onbewaakte kopie
Protocollenboek Voorbehouden en Risicovolle en Overige handelingen Hoofdstuk Puncties
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 1
Inhoudsopgave Bloedglucosewaarden meten ............................................................................................................................ 1 Bloedglucosemeters .......................................................................................................................................... 5 Prikpennen......................................................................................................................................................... 7
© Vilans 20-12-2012
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 1
Bloedglucosewaarden meten Inleiding Om de bloedglucosewaarde te meten, wordt een druppel bloed (capillair volbloed) uit de vinger op een teststrip opgevangen of opgezogen. Met een bloedglucosemeter wordt de bloedglucosewaarde gemeten. Ook bloed uit een ader (veneus plasma) kan gebruikt worden om de bloedglucosewaarde te meten. Dit gebeurt in het laboratorium.
Indicaties Het meten van de bloedglucosewaarde is belangrijk voor de behandeling van cliënten met diabetes mellitus. De hoogte van de bloedglucosewaarde geeft informatie over hoe de cliënt reageert op de behandeling, op het dieet en op lichamelijke activiteit. Daarnaast helpt het controleren en registreren van de bloedglucosewaarde het tijdig zien aankomen of voorkomen van hypo- en hyperglykemie 1 . Het meten van de bloedglucosewaarde wordt ook gedaan om de diagnose diabetes mellitus vast te stellen.
Glucosedagcurve Een glucosedagcurve bestaat uit een reeks van bloedglucosewaarden die op verschillende vaste momenten op de dag worden gemeten. Dagcurven kunnen uit één tot acht metingen per dag bestaan. Dit kunnen tijdstippen voor de hoofdmaaltijden (preprandiaal ), na de hoofdmaaltijden ( postprandiaal), voor het slapen gaan en ’s nachts zijn. De waarde van bloedglucose wanneer de cliënt acht uur niet gegeten heeft wordt de nuchtere waarde genoemd. Zelfmanagement Cliënten met diabetes mellitus leren over het algemeen zelf de bloedglucosewaarde te meten (zelfcontrole). Cliënten dienen jaarlijks instructie te krijgen. Zelfcontrole is een belangrijk onderdeel van diabetes educatie en kan een bijdrage leveren aan zelfmanagement van de aandoening 2 .
Frequentie en tijdstippen van (zelf)controle Hoe vaak controle nodig is en op welke tijdstippen moet in overleg met de arts / de diabetesverpleegkundige en de cliënt worden vastgesteld en geëvalueerd. De frequentie van controle is afhankelijk van het type diabetes en van de behandeling die de cliënt daarvoor heeft. Tot slot spelen leeftijd en leefstijl van de cliënt een rol. Cliënten met diabetes type 2 die geen insuline gebruiken
1
De kunst van het bloedglucose meten, Medisch Contact, april 2010. NDF-richtlijn Zelfcontrole van het bloedglucosegehalte bij diabetes mellitus, 2003 (ingezien augustus 2012).
2
© Vilans 10-09-2012
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 2
Controle van de bloedglucosewaarde bij cliënten die geen insuline gebruiken is alleen in speciale omstandigheden zinvol: bij verdenking van ontregeling, evaluatie na een met de arts afgesproken periode (bijvoorbeeld maximaal drie maanden); bij zwangerschapswens; bij het gebruik van andere bloedglucose beïnvloedende medicatie zoals corticosteroïden 1 , voor zolang de ontregeling duurt; als voorbereiding op behandeling met insuline; bij zwangerschap en eerder meegemaakte zwangerschapsdiabetes. Cliënten met diabetes type 2 die één of twee maal daags insuline gebruiken Bepaal bij aanvang van de één of twee maal daagse therapie: dagelijks de nuchtere bloedglucose, tot de waarden stabiel zijn; eenmaal per week of eens per twee weken een vierpuntscurve: vóór de drie hoofdmaaltijden en vóór het slapen; op indicatie eenmaal per week of eens per twee weken een zeven/achtpuntscurve: voorafgaand aan en na elke hoofdmaaltijd, voor het slapen en, bij twijfel aan nachtelijke ontregeling, controle in de nacht. Cliënten met diabetes met een intensief insulineschema Dit zijn cliënten die drie of meer keren insuline per dag gebruiken of cliënten die een insulinepomp gebruiken: controle van gemiddeld vier of vijf keer per dag; in incidentele gevallen en/of bij behoefte aan meer inzicht kan een groter aantal metingen per dag noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld eenmaal per week of eenmaal per twee weken een zeven- of achtpuntscurve (voor en na de hoofdmaaltijden en indien gewenst ’s nachts).
Werkwijze bloedafname voor bloedglucose Capillair volbloed bloed wordt bij volwassenen afgenomen uit de vinger. Geschikte vingers om in te prikken zijn voor volwassenen de ring- en middelvingers en pinken. Ontzie de wijsvinger en de duim, deze worden het meest gebruikt en zijn gevoeliger. De zijkant van de vingertop is het minst pijnlijk, aangezien daar minder (tast)zenuwen zitten. Er bestaat een verband tussen dieper prikken en pijn beleving van de cliënt. Bij baby’s wordt bij voorkeur in de zijkanten van de hiel geprikt. Bij hoge uitzondering in de oorlel (is lastiger). Het ligt aan de grootte van het kind, maar pas vanaf een leeftijd van 6-12 maanden wordt de vinger als prikplaats gebruikt 2 . Hygiëne Was en droog of desinfecteer de handen met handalcohol vóór het prikken van de cliënt. Dit voorkomt onjuiste meetuitslagen. Laat de cliënt de handen wassen met (bij voorkeur warm) water en zeep. Laat de cliënt de handen goed drogen. Dit voorkomt onjuiste meetuitslagen. Desinfectie van de vinger is niet noodzakelijk als de handen goed gewassen en gedroogd worden. Eerste of tweede druppel bloed Als de zorgverlener de test uitvoert geldt het advies om, na het op juiste wijze reinigen van de handen door de cliënt en de zorgverlener, de eerste druppel weg te vegen en de tweede druppel te gebruiken. 1
Zie ook bloedglucose beïnvloedende medicijnen, KNMP-Richtlijn Diabetes mellitus concept 2011, blz. 36 en 37 (ingezien augustus 2012). 2 A. Geluk; kinder diabetesverpleegkundige UMCG Groningen, 2009. © Vilans 10-09-2012
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 3
Gebruik de tweede bloeddruppel voor het meten van de bloedglucosewaarde wanneer de cliënt de handen niet kan wassen en de handen niet zichtbaar vies zijn of zojuist blootgesteld zijn aan suikerbevattende producten. Als de cliënt de test uitvoert kan de eerste bloeddruppel voor de meting gebruikt worden, mits de cliënt de handen gewassen heeft met (bij voorkeur warm) water en zeep en de cliënt de handen goed droogt.
Voorkom stuwing bij het verkrijgen van een bloeddruppel. Stuwing kan de meetuitslag beïnvloeden. Bloed uit de vinger of de ader (volbloed of plasma) Bloedglucosewaarden kunnen gemeten worden in volbloed of in plasma. Bij het meten in plasma zijn de bloedglucosewaarden iets hoger dan bij het meten in volbloed (zie afbeelding 1 en 2). Het is daarom van belang alleen bloedglucosewaarden te vergelijken die op dezelfde wijze zijn gemeten. Bloedglucosewaarden die met de vingerprik (volbloed) zijn gemeten zijn geschikt om een behandeling te evalueren. Ze zijn vanwege de afwijkende waarden niet geschikt om de diagnose diabetes mellitus te stellen. Kalibratie De draagbare bloedglucosemeters, waar bloed meestal verkregen wordt door middel van een vingerprik, zijn gekalibreerd op bepaling van de glucosewaarde in capillair volbloed uit de vinger (volbloed gekalibreerd) of de waarde wordt omgerekend in plasma uit de ader (plasma gekalibreerd). Hoe de kalibratie is afgesteld staat vermeld in de bijsluiter die door de fabrikant wordt meegeleverd. Laboratoria meten de bloedglucosewaarde in veneus plasma. Op plasma gekalibreerde teststrips staat een internationaal symbool dat staat voor plasmakalibratie.
Tekening: internationaal symbool voor plasmakalibratie.
Bloedglucosewaarden In tabel 1 staan de bloedglucosewaarden die als richtlijn dienen bij het vaststellen of een cliënt diabetes mellitus heeft. Als een bloedglucosewaarde daar op wijst, wordt een aantal dagen erna opnieuw gecontroleerd om tot een definitieve diagnose te komen. Evaluatie
Capillair volbloed (vinger) < 5,6 mmol/l < 7,8 mmol/l
Veneus plasma (ader) < 6,1 mmol/l < 7,8 mmol/l
Normaal
glucose nuchter glucose niet nuchter
Gestoord
glucose nuchter
≥ 5,6 en ≤ 6,0 mmol/l
≥ 6,1 en ≤ 6,9 mmol/l
Diabetes mellitus
glucose nuchter glucose niet nuchter
> 6,0 mmol/l > 11,0 mmol/l
> 6,9 mmol/l > 11,0 mmol/l
Tabel 1: Waarden voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus en gestoord nuchtere glucose.
© Vilans 10-09-2012
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Puncties 4
Een doel van de behandeling van cliënten met diabetes mellitus is dat de bloedglucosewaarden binnen bepaalde grenzen blijven. Deze streefwaarden staan in tabel 2.
nuchter glucose (mmol/l) glucose 2 uur na de maaltijd (mmol/l)
Capillair volbloed (vinger) 4-7 mmol/l <9 mmol/l
Veneus plasma (ader) 4,5-8 mmol/l <9 mmol/l
Tabel 2: Streefwaarden van de bloedglucose voor cliënten met diabetes mellitus.
Bron Multidisciplinaire richtlijn over zelfcontrole van bloedglucosewaarden door mensen met diabetes; EADV/NAD, 2012. NHG-standaard diabetes mellitus type 2, 2006 (ingezien augustus 2012).
© Vilans 10-09-2012
Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 4 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 5
Bloedglucosemeters Bloedglucosemeters meten de bloedglucosewaarde van een bloeddruppel uit capillair volbloed (vingerprik). Het meten van de bloedglucosewaarde met een bloedglucosemeter kan via 2 verschillende technieken: methode via elektrische geleiding; deze methode wordt het meest gehanteerd; methode via fotoreflectie (fotometrische kleurbepaling). Er zijn bloedglucosemeters op de markt: voor individueel gebruik; voor professioneel gebruik; bijvoorbeeld de StatStrip Xpress van Menarini. Deze meter meet op laboratoriumniveau en wordt standaard jaarlijks door de fabrikant gecontroleerd.
Er zijn veel verschillende bloedglucosemeters in de handel. Bloedglucosemeters werken op batterijen.
Werkwijze De bij de bloedglucosemeter behorende teststrip wordt tegen de bloeddruppel gehouden waardoor deze zich kan vullen met bloed. De meeste teststrips zuigen zich vanzelf vol. De bloedglucosemeter telt af en de bloedglucosewaarde verschijnt op het afleesvenster. De teststrips zijn voor éénmalig gebruik en worden na gebruik in de naaldenbeker gedaan. Bij veel bloedglucosemeters is er de mogelijkheid om de bloedglucosewaarden in het geheugen op te slaan. Ook is het bij een aantal meters mogelijk om met software de bloedglucosemeter aan te sluiten op een computer en de waarden te printen. Ieder merk bloedglucosemeter heeft specifieke bijbehorende teststrips en gebruiksaanwijzing.
Controle van de bloedglucosemeter De meeste bloedglucosemeters hebben een controlestrip of controlevloeistof, waarmee de betrouwbaarheid van de meter en/of teststrips gecontroleerd kan worden. Controleer de bloedglucosemeters van cliënten jaarlijks. In plaats van ‘controleren’ wordt de term ‘kalibreren’ gebruikt om te laten zien dat het een vergelijking betreft van de bloedglucosemeter met een standaard om de eigenschappen vast te stellen. Bij voorkeur vindt controle plaats door een CCKL-geaccrediteerd laboratorium. Gezien de hoge kosten die hiermee gepaard gaan en de belasting voor de cliënt kan dit ook door een zorgverlener gedaan worden onder supervisie van een CCKL-geaccrediteerd laboratorium. Supervisie kan bestaan uit scholing met certificatie 1 . Zie voor een geschikt laboratorium in de buurt: www.CCKL.nl.
Algemene aandachtspunten gebruik bloedglucosemeters
1
KNMP Richtlijn Diabetes mellitus concept 2011 (ingezien augustus 2012) en Multidisciplinaire richtlijn over zelfcontrole van bloedglucosewaarden door mensen met diabetes; EADV/NAD, 2012.
© Vilans 10-09-2012
Materiaalbeschrijving Bloedglucosemeters: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 6
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
De Inspectie geeft in een brief 1 aan dat bij twijfel over de uitslag de volgende stappen moeten worden ondernomen. – De test herhalen met bloed van een vinger van de andere hand. – Bij blijvende twijfel de test herhalen met behulp van een laboratoriumtest die gebaseerd is op een andere techniek (met veneus plasma, dat is bloed uit de ader). – Bij cliënten die niet voldoende aanspreekbaar zijn moet de bloedglucosewaarde regelmatig gecontroleerd worden in het laboratorium, via een venapunctie. – In geval van aanhoudende afwijkingen van de bloedglucosemeter, onderzoek de oorzaak en informeer de fabrikant. Neem kennis van de gebruiksaanwijzing van de de bloedglucosemeter. Voor een goede meting met een bloedglucosemeter is een goede techniek vereist. Dit geldt voor het – uitvoeren van de vingerprik; – het gebruik van de bloedglucosemeter; – het juist noteren van de gevonden waarden. Bewaar de test strips op kamertemperatuur (10-30 ºC). Zorg ervoor dat de bloedglucosemeter gecodeerd is. Bij sommige meters moet de meter bij iedere nieuwe verpakking teststrips opnieuw gecodeerd worden. De meeteenheid die gehanteerd wordt bij het meten van de bloedglucosewaarde is in Nederland mmol/liter. Let er op dat de bloedglucosemeter hierop is ingesteld. Controleer de houdbaarheid van de teststrips. Teststrips zijn houdbaar tot 6 maanden na openen van de koker. Noteer zo nodig de datum van openen op de koker. De omgevingstemperatuur bij het gebruik van een bloedglucosemeter heeft invloed op het testresultaat. Over het algemeen wordt een temperatuur tussen 8 ºC en 35 ºC aangeraden. Het verdient de voorkeur als de meter én de teststrips voor gebruik ongeveer gelijk van temperatuur zijn. De nauwkeurigheid van de bloedglucosemeter neemt af als er sprake is van erg lage of juist erg hoge bloedglucosewaarden.
De levensduur van bloedglucosemeters is verschillend, het varieert van 480-1000 tests.
1
© Vilans 10-09-2012
Brief Inspectie voor de Volksgezondheid; Point-of-Care bloedglucosemeters, april en juli 2008. Materiaalbeschrijving Bloedglucosemeters: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Puncties 7
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloed(glucose)waarden Voor het meten van de bloedglucosewaarde, de cholesterolwaarde of de INR-waarde is een druppel bloed nodig. Wanneer de bloedwaarde uit capillair volbloed (vingerprik) wordt gemeten, wordt deze druppel verkregen met een prikpen en een lancet.
Prikpennen Een prikpen is een hulpmiddel dat gebruikt wordt bij het verkrijgen van bloed om bloedglucosewaarde te kunnen meten. Er wordt een lancet of lancettenhouder in de prikpen geplaatst, de pen wordt gespannen en het lancet gaat vaak na een druk op de knop door de huid met een snelle rechtlijnige beweging. Huidbeschadigingen, doorgaans veroorzaakt door een zijdelingse beweging, worden door gebruik van een prikpen vermeden. Wanneer het lancet zijn prikdiepte heeft bereikt trekt het zich onmiddellijk volledig terug, gecontroleerd en in een rechte lijn. Veel prikpennen bieden de mogelijkheid om dieper of ondieper te prikken, afhankelijk van de huiddikte van de cliënt. Voor iedere bloedprik wordt een nieuw lancet gebruikt. Er zijn prikpennen op de markt: voor individueel gebruik 1 ; voor professioneel gebruik; bijvoorbeeld de Glucojet 2 van Bayer. Bij gebruik van deze pen kan geen kruisbesmetting voorkomen. Deze kan bij meerdere cliënten gebruikt worden.
Vingerprikkers voor eenmalig gebruik Naast lancetten die in een prikpen worden geplaatst zijn er ook kant-en-klare eenmalige priksystemen (vingerprikkers) op de markt waarmee een vingerprik gegeven kan worden om capillair bloed af te nemen. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van een prikpen of -apparaat. Voorbeelden van deze systemen zijn de Haemolance plus en de Unistik (comfort) 3 (normal).
Afbeelding: Haemolance plus
2
Afbeelding: Unistik (comfort) 3
3
Haemolance plus De Haemolance plus is een vingerprikker voor eenmalig gebruik. De naald wordt, om een bloeddruppel te verkrijgen, door een huls in de vinger gedrukt. Er zijn verschillende maten verkrijgbaar; de Haemolance plus low flow is speciaal geschikt voor diabetici en kinderen. Als men na gebruik de vingerprikker nogmaals wil gebruiken, blokkeert het systeem. 1 2 3
© Vilans 10-09-2012
Inspectie Gezondheidszorg, Waarschuwing; prikpennen voor zelfcontrole uitsluitend bedoeld voor gebruik door één persoon , Nieuwsbericht 18-12-2007. Afbeelding uit: Thaly; Medicael en Safety shop; www.thaly.eu ; 2011. Afbeelding uit: Brochure: Kant-en-klaar éénmalig priksysteem met Comfort Zone Technologie; Owen Mumford; Unistik 3; niet gedateerd; ontvangen juni 2011. Materiaalbeschrijving Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloedglucosewaarde: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Puncties 8
Na gebruik wordt de vingerprikker in de naaldenbeker gegooid. Unistik (comfort) 3 (normal) De Unistik (comfort) 3 (normal) is een vingerprikker voor eenmalig gebruik. Er zijn 2 leveranciers die hetzelfde product op de markt brengen onder een verschillende naam. Lifescan heeft de vingerprikker in het assortiment onder de naam Unistik 3. MSH (Owen Mumford) heeft de vingerprikker in het assortiment onder de naam Unistik comfort 3. De punt van de naald van deUnistik (comfort) 3 (normal) is voor het gebruik afgeschermd in het systeem en trekt na gebruik automatisch terug om prikongevallen en kruisinfecties te vermijden. De Unistik (comfort) 3 (normal) blokkeert als men na gebruik probeert het systeem nogmaals te gebruiken.Na gebruik wordt de vingerprikker in de naaldenbeker gegooid.
Lancetten Een bloeddruppel uit capillair volbloed (vingerprik) wordt verkregen door een prik in de huid met een lancet die in de prikpen geplaatst is of met een vingerprikker voor eenmalig gebruik. Een gebruikt lancet wordt direct na de vingerprik in de naaldenbeker geworpen. Bij gebruik van een prikpen gaat dit met behulp van een uitwerpmechanisme. Men houdt de pen boven de naaldenbeker en werpt het gebruikte lancet met behulp van het uitwerpmechanisme in de naaldenbeker (bijvoorbeeld bij de Accu-Chek Softclix). De vingerprikker voor eenmalig gebruik wordt na de vingerprik in z’n geheel weggegooid in de naaldenbeker. Sommige prikpennen hebben een lancettenhouder met meerdere lancetten. Er wordt voor iedere bloedglucoseprik een nieuw lancet gebruikt; echter de hele lancettenhouder wordt na een aantal keren prikken vervangen. Uitzondering hierop is de Accu-Chek Multiclix. Bij deze prikpen is geen direct contact met de lancetten. Een gebruikt lancet verdwijnt in de lancettenhouder. De lancetten worden weergegeven met cijfers. Men kan goed zien hoeveel ongebruikte lancetten er nog over zijn. Als de lancettenhouder leeg is verschijnt er een rode streep. De gehele lancettenhouder wordt dan vervangen door een nieuwe. De gebruikte lancettenhouder hoeft niet via een naaldenbeker te worden afgevoerd, maar kan ‘in zijn geheel’ (dus met de gebruikte lancetten) in de afvalbak weggegooid worden en met het huisvuil worden afgevoerd. De houder biedt voldoende bescherming om prikaccidenten te voorkomen 1 .
1 © Vilans 10-09-2012
Accu-Chek-Multiclix; Roch Diagnostics, 2010. Materiaalbeschrijving Prikpennen en lancetten voor het meten van de bloedglucosewaarde: 2 (van 2)