onbewaakte kopie
Protocollenboek Voorbehouden en Risicovolle en Overige handelingen Hoofdstuk Infuusbehandeling
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 1
Inhoudsopgave Hypodermoclyse ................................................................................................................................................ 1 Subcutane infuusbehandeling ........................................................................................................................... 4 Perifeer veneus infuus ....................................................................................................................................... 7 Midline katheter ............................................................................................................................................... 11 Spinale infuusbehandeling .............................................................................................................................. 14 Problemen en oplossingen infuusbehandelingen............................................................................................ 19 Subcutane pijnbehandeling ............................................................................................................................. 22 Toedienen van bloedproducten ....................................................................................................................... 23 Centraal veneuze infusie ................................................................................................................................. 30 Plaats en wijze van inbrengen van centraal veneuze katheter ....................................................................... 35 CVK: microbiologische controle of antimicrobiële profylaxe............................................................................ 36 Totale parenterale voeding.............................................................................................................................. 38 Infusievloeistof ................................................................................................................................................. 42 Peripherally Inserted Central Catheter (PICC) ................................................................................................ 45 Veneuze poortsystemen .................................................................................................................................. 48 Naalden voor subcutane infusie ...................................................................................................................... 52 Naalden voor intraveneuze infusie .................................................................................................................. 55 Poortsystemen en poortsysteemnaalden ........................................................................................................ 58 Infuustoedieningssystemen ............................................................................................................................. 60 Vacuümsysteem voor bloedafname ................................................................................................................ 62 Flushen of doorspoelen infuussysteem ........................................................................................................... 65 Apomorfine ...................................................................................................................................................... 69 Dobutamine ..................................................................................................................................................... 71 Flolan ............................................................................................................................................................... 73 Immunoglobuline ............................................................................................................................................. 77 Methylprednisolon............................................................................................................................................ 79 Sandostatine.................................................................................................................................................... 81 Teicoplanine/targocid....................................................................................................................................... 83 Frequentie verwisselen subcutaan infuussysteem.......................................................................................... 85 Frequentie verwisselen infuussysteem perifeer infuus.................................................................................... 86 Frequentie verwisselen infuussysteem CVK ................................................................................................... 87 Driewegkraantjes en afsluitdopjes voor infuussyteem .................................................................................... 88 Fixeren en afdekken infuus ............................................................................................................................. 91
© Vilans 27-11-2013
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 1
Hypodermoclyse Hypodermoclyse is het toedienen van vocht via een infuuscanule in het onderhuidse bindweefsel. Het vocht is een oplossing van fysiologisch zout 0,9%, of een andere zout-, en/of glucoseoplossing. Hypodermoclyse wordt toegepast als orale opname van vocht (tijdelijk) niet toereikend is. Het zorgt voor optimalisering van de conditie en/of levensverlenging. Het vocht verspreidt zich via het onderhuidse bindweefsel en wordt opgenomen in het netwerk van kleine bloedvaten. Via deze bloedvaten wordt het vocht vervolgens door heel het lichaam verspreid. Bij hypodermoclyse worden één of twee infuuscanules tegelijk ingebracht. Meestal in het linker en in het rechter bovenbeen. De infuuscanule(s) is (zijn) verbonden met een (dubbelloops) infuussysteem, gekoppeld aan een infuuszak. De infuuscanule wordt meestal ingebracht in het onderhuidse bindweefsel aan voor- of zijkant van de bovenbenen, 15 cm boven de knie. Andere geschikte plaatsen zijn: buik, rond de navel; borstgebied, tussen sleutelbeen en borst, of lager dan de borst. Dit gebied blijft bij terminale cliënten het langst doorbloed; tussen schouderbladen (bij onrustige of plukkerige cliënten); bovenarmen, aan zij- voor- of achterkant.
Indicaties Hypodermoclyse wordt toegepast bij cliënten met een (dreigend) vochttekort en verstoorde elektrolytenbalans (elektrolyten zoals Natrium, Kalium en Chloor, die nodig zijn voor het regelen van de vochthuishouding). Intraveneuze toediening per infuus is niet mogelijk of het is te belastend voor de cliënt. Het gaat om cliënten met: koorts, braken en/of diarree; delier, sufheid; algehele zwakte ten gevolge van ouderdom of ongeneeslijke ziekte; dorstgevoel ten gevolge van een ophoping van zouten in het bloed (hyper-natriëmie).
Contra-indicaties Hypodermoclyse is niet geschikt bij cliënten met: acute shock, door een laag bloedvolume; ernstige uitdrogingsverschijnselen; ernstige verstoring van de elektrolytenbalans; stollingsstoornissen, die behandeld worden met antistollingstherapie; ernstig hartfalen; nierinsufficiëntie.
Toediening via hypodermoclyse Aanprikken Plaats de infuuscanule niet in: littekenweefsel; plaatsen die ontstoken of pijnlijk zijn; verlamde ledematen; ledematen waarin trombose is geconstateerd; bestraald gebied; ledematen met oedeem. © Vilans 26-08-2013
Achtergrondinformatie Hypodermoclyse: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 2
Plaats de canule minstens 2 cm naast een vorige aanprikplaats. Verwijder zo nodig overtollige haargroei met een schone tondeuse of schaar. Het belemmert het zicht bij het aanprikken en het fixeren van de canule met een huidpleister.
Afbeelding: prikplaatsen hypodermoclyse
Werkwijze Gebruik een 22G flexibele kunststof infuuscanule. Een vleugelnaald.(roestvrijstalen naald, voorzien van een siliconenlaagje) is minder cmfortabel bij bewegen. Vroeger werden speciale metalen naalden gebruikt, met gaatjes aan de zijkant. Ze worden niet meer gebruikt. De keus voor één of twee infuuscanules hangt af van: de hoeveelheid voorgeschreven vocht; de voorgeschreven inloopsnelheid. Hoeveelheid vocht Afhankelijk van de conditie van de cliënt wordt maximaal 1,5 tot 3 liter vocht per 24 uur toegediend. Bij cliënten in een terminale fase blijft de toediening meestal beperkt tot maximaal 1 liter, vanwege kans op oedeem en hartfalen. Adviezen over maximaal toe te dienen hoeveelheid vocht per toedienplaats variëren van 1 liter tot 1,5 liter 1 per 24 uur. Dit is afhankelijk van: de resorptiesnelheid in het onderhuidse bindweefsel; eventuele klachten van de cliënt tijdens de toediening. Aandachtspunten Breng de infuusvloeistof voor toediening op kamertemperatuur, voor het comfort van de cliënt. Geef de hypodermoclyse bij voorkeur 's nachts, tenzij de cliënt dan onrustig is. Verwijder de canule als de infusie klaar is, tenzij de cliënt het dagelijks opnieuw prikken vervelend vindt. Wissel dagelijks van locatie; eventueel kan de canule enkele dagen achter elkaar gebruikt op dezelfde plaats blijven zitten.
Complicaties 1 © Vilans 26-08-2013
Basiswerk V en V, Niveau 3. Bohn Stafleu en van Loghum, 2010. Achtergrondinformatie Hypodermoclyse: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 3
Hypodermoclyse geeft zelden complicaties. Witheid van de huid, oedeem of roodheid (zonder pijn) rond de canule is geen probleem. Soms ontstaat lokaal oedeem rond de canule dat pijn geeft bij het inlopen van het vocht. Verminder dan de inloopsnelheid. Andere complicaties zijn: Niet goed inlopen van het vocht. Ga na of de canule diep genoeg in het subcutane weefsel ligt en of de infuusslang niet geknikt is. Roodheid van de huid (gepaard gaand met erge pijn) rond de insteekplaats. Verwijder de canule. Hematoom. Verwijder de canule. Ontsteking. Verwijder de canule.
Verzorging hypodermoclyse Plak de infuuscanule af met transparante infuuspleister. Controleer de insteekplaats op: oedeem; roodheid; pijn. Bronnen Richtlijn dehydratie en vochttoediening, IKNL, 2010 (externe link).
© Vilans 26-08-2013
Achtergrondinformatie Hypodermoclyse: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 4
Subcutane infuusbehandeling Subcutane infusie is het via een subcutane canule/naald toedienen van medicatie en vocht (zie hypodermoclyse) in het onderhuidse bindweefsel. De medicatie wordt vanuit het onderhuidse bindweefsel opgenomen in het bloed, en verder verspreid door het hele lichaam. Doel van de behandeling is vaak pijnbestrijding (morfine). Ook andere medicatie wordt op deze manier toegediend. Subcutane infuusbehandeling gebeurt op twee manieren. Intermitterend, via de canule/naald wordt meerdere keren per dag medicatie toegediend. Continu, aan de canule is een infuusslang met een infuuspomp gekoppeld. De medicatie wordt continu uit een cassette, spuit of infuuszakje toegediend. Een subcutaan infuus is snel en gemakkelijk in te brengen en geeft minder risico’s dan een intraveneus infuus. Een ander voordeel is dat de canule/naald meerdere dagen kan blijven zitten, waardoor de cliënt minder vaak geprikt hoeft te worden. Breng een subcutane infuuscanule/naald in het onderhuidse bindweefsel van: het bovenbeen, aan voor- of zijkant; de buik, minimaal 2 cm van de navel; de bovenarm, aan de zij-, voor- of achterkant; het gebied tussen sleutelbeen en borst, of onder de borst. Dit gebied blijft bij terminale cliënten het langst het best doorbloed, en heeft daarom de voorkeur; het gebied op de rug, tussen de schouderbladen. Dit is bij onrustige, plukkerige cliënten soms nodig.
Afbeelding: plaatsen voor subcutane infuusbehandeling
NB: Bij gebruik van een insuflon, is het advies van de fabrikant de canule in de buik, de arm, het been of de (bovenkant) van de bil te plaatsen 1 .
Indicaties Gebruik subcutane infuusbehandeling wanneer: een gelijkmatige spiegel nodig is om optimaal de symptomen van ziekte te bestrijden zoals pijn, misselijkheid, onrust en angst, en dit met orale, rectale of transdermale medicatie niet (meer) lukt; de cliënt geen orale medicatie tot zich kan nemen, bijvoorbeeld door slikproblemen, misselijkheid of verminderd bewustzijn; de cliënt oraal toegediende medicatie slecht kan opnemen, door een maag-of darmziekte; de benodigde medicatie alleen op subcutaan wijze toegediend kan worden (bijvoorbeeld insuline). 1 © Vilans 04-09-2013
www.eadv.nl (externe link). Achtergrondinformatie Subcutane infuusbehandeling: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 5
Toediening via subcutaan infuus Aanprikken Plaats geen subcutane canule/ naald in: een oedemateus lichaamsdeel; littekenweefsel; een lichaamsdeel waaruit lymfeklieren zijn verwijderd; een gebied met ascites; een lichaamsdeel met huidmetastasen; een bestraald lichaamsdeel; een slecht doorbloed lichaamsdeel; een verlamd lichaamsdeel; een lichaamsdeel met een shunt. Werkwijze vleugelnaald en kunststof canule Zoek een geschikte plaats om te prikken. Desinfecteer de huid (de infuuscanule blijft meestal meerdere dagen zitten!). Breng de canule/naald in hoek van 30°-45° in het onderhuidse bindweefsel. Ontlucht een vleugelnaaldje met verlengslang voor inbrengen. De werkwijze is afhankelijk van de keuze van de naald/canule en de toedieningwijze. Gebruik bij voorkeur een kunstof canule, zeker wanneer een behandeling meerdere dagen duurt. Een flexibele canule is comfortabeler voor de cliënt. Bij gebruik van een vleugelnaald met verlengslangetje voor intermitterende toediening: Sluit het slangetje af met een (naaldloos) afsluitdopje. Dien medicatie toe via het naaldloze afsluitdopje of direct, via het verlengslangetje (bij een ‘gewoon’ afsluitdopje). Bij gebruik van een kunststof canule voor intermitterende toediening: Verwijder de voernaald, sluit de canule af met een (naaldloos) afsluitdopje. Bij gebruik van een kunststof canule voor continue infusie: Verwijder de voernaald, sluit af met een naaldloos afsluitdopje. Sluit de infuusslang en pomp aan op het naaldloze afsluitdopje. Plaats, wanneer geen naaldloos afsluitdopje wordt gebruikt, de infuusslang en de pomp op de canule. Ontluchten vleugelnaald met verlengslangetje De inhoud van het verlengslangetje van de vleugelnaald (30 cm lang) is 0,56 ml 1 . Ontlucht het verlengslangetje voor het inbrengen met de toe te dienen medicatie of met een spoelvloeistof:
Ontluchten met de toe te dienen medicatie: Trek 0,5 ml van de toe te dienen medicatie extra op. Doordat 0,56 ml achterblijft in het verlengslangetje geef je de (vrijwel) volledige dosis. Trek bij alle volgende toedieningen de voorgeschreven dosis op. Doordat het resterende deel van de vorige dosis mee gespoten wordt, en er weer een deel achterblijft, geef je toch steeds de juiste dosis. Ontluchten en doorspuiten met spoelvloeistof: Dit geeft meer kans op infecties, doordat je vaker de naald manipuleert. Echter soms is dit noodzakelijk omdat de hoeveelheid toe te dienen medicatie heel precies komt. Ontluchten tussen meerdere giften medicatie tegelijkertijd: Spuit tussen de giften door met spoelvloeistof.
Van belang is dat de spoelvloeistof verenigbaar is met de toe te dienen medicatie. Meestal is dat het geval bij NaCl 0,9%. Kijk het na op de bijsluiter. Overleg zonodig met arts of apotheker. Aandachtspunten Prik de infuuscanule/naald op een plaats die zo min mogelijk de mobiliteit van de cliënt beperkt.
1 © Vilans 04-09-2013
Mediq Tefa (mei 2013). Achtergrondinformatie Subcutane infuusbehandeling: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 6
Prik de infuuscanule/naald op een plaats die zo min mogelijk druk geeft op de canule en de infuusslang. Let op mogelijke beknelling door kleding. Laat de cliënt verschillende houdingen aannemen, om de juiste plaats te bepalen. Verwijder voor het aanprikken zo nodig overmatige haargroei. Daardoor blijven de canule/het naaldje en de infuuspleister beter zitten. Verwijder overtollig haar met een schone tondeuse of schaar. Gebruik geen scheermesje, dat geeft kleine wondjes die kunnen gaan ontsteken.
Complicaties Subcutane infuusbehandeling kent nauwelijks complicaties. Toch ontstaat soms irritatie rond de insteekplaats, in de vorm van: roodheid en/of pijn; oedeem; harde plekken in de huid (infiltraten). De oorzaken kunnen zijn: ontsteking; dislocatie van de infuuscanule, deze ligt te oppervlakkig of te diep; afknikken van de infuuscanule, door tractie of beklemming; te groot toegediend volume. Een volume van 2 ml per uur geeft zelden problemen. Wanneer dat wel het geval is, kan het samenhangen met de hoeveelheid subcutaan vet; een te hoge toegediende concentratie.
In de meeste gevallen is het nodig de infuuscanule te verwijderen en een nieuwe te plaatsen. Overleg, bij een vermoeden van irritatie door een te hoog volume of concentratie van de medicijnen, met een arts over toe te passen maatregelen.
Verzorgen insteekplaats Controleer dagelijks de insteekplaats op verschijnselen van roodheid, pijn, oedeem of harde plekken. Een cliënt met een subcutane infuuscanule/naald mag onder de douche, mits de waterstraal niet op de insteekplaats gericht wordt en de eventuele infuuspomp niet nat wordt. In bad gaan wordt afgeraden wegens het gevaar van verweking van de insteekopening. Dat vergroot de kans op infectie. Bronnen www.pallialine.nl, geraadpleegd mei 2013 (externe link). Site van Nederlandse Vereniging voor Infuus Technologie: www.nlvit.com, geraadpleegd mei 2013 (externe link).
© Vilans 04-09-2013
Achtergrondinformatie Subcutane infuusbehandeling: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 7
Perifeer veneus infuus Een perifeer infuus wordt ingebracht in een ader (vene) voor het toedienen van medicatie, vocht of bloed(producten). De toegediende vloeistof verspreidt zich via de perifere ader door heel het lichaam. Een perifeer infuus bestaat uit een perifere infuuscanule, een infuusslang, met daaraan gekoppeld een infuuszak met infuusvloeistof. Een perifere canule is over het algemeen gemakkelijk en snel in te brengen. Een perifeer infuus is geschikt voor kortdurende toediening van maximaal twee weken. Een Midline katheter is een perifere canule die dieper in de ader wordt ingebracht, deze kan langer blijven zitten. De infuuscanule ligt bij voorkeur in een ader in de onderarm. Wanneer het onmogelijk is om daar een vat aan te prikken, wordt een vat in de hand aangeprikt. De aderen van de hand zijn beweeglijker en daardoor is de kans op irritatie van de bloedvatwand, en daarmee flebitis, groter. Het fixeren van de canule op de hand is lastiger, en geeft meer hinder voor de cliënt. In acute gevallen, en als het niet anders kan, wordt een perifeer infuus soms op het onderbeen of de voet aangelegd.
Afbeelding: een perifeer infuus op de hand 1
Indicaties Toediening via een perifeer infuus is geïndiceerd 2 3 4 wanneer: de toe te dienen vloeistof een niet of nauwelijks irriterende werking heeft op de bloedvatwand; de toediening naar verwachting kortdurend is (minder dan twee weken); er drie of meer perifere aders geschikt en beschikbaar zijn om aan te prikken.
Toediening via perifeer infuus Aanprikken Houd rekening met de voorkeur en de ervaring van de cliënt. Kies bij voorkeur voor de niet dominante arm. Maak een zorgvuldige afweging voor een tweede keer prikken wanneer het de eerste keer niet lukt. Overleg zo nodig met een collega. Doe niet meer dan twee pogingen. Plaats de infuuscanule niet: 1 2 3 4 © Vilans 29-10-2013
Catalogus Tefa Mediq (ingezien augustus 2013). Canadian Guideline assessment and device selection (2008). Policies and procedures for infusion Nursing (2011). Infuusposter Nursing (2011). Achtergrondinformatie Perifeer veneus infuus: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 8
in ledematen waarin trombose is geconstateerd; aan de zijde van het lichaam waar lymfklieren uit de oksel zijn verwijderd; in bestraald gebied; in verlamde ledematen; in ledematen met dystrofie; in een lichaamsdeel met een arterioveneuze shunt; ledematen met oedeem.
Werkwijze Observeer de arm op goed bruikbare aders om aan te prikken. Gebruik een stuwband om het bloed in de aders op te stuwen. De aders worden zo voelbaar en de ligging en het verloop worden zichtbaar. Betast met de toppen van je vingers de aders. Een gevulde ader voelt elastisch aan en is zo van andere lichaamstructuren te onderscheiden. Neem de infuuscanule vast bij de vleugels zodat deze niet meer kan verschuiven. Trek de huid over de punctieplaats strak en steek de infuuscanule in hoek van 15°-30° graden (afhankelijk van de dikte van de arm van de cliënt) door de huid. Steek de canule een paar mm in de vene, zodat de punt van de naald helemaal in de vene ligt. Dit is het geval wanneer de naald zich ongeveer 1 cm onder de huid bevindt. Er verschijnt bloed in de controlekamer aan het uiteinde van de canule. Verwijder langzaam de opvoernaald en schuif tegelijkertijd de kunststofcanule op in de ader. Hef de stuwing op als de canule helemaal is opgeschoven en de opvoernaald uit de canule is. Druk de canule ter hoogte van het uiteinde in de vene voorzichtig af en sluit de infuusslang druppelend aan. Dit laatste kan een tweede persoon doen. Controleer of de canule goed zit: de vloeistof loopt gemakkelijk in, er is geen zwelling rond de insteekplaats en de cliënt heeft geen pijnklachten. Aandachtspunten Vóór het inbrengen van de canule. Verwijder voor het aanprikken zo nodig overmatige haargroei. Dat belemmert het zicht op het aan te prikken bloedvat 1 . Bovendien blijft de infuuspleister daardoor minder goed zitten. Verwijder haar met een schone tondeuse 2 of schaar. Scheren geeft kleine wondjes aan de hand, die kunnen gaan ontsteken. Vraag de cliënt ringen, armbanden en horloge af te doen, dit kan stuwing veroorzaken. Zorg dat de arm waarin geprikt wordt voldoende ondersteund wordt. Hiermee beperk je de kans op onverwachte bewegingen. Leg de stuwband ongeveer een handbreedte boven de aan te prikken plaats aan. Stuw niet te hard, de polsslag moet voelbaar blijven. Stuw niet te lang, het kan een onaangenaam gevoel geven. Geef de arm minimaal 2 minuten rust, voordat eventueel opnieuw gestuwd wordt 3 . Tijdens het inbrengen van de canule. Gebruik de no touch-techniek; raak de aansluitpunten van de materialen niet aan met niet steriele handschoenen of niet steriele materialen. Raak de aanprikplaats na desinfecteren van de huid alleen aan met gedesinfecteerde (handschoen)vingertoppen. Sluit zo snel mogelijk de canule af met een (naaldloos) afsluitdopje en/of driewegkraantje met/zonder verbindingslang en/of infuusslang. Behandel het infuussysteem als een gesloten systeem. Maak zo min mogelijk gebruik van kraantjes en neem geen bloed af via het toedieningsysteem. Handel bij het gebruik van een driewegkraantje zo zorgvuldig mogelijk om contaminatie met micro-organismen te voorkomen1.
1 2 3 © Vilans 29-10-2013
WIP Richtlijn Flebitis en bloedbaaninfectie door intraveneuze infuuskatheters, mei 2011. Aurora Health Care System Manual, 2007 (ingezien April 2013). Reader inbrengen perifeer veneuze katheter, LUMC, 2010. Achtergrondinformatie Perifeer veneus infuus: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 9
Sluit een infuuscanule die alleen wordt gebruikt als “waaknaaldje” (met de mogelijkheid om nog vocht of medicijnen toe te kunnen dienen), af met een (naaldloos) afsluitdopje.
Complicaties Bij toediening via perifeer infuus kunnen de volgende complicaties optreden. Hematoomvorming Een hematoom kan ontstaan bij het inbrengen of verwijderen van het infuus. Voorkom het laatste door na het verwijderen van de canule drie minuten zonder onderbreking op de punctieplaats te drukken. Druk langer wanneer de cliënt antistollingsmiddelen gebruikt. Infectie Micro-organismen kunnen vrij gemakkelijk via de binnen- of buitenkant van de canule in de bloedbaan terechtkomen. Voorkom infecties en werk streng aseptisch bij alle handelingen waarbij de infuusslang geopend wordt. Flebitis Dit is een ontsteking van de vaatwand met de volgende verschijnselen: roodheid/rode streep; warmte; zwelling; pijn. Wanneer de ontsteking samengaat met een bacteriële infectie, kan deze uitmonden in een sepsis. Verwijder de canule wanneer één of meerdere van deze verschijnselen zich voordoen. Overleg met de behandelende arts over voortzetting van de behandeling. Subcutaan lopen De infuuscanule ligt niet meer goed in het bloedvat (extravasatie). Een gedeelte van de infuusvloeistof komt in het onderhuidse bindweefsel terecht 1 . De symptomen zijn: vertraagde inloopsnelheid van het infuus; huid rondom insteekplaats voelt koud en ziet bleek; een zwelling is zichtbaar; pijn, afhankelijk van het soort vloeistof kan deze zeer ernstig zijn. De gevolgen van subcutaan lopen van een infuus met bepaalde soorten antibiotica of cytostatica kunnen zeer ernstig zijn. Er kan een infiltraat (lokale ontsteking met vochtophoping) of zelfs necrose (afsterven van weefsel na ontsteking) ontstaan. Acties bij subcutaan lopen infuus met medicatie (antibiotica) of cytostatica 1 . Zet het infuus stil en overleg met spoed met een arts. Afhankelijk van het soort medicatie of cytostatica kunnen aanvullende maatregelen nodig zijn om de medicatie te neutraliseren en necrose van subcutaan weefsel tegen te gaan, zoals het toedienen van specifieke medicatie, warmte of koude. Acties bij subcutaan lopen van andere vloeistoffen. Zet het infuus stil en verwijder de infuuscanule. Bij geringe zwelling: koel de huid met ijs. Dit gaat de pijn tegen en heeft mogelijk een ontstekingsremmend effect.
1
© Vilans 29-10-2013
Infusion Nursing Standards of practice, 2011 (ingezien april 2013). Achtergrondinformatie Perifeer veneus infuus: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 10
Bij vorming van onderhuids infiltraat: leg warme kompressen op de huid om resorptie van het infiltraat te bevorderen. Leg het aangedane ledemaat hoog.
Verzorging perifeer infuus Controleer dagelijks de insteekopening op: roodheid; zwelling; warmte; pijn. Dek de insteekplaats af met transparante infuuspleister, zodat de insteekplaats gemakkelijk geïnspecteerd kan worden. Fixeer de infuusslang met een huidpleister.
© Vilans 29-10-2013
Achtergrondinformatie Perifeer veneus infuus: 4 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 11
Midline katheter Een Midline katheter (canule) is een perifeer infuus in één van de diepere aders (vena van de bovenarm). De infuuscanule is circa 20 cm lang. Een Midline canule wordt gebruikt voor perifere toediening van medicatie, vocht of bloed(producten). Deze verspreiden zich via het perifere bloedvat door heel het lichaam. Een Midline canule is geschikt voor kortdurende toediening van maximaal vier weken. De Midline canule wordt ingebracht in de elleboogplooi. De tip van de canule wordt opgevoerd naar de vena axillaris (ader in de oksel) 1 . De doorstroom in dit diepere bloedvat is groter, waardoor de toegediende vloeistof minder snel irriterend werkt op de bloedvatwand.
Afbeelding: ligging Midline katheter (canule), opgevoerd naar de ader in de oksel
Indicaties De indicatie voor het gebruik van een Midline canule is gelijk aan die voor andere vormen van perifeer veneuze infusie. Voordeel is dat de Midline canule minder snel tot kathetergerelateerde bloedbaaninfecties leidt. Waarschijnlijk is dit omdat hij in een groter vat wordt ingebracht dan een gewoon perifeer infuus. Hij is daardoor bijvoorbeeld geschikt voor lange intraveneuze antibioticabehandeling 2 3 . Dien via een Midline alleen medicatie toe die ook via een ‘gewone’ perifeer veneuze canule toegediend wordt. Er kunnen geen totale parenterale voeding of irriterende geneesmiddelen via een Midline worden toegediend.
Toediening via Midline katheter Aanprikken De Midline wordt onder steriele omstandigheden onder echogeleiding ingebracht door een arts of een gespecialeerd verpleegkundige. Er is geen röntgenfoto nodig om de ligging te controleren 4 . Sluit de Midline canule af met een (naaldloos) afsluitdopje. Koppel het naaldloze afsluitdopje aan de infuusslang, zo nodig met een driewegkraantje er tussen.
1 2 3 4 © Vilans 04-09-2013
The use of midline catheters, (ingezien augustus 2013, externe link). Canadian Guideline assessment and device selection, 2008. Policies and procedures for infusion Nursing, 2011. K. Rosenthal, Bridging the IV access gap with midline catheters, Nursing, 2008. Achtergrondinformatie Midline katheter: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 12
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Normaal bewegen van de arm is mogelijk; voorkom extreme bewegingen, zo houd je de katheter zo lang mogelijk goed op zijn plaats. Leunen op de bewuste arm en het maken van heftige bewegingen worden afgeraden. Plaats de Midline canule niet in: ledematen waarin trombose is geconstateerd; aan de zijde van het lichaam waar lymfklieren uit de oksel zijn verwijderd; bestraald gebied; verlamde ledematen; ledematen met dystrofie; een lichaamsdeel met een arterioveneuze shunt; ledematen met oedeem. Verwijder een Midline canule op dezelfde wijze als een ongetunnelde centraal veneuze kathteter.
Complicaties Bij toediening via een Midline canule kunnen de volgende complicaties optreden. Flebitis Steriele flebitis is de meest voorkomende complicatie bij een Midline infuus. Dit is een nietinfectieus proces, maar een reactie van het lichaam op het lichaamsvreemde materiaal. Overleg met de arts. Hematoomvorming Een hematoom kan ontstaan bij het inbrengen of verwijderen van het infuus. Voorkom het laatste door, na het verwijderen van de canule, drie minuten zonder onderbreking op de punctieplaats te drukken. Druk langer wanneer de cliënt antistollingsmiddelen gebruikt. Verstopping van de katheter De katheter loopt slecht, of niet meer. Hij is niet toegankelijk. Overleg met de arts. Trombose Bij een Midline canule ontstaat dit meestal ter hoogte van de tip van de canule, die in de oksel ader uitkomt. De cliënt geeft pijnklachten aan in de schouderregio. Waarschuw een arts.
Verzorging Midline katheter Gebruik de no touch-techniek; raak de aansluitpunten van de materialen niet aan met niet steriele handschoenen of niet steriele materialen. Desinfecteer de huid. Inspecteer de insteekplaats dagelijks op: Roodheid: dit kan wijzen op irritatie van de huid na het inbrengen van de katheter. Deze irritatie is meestal na 48-72 uur verdwenen. Oedeem: dit kan wijzen op trombose. Bij een Midline ontstaat dit meestal ter hoogte van de kathetertip. De cliënt geeft pijn aan in de schouderregio. Waarschuw een arts. Pijn: zowel de insteekplaats als de vene in de arm waar de katheter doorheen loopt dienen gecontroleerd te worden op pijn. Lekkage of bloedingen. Controle ligging Midline katheter © Vilans 04-09-2013
Achtergrondinformatie Midline katheter: 2 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 13
Voorkom verschuiven van canule. Controleer daarvoor de lengte van het uitwendige deel van de Midline canule. Op het uitwendige deel van de canule is een centimeterschaal aangebracht. Noteer de lengte van het uitwendige deel van de canule op het uitvoeringsverzoek van de arts of in het zorgdossier. Wanneer een canule toch is verschoven: de canule beslist niet terugschuiven; de canule afsluiten met een klemmetje / open-dichtschuifje en een (naaldloos) afsluitdopje; overleg met arts hoe verder te handelen. Meestal wordt de canule verwijderd en een nieuwe ingebracht. Fixeren Midline katheter en gebruik Biopatch Doorgaans wordt de Midline gefixeerd met een Stätlock 1 of een Griplock. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de insteekplaats van de Midline af te dekken met een Biopatch. Dit is een foamverband met chloorhexidine gluconaat, wat een antiseptische werking heeft. Sommige fixatiepleisters, zoals de Stätlock, worden geleverd in combinatie met een Biopatch. Beide worden afgeplakt met een transparante infuuspleister. De cliënt kan douchen. In de praktijk wordt om de arm tijdelijk een extra verband met daar omheen huishoudfolie gewikkeld. Verwijder de folie en het extra verband na het douchen. Bronnen Infuusposter, Nursing, mei 2011. Werkgroep Infectie Preventie, Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters, april 2010 (revisie april 2015). Intraveneuze toedieningen, verpleeg- woon- en thuiszorg, maart 2004 (revisie maart 2009). Patiëntenfolder “Midline infuus” Rijnstate Ziekenhuis, 2011 (ingezien april 2013).
1 © Vilans 04-09-2013
Website Bard medical: Statlock (ingezien april 2013) (externe link). Achtergrondinformatie Midline katheter: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 14
Spinale infuusbehandeling Spinale infuusbehandeling vindt plaats via een katheter die is ingebracht in de spinale ruimten. Deze ruimten bevinden zich rond het ruggenmerg in de wervelkolom. Dat kan de epidurale of de intrathecale ruimte zijn (zie illustratie 1 ). De epidurale ruimte ligt tussen de bindweefselband tussen de wervelbogen (ligamentum flavum) en het buitenste ruggenmergvlies (dura mater). De intrathecale ruimte ligt dieper, namelijk voorbij de dura mater in de met liquor gevulde ruimte rond het ruggenmerg.
Afbeelding: spinale ruimten.
Indicaties spinale infuusbehandeling Spinale infuusbehandeling wordt bijna uitsluitend toegepast voor pijnbestrijding: wanneer pijnbestrijding met opiaten oraal, rectaal, dermaal (via de huid) of subcutaan niet het gewenste effect geeft; wanneer pijnbestrijding op bovengenoemde wijze onaanvaardbare bijwerkingen geeft. Bij een ontoereikend effect wordt soms gekozen voor: bupivacaïne (een lokaal werkend anestheticum); clonidine (een bloeddrukverlagend middel, hier vooral vanwege zijn werking tegen neuropatische pijn toegediend).
Werking De via de katheter toegediende opiaten grijpen aan op de opiaatreceptoren in het ruggenmerg en blokkeren zo de overdracht van pijnprikkels. Met een relatief kleine dosis opiaten (meestal morfine) kan zo vaak een adequate pijnstilling worden bereikt, met weinig of aanvaardbare bijwerkingen.
Contra-indicaties spinale infuusbehandeling
1 © Vilans 24-01-2013
Infectie; hoge druk in centraal zenuwstelsel; stollingsstoornissen; wervelmetastasen met epidurale uitbreiding; Patiënteninformatiefolder spinale pijnbestrijding, UMC Radboud, 2009. Achtergrondinformatie Spinale infuusbehandeling: 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 15
uitgebreide infecties in de buurt van de insteekopening.
Soorten spinale pijnbehandeling Er wordt een onderscheid gemaakt in epidurale en intrathecale pijnbehandeling 2 . Epidurale pijnbehandeling Bij epidurale toediening ligt de katheter in de epidurale ruimte. Het pijnstillend effect is segmentaal; het heeft effect op het specifieke deel van het lichaam waar de pijn zit. Deze toedieningsweg heeft als voordeel dat er geen liquorlekkage kan ontstaan. Nadeel is kapselvorming in de epidurale ruimte, na enige weken. Hierdoor neemt de effectiviteit van de toegediende opiaten af en wordt toediening soms onmogelijk. De kans op bijwerkingen neemt toe. Intrathecale pijnbehandeling De werking van opiaten in de intrathecale ruimte is 5 tot 10 keer zo sterk als in de epidurale ruimte. Voor intrathecale pijnbehandeling wordt gekozen wanneer epidurale behandeling ontoereikend is (door kapselvorming in de epidurale ruimte of tumorgroei). Ook als bekend is dat het om langdurige toediening gaat. Nadeel van deze toedieningsweg is de kans op liquorlekkage.
Inbrengen van de spinaalkatheter De katheter wordt door een holle naald in de epidurale of intrathecale ruimte gebracht. De plaats waar dat gebeurt (tussen cervicale, thoracale of lumbale wervels) wordt bepaald door de lokalisatie van de pijn. De katheter wordt altijd door een anesthesist in het ziekenhuis ingebracht. De ingreep duurt ongeveer een half uur en vindt plaats onder steriele omstandigheden. Er zijn verschillende manieren waarop de katheter gelokaliseerd wordt en waarop hij gekoppeld wordt aan het infuussysteem. Ongetunnelde katheter De katheter wordt vanuit de insteekplaats op de huid afgeplakt en met een koppelstukje en bacteriefilter aangesloten op de infuusslang. Deze werkwijze vergroot het risico op dislocatie van de katheter en op infectie en wordt uitsluitend in acute omstandigheden toegepast (bijvoorbeeld bij een korte levensverwachting, in dagen). Subcutaan getunnelde katheter Er zijn twee mogelijkheden: De katheter wordt vanuit de insteekplaats aan de rugzijde subcutaan getunneld waar hij na ongeveer 20 cm uit de huid komt en rechtstreeks met een koppelstukje en bacteriefilter wordt aangesloten op de infuusslang. De katheter blijft geheel onderhuids. De katheter wordt vanuit de insteekplaats aan de rugzijde subcutaan getunneld en aangesloten op een poortsysteem. De poortsysteemnaald wordt aangesloten op het infuussysteem.
Wijze van toediening
2 © Vilans 24-01-2013
Landelijke richtlijn Pijn 2.0 IKNL, 2010. www.pallialine.nl (externe link). Achtergrondinformatie Spinale infuusbehandeling: 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 16
Spinale pijnbehandeling kan zowel intermitterend (onderbroken) als continu plaatsvinden. Coninue toediening vindt plaats met medicastiecassette en een (draagbaar) infuuspompje. De voordelen van continue infusie ten opzichte van intermitterende toediening. Een constante spiegel van pijnverlagend middel in het lichaam; dit geeft een betere bestrijding van de pijn. Het voorkomen van pijnlijke inspuitingen van medicatie in de epidurale of intrathecale ruimte. Minder inbreuk op de privacy van de cliënt, doordat de cassette van de pomp medicatie voor een aantal dagen kan bevatten. Een infuuspompje geeft de cliënt de mogelijkheid extra pijnstilling (een bolus) toe te dienen. Het pompje wordt wanneer nodig, daartoe ingesteld. De cliënt / diens naasten krijgen daarvoor instructies.
Taken en verantwoordelijkheden Spinale pijnbehandeling vindt vaak thuis plaats. Overdracht naar de (specialistische) thuiszorgteams vindt meestal plaats in het ziekenhuis. De cliënt kan niet zonder pijnstilling naar huis en de verpleegkundigen krijgen meteen instructie over het aansluiten van de cassette. De (specialistische) thuiszorgteams verzorgen de katheter en geven instructies aan de cliënt / diens naasten. Vanwege de risicovolheid van de handeling en de afhankelijkheid van de cliënt van goede pijnstilling is het van belang in het zorgdossier vast te leggen wie er bij vragen en problemen gebeld moet worden. Op lokaal en/of regionaal niveau dienen betrokkenen afspraken te maken en vast te leggen over taken en verantwoordelijkheden, bereikbaarheid en wat te doen bij complicaties.
Complicaties bij spinale infusie Neem bij de volgende verschijnselen of observaties contact op met de behandelend arts, volgens de afspraken in het zorgdossier. Verschijnselen/observaties Nieuwe lichamelijke klachten zoals: urineretentie, jeuk, misselijkheid, verandering van stemming, ademhalingsdepressie, sufheid, doof gevoel of krachtsverlies, lage bloeddruk bij opstaan, duizeligheid. Snelle toename van de pijn, eventueel met onthoudingsverschijnselen, zoals: algehele malaise, misselijkheid en/of braken, diarree en/of buikkrampen, tremor en/of transpireren, rillen. Pijn, roodheid, ontvelde huid, ontstoken wondje, al dan niet met necrose. Bonzende hoofdpijn die verdwijnt bij platliggen. Roodheid, zwelling, vocht en/of pus bij insteekopening en/of uittredeplaats, tunnelwondjes. Snelle toename van de pijn, bandgevoel, neurologische uitval, veel pijn bij extra toedienen van een dosis. Hoofdpijn, koorts, bewustzijnsverandering, nekstijfheid.
© Vilans 24-01-2013
Mogelijke oorzaken/complicaties Bijwerkingen van de toegediende medicatie.
Dislocatie van de katheter; knik in de katheter; lekkage bij één van de aansluitpunten; defecte pomp. Decubitus. Liquorlekkage. Infectie.
Epiduraal abces.
Meningitis.
Achtergrondinformatie Spinale infuusbehandeling: 3 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Verschijnselen/observaties Cliënt is suf, motorisch geblokkeerd, kans op ademdepressie.
Infuusbehandeling 17
Mogelijke oorzaken/complicaties Verplaatsing van kathetertip van epidurale naar intrathecale ruimte.
Verzorging Verwisselen infuussysteem Hoewel landelijke richtlijnen vervangen van het infuussysteem elke 3-4 dagen voorschrijven, is hier het advies om eens per 7 dagen het infuussysteem te verwisselen, inclusief de bacteriefilter. De steriele omstandigheden waarin de katheter bij de cliënt is geplaatst en waarin de medicatie wordt bereid, maakt de kans op infecties aannemelijk kleiner. Wekelijks verschonen voorkomt bovendien een teveel aan manipulatie aan de katheter en insteekopening 3 . Koppelstukje Het uiteinde van de spinaalkatheter zit vastgeklemd in een koppelstukje. Het koppelstukje vormt de verbinding tussen de katheter en de bacteriefilter. Het koppelstukje bevat aan één kant een klepje, waar de katheter in geschoven wordt. Het klepje sluit met een klik. Aan de andere zijde bevindt zich een luerlock sluiting met de bacteriefilter. Het koppelstukje wordt alleen vervangen bij lekkage, spontaan losschieten of zichtbare verontreiniging.
Afbeelding: koppelstukje 4 Doorspuiten Spuit een spinale katheter nooit door! Uitzondering is alleen in opdracht van de behandelend arts/anesthesist. Doorspuiten geeft risico op complicaties zoals een te grote druk in de spinale ruimte, overdosering of infectie. Spuit nooit door met heparine. Verzorgen insteekopening en uittredeplaats Inspecteer dagelijks de insteekopening en uittredeplaats op roodheid, pijn, zwelling, lekkage. De insteekopening en uittredeplaats worden bedekt met transparante huidfolie. Bij een ongetunnelde katheter wordt de katheterslang gefixeerd met stroken elastische pleister. In beide gevallen wordt deze eens per 7 dagen vervangen (tegelijk met het infuusslang en bacteriefilter). Verwijderen van de katheter Het verwijderen van een spinaalkatheter komt in twee sitaties voor.
3 4 © Vilans 24-01-2013
Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL), bij monde van Rob Krol, adviseur IKNL en coördinator werkgroep palliatieve zorg “Quapal” (december 2012). Informatie fabrikant Braun. Achtergrondinformatie Spinale infuusbehandeling: 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
© Vilans 24-01-2013
Infuusbehandeling 18
De katheter ligt verkeerd en steekt verder uit de insteekopening dan de bedoeling is (disclocatie). Overleg met de anesthesioloog, deze moet instructies geven hoe te handelen. De cliënt is overleden. Verwijder de katheter als dat gemakkelijk gaat, of knip de katheter op de huid af.
Achtergrondinformatie Spinale infuusbehandeling: 5 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 19
Problemen en oplossingen infuusbehandeling Probleem
Oorzaken: Gevolgen
Oplossingen
Overvulling
Foutieve ontluchting en/of fout bij zakwisseling: druppelsnelheid onzichtbaar
Lucht bijspuiten via bovenste bijspuitpunt; niet wanneer er medicatie in de infuusslang zit! (afklemming slang naar infuuszak)
Ondervulling
Foutieve ontluchting en/of fout bij de Knijpen in de druppelkamer totdat het wisseling van de slang: leegloop infuus, vulniveau druppelkamer 2/3 is lucht in de slang
Schuimvorming in de onderste helft druppelkamer
Reactie vloeistoffen: lucht in slang
Infuusslang afklemmen (onder vloeistofniveau); nieuwe infuusslang aanbrengen
Troebel
Reactie vloeistoffen
Infuusslang afklemmen: nieuwe infuusslang aanbrengen en zo nodig nieuwe vloeistof gebruiken of verschillende vloeistoffen op apart lumen laten inkopen
Probleem
Oorzaken
Oplossingen
Luchtbellen
Lucht in slang gekomen bij voorbereidingen
1) Luchtbelletjes tikken tot boven vloeistofniveau, 2) infuusslang vernieuwen of 3) slang rond een pen winden
Probleem
Oorzaken: Gevolgen
Oplossingen
Knik in de slang
Foutieve fixatieslang: onvoldoende luchttoevoer
Ontluchtingsslang vernieuwen: knik in ontluchtingsslang opheffen: luchtbelletjes tikken tot boven vloeistofniveau
Wattenfilter vochtig
Aanraken met natte handen: geen ontluchting
Ontluchtingsslang vernieuwen
Probleem
Oorzaken
Oplossingen
Onjuiste toediening
Onvolledige notitie van soort, hoeveelheid, snelheid
Noteren in zorgmap, overleggen met collega en/of arts
Tabel 1: Druppelkamer (vulling).
Tabel 2: Infuusslang.
Tabel 3: Ontluchtingsslang.
Tabel 4: Infuusslang.
© Vilans 21-08-2013
Achtergrondinformatie Problemen en oplossingen infuusbehandelingen: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 20
Probleem
Oorzaken
Oplossingen
Langzaam/stilstaand
Ader bekneld / arm gestuwd door kleding
Arm en hand bewegen / spalk losser maken / kleding verwijderen Raadpleeg arts Driewegkraan/klem open draaien Infuusstandaard verhogen
Canule verstopt Driewegkraan/klem is dicht (Port-A-Cath) Druk vloeistofkolom geringer dan die van ader Druppelregelaar dicht Druppelregelaar kleeft slang dicht Knik in uitwendig deel Luchtbelletjes in de infuusslang
Naald verstopt Knik in ontluchtingsslang Subcutaan lopend infuus
Stolsel in druppelkamer
Infuusslang afgeklemd Infuusslang (bijna) leeg
Druppelregelaar open Druppelregelaar verschuiven Knik eruit halen en uitwendig deel goed fixeren 1) Luchtbelletjes tikken tot boven vloeistofniveau of 2) infuusslang om een pen winden Zie flushen en doorspoelen infuussysteem Knik in ontluchtingsslang opheffen Infuus afklemmen (onder vloeistofniveau) en arts waarschuwen of infuus verwijderen; nieuwe naald inbrengen Infuus afklemmen, infuus verwijderen, arts waarschuwen en nieuw infuustoedieningssysteem klaar hangen Afklemming opheffen Infuusslang afklemmen, infuusslang vernieuwen
Lege infuusslang
Infuuszak is leeg (bloed van patiënt in slang) Inwendig reservoir of canule is verstopt
Infuus afklemmen, infuussysteem vernieuwen Raadpleeg arts
Lekkage (nat bed) tussen infuuszak en naalden
Naald van ontluchtingsslang niet goed ingebracht
Ontluchtingsslang vernieuwen
Lekkage tussen canule en infuusslang
Aansluitconus is los (te weinig vocht)
Infuusslang afklemmen, infuusslang vernieuwen
Lekkage luchtslang
Wattenfilter in luchtslang is vochtig
Ontluchtingsslang vernieuwen
Loopt te snel
Aansluitconus van canule geschoten (geen vocht) Druppelregelaar staat te ver open (te veel vocht)
Infuusslang afklemmen (onder vloeistofniveau), infuusslang vernieuwen Druppelsnelheid meten
Tabel 5: Infuusvloeistof (doorloop).
© Vilans 21-08-2013
Achtergrondinformatie Problemen en oplossingen infuusbehandelingen: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 21
Probleem
Oorzaken
Oplossingen
Lokale pijn/roodheid flebitis
Onsteriele naalden (sepsis) en/of subcutaan lopende canule
Infuusslang afklemmen, infuustoedieningssyteem verwijderen en arts waarschuwen
Zwelling en/of pijn ader
Frequente langdurige infusie
Arts waarschuwen
Kortademigheid
Infusievloeistof loopt te snel in
Patiënt rechtop zetten, druppelsnelheid verminderen en arts waarschuwen
Kouderilling/ temperatuurverhoging
Reactie op infusie
Arts waarschuwen
Tabel 6: Patiënt.
© Vilans 21-08-2013
Achtergrondinformatie Problemen en oplossingen infuusbehandelingen: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 22
Subcutane pijnbehandeling De medicatie die door middel van subcutane continue infusie wordt toegediend, kan worden ingedeeld in medicatie voor: pijnbehandeling; bestrijding van andere symptomen.
Pijnbehandeling Het analgeticum dat gebruikt wordt voor subcutane pijnbehandeling is morfine. Na eenmalige subcutane toediening wordt de piekconcentratie, afhankelijk van de plaatselijke doorbloeding, bereikt na 30 tot 60 minuten. Bij de overstap van orale of rectale toediening naar subcutane infusie moet een omrekening van de dosering plaatsvinden. Voor pijnbehandeling bij terminale cliënten is de thoraxregio een goede infusieplaats zijn. De thoraxregio blijft bij terminale patiënten het langst goed doorbloed 1 .
Bestrijding van andere symptomen De keuze voor de subcutane pijnbehandeling kan soms bepaald worden door de mogelijkheid om naast de pijn ook andere symptomen zoals obstipatie, misselijkheid, onrust en verwardheid bij de patiënt te behandelen. In het medicatiereservoir van de infuuspomp kunnen medicamenten voor pijnbehandeling en symptoombestrijding worden gemengd. Let wel: Niet alle medicamenten zijn geschikt om te mengen. Vooral bij mengsels van meer dan 2-3 medicamenten (drugcocktails) moet men bedacht zijn op chemische interacties. Overleg hierover met de apotheker.
1 © Vilans 24-09-2012
Uit: R.J.A. Krol, IKO / COPZ Nijmegen, oktober 2003. Achtergrondinformatie Subcutane pijnbehandeling: 1 (van 1)
Met opmaak Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 23
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
Toedienen van bloedproducten buiten het ziekenhuis Toediening van bloedproducten buiten het ziekenhuis is complex en kan alleen worden uitgevoerd wanneer er goede afspraken zijn gemaakt en afstemming plaatsvindt tussen alle betrokkenen (arts, transfusielaboratorium, zorgorganisatie, verpleegkundige). De afstemming dient zowel betrekking te hebben op de selectie van cliënt, de organisatie van de zorg, de verantwoordelijkheden als op de te gebruiken materialen. De toediening van bloedproducten vindt plaats door een ervaren arts of verpleegkundige en conform de gemaakte (regionale) afspraken. Ook moeten afspraken worden gemaakt voor situaties waarin er sprake is van transfusiereacties of calamiteiten. De medische verantwoordelijkheid moet zijn geregeld (huisarts, specialist ouderengeneeskunde, medisch specialist). De mogelijkheid van acute opvang in het ziekenhuis moet zijn gegarandeerd. De procedures rondom bloedtransfusies buiten het ziekenhuis moeten zijn vastgelegd, ze moeten aan dezelfde voorwaarden voldoen als transfusies binnen het ziekenhuis.
Doelgroepen Bloedproducten worden buiten het ziekenhuis toegediend aan: cliënten in de palliatieve fase: de transfusie dient om de kwaliteit van leven te verbeteren; cliënten met een acuut trauma; cliënten met chronische oncologische aandoeningen; cliënten voor wie de reis naar het ziekenhuis te belastend is.
Opdrachtgevers Opdrachtgevers van van een bloedtransfusie kunnen zijn: Geplande transfusie in opdracht van een medisch specialist van het ziekenhuis: de transfusie vindt thuis of in verpleeghuis/woonzorgcentrum plaats onder verantwoordelijkheid van een ziekenhuisspecialist, in samenwerking met een huisarts of specialist ouderengeneeskunde.
Geplande transfusie in opdracht van een arts van een zorgorganisatie buiten het ziekenhuis: transfusie vindt plaats in een verpleeghuis/woonzorgcentrum onder verantwoordelijkheid van de daar werkzame specialist ouderengeneeskunde.
Eisen die gesteld worden aan verantwoord toedienen buiten het ziekenhuis
1
© Vilans 12-11-2013
De procedure is alleen van toepassing op cliënten die al eerder een transfusie hebben gehad zonder bijwerkingen. De cliënt dient goed geïnformeerd te zijn over de extra risico’s van bloedtransfusie buiten het ziekenhuis en toestemming te geven voor de behandeling thuis. Hiervoor is een checklist opgesteld 1. Er moet toestemming zijn van alle betrokkenen ((huis)arts, zorgorganisatie, ziektekostenverzekeraar etc.).
Vereniging hematologische laboratoriumdiagnostiek: Protocol Transfusie in verpleeghuizen en woonzorgcentra (februari 2011), www.de-vhl.nl/protocoltransfusie in verpleeghuizen en woonzorgcentra (externe link) Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 1 (van 7)
Verwijderd: 12-11-2013 Verwijderd: Toedienen van bloedproducten
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 24
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
De procedures moeten voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als de in het ziekenhuis geldene kwaliteitseisen voor allogene transfusies. Er zijn heldere afspraken gemaakt met de (huis)arts die in geval van problemen zal worden ingeschakeld. Er is een duidelijk plan van actie in gevallen waarin sprake is van transfusiereacties of andere calamiteiten. De gegevens over de transfusie worden bewaard in het transfusiearchief van het uitgevende laboratorium en in het zorgdossier van de cliënt. Een systeem van bevoegdheid en bekwaamheid van de betrokken thuiszorginstelling. De verpleegkundige of arts start de transfusie en controleert de vitale parameters van de cliënt minimaal gedurende de eerste 5 á 10 minuten en bij de beëindiging van de transfusie. Gedurende de transfusie wordt de cliënt geobserveerd door de verpleegkundige of andere geïnstrueerde volwassene. Er zijn afspraken gemaakt over de melding van complicaties en incidenten via het transfusielaboratorium dat de bloedproducten uitgeeft.
Verantwoordelijkheden van de betrokkenen Het hoofd van het transfusielaboratorium en de betrokken zorgorganisatie zijn beiden verantwoordelijk voor het maken van heldere afspraken. De zorgorganisatie is ervoor verantwoordelijk dat het betrokken personeel bekwaam en bevoegd is (en blijft). De betrokken specialist en/of huisarts, specialist ouderengeneeskunde (de opdrachtgever) is verantwoordelijk voor de indicatiestelling en de medisch inhoudelijke ondersteuning bij problemen. Ook dient hij/zij de extra risico’s van thuistransfusie met de cliënt te bespreken.
Aandachtspunten met betrekking tot de cliënt Gegevens van de cliënt De volgende gegevens van de cliënt moeten bekend zijn: naam, initialen, adresgegevens geslacht geboortedatum identificatienummer aanvraag en bloedproduct productnummer bloedgroep aanwezigheid van antistoffen (de kruisproef dient negatief te zijn) Controle bloedgroep Er zijn meer dan 100 bloedgroepen, maar voor de dagelijkse praktijk gaat het vooral om de bloedgroepen A / B / 0 / AB en om de Rhesus-factor positief of negatief. De combinatie van deze twee systemen levert dus 8 bloedgroepen op: A+, A-, B+, B-, 0+, 0-, AB+ en AB- 1. Vastlegging vitale functies De volgende vitale functies dienen te worden geobserveerd en vastgelegd. De cliënt dient gedurende de eerste 5-10 minuten van de transfusie intensief te worden geobserveerd. Voor, tijdens en na de transfusie dienen de volgende controles te worden gedaan. Het doel daarvan is tijdig een evt. transfusiereactie te observeren.
Verwijderd: 12-11-2013 1 © Vilans 12-11-2013
Sanquin bloedvoorziening, geraadpleegd november 2011 (externe link). Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 2 (van 7)
Verwijderd: Toedienen van bloedproducten
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
vóór transfusie
Infuusbehandeling 25
5-15 minuten na start transfusie
bij transfusiereactie
bij afkoppelen
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
na transfusie
temperatuur
+
+
+
+
+
pols
+
+
+
+
+
bloeddruk
+
+
+
+
+
beoordelen conditie cliënt
+
+
+
+
+
vastlegging van toediening
+
vastlegging wel/geen transfusiereactie
+
Aandachtspunten betreffende toedienen bloedproducten Toedienen van bloedproducten mag alleen in opdracht van de behandelende arts, deze schrijft de opdracht op het afsprakenblad / opdracht tot voorbehouden handelingen en vermeldt de toedieningssnelheid. Voor de toediening Het aanvraagformulier voor bloedproducten dient volledig te worden ingevuld en voorzien van een handtekening van de verantwoordelijke arts. Bloedproducten kunnen alleen worden uitgegeven indien de bloedgroep van de cliënt twee maal is bepaald uit twee onafhankelijk van elkaar afgenomen bloedmonsters. Elke eenheid dient afzonderlijk opgehaald te worden bij het bloedtransfusielaboratorium. Indien bloedproducten worden opgehaald dient een identificatie(sticker) van de cliënt en de identificatie van de verpleegkundige meegenomen te worden. De transfusielaboratoriumedewerker dient, voor uitgifte van het bloedproduct, bovenstaande gegevens te controleren en paraferen; de daartoe bevoegde persoon controleert en tekent voor ontvangst. Voorafgaand aan iedere transfusie dient er een dubbele controle plaats te vinden of het bloedproduct overeenstemt met de gegevens die op het transfusieformulier zijn vermeld. Aan het bed van de cliënt dient deze dubbele controle nog eens plaats te vinden samen met de identificatie van de cliënt. De infuusslang dient voor het starten van een transfusie schoon (ongebruikt) te zijn. Voor de start van de transfusie moet de infuusslang gevuld zijn met NaCl 0,9%. Transfusie niet starten Indien van een bloedproduct de uiterste toediening datum/tijd is verlopen. Of als de eenheid is beschadigd, verkleurd of stolsels bevat. Deze dient zo spoedig mogelijk teruggebracht te worden naar het bloedtransfusielaboratorium.
Wanneer er verschillen worden gevonden dient het transfusielaboratorium op de hoogte te worden gebracht en wordt het bloedproduct geretourneerd. Tijdens de toediening Bloedproducten mogen nooit gelijktijdig met andere vloeistoffen en medicijnen worden toegediend. De eenheid van de bloedproducten dient direct nadat deze is opgehaald, toegediend te worden. Bloedproducten mogen niet bewaard worden in ongecontroleerde situaties.
© Vilans 12-11-2013
Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 3 (van 7)
Verwijderd: 12-11-2013 Verwijderd: Toedienen van bloedproducten
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 26
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
Verwarmen van de bloedproducten voor toediening alleen in overleg met arts of transfusielaboratorium en alleen met een speciaal hiervoor bestemd verwarmingsapparaat. (Bloedplaatjes (trombocyten) mogen nooit opgewarmd worden). Bloedproducten mogen uitsluitend met NaCl 0.9% als infuusvloeistof worden toegediend. Een al aangeprikte eenheid met een bloedproduct mag nooit opnieuw worden aangeprikt in verband met steriliteit. De inloopsnelheid wordt door de arts bepaald en vastgelegd. Wanneer de infusie moet worden onderbroken dient het eerst met NaCL 0,9% (minimaal 20 ml tot 50 ml) te worden door gespoeld. Voor de herstart moet de infuusslang ook doorgespoeld worden met NaCl 0,9%. De transfusie mag niet langer dan 2 uur onderbroken worden. N.B. Het toedienen van trombocyten mag nooit worden onderbroken.
Transfusie staken Bij duidelijke klachten van de cliënt (zie transfusiereacties). Na de toediening Retourneer het volledig ingevulde en door de arts of verpleegkundige getekende transfusie(doorslag)formulier zo spoedig mogelijk naar het bloedtransfusielaboratorium.
Aandachtspunten betreffende de toedieningswijze en het infuus Toedieningswijze Bloedproducten kunnen gegeven worden via: een perifeer infuus; een Centraal Veneuze Katheter (CVK); een Perifeer Ingebrachte Centrale Katheter (PICC); een Port a Cath. Volumegestuurde-infuuspompen en spuitenpompen mogen worden gebruikt voor het transfunderen van bloedproducten wanneer dit in de fabrieksspecificaties van de pomp specifiek vermeld staat. Infuus Bloedproducten mogen als zij-infuus worden toegediend via het koppelsysteem, indien de hoofdlijn is afgesloten. Het gebruik van volumegestuurde-infuuspompen en spuitenpompen is toegestaan mits dit in de fabrieksspecificaties van de pomp vermeld staat. Na elke transfusie moet de infuusslang gespoeld worden met NaCl 0,9%. Medicatie kan via enkellumen-infuus alleen worden toegediend via een tweede infuusslang en terwijl de toediening van het bloedproduct tijdelijk is onderbroken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een driewegkraansysteem. De toedieningsweg (perifeer infuus) dient vóór en na de medicatietoediening ruim gespoeld te worden met NaCl 0,9%, waarna de transfusie herstart kan worden. Dubbel- of triple-lumen-katheters zijn wél geschikt voor het gelijktijdig toedienen van bloed en medicijnen. Geadviseerd wordt om één lumen te reserveren voor het toedienen van bloedproducten. De infuusslang dient 12 uur en na beëindiging van de transfusie vervangen te worden.
Specifieke aandachtspunten per bloedproduct Erytrocyten De indicatie om erythrocyten toe te dienen is het bestrijden of het voorkomen van symptomen van een tekort aan zuurstofcapaciteit in het bloed. © Vilans 12-11-2013
Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 4 (van 7)
Verwijderd: 12-11-2013 Verwijderd: Toedienen van bloedproducten
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 27
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
Naast de eerder genoemde aandachtspunten voor alle bloedproducten geldt specifiek voor rode bloedcellen (erytrocyten): De toedieningssnelheid is afhankelijk van de conditie van de cliënt en het toe te dienen bloedproduct. De normale inloopduur van erytrocyten bij volwassenen is 1-6 uur/eenheid. Er zal naar gestreefd moeten worden het product voor toediening aan de cliënt niet langer dan een half uur buiten de koelkast te houden (temperatuur > 10°C). Trombocyten Het toedienen van trombocyten heeft tot doel de bloedstolling te verbeteren. Naast de eerder genoemde aandachtspunten voor alle bloedproducten geldt specifiek voor trombocyten: Trombocyten dienen op kamertemperatuur te worden vervoerd en toegediend (20-24 °C; dus nooit verwarmen of koelen. Indien trombocyten worden toegediend na een eenheid erytrocyten, mag dit uitsluitend via een nieuw aangebracht toedieningsysteem. De toedieningssnelheid is afhankelijk van de conditie van de cliënt en het toe te dienen bloedproduct. De normale inloopduur van trombocyten bij volwassenen is 20 minuten/ eenheid. De trombocyten dienen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 6 uur, te zijn toegediend. De toediening mag niet worden onderbroken. Binnen 24 uur na toediening dient een na-waarde te worden bepaald. Plasma Plasma wordt toegediend bij cliënten met een tekort aan stollingsfactoren. Naast de eerder genoemde aandachtspunten voor alle bloedproducten geldt voor plasma: het ontdooide plasma dient zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 6 uur, te worden toegediend; de toedieningssnelheid is afhankelijk van de conditie van de cliënt en het toe te dienen bloedproduct. De normale inloopduur van plasma bij volwassenen is 20-30 minuten.
Complicaties Transfusiereacties De volgende transfusiereacties kunnen tijdens of na het toedienen van bloedproducten optreden:
Acute reacties in het bloed (hemolytische reacties) Een acute hemolytische reactie kenmerkt zich door de volgende verschijnselen: – koorts (stijging temperatuur > 2 ºC), koude rillingen; – hypotensie (lage bloeddruk); – benauwdheid – misselijkheid; – lende pijn; – snelle pols (tachycardie). Niet-hemolytische reactie Een niet-hemolytische reactie kenmerkt zich door een matige temperatuurstijging (38-39 oC) en koude rilling. De reactie doet zich meestal binnen 2 uur na het begin van de transfusie voor. Bij geringe temperatuurstijging (1-2 oC) zonder andere relevante symptomen, kan de transfusie onder strikte controle worden voortgezet.
Verwijderd: 12-11-2013 Verwijderd: Toedienen van bloedproducten
© Vilans 12-11-2013
Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 5 (van 7)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 28
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
Allergische reactie Allergisch reacties zijn: – licht allergische verschijnselen: jeuk en huiduitslag; – ernstige allergische verschijnselen: glottisoedeem en bronchospasme (benauwdheidsklachten).
Hoe te handelen bij transfusiereacties Bij het optreden van transfusiereacties dient gehandeld te worden volgens het vooraf vastgestelde plan van actie waarin is afgesproken wat gedaan moet worden wanneer er sprake is van transfusiereacties of calamiteiten. Het volgende dient te gebeuren: Onderbreek de toediening van het bloedproduct direct; waarschuw/overleg met de verantwoordelijke arts.
Maak een NaCl 0,9%-infuus (gebruik een nieuwe infuusslang!) klaar; meet de vitale functies (temperatuur, pols en bloeddruk) en vermeld deze op het transfusie formulier; haal in gebruik zijnde infuusslang uit de pomp; trek handschoenen aan; koppel de infuusslang af en laat de canule zitten; sluit de infuusslang, met de daaraan gekoppelde eenheid bloedproduct af met een steriel afsluitdopje; sluit nieuwe infuusslang met NaCl 0,9% aan; laat het infuus inlopen met een snelheid van 40 ml per uur. Controleer de gegevens op de bloedzak nogmaals en bewaar de eenheid bloedproduct; in overleg met de arts wordt besloten hoe verder te handelen en of medicatie (zoals Furosemide, Clemastine, Tavegil of Prednison) toegediend moet worden; de volgende zaken dienen naar het bloedtransfusielaboratorium geretourneerd te worden: – de gebruikte eenheid bloedproduct, voorzien van een afsluitspike; – eventueel bloedmonster; – het (door arts) volledig ingevulde bloedtransfusieformulier met vermelding van de transfusiereactie.
Materialen Bloedproducten kunnen via een perifeer infuus, een Centraal Veneuze Katheter (CVK), een Perifeer Ingebrachte Centrale Katheter (PICC) of Port a Cath gegeven worden. (Transfusie)canules Aanbevolen wordt canules te gebruiken van 18 tot 20 Gauge voor volwassenen en van 22 tot 24 Gauge voor kinderen. De grootte van de canule wordt mede bepaald door de grootte en de kwaliteit van het bloedvat. Er is geen minimum- of maximumbreedte vastgesteld voor de canule. (Bloed)toedieningssystemen Aan (bloed)toedieningssystemen worden de volgende eisen gesteld: toedieningssystemen dienen over een grofmazig filter (170-200μ-filter) te beschikken; toedieningssystemen mogen gebruikt worden voor het toedienen van een bloedproduct indien in de fabrieksspecificaties is aangegeven dat het systeem daarvoor geschikt is; bij gebruik van een infuuspomp dient een bij de pomp passende infuusslang gebruikt te worden; voor transfusie aan kinderen zijn speciale pediatrische toedieningssystemen voorhanden of er wordt gebruik gemaakt van een spuit met daaraan gekoppeld een 170-200μ-filter; toedieningssystemen voor bloedproducten dienen elke 12 uur en na beëindiging van de toediening vervangen te worden. © Vilans 12-11-2013
Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 6 (van 7)
Verwijderd: 12-11-2013 Verwijderd: Toedienen van bloedproducten
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 29
onbewaakte kopie
Verwijderd: Infuusbehandeling
Bron Richtlijn Bloedtransfusie, CBO, 2011. Transfusiegids, samengesteld op basis van de CBO-richtlijn bloedtransfusie 2011.
Verwijderd: 12-11-2013 Verwijderd: Toedienen van bloedproducten © Vilans 12-11-2013
Achtergrondinformatie Toedienen van bloedproducten: 7 (van 7)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 30
Centraal veneuze infusie Centraal veneuze infusie wordt meestal toegepast voor de toediening van grote hoeveelheden vocht en voor het meten van centraal veneuze druk. Daarnaast worden Centraal Veneuze katheters (CVK) ook gebruikt voor het toedienen van infusievloeistof waaraan geneesmiddelen zijn toegevoegd die bij toediening via een perifeer infuus een zeer grote kans op aderontsteking (flebitis) geven of waarvan langdurige toediening noodzakelijk is. De katheter wordt ook gebruikt voor toediening bloed en bloedproducten en voeding. Soms wordt een CVK ingebracht bij cliënten bij wie het technisch niet mogelijk is een perifeer infuus in te brengen.
Plaats en wijze van inbrengen katheter Voor het toedienen van vocht en/of medicatie intraveneus kunnen Centrale Veneuze Katheters (CVK) (‘centrale lijnen’) gebruikt worden. Er bestaan getunnelde en ongetunnelde varianten. Getunnelde CVK’s worden voordat ze in het bloedvat komen eerst (minimaal 5 cm) onder de huid door geschoven. De katheter wordt geplaatst in een groot bloedvat. De CVK wordt bijvoorbeeld via de halsader (vena jugularis) of de sleutelbeen ader (vena subclavia) in de bovenste holle ader (vena cava superior) geschoven. Het voordeel hiervan is dat het bloedvat minder snel geïrriteerd raakt door de infuusvloeistoffen. De frequentie van kathetergerelateerde bloedbaaninfecties is gelijk bij getunnelde en nietgetunnelde subclaviakatheters, voor gebruik bij korte duur. De frequentie van kathetergerelateerde bloedbaaninfectie is lager bij getunnelde dan bij niet-getunnelde jugulariskatheters. Centraal veneuze katheters voor gebruik van langer dan één maand worden dan ook meestal getunneld. Na het inbrengen kan door middel van doorlichting of thoraxfoto worden vastgesteld of de centraal veneuze katheter goed ligt.
Soorten centraal veneuze katheters Katheters voor kort en voor langdurig gebruik Centraal veneuze katheters kunnenvoor kort- of langdurig gebruik in gebracht worden, er zijn: kortetermijnkatheters, zoals: – niet getunnelde sleutelbeenader (subclavia) katheter; – niet getunnelde halsader (jugularis) katheter; middenlange- of langetermijn (ongeveer 3 weken tot 6 maanden): © Vilans 24-09-2012
Achtergrondinformatie Centraal veneuze infusie: 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 31
– niet-getunnelde PIC-Catheter 1 (zie document: PIC-Catheter); langetermijnkatheters (langer dan 6 maanden) zijn voorzien van een subcutaan manchet (“cuff”) van dacron en worden “getunneld” onder de huid ingebracht. De “cuff” hecht zich vast in de huid en beperkt het binnendringen van bacteriën. Voorbeelden van langetermijnkatheters: getunnelde Hickmankatheter (ingebracht in subclavia), Groshong, Broviac en Raaf. De Hickman-, Broviac- en Raaf-katheters hebben een open kathetertip. De Gronshongkatheter heeft een gesloten tip met een klepje aan de zijkant dat voorkomt dat er bloed terugloopt in de katheter 2 .
Multilumenkatheters Multilumenkatheters zijn katheters met een dubbel-, drie- of viervoudig lumen. De proximale openingen van de lumina zijn gescheiden en gemarkeerd. De lumina eindigen op enige centimeters van elkaar aan het distale uiteinde van de katheter. De keuze voor het aantal lumina hangt onder andere af van welke medicatie toegediend moet worden, volume van de toe te dienen vloeistoffen en verenigbaarheid van de toe te dienen geneesmiddelen 3 . Het gebruik van multilumenkatheters dient zo veel mogelijk te worden beperkt. Bij multilumenkatheters bestaat een grote kans op infectie. Dit wordt veroorzaakt door het uitgebreide aantal manipulaties die toepassing van deze katheter met zich meebrengt. Wanneer een multilumenkatheter toch noodzakelijk is, dient er naar te worden gestreefd zo min mogelijk met de katheter te manipuleren, geen bloed via de lijn af te nemen, de duur van katheterisatie zo kort mogelijk te houden en de katheter te verwijderen wanneer een of meerdere van de openingen niet goed doorgankelijk is of lekt. Wanneer de indicatie voor het gebruik van een multilumenkatheter vervallen is, dient deze zo snel mogelijk te worden verwijderd. Zo nodig wordt de katheter vervangen door een enkellumenkatheter. Hickmankatheter De Hickmankatheter 4 is een merknaam voor een specifiek type centraal veneuze katheter. Het is een voorbeeld van een getunnelde centraal veneuze katheter. De siliconen Hickmankatheter is een ongeveer 70 centimeter lang en heeft één of meerdere lumen. De katheter ligt in een groot bloedvat net onder het sleutelbeen en net boven de long. De hoeveelheid en snelheid van de toe te dienen vloeistof kan geregeld worden door middel van een infuuspomp. Bij het bepalen van de plaats waar de katheter uit het lichaam komt wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met: plaats van de schouderbandjes van de BH; plaats van de autogordel; bereikbaarheid van de insteekplaats, in verband met de verzorging van de katheter; de zichtbaarheid: de insteekplaats zit onder de kleding en is voor anderen niet zichtbaar. Het is mogelijk dat de katheter zich op langere termijn spontaan verplaatst. Pijn in nek, arm of tussen de schouderbladen tijdens de inloop van vloeistoffen kan hierop wijzen. Als de katheter zich buiten het bloedvat bevindt, moet deze verwijderd worden. Raadpleeg hierover de arts.
Gebruik Centraal veneuze katheter Controle 1
PICC = Peripheral Inserted Central Catheter. Aurora Health Care System manual, blz15, 2007, www.aurorahealthcare.org, ingezien jan 2012 (externe link). 3 Handelingsprotocol CVK in de thuissituatie, Erasmus MC, 2010. 4 Hickmankatheter, patiënteninformatie, UMCN; september 2009. 2
© Vilans 24-09-2012
Achtergrondinformatie Centraal veneuze infusie: 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 32
Bij het in gebruik nemen van een centraal veneuze katheter dient van te voren gecontroleerd te worden of de doorgang voldoende is en of de tip van de katheter op de juiste plek ligt. Als doorspuiten wel mogelijk is, maar bloed opzuigen niet lukt, moeten extra controles worden uitgevoerd zoals: hevelen (de infuuszak even lager houden dan de tiplocatie tot het bloed verschijnt in de katheter). Soms is de juiste locatie echter alleen door middel van een röntgenfoto met contrast vast te stellen. Bloed toedienen en afnemen via de centraal veneuze katheter Om het aantal handelingen aan de centrale katheter zo klein mogelijk te houden, wordt aangeraden bloed of bloedproducten toe te dienen via een perifere veneuze katheter. Bloedafname geschiedt bij voorkeur door middel van een venapunctie. Intraveneuze voeding Het toedienen van parenterale voeding is één van de belangrijkste indicaties voor het inbrengen van een centrale veneuze katheter. De bezwaren die gelden voor het toedienen van parenterale voeding via een perifeer infuus gelden hier in veel mindere mate. Vanzelfsprekend gelden wel dezelfde adviezen betreffende de bereiding van infuusvloeistoffen. Via het infuussysteem waarmee voeding wordt gegeven worden bij voorkeur geen medicamenten of bloed of bloedproducten toegediend omdat interacties tussen de verschillende producten kunnen optreden. Infuusfilters Bij CVK is het gebruik van een infuusfilter ter preventie van flebitis niet nodig. De chemische prikkels die bij perifere infusen flebitis kunnen veroorzaken zijn in de grote vaten niet aanwezig. Het nut van deze filters voor de preventie van infecties staat niet vast.
Complicaties bij centraal veneuze infusie Bij het gebruik van een centraal veneuze katheter moet men vooral bedacht zijn op de volgende complicaties. Infectie Micro-organismen kunnen relatief gemakkelijk via de buiten- of binnenkant van de katheter in de bloedbaan terecht komen. Ter preventie van infectie dient bij alle handelingen waarbij de katheter geopend wordt, streng aseptisch gewerkt te worden. De insteekplaats van de katheter wordt afgeplakt met een infuuspleister/infuusfolie. De insteekplaats wordt dagelijks gecontroleerd door de infuuspleister heen.
Luchtembolie Doordat in de grote lichaamsvenen een onderdruk ten opzichte van de omgeving heerst, bestaat het gevaar dat lucht wordt aangezogen via een openstaande of beschadigde centraal veneuze katheter. De meeste centraal veneuze katheters zijn voorzien van een afsluitklemmetje of open-dichtschuifje; wanneer dit ontbreekt, is het raadzaam een driewegkraantje op de katheter aan te sluiten, waarmee deze kan worden afgesloten. Een beschadigde katheter moet direct worden afgeklemd tussen de beschadigde plek en de insteekplaats en mag niet meer worden gebruikt. Verstopping Om verstopping te voorkomen van een niet in gebruik zijnde infuuslumen, wordt deze gevuld met heparine (heparineslot) of gespoeld met steriel fysiologisch zout (flushen).
Inspectie en verzorging van de insteekplaats
© Vilans 24-09-2012
Dagelijkse inspectie van de insteekplaats op roodheid, oedeem, pijn, lekkage of bloedingen is noodzakelijk. Achtergrondinformatie Centraal veneuze infusie: 3 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 33
Indien de insteekplaats is afgeplakt met ondoorzichtig steriel gaas (heeft niet de voorkeur) kan inspectie van de wond plaatsvinden met de wissel van het gaas. Dit dient dagelijks te gebeuren. Indien transparante wondfolie gebruikt wordt, is directe visuele inspectie mogelijk zonder de folie te verwijderen. Zodra de folie loslaat, dient het direct te worden vervangen.
Als afdekmateriaal heeft transparante wondfolie de voorkeur boven andere afplakmaterialen. Desinfecteer koppelingen en bijspuitpunten aan de infuuskatheter met alcohol 70% voorafgaand aan het uitvoeren van handelingen hieraan; hanteer een contacttijd van ten minste 30 seconden, laat de alcohol eerst volledig aan de lucht drogen. Bij de verzorging van de insteekplaats van centrale lijnen dienen steriele handschoenen te worden gedragen (alternatief is no touch-methode). Na verwijdering van het oude verband worden de huid en de infuusonderdelen die onder het verband zaten gedesinfecteerd met 0,5% chloorhexidine in alcohol 70%. Wanneer het desinfectans opgedroogd is wordt een nieuw verband aangebracht. De cliënt mag niet in bad. Wel mag worden gedoucht, mits de insteekplaats waterdicht is afgeplakt.
Duur verblijf van de centraal veneuze katheter Recente onderzoeken geven aan dat er een lineair verband bestaat tussen het risico op kathetersepsis en het aantal dagen dat de katheter in gebruik is. Echter onderzoeken die routinematige vervanging (na een bepaalde periode) of vervanging van de katheter op indicatie vergelijken laten geen verschil zien in het aantal kathetergerelateerde bloedbaaninfecties. Een centraal veneuze katheter kan onder scherpe controle (dagelijkse inspectie van de insteekopening) in gebruik blijven, zolang er een indicatie voor het gebruik bestaat.
Langetermijn veneuze katheters (met dacron “cuff”) kunnen lang in situ blijven omdat de kans op infectie gering is. De insteekplaats dient dagelijks gecontroleerd te worden op locale ontstekingsverschijnselen. Op het moment dat zich tekenen voordoen van kathetergebonden sepsis wordt de katheter direct verwijderd. Bij het verwijderen van de katheter worden (niet-steriele) handschoenen gedragen.
Vervanging infuusslang De richtlijn voor het vervangen van het infuusslang bij een CVK is gelijk als bij een perifeer infuus: Wanneer er geen bloed, bloedproducten of lipiden (voeding) worden toegediend kan de gebruikte infuusslang tot maximaal 96 uur blijven zitten. Infuusslangen die gebruikt worden voor toediening van bloed, bloedproducten en lipiden dienen iedere 24 uur te worden vervangen door nieuwe infuusslangen. De aansluiting tussen katheter (of verbindingsslang) en de infuusslang (“hub”) wordt bij vervanging van de infuusslang eerst gedesinfecteerd met alcohol 70%. Voorkom dat de gedesinfecteerde aansluiting alsnog wordt gecontamineerd. Draag steriele handschoenen of hanteer de no touch-methode. Op de infuusslang kan een verbindingsslangetje geplaatst worden. Hiermee is het mogelijk om de infuusslang te vervangen, terwijl de transparante wondfolie blijft zitten. Het verbindingsslangetje wordt vervangen bij verwisseling van de transparante wondfolie.
© Vilans 24-09-2012
Achtergrondinformatie Centraal veneuze infusie: 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 34
Verwijderen centraal veneuze katheter Bij het verwijderen van de centraal veneuze katheter worden handschoenen gedragen. NB: De getunnelde centraal veneuze katheter wordt altijd in het ziekenhuis verwijderd. Niet getunnelde centraal veneuze katheters worden ook in de thuissituatie verwijderd. Vraag voordat je de katheter verwijderd altijd aan de cliënt of deze bloedverdunnende middelen gebruikt of mogelijk problemen heeft met de bloedstoling (bv. weinig bloedplaatjes). Overleg wanneer een van beide het geval is eerst met de arts. Complicaties bij het verwijderen van een niet getunnelde centraal veneuze katheter Bij het verwijderen van de niet getunnelde centraal veneuze katheter moet men bedacht zijn op de volgende risico’s. Nabloeding Na het verwijderen heel even laten bloeden om een evt. ontstaan stolsel mee te nemen 1 . Vervolgens moet direct (ongeveer 10 minuten) stevig afgedrukt worden totdat het bloeden gestopt is. De duur van het nabloeden is mede afhankelijk van de tijd dat een katheter in de ader heeft gezeten en van de stollingstoestand. Het kan zijn dat er zich een laagje fibrine om de katheter heeft gevormd waardoor er als het ware een tunneltje naar buiten is ontstaan. Stopt het bloeden niet, waarschuw dan een arts.
Luchtembolie Tijdens het verwijderen kan een luchtembolie ontstaan. De kans op aanzuigen van lucht vermindert als de centraal veneuze katheter verwijderd wordt tijdens expiratie (uitademing); laat de cliënt eerst inademen, dan de adem even vasthouden, bij de uitademening wordt de kathetere in n vloeiende beweging verwijderd. Het is van belang de cliënt plat op de rug of in Trendelenburg (hoofdeinde omlaag) te laten liggen gedurende de handeling. Dit om te voorkomen dat een eventuele luchtembolie zich verplaatst naar de hersenen. Bij een luchtembolie wordt de cliënt benauwd; de ernst van de benauwdheid hangt af van de ernst van de embolie. Waarschuw direct een arts. Er blijft een rest van de katheter achter in het lichaam Vooral bij een subclavia katheter die langer gebruikt is, bestaat de kans dat de katheter beschadigd is door afklemming van de katheter tussen de eerste rib en het sleutelbeen (het zogenaamde pinch off-syndroom). Het is van belang te controleren of de katheter volledig verwijderd is. Wanneer een stuk katheter is achtergebleven, dient de rest operatief verwijderd te worden. Er wordt weerstand gevoeld Dit wordt mogelijk door een vaatspasme veroorzaakt. De kans hierop is bij een PICC wat groter omdat het vat dunner is. Wacht ongeveer 15 minuten, zorg voor een rustige omgeving en voeg eventueel warmte toe, bijvoorbeeld met warme doeken; probeer het dan opnieuw. Lukt het nog niet, raadpleeg dan een arts.
Bronnen Janssens, Delmote et al., Het gebruik van perifeer ingebrachte CVK’s voor…pilot study, Tijdschrift voor Geneeskunde 2009. Werkgroep Infectie Preventie, Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters, april 2010 (revisie april 2015); www.wip.nl, gezien jan 2012 (externe link).
1 © Vilans 24-09-2012
Protocol AMC, verwijderen ongetunnelde CVK, mei 2010 (gezien jan 2012). Achtergrondinformatie Centraal veneuze infusie: 5 (van 5)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 35
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Plaats en wijze van inbrengen CVK De centrale veneuze katheters worden in de grote centrale venen ingebracht (vena jugularis interna, vena subclavia, vena brachialis, vena femoralis). Bij katheters die in de vena jugularis en vena femoralis zijn ingebracht bestaat een grotere kans op infectie dan bij katheters in de vena subclavia. Dit is onder anderen te verklaren door de hoge microbiële kolonisatie van de huid en door moeilijke fixatie van de katheter ter plaatse. Daar staat tegenover dat de kans op complicaties, zoals pneumothorax, bij katheterisatie van de vena jugularis kleiner is dan bij katheterisatie van de vena subclavia. Het inbrengen van een CVK wordt meestal gedaan door het vat aan te prikken, maar kan ook gebeuren via venasectie 1 .
Kortetermijnkatheters (niet getunnelde subclavia en jugularis katheters) worden bij voorkeur op de OK of in een aparte ruimte (behandelkamer, ICU, EHBO) ingebracht, waarbij steriel wordt gewerkt. Langetermijnkatheters (katheters die voorzien van een subcutaan manchet) worden altijd onder OK-condities ingebracht. Degene die de katheter inbrengt draagt steriele handschoenen, een steriele jas, een mondneusmasker en een (operatie)muts. Andere personen die bij de ingreep aanwezig zijn dragen ten minste een mondneusmasker en muts. Het gebied rondom de insteekopening wordt ruim afgedekt met steriele doeken, zodat het mogelijk is om aseptisch met de katheter te manipuleren. De patiënt draagt zo nodig een muts als ruim afdekken niet voldoende is, bijvoorbeeld bij lang haar. Er wordt een ruim steriel veld gecreëerd voor de benodigdheden. De punctieplaats wordt gedesinfecteerd met 0,5 % chloorhexidine in 70% alcohol of met 1% jodium in 70 % alcohol. Chloorhexidine verdient de voorkeur wegens een langduriger effect op de huidflora. Het vooraf ontvetten van de huid met aceton is overbodig. De katheter wordt pas ingebracht wanneer het desinfectans is opgedroogd. Wanneer herhaalde pogingen nodig zijn om de naald in te brengen, wordt steeds een nieuwe naald gebruikt. Er dient vanuit te worden gegaan dat de naald, ondanks desinfectie van de huid, bij het aanprikken besmet wordt met ondermeer huidflora. De katheter wordt na inbrengen uitwendig gefixeerd met een hechting. Nadat de huid opnieuw is gedesinfecteerd en het desinfectans is gedroogd, wordt de insteekplaats afgeplakt met steriel gaas of infuusfolie.
Bron Intravasale therapie, Ziekenhuizen, Werkgroep Infectiepreventie, vastgesteld dec 2003, revisie febr 2006, www.wip.nl, juli 2009 (externe link).
1
© Vilans 24-09-2012
Een centraal veneuze katheter kan worden aangesloten op een onderhuids aangebrachte injectie poort. Achtergrondinformatie Plaats en wijze van inbrengen van centraal veneuze katheter: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 36
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Microbiologische controle /antimicrobiële profylaxe Routinematig microbiologisch onderzoek van de insteekplaats, de katheterpunt of de hub is niet zinvol wanneer geen tekenen van infectie aanwezig zijn.
Infectie van insteekplaats Bij verdenking op wondinfectie wordt een uitstrijk van de insteekplaats gemaakt die voor kweek wordt ingestuurd.
Sepsis Indien een sepsis wordt vermoed bij een patiënt met een CVK is het vaak moeilijk de katheter uit te sluiten als mogelijk focus van de infectie. Bovendien moet men er rekening mee houden dat bacteriëmie, vanuit een bron elders, onderhouden kan worden door een haematogeen besmette katheter, die dan als secundair focus optreedt.
Wanneer de katheter ter verdenking staat als bron bij een patiënt met een vermoede sepsis, worden er bloedkweken afgenomen en worden uitstrijken van de insteekopening en de hub gemaakt voor microbiologisch onderzoek. Bloed moet via een perifere vene afgenomen worden en niet via de katheter. Wanneer in geval van sepsis de katheter wordt verwijderd, wordt de katheterpunt gekweekt. De huid rondom de insteekplaats wordt gedesinfecteerd met alcohol 70%, 0,5% chloorhexidine in alcohol 70% of jodiumtinctuur, voordat de katheter wordt verwijderd. Het verdient aanbeveling om behalve de infusievloeistof tevens de componenten, als die nog te achterhalen zijn, en het toedieningssysteem te kweken.
Antimicrobiële profylaxe Huidzalven met antibiotica of desinfectantia Huidzalven met antibiotica of desinfectantia zijn niet aangewezen ter preventie van kathetergerelateerde infecties. Zalven waaraan antibiotica of desinfectantia, zoals betadinejodium, zijn toegevoegd toonden geen significant effect op het aantal kathetergerelateerde septikemiëen. Bepaalde antibiotica bevattende zalven geven mogelijk een toename van het aantal infecties met Candida species. Systemische antimicrobiële profylaxe In een aantal studies is onderzocht of systemische toediening van antibiotica het ontstaan van kathetergerelateerde sepsis kan voorkómen. De resultaten van deze studies zijn echter niet eenduidig, o.a. door verschillen in de opzet. Op dit moment zijn er dan ook geen argumenten te vinden voor het toedienen van antibiotica als profylaxe voor kathetergerelateerde sepsis. Cuffs en coatings Over het toepassen van katheters met antibiotica/desinfectantia-coating of met antibiotica/desinfectantiamanchetten (“cuffs”) bestaan te weinig gelijkluidende onderzoeksresultaten om gegronde uitspraken te doen. © Vilans 24-09-2012
Achtergrondinformatie CVK: microbiologische controle of antimicrobiële profylaxe: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 37
Bron Invasale therapie, Ziekenhuizen, Werkgroep Infectiepreventie, februari 2000, december 2003, www.wip.nl, juli 2009 (externe link).
© Vilans 24-09-2012
Achtergrondinformatie CVK: microbiologische controle of antimicrobiële profylaxe: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 38
Totale Parenterale Voeding Totale Parenterale Voeding (TPV) is voeding die buiten het spijsverteringskanaal om, via een centraal infuus, rechtstreeks in de bloedbaan wordt gebracht. De indicatie daarvoor wordt gesteld door de arts. TPV wordt kortdurend toegediend om een periode te overbruggen waarin de cliënt niet via normale weg kan eten. Deze periode is meestal 3 maanden of korter. Wanneer de periode langer duurt dan 3 maanden is er sprake van langdurige TPV. Er zijn ongeveer 250 cliënten in Nederland die langdurig TPV thuis toedienen. Deze cliënten (of hun verzorgers) worden meestal thuis getraind en begeleid door deskundigen (voedingsteams) vanuit het ziekenhuis waar de cliënt in behandeling is. Afhankelijk van de situatie kunnen cliënten ook nog via de normale weg eten om zichzelf te voeden of deel te nemen aan het zogenaamd sociaal eten.
Indicaties In de dunne darm vindt een groot deel van de spijsvertering plaats. Belangrijke voedingsstoffen die bij de vertering vrijkomen worden via de dunnedarmwand in het bloed opgenomen. TPV wordt gegeven wanneer een cliënt tekorten heeft aan vocht, bouwstoffen en energie doordat de dunne darm onvoldoende in staat is voedingsstoffen op te nemen. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ontoegankelijke darm, mechanische of paralytische ileus, verklevingen van de darm. Resorptiestoornis, de dunne darm kan onvoldoende voedingstoffen opnemen: – short bowel-syndroom; ongeveer 70% van de dunne darm ontbreekt, bijvoorbeeld bij trombose in het buikvlies of na vele operaties waarbij dunne darm is verwijderd bij de ziekte van Crohn (chronische ontsteking van de dunne darm); – stralingsenteritis (ontsteking van de darmen); de darmvlokken zijn beschadigt door de straling van de radiotherapie; – high output-stoma (fecesproductie van meer dan 1 liter per dag gedurende langere tijd).
Samenstelling en hoeveelheid TPV Totale Parenterale Voeding bevat alle noodzakelijke voedingsstoffen zoals glucose, aminozuren, vetten, vitaminen, mineralen en sporenelementen, net als in normale voeding. De voeding is zo bewerkt, dat deze zonder vertering in het maag-darmkanaal rechtstreeks in de bloedbaan kan worden toegediend. Het ziektebeeld van de cliënt en de (rest-) capaciteit van de dunne darm bepalen de samenstelling van de TPV, het aantal keren per week dat de voeding wordt toegediend en de hoeveelheid. Afhankelijk van lengte, gewicht, leeftijd en activiteiten van de cliënt wordt vastgesteld wat deze precies nodig heeft. De daaruit volgende behoefte aan energie-, eiwit-, vet-, vitamines en vocht wordt door de diëtist vertaald naar de uiteindelijke voeding. Er is bloedcontrole nodig om te controleren of de cliënt voldoende vocht en voedingsstoffen krijgt en om de effecten van het gebruik van TPV te volgen.
Wijze van toediening © Vilans 07-12-2012
Achtergrondinformatie Totale parenterale voeding: 1 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 39
De toedieningsweg voor TPV is meestal via een al of niet getunnelde Centraal Veneuze Katheter (CVK) of een Port-a-Cath. Aan de Katheter kunnen één, twee of drie uitgangen (lumina) vast zitten. Voor voeding is er slechts één lumen nodig, als er tegelijk ook veel extra vocht en/of medicijnen toegediend moet worden is het handig om meer lumina te hebben. Label in dat geval een lumen voor TPV-toediening. Soms wordt TPV toegediend via een shunt; dit is een onderhuidse verbinding tussen een ader en een slagader die meestal in de arm wordt aangebracht 1 . Wanneer de cliënt TPV krijgt via een shunt dient de cliënt anti-stollingsmiddelen te gebruiken. TPV wordt toegediend via een infuustoedieningsyteem met gebruik van een (draagbare) infuuspomp. Laat het infuus minimaal 60 druppels per minuut lopen vanwege risico op verstopping. TPV is bedoeld voor eenmalig gebruik. Toedienen van medicatie Wees voorzichtig met het toedienen van medicatie. Medicatie mag niet opgelost worden in de voedingszak, uitgezonderd de additieven (voedingsstoffen die afzonderlijk toegevoegd worden), heparine en insuline. Voeg deze vlak voor de toediening toe. Gebruik bij voorkeur Centraal Veneuze Katheters met meerdere lumina. Hoe lang moet TPV inlopen? Laat TPV, wanneer er geen ernstige hart- of nierproblemen bestaan, gedurende een kortere periode inlopen, bijvoorbeeld ‘s nachts. TPV moet minimaal in 12 uur inlopen. Laat bij aanvang van de TPV gedurende 1 uur op halve snelheid inlopen en eindig het laatste uur op halve snelheid. Wanneer dit niet gebeurt kan de snelle toediening van glucose en/of te snel stoppen van glucose problemen geven met verschijnselen van een lage en hoge bloedglucosewaarde (hyper- of hypoglycaemie). Flush de katheter na het afkoppelen van de TPV. De toedieningsnelheid en de wijze van flushen worden bepaald door de arts.
Aandachtspunten bij de toediening Voor het veilig toedienen van TPV zijn de volgende punten van belang. Let op de houdbaarheidsdatum van de TPV. Controleer vóór het openen van de beschermverpakking de kleur van de zuurstofindicator, indien aanwezig. Vergelijk deze kleur met de referentiekleur die afgedrukt is naast het OKsymbool en afgebeeld is in het gedrukte gebied van het indicatoretiket. Gebruik het product niet als de kleur van de zuurstofindicator niet overeenkomt met de referentiekleur naast het OK-symbool. Gebruik uitsluitend zakken die onbeschadigd zijn en waarvan de aminozuur- en glucoseoplossingen helder zijn. Gebruik geen zakken waarbij in het vetgedeelte twee aparte lagen kunnen worden waargenomen (olie druppels). Controleer of de zak en de niet-permanente lasnaden intact zijn. Wanneer al eerder door apotheek additieven zijn toegevoegd zijn de lasnaden niet meer intact. Elk additief (inclusief vitamines) kan aan het gereconstitueerde mengsel worden toegevoegd (nadat de niet-permanente lasnaden verbroken zijn en de inhoud van de drie compartimenten vermengd is). Gebruik de TPV meteen na het losmaken van de lasnaden. Gebruik TPV meteen nadat additieven toegevoegd zijn 2 .
Complicaties De volgende complicaties 3 kunnen zich voordoen: 1 2 3
© Vilans 07-12-2012
Folder met patiënteninformatie over TPV via een shunt, UMC Nijmegen, 2010. De bovenstaande aandachtspunten komen uit de bijsluiter voor Olimel van Baxter, 2011. Wanneer gewone voeding niet meer kan, of ontoereikend is, Thuis Verplegen, september 2006. Achtergrondinformatie Totale parenterale voeding: 2 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 40
Uitdroging (dehydratie), door onvoldoende vochtinname, of doordat de vochtinname lager is dan het vochtverlies. Bijvoorbeeld door veel stomaproductie of braken: – observeer de hoeveelheid en de kleur van de urine; – weeg de cliënt twee keer per week, zo nodig vaker; – overleg bij gewichtsafname of gewichtstoename met de arts. Koorts, door katheterinfectie: – observeer dagelijks de insteekplaats en werk aseptisch; – controleer de lichaamstemperatuur dagelijks; – waarschuw bij koorts de arts. Dislocatie van de katheter: – controleer de doorgankelijkheid van de katheter of poort, zuig bloed op; – overleg met de arts. Lage bloedglucosewaarde (hypoglycaemie), de toediening van TPV wordt te abrupt afgebroken, de alvleesklier blijft nog even doorgaan met insuline produceren, hierdoor daalt het glucosegehalte in het bloed: – pas de inloopsnelheid van de TPV aan. Misselijkheid, duizeligheid, buikpijn en/of hartkloppingen, door te snel inlopen van voeding of door te grote vochttoevoer ineens: – pas de inloopsnelheid aan (verminder de inloopsnelheid met 30%); – overleg met de arts als de klachten niet afnemen. Ontsteking van het mondslijmvlies, de speekselklieren of het tandvlees. De wordt veroorzaakt door verminderde speekselvloed door het niet of minder eten: – draag zorg voor mondinspectie en goede mondhygiëne. Leverfunctiestoornissen (vooral eerste week na start TPV). Dit kan door de samenstelling van de TPV komen. Cliënt heeft geelkleuring van huid en slijmvliezen: – neem contact op met de arts 1 . Bij langdurige TPV, tekort aan bepaalde elektrolyten (natrium, kalium, fosfaat, magnesium) en spoorelementen (o.a. jodium, ijzer, chroom, koper, zink, mangaan). Ook bij langdurige TPV, stofwisselingsproblemen die onder meer de botstofwisseling betreffen.
Wijze van levering De TPV wordt in het ziekenhuis in de ziekenhuisapotheek klaargemaakt. Thuis zal de openbare apotheek of een facilitair bedrijf dit verzorgen. Er is kant-en-klare (all in one) TPV waarbij aminozuren, glucose en vetten in een zogenaamde drie- (of twee-)in-een-zak, zak met twee of drie compartimenten, geleverd wordt. Deze is verkrijgbaar in verschillende samenstellingen en volumina, in overeenstemming met de eiwit- en energiebehoefte van de cliënt. De zakken worden (afhankelijk van welke voeding, hoeveel voeding de cliënt nodig heeft en de leverancier) van één keer in de week tot één keer in de twee à drie weken thuis afgeleverd. Er is ook TPV waarbij de verschillende voedingsstoffen, zoals aminozuren, glucose, vetten, vitaminen en sporenelementen, additieven genaamd, afzonderlijk geleverd en toegevoegd moeten worden. De TPV wordt in het ziekenhuis in de ziekenhuisapotheek klaargemaakt. Thuis zal de openbare apotheek of een facilitair bedrijf dit verzorgen. Na toevoeging van additieven is TPV nog maar 5 dagen houdbaar.
Wijze van bewaren Lees voor de wijze van bewaren altijd de bijsluiter, TPV heeft verschillende samenstellingen. De wijze van bewaren verschilt per product. 1 © Vilans 07-12-2012
Website farmacotherapeutisch kompas, ingezien september 2012 (externe link). Achtergrondinformatie Totale parenterale voeding: 3 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 41
Aandachtspunten bij bewaren TPV kan, afhankelijk van het product, in de koelkast of buiten de koelkast bewaard worden. Wanneer TPV in de koelkast bewaard wordt. Maak als het kan gebruik van een aparte koelkast. Leg evt. een karton tegen de achterwand van de koelkast om bevriezing te voorkomen. Wanneer de TPV-zak wordt klaar gemaakt, (de vitamines, mineralen en evt. elektrolyten worden er dan bij gespoten) door de openbare apotheek, dient deze in de koelkast bewaard te worden. De voeding dient op kamertemperatuur in te lopen. Haal de klaargemaakte TPV 4 uur voor toediening uit de koelkast. Wanneer de voeding te koud is kunnen zich luchtbellen vormen in het toedieningsysteem. Wanneer TPV niet in de koelkast bewaard wordt. Bewaar kant-en-klare (all in one) TPV in een kartonnen doos voor bescherming tegen licht.
Bronnen Vereniging voor Patiënten met Parenterale Thuisvoeding, ingezien september 2012 (externe link). Website AMC, ingezien september 2012 (externe link).
© Vilans 07-12-2012
Achtergrondinformatie Totale parenterale voeding: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 42
Infusievloeistof Infusievloeistof is een vloeistof die langzaam via een infuus in een bloedvat of het onderhuidse bindweefsel aan een cliënt wordt toegediend. De vloeistof wordt geleverd in transparante infuuszakken, (plastic) flessen, (medicatie)cassettes of spuiten. De hoeveelheid vloeistof varieert van 50 tot 3000 ml. Via infuusvloeistof kan medicatie in opgeloste of verdunde vorm worden toegediend. Laat infuusvloeistof met medicatie bij voorkeur kant-en-klaar door een bereidingenapotheek leveren. Een infuusvloeistof moet voldoen aan de volgende voorwaarden 1 : de vloeistof moet steriel zijn; de osmotische waarde moet gelijk zijn aan die van het bloed; de zuurgraad moet gelijk zijn aan die van het bloed; de vloeistof moet helder zijn; de vloeistof mag geen pyrogenen (van bacteriën afkomstige ziekteverwekkende stoffen) bevatten.
Afbeelding: Infuuszakken met een volume van 500 en 2 100 ml .
Afbeelding: fles met 3 Ringer vloeistof .
Afbeelding: CADD Pomp met (onderste deel) de medicatiecassette 4 .
Afbeelding: infuus-spuit in 5 spuitenpomp .
Soorten infuusvloeistof Infuusvloeistoffen zijn op verschillende manieren in te delen. Indeling naar osmolariteit, dat is de mate van concentratie van opgeloste stoffen in een vloeistof. Infuusvloeistoffen zijn isotoon als de concentratie van de vloeistof gelijk is aan die van het lichaamscelvocht van de cliënt. Hypertone of hypotone vloeistoffen hebben een respectievelijk hogere of lagere concentratie dan het lichaamscelvocht. Indeling naar PH-waarde. Dat is de zuurgraad van de vloeistof. De PH-waarde van bloed schommelt tussen 7,35 en 7,45. Een PH-waarde onder de 7 en boven de 7,8 is dodelijk. Vloeistoffen met een PH-waarde van 7 zijn PH-neutraal. Infuusvloeistoffen die een lagere PH-waarde hebben zijn zuurder, vloeistoffen met een hogere PH-waarde zijn alkalisch/basisch. Indeling naar type oplossing of samenstelling van de infuusvloeistof. 1 2 3 4 5
© Vilans 12-11-2013
Het geneesmiddel en zijn toepassing, Soeterboek et al., BSL, 2006. www.google/afbeeldingen.nl (september 2013; externe link). Site van Braun www.bbraun.nl/spoelvloeistoffen (september 2013; externe link). Site van Smiths Medical www.smiths-medical.com/cadd (september 2013; externe link). Site van Medi disequipment www.medidisequipment.nl/spuitpompalaris (september 2013; externe link). Materiaalbeschrijving Infusievloeistof: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 43
De meest gebruikte (isotone) vloeistoffen zijn: Fysiologisch zout 0,9 %. De oplossing bevat 0,9 gram NaCl (natriumchloride) per liter. Glucose 5%. Deze oplossing bevat 50 gram glucose per liter. Glucose/zoutoplossing met 0,45 % NaCl en 2,5 % glucose. Vrijwel alle medicatie voor infusie is verenigbaar met vloeistoffen met 0,9% NaCl. NaCl 0.9% wordt gebruikt om medicatie op te lossen of te verdunnen.
Toepassing van infuusvloeistof Gebruik infuusvloeistof op voorschrift van de arts. De keuze van de vloeistof is afhankelijk van het doel van de toediening. Infuusvloeistoffen worden gebruikt wanneer: Een cliënt dreigt uit te drogen, of uitgedroogd is. Bijvoorbeeld bij ziekten waarin een cliënt veel braakt en/of diarree heeft, of wanneer een cliënt (tijdelijk) niet of nauwelijks eet en drinkt, bijvoorbeeld na een operatie. Veelal volstaat toediening van een standaard zout- of glucose/zoutoplossing. Een cliënt intraveneuze of subcutane medicatie nodig heeft. De vochtoplossing dient dan als transportmiddel van het medicijn door de bloedbaan, van waaruit het opgenomen wordt in het lichaam. Ook wordt een neutrale vochtoplossing gebruikt tussen twee infusen met medicatie in, om de bloedvaten goed door te spoelen (bijvoorbeeld bij cytostatica). Het bloed van een cliënt te veel verzuurd is (acidose), bijvoorbeeld bij een ernstige verstoring van de suikerstofwisseling bij diabetes. Na veelvuldig braken kan het bloed juist alkalisch/basisch worden. In deze situaties wordt gekozen voor een PH-corrigerende infuusvloeistof, om de zuurgraad van het bloed weer op orde te krijgen.
Aandachtspunten
Controleer voor gebruik van de vloeistof de uiterste houdbaarheidsdatum. Ga na of de vloeistof een afwijkende kleur heeft, troebel is of deeltjes bevat. Sluit de vloeistof niet aan wanneer dat het geval is. Ga na of de infuusvloeistof en een eventueel toe te dienen medicijn verenigbaar zijn. Raadpleeg de bijsluiter van de medicatie. Overleg zo nodig met de arts of apotheker. Dien infuusvloeistoffen toe op kamertemperatuur (18-24 graden Celsius). Verwarm te koude infuusvloeistof niet, maar neem deze op tijd uit de koelkast en laat deze geleidelijk op kamertemperatuur komen. Ga na of de afsluitdop van de infuuszak of infuusfles nog intact is. Wanneer dit niet het geval is kan de vloeistof onsteriel geworden zijn. Neem een nieuwe infuuszak of infuusfles 1 .
Berekenen inloopsnelheid Gebruik bij voorkeur een infuuspomp die de inloopsnelheid in milliliters per uur aangeeft. Bereken de inloopsnelheid van de infuusvloeistof in druppels per minuut wanneer geen infuuspomp beschikbaar is. Dit gaat als volgt: Afhankelijk van de infuusvloeistof bevat één milliliter heldere vloeistof (zoals NaCl 0,9%, Glucose 5%) 20 druppels. 1 milliliter bloed bevat 18 druppels 2 . Vermenigvuldig dit getal met het aantal milliliters dat per 24 uur voorgeschreven is.
1 2 © Vilans 12-11-2013
Het geneesmiddel en zijn toepassing, Soeterboek et al., BSL, 2006. http://www.cito.nl/nl/bedrijven/verpleegkundig_rekenen/quickscan.aspx (externe link). Materiaalbeschrijving Infusievloeistof: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 44
Deel dat getal door het aantal minuten waarin het infuus moet inlopen: Dit is de druppelsnelheid in druppels per minuut.
Formule: aantal milliliter per 24 uur x druppels per milliliter 1440 (= aantal minuten per 24 uur)
= aantal druppels per minuut
Bronnen Bijsluiter glucoseoplossing www.cbg-meb.nl/Bijsluiters/glucoseoplossing (externe link). Bijsluiter fabrikant ringerlactaat www.db.cbg-meb.nl/Bijsluiter Ringerlactaat (externe link). Informatiesite Sanquin: www.sanquin.nl/Bloedwijzer (externe link). Boek: Vaardigheden specifieke verpleegkunde, Bouwstenen voor gezondheidszorg, I. Oldenburg e.a. Bohn Stafleu en van Loghum, 1998. Boek: Verpleegtechnische vaardigheden, Traject V en V, niveau 4, ThiemeMeulenhoff, 2011.
© Vilans 12-11-2013
Materiaalbeschrijving Infusievloeistof: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 45
Peripherally Inserted Central Catheter (PICC) Een Peripherally Inserted Central Catheter (PICC) is een specifieke centraal veneuze katheter. Het is een katheter voor gebruik op middenlange of lange-termijn (ongeveer 3 weken tot 6 maanden). Een PICC wordt ingebracht in de vena basilica, cephalica, mediana cubiti of brachialius, in het midden van de bovenarm (zie plaatje) 1 . Het inbrengen in de bovenarm heeft de voorkeur, hierdoor wordt afklemmen van de katheter voorkomen.
Plaatje: inbrengplaatsen voor PICC.
PICC-plaatsing vindt plaats in het ziekenhuis onder steriele omstandigheden. De vene wordt onder echogeleiding aangeprikt. Er wordt gebruik gemaakt van een voernaald, een dilatator en een ‘splijtnaald’ om de katheter in te brengen. De katheter wordt opgeschoven naar de overgang van de vena cava superior (bovenste holle ader) met het rechter atrium (boezem) van het hart1. De ligging van de katheter wordt gecontroleerd met een röntgenfoto.
Soorten PICC De PICC is een lange intraveneuze katheter van silicone of poly urethaan. De lengte van de katheter varieert (Groshong PICC is 50-70 cm lang, de definitie van het Royal college of Nursing 7,5-20 cm). De lengte van de katheter in de cliënt is afhankelijk van de punctieplaats. De katheter kan meerdere aansluitpunten hebben; er zijn enkel-, dubbel- en triple lumenkathers. De dikte van de katheter is afhankelijk van het aantal lumina. Het overgangspunt tussen de katheter en het (de) aansluitpunt(en) van de PICC wordt de naaf (‘hub’) genoemd. De omvang is doorgaans tussen de 16-23 Gauge. De kathetertip is open of afgewerkt met een klepsysteem.
Indicaties en contra-indicaties PICC Een PICC is geschikt voor middenlange- of langetermijntoediening (3 weken tot 6 maanden) van intraveneuze medicatie, bloedpreparaten en totale parenterale voeding. Indicaties zijn: 1 © Vilans 20-09-2012
Janssens et al., Het gebruik van PICCs: pilot study, Tijdschrift voor Geneeskunde, 2009. Materiaalbeschrijving Peripherally Inserted Central Catheter (PICC): 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 46
toedienen van medicatie die schadelijk is voor de vaatwand (sommige antibiotica’s, pijnstillers, cytostatica) gelijktijdig kunnen toedienen van onverenigbare medicatie (bij meer dan 1 lumen) langdurige medicatie toediening (zoals lasix, antibiotica, ketamine en morfine); slechte intraveneuze situatie van de perifere vaten van de cliënt; totale parenterale voeding.
Contra-indicaties zijn: afwijkingen aan arm of huid; okseltoilet bij amputatie aan de bewuste zijde; vaatafwijkingen; shunt (in overleg met de arts).
Afdekken van de PICC De PICC kan worden gefixeerd met behulp van een Stätlock of een Griplock. De Stätlock 1 wordt meestal bij de PICC gebruikt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om te PICC af te dekken met een Biopatch. Dit is een foam verband met chloorhexidine gluconaat wat een antiseptische werking heeft. Sommige fixatiepleisters, zoals de Stätlock, worden geleverd in combinatie met een Biopatch. Beide worden afgeplakt met een transparante infuuspleister. Controle ligging PICC De PICC mag absoluut niet verschuiven. De lengte van het uitwendige deel van de PICC moet regelmatig worden gecontroleerd. Op het uitwendige deel van de katheter is een centimeterschaal aangebracht. De lengte van het externe deel van de katheter, de lengte na het inbrengen van de PICC, dient op het uitvoeringsverzoek van de arts of in het zorgleefplan genoteerd te staan. Wanneer een katheter toch is verschoven: de katheter beslist niet terugschuiven; de katheter afsluiten met een klemmetje/ open-dichtschuifje en een bionecteur; overleg met arts hoe verder te handelen. Meestal wordt de katheter verwijderd en een nieuwe ingebracht. Normaal bewegen van de arm is mogelijk; extreme bewegingen moeten worden voorkomen om de katheter zo lang mogelijk goed op de plek te houden. Leunen op de bewuste arm en het maken van heftige bewegingen worden afgeraden. De cliënt kan douchen. Er wordt geadviseerd om de arm tijdelijk in een extra verband met daar omheen huishoudfolie te wikkelen. Het extra verband verwijderen na het douchen. Controle insteekopening Controleer de PICC regelmatig op dezelfde aspecten als waarop iedere intraveneuze katheter en insteekplaats gecontroleerd dienen te worden, te weten: Roodheid: dit wijst op irritatie van de huid na het inbrengen van de katheter. Deze irritatie is meestal na 48-72 uur verdwenen. Oedeem: dit kan wijzen op trombose. Pijn: zowel de insteekplaats als de vene in de arm waar de katheter doorheen loopt dienen gecontroleerd te worden op pijn. Lekkage of bloedingen. Flebitis: de meest voorkomende complicatie bij een PICC is een steriele flebitis. Dit is een niet-infectieus proces, maar een reactie van het lichaam op het lichaamsvreemde materiaal.
1 © Vilans 20-09-2012
Website Bard medical: Statlock (externe link, gezien jan 2012). Materiaalbeschrijving Peripherally Inserted Central Catheter (PICC): 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 47
Bron Janssens, Delmote et al., Het gebruik van perifeer ingebrachte CVK’s voor…pilot study, Tijdschrift voor Geneeskunde 2009.
© Vilans 20-09-2012
Materiaalbeschrijving Peripherally Inserted Central Catheter (PICC): 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 48
Toediening via veneus poortsysteem Een veneus poortsysteem is een platte injectiekamer van enkele centimeters doorsnede waaraan een katheter is bevestigd. De injectiekamer wordt operatief onder de huid ingebracht en vastgehecht aan een spier. De katheter zit in een grote ader. De injectiekamer is bedekt met een dik siliconenmembraan. Dit membraan wordt door de huid heen aangeprikt met een poortsysteemnaald. Via de naald wordt vloeistof in de ader toegediend. Er zijn meerdere termen voor een poortsysteem, zoals Volledig Implanteerbaar Toedieningssysteem (VIT), Totaal Implanteerbaar Toedieningssysteem (TIT), Port-a-Cath systeem (PAC) of simpelweg Poort.
Afbeelding: patiënteninformatiefolder Academisch Medisch Centrum.
Het poortsysteem wordt meestal ingebracht in het onderhuidse bindweefsel van de borststreek. Aan de zijkant van de onderhuidse injectiekamer zit een katheterkoppelstukje. Hier is de katheter gekoppeld aan de injectiekamer. De katheter is onderhuids getunneld naar een grote vene (meestal de vena subclavia of de vena jugularis) en loopt van daaruit door in de vena cava superior, tot ongeveer 2 cm boven de rechter hartkamer. Er zijn verschillende toedieningswegen: arterieel, de katheter ligt in een slagader; intrathecaal, de katheter ligt in de spinale of epidurale ruimten rond het ruggenmerg; peritoneaal, de katheter ligt bij het buikvlies; perifeer, de katheter wordt met een speciaal veneus poortsysteem (PAS-Port, Peripheral Acess System), in een ader in de onderarm ingebracht.
Indicaties Een veneus poortsysteem wordt gebruikt bij cliënten die langdurig of vaak toediening nodig hebben van: medicijnen die beschadigend werken op de vaatwand, zoals cytostatica; vocht; voeding (Totale Parenterale Voeding); bloed(producten). Het gebruik van een poortsysteem heeft voordelen ten opzichte van andere veneuze toedieningen. Het operatief inbrengen van een poortsysteem is een kleine ingreep die onder lokale verdoving plaatsvindt. Een poortsysteem kan vaak aangeprikt worden, het kan jaren blijven zitten mits er geen verstopping optreedt. De cliënt voelt het aanprikken als een licht prikje in de huid. © Vilans 06-11-2013
Materiaalbeschrijving Veneuze poortsystemen: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 49
Op de poortsysteemnaald kunnen verschillende infuusslangen en infuuspompen worden aangesloten. Het is mogelijk om via de poort bloedmonsters af te nemen. Via een speciaal veneus poortsysteem (power Port-a-Cath CT) is het mogelijk contrastvloeistof toe te dienen.
Aanprikken veneus poortsysteem Gebruik voor het aanprikken van het poortsysteem een speciaal daarvoor ontwikkelde Huberpointnaald of een stompe naald met mandrijn (trocar). Werkwijze Prik de injectiekamer van het poortsysteem door de huid heen aan. Doe dit met een speciaal daarvoor ontwikkelde naald met verbindingsslangetje en luerlockaansluiting, de poortsysteemnaald. Om de verbindingsslang zit een klemmetje dat de verbindingsslang kan afklemmen. Gebruik een driewegkraantje of een poortsysteemnaald met bijspuitpunt wanneer er meerdere toedieningen tegelijk gedaan worden of wanneer het noodzakelijk is een extra toegangsweg te hebben. Dien de medicatie, vloeistoffen en voeding direct toe via de poortsysteemnaald of via de op de poortsysteemnaald aangesloten infuusslang en infuuspomp.
Afbeelding: poortsysteem met poortsysteemnaald 1
Aandachtspunten. Gebruik de no touch-techniek 2 . Gebruik een naald van hetzelfde merk als het poortsysteem. De hoogte van de poort, de dikte van het membraan en de slijping van de punt van de naald zijn op elkaar afgestemd. Stem de dikte van de naald af op de soort vloeistof die toegediend moet worden. Stem de lengte van de naald af op de dikte van de huid. Na aanprikken dient er geen ruimte meer te zijn tussen de huid van de cliënt en het plaatje aan de basis van de naald. Gebruik iedere keer dat het poortsysteem wordt aangeprikt een nieuwe steriele naald. Zorg voor een gesloten systeem, sluit de verbindingsslang of de driewegkraan af met een naaldloze connector. Een gesloten systeem verkleint de kans op het aanzuigen van lucht en daardoor het gevaar op een luchtembolie. Bloedafname Via een poortsysteem kan bloed worden afgenomen met of zonder vacuümsysteem. Om te voorkomen dat bloeduitslagen beïnvloedt worden door de vloeistof in het reservoir en het verbindingsslangetje, dient de eerste buis (10 ml) bloed weggegooid te worden.
1 2
© Vilans 06-11-2013
Website tscbenelux (externe link). Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters, Werkgroep Infectie Preventie, vastgesteld april 2010, toevoeging oktober 2010, revisie april 2015. Materiaalbeschrijving Veneuze poortsystemen: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 50
Doorgankelijkheid poortsysteem Poortsystemen dienen geflusht en, na het beëindigen van een toediening, te worden afgesloten met Heparine of NaCl (dit wordt uitgelegd in de achtergrondinformatie over flushen en doorspoelen). Voor het doorgankelijk blijven van een aangeprikt poortsysteem is een minimale stroomsnelheid van de infuusvloeistof, medicatie, voeding en bloed(producten) nodig van 2-5 ml/ uur.
Complicaties Complicaties die kunnen optreden na het inbrengen van een poortsysteem zijn: nabloeding; klaplong; infectie; trombose, meestal na weken tot maanden; er kan een dikke arm (trombosearm) ontstaan. Neem contact op met de arts als: pijnklachten aanhouden of verergeren; de operatiewond niet goed sluit; de wond rood en opgezet is; de cliënt koorts heeft; de arm aan de kant van de poortsysteemnaald dik wordt.
Verzorging veneus poortsysteem Verzorgen aanprikplaats Plak de aanpriknaald en het verbindingsslangetje af met een doorzichtige infuuspleister. Inspecteer de huid dagelijks op: positie van de naald; pijn; roodheid; zwelling. De cliënt kan, wanneer het poortsysteem niet is aangeprikt, gewoon douchen. Bij langdurig baden of zwemmen wordt aangeraden de aanprikplaats van de poort te beschermen met een transparante huidpleister. Controle poortsysteemnaald Controleer voor elke toediening of de poortsysteemnaald goed geplaatst is door het opzuigen van bloed. Als het opzuigen van bloed niet lukt, spuit dan NaCl 0,9% in om te controleren of de poortsysteemnaald goed geplaatst is. Lukt het doorspuiten van het poortsysteem met NaCl 0,9% wel, maar het opzuigen van bloed niet, probeer dan de oorzaak op te sporen: controleer de ligging van de naald; ga na of de positie van de cliënt van invloed is: laat de cliënt iets platter in bed gaan liggen; laat de cliënt het hoofd iets draaien; laat de cliënt de positie van de armen wijzigen; laat de cliënt zuchten; overleg met de arts als bovenstaande geen resultaat heeft. Het is mogelijk dat de ligging met behulp van een röntgenfoto gecontroleerd moet worden. Ook kan de arts opdracht geven de katheter weer doorgankelijk te maken met speciaal daarvoor bedoelde vloeistoffen zoals urokinase. Om deze handeling correct uit te voeren wordt een speciaal protocol gevolgd. © Vilans 06-11-2013
Materiaalbeschrijving Veneuze poortsystemen: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 51
Vervanging poortsysteemnaald Vervang bij continue infusie via het poortsysteem de naald eens per week 1 . Verschoon dan ook de huidpleister. Bij overlijden van de cliënt hoeft het poortsysteem niet verwijderd te worden. Ook al wordt de overledene gecremeerd. Bron Poster intravasculaire katheters, Nursing, mei 2011.
1
© Vilans 06-11-2013
Reader 6.1, Port-a-Cath: Het aanprikken, bloedafnamen en verwijderen van een naald, Leids Universitair Medisch Centrum, ingezien februari 2013. Materiaalbeschrijving Veneuze poortsystemen: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 52
Naalden/canules voor subcutane toediening Voor het subcutaan toedienen van vocht of medicijnen kunnen verschillende soorten naalden/canules worden gebruikt: vleugelnaalden van roestvrij staal of flexibele kunststof canules. De Insuflon-injectiepoort, aanvankelijk ontwikkeld voor het toedienen van insuline, wordt ook steeds vaker gebruikt voor subcutane toedieningen van andere medicijnen. Breng vleugelnaaldjes en kunststof canules onder een hoek van 30-45 graden in het onderhuidse bindweefsel. Deze hoek van aanprikken maakt fixeren van de canule mogelijk op een comfortabele en veilige manier. Het bevordert de bewegingsvrijheid van de cliënt en voorkomt te veel manipulatie aan de insteekopening. Verschillende materialen voor subcutane toediening: vleugelnaald (butterfly); kunststof canule; insuflon injectiepoort.
Vleugelnaald Een vleugelnaald wordt ook “butterfly” genoemd, vanwege de vorm. Het is een roestvrijstalen naald voorzien van een siliconenlaagje. De naald heeft twee flexibele vleugels, die het inbrengen en fixeren makkelijk maken. De naald is verkrijgbaar in de lengte van 19 mm, en diktes van 19 tot 25 Gauge. Aan de naald zit een flexibele slang van 30 cm of 60 cm met een luerlock aansluiting. Hierop kan een infuussysteem of spuit aangesloten worden.
Afbeelding: vleugelnaald Vygon
Er zijn ook vleugelnaalden in de handel met een (actief) veiligheidsmechanisme. Bij het verwijderen van de naald moet het mechanisme ingedrukt worden, waardoor de naald in een huls verdwijnt.
Afbeelding: vleugelnaald met veiligheidsmechanisme Medeco
© Vilans 09-09-2013
Materiaalbeschrijving Naalden voor subcutane infusie: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 53
Gebruik Gebruik de naald voor cliënten die (meerdere) bolusinjecties met medicatie toegediend krijgen, of voor kortdurende infusie (enkele uren).
Kunststof canule Kunststof infuuscanules zijn flexibel. Ze worden ingebracht met behulp van een opvoernaald, die daarna wordt verwijderd. Ze hebben in tegenstelling tot perifere infuuscanules geen inspuitdopje bovenop, en ze zijn korter.
Afbeelding: kunststof infuusnaald Mediq Tefa
Gebruik Gebruik een kunststof canule voor grote hoeveelheden vocht zoals bij hypodermoclyse. Gebruik hem ook bij continue subcutane infusie. In de praktijk worden hiervoor vaak perifere infuuscanules gebruikt. Gebruik het dopje bovenop de perifere infuuscanule dan niet voor het inspuiten van medicijnen.
Insuflon De insuflon ziet eruit als een mini-infuuscanule met een rubber aanprikpunt. De infuuscanule wordt ingebracht met behulp van een opvoernaald. Deze wordt na het inbrengen verwijderd. Fixeer de canule met de bijbehorende huidpleister. Door het rubber membraan van de insuflon wordt medicatie toegediend. Gebruik voor de toediening een dunne, korte injectienaald. Bij insulinetoediening voldoen alle naaldjes die op een insulinepen gebruikt worden. Bij toediening van andere medicatie moet een dunne naald gebruikt worden (bijv. 0,45mm) die 8 to 10mm lang is.
Afbeelding: Insuflon Medeco
Gebruik De insuflon is bedoeld voor het toedienen van insuline, maar kan ook gebruikt worden voor andere medicijnen die regelmatig subcutaan toegediend moeten worden. Deze toediening © Vilans 09-09-2013
Materiaalbeschrijving Naalden voor subcutane infusie: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 54
wordt bijvoorbeeld toegepast bij toedienen van neupogen, haldol, morfine of dormicum. Soms wordt een insuflon gebruikt in plaats van het inzetten van een pomp. Aandachtspunten Sluit de insuflon niet aan op een infuuspomp. Breng de canule horizontaal in, zodat de canule niet knikt bij het gaan bukken of bij het zitten. Als de canule in de dijbenen wordt ingebracht, heeft het de voorkeur om dit verticaal te doen omdat de cliënt het dan minder voelt bij het aanspannen van de spieren. De canule heeft een zeer kleine dode ruimte (< 0.0075 ml). Dit komt overeen met 0.75 EH insuline 100IU of 0.3 EH insuline 40 IU. Overleg met de behandelend arts of er bij elke eerste injectie via de injectiepoort extra insuline moet worden gespoten. Bronnen www.pallialine.nl (externe link). Handelingsprotocol subcutane toediening, Erasmus MC 2012 (ingezien juni 2013). catalogus.medeco.nl (externe link; ingezien augustus 2013). Catalogus Mediq Tefa (ingezien augustus 2013).
© Vilans 09-09-2013
Materiaalbeschrijving Naalden voor subcutane infusie: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 55
Naalden voor intraveneuze infusie Voor het toedienen van vocht, medicatie of bloed(producten) via perifere venen (aders) worden verschillende soorten infuusnaalden (canules) gebruikt. Flexibele kunststof canules, vleugelnaalden en Midline katheters.
Flexibele kunststof canule In de flexibele kunststof canule bevindt zich een holle metalen naald die met de punt ongeveer een millimeter buiten de canule uitsteekt. Met deze naald wordt de vene aangeprikt, waarna de flexibele canule in de vene wordt opgeschoven. De metalen naald wordt uit de canule verwijderd. De canule is gemaakt van van poly urethaan, en is latexvrij. Ze is voorzien van een female luerlock uiteinde. Gebruik de flexibele kunststof canule voor continue intraveneuze infusie. De flexibele kunststof canule is te verkrijgen: Met of zonder bijspuitdopje op de canule. Met en zonder veiligheidsmechanisme. Het veigheidsmechanisme omsluit de naald automatisch zodra deze uit het bloedvat, de kunststof canule en de cliënt verwijderd is. Met of zonder vleugels voor fixatie. Combinaties van bovenstaande.
Afbeelding: flexibele kunstof canule met vleugels en bijspuitdopje, website Mediq Tefa, april 2013.
Flexibele kunststof canule met veiligheidsmechanisme Er zijn kunststof canules met een automatisch of passief veiligheidsmechanisme dat de kans op een prikaccident verkleint. Bijvoorbeeld kunststof canules waarbij zich op de punt van de opvoernaald, na verwijdering uit de cliënt, een cilindrische huls om de naaldpunt vormt. Bij andere infuuscanules met een veiligheidsmechanisme klikt een beschermingsblokje vast op de opvoernaald, na verwijdering uit de cliënt.
Afbeelding: subcutane kunststof canule met automatisch veiligheidsmechanisme, Mediq Tefa, september 2013. © Vilans 03-10-2013
Materiaalbeschrijving Naalden voor intraveneuze infusie: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 56
Vleugelnaald Een vleugelnaald wordt ook wel butterfly genoemd. Het is een roestvrijstalen naald, voorzien van een siliconenlaagje, met een zeer scherpe punt en een uiterst dunne naaldwand. De naald heeft flexibele vleugels, die dienen als handgreep bij het inbrengen en voor makkelijke fixatie van de naald. Aan deze naald zit een soepele, knikvrije slang van 30 cm met een luerlock aansluiting. De verlengslang heeft een inhoud van 0,56 ml 1 . Gebruik een vleugelnaald voor kortdurende intraveneuze toediening in een perifeer bloedvat, zoals een bolusinjectie of een korte continue veneuze behandeling (enkele uren). De vleugelnaald is te verkrijgen: Met en zonder veiligheidsmechanisme. Het veiligheidsmechanisme omsluit de naald nadat deze uit het bloedvat verwijderd wordt, door het veiligheidsmechanisme al of niet in te drukken (afhankelijk van het merk).
Afbeelding: vleugelnaald, website Medeco, april 2013.
Afbeelding: vleugelnaald met veiligheidsmechanisme, website Braun, april 2013.
Midline katheter De flexibele kunststof (polyurethaan of silicone) katheter wordt over een holle naald opgeschoven tot de vena axilaris. Het overgangspunt tussen de katheter en de aansluiting met de lumina (als er meerdere aansluitpunten zijn) of de infuusslang wordt de naaf (‘hub’) genoemd. Deze wordt met een speciale pleister (Stätlock of Griplok) gefixeerd. Op de overgang tussen het inwendige en het uitwendige deel van de katheter zit een kunstof deel met velugels om de katheter te fixeren. De Midline katheter is in verschillende diktes en lengtes leverbaar 2 .
1 2 © Vilans 03-10-2013
Mediq Tefa, www.mediqtefa.nl, informatie opgevraagd januari 2013 (externe link). Website BARD (externe link; gezien september 2013). Materiaalbeschrijving Naalden voor intraveneuze infusie: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 57
Afbeelding: Midline katheters, BARD, september 2013.
Dikte en lenge van de naald Een internationaal eenduidig systeem hanteert vaste kleuren voor de diameter (dikte) van de van de naald, uitgedrukt in G (Gauge). Een lager getal betekent een dikkere naald. Als de diameter van een infuuscanule verdubbelt, verviervoudigt de oppervlakte, en daarmee de maximale flow die over die canule gegeven kan worden. Dikkere naalden geven meer kans op een mechanische flebitis, door het contact van de naald met de binnenkant van het bloedvat 1 . De lengte van de naald wordt uitgedrukt in millimeters. Let op: per kleur zijn er verschillende naaldlengtes. De naalden met de grootste doorsnede zijn vaak langer dan de dunnere naalden. De keuze van de naalddikte en lengte hangt af van: het soort vloeistof dat door de naald toegediend wordt: hoe viskeuzer (dikker) de vloeistof, hoe dikker de naald; de snelheid waarmee de vloeistof toegediend moet worden: hoe groter de flow (hoeveelheid vloeistof per tijdseenheid), hoe dikker de naald; type cliënt waar de naald voor gebruikt wordt: bij voorkeur dunnere, kortere naalden van 22, 24 of 26 G, voor pasgeborenen, kinderen of ouderen, vanwege dunne vaten en kwetsbare vaatwand. De roze (20 G) en blauwe (22 G) naalden worden het meest gebruikt, ze zijn vrijwel iedere toepassing geschikt 2 . Kleur Oranje Grijs Wit Groen Roze Blauw Geel Zwart
Maat (Gauge) 14 G 16 G 17 G 18 G 20 G 22 G 24 G 26 G
Diameter (mm) 2,0 1,7 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,5
Tabel: Mediq Tefa, 2013.
1 2 © Vilans 03-10-2013
WIP-richtlijn Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters (2010). Bij monde van MediqTefa (april 2013). Materiaalbeschrijving Naalden voor intraveneuze infusie: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 58
Poortsystemen en poortsysteemnaalden Poortsystemen Poortsystemen bestaan uit een injectiekamer met siliconen membraan, een katheterkoppelstukje en een katheter. Na inbrengen is de injectiekamer als een ‘bobbel’ voelbaar aan de buitenkant van de inbrengplaats. Aan de zijkant van de onderhuidse injectiekamer bevindt zich een katheterkoppelstukje. Hier is de katheter gekoppeld aan de injectiekamer. De katheter zit in de ader. Poortsystemen zijn gemaakt van titanium en/of kunststof. De katheter is van silicone- of polyurethaan. Er zijn poortsystemen met een enkel lumen en met dubbele lumina. De dubbellumen systemen hebben 2 Injectiekamers die tegelijk aangeprikt kunnen worden.
Illustratie: patiënteninformatiefolder Academisch Medisch Centrum
Poortsysyteemnaalden Met de poortsysteemnaald wordt het siliconen membraan van de injectiekamer van het poortsysteem door de huid heen aangeprikt. Poortsysteemnaalden bestaan uit een naald en verbindingsslangetje met luerlock aansluiting. Om de verbindingsslang bevindt zich een klemmetje dat open en dicht gezet kan worden. De meeste poortsysteemnaalden zijn leverbaar met of bijspuitpunt, een Y stukje met naaldloze connector. Soorten poortsysteemnaalden Poortsysteemnaald met een Huberpunt. De punt van deze naald is zo geslepen dat veelvuldig insteken het membraan van het poortsysteem zo weinig mogelijk beschadigt. De naald kan recht of gebogen zijn. Poortsysteemnaald met korte stompe naald (90˚). De naald wordt ingebracht met een mandrijn, een trocar. Een trocar is een mandrijn met een driekantige punt. Na verwijderen van de mandrijn blijft de korte stompe poortsysteemnaald achter. De stompe naald verkleint het risico op prikaccidenten bij het verwijderen van de naald.
© Vilans 09-07-2013
Materiaalbeschrijving Poortsystemen en poortsysteemnaalden: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 59
Afbeelding: poortsysteemnaalden
Veiligheidsmechanisme Er zijn poortsysteemnaalden met Huberpoint met een veiligheidsmechanisme. Bij het verwijderen van de naald klikt de naald vast tussen het plaatje aan de basis van de naald en het plaatje dat op de huid van de cliënt zit wanneer het poortsysteem is aangeprikt. Contrastvloeistof Er zijn poortsysteemnaalden die speciaal geschikt zijn gemaakt voor het toedienen van contrastvloeistof. Door naalden kan (contrast)vloeistof onder hoge druk worden toegediend. Bron Site Smiths medical en site Braun (ingezien maart 2013).
© Vilans 09-07-2013
Materiaalbeschrijving Poortsystemen en poortsysteemnaalden: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 60
Infuustoedieningssystemen Op de ingebrachte infuusnaald kunnen verschillende systemen worden aangesloten waarmee de infuusvloeistof wordt toegediend. Men spreekt van een: infuustoedieningssysteem, dit is het totaal van infuuszak, infuusslang tussen infuuszak en infuusnaald of centraalveneuze katheter/poortsysteem en eventuele pomp; Infuusslang, dit is de slang tussen infuuszak en naald of katheter. Toediening van de infuusvloeistof kan worden uitgevoerd: door middel van zwaartekracht; met behulp van een infuuspomp.
Infuuszak Infuusvloeistoffen zijn verpakt in een infuuszak. De infuuszak wordt aan een infuusstaander gehangen. Soms is het handig om meerdere infuuszakken aan elkaar te koppelen. Door het verdubbelen van de inhoud kan het infuus dan langer onafgebroken inlopen zonder de infuuszakken te verwisselen. Let wel: Op de infuuszakken van Baxter staat vermeld dat ze niet doorgekoppeld mogen worden. Op de infuuszakken van Braun staat deze vermelding niet.
Druppelregelaar Infuusvloeistof die door middel van zwaartekracht wordt toegediend, is verpakt in een infuuzak . De infuuszak wordt aan een infuusstaander gehangen. Aan de infuuszak wordt een infuusslang gekoppeld met of zonder een druppelregelaar. Na instelling van de druppelregelaar geeft het systeem druppelsgewijs de infuusvloeistof uit de zak. Er zijn verschillende druppelregelaars op de markt. Momenteel wordt thuis veel gebruikt gemaakt van het Isofluxsysteem. Bij dit systeem is de rolregelklem vervangen door een regelkraan die ervoor zorgt dat de druppelsnelheid constant blijft. Het Isofluxdruppelsysteem is te gebruiken in plaats van een pomp. Het is niet geschikt voor toediening van bloed of bloedproducten. Bijspuitpunt Een infuusslang kan voorzien zijn van een bijspuitpunt waarin extra medicatie kan worden toegevoegd. Medicatie opgelost in een infuuszak of in een infuusfles(je) kan via een zijlijntje met een bijspuitpunt (zie illustratie) toegediend worden.
© Vilans 20-09-2012
Materiaalbeschrijving Infuustoedieningssystemen: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 61
Foto: zijlijn.
Indien een infuusslang niet voorzien is van een bijspuitpunt, wordt een driewegkraantje tussengevoegd om extra medicatie toe te dienen. Houd bij het naspoelen van de infuusslang met bijvoorbeeld fysiologisch zout, rekening met de extra inhoud van een tussengekoppeld driewegkraantje met een lijntje van bijvoorbeeld 10 cm. Voor bepaalde medicijnen (bijvoorbeeld immunoglobuline) zijn er specifieke koppelsystemen nodig. De infuusslang en koppelsysteem dienen op elkaar aan te sluiten.
Infuuspompen De toediening en toedieningssnelheid kunnen ook geregeld worden met behulp van een infuuspomp. Er zijn verschillende soorten pompen voor gelijkmatige toediening van vloeistoffen uit spuiten, medicatiecassettes of infuuszakken. Onderscheid in infuuspompen. Niet draagbare infuuspompen De niet draagbare infuuspompen of stationaire pompen plaats je aan een infuusstandaard of op een nachtkastje voor de infuusbehandeling bij bedlegerige patiënten. Draagbare infuuspompen In draagbare infuuspompen is het volgende onderscheid te maken: – pompen, waarbij de infuusvloeistof in een medicatiecassette zit; – spuitenpompen, waarbij op het pompmechanisme een spuit met medicatie wordt geplaatst; – elastomere infuussystemen (bijvoorbeeld de ballonpomp), dit zijn disposable infuussystemen waarbij de vloeistof met een constante, maar per infuussysteem niet te variëren snelheid wordt toegediend.
© Vilans 20-09-2012
Materiaalbeschrijving Infuustoedieningssystemen: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 62
Vacuümsysteem voor bloedafname Een vacuümsysteem is een systeem voor het afnemen van bloed. Met dit systeem kunnen meerdere buisjes bloed worden afgenomen. De werking van het systeem berust op de onderdruk in de bloedbuizen. Wanneer de ene kant van de dubbelzijdige naald in verbinding met de bloedbaan staat en met de andere kant een bloedbuis wordt aangeprikt, vult deze buis zich vanzelf met de juiste hoeveelheid bloed. Het vacuümsysteem bestaat uit: een holle naaldhouder waar een bloedbuis in past; een dubbelzijdige naald met een schroefdraad in het midden of; een naald/conusadapter of; een naald/lueradapter 1 . De onderdelen van het vacuümsysteem vormen een gesloten systeem. Met een vacuümsysteem wordt direct bloed afgenomen uit een ader of (als uitzondering) via een infuus.
Gebruik vacuümsysteem voor venapunctie Het vacuümsysteem voor bloedafname uit een vene bestaat uit een dubbelzijdige naald met een schroefdraad in het midden en een naaldhouder. Draai de dubbelzijdige naald in de naaldhouder. De dubbelzijdige naald heeft aan de ene zijde een veiligheidsnaald voor het aanprikken van de vene. De andere zijde is een naald die zich in de naaldhouder bevindt. Deze naald is omgeven door een dun rubber omhulsel. Als de bloedbuis op de naald wordt gedrukt, wordt het rubber samengedrukt en prikt de vrijgekomen naald de bloedbuis aan.
Afbeelding: Vacuüm bloedafnamesysteem met veiligheidsnaald 2 .
Klap het roze vergrendelingsmechanisme volledig naar achteren, verwijder vervolgens de groene beschermhuls (voorkant) van de naald om de vene aan te prikken.
Gebruik vacuümsysteem voor bloedafname uit infuus Het vacuümsysteem voor bloedafname uit een (perifeer of centraal) infuus bestaat uit een naaldhouder en een naald/conusadapter of een naald/lueradapter. Draai de adapter in de naaldhouder. De adapter heeft aan de ene zijde een conus- of lueraansluiting voor aansluiting op een vleugelnaald of een naaldloos afsluitdopje (connector). De andere zijde is een naald die zich in de naaldhouder bevindt. Deze naald is omgeven door een dun rubber omhulsel. Als de 1 2 © Vilans 13-11-2013
Website BD. www.claflinequip.com/bd-vacutainer. Materiaalbeschrijving Vacuümsysteem voor bloedafname: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 63
bloedbuis op de naald wordt gedrukt, wordt het rubber samengedrukt en prikt de vrijgekomen naald de bloedbuis aan.
Afbeelding: Vacuümsysteem met adapter met naald met rubberen omhulsel (groen) en conus (rood) 1 .
Bloedbuizen Er zijn verschillende soorten bloedbuizen, variërend in grootte en dopkleur, die voor verschillende soorten bloedonderzoeken worden gebruikt. De meeste bloedbuizen bevatten al een vloeistof die nodig is om het bloedmonster te prepareren voor het onderzoek (bijv. heparine). De kleur van de buis is afhankelijk van de producent.
Afbeelding bloedbuizen in willekeurige volgorde1.
Volgorde van bloedbuizen De afname volgorde van de bloedbuizen is van belang. Doordat voor alle buizen dezelfde naald wordt gebruikt, kan contaminatie van de al aanwezige vloeistof in de buis via de naald met het bloed in het bloedvat plaatsvinden. Dit kan de uitslag van een bloedtest beïnvloeden. Neem ook nooit als eerste de buis af voor stollingsonderzoek. Bij het aanprikken van de vene komen stofjes vrij die invloed hebben op de uitslag van het onderzoek. Op het aanvraagformulier van het laboratorium staat vaak vermeld welke buis nodig is voor het bloedonderzoek dat gedaan wordt.
Aandachtspunten voor bloedafname met vacuümsysteem
1 © Vilans 13-11-2013
Ga na wat de afspraken zijn voor de volgorde van de afname van de bloedbuizen voor het bloedonderzoek. Het laboratorium dat het bloedonderzoek uitvoert kan dit aangeven. Verwijder de dubbelzijdige naald of de naald/conus/luercombinatie uit de houder met hulp van de uitsparing op de naaldcontainer. Deze maakt het mogelijk de naald los te draaien waarna deze door de uitsparing in de naaldcontainer valt.
www.BD-Vacutainer-Blood-Transfer-Device-With-Luer-Adapter. Materiaalbeschrijving Vacuümsysteem voor bloedafname: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
1 2 © Vilans 13-11-2013
Infuusbehandeling 64
De naaldhouder kan hergebruikt worden. Vervang de naaldhouder wanneer deze zichtbaar vervuild is, of defecten vertoont 1 2 .
Skillslab handleiding venapunctie, Universiteit Gent, 2013-2014. www.noorderboog.nl/kcl/bloedafname. Materiaalbeschrijving Vacuümsysteem voor bloedafname: 3 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 65
Flushen van perifere canules, infuuskatheters en poortsystemen Een perifeer veneuze canule, centraal veneuze katheter (CVK, al of niet getunneld) of een veneus poortsysteem, wordt gevuld (‘slot’) of doorgespoeld. Dit wordt flushen genoemd. In dit document wordt het flushen beschreven van veneuze canules, veneuze katheters en veneuze poortsystemen bij volwassenen. Om te flushen worden verschillende spoel- en slotoplossingen gebruikt, zoals spoel- en slotoplossingen met: heparine, trombolytica, citraat of antibiotica. De werkgroep infectie preventie raadt het gebruik van antibiotica af 1 . Steriel fysiologisch zout (NaCl 0,9%) met of zonder heparine worden het meest gebruikt. Onderzoek naar het gebruik van spoel- en slotoplossingen die citraat bevatten zoals Taurolidine is veelbelovend, maar nog geen aanvaarde praktijk. Wanneer een canule, katheter of poortsysteem is gevuld of doorgespoeld met heparine, hoeft de heparine bij een volgende toediening van medicijnen of infuusvloeistof niet verwijderd te worden. De hoeveelheid heparine waarmee afgesloten of doorgespoeld wordt is verwaarloosbaar klein.
Waarom flushen? Om de doorgankelijkheid van perifere canules, CVK’s en poortsystemen zo optimaal mogelijk te laten zijn dienen ze geflusht te worden. Er zijn drie redenen aan te geven voor het flushen: het optimaal laten functioneren van de veneuze canule, CVK of veneus poortsysteem; een buffer creëren tussen twee geneesmiddelen die niet met elkaar in contact mogen komen; Het doorspoelen na het toedienen van een geneesmiddel.
Frequentie flushen en keuze vloeistof Hoe vaak en waarmee infusen geflusht worden is afhankelijk van: het type infuus; is het een open eind canule / CVK / poort of zit er een klepje in de canule / CVK / poort; het type afsluitdopje dat gebruikt wordt; wordt er geflusht bij een niet in gebruik zijnd infuus of bij een lopend infuus / na toediening van een geneesmiddel?; het beleid van de zorgorganisatie. Type infuus Perifere canules, CVK’s of poortsysteem hebben ieder eigen specifieke aandachtspunten bij het flushen. Bij de perifere canule is het flushen met NaCl 0.9% net zo efficiënt als het spoelen met heparine oplossingen 2 . Volgens experts op het gebied van thuiszorgtechnologie 3 is er bij perifere infusie wel voldoende onderzoek dat aantoont dat 1 maal per 12 uur doorspuiten met fysiologisch zout voldoende is. 1
2
3 © Vilans 21-08-2013
Werkgroep Infectie Preventie, Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters, vastgesteld april 2010, toevoeging gedaan oktober 2010. Kennan A.; Heparinised saline or normal saline? Journal of peroperative practice, 2008 Oct; 18(10):440 – 1. Bij monde van de voorzitter van de Vereniging Infuustechnologie (VIT) (december 2004). Materiaalbeschrijving Flushen of doorspoelen infuussysteem: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 66
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Bij centraal veneuze katheters hebben de diameter, de flexibiliteit van het materiaal en het gedeelte van de katheter dat zich buiten het lichaam bevindt invloed op de frequentie van het flushen. Bij het flushen van een CVK wordt bovendien een spuit van minimaal 10 ml gebruikt om te voorkomen dat te hoge druk op de CVK ontstaat als deze geflusht wordt. Open eind of gesloten tip Een open of een gesloten canule / katheter bepaalt de mate waarin er contact is tussen het bloed en de infusievloeistof en er dus kans op verstopping.
Open eind katheter (perifere canules, katheters zoals Hickman, Broviac, Raaf); er is een directe verbinding tussen de infusievloeistof en de bloedbaan. Regelmatig flushen zal verstopping voorkomen. Zorg dat tijdens het flushen de katheter niet samengedrukt wordt want daardoor kan bloed terugstromen. Gesloten tip katheter (bijvoorbeeld Groshongkatheter); bij deze katheter zit er een klep in de aansluiting buiten het lichaam (of bij de kathetertip in de bloedbaan). Deze klep voorkomt het binnenstromen van bloed in de katheter als deze niet in gebruik is. Dit type katheter wordt over het algemeen geflusht met NaCl 0,9%.
Type afsluitdopje Afsluitdopjes worden op de canule / CVK geplaatst om ze af te sluiten en infectie te voorkomen. Er zijn vele soorten afsluitdopjes op de markt zoals naaldloze afsluitdopjes en afsluitdopjes met inspuitmembraan. Naaldloze afsluitdopjes kunnen binnenstromen van bloed in de canule / CVK en daarmee verstopping voorkomen. Er zijn veel verschillende merken op de markt. Wanneer een naaldloos afsluitdopje een mechanisch ventiel heeft met positief displacement of non-displacement is bij plaatsing direct op de canule of CVK flushen met NaCl 0,9% voldoende. Bij positief displacement of non-displacement stroomt er na het flushen geen bloed terug in de canule / CVK. Infuus al of niet in gebruik Er is geen overeenstemming over de frequentie van het flushen en het soort spoel- en slotoplossingen dat gebruikt dient te worden. Er zijn dus geen eenduidige adviezen over te geven. Wel wordt onderscheid gemaakt tussen in gebruik zijnde canules / CVK’s / poortsystemen.
Flushen hoe vaak? In de praktijk wordt bij niet in gebruik zijnde veneuze katheters de volgende frequentie gehanteerd. De genoemde hoeveelheden zijn minimale hoeveelheden. Overleg ook altijd met de arts over de frequentie en hoeveelheid spoel- en slotoplossingen: Type infuus Perifeer infuus Midline
© Vilans 21-08-2013
Hoe vaak (indien niet in gebruik) eens per 12 uur of na intermitterende ivtherapie eens per 24 uur of na intermitterende ivtherapie of bloedafname
Waarmee
Bijzonderheden
5 ml NaCl 0,9%
met 5 ml heparine in NaCl 0,9% 100eh/ml
In thuissituatie soms anders* gebruik 10-ml-spuit
Materiaalbeschrijving Flushen of doorspoelen infuussysteem: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 67
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Type infuus Ongetunnelde CVK
PIC Catheter (open tip)
Hoe vaak (indien niet in gebruik) eens per 72 uur of na intermitterende ivtherapie
PIC Catheter (gesloten tip bv Groshong) Getunnelde CVK (open tip)
Getunnelde CVK (gesloten tip bv Groshong) Poortsysteem
Poortsysteem (gesloten tip bv. Gronshong)
Waarmee met 5 ml heparine in NaCl 0,9% 100eh/ml
eens per 24 uur voor of na intermitterende ivtherapie of bloedafname
met 5 ml heparine in NaCl 0,9% 100eh/ml
eens per week of na intermitterende ivtherapie
NaCl 0,9%
eens per 72 uur of na intermitterende ivtherapie of na bloedafname
met 5 ml heparine in NaCl 0,9% 100eh/ml
eens per week of na intermitterende ivtherapie
NaCl 0,9%
eens per 4 weken 1 of na intermitterende ivtherapie
met 5 ml heparine in NaCl 0,9% 100eh/ml
eens per 4 weken 2 of na intermitterende ivtherapie
met 5 ml NaCl 0,9%
Bijzonderheden
gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9% gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9% gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9% gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9% gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9% gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9% gebruik 10-ml-spuit bij herstart na bloedafname flushen met 10 ml NaCl 0.9%
* Als een cliënt in de thuiszorg 1 gift antibiotica krijgt per dag kan er vanuit praktische overwegingen gekozen worden na de toediening het infuus af te koppelen en te flushen met 2 ml heparine in NaCl 0,9% 100eh/ml. Hiermee kan de periode tot de volgende gift overbrugd worden.
Hoeveelheid vloeistof De standaardhoeveelheid vloeistof waarmee geflusht wordt is minimaal 2 keer het volume van de canule / CVK / poort, inclusief een eventuele extensie. Om te voorkomen dat bij iedere canule/ CVK / poort het volume moet worden gemeten, is het praktisch te kiezen voor een ruime hoeveelheid: minimaal 2 ml voor perifeer infuus en minimaal 5 ml voor midline en CVK. Omwille van de werkbaarheid is in de protocollen overal gekozen voor 5 ml. Na bloedafname uit een CVK (al dan niet getunneld) wordt met minimaal 10 ml NaCl 0,9% pulserend geflusht, bij een poort met 20 ml, waarna de infusie weer start.
1
2
© Vilans 21-08-2013
Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze katheters, WIP, vastgesteld april 2010 (ingezien februari 2013). Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze katheters, WIP, vastgesteld april 2010 (ingezien februari 2013). Materiaalbeschrijving Flushen of doorspoelen infuussysteem: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 68
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Techniek flushen In de literatuur wordt aangegeven dat er pulserend geflusht moet worden, of dat de naald spuitend verwijderd moet worden gedurende het flushen. In beide gevallen gaat het erom dat er geflusht wordt met een positieve druk zodat de kans dat er bloed terugloopt in de canule / katheter / poort zoveel mogelijk voorkomen wordt.
Flushen en handhygiëne De Werkgroep Infectie Preventie adviseert om voor het flushen de handen te wassen en in te wrijven met handalcohol. De Infusion Nurses Society (INS) adviseert gebruik van steriele handschoenen bij het doorspuiten van een centraal veneuze katheter. De no-touch-methode gaat uit van preventie van besmetting door bijvoorbeeld de luerlockverbindingen niet aan te raken tijdens het flushen. Om deze techniek goed uit te voeren is ervaring nodig.
Verstopping infuus Ondanks (op de juiste wijze) flushen kan een canule/CVK/poort verstoppen. Bij optrekken van bloed of hevelen van de infuuszak verschijnt er geen bloed. De canule/CVK/poort is niet meer doorgankelijk, de toediening stopt of kan niet starten. Wat te doen bij verstopping Ga na of de verstopping te verhelpen is door de canule/CVK/poort nogmaals te flushen, Oefen geen druk uit als je weerstand voelt tijdens het flushen! 1 Ga na wat de oorzaak van de verstopping is . – Infectie: verwijder de perifere canule. Overleg met de arts bij (verdenking van) een infectie van de CVK/poort. – Bloedstolsel: in overleg met de arts kan medicatie ingespoten worden om het stolsel op te lossen (trombolyticum). Een arts of een gespecialiseerd verpleegkundige voert de handeling uit. – Mechanische oorzaak, bijvoorbeeld een afgeknikte slang. Hef de afklemming op. Bronnen G. Wanten MDL arts, Taurolidine voorkomt katheter infecties bij Thuis TPV, 2009. Ton van Boxtel, Spoelen met beleid, Nursing januari 2006 (ook gebaseerd op standaarden American Infusion Nursing Society, INS, 2012). Aliëtte Jonkers, Ton van Boxtel, Infuusposter Intravasculaire katheters; Nursing, mei 2011.
1 © Vilans 21-08-2013
Royal College of Nursing, Standards for infusion therapy, 2010. Materiaalbeschrijving Flushen of doorspoelen infuussysteem: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 69
Apomorfine Apomorfine is een van morfine afgeleid middel, echter zonder de pijnstillende en verslavende werking van morfine.
Indicaties Apomorfine wordt toegediend bij clienten met de ziekte van Parkinson. Het vermindert tremoren (schudbewegingen) en rigiditeit (spierstijfheid). Het wordt gegeven als orale middelen onvoldoende effect hebben. Het bekort de zogenaamde “off”-periodes, waarin de client immobiel is.
Contra-indicaties Apomorfine is gecontraïndiceerd bij: cliënten met ademhalingsdepressie, dementie of leverinsufficiëntie; overgevoeligheid voor (een bestanddeel van) apomorfine; kinderen en adolescenten onder de 18 jaar. Voorzichtigheid is geboden bij cliënten met nier-, long- of hart- en vaataandoeningen; die neigen tot misselijkheid en braken.
Toediening van Apomorfine Dien apomorfine subcutaan toe. Geef een bolusinjectie met behulp van een voorgevulde Apo Go-pen, of dien de apomorfine subcutaan toe met een Apo Go-pomp. De start van de behandeling en het instellen op apomorfine gebeurt in het ziekenhuis. Twee dagen voor het begin van de behandeling begint de cliënt met het gebruik van medicijnen om misselijkheid en braken als gevolg van apomorfine te voorkomen. Apomorfine verkleurt groen na aanraking met zuurstof en kan vlekken veroorzaken. Het verdient daarom aanbeveling zorgvuldig om te gaan met het klaarmaken van spuit en/of toedieningssysteem. Apomorfine kan lage bloeddruk veroorzaken. Overleg met de arts over (de frequentie van) de observatie van de bloeddruk.
Bijwerkingen en/of complicaties De volgende bijwerkingen kunnen optreden: misselijkheid en braken; plotselinge bloeddrukdaling die ontstaat door plotseling opstaan (orthostatische hypotensie); toename van onwillekeurige spierbewegingen: dit kan aanleiding zijn om met de behandeling te stoppen; sufheid, slaperigheid, verwardheid, hallucinaties, euforie, rusteloosheid en psychosen; lokale verharding van de huid op injectieplaats en onderhuidse bultjes; er kunnen huidulcera optreden;
© Vilans 08-07-2013
Materiaalbeschrijving Apomorfine: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 70
ademhalingsdepressie, acuut hartfalen, versnelde hartslag (tachycardie), verhoogde ademhalingsfrequentie (tachypnoe), zweten, uitstoting (syncope), duizeligheid, slapeloosheid, huiduitslag.
Waarschuwing Omdat slaperigheid kan optreden bij gebruik van apomorfine kan het effect hebben op de rijvaardigheid en het reactievermogen.
Wijze van levering en bewaring Apomorfine wordt geleverd als oplossing voor injecties of infuus (10 mg per ml). Het wordt geleverd in ampullen van 2 of 5 ml, of in een voorgevulde Apo Go-injectiepen van 3 ml (wegwerppen). Bewaar de ampullen en wegwerppennen met apomorfine bij een temperatuur onder 25 graden Celsius op een donkere plaats. De cartridges voor de Apo Go-pomp worden door de apotheek in de benodigde sterkte geleverd. Deze zijn beperkt houdbaar (max. 4 weken). Gebruik de oplossing niet wanneer deze groen verkleurd is of zichtbare deeltjes bevat. Na opening van de ampul dient de vloeistof direct te worden gebruikt; resterende vloeistof moet worden weggegooid. Bron Bijsluiters fabrikant (oplossing voor injecties, maart 2010; injectiepen, mei 2012). www.fk.cvz.nl: apomorfine (geraadpleegd: januari 2010) (externe link).
© Vilans 08-07-2013
Materiaalbeschrijving Apomorfine: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 71
Dobutamine Dobutamine is een hart-stimulerend medicijn dat de contractiekracht van de hartspier vergroot.
Indicaties Dobutamine wordt toegediend bij cliënten met: chronisch hartfalen ten gevolge van een myocardinfarct; cardiomyopathie (aandoening aan de hartspier); een openhartoperatie; cardiogene shock; sepsis.
Contra-indicaties Dobutamine is gecontraïndiceerd bij: overgevoeligheid voor dobutamine of één van de overige bestanddelen; hartfalen bij hypertrofische cardiomyopathie; mechanische obstructie van het linker ventrikel; aortastenose; pericarditis.
Toediening van dobutamine Dien dobutamine intraveneus toe per perifeer infuus. Langdurige behandeling met dobutamine gebeurt meestal via een veneus poortsysteem met hulp van een cassettepomp. Dit gebeurt in het ziekenhuis of door gespecialiseerde verpleegkundigen in de thuissituatie.
Bijwerkingen en/of complicaties De volgende bijwerkingen en/of complicaties kunnen optreden: angina pectoris (pijn op de borst); bloeddrukverhoging; hartritmestoornissen; hoofdpijn; misselijkheid; benauwdheid; extravasatie (uittreden van medicijn buiten bloedvat): witte, pijnlijke gezwollen huid rond insteekopening van infuus.
Wijze van levering en bewaring Dobutamine wordt geleverd als: concentraat voor oplossing voor infusie, 12,5 mg/ml, in ampullen van 20 ml; infusievloeistof, 5mg/ml, in flacon van 50 ml; poeder voor infusievloeistof: 250 mg dobutamine-hydrochloride. Dopamine kan ook worden geleverd in medicatiecassettes in de voorgeschreven sterkte. Bewaar dobutamine op kamertemperatuur (onder 25 graden Celsius). © Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Dobutamine: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 72
Dobutamine in verdunde oplossing is beperkt houdbaar. Raadpleeg de bewaarinstructies van de apotheek. Bron www.fk.cvz.nl, dobutamine, ingezien oktober 2012 (externe link). http://db.cbg-meb.nl/Bijsluiters/h107115.pdf. Bijsluiter Fabrikant: versie augustus 2011 (extene link).
© Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Dobutamine: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 73
Flolan Flolan is een middel dat wordt toegediend aan clienten met pulmonale hypertensie. De werkzame stof is epoprostenol. De stof behoort tot de groep van prostaglandines. Deze stoffen remmen de bloedstolling en verwijden de bloedvaten.
Indicaties Flolan is geïndiceerd bij cliënten die: bekend zijn met pulmonale arteriële hypertensie; hemodialyse buiten het lichaam ondergaan en geen heparine mogen gebruiken. Flolan wordt dan toegediend om afsluiting van bloedvaten (trombo-embolische aandoeningen) te voorkomen. Flolan heeft drie werkingen. Verwijding van de bloedvaten (vasodilatatie). Vooral in de bloedvaten in de longen en bij hoge dosering ook in de rest van de bloedsomloop. Remmen van de bloedstolling (trombocytenaggregatie). Afname van de verbindweefseling (fibrose) van de vaatwand. Deze werking treedt pas op na enkele maanden. Het effect van behandeling met Flolan is daarom pas op langere termijn merkbaar.
Flolan kan de conditie van de cliënt verbeteren en een verlenging van de verwachte levensduur geven. De behandeling met Flolan wordt vaak ondersteund met zuurstoftoediening en diuretica.
Pulmonale Hypertensie Pulmonale Hypertensie (PH) is een zeldzame, progressieve aandoening met een slechte prognose. Soms wordt geen oorzaak gevonden. Men spreekt dan van "primaire" pulmonale hypertensie. In andere gevallen is pulmonale hypertensie het gevolg van een aangeboren hartafwijking, of van een interstitiële of reumatische ziekte. Ook komt het voor als een laat gevolg van longembolieën (trombotische pulmonale hypertensie) 1 . In het laatste geval is soms een operatie mogelijk. Er is sprake van een te hoge bloeddruk in de longslagader. De binnenbekleding van de bloedvaten (het endotheel) raakt beschadigd, waardoor de spieren (tweede laag van de bloedvatwand) gaan samentrekken (vasoconstrictie). Uiteindelijk verdikt (verbindweefselt) ook de buitenwand van het bloedvat. Deze vernauwing kan in de grote longslagaders, de kleine longslagaders, haarvaten of longaders ontstaan. Door vernauwing van de longbloedvaten wordt er onvoldoende bloed door de longen vervoerd. Het hart moet harder pompen om het bloed door de vernauwde bloedvaten te krijgen. Gevolg is dat er te weinig bloed door de longen circuleert om voldoende zuurstof op te nemen. Symptomen De symptomen en klachten bij PH zijn vrij algemeen en worden vaak pas laat herkend. Symptomen zijn: vermoeidheid; kortademigheid; duizeligheid, vooral bij traplopen of opstaan;
1 © Vilans 17-07-2013
Website NFU Academisch medisch centrum (externe link). Materiaalbeschrijving Flolan: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 74
gezwollen enkels en benen door vochtophoping; hartkloppingenen (bijna) flauwvallen; verkleuring van lippen en vingernagels; gezwollen vingertoppen (soms blauw); hoestbuien; bloeddruppeltjes in het speeksel; verminderde eetlust; haaruitval; onregelmatige en uitblijvende menstruatie.
De symptomen nemen toe naarmate de druk in de longslagader toeneemt.
Contra-indicaties Flolan is gecontraïndiceerd bij cliënten met: hartfalen; angina pectoris; hypotensie; overgevoeligheid voor (bestanddelen uit) Flolan; pulmonaal oedeem tijdens instelling op Flolan.
Toedienen van Flolan Dien Flolan continu intraveneus toe via een veneus poortsysteem of een centraal veneuze infuuskatheter. De apotheek levert medicatiecassettes die toegediend dienen te worden met een (draagbare) infuuspomp. Toediening start in het ziekenhuis. De eerste drie maanden van de behandeling wordt de cliënt ingesteld op de juiste dosering. Er zijn cassettes die medicatie voor 24 uur en cassettes die medicatie voor 12 uur bevatten. Medicatie in 24 uurscassettes moet gekoeld toegediend worden. De cassette zit in een speciaal koeltasje dat met behulp van twee coldpacks koud wordt gehouden. De coldpacks worden om de 8 uur gewisseld. Gebruik de laatste 8 uur slechts één coldpack om bevriezing van de medicatie te voorkomen vanwege het geringere volume. Als het in de zomer erg warm is, kan het nodig zijn om de coldpacks vaker te verwisselen. Medicatie in cassettes voor 12 uur kan ongekoeld worden toegediend.
Continuïteit in de toediening Flolan is binnen 30 minuten uitgewerkt in het lichaam. Wanneer de toediening stopt krijgt de cliënt ernstige benauwdsklachten en longoedeem. Hier kan de cliënt aan overlijden. Continuïteit in de toediening is dus van levensbelang. Belangrijke aandachtspunten Onderbreek de toediening niet of zo kort mogelijk.
© Vilans 17-07-2013
Zuig geen bloed op om de ligging van de katheter te controleren. De poort of de katheter bevatten Flolan. De inhoud van de poort is 2 ml. Dit is de hoeveelheid Flolan die in een half uur wordt toegediend. Wanneer je na bloed optrekken de Flolan weer zou aansluiten ontvangt de cliënt dus 30 minuten geen Flolan. Wanneer je terugspuit krijgt de cliënt een te hoge dosis. Flush de poort of de infuuskatheter niet. Dan krijgt de cliënt een overdosis. Dit kan lijden tot bloeddrukdaling en collaps.
Materiaalbeschrijving Flolan: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 75
Breng een nieuwe cassette aan met een met Flolan gevulde verbindingslang of poortsysteemnaald. Wees erop attent dat, bij het wisselen van een cassette, verbindingsslang of poortsysteemnaald, alle lijnen volledig gevuld zijn met Flolan. Zorg dat er altijd een werkende reserve infuuspomp aanwezig is. Wanneer een van de infuuspompen stuk is moet er direct gezorgd worden voor vervanging. Schakel de luchtdetector en de occlusie- of opwaartse sensor uit. De apotheek levert medicatie in luchtvrije medicatiecassettes. Wanneer er onverhoopt toch een klein luchtbelletje in zit is het niet de bedoeling dat de pomp gaat alarmeren en dus stilstaan. Het risico voor de cliënt met een stilstaande pomp is vele malen groter dan het binnenkrijgen van een verwaarloosbaar klein bluchtbelletje. De occlusie- of afsluitsensor kan uitgeschakeld worden, in een medicatiecassette is er geen sprake van druk. Leg vast in het zorgdossier wat er gedaan moet worden wanneer er twijfel is over de ligging van de poort/infuuskatheter. Leg vast in het zorgdossier wat er gedaan moet worden in acute situaties (onderbreking van de toediening).
Acute situaties Onderbreking in de continuïteit van de toediening is een acute situatie. De cliënt kan hierdoor overlijden. Ga na of de cliënt is geïnstrueerd hoe te handelen in acute situaties. Informatie daarover dient de cliënt altijd bij zich te dragen. Elke cliënt is aangemeld bij de lokale meldkamer zodat, in acute situaties, snel tot inschakelen van gerichte hulp kan worden overgegaan. Handel als volgt wanneer de toediening onderbroken is. Handel volgens de afspraken in het zorgdossier. Ga na wat de oorzaak is van het stoppen van de toediening (pomp werkt niet, cassette is leeg, infuusslang is afgeknikt etc.) en hef deze op. Zorg voor hervatten van de toediening door het opnieuw aanprikken van het poortsysteem. Plaats binnen 30 minuten een nieuw infuus. Wanneer er niet binnen 30 minuten een nieuw infuus geplaatst kan worden, bel 112 voor het laten plaatsen van een perifeer infuus.
Bijwerkingen en/of complicaties van Flolan De meest voorkomende bijwerkingen zijn: hypotensie buikpijn misselijkheid en braken buikpijn en diarree hoofdpijn droge mond kaakpijn duizeligheid bradycardie of tachycardie moeheid
Wijze van levering en bewaring Flolan is een steriel, gevriesdroogd poeder met een witte tot gebroken witte kleur. Het poeder wordt opgelost in een glycinebuffer. In opgeloste vorm is het een instabiele vloeistof die beperkt houdbaar is. © Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Flolan: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 76
Flolan wordt door de apotheek geleverd in kant-en-klare cassettes van 100 of 50 ml. Deze zijn gekoeld (koelkast) 48 uur houdbaar na bereiding (in het weekend wordt 72 uur gedoogd). Ongekoeld zijn de cassettes slechts 12 uur houdbaar. Cliënten kunnen ook zelf leren Flolan te bereiden. Dit wordt hen aangeleerd door een gespecialiseerde verpleegkundige. Een nieuwe manier van bereiden, waardoor de cassettes langer houdbaar zijn, is nog in de testfase. Bronnen PH Kenniscentrum VUmc, Informatie over pulmonale hypertensie, bij monde van consulenten PH, November 2012. Patiëntenmap Mediq Tefa (november 2012). Bijsluiter Flolan db.cbg-meb.nl/Bijsluiters/pdf (november 2012) (externe link).
© Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Flolan: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 77
Immunoglobuline Immunoglobulinen zijn antistoffen die het lichaam beschermen tegen ziekteverwekkers zoals virussen of bacteriën. Ze hechten zich aan de binnengedrongen micro-organismen, waardoor het menselijk afweersysteem beter zijn werk kan doen. Immunoglobulinen die kunstmatig worden toegediend, zijn verkregen uit deze menselijke antistof, het immunoglobuline G (igG).
Indicaties Immunoglobulinen worden als substitutie toegediend bij cliënten met een verstoring van het immuunsysteem. Primaire immuundeficiëntie: er is sprake van een aangeboren of verworven stoornis in de afweer. Secundaire immuundeficiëntie: de afweerstoornis wordt veroorzaakt door een onderliggende ziekte (chronische lymfatische leukemie, aids, beenmergtransplantaties, en andere transplantaties met niet-identiek donorweefsel). ITP (Idiopathische Trombocytopenische Purpura): hierbij is sprake van een ernstige stoornis in de bloedstolling. De ziekte van Kawasaki: een zeldzame ziekte bij kinderen met acute koorts. Syndroom van Guillain Barré: een aandoening waarbij verlammingen optreden. De toegediende immunoglobulinen verminderen de symptomen die veroorzaakt worden door deze afweerstoornissen.
Contra-indicaties Immunoglobulinen mogen niet worden toegediend bij patiënten die: overgevoelig zijn voor menselijke immunoglobuline; een IgA-deficiëntie hebben (een tekort van het specifieke Type A-immunoglobuline).
Toediening van immunoglobulinen Dien de immunoglobulinen intraveneus toe via een perifeer infuus of poortsysteem. Of via een subcutaan infuussysteem. Gebruik een infuuspomp. De eerste toediening van immunoglobulinen vindt plaats in het ziekenhuis. Aandachtspunten bij het klaarmaken. Maak de oplossing klaar vlak voor toediening en in nabijheid van de cliënt. Los de immunoglobulinen vanuit een gevriesdroogde toestand op in water voor infusie. Of maak gebruik van een kant-en-klare immunoglobuline-oplossing van de apotheek. De vloeistof is goed opgelost als de vloeistof stroperig en helder grijs van kleur is. Er mogen geen klontjes in zitten. Ga zorgvuldig om met de oplossing. Plasma-eiwitten beschadigen gemakkelijk bij schudden en stoten. Zwenk de vloeistof rustig heen en weer. Aandachtspunten bij de toediening. Dien de immunoglobulinen uiterlijk binnen 3 uur na oplossen aan de patiënt toe. Het eerste uur van de toediening dient iemand aanwezig te zijn die adequaat op bijwerkingen reageert (bijvoorbeeld door toedienen van een anti-allergie medicijn op voorschrift arts). Dien zo nodig, in opdracht van de behandelend arts, vóór aanvang van een infuusbehandeling een anti-allergiemedicijn toe.
© Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Immunoglobuline: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 78
Bijwerkingen en/of complicaties Regelmatig voorkomende bijwerkingen zijn: hoofdpijn; rillingen; lage rugpijn. Deze bijwerkingen hangen vaak samen met de infuussnelheid en treden soms direct na de start van de toediening en soms enige uren daarna op. Pas de infuussnelheid aan. Voer deze heel langzaam weer op. Zelden treden de volgende bijwerkingen op: jeuk; misselijkheid; ernstige duizeligheid; anafylactische shock. Deze bijwerkingen treden meteen na de start van de toediening op. Stop meteen het infuus en overleg met de behandelend arts. Dien zo nodig, en altijd na overleg met de behandelend arts, een intraveneus anti-allergiemedicijn toe.
Wijze van levering en bewaring Immunoglobuline wordt geleverd als infusievloeistof, of als poeder voor infusievloeistof met bijbehorend oplosmiddel. Bewaar de infusievloeistof of het poeder in de koelkast (2-8 graden Celsius). Breng vooraf de infusievloeistof, of het poeder en het oplosmiddel op kamertemperatuur (15-25 graden Celsius). Bron www.consumed.nl/bijsluiters/2840/immunoglobuline, ingezien september 2012 (externe link).
© Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Immunoglobuline: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 79
Methylprednisolon Methylprednisolon (Solu-Medrol en Depo-Medrol) is een corticosteroïd (bijnierschorshormoon) dat wordt toegepast bij de onderdrukking van ontstekingsreacties, allergische reacties en immuunprocessen (processen die de afweer tegen ziekten regelen). Methylprednisolon wordt ook toegepast als vervanging bij een tekort aan het menselijk bijnierschorshormoon.
Indicaties Methylprednisolon wordt toegediend wanneer orale toediening van corticosteroïden niet mogelijk of ontoereikend is. Het wordt toegediend aan cliënten met: reumatologische aandoeningen; longaandoeningen, bv. chronische astmatische bronchitis; maag-darmaandoeningen, bv. acute fase colitis ulcera; oncologische aandoeningen; neurologische aandoeningen, bv. acute exacerbatie multiple sclerose; oogheelkundige aandoeningen; dermatologische aandoeningen; allergische reacties bindweefselziekten (auto-immuuncomplexziekten); hematologische aandoeningen; bijnierziekten. Methylprednisolon wordt ook toegediend: ter preventie van misselijkheid en braken bij de behandeling van kanker met chemotherapie; om afstotingsreacties na een transplantatie tegen te gaan.
Contra-indicaties Methylprednisolon is gecontraïndiceerd bij clienten met: acute infectieuze processen zoals virusinfecties en systemische schimmelinfecties; overgevoeligheid voor één van de ingrediënten; ulcus ventriculi en -duodeni (maag- en dunnedarmzweer); tropische worminfecties.
Toediening van methylprednisolon Afhankelijk van de aard en ernst van de aandoening wordt methylprednisolon voorgeschreven als stootkuur (een behandeling met hoge dosis gedurende enkele dagen) of als langdurige behandeling (maandelijks). De eerste toediening vindt in het ziekenhuis plaats. Dien methylprednisolon intramusculair of intraveneus toe per injecties of via intraveneuze infusie. Ook toediening via een klysma is mogelijk. Volg de instructies van de arts op ten aanzien van inloopsnelheid.
Bijwerkingen en/of complicaties De meest voorkomende bijwerkingen zijn: slecht genezende wonden; verbergen van infecties en activeren van al sluimerend aanwezige infecties; © Vilans 08-07-2013
Materiaalbeschrijving Methylprednisolon: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 80
maag/darmklachten; hypertensie; verhoogde transpiratie/rood gezicht; verminderde koolhydraattolerantie: een sluimerende diabetes wordt zichtbaar; verhoogde behoefte aan bloedsuikerverlagende middelen bij bestaande diabetes. voller worden van gezicht en hals; gewichtstoename; hartkloppingen; smaakverandering; opgejaagd gevoel.
Na snelle toediening van hoge doses methylprednisolon (stootkuur) zijn hartritmestoornissen, flauwvallen of hartstilstand mogelijk. Laat de cliënt tijdens de toediening niet alleen.
Verpakking en wijze van bewaring Methylprednisolon wordt geleverd als: Depo-Medrolsuspensie 40 mg/ml voor injectie of rectale toediening, beschikbaar in verpakkingen van 1 ml- of 5 ml-flacon, 1 ml- of 5 ml-wegwerpspuit; Solu-Medrolpoeder plus oplosmiddel voor injectievloeistof: 40mg en 125 mg; Solu-Medrolpoeder voor infusievloeistof 500 mg of 1000 mg. Bewaar methylprednisolon bij kamertemperatuur. Methylprednisolon is in opgeloste vorm 48 uur houdbaar bij kamertemperatuur, mits bereid onder aseptische omstandigheden. Bron Fabrikant: Pfizer BV, bijsluiter Depo-Medrol maart 2012. www. fk.cvz.nl : methylprednisolon (geraadpleegd oktober 2012) (externe link). www.consumed.nl/medicijnen/1746/Methylprednisolon_Injecties_generiek (geraadpleegd oktober 2012) (externe link).
© Vilans 08-07-2013
Materiaalbeschrijving Methylprednisolon: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 81
Sandostatine Sandostatine is een hormoonpreparaat dat werkt als het natuurlijke hormoon somatostatine. Het remt de aanmaak van diverse hormonen, zoals hormonen van de hypofyse, maagwand, darmwand en alvleesklier. Het werkzame bestanddeel is octreotide.
Indicaties Sandostatine wordt voorgeschreven aan de volgende cliënten met: acromegalie. Bij deze cliënten zorgt een teveel aan groeihormonen voor grote handen, voeten, neus en kin, en geeft klachten van zweten, gewrichtspijn, hoofdpijn en tintelingen. Sandostatine verlaagt de hoeveelheid groeihormoon van de cliënt, waardoor de klachten minder worden; bepaalde tumoren van maag, darm en alvleesklier. Sandostatine verbetert in het algemeen de symptomen die ten gevolge van deze aandoeningen optreden; complicaties van operatie aan de alvleesklier. Sandostatine helpt complicaties te voorkomen; bloedingen van uitgezette aderen in maag of slokdarm. Sandostatine stopt het (opnieuw) gaan bloeden van deze aderen.
Contra-indicaties Sandostatine dient niet te worden gebruikt bij: overgevoeligheid voor ocreotide of voor één van de overige bestanddelen van het medicament; galstenen; te hoge of lage bloedsuiker.
Toedienen van Sandostatine Dien sandostatine intramusculair of subcutaan toe per injectie. Soms wordt sandostatine intraveneus per infuus toegediend. (Dit vindt plaats in het ziekenhuis, in geval van bloedingen van uitgezette aderen in maag of slokdarm). Verdun sandostatine met fysiologisch zout bij intraveneuze toediening. De tijd tussen het verdunnen, het bewaren in de koelkast en het einde van de toediening dient niet langer te zijn dan 24 uur.
Bijwerkingen en/of complicaties De belangrijkste bijwerkingen ontstaan op de plaats van injectie: pijn; een gevoel van prikkeling, tinteling of gloed; roodheid en zwelling. Deze bijwerking duren zelden langer dan 15 minuten en kunnen soms worden voorkomen door de oplossing vóór het injecteren op kamertemperatuur te laten komen. Andere mogelijke bijwerkingen: gebrek aan eetlust; misselijkheid en braken; opgeblazen gevoel in de buik, winderigheid; dunne ontlasting, diarree en vetdiarree;
© Vilans 25-11-2013
Materiaalbeschrijving Sandostatine: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 82
herstel van verstoorde vruchtbaarheid (bij behandeling van acromegalie bij vrouwen in vruchtbare leeftijd).
Mogelijke bijwerkingen bij langdurig gebruik: verhoogde bloedsuikerwaarden; galstenen.
Wijze van levering en bewaring Sandostatine wordt geleverd als vloeistof voor injectie of toediening per infuus in de doses 0,05 mg/ml, 0,1 mg/ml, 0,2 mg/ml en 0.5 mg/ml. Bewaar sandostatine bij dagelijks gebruik gedurende maximaal 2 weken op kamertemperatuur, maar niet boven 25 °C. Bewaar Sandostatine bij langdurig gebruik in de oorspronkelijke verpakking bij 2-8 °C. Voor toediening moet de sandostatine op kamertemperatuur gebracht worden. De sandostatine mag niet verwarmd worden. Bronnen Bijsluiter fabrikant (Sandoz B.V. maart 2010). www.fkmobiel.cvz.nl (2012): ocreotide.
© Vilans 25-11-2013
Materiaalbeschrijving Sandostatine: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 83
Teicoplanine Teicoplanine (Targocid) is een antibioticum via de bloedbaan. Het doodt bepaalde bacteriën die infecties veroorzaken.
Indicaties Teicoplanine wordt toegediend bij cliënten met infecties aan: het hart (endocarditis); het bloed (sepsis); het bot of beenmerg (osteomyelitis); de luchtwegen; de huid en de spieren; de urinewegen; het buikvlies (peritonitis ten gevolge van peritoneale nierdialyse). Teicoplanine wordt ook toegediend bij cliënten die allergisch zijn voor penicilline of een andere groep antibiotica (cefalosporinen). Teicoplanine wordt pre-operatief soms toegediend ter voorkoming van infecties.
Contra-indicaties Teicoplanine is gecontraïndiceerd bij cliënten die overgevoelig zijn voor teicoplanine. Teicoplanine wordt afgeraden bij gebruik van bepaalde andere medicijnen.
Toediening van Teicoplanine Dien teicoplanine via de bloedbaan toe als bolusinjectie of als infuus.
Bijwerkingen en complicaties De volgende bijwerkingen kunnen zich voordoen: lokale reacties (pijn, flebitis, roodheid, abcessen); klachten van het maag-darmkanaal (misselijkheid, braken, diarree); duizeligheid, hoofdpijn; gering gehoorverlies, oorsuizen; lever- en nierfunctiestoornissen; reacties in het bloed (trombocytopenie, leukopenie); overgevoeligheidsreacties: uitslag (erytheem), jeuk, koorts, bronchospasme, anafylactische shock.
Wijze van levering en bewaren Teicoplanine wordt geleverd als poeder voor injecties in flacons van 200 mg en 400 mg, met bijbehorend oplosmiddel. Bewaar het poeder op kamertemperatuur (15-25 graden Celcius). Dien klaargemaakte oplossingen en verdunningen bij voorkeur direct toe na het klaarmaken. De maximale houdbaarheid is 24 uur, mits bewaard in de koelkast. © Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Teicoplanine/targocid: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 84
Bronnen Bijsluiter fabrikant (bijgesteld november 2011).
© Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Teicoplanine/targocid: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 85
Frequentie verwisselen naald of canule bij subcutaan infuussysteem Voor het subcutaan toedienen van vocht en/of medicijnen worden subcutane vleugelnaalden of kunststof infuuscanules gebruikt. Een insuflon-injectiepoort wordt met name gebruikt voor het toedienen van insuline. Deze subcutane naalden/canules kunnen meerdere dagen blijven zitten.
Subcutane (vleugelnaald) of kunststof canule De richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) doen geen uitspraken over de frequentie van het verwisselen van de (vleugel)naald of de kunststof canule bij een subcutaan infuussysteem. Navraag bij praktijkdeskundigen en fabrikanten levert op dat het in de praktijk gangbaar blijkt om de naald/canule eens per week te verwisselen. Bij irritatie, ontsteking, het optreden van infiltraten of bij onvoldoende onderhuidse opname van infusievloeistof, wordt de naald/canule eerder verwisseld. Bij verwisseling van de naald/canule wordt een andere injectieplaats gekozen. Op de naald/canule kan door middel van een verbindingsslang een infuuspomp worden aangesloten. In de praktijk zal de verbindingsslang vaak samen met de subcutane naald/canule en in combinatie met het verwisselen van de spuit of medicatiecassette vervangen worden.
Insuflon De insuflon-injectiepoort kan ook meerdere dagen (5 dagen volgens de fabrikant, volgens de WIP maximaal een week 1 ) blijven zitten. Hierdoor hoeft de cliënt niet bij iedere medicatietoediening opnieuw subcutaan geprikt te worden. Ook is het handig voor kinderen die insuline / medicatie toegediend krijgen en pijn hebben bij het injecteren of angstig zijn voor het spuiten.
1 © Vilans 03-09-2013
www.rivm.nl/WIP/Insuflon, maart 2012 (externe link). Materiaalbeschrijving Frequentie verwisselen subcutaan infuussysteem: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 86
Frequentie verwisselen infuussysteem perifeer veneus infuus Een perifeer infuus, mits goed gefixeerd en zorgvuldig behandeld, kan 72-96 uur blijven zitten voor het vervangen moet worden. Voor toediening van heparine, weeënremmers, waakinfusen en bijzondere perifere infusen zoals bij pasgeborenen (neonaten) en kinderen kunnen hierop uitzonderingen worden gemaakt. NB. Een eenmaal afgekoppeld infuussysteem mag niet meer opnieuw aangesloten te worden. Voor kortdurende eenmalige infusie (inloopduur tussen 0,5-6 uur) kan een metalen vleugelnaaldje gebruikt worden in plaats van een flexibele canule. Het naaldje wordt direct na de infusie weer verwijderd. Wanneer een driewegkraan gebruikt wordt dient deze tegelijkertijd met het infuussysteem vervangen te worden. In de praktijk blijkt dat infuuspleisters vaak zonder problemen tot 5 dagen kunnen blijven zitten, tenzij er zich (transpiratie-) vocht onder het folie ophoopt en de pleister eerder loslaat. Na verwijderen van het gaas of de infuuspleister wordt de huid gedesinfecteerd met chloorhexidine 0,5% in alcohol 70% en wordt, wanneer de huid droog is, nieuw steriel gaas of infuuspleister aangebracht. Bij het continu toedienen van vocht of pijnmedicatie dient het infuussysteem eens per 3 á 4 dagen vervangen te worden. Na toediening van bloed, bloedproducten of vetachtige stoffen (lipiden) dient het infuussysteem direct na toediening afgekoppeld te worden of ten minste elke 24 uur vervangen te worden. Bronnen Invasale therapie, Werkgroep Infectiepreventie: Ziekenhuizen, februari 2000, december 2003. www.wip.nl, juli 2009 (externe link). Module intraveneuze toedieningen,Werkgroep Infectie Preventie: Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg, maart 2004), www.wip.nl, september 2004 (externe link).
© Vilans 17-07-2013
Materiaalbeschrijving Frequentie verwisselen infuussysteem perifeer infuus: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Infuusbehandeling 87
Frequentie verwisselen infuussysteem centraal veneuze katheter Bij een continu vochtinfuus of continue toediening van pijnmedicatie worden het infuussysteem en een eventuele driewegkraan eens per 3 á 4 dagen vervangen; een eenmaal afgekoppeld infuussysteem mag niet opnieuw aangekoppeld worden. Bij toediening van bloed, bloedproducten of vetachtige producten (lipiden) wordt het systeem na toediening direct afgekoppeld of iedere 24 uur vervangen 1 .
1
© Vilans 17-07-2013
Module intravasale therapie, Werkgroep Infectie Preventie: Ziekenhuizen, 2000, gewijzigd 2003, uitgeprint oktober 2008, www.wip.nl (externe link). Materiaalbeschrijving Frequentie verwisselen infuussysteem CVK: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 88
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Driewegkraantjes en afsluitdopjes voor infuussysteem Infuussystemen kunnen op verschillende manieren tijdelijk of gedeeltelijk afgesloten worden door driewegkraantjes en afsluitdopjes.
Driewegkraantjes Driewegkraantjes geven de mogelijkheid om medicatie (in geval van nood) apart bij te spuiten en/of meerdere infuusslangen tegelijk aan te sluiten. Het kraantje geeft de mogelijkheid om snel te schakelen tussen de aansluitpunten. Een driewegkraantje kan direct op het uiteinde van de infuuscanule gekoppeld worden. Vaker zit er een verbindingsslangetje tussen infuuscanule en driewegkraan. Dit voorkomt irritatie van de infuuscanule door manipulatie tijdens het inspuiten van de medicatie en het verwisselen van infuusslangen. Driewegkraantjes zijn meestal van doorzichtig materiaal. Gebruik Het kraantje is T-vormig. Door te variëren met de stand zijn meerdere uiteinden open of dicht te zetten. De uiteinden die niet gebruikt worden, bevatten een afsluitdopje (met of zonder veersysteem).
Afbeelding: werking driewegkraantje 1
Vervangen Vervang het driewegkraantje tegelijk met het infuustoedieningssysteem; eens in de 3-4 dagen.
1
© Vilans 03-09-2013
Bouma, M.R. (1998), Vaardigheden specifieke verpleegkunde, Houten, Bohn Stafleu en Van Loghum. Materiaalbeschrijving Driewegkraantjes en afsluitdopjes voor infuussyteem: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 89
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Afsluitdopjes Afsluitdopjes sluiten infuustoedieningssystemen steriel af. Doel is de toegangsweg te behouden wanneer geen infusie plaatsvindt. Ook wordt het risico op katheter- en canulegerelateerde infecties beperkt. De afsluitdopjes zijn door middel van een luer-locksluiting aan het infuustoedieningssysteem verbonden. De luer-locksluiting is een wereldwijd gebruikte sluiting met een zogenaamd “male” en “female” uiteinde die met een eenvoudige duw-draaibeweging een lekvrije verbinding vormen. Het “male” uiteinde bevat de schroefverbinding. Het “female” uiteinde steekt uit, en past naadloos in het “male” uiteinde. Er zijn afsluitdopjes met, en afsluitdopjes zonder veersysteem.
Naaldloze afsluitdopjes (connectoren) Naaldloze afsluitdopjes met een veersysteem, connectoren genoemd, worden gebruikt op de aan- en afsluitpunten van (driewegkraantjes op) centraal veneuze katheters (CVK), veneuze poortsystemen en perifere of subcutane canules. Voorbeelden zijn de Bionecteur, Posiflow, Microclave en Addlock. Ze worden niet verwijderd om de katheter, poort of canule te kunnen gebruiken voor het toedienen van infuusvloeistof of medicatie. Er bestaan connectoren die een negatieve-, een positieve- of een non-displacement hebben. Connectoren met een positieve- of een non-diplacement kunnen terugstromen van bloed in de canule/CVK en daarmee verstopping voorkomen. Werking Het latex membraan van het afsluitdopje wordt door een metalen veertje op zijn plaats gehouden en sluit zo het dopje af (zie plaatje). Door het aankoppelen van de spuit (met luer- of luer-lockaansluiting wordt het membraan naar binnen geduwd en over het roestvrijstalen naaldje geschoven dat zich binnenin het afsluitdopje bevindt. Wanneer de spuit wordt losgekoppeld sluit het membraan zich vanzelf weer.
Afsluitdopje met veer
Afsluitdopje met spuit
Plaatje: Werking connector (afsluitdopje met veersysteem)
Gebruik Gebruik de connector in plaats van een 'gewoon' afsluitdopje. Connectoren zijn geschikt voor alle intraveneuze infuustoedieningen, ook parenterale voeding, cytostatica en bloedproducten. Er kan bloed worden afgenomen met een ‘gewone’ injectiespuit of met een vacuümsysteem met lueradaptor. Gebruik materialen met een luer- of een male luer-lockaansluiting om op het afsluitdopje aan te sluiten. Voor het aankoppelen van een spuit moet men enige kracht zetten om de conus goed te laten aansluiten op het afsluitdopje. Aandachtspunten Steek nooit een naald door het membraan van een connector;
© Vilans 03-09-2013
Materiaalbeschrijving Driewegkraantjes en afsluitdopjes voor infuussyteem: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 90
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
koppel geen twee connectoren op elkaar; sluit geen luer-lockafsluitdopje aan op een connector.
Afsluitdopjes zonder veersysteem Er bestaan twee soorten afsluitdopjes zonder veersysteem. Combi-lock, deze past op male en female aan- of afsluitpunten. Male luer-lock met aanprikmembraan, deze past alleen op een female aan- of afsluitpunt. Door het membraan kan met een naald vloeistof geïnjecteerd of opgezogen worden.
Tekening: Combi-lockafsluitdopje met male en female sluiting
Tekening: Male luer-lockafsluitdopje met membraan
Keuze afsluitdopje Onderzoek wijst uit dat er geen verschil is in het aantal kathetergerelateerde infecties bij gebruik van gewone dopjes of connectoren. Bij de keuze van het afsluitdopje geven gebruikersgemak, kosten en veiligheid (denk aan prikaccidenten) de doorslag.
Vervangen afsluitdopjes Werk aseptisch bij het vervangen van een afsluitdopje, raak de aan- en sluitpunten van het dopje en infuustoedieningssysteem niet aan. De WIP-richtlijn beveelt aan: vervang een naaldloos afsluitdopje (connector) tegelijk met het infuustoedieningssysteem; eens in de 3-4 dagen; vervang een afsluitdopje zonder veersysteem iedere keer na verwijdering door een nieuwe steriel afsluitdopje. Bron Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters, Werkgroep Infectie Preventie, april 2010, www.wip.nl (externe link).
© Vilans 03-09-2013
Materiaalbeschrijving Driewegkraantjes en afsluitdopjes voor infuussyteem: 3 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 91
Fixeren en afdekken infuus Infuuspleisters Infuuspleisters zijn pleisters die gebruikt worden om insteekplaatsen van infuus (perfeer en centraal) en poortsysteemnaalden te bedekken en de canule of katheter te fixeren. Een infuuspleister dient transparant te zijn zodat de dagelijkse inspectie door de folie heen kan plaats vinden. Infuuspleisters zijn: huidvriendelijk; water- en bacteriën werend; waterdamp- en zuurstof doorlatend; eenvoudig aan te brengen. Onder de infuuspleister ontstaat een grotere dichtheid van de huidflora en is de kans op vochtophoping groter. Er is geen relatie aangetoond tussen de aard van het afdekmateriaal en de frequentie van katheter (canule) gerelateerde bloedbaaninfecties (flebitis). Infuuspleisters kunnen zonder problemen (kortdurend) nat worden (bij wassen en/of douchen). Bij sterk transpirerende cliënten kan de waterdoorlaatbaarheid van de infuuspleister onvoldoende zijn en loslaten. Dit moet regelmatig gecontroleerd worden. Vervang transparante infuuspleisters wanneer ze zichtbaar vervuild zijn of loslaten. Wanneer een infuus afgeplakt is met een steriel gaas dient deze na 24 uur vervangen of verwijderd te worden.
Soorten infuuspleisters Transparante infuuspleister (folie) Voor infuusfixatie zijn speciaal gevormde doorzichtige infuuspleisters verkrijgbaar. Vaak zit er een inkeping in waardoor de pleister eenvoudig rondom de insteekplaats van het infuus is aan te brengen. Sommige hebben aparte kleefstrips voor het vastplakken van de vleugels van een vleugelnaald. Voor cliënten met een gevoelige huid of een allergie is er een aparte infuuspleister op de markt waar luchtkussentjes in zitten (IV3000; Smith en Nephew). Pleister geïmpregneerd met antiseptisch middel, Biopatch Biopatch is een ronde foam, geïmpregneerd met chloorhexidine gluconaat. Deze wordt rond een insteekopening van het infuus geplaatst en geeft gedurende zeven dagen chloorhexidine gluconaat af. De kans op canule-/katheter gerelateerde bloedbaaninfecties zou hierdoor worden gereduceerd. De biopatch moet wekelijks en wanneer hij zichtbaar vies is of loslaat worden vervangen 1 . De uitkomsten van onderzoeken naar de resultaten van het gebruik van de Biopatch zijn wisselend. Het is van belang om de patch op een goede wijze aan te brengen. Gebruik daarbij een steriel wegwerp pincet. Biopatch wordt gebruikt voor: centraal veneuze katheters (waaronder PICC); arteriële katheters;
1 © Vilans 25-07-2013
Aurora Health Care System manual, blz10, 2007, http://www.aurorahealthcare (externe link). Materiaalbeschrijving Fixeren en afdekken infuus: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
onbewaakte kopie Infuusbehandeling 92
dialyse katheters; epidurale katheters; drains; uitwendige orthopedische pinnen.
Fixatiepleisters, Griplock en Statlock Om te voorkomen dat infuuskatheters verschuiven kunnen deze worden gefixeerd met behulp van een Griplock of Statlock. Beide worden vervangen wanneer ze zichtbaar vies zijn of loslaten 2 . De Stätlock en/of de Biopatch worden afgeplakt met een transparante infuuspleister; deze pleister wordt vervangen wanneer de pleister zichtbaar vies is of loslaat. Sommige fabrikanten (o.a. Vygon) adviseren de Griplock wekelijks te vervangen. Er zijn ook fixatiepleisters die worden geleverd in combinatie met een Biopatch (bv Statlock), deze worden wekelijks vervangen.
Gebruik Aanbrengen van een infuuspleister Het aanbrengen van een infuuspleister bij het afdekken van de insteekopening van een infuus, een poortsysteemnaald en/of intra veneuze katheter vereist enige oefening. Het is van belang dat de canule of de katheter zo min mogelijk beweegt. Draag zorg voor goede hygiëne; werk steriel en/of pas no-touch-methode toe. Let tevens op de bij de infuuspleisters geleverde bijsluiters. Verwijderen transprante infuuspleisters Verwijder transparante infuuspleisters met de ‘stretchtechniek’; maak de puntjes vier hoeken van de folie los, fixeer de canule / infuuskatheter met je hand, trek de folie horizontaal (vanuit de vier hoeken) los. De meeste pleisters zijn goed te verwijderen met alcohol. Bron Werkgroep Infectie Preventie; Flebitis en bloedbaaninfecties door intraveneuze infuuskatheters; (april 2010, revisie april 2015); www.wip.nl (gezien jan 2012) (externe link).
2 © Vilans 25-07-2013
Instructie Griplock: Fa Zefon (gezien jan 2012) (externe link). Materiaalbeschrijving Fixeren en afdekken infuus: 2 (van 2)