onbewaakte kopie
Protocollenboek Voorbehouden en Risicovolle en Overige handelingen Hoofdstuk Puncties
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 1
Inhoudsopgave Hielprik............................................................................................................................................................... 1 Bloedglucosewaarden bepalen ......................................................................................................................... 4 Cholesterolwaarden meten................................................................................................................................ 7 INR bepalen met een zelfmeetapparaat............................................................................................................ 9 Ascitespunctie.................................................................................................................................................. 11 Venapunctie voor bloedafname....................................................................................................................... 16 Bloedglucosemeters ........................................................................................................................................ 18 Prikpennen....................................................................................................................................................... 20 Meterbeschrijving: Accutrend GC.................................................................................................................... 22 Meterbeschrijving: Precision Xceed ................................................................................................................ 24 Meterbeschrijving Securject Pro...................................................................................................................... 26
© Vilans 17-12-2011
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 1
Hielprik Inleiding In Nederland worden alle pasgeboren kinderen onderzocht op verschillende aandoeningen door middel van een hielprik. Doel van het onderzoek is om aandoeningen tijdig op te sporen en om de kans op succesvolle behandeling te vergroten en de kans op gezondheidsschade bij het kind te voorkomen. Het gaat om: een aandoening van de schildklier; een aandoening van de bijnier; een bloedziekte (sikkelcelziekte); een aantal stofwisselingsziekten. De meeste daarvan zijn erfelijk, maar komen niet vaak voor. Als uit de screening blijkt dat een kind een aandoening heeft, betekent dit meestal dat de ouders drager zijn van die aandoening. Dragers hebben de aandoening zelf niet. Maar dragerschap kan wel gevolgen hebben voor een eventuele volgende zwangerschap. De aandoeningen zijn beschreven voor professionals op de website van het RIVM 1 : www.rivm.nl/pns/hielprik. De aandoeningen zijn niet te genezen, maar wel goed te behandelen, bijvoorbeeld met medicijnen of een dieet. Deelname aan het onderzoek is vrijwillig, maar zeer wenselijk in het belang van het kind.
Screening
1 © Vilans 15-02-2011
Op landelijk niveau wordt de hielprikscreening gecoördineerd door de RIVM in opdracht van het ministerie van VWS. De kantoren van het RIVM (voorheen entadministraties) zijn verantwoordelijk voor de regionale uitvoering van de screening. De RIVM-kantoren sturen de hielpriksets naar de uitvoerders van de hielprik. De verloskundige hulpverlener licht de zwangere in over de hielprikscreening en reikt de folder ‘Hielprik bij pasgeborene’ uit. De uitvoerder van de hielprik is verantwoordelijk voor de tijdige en juiste wijze van uitvoering van de hielprik en het zo spoedig mogelijk verzenden van het bloedmonster in de antwoordenvelop (dezelfde dag, rekening houdend met de buslichting). Bij zeer warm weer dient de envelop bij voorkeur vlak voor de buslichting gedaan te worden. Blootstelling aan hoge temperaturen kan het bloedmonster onbruikbaar maken. De hielprik dient te worden verricht binnen 72 tot 168 uur na de geboorte, maar bij voorkeur zo snel mogelijk. In geval van een gelijktijdige screening van de hielprik en screening van het gehoor vindt deze vanaf 96 uur na de geboorte plaats. Voor het verrichten van de screening zijn setjes ontwikkeld waarin alle materialen zitten die nodig zijn voor een goede uitvoering: – een buitenenvelop waarop de persoonsgegevens van het kind en de datum van het verrichten van de hielprik moeten worden vermeld; – materiaal voor afname van de hielprik (een steriele prikker en een pleister); – een aanvraagformulier in tweevoud waaraan een filtreerpapierstrook is gehecht. RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Centrum voor bevolkingsonderzoek Achtergrondinformatie Hielprik: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 2
– een antwoordenvelop voor ongefrankeerde verzending van het aanvraagformulier met het bloedmonster naar het betreffende screeningslaboratorium. De buitenenvelop, het aanvraagformulier en de filtreerstrook zijn voorzien van een identiek nummer, het zogenaamde setnummer. Dit setnummer is van belang bij de administratieve afhandeling bij de kantoren van het RIVM en de screeningslaboratoria. Om fouten te voorkomen dienen de formulieren ingevuld te worden in aanwezigheid van de ouders, wanneer dit maar enigszins mogelijk is.
Het aanvraagformulier dient met balpen volledig te worden ingevuld. Op de filtreerstrook wordt het bloed verzameld. Het aanvraagformulier en de filtreerstrook mogen niet van elkaar worden gescheiden.
Na het verrichten van de hielprik wordt deze envelop gedurende 3 maanden door de ouders bewaard. Mocht worden betwijfeld of de hielprik is verricht dan toont de envelop dat deze wel werd uitgevoerd.
De bloedmonsters gaan naar het laboratorium voor onderzoek. Als de uitslag goed is, krijgt de ouder van het kind geen bericht.
De hielprik moet zo spoedig mogelijk worden herhaald in geval van onvoldoende vulling of te vroege afname. Dan kan namelijk het onderzoek niet (volledig) worden uitgevoerd. Dit wordt een herhaalde eerste hielprik genoemd.
Een tweede hielprik is nodig ingeval de uitslag dubieus is. Deze hielprik wordt zo spoedig mogelijk afgenomen, behalve bij verdenking op AGS (Adreno Genitaal Syndroom). Hierbij is het tijdstip van afname afhankelijk van de zwangerschapsduur: – 33 weken of meer : Op dag 7 - 9 na de eerste hielprik – Minder dan 33 weken : Op dag 14 -16 na de eerste hielprik
Bij een afwijkende uitslag verwijst de medisch adviseur van het RIVM- kantoor de ouders naar de huisarts.
Afnemen van de hielprik
De hielprik wordt verricht aan de voetzoolzijde van de hiel, langs de binnen en buitenzijde.
Alleen in het donkere gedeelte van de hiel mag geprikt worden
Om de doorbloeding te bevorderen kan de hiel worden verwarmd met behulp van een warm washandje van ca. 38°C (pas op voor verbranding van de huid! Warm het washandje niet in een magnetron). Droog het voetje met een schone handdoek. Het is van belang dat de uitvoerder van de hielprik zelf warme handen heeft, aangezien de openstaande vaatjes in het hieltje dichtklappen bij aanraking door koude handen.
Als de hielprik buiten het ziekenhuis plaatsvindt dan is ontsmetting van de hiel niet nodig.
Handschoenen worden gedragen in verband met het risico van bloedcontact.
© Vilans 15-02-2011
Achtergrondinformatie Hielprik: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 3
De prik wordt verricht met de bijgeleverde prikker (QuikHeel™ lancet). Het gebruik van bloeddoorstroming bevorderende of pijnstillende pasta’s of zalf om druppelvorming te vergemakkelijken is niet toegestaan vanwege mogelijke invloeden op de laboratoriumanalyse. De QuikHeel™ lancet wordt loodrecht op de hiel geplaatst, waarbij rekening wordt gehouden met de richting van de massage (stuwing), zodat de incisie (het sneetje) zich opent. Voorkom overmatige stuwing. De pijlen geven de massagerichting aan.
Het afnemen van het monster dient nauwkeurig uitgevoerd te worden. De rondjes op het filtreerpapier dienen volledig gevuld te worden. Zowel aan voor- en achterzijde dienen de rondjes even groot te zijn. Bijvullen is niet toegestaan, geen ‘bloed over bloed’. Dit kan namelijk leiden tot onjuiste uitslagen. Het is wel toegestaan bloed op te vangen naast de gemarkeerde rondjes.
Laat het bloedmonster aan de lucht drogen. Gebruik hierbij geen warmtebronnen zoals verwarming, magnetron/oven of föhn.
Bronnen RIVM- centrum voor bevolkingsonderzoek. Draaiboek neonatale hielprikscreening. 6e uitgave dec. 2007 (augustus 2008). www.rivm.nl/pns/hielprik.
© Vilans 15-02-2011
Achtergrondinformatie Hielprik: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 4
Bloedglucosewaarden meten Inleiding Om de bloedglucosewaarde te meten, wordt een druppel bloed (capillair volbloed) uit de vinger op een teststrip opgevangen of opgezogen. Met een bloedglucosemeter wordt de bloedglucosewaarde gemeten. Ook bloed uit een ader (veneus plasma) kan gebruikt worden om de bloedglucosewaarde te meten. Dit gebeurt in het laboratorium.
Indicaties Het meten van de bloedglucosewaarde is belangrijk voor de behandeling van cliënten met diabetes. De hoogte van de bloedglucosewaarde geeft informatie over hoe de cliënt reageert op de behandeling, op het dieet en op lichamelijke activiteit. Daarnaast helpt het controleren en registreren van de bloedglucosewaarde het tijdig zien aankomen of voorkomen van hypo- en hyperglykemie 1 Het meten van de bloedglucosewaarde wordt ook gedaan om de diagnose diabetes mellitus vast te stellen. Mensen met diabetes mellitus leren over het algemeen zelf de bloedglucose te meten (zelfcontrole). Bij voldoende inzicht en kennis van de cliënt over de diabetes biedt zelfcontrole bovendien de mogelijkheid om de bloedglucose zelf bij te sturen (zelfregulatie).
De bloedglucosecurve Een curve bestaat uit een reeks van bloedglucosewaarden die op verschillende vaste momenten op de dag worden gemeten. De tijdstippen waarop dit gebeurt worden in overleg met de arts en de cliënt vastgesteld. Hieronder staan voorbeelden van een 4- en een 8-puntcurve. Nuchtere bloedglucosewaarde Een nuchtere glucosewaarde wordt gemeten wanneer de cliënt ten minste 8 uur niet gegeten heeft 2 . Vierpuntscurve Een vierpuntscurve is opgebouwd uit een nuchtere waarde direct na het opstaan, vervolgens de waarde vóór het middagmaal, de waarde vóór de avondmaaltijd en de waarde vóór het naar bed gaan. Achtpuntscurve Een achtpuntscurve is de hiervoor beschreven vierpuntscurve, aangevuld met drie waarden steeds 1,5 tot 2 uur ná iedere maaltijd en een nachtwaarde omstreeks drie uur ‘s nachts. Als van de nachtelijke bepaling wordt afgezien spreken we van een zevenpuntscurve.
© Vilans 09-12-2011
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden bepalen: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 5
Afnemen van bloed Capillair volbloed bloed wordt bij volwassenen afgenomen uit de vinger. De geschikte vingers om in te prikken zijn voor volwassenen de ring- en middelvingers en pinken. De wijsvinger en de duim worden meestal ontzien omdat deze het meest gebruikt worden en gevoeliger zijn. De zijkant van de vingertop is het minst pijnlijk, aangezien daar minder (tast)zenuwen zitten. Bij baby’s wordt bij voorkeur in de zijkanten van de hiel geprikt. Bij hoge uitzondering in de oorlel (is lastiger). Het ligt aan de grootte van het kind, maar pas vanaf een leeftijd van 6-12 maanden wordt de vinger als prikplaats gebruikt 3 . Aandachtspunten In een brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg worden belangrijke aandachtspunten genoemd bij het meten van de bloedglucosewaarden via capillair bloed 4 :
De inspectie benadrukt dat om te voorkomen dat uitslagen onjuist zijn, de hulpverlener vóór het prikken de handen goed moet wassen of desinfecteren met handalcohol. De cliënt dient de prikplaats goed te reinigen met (bij voorkeur warm) water. Desinfectie van de vinger is niet noodzakelijk als de handen goed gewassen worden met water. Als de vinger goed droog is dient na het prikken de eerste bloeddruppel te worden weggeveegd 5 . Op deze manier wordt beïnvloeding van het testresultaat door vuil of achtergebleven desinfectans voorkomen. De Inspectie geeft ook aan dat een bloedglucosemeting alleen mag worden verricht uit een bloeddruppel die eenvoudig en zonder stuwen is verkregen (het “melken” van de vinger). Dit omdat dan naast bloed ook ander vocht in de druppel terechtkomt en het testresultaat beïnvloedt. Ook wordt in de brief vermeld dat het testveld direct goed gevuld dient te zijn met bloed. Als er onvoldoende bloed op het testveld is gekomen, mag er niet bijgevuld worden. De test moet in dat geval worden herhaald met een nieuwe teststrook.
Bloed uit de vinger of de ader (volbloed of plasma) 6 Bloedglucosewaarden kunnen gemeten worden in volbloed of in plasma. Bij het meten in plasma zijn de bloedglucosewaarden iets hoger dan bij het meten in volbloed (zie afbeelding 1 en 2). Het is daarom van belang alleen bloedglucosewaarden te vergelijken die op dezelfde wijze zijn gemeten. Bloedglucosewaarden die met de vingerprik (volbloed) zijn gemeten zijn geschikt om een behandeling te evalueren. Ze zijn vanwege de afwijkende waarden niet geschikt om de diagnose diabetes mellitus te stellen.
Verschillen tussen bloedglucosemeters De draagbare bloedglucosemeters, waar bloed meestal verkregen wordt door middel van een vingerprik, zijn gekalibreerd op bepaling van de glucosewaarde in capillair volbloed (volbloed gekalibreerd) of de waarde wordt omgerekend in plasma (plasma gekalibreerd). Hoe de kalibratie is afgesteld staat vermeld in de bijsluiter die door de fabrikant wordt meegeleverd. Laboratoria meten de bloedglucosewaarde in veneus plasma. Op plasma gekalibreerde teststrips staat een internationaal symbool dat staat voor plasmakalibratie. Zie plaatje. © Vilans 09-12-2011
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden bepalen: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 6
Bloedglucosewaarden In tabel 1 staan de bloedglucosewaarden die als richtlijn dienen bij het vaststellen of een cliënt diabetes mellitus heeft2 Als een bloedglucosewaarde daar op wijst, wordt een aantal dagen erna opnieuw gecontroleerd om tot een definitieve diagnose te komen. Tabel 1: Waarden voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus en gestoord nuchtere glucose. Evaluatie
Capillair volbloed
Veneus plasma
Normaal
glucose nuchter glucose niet nuchter
< 5,6 mmol/l < 7,8 mmol/l
< 6,1 mmol/l < 7,8 mmol/l
Gestoord
glucose nuchter
≥ 5,6 en ≤ 6,0 mmol/l
≥ 6,1 en ≤ 6,9 mmol/l
Diabetes mellitus
glucose nuchter glucose niet nuchter
> 6,0 mmol/l > 11,0 mmol/l
> 6,9 mmol/l > 11,0 mmol/l
Een doel van de behandeling van cliënten met diabetes mellitus is dat de bloedglucosewaarden binnen bepaalde grenzen blijven. Deze streefwaarden staan in tabel 22. Tabel 2: Streefwaarden van de bloedglucose voor cliënten met diabetes mellitus. nuchter glucose (mmol/l) glucose 2 uur na de maaltijd (mmol/l) 1 2 3 4 5 6
© Vilans 09-12-2011
Capillair volbloed
Veneus plasma
4-7 mmol/l <9 mmol/l
4,5-8 mmol/l <9 mmol/l
De kunst van het bloedglucose meten, Medisch Contact, april 2010. NHG Standaard Diabetes mellitus type 2, 2006. A. Geluk; kinder diabetesverpleegkundige UMCG Groningen, 2009. Brief Inspectie voor de Volksgezondheid; Point-of-Care bloedglucosemeters, april en juli 2008. De inspectie wijkt hier af van het advies van de EADV (2004). EADV en inspectie zijn hierover nog in overleg. EADV zal in november 2011 met een nieuwe richtlijn komen. ST Houweling; artikel DiabetesSpecialist, maart 2006, jaargang 5, nummer 18; Draagbare glucosemeter niet geschikt voor stellen diagnose diabetes.
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden bepalen: 3 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 7
Cholesterolwaarden meten Inleiding Een verhoogd cholesterolgehalte is één van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Het meten van de cholesterolwaarde is daarom vooral voor risicogroepen van belang. Om de cholesterolwaarde in het bloed te meten, wordt een druppel bloed uit de vinger op een teststrip opgevangen of opgezogen. De teststrip wordt afgelezen door een meter of het testveld wordt vergeleken met een kleurenschaal.
Wat is cholesterol? Cholesterol is een vetachtige, niet in water oplosbare stof, die in het lichaam onder andere als bouwstof wordt gebruikt. Tevens speelt cholesterol een rol bij de productie van hormonen en bij de spijsvertering. Cholesterol zit veel in dierlijke en plantaardige voedingsproducten; maar wordt eveneens gemaakt door het lichaam, met name in de lever. Een teveel aan cholesterol in het bloed is slecht voor de gezondheid. Cholesterol kan zich ophopen aan de binnenzijde van de vaatwanden waardoor deze kunnen vernauwen of dichtslibben. Hierdoor kunnen uiteindelijk hart- en vaatziekten ontstaan zoals een hartinfarct, een beroerte, etalagebenen. Er wordt gesproken over twee soorten cholesterol: de ‘goede’ en de ‘slechte’ cholesterol. De ‘goede’ cholesterol oftewel HDL-cholesterol verwijdert het teveel aan cholesterol uit het bloed en van de vaatwanden. De ‘slechte’ cholesterol oftewel LDL-cholesterol kan zich vasthechten aan de binnenkant van de vaatwanden waardoor hart- en vaatziekten kunnen ontstaan.
Waarom testen op cholesterol? Een verhoogd cholesterolgehalte van het bloed geeft in eerste instantie geen klachten. Omdat een verhoogd cholesterol een belangrijke risicofactor is voor hart- en vaatziekten is het van belang om de waarde in de gaten te houden. Het cholesterolgehalte in het bloed kan te hoog worden door het eten van te veel onverzadigde vetten. Het kan ook verhoogd raken ten gevolge van diabetes mellitus, overgewicht en door een erfelijke aanleg (familiaire hypercholesterolemie). Het cholesterolgehalte kan laag gehouden worden door goed op de voeding te letten (vooral eten van minder verzadigde vetten), meer te bewegen en niet te roken. Indien dit niet voldoende is om het cholesterolgehalte laag te houden, zijn er medicijnen die het cholesterolgehalte kunnen verlagen. Deze kunnen worden voorgeschreven door een huisarts of specialist. Het is voor iedereen verstandig om op de hoogte te zijn van het cholesterolgehalte in het bloed, maar vooral voor mensen met: diabetes mellitus; een hoge bloeddruk; een erfelijke aanleg voor een te hoog cholesterolgehalte. Of en hoe vaak gecontroleerd moet worden, hangt af van de aanwezige risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Als cholesterolverlagende medicijnen worden gebruikt, wordt vooral het LDL-cholesterol na enkele weken tot een paar maanden gecontroleerd. Daarna wordt jaarlijks gecontroleerd waarbij naar alle risicofactoren wordt gekeken. © Vilans 09-12-2011
Achtergrondinformatie Cholesterolwaarden meten: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 8
Cholesterolwaarden De hoogte van de cholesterolwaarde wordt uitgedrukt in miligram per deciliter (mg/dl) en/of milliml per liter (mmol/l). Als men de hoeveelheid cholesterol van mg/dl wil omrekenen naar mmol/l dient het door 38,6 gedeeld te worden. Of de waarden van het cholesterolgehalte normaal zijn of te hoog wordt niet alleen gemeten door de hoogte van het getal maar ook door de aanwezigheid van hart- en vaatziekten en risicofactoren, zoals bijv. roken, hoge bloeddruk of suikerziekte. Zo zal een LDLcholesterolgehalte van 3,5 mmol/l ideaal zijn voor een persoon zonder hart- en vaatziekten maar te hoog voor een persoon met hart- vaatziekten en suikerziekte. Een duidelijk overzicht van de richtlijnen voor normaalwaarden van totaal cholesterol, HDL-cholesterol, LDL-cholesterol en triglyceriden is te vinden op website www.bloedlink.nl.
Prikplaatsen De geschikte vingers om te prikken zijn de ring- en middelvingers en pinken. In de wijsvinger en de duim wordt meestal niet geprikt omdat deze het meest gebruikt worden en dus gevoeliger zijn. De zijkant van de vingertop is het minst pijnlijk, aangezien daar minder (tast)zenuwen zitten. Voor het prikken van cholesterol is het van belang om de handen goed te wassen. De eerste druppel dient te worden weggeveegd. Vervolgens dient een tweede druppel geproduceerd te worden; er moet sprake zijn van een ‘liggende of hangende druppel’. Zo nodig wordt de productie gestimuleerd door de vinger vanuit de basis naar de top te stuwen. De druppel mag echter niet met te veel kracht uit de prikplaats gestuwd worden omdat dan naast bloed ook ander vocht in de druppel terechtkomt. Desinfectie van de vinger vóór het aanprikken is niet noodzakelijk.
Bloedprikapparaten Voor het aanprikken van een bloeddruppel zijn verschillende apparaatjes beschikbaar. Deze bieden de mogelijkheid om dieper of ondieper te prikken, afhankelijk van de huiddikte van de patiënt. Voor iedere prik dient een nieuw lancetje gebruikt te worden. Deze lancetjes moeten na gebruik altijd zorgvuldig in een naaldenbeker gedeponeerd worden. De gebruikte teststrips worden eveneens na gebruik in de naaldenbeker gedaan omdat er bloed op zit. Bron: www.cholesterol.nl.
© Vilans 09-12-2011
Achtergrondinformatie Cholesterolwaarden meten: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 9
INR meten met een zelfmeetapparaat De stollingstijd van het bloed kan gemeten worden met een zelfmeetapparaat. Uitleg over stollingstijd, zelfmeetapparaten en de rol van trombosediensten.
De stollingstijd (INR) De meest gangbare meeteenheid voor de stollingstijd is INR (International Normalized Ratio). Deze geeft de snelheid weer waarmee het bloed stolt. Het gebruik van antistollingsmedicijnen beïnvloedt de snelheid waarmee het bloed stolt. Met antistollingsmedicijnen beoogt men de stolbaarheid van het bloed binnen bepaalde grenzen te houden. Doel is de risico’s van het ontstaan van stollingen in het bloed (zonder dat daar een verwonding aan voorafgaat) tot een minimum te beperken. Tegelijkertijd probeert men het risico van bloeding door een te geringe stolbaarheid (hoge INR) te vermijden. Een INR van 1.0 is de normale waarde voor mensen die geen antistollingsmedicijnen gebruiken. Afhankelijk van het soort aandoening waarvoor de cliënt antistollingsmedicijnen slikt wordt gestreefd naar een INR tussen de 2.0 en de 4.0¹. De arts bepaalt binnen welk streefgebied de waarde van de cliënt moet vallen.
Stollingstijd meten met zelfmeetapparaat Op dit moment is zelfmeetapparatuur zo betrouwbaar en zo eenvoudig te bedienen, dat deze op steeds grotere schaal uitgegeven wordt aan cliënten die daarmee hun eigen metingen doen1. Het voordeel van (zelf)meetapparaten is dat cliënten niet meer naar de trombosedienst toe hoeven voor het afnemen van bloed. Voorbeelden van zelfmeetapparaten zijn de Coaguchek XS© en de INRatio 2 Werking van een zelfmeetapparaat Er wordt een druppel bloed op een teststrip aangebracht. Op de teststrip bevinden zich een aantal chemicaliën die zich vermengen met de druppel opgebracht bloed. Door de chemicaliën wordt een versnelde stolling teweeggebracht en het stollingsproduct zorgt voor een elektrochemisch signaal welke door het instrument gemeten wordt. Dit is het moment waarop het apparaat de tijdtelling stopzet en de INR berekent. Na de meting wordt het resultaat automatisch in het geheugen opgeslagen. Het is ook mogelijk de INR streefwaarden van de cliënt vast te leggen in het geheugen. Leren meten met een zelfmeetapparaat Trombosediensten geven zelfmeetapparaten in bruikleen. Zij instrueren cliënten een juiste afnametechniek en het op de juiste wijze omgaan met het meetapparaat. Wanneer cliënten de afnametechniek beheersen, leren ze om de antistollingsmedicijnen zelf te doseren. Ter controle van het apparaat, de doseringen en de wijze van prikken wordt de cliënt 1 keer per 3 - 5 maanden terugverwacht op de trombosedienst².
© Vilans 09-12-2011
Achtergrondinformatie INR bepalen met een zelfmeetapparaat: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 10
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
INR meten met de CoaguChek-XS©4
De CoaguChek-XS© werkt op batterijen. Om energie te sparen schakelt de CoaguChek-XS©meter zichzelf na 3 minuten uit als er binnen deze tijd geen toets is ingedrukt of er geen nieuwe teststrook is geplaatst. Bij het vervangen van de batterijen moeten de nieuwe batterijen binnen een 1 minuut zijn geplaatst, om de instellingen van tijd en datum te behouden. Als deze tijd wordt overschreden, dan moeten de datum en de tijd opnieuw worden ingesteld. De testuitslagen blijven in het geheugen staan. Om metingen uit te kunnen voeren, moeten de datum en de tijd voor de eerste ingebruikname (d.w.z. nadat er voor het eerst batterijen in de meter zijn geplaatst) juist worden ingesteld. Na iedere vervanging van de batterijen moeten de datum en de tijd worden gecontroleerd en, indien noodzakelijk, worden gecorrigeerd
Reiniging van de CoaguChek-XS©4 Reinigen van de buitenkant: maak de meter altijd schoon, als deze vuil is geworden; zet de meter uit, voor het starten met schoonmaken; gebruik voor het reinigen warm water of met afwasmiddel bereid zeepsop; droog de meter hierna goed af met een schone, niet-pluizende doek. Reinig de teststrokengeleider volgens de gebruiksaanwijzing. Eindnoten 1 http://dnt.nl/inhoud/website/categorie/3803#/website/categorie/3803/coaguchek-xscopy) en 2 http://www.trombosezelfmeten.nl/?gclid=CMG3n-XAq6gCFZIw3godNQv1-g#pagina=849 3 http://www.coaguchek.nl/index.php?page=coaguchek_xs 4 https://www.denationaletrombosedienst.nl/downloads/CoaguChekXS_handleiding.pdf (Alle vier de bovengenoemde bronnen zijn ingezien in september 2011)
© Vilans 09-12-2011
Achtergrondinformatie INR bepalen met een zelfmeetapparaat: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 11
Ascites en ascitespunctie1 Ascites Ascites is een pathologische vochtophoping in de vrije buikholte (de peritoneaalholte). Als er sprake is van ascites als gevolg van kanker wordt van maligne ascites gesproken. Ascites ontstaat ten gevolge van de combinatie van verhoogde toevoer en een verminderde afvoer van vocht. Ascitesvocht is meestal heldergeel. Bij maligne oorzaken kan het vocht ook troebel of bloedering zijn. Een hoog eiwitgehalte maakt het ascitesvocht troebel.
Oorzaken van ascites Ascites kan niet-maligne of maligne oorzaken hebben: Niet-maligne oorzaken: levercirrose; ontsteking van het hartzakje (pericarditis); hartfalen (decompensatio cordis); infecties (peritonitis, tuberculose en parasitair) ; trombose van de leverader (vena hepatica); verlaagd eiwitgehalte in het bloed (serumalbumine). Maligne oorzaken: peritoneale metastasen; uitgebreide levermetastasen; obstructie onderste holle ader (vena cava inferior) of leverader (vena hepatica) door tumorgroei; beschadiging van lymfvaten door tumorgroei.
Verschijnselen van ascites Verschijnselen die kunnen wijzen op ascites zijn: geleidelijk toenemende buikomvang; buikpijn; gewichtstoename; weinig eetlust / snel vol gevoel, soms zuurbranden, misselijkheid of braken; kortademigheid (dyspnoe); enkeloedeem; vermoeidheid en verminderde mobiliteit. Cliënten die eenmaal bekend zijn met ascites kunnen vaak heel goed de klachten die passen bij (een toename van) ascites herkennen. Ascites leidt in wisselende mate tot klachten bij de cliënt. Volgens de Landelijke Richtlijn Ascites is in de eerste en tweede lijn een proefpunctie met een 10-ml-spuit met een lange naald (diameter 0,8 mm) de eerst aangewezen methode om ascites vast te stellen. Een echografie kan de diagnose bevestigen. Analyse van het ascitesvocht kan informatie geven over de oorzaak van de ascites.
Behandeling ascites Behandeling van ascites is gebaseerd op: behandeling van het onderliggende lijden (chemotherapie of chirurgische resectie van metastasen); 1 © Vilans 04-06-2010
Bron: Landelijke Richtlijn Ascites, Versie 2.0; 19-01-2010; www.pallialine.nl Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 12
symptomatische behandeling, bijvoorbeeld: – ontlastende ascitespunctie of continue drainage; – een peritoneoveneuze shunt (bij levensverwachting van enkele maanden); – medicamenteuze behandeling, o.a. diuretica (het effect van diuretica bij maligne ascites is beperkt); – peritoneale toediening van radioactief fosfor (bij levensverwachting van enkele maanden).
Goede verzorging van de buikhuid (met name als er sprake is van een sterk opgezette buik) en adviezen ten aanzien van houding en kleding zijn van belang. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de ascitespunctie, -drainage, bijwerkingen en complicaties en de peritoneoveneuze shunt.
Ascitespunctie en drainage Een ontlastende ascitespunctie en drainage zijn geïndiceerd als zich klachten voordoen zoals een volle gespannen buik, onvoldoende voedselinname door een vol gevoel, dyspnoe en/of belemmeringen van de ADL. Cliënten die al eerder een ontlastende punctie hebben ondergaan, kunnen meestal heel goed zelf aangeven wanneer een volgende punctie noodzakelijk is. In 90% van de gevallen treedt een tijdelijke verlichting van de symptomen op, meestal gedurende 1 – 2 weken. Een ascitespunctie is een weinig belastende ingreep die ook heel goed in de thuissituatie verricht kan worden. Herhaalde puncties zijn vaak noodzakelijk. De klachtenvrije periodes worden vaak steeds korter.
Techniek Er wordt bij voorkeur aan de linkerkant van de buik aangeprikt omdat rechts de inhoud van de buikholte minder vrij beweegt; kans op het aanprikken van de darm is rechts groter. Voordat de ascitespunctie wordt uitgevoerd, wordt eerst een proefpunctie gedaan. Proefpunctie De punctieplaats wordt bepaald door een vinger op het uitsteeksel van het bekken links te leggen en van daaruit een denkbeeldige lijn naar de navel te trekken. Leg de middelvinger van een hand gestrekt op de buik bij de navel en klop met een vinger van de andere hand op de gestrekte middelvinger, volg al kloppend de denkbeeldig getrokken lijn. Het geluid klink eerst hol en vervolgens gedempt, op deze overgang ligt de beste punctieplaats. Dit punt (het contralaterale punt van McBurney) ligt op ongeveer tweederde afstand van lijn tussen navel het uitsteeksel van het bekken, de spina iliaca anterior superior (zie tekening). Controleer nogmaals of het uitgerekende punt gedempt klinkt bij kloppen. Markeer het punt met een viltstift.
© Vilans 04-06-2010
Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 13
Door palpatie wordt bepaald of er lokaal geen tumorgroei aanwezig is. Na het markeren van de punctieplaats wordt deze ontsmet en verdoofd. Tijdens de ingreep hoeven geen steriele handschoenen gedragen te worden indien de no touch methode wordt gehanteerd. Dit houdt in dat de naald van de canule en de overige naalden niet aangeraakt worden. Vervolgens wordt de proefpunctie uitgevoerd. Bij de toediening van lokale anesthesie wordt geprobeerd of ascitesvocht kan worden opgezogen. De naald wordt loodrecht op de huid ingebracht, de lokale verdoving wordt toegediend en er wordt verder geprikt tot weerstand (het buikvlies) gevoeld wordt. De naald wordt zachtjes door de weerstand heen gedrukt, terwijl de zuiger teruggetrokken wordt. Er verschijnt na het doorprikken van het buikvlies ascitesvocht in de spuit. Het komt sporadisch voor dat darminhoud/lucht wordt opgezogen. Dit is niet te voorkomen en geeft zelden complicaties omdat het kleine gaatje in de darmwand zich als regel spontaan sluit. Indien de darm wordt aangeprikt wordt met nieuw materiaal opnieuw gepuncteerd. Bij twijfel of bij een negatieve proefpunctie kan de beste plaats voor een ascitespunctie worden bepaald via een echogram. Punctie Voor de ascitespunctie maakt men gebruik van een kunstofcanule met mandrijn of een Pleurocathnaald die men loodrecht op de huid op de gemarkeerde plek inbrengt. Wanneer geen weerstand meer gevoeld wordt, bevindt de naald zich in de buikholte. Hierdoor/-over voert men de drain op tot in de peritoneale ruimte. De kunststofcanule moet ongeveer een centimeter dieper worden ingebracht dan de naald waarmee de verdoving en proefpunctie zijn gedaan, zodat deze zich niet door de ademhalingsbeweging terugtrekt door het buikvlies. Als er geen ascitesvocht komt is het mogelijk dat de canule te kort is. De punctie moet dan met een langerer naald of op een andere plaats herhaald worden. Hierna wordt de mandrijn/voernaald verwijderd. Aan de drain wordt een infuusslang gekoppeld waarvan de spike en de luchtkamer is afgeknipt. Het uiteinde wordt in een opvangsysteem gehangen op een lager niveau. Dit opvangsysteem kan een willekeurige bak of emmer zijn. Er is ook een speciaal ascitesdrainagesysteem op de markt met opvangzak en aftapkraan. Men kan tot vijf liter vrij laten aflopen bij niet-maligne ascites. Te veel en te snel af laten lopen van ascitesvocht kan leiden tot metabole problemen, eiwitverlies en circulatieproblemen. Het tempo wordt bepaald in overleg met de arts. De duur van het aflopen van ascitesvocht bedraagt maximaal 4 uur. Bij voortijdig stoppen van de drainage (door verstopping of aanzuigen van een darm) kan de drain iets teruggetrokken worden. Het vocht kan soms ook weer gaan aflopen wanneer de cliënt door te draaien van houding verandert. Wanneer geen vocht meer afloopt, kan de drain verwijderd worden. De punctieplaats wordt afgeplakt met een pleister. Bij lekkage kan de opening afgeplakt worden met een stomazakje. Het is aan te raden dat de cliënt na afloop van de behandeling ongeveer een half uur rustig blijft liggen. Permanente ascitesdrainage Indien vaak ontlastende puncties nodig zijn en de levensverwachting langer is dan enkele weken, kan besloten worden tot permanente ascitesdrainage. Er wordt dan in het ziekenhuis (al dan niet onder echografische controle) een drain met een zogenaamde ‘’pigtail’’ in de buik geplaatst. Aan de drain kan een zakje worden gekoppeld waardoor de ascitesvocht permanent kan aflopen. Maar ook kan er voor gekozen worden de drain meerdere malen per week te laten aflopen en de drain daarna te sluiten. Over het algemeen zal in eerste instantie begonnen worden met het vocht intermitterend te laten aflopen. De hoeveelheid vocht die de cliënt per keer laat aflopen kan door de cliënt zelf bepaald worden. Er is geen medische reden om niet meer dan een bepaalde hoeveelheid af te laten lopen; wel kunnen er praktische redenen zijn om niet alles te laten aflopen. De belangrijkste reden om de hoeveelheid te beperken is de tijdsduur die het aflopen in beslag kan nemen. © Vilans 04-06-2010
Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 3 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 14
De frequentie van het aflopen wordt eveneens door de cliënt zelf bepaald. Vanuit het oogpunt van hygiëne en materiaalkosten wordt echter geadviseerd niet vaker dan 2 keer per dag het vocht te laten aflopen. Er kan voor gekozen worden om het ascitesvocht gedurende enkele uren te laten aflopen, bijvoorbeeld gedurende de nacht. Is dit onvoldoende dan kan worden overgegaan op continue drainage. Toepassing van intermitterende en permanente drainage vindt in de praktijk steeds vaker plaats. Het is van belang dat de cliënt en mantelzorgers goed geïnformeerd zijn.
Complicaties en bijwerkingen De belangrijkste complicaties van intermitterende of permanente ascitesdrainage zijn: infecties: huidinfecties bij de insteekplaats, buikvliesontsteking (bacteriële peritonitis) en bloedvergiftiging (sepsis); verstopping van de drain; lekkage bij de insteekplaats; pijn; darmperforatie (zelden). Getunnelde drains geven minder kans op infectie dan ongetunnelde drains. Bij troebele en bloederige ascites is de kans op verstopping groter. De volgende bijwerkingen kunnen optreden tijdens of als gevolg van de ascitesdrainage: voorbijgaande bloeddrukdaling, vooral in staande houding; voorbijgaande pijn en/of darmkrampen, eiwitverlies en daling van serumalbumine.
Als de cliënt zich duizelig voelt, kan met de rollerklem de afvoerslang worden dichtgezet. Eventueel kan de arts geraadpleegd worden. Als er bloed zichtbaar is in het ascitesvocht is dit meestal niet erg. Als het ascitesvocht helemaal donkerrood is raadpleegt men de arts. Bij lichte pijn kan een pijnstiller worden toegediend. Als de cliënt pijn krijgt tijdens de drainage moet eerst gekeken worden of de drain nog loopt. Sluit de drain af als veel vocht is afgelopen en er duidelijk minder spanning op de buik staat. De pijn kan ontstaan als de smerende werking van het vocht tussen de vliezen wegvalt. Dit trekt vanzelf weg als er weer nieuw vocht wordt geproduceerd.
Peritoneoveneuze shunt Bij cliënten met een te verwachte levensduur van meer dan enkele maanden is ascitesdrainage door middel van de peritoneoveneuze shunt te overwegen. De shunt is een verbinding tussen de peritoneaalholte en een grote ader. Een klepmechanisme zorgt ervoor dat het vocht alleen van de peritoneaalholte naar de ader loopt. Door drukverschil wordt het vocht uit de peritoneaalholte afgevoerd in het veneuze stelsel. Inbrengen van een shunt betekent een chirurgische ingreep waarvoor de cliënt moet worden opgenomen in het ziekenhuis. In de praktijk wordt weinig gebruik gemaakt van deze behandeling omdat veel cliënten met maligne ascites een korte levensverwachting hebben en omdat de behandeling veel risico geeft op complicaties. Ook is er niet in alle centra voldoende deskundigheid om deze behandeling toe te passen.
© Vilans 04-06-2010
Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 15
Verzorgen van een permanente drain 2 Verzorgen van de insteekopening Door het tijdig en op de juiste wijze verzorgen van de insteekopening kunnen infecties worden voorkomen. De insteekopening dient 2 maal per week verzorgd te worden. Inspecteer bij de verzorging de insteekplaats op roodheid en lekkage. De drain zit weliswaar niet vast met een hechting, maar kan er niet zo maar uitvallen door de stugge krul die er aan het uiteinde in ziet en die hem de naam “pigtail” heeft gegeven. De huidfolie over de insteekopening fixeert de drain. Soms wordt de drain vastgehecht. Deze hechting mag niet verwijderd worden. Het gebruik van gazen rond de insteekopening onder de huidfolie wordt sterk afgeraden in verband met de broedplaats van bacteriën in vochtige gazen. Hetzelfde geldt voor betadine zalf.
Plaaten en verwisselen van een fixatiepleister Wanneer ascitesvocht langs de insteekopening lekt, fixeert de huidfolie de drain niet goed meer. Er kan dan een fixatiepleister (bijv. Statlock) worden gebruikt. Over de insteekopening kan dan een gaas geplaatst worden om het vocht op te vangen; deze gazen dienen regelmatig verschoond te worden. De gazen en fixatiepleister worden niet afgeplakt met huidfolie.
Verwisselen van het kraantje, tussenstuk, stopje en drainzak Op de drain zit een kraantje en een tussenstuk, dat afgesloten wordt met een stopje. Allen worden in verband met de hygiëne 1 x per week vervangen. Geadviseerd wordt om deze handeling te combineren met het aansluiten van de drainzak voor de drainage.
Eenmalig laten aflopen van de ascitesvocht De cliënt kan enkele malen per week het ascitesvocht laten aflopen door een drainzak op het kraantje aan te sluiten. Vanuit hygiënisch oogpunt wordt geadviseerd om niet vaker dan 2 x per dag het vocht af te laten aflopen. De drainzak mag gedurende 1 week gebruikt worden. Tussendoor kan deze doorgespoeld worden met leidingwater uit een flink stromende kraan. Wanneer de drainzak niet op de drain is aangesloten dient het aansluitpunt met de bijbehorende afsluitdopje beschermd te worden.
Doorspuiten van de drain Ascitesvocht kan dik en stroperig zijn, waardoor de drain kan verstoppen. Om de drain doorgankelijk te houden is het in geval van intermitterende drainage noodzakelijk om de drain dagelijks door te spuiten en in ieder geval bij het afkoppelen van de drainzak. Bij continue drainage is doorspuiten niet standaard nodig. Als de drain niet goed meer doorloopt is het doorspuiten wel aan te raden.
Bron: Landelijke Richtlijn Ascites, Versie 2.0; 19-01-2010; www.pallialine.nl Permanente ascitesdrainage in de thuissituatie. Handelingsprotocol voor wijkverpleegkundige en de patiënt. Erasmus MC Rotterdam. Maart 2009.
2
© Vilans 04-06-2010
Uit: Permanente ascitesdrainage in de thuissituatie. Handelingsprotocol voor wijkverpleegkundige en de patiënt. Erasmus MC Rotterdam. Maart 2009. Achtergrondinformatie Ascitespunctie: 5 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 16
Venapunctie voor bloedafname Onder een venapunctie wordt het aanprikken van een ader om bloed op te vangen verstaan. Meestal wordt een venapunctie in de elleboogplooi verricht; andere, minder gebruikte, mogelijkheden zijn aders in de pols, de handrug, of de voet. Het gebruik van beenaders voor een venapunctie moet zoveel mogelijk vermeden worden in verband met een verhoogde kans op tromboflebitis en embolieën 1
Venapunctie Om het bloed op te vangen kan gebruikt gemaakt worden van een vacuümsysteem of de naald kan aan een injectiespuit bevestigd worden. Er mag niet gepuncteerd worden (in de arm): aan de kant waar een borstamputatie is gedaan, vanwege infectierisico; waar een infuus is ingebracht; met een arterioveneuze shunt (nierdialysepatiënten); vlak bij een geïnfecteerde plek. Bij patiënten met stollingsstoornissen of bij patiënten die antistolling krijgen, moet na de venapunctie ten minste 5 minuten druk op de punctieplaats worden uitgeoefend nadat de naald is verwijderd. Het kan nodig zijn om na de bloedafname een drukverband aan te leggen.
Vacuümsysteem voor bloedafname Voor het afnemen van bloed kan gebruik gemaakt worden van een zogenaamd vacuümsysteem (bijv. het Vacutainer®-systeem). Dit systeem bestaat uit drie basisonderdelen (zie plaatje 2 ):
a) een dubbelzijdige naald met een schroefdraad in het midden; b) een holle naaldhouder waar een bloedbuis in past; c) een of meer bloedbuizen waarin onderdruk heerst. Op de rechter afbeelding is te zien hoe de drie onderdelen in elkaar passen (d). Met dit systeem kunnen meerdere buisjes bloed worden afgenomen.
1
2
© Vilans 26-09-2006
Hamilton HK, Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. De praktijk van het verplegen. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. Bouma MR, Kerstens JAM, Klei LD, Oldenburger H. Vaardigheden specifieke verpleegkunde. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1998. Achtergrondinformatie Venapunctie voor bloedafname: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 17
De werking van het systeem berust op de onderdruk in de bloedbuizen. Wanneer de ene kant van de dubbelzijdige naald in verbinding met de bloedbaan staat en met de andere kant een bloedbuis wordt aangeprikt, vult deze buis zich vanzelf met de juiste hoeveelheid bloed.
© Vilans 26-09-2006
Achtergrondinformatie Venapunctie voor bloedafname: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 18
Bloedglucosemeters Bloedglucosemeters meten de bloedglucosewaarde van een bloeddruppel uit capillair volbloed (vingerprik). Hiervoor wordt een teststrip, die in de bloedglucosemeter gestoken wordt, gevuld met de bloeddruppel. De teststrips kunnen een keer gebruikt worden. Het meten van de bloedglucosewaarde met een bloedglucosemeter kan via 2 verschillende technieken: methode via elektrische geleiding; deze methode wordt het meest gehanteerd; methode via fotoreflectie (foto metrische kleurbepaling). Er zijn veel verschillende bloedglucosemeters in de handel. Bloedglucosemeters werken op batterijen.
Werkwijze De bij de bloedglucosemeter behorende teststrip wordt tegen de bloeddruppel gehouden waardoor deze zich kan vullen met bloed. De bloedglucosemeter telt af en de bloedglucosewaarde verschijnt op het afleesvenster. De teststrips zijn voor éénmalig gebruik en worden na gebruik in de naaldenbeker gedaan. Bloedglucosemeters worden steeds gevoeliger. Dit betekent dat er steeds minder bloed nodig is om de bloedglucose te meten. Het is wel van belang dat er voldoende bloed op de teststrip wordt aangebracht. Op de teststrip is een veld dat volledig gevuld moet worden met bloed. Sommige meters starten niet als er onvoldoende bloed is aangebracht. Bij veel bloedglucosemeters is er de mogelijkheid om de bloedglucosewaarden in het geheugen op te slaan. Ook is het bij een aantal meters mogelijk om met software de bloedglucosemeter aan te sluiten op een computer en de waarden te printen. Iedere merk bloedglucosemeter heeft specifieke bijbehorende teststrips en gebruiksaanwijzing.
Controle van de bloedglucosemeter De meeste bloedglucosemeters hebben een controlestrip of controlevloeistof, waarmee de betrouwbaarheid van de meter en/of test strips gecontroleerd kan worden.
Algemene aandachtspunten gebruik bloedglucosemeters
© Vilans 24-07-2011
Het meten van bloedglucosewaarden is een risicovolle handeling. De Inspectie voor de Gezondheidszorg wijst er in een brief 1 op dat bloedglucosemeters die bestemd zijn voor gebruik in de thuissituatie voor individueel gebruik zijn. De Inspectie geeft in de genoemde brief aan dat bij twijfel over de uitslag de volgende stappen moeten worden ondernomen. – De test herhalen met bloed van een vinger van de andere hand. – Bij blijvende twijfel de test herhalen met behulp van een laboratoriumtest die gebaseerd is op een andere techniek (met veneus plasma dat via venapunctie is verkregen). – Bij cliënten die niet voldoende aanspreekbaar zijn moet de bloedglucosewaarde regelmatig gecontroleerd worden in het laboratorium, via een venapunctie. – In geval van aanhoudende afwijkingen van de bloedglucosemeter, onderzoek de oorzaak en informeer de fabrikant. Materiaalbeschrijving Bloedglucosemeters: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 19
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Neem kennis van de gebruiksaanwijzing van de prikpen en de bloedglucosemeter. Voor een goede meting met een bloedglucosemeter is een goede techniek vereist. Dit geldt voor het – uitvoeren van de vingerprik; – het gebruik van de bloedglucosemeter; – het juist noteren van de gevonden waarden.
De koker met teststrips moet direct na gebruik goed gesloten worden.
Bewaar de test strips op kamertemperatuur (10º -30 ºC).
Zorg ervoor dat de bloedglucosemeter gecodeerd is. Bij sommige meters moet de meter bij iedere nieuwe verpakking teststrips opnieuw gecodeerd worden. De meeteenheid die gehanteerd wordt bij het meten van de bloedglucosewaarde is in Nederland mmol/liter. Let er op dat de bloedglucosemeter hierop is ingesteld. Controleer de houdbaarheid van de teststrips. Teststrips zijn houdbaar tot 6 maanden na openen van de koker. Noteer zo nodig de datum van openen op de koker. De omgevingstemperatuur bij het gebruik van een bloedglucosemeter heeft invloed op het testresultaat. Over het algemeen wordt een temperatuur tussen 8º en 35 ºC aangeraden. Het verdient de voorkeur als de meter én de teststrips voor gebruik ongeveer gelijk van temperatuur zijn. De nauwkeurigheid van de bloedglucosemeter neemt af als er sprake is van erg lage of juist erg hoge bloedglucosewaarden.
De levensduur van bloedglucosemeters is verschillend, het varieert van 480-1000 tests.
1
. Brief Inspectie voor de Volksgezondheid; Point-of-Care bloedglucosemeters, april en juli 2008.
© Vilans 24-07-2011
Materiaalbeschrijving Bloedglucosemeters: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 20
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloed(glucose)waarden Voor het meten van de bloedglucosewaarde, de cholesterolwaarde of de INR-waarde is een druppel bloed nodig. Wanneer de bloedwaarde uit capillair volbloed (vingerprik) wordt gemeten, wordt deze druppel verkregen met een prikpen en een lancet.
Prikpennen Een prikpen is een hulpmiddel dat gebruikt wordt bij het verkrijgen van bloed om bloedglucosewaarde te kunnen meten. Er wordt een lancet of lancettenhouder in de prikpen geplaatst, de pen wordt gespannen en het lancet gaat vaak na een druk op de knop door de huid met een snelle rechtlijnige beweging. Huidbeschadigingen, doorgaans veroorzaakt door een zijdelingse beweging, worden door gebruik van een prikpen vermeden. Wanneer het lancet zijn prikdiepte heeft bereikt trekt het zich onmiddellijk volledig terug, gecontroleerd en in een rechte lijn. Veel prikpennen bieden de mogelijkheid om dieper of ondieper te prikken, afhankelijk van de huiddikte van de cliënt. Voor iedere bloedprik wordt een nieuw lancet gebruikt. Er zijn prikpennen op de markt: voor individueel gebruik 1 ; voor professioneel gebruik; bijvoorbeeld de Glucojet 2 van Bayer. Bij gebruik van deze pen kan geen kruisbesmetting voorkomen. Deze kan bij meerdere cliënten gebruikt worden.
Vingerprikkers voor eenmalig gebruik Naast lancetten die in een prikpen worden geplaatst zijn er ook kant-en-klare eenmalige priksystemen (vingerprikkers) op de markt waarmee een vingerprik gegeven kan worden om capillair bloed af te nemen. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van een prikpen of -apparaat. Voorbeelden van deze systemen zijn de Haemolance plus en de Unistik (comfort) 3.
Haemolance plus 2
Unistik (comfort) 3 3
Haemolance plus De Haemolance plus is een vingerprikker voor eenmalig gebruik. De naald wordt, om een bloeddruppel te verkrijgen, door een huls in de vinger gedrukt. Er zijn verschillende maten
1 2 3
© Vilans 09-12-2011
Inspectie Gezondheidszorg, Waarschuwing; prikpennen voor zelfcontrole uitsluitend bedoeld voor gebruik door één persoon , Nieuwsbericht 18-12-2007. Afbeelding uit: Thaly; Medicael en Safety shop; www.thaly.eu ; 2011. Afbeelding uit: Brochure: Kant-en-klaar éénmalig priksysteem met Comfort Zone Technologie; Owen Mumford; Unistik 3; niet gedateerd; ontvangen juni 2011. Materiaalbeschrijving Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloedglucosewaarde: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 21
verkrijgbaar; de Haemolance plus low flow is speciaal geschikt voor diabetici en kinderen. Als men na gebruik de vingerprikker nogmaals wil gebruiken, blokkeert het systeem. Na gebruik wordt de vingerprikker in de naaldenbeker gegooid. Unistik (comfort) 3 De Unistik (comfort) 3 is een vingerprikker voor eenmalig gebruik. Er zijn 2 leveranciers die hetzelfde product op de markt brengen onder een verschillende naam. Lifescan heeft de vingerprikker in het assortiment onder de naam Unistik 3. MSH (Owen Mumford) heeft de vingerprikker in het assortiment onder de naam Unistik comfort 3. De punt van de naald van deUnistik (comfort) 3 is voor het gebruik afgeschermd in het systeem en trekt na gebruik automatisch terug om prikongevallen en kruisinfecties te vermijden. De Unistik (comfort) 3 blokkeert als men na gebruik probeert het systeem nogmaals te gebruiken.Na gebruik wordt de vingerprikker in de naaldenbeker gegooid.
Lancetten Een bloeddruppel uit capillair volbloed (vingerprik) wordt verkregen door een prik in de huid met een lancet die in de prikpen geplaatst is of met een vingerprikker voor eenmalig gebruik. Een gebruikt lancet wordt direct na de vingerprik in de naaldenbeker geworpen. Bij gebruik van een prikpen gaat dit met behulp van een uitwerpmechanisme. Men houdt de pen boven de naaldenbeker en werpt het gebruikte lancet met behulp van het uitwerpmechanisme in de naaldenbeker (bijvoorbeeld bij de Accu-Chek Softclix). De vingerprikker voor eenmalig gebruik wordt na de vingerprik in z’n geheel weggegooid in de naaldenbeker. Sommige prikpennen hebben een lancettenhouder met meerdere lancetten. Er wordt voor iedere bloedglucoseprik een nieuw lancet gebruikt; echter de hele lancettenhouder wordt na een aantal keren prikken vervangen. Uitzondering hierop is de Accu-Chek Multiclix. Bij deze prikpen is geen direct contact met de lancetten. Een gebruikt lancet verdwijnt in de lancettenhouder. De lancetten worden weergegeven met cijfers. Men kan goed zien hoeveel ongebruikte lancetten er nog over zijn. Als de lancettenhouder leeg is verschijnt er een rode streep. De gehele lancettenhouder wordt dan vervangen door een nieuwe. De gebruikte lancettenhouder hoeft niet via een naaldenbeker te worden afgevoerd, maar kan ‘in zijn geheel’ (dus met de gebruikte lancetten) in de afvalbak weggegooid worden en met het huisvuil worden afgevoerd. De houder biedt voldoende bescherming om prikaccidenten te voorkomen 1 .
1 © Vilans 09-12-2011
Accu-Chek-Multiclix; Roch Diagnostics, 2010. Materiaalbeschrijving Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloedglucosewaarde: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 22
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Meterbeschrijving: Accutrend® GC De Accutrend® GC is een meter voor de bepaling van bloedsuiker- en cholesterolwaarden in het bloed. Het is tevens mogelijk om met het apparaat triglyceriden en lactaat te meten. Dit wordt niet beschreven in de geprotocolleerde werkinstructie. Aan de voorzijde zitten de insteltoetsen en het display. De meter werkt op batterijen. De metingen worden uitgevoerd met twee soorten teststrips. Teststrips speciaal voor het meten van de bloedsuikerwaarden én teststrips speciaal voor het meten van de cholesterolwaarden. De teststrips worden aan de onderkant van de meter ingebracht.
Afmetingen en gewicht Afmetingen van de meter: Gewicht zonder batterijen :
115 x 62 x 18,5 mm 90 gram
Meettijd De meettijd voor het meten van een bloedsuikerwaardebepaling is De meettijd voor het meten van een cholesterolwaardebepaling is
12 seconden. 180 seconden.
Gebruik De Accutrend® GC is geschikt voor het meten van bloedsuikerwaarden én het meten van cholesterolwaarden. De meter is geschikt voor het uitvoeren van zelfcontrole. Om er zeker van te zijn dat de resultaten betrouwbaar zijn dient de werking van de meter regelmatig te worden gecontroleerd. Dit is een normale meting alleen wordt er een controleoplossing gebruikt in plaats van bloed. In ieder geval dient dit te gebeuren: bij regelmatig gebruik (eens per week); wanneer een nieuwe verpakking teststrips wordt gebruikt (nieuw codenummer); als de batterijen vervangen worden; als de meter wordt schoongemaakt; als het resultaat twijfels geeft. De meter moet tenminste eens per maand worden schoongemaakt. In ieder geval direct nadat de meter vuil geworden is. En vaker als : als de meter vuil is (vooral het klepje en de teststripgeleider); als de controlewaarde buiten het toegestane gebied ligt; als een nieuwe verpakking teststrips wordt aangebroken; als de meter door een ander gebruikt is. Schoonmaken gebeurt als de meter is uitgeschakeld met een vochtig, niet pluizend, katoenen doekje en een milde zeepsop. Ook kunnen desinfecterende doekje gebruikt worden.. Om nauwkeurige metingen te verkrijgen dient men zich aan het volgende temperatuurbereik te houden: Bloedsuikerwaarde meten: +18ºC tot +32ºC Cholesterolwaarde meten: +18ºC tot +30ºC Als de temperatuur van het apparaat of de omgeving te hoog of te laag is verschijn de aanduiding ‘temperatuur’ op het afleesvenster. De meter is uitgerust met een geheugen; de meetresultaten kunnen worden opgeslagen. Eveneens kunnen de gegevens worden geëxporteerd naar een externe computer.
© Vilans 09-12-2011
Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Accutrend GC: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 23
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Plaatsen/vervangen batterijen De meter wordt geleverd met 3 batterijen die altijd gelijktijdig dienen te worden vervangen. Als het batterijsymbool verschijnt op het scherm kunnen nog maar enkele metingen uitgevoerd worden. De batterijen moeten worden geplaatst voordat het apparaat in gebruik wordt genomen. Werkwijze vervangen batterij: Eerst dient de meter te worden uitgezet. De meter wordt met beide handen vastgehouden en het klepje aan de achterzijde moet worden verwijderd. Druk hiervoor op het klepje en schuif het vervolgens naar boven waarna het klepje kan worden opgetild. Verwijder de oude en plaats de nieuwe batterijen. Let bij het plaatsen van de batterijen dat de met een + gemerkte pool van de batterij tegen het + contact van de batterijhouder wordt geplaatst. Schuif het klepje weer over de batterijhouder totdat een klik wordt gehoord. Door op de ON/OFF toets te drukken verschijnt, indien de batterijen goed geplaatst zijn, de functietest op het afleesvenster. De meter is gereed voor gebruik.
Fabrikant Roche Diagnostics Nederland BV Markerkant 13-10 1314 AN Almere
© Vilans 09-12-2011
Tel.: 0800-0220585
Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Accutrend GC: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 24
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Precision Xceed De Precision Xceed diabetes controlesysteem is een meter voor de bepaling van bloedsuikeren ß-ketonen in het bloed. Aan de voorzijde van de meter bevinden zich de insteltoetsen en het afleesvenster (display). De meter werkt op batterijen. De metingen worden uitgevoerd met twee verschillende soorten teststrips: teststrips speciaal voor het meten van de bloedsuikerwaarden; teststrips speciaal voor het meten van de ß-ketonenwaarden. De teststrips worden aan de onderkant van de meter in de teststrip insteek-opening ingebracht.
Afmetingen en gewicht Afmetingen van de meter:
Gewicht:
lengte breedte dikte 42 gram
7,47 cm bovenkant onderkant 1,63
5,33 cm 4,32 cm
Meettijd De meettijd voor het meten van een bloedsuikerwaardebepaling is De meettijd voor het meten van een ß-ketonen waardebepaling is
20 seconden. 30 seconden.
Gebruik De Precision Xceed is geschikt voor het meten van bloedsuikerwaarden én het meten van ßketonen waarden. De meter is geschikt voor het uitvoeren van zelfcontrole. Om er zeker van te zijn dat de resultaten betrouwbaar zijn dient de werking van de meter regelmatig te worden geijkt / gecodeerd. In ieder geval dient dit te gebeuren: wanneer een nieuwe verpakking teststrips wordt gebruikt (nieuw codenummer); als de batterijen vervangen worden; als de meter wordt schoongemaakt; als het resultaat twijfels geeft. De meter wordt alleen schoongemaakt als deze aan de buitenkant vuil is. Schoonmaken van de buitenkant van de meter gebeurt als de meter is uitgeschakeld met een vochtige doek en een beetje zachte zeep. LET OP: De insteekopening mag niet worden gereinigd. Er mag geen vloeistof over de knoppen of in de insteekopening lopen. De meter niet in water of een andere vloeistof leggen. Om nauwkeurige metingen te verkrijgen dient men zich aan het volgende temperatuurbereik te houden: Dit is voor het meten van de bloedsuikerwaarde én van de ß-ketonen waarde:+10ºC tot +50ºC De meter is uitgerust met een geheugen; de meetresultaten kunnen worden opgeslagen. Eveneens kunnen de gegevens worden geëxporteerd naar een externe computer.
Plaatsen/vervangen batterijen De meter is werkzaam met behulp van een CR 2032 lithium batterij (knoopcel). De batterij moet worden vervangen als dat op het afleesvenster wordt aangegeven. Eerst verschijnt een symbool dat aangeeft dat de batterijspanning laag is. De meter kan dan nog wel © Vilans 09-12-2011
Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Precision Xceed: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 25
gebruikt worden; de resultaten zijn nauwkeurig. Alleen de achtergrondverlichting van het alfeesvenster doet het niet meer. Het is raadzaam om de batterij te vervangen. Zo niet, dan verschijnt op den duur een symbool dat de batterij vervangen moet worden. De meter functioneert niet meer. Werkwijze: Druk met de duim het klepje van het batterijcompartiment naar beneden en naar voren. Verwijder het klepje van de meter. Trek een het plastic lipje dat uit de meter steekt om de oude batterij te verwijderen. Plaats een nieuwe knoopcel met het + teken naar boven. Schuif de inkepingen op het klepje in de daarvoor bestemde gedeelten en duw het klepje voorzichtig naar voren en naar beneden tot het vastklikt. Zet de meter aan om te controleren of de batterij goed geplaatst is. De meter is gereed voor gebruik.
Fabrikant Abbott Diabetes Care BV 3821 BS Amersfoort www.abbottdiabetescare.nl
© Vilans 09-12-2011
Tel. klantenservice: 0800-0228828
Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving: Precision Xceed: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 26
Vingerprikapparaat: Securject® Pro Voor het aanprikken van capillair bloed (uit de haarvaten) uit de vinger zijn verschillende vingerprikapparaten (prikpennen) beschikbaar. De Securject Pro is een voorbeeld van een professioneel vingerprikapparaat. Dit betekent dat genoemd apparaat ontwikkeld is voor hulpverleners in de zorg. Het is zo ontwikkeld dat op veilige en hygiënische manier bij verschillende cliënten met hetzelfde vingerprikapparaat bloedsuiker kan worden geprikt.
Gebruik Iedere keer als er een naaldje (lancet) wordt vervangen, wordt eveneens het geïntegreerde platform verwijderd. Alle delen van het vingerprikapparaat die in contact komen met de huid en het bloed van de cliënt worden na gebruik iedere keer vervangen. Tevens wordt bij de Securject Pro de naald uit het apparaat automatisch uitgeworpen door een druk op de knop bovenaan het apparaat. Hierdoor ontstaat minder risico op prikincidenten en onderlinge besmetting van de hulpverleners.
De Securject Pro is eveneens uitgerust met Comfort Zone Technologie. Dit houdt in dat er acht puntjes zijn aangebracht aan de onderkant van het apparaat. Deze puntjes maskeren de priksensatie naar de hersenen zodat prikken als minder pijnlijk wordt ervaren door de cliënt.
© Vilans 09-12-2011
Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving Securject Pro: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 27
Prikken in de vinger kan op verschillende dieptes. Dit kan met dit vingerprikapparaat ingesteld worden op de individuele wensen van de cliënt en op de grootte van de te verkrijgen bloeddruppel.
Fabrikant A.Menarini Diagnostics Valkenswaard Tel. nr. 040 = 208 20 00 Helpdesk tel. nr. 0800 – 022 54 22 (gratis)
© Vilans 09-12-2011
Materiaalbeschrijving Meterbeschrijving Securject Pro: 2 (van 2)