook buiten kantoortijd.
4.13 Droge bulk Binnen de branche Droge Bulk leveren de bedrijven waar open overslag van kolen, ertsen en mineralen plaatsvinden de grootste bijdrage aan de emissie van ¿jn stof. Deze emissie komt voornamelijk vrij bij handelingen met en opslag van stuifgevoelige producten. Bij open opslag wordt de emissie van ¿jn stof beperkt door het aanbrengen van papierpulp op de goederen. De opslag wordt nat gehouden middels sproeiinstallaties. Andere maatregelen die toegepast worden zijn ondermeer gesloten transportbanden, morsarme grijpers, maximale opslaghoogte en good-housekeeping.
De controles bij autodemontagebedrijven richtten zich op de afvalstoffenadministratie en op preventie en hergebruik van afvalstoffen. Doordat alle autodemontagebedrijven in het DCMR-gebied zijn gecontroleerd is inzichtelijk hoe de bedrijven ten opzichte van elkaar de milieuvoorschriften voor de inzameling en verwerking van de autowrakken naleven. Van de op- en overslag sorteerders en de KGA-depots is 50% van de bedrijven gecontroleerd. De selectie van de bedrijven heeft plaatsgevonden aan de hand van het risicoanalysemodel: bedrijven met een slecht naleefgedrag zijn geselecteerd.
Bij 19 bedrijven zijn preventieve controles uitgevoerd. Uit de controles kwam naar voren dat drie van de grotere droge bulkbedrijven een stofmonitoringssysteem hebben geïmplementeerd. Dit is bij één wettelijk bepaald in de vergunning en bij twee bedrijven op vrijwillige basis geïmplementeerd. De werking is zo dat bedrijven direct inzichtelijk hebben wanneer de samenstelling van de lucht van ¿jn stof wijzigt. De operators kunnen na aanpreken van het alarm direct actie ondernemen.
De branche puinbrekers is in 2013 is op vier milieuaspecten gecontroleerd: • BRL 2506-certi¿caat, partijkeuring en end-of-waste keuring; • voorzieningen afvalwater; • bodembeschermende voorzieningen; • opslag propaan en butaan / PGS20.
Bij de betoncentrales die vallen onder het Activiteitenbesluit vindt men gesloten opslag en open opslag. Voor de gesloten opslag geldt de verplichting om de afgevoerde lucht te reinigen met een ¿lterinstallatie. In 2014 wordt de bijdrage van de betoncentrales aan de emissie van ¿jn stof nader onderzocht. Indien blijkt dat deze bedrijven een substantiële bijdrage leveren aan de ¿jn stof emissie zal nagegaan worden of een wijziging van het Activiteitenbesluit gerealiseerd kan worden, waarbij de jaarvrachtbepaling wordt vereist. Hiertoe zal het ministerie van Infrastructuur en Milieu benaderd worden.
4.14
Voor de branche metaalrecycling was het doel om een zodanig vertrouwen in het Metaal Recycling Federatie keurmerk (verder: MRF) en de audits daarop te krijgen, dat de intensiteit van controle van overheidswege op de naleving van regelgeving, die door het keurmerk wordt afgedekt, sterk teruggedrongen kan worden. In het DCMR-gebied zijn tien vergunningplichtige MRF-leden geselecteerd en gecontroleerd op de landelijke inspectie-onderwerpen voor 2013: PGS 30, vloeistofdichte vloeren en de acceptatie van afvalstoffen. Met de landelijke branchevereniging MRF (Metaal recycling federatie) is samengewerkt. De samenwerking en de extra aandacht van de MRF lijken vruchten af te werpen: het naleefgedrag van deze bedrijven ligt aanmerkelijk hoger dan bij de bedrijven van de andere deelprojecten.
Recycling
In het project Recycling zijn preventieve controles uitgevoerd bij de volgende branches: • op- / overslag sorteerders; • KGA-depots; • puinbrekers (stationair en mobiel); • metaalrecycling; • autodemontage (autoslopers).
Over het algemeen is het naleefgedrag van de bedrijven redelijk met enkele uitschieters naar boven en naar beneden. Regelmatige handhavingsaandacht is nodig. Zodra de toezichthouder zich niet met regelmaat op een bedrijf laat zien, ebt de betrokkenheid voor het milieu veelal weg. Uit de controles blijkt dat door extra aandacht, zoals bij de metaalrecycling bedrijven, het naleefgedrag verbetert.
Tabel 13: recycling - naleefgedrag Branche
Aantal bedrijven met naleefgedrag: goed
redelijk
matig
Op- en overslag (soorterders en KGA)
10
22
3
Puinbrekers
2
1
Metaalrecycling
8
2
Autodemontge
6
13
4.15 Autoherstelinrichtingen In het eerste half jaar 2013 zijn regiobreed controles uitgevoerd bij inrichtingen waar auto’s worden gerepareerd. Het gaat om garagebedrijven categorie 2 die geen spuitcabine of heftruck hebben. Deze garagebedrijven zijn vaak geen merkdealer of onderdeel van een landelijke keten en zijn vaak niet aangesloten bij een branchevereniging (Bovag / Focwa).
2
De bedrijven zijn gecontroleerd conform de afspraken van de landelijke brancheteams voor elke branche. Met deze landelijke afstemming worden alle bedrijven uniform benaderd.
- 26 -
Om te zorgen dat ondernemers goed op de hoogte zijn van wet- en regelgeving van veel voorkomende overtredingen en deze overtredingen te voorkomen zullen in 2014 voorafgaand aan de controles de ondernemers informatie toegestuurd krijgen over speci¿eke wet- en regelgeving over bodemvoorschriften, afvalstoffenafgifte en uitleg over de richtlijn voor opslag van gevaarlijke stoffen (inclusief gasÀessen).
Regelmatig ontbreekt zelfs een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. 227 locaties die stonden geregistreerd als garagebedrijf in het DCMR-bedrijvenbestand zijn in 2013 bezocht. Door verloop en de economische crisis hebben 46 locaties geen garageactiviteiten meer of heeft men de activiteiten beperkt tot showroom, waardoor de controle op garageactiviteiten plaatsgevonden heeft bij 181 bedrijven. Een aantal garagebedrijven is buiten de reguliere kantoortijden gecontroleerd. Tekortkomingen zijn geconstateerd bij 140 inrichtingen (77%); in 2012 was dit een vergelijkbaar aantal (80%). Bijna één op de drie bedrijven overtreedt bodemvoorschriften, zoals het aanwezig zijn van een lekbak, en een zelfde aantal heeft de blusmiddelen niet laten keuren, zie tabel 14. Veel overtredingen hebben met gedrag te maken. Een deel van de controles is uitgevoerd in de avonduren in verband met mogelijke kleine spuitactiviteiten bij garages zonder spuitcabines. Hierbij zijn echter geen andere constateringen gedaan dan tijdens de reguliere openingstijden.
4.16 Metaalbewerking In vier jaar tijd wordt de totale branche van metaalbewerkende bedrijven (748) gecontroleerd op de thema’s veiligheid, lucht en indirecte lozingen. De variabelen op luchtgebied zijn o.a. het verbruik aan oplosmiddelen, het verbruik aan lasmaterialen en het werken met milieubelastende stoffen. Voor het project in 2013 zijn 207 bedrijven geselecteerd. Hiervan bleken 50 bedrijven niet meer in werking of geen metaalbewerkingsactiviteiten meer uit te voeren. Bedrijven die oplosmiddelen verbruiken zijn gecontroleerd op het bijhouden van een oplosmiddelboekhouding en het treffen van maatregelen ter beperking van het oplosmiddelverbruik. Een aantal bedrijven heeft metaalbewerkingsactiviteiten met een zodanige omvang dat voor de emissies van metalen en andere MVP-stoffen naar de lucht aan speci¿eke eisen in de vergunning of op grond van het Activiteitenbesluit moet worden voldaan.
Tabel 14: garagebedrijven - overtredingen Thema
Aantal overtredingen (%)
Afvalstoffen
15
Bodembeschermende voorzieningen
31
Tankcerti¿caten van bovengrondse tanks
17
Keuring van gasÀessen
7
Opslag van gasÀessen
13
Opslag van gevaarlijke stoffen
17
Keuring van brandbestrijdingsmiddelen (signaaloverzicht)
26
Tijdens de controles zijn bij 77 bedrijven, 49% van het totaal, overtredingen geconstateerd. De overtredingen zijn vooral begaan bij de opslag van gevaarlijke stoffen, opslag van gasÀessen en bodemverontreinigende activiteiten, zie tabel 15. Dit zijn veel voorkomende overtredingen met voornamelijk gedragsaspecten, die ook in 2006 en 2012 vaak werden geconstateerd. Twee bedrijven hadden tijdens de nacontrole de zaken nog niet op orde, naar hen is een zienswijzebrief gestuurd.
Bij zeven bedrijven bleken tijdens de nacontroles de overtredingen nog niet ongedaan gemaakt te zijn. Aan deze zeven bedrijven is een zienswijzebrief verstuurd vanwege het opleggen van een last onder dwangsom.
Tabel 15: metaalbewerking - overtredingen en nacontroles Thema
*
Aantal bedrijven met overtreding
Aantal bedrijven brief gestuurd
Nacontrole uitgevoerd tijdens het project
Nacontrole na 1 januari 2014
Nacontrole in orde in 2013
Opslag gevaarlijke stoffen
34
28*
27
3 (1 bedrijf failliet)
26
Opslag gasÀessen
55
47
43
4
42
Luchtaspecten
4
4
3
1 bedrijf failliet
3
Ontbreken oplosmiddelenboekhouding
4
3
3
1
2
Beschermende bodemvoorzieningen
28
23
22
1 bedrijf failliet
22
Ontbreken Energiegegevens
5
4
4
4
Melding, vergunning
9
6
6
6
Stookinstallaties
3
3
3
3
Afval
3
3
Water
2
2
1 bedrijf heeft tijdens de controle de overtreding ongedaan gemaakt
- 27 -
3 2
2
Van vijftien vergunningplichtige bedrijven is de vergunning gecheckt op actualiteit voor het onderdeel afvalwater. Twintig meldingsplichtige bedrijven zijn geselecteerd waarbij maatwerkvoorschriften mogelijk aan de orde zijn.
Gaandeweg het project bleek dat er interpretatieverschillen mogelijk zijn van de voorschriften in PGS15. Deze interpretatieverschillen werden ook in andere projecten gesignaleerd. Daarom zal begin 2014 een verdiepingscursus PGS15 voor een aantal toezichthouders georganiseerd worden en vervolgens een interne richtlijn opgesteld worden.
Met de uitvoering van het project is het inzicht in het milieucompartiment water onderdeel indirecte lozingen aanzienlijk vergroot. Het project loopt in 2014 en 2015 door.
Verder bleek dat de verschillende lastechnieken en de ontwikkelingen daarin om uitgebreidere kennis van de toezichthouders vragen dan waar ze over beschikten. Begin 2014 zal een lascursus worden gegeven waarin zowel de verschillende lasmethoden als de milieuaspecten ervan aan bod zullen komen.
4.18 Ketens In het Verbeterprogramma is aangegeven om in 2014 over de ketenaanpak een ambitieniveau voor te leggen. Ketenaanpak is een min of meer nieuwe taak die in de “package deal” is neergelegd bij de RUD. Deze afspraak wordt opnieuw bevestigd in het wetsvoorstel VTH dat in de maak is. Tegelijkertijd is er nog veel onduidelijkheid over wat er van de RUDS in de ketenaanpak verwacht wordt. In het basistaken pakket (BTP) van de RUD’s zijn voor ketengericht milieutoezicht de volgende stoffen opgenomen: afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, asbest, vuurwerk, bouwstoffen, grond, baggerspecie, meststoffen, dierlijke vetten, radioactief schroot, destructiemateriaal, explosieven voor civiel gebruik of andere gevaarlijk stoffen, voor zover het die activiteiten betreft. Het gaat hierbij om de ketengerichte activiteiten. Voor een deel van deze stoffen geldt dat de DCMR nu al betrokken is bij ketentoezicht. Voor andere stoffen geldt dat de DCMR er geen enkele betrokkenheid bij heeft, bijvoorbeeld omdat het Rijk bevoegd gezag is voor deze stoffen, zoals bij radioactief schroot.
Het project wordt in 2014 vervolgd. De bedrijven zullen onaangekondigd worden gecontroleerd. Met de brancheorganisaties FME en Metaalunie zal overlegd worden of samen met hen ingezet kan worden om de bedrijven, bijvoorbeeld via nieuwsbrieven, op het voorkomen van de vaak begane overtredingen te wijzen. Het plan is om in 2015 bij de bedrijven waar in 2013 en 2014 overtredingen geconstateerd zijn steekproeven uit te voeren om te zien of het gedrag in 2015 dan verbeterd is. Dit kan in de vorm van een kortdurende controle, waarbij meerdere bedrijven per dag door de toezichthouder worden bezocht.
4.17 Indirecte lozingen Met ingang van 22 december 2009 is door de komst van de Waterwet het onderdeel indirecte lozingen van bedrijven van de zogenoemde aangewezen categorieën het bevoegd gezag gewijzigd. De daadwerkelijke overdracht van deze taken van de waterbeheerders naar het bevoegd gezag Wet milieubeheer, en daarmee naar de DCMR, was per 1 januari 2012. Het betreft 245 bedrijven: 148 vergunningplichtige bedrijven en 107 meldingplichtige. Kennis en dossiers zijn overgedragen, afspraken zijn gemaakt met de participanten over de taakuitvoering en opleidingen voor de DCMRmedewerkers zijn verzorgd. Per branche zijn checklisten opgesteld om de actualiteit van de vergunning voor afvalwater te checken.
Om het genoemde ambitieniveau te formuleren is in 2013 het project ketenaanpak uitgevoerd. Geïnventariseerd is welke mogelijke onderwerpen in dit kader aandacht verdienen en wat de mogelijke rol is voor de DCMR. Momenteel wordt binnen de DCMR, al dan niet structureel of op basis van incidenten, aandacht besteed aan de volgende ketens: 1. grondstromen; 2. vuurwerk; 3. asbest; 4. gevaarlijke stoffen; 5. afval.
Tijdens de bedrijfsbezoeken in 2013 zijn naast het uitvoeren van de controles de volgende werkzaamheden verricht: • in kaart brengen van de hele afvalwatersituatie van het bedrijf. Hierbij worden alle afvalwaterstromen, lozingen, lozingspunten, de ligging van de riolering, de controlevoorzieningen en de zuiveringstechnische voorzieningen in kaart gebracht; • risico-evaluatie afvalwater; • toetsing aan de wettelijke bepalingen; • bemonstering van het afvalwater (provinciale bedrijven); • toetsing van de analyses aan de lozingsnormen.
Per keten is met behulp van een aantal betrokken DCMR medewerkers een quick scan ketenanalyse gemaakt. Hierbij zijn de risico’s per keten aangegeven en de ketenpartners zijn benoemd. Ook is met een aantal RUD’s binnen en buiten de regio gesproken over hun betrokkenheid bij diverse ketens. Het ministerie van IL&T heeft in het najaar met een aantal RUD’s overlegd over de uitvoering van de ketenaanpak. Landelijke regie blijkt wenselijk.
Bij 34 bedrijven zijn de controles uitgevoerd en is de afvalwatersituatie volledig in beeld gebracht. Bij zeven bedrijven zijn één of meerdere overtredingen geconstateerd.
- 28 -
Alle bedrijven met overtredingen zijn aangeschreven, waarna nacontroles zijn uitgevoerd. De bedrijven hebben de overtredingen inmiddels ongedaan gemaakt. Hiermee is de naleving, na aanschrijving en nacontrole, 100%.
4.19 Glastuinbouw Het project Glastuinbouw is een samenwerking met drie waterschappen, de Nederlandse warenautoriteit en de DCMR waar voor elkaar controles worden uitgevoerd. Het project is primair bedoeld om de toezichtlast voor bedrijven te verminderen, wat bereikt wordt door per bedrijf één gezamenlijke controle uit te voeren. In 2013 is een integrale checklist op basis van het Activiteitenbesluit, de Waterwet en regels voor voedsel en warenveiligheid opgesteld en is een gezamenlijke planning gemaakt. Aan de hand hiervan zijn 185 integrale controles uitgevoerd verdeeld over de handhavingpartners. Met deze 185 controles is in 2013 41% van het totale glastuinbouwbedrijvenbestand (per 1 januari 2013 bestaande uit ca. 450 bedrijven) op alle bovengenoemde relevante weten regelgeving gecontroleerd. De toezichtlast voor bedrijven is door het gezamenlijk optreden in het project gedaald met 33%. In plaats van tenminste drie controlemomenten per bedrijf, zijn gecombineerde controles uitgevoerd waarin integraal gecontroleerd is op de drie wettelijke kaders.
Tabel 17: glastuinbouw - nacontroles
Tabel 16: glastuinbouw - overtredingen Aantal overtredingen (%)
Afvalwater
21
Bodem
12
CFK’s
7
Gewasbeschermingsmiddelen
11
Kunstmeststoffen
7
Lucht
3
Registratie en rapportage
8
Stookinstallaties
21
Afvalstoffen
<1
Veiligheid
18
Aantal bedrijven met overtreding
Aantal nacontroles
Aantal overtreders na de nacontroles
185
57
57
0
Medio 2013 is een analyse van de branche uitgevoerd. Hieruit zijn onder andere de volgende aandachtspunten voor het project in 2014 naar voren gekomen: • De ondernemers zijn aangaande de verplichte registratie van de verbruiksgegevens bij het UO onvoldoende doordrongen van de ernst van de overtredingen. Zij zien het vooral als een administratieve zaak. Een groot percentage van de ondernemers leeft deze verplichting niet na. Het gaat dan vooral om het voor 1 mei indienen van de jaarregistratie van het voorgaande jaar. • Bij ondernemers is gebrek aan kennis van sommige regels. Het gaat dan vooral om regels over afvalwater, veiligheid, en lucht. • Communicatie zal meer gericht moeten worden op duidelijkheid voor de doelgroep, overtuigen van de doelgroep en vergroten van afschrikking.
Van de gecontroleerde bedrijven heeft 69% geen enkele overtreding en leeft daarmee de relevante regels na. Bij 56 bedrijven zijn overtredingen geconstateerd, ofwel 31% van de gecontroleerde bedrijven. In de onderstaande tabel staat het percentage geconstateerde overtredingen per thema weergegeven (dit is de momentopname naar aanleiding van het eerste bezoek).
Thema
Aantal controles
- 29 -
- 30 -
5.
Ontwikkelingen 2014 Aan één van de uitgangspunten is in het Uitvoeringsplan nog geen uitvoering gegeven. Dit betreft het uitgangspunt openbaarheid van informatie. Hiervoor komt de DCMR medio 2014 met een voorstel. Wel is gestart met het actief publiceren van CIN-meldingen op www.rijnmondveilig.nl.
Vergunningverlening, toezicht en handhaving door de DCMR zijn aan verandering onderhevig. Bijvoorbeeld door nieuwe landelijke wetgeving of nieuwe wetenschappelijke inzichten. Maar ook door beleidswijzigingen in het Rijnmondgebied, zoals het Verbeterprogramma. In juni 2013 heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid haar rapport uitgebracht naar aanleiding van de gebeurtenissen bij Odfjell in 2012. Dat rapport is aanleiding geweest om een aantal aanvullingen op het Verbeterprogramma aan te brengen. Het uitvoeringsplan voor 2014 is hierop gebaseerd. In de volgende paragraaf zijn de hoofdlijnen ervan beschreven.
5.1
Ad b. Een strategie voor preventief toezicht De komende jaren zal de uitvoering van in hoofdzaak het preventief toezicht nog meer op basis van de hoogste risico’s plaatsvinden en worden deze risico’s scherper, systematischer en transparanter in kaart gebracht. Daartoe heeft de DCMR een risicoanalyse model (RIAN) ontwikkeld op basis van categorieën van bedrijven. Elk van de 27.000 bedrijven in het Rijnmond gebied is voorzien van een risicoscore op alle onderscheiden thema’s veiligheid en milieu. Het niveau van toezicht wordt afgestemd op de risico’s die aan het bedrijf zijn verbonden: hoe hoger het risico op de thema’s, hoe hoger het toezichtniveau. De thema’s veiligheid en lucht wegen daarbij het zwaarst. Er worden vier niveaus van toezicht onderscheiden: 1. Jaarlijks toezicht, maatwerk per bedrijf. Dit niveau van toezicht is vooral van toepassing op BRZO en IPPC bedrijven. 2. Vierjaarlijks toezicht, vaak een aanpak per branche. Dit is bijvoorbeeld van toepassing op de tankstations. 3. Steekproef toezicht bij jaarlijks 5% van de branche. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij de branches droge bulk en akkerbouw. Dit wordt in het bijzonder toegepast om een vinger aan de pols te houden. 4. Geen preventief toezicht: alleen incident en klachtgestuurd repressief toezicht. Dit is van toepassing bij alle overige bedrijven Binnen de niveaus van toezicht wordt gedifferentieerd naar het gedrag van de bedrijven. Dat kan gaan om eerder naleefgedrag, maar ook om andere indicaties van minder gewenst gedrag zoals de staat van de veiligheidsvoorziening. Slechte nalevers krijgen te maken met een andere aanpak dan goede nalevers. Er wordt toezichtcapaciteit ingepland om bij slechte nalevers extra controles uit te voeren. De aanpak van slechte nalevers is maatwerk.
Uitvoeringsplan Toezicht en handhaving 2014 - 2017 Effectief en Slagvaardig
Op basis van de wettelijke kwaliteitseisen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit Omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling Omgevingsrecht (Mor), hebben de participanten beleidsplannen opgesteld die richtinggevend zijn voor de uitvoering van VTH-taken door de DCMR. Het Uitvoeringsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving 2014 - 2017 Effectief en Slagvaardig beschrijft de werkwijze van de DCMR voor de VTH taken. In het Uitvoeringsplan is het volgende kader voor de uitvoering van de VTH-taken vastgelegd: a. zes uitgangspunten die leidend zijn voor de inrichting van de VTH taken; b. een strategie voor preventief toezicht met als elementen: risicosturing, prioriteit voor lucht en veiligheid en vier onderscheiden toezichtsniveaus; c. een risicogestuurde en gesystematiseerde aanpak van de actualisatie van de vergunningen, met aandacht voor de verbinding met handhaving; d. uitvoering van een pilot voor het geconsolideerd vastleggen van vergunningen van bedrijven (in afstemming met de andere omgevingsdiensten van Zuid-Holland). Ad a. Zes uitgangspunten Het Uitvoeringsplan VTH 2014-2017 is gebaseerd op zes uitgangspunten conform het Verbeterprogramma VTH: 1. Verantwoordelijkheid en vertrouwen : Veiligheid en milieu is primair de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Vertrouwen moet verdiend worden. 2. Actuele vergunningen: vergunningen van bedrijven moeten actueel en handhaafbaar zijn. 3. Risicogestuurd toezicht: toezicht vindt risicogestuurd plaats. 4. Aard en inzet toezicht: er wordt een mix van toezichtinstrumenten ingezet. 5. Consequente en voortvarende handhaving: er volgt altijd een passende interventie bij iedere bevinding door strikte toepassing van de vastgestelde sanctiestrategie. 6. Openbaarheid informatie: de bevolking wordt door de DCMR in begrijpelijke taal geïnformeerd over de uitvoering van VTH-taken.
De keuze van het toezichtinstrumentarium wordt afgestemd op de groep bedrijven waarop het toezicht gericht is. Er wordt geleerd van het effect van in eerdere jaren ingezet instrumentarium en er kunnen ook vernieuwende of alternatieve instrumenten worden ingezet (bijvoorbeeld onderzoek naar de veiligheidscultuur of opname van voorschriften in de exploitatievergunning in het geval van horeca bedrijven). Ad c. Actualisatie van de vergunningen, met aandacht voor de verbinding met handhaving Op basis van een jaarlijkse toets van het gehele vergunningenbestand wordt een actualisatieprogramma opgesteld. Voor elk jaar wordt daarmee bepaald welke vergunningen worden geactualiseerd. Indien nodig worden prioriteiten gesteld waarbij de mogelijke veiligheidsrisico’s en milieueffecten, bestuurlijke afbreukrisico’s, maatschappelijke en economische belangen een rol spelen. - 31 -
Sanctiestrategie De participanten van de DCMR hebben vrijwel allemaal de sanctiestrategie milieuovertredingen vastgesteld. Zij, die dat nog niet hebben gedaan, hebben verklaard de sanctiestrategie in 2014 te zullen vaststellen. Deze sanctiestrategie wordt door de DCMR de komende jaren consequent toegepast. Dit betekent dat conform de sanctiestrategie een passende handhavingsactie wordt ingezet naar aanleiding van een overtreding. De handhavingsacties (aanschrijving, bestuursrechtelijke/strafrechtelijke sanctie, nacontrole) worden voortvarend opgepakt en binnen de termijnen afgehandeld. Binnen de grenzen van de wet (proportionaliteit) worden die sancties opgelegd die zo effectief mogelijk zijn om de overtreding te beëindigen of herhaling te voorkomen. Dit kan betekenen dat er hoge dwangsommen worden opgelegd, overgegaan wordt tot het opleggen van bestuursdwang waar de situatie daarom vraagt en in voorkomende gevallen zelfs het (gedeeltelijk) intrekken van een vergunning wordt overwogen. Om te bewaken dat de sanctiestrategie consequent en voortvarend wordt toegepast worden periodiek interne reviews uitgevoerd op het gebruik van de strategie om te garanderen dat deze methode ook beklijft.
De aansluiting tussen vergunningverlening en handhaving wordt verbeterd: aan de voorkant worden ervaringen van toezicht en handhaving beter benut door het opstellen van startnotities waarin vergunningverlener en toezichthouder gezamenlijk en op hoofdlijnen vastleggen wat de belangrijkste aandachtspunten zijn rekening houdend met klachten en overtredingen. In de startnotitie wordt ook expliciet aandacht besteed aan de ruimtelijke kaders. Het overdrachtsmoment van de vergunning naar het toezicht is vastgelegd door het plannen van een opleveringscontrole. Het meenemen van ervaringen van toezicht en handhaving kan er bijvoorbeeld toe leiden dat er in plaats van doelvoorschriften zogenaamde maatregelvoorschriften worden opgelegd, omdat eerder is gebleken dat de doelvoorschriften onvoldoende werden opgevolgd. Ad d. Een pilot voor het geconsolideerd vastleggen van vergunningen Het OvV rapport beveelt aan om te komen tot een geconsolideerd overzicht van vigerende vergunningen per BRZO-bedrijf, om ervoor te zorgen dat op elk moment alle verplichtingen van een bedrijf inzichtelijk zijn en te voorkomen dat door aanpassingen van de vergunningvoorschriften een onoverzichtelijk geheel ontstaat voor het bedrijf en toezichthouders. Daarom wordt een pilot uitgevoerd waarin de vraag wordt beantwoord in welke vorm en onder welke condities deze aanbeveling kan worden uitgevoerd voor alle relevante vergunningplichtige bedrijven.
- 32 -
6.
Bijlage
Bijlage 1 Aantallen bedrijven Voor 52% van de bedrijven in het Rijnmondgebied die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, zijn de regiogemeenten het bevoegd gezag, voor 47% is dat de gemeente Rotterdam en voor 1% de provincie.
Burgemeester en wethouders van de gemeenten zijn het wettelijk bevoegd gezag voor de gemeentelijke VTH-taken, Gedeputeerde staten zijn dat voor de provinciale taken. De bevoegde gezagen hebben de uitvoering van de taken aan de DCMR overgedragen. In 2013 voerde de DCMR deze taken uit voor zestien gemeenten en de provincie Zuid-Holland.
Van de ruim 27.000 bedrijven zijn er 816 vergunningplichtig, 3% van het totale DCMR-bedrijvenbestand. Alle andere bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit (zie tekstkader 1) en moeten voldoen aan de algemene regels van dit besluit. Onder dit besluit zijn bijna 9.000 van deze bedrijven nietmeldingplichtig, omdat ze niet of slechts in zeer geringe mate schadelijk voor het milieu zijn. Het gaat om bijvoorbeeld banken, huisartsen en peuterspeelzalen. De bijna 18.000 meldingplichtige bedrijven kunnen het milieu mogelijk schade berokkenen en moeten daarom hun bedrijfsactiviteiten melden bij de DCMR.
In 2013 vielen ruim 27.000 bedrijven in het Rijnmondgebied onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. In voorgaande jaren waren dat er iets meer dan 25.000. De toename is het gevolg van de toetreding van GoereeOverÀakkee tot de gemeenschappelijke regeling van de DCMR. De provincie is bevoegd gezag voor vooral de bedrijven in de zwaardere milieucategorieën. Dit zijn doorgaans de vergunningplichtige bedrijven.
Door het overgaan van vergunningplichtige bedrijven naar meldingplichtig onder het Activiteitenbesluit (zie tekstkader 1) en door toetreding van de gemeente Goeree-OverÀakkee tot de gemeenschappelijke regeling van de DCMR in 2013-nam het aantal niet-meldingplichtige bedrijven met ruim 7% toe ten opzichte van 2012; het aantal meldingplichtige bedrijven nam toe met 8%. Het aantal vergunningplichtige bedrijven nam in lichte mate af.
Tabel 18: Aantallen bedrijven in DCMR-gebied Bevoegd gezag Vergunningplichtig Meldingplichtig Niet-meldingplichtig Totaal
Totaal 2013
Totaal 2012
Totaal 2011
816
830
1.000
17.924
16.558
16.410
8.741
8.164
7.929
27.481
25.552
25.339
- 33 -
Het Activiteitenbesluit De ontwikkeling van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling vindt plaats in het kader van het project “Modernisering algemene regels” binnen het meerjarenprogramma “Herijking VROM-regelgeving”. Het project is het opgesplitst in twee fasen. Eerste fase Op 1 januari 2008 hebben twaalf algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) plaatsgemaakt voor één nieuwe algemene maatregel van bestuur: het “Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer” (nu: “Activiteitenbesluit milieubeheer”). Tevens is het merendeel van de metalectrobedrijven van vergunningplichtig naar meldingplichtig onder het Activiteitenbesluit overgegaan. Tweede fase In 2008 is het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM en VenW) gestart met de tweede fase van de modernisering van de algemene regels. Doel van deze tweede fase was om nog meer vergunningplichtige inrichtingen onder het Activiteitenbesluit te brengen. Op basis van onderzoek en overleg zijn bedrijfstakken en activiteiten geselecteerd die onder het Activiteitenbesluit kunnen worden gebracht. Op 1 januari 2010 zijn de volgende bedrijfstakken onder het Activiteitenbesluit gebracht: • laboratoria en praktijkruimten; • natuursteenbewerkende industrie; • mechanische textielverwerking bij relatief kleine bedrijven; • vellen-offsetdrukkerijen; • traditionele schietverenigingen; • humane crematoria; • koude vleesverwerking (uitsnijden van vlees en pluimvee en verpakken van vleeswaren op industriële schaal); • recreatieve visvijvers. Per 1 januari 2011 vallen de (sectoren met) afvalgerelateerde activiteiten geheel of gedeeltelijk onder het Activiteitenbesluit: • sectoren die producten repareren of anderszins geschikt maken voor hergebruik (bijvoorbeeld kringloopwinkels); • bedrijven die in hun eigen productieproces afvalstoffen inzetten in plaats van grondstoffen; • autodemontagebedrijven; • recyclingbedrijven (metaal, kunststof en overige); • rioolwaterzuiveringsinstallaties; • milieustraten, KCA-depots, gemeentewerven; • bunkerstations voor de binnenvaart; • opslag van bouwstoffen, grond en baggerspecie zonder behandeling; • opslag van teruggenomen afvalstoffen; • opslaan van afvalstoffen van eigen werkzaamheden buiten de inrichting; • bedrijven waarin genoemde activiteiten worden gecombineerd. Gelijktijdig met de tweede tranche is in het Besluit omgevingsrecht geregeld dat bedrijven voor een aantal activiteiten, die in het Activiteitenbesluit zijn geregeld, een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets nodig hebben voordat ze kunnen starten. De provincie blijft tijdelijk nog bevoegd gezag voor afvalbedrijven, die voor de inwerkingtreding van de Wabo onder provinciaal bevoegd gezag vielen en type B zijn geworden onder het Activiteitenbesluit. Met ingang van 1 januari 2013 zijn onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht: • rubber- en kunststofverwerking (uitgezonderd het schuimen of expanderen met bepaalde blaasmiddelen); • industrieel vervaardigen van voedingsmiddelen (uitgezonderd diervoederindustrie en bedrijven met een productie boven de IPPC-grens; • schietinrichtingen (binnenschietbanen en paintball); • betonindustrie (betonmortel- en betonproductenindustrie); • gra¿sche industrie (rotatieoffset, Àexodruk en verpakkingsdiepdruk); • onderhoudsplaatsen voor trams, metro en treinen (spoorwegemplacementen blijven vergunningplichtig). Daarnaast is het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (Bems) opgenomen in het Activiteitenbesluit en is de vergunningplicht voor het verstoken van bepaalde brandstoffen in een stookinstallatie opgeheven. Hierdoor is de vergunningplicht voor onder andere houtgestookte stookinstallaties vervallen. Agrarische activiteiten zijn in het Activiteitenbesluit opgenomen, evenals de Implementatie Richtlijn industriële emissies (RIE) (grote industriële bedrijven).
- 34 -
DCMRMilieudienst Rijnmond Parallelweg 1 Postbus 843 3100 AV Schiedam T 010 - 246 80 00 E
[email protected] I www.dcmr.nl Twitter: @MilieuRijnmond