onbewaakte kopie
Protocollenboek Voorbehouden en Risicovolle en Overige handelingen Hoofdstuk Lichaamsverzorging en observatie
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 1
Inhoudsopgave Wassen.............................................................................................................................................................. 1 Veiligheidsaspecten bij wassen en baden......................................................................................................... 4 Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking ........................................................................................... 5 Verzorgend wassen, wat is het?........................................................................................................................ 9 Verzorgend wassen, waarom en wanneer? .................................................................................................... 11 Haarverzorging, hoofddoek en scheren .......................................................................................................... 12 Hoofdluis.......................................................................................................................................................... 14 Basis mondverzorging ..................................................................................................................................... 16 Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging ................................................................................................. 21 Verzorging beschadigd mondslijmvlies ........................................................................................................... 23 Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie ............................................................................... 26 Nagelverzorging............................................................................................................................................... 31 Oogprothesen .................................................................................................................................................. 32 Oorsmeer......................................................................................................................................................... 34 Uitscheiding ..................................................................................................................................................... 36 Manueel verwijderen van ontlasting ................................................................................................................ 40 Anaaltampon.................................................................................................................................................... 42 Urineopvang voor onderzoek .......................................................................................................................... 44 Feces voor onderzoek ..................................................................................................................................... 47 Tampon (vaginaal)........................................................................................................................................... 48 Verzorging van een overledene....................................................................................................................... 49 Temperatuur .................................................................................................................................................... 50 Pols/hartslag .................................................................................................................................................... 52 Ademhaling...................................................................................................................................................... 54 Vitale functie bij een kind................................................................................................................................. 57 Sputum voor onderzoek................................................................................................................................... 59 Bloeddruk......................................................................................................................................................... 60 Orthostatische hypotensie ............................................................................................................................... 63 Lengte en gewicht............................................................................................................................................ 66 Elektrocadiogram (ECG).................................................................................................................................. 69 Reanimeren ..................................................................................................................................................... 72 Tens ................................................................................................................................................................. 74 Oogbadje ......................................................................................................................................................... 76 Oorspoelsysteem............................................................................................................................................. 77 Thermometer ................................................................................................................................................... 78
© Vilans 27-11-2013
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 1
Wassen Het wassen kan plaatsvinden op bed, bij de wastafel, onder de douche of in bad. Dit hangt af van de conditie en voorkeur van de patiënt.
Algemene aandachtspunten bij het wassen
Handhygiëne is van groot belang om overdracht van micro-organismen te voorkomen. Zie hiervoor de hygiënerichtlijnen. Daar vind je ook informatie over het gebruik van handschoenen en beschermende kleding. Houd rekening met de behoeften en mogelijkheden van de cliënt. Om de bloedcirculatie te bevorderen, wordt gewassen met krachtige, strijkende bewegingen. Wees echter voorzichtig bij cliënten met pijn, een gevoelige huid en wonden. Zorg voor een warme omgeving tijdens het wassen. Voorkom dat de cliënt teveel afkoelt. Gebruik water op door de cliënt gewenste temperatuur (maximaal 40 °C ). Controleer de huid van de cliënt regelmatig op huidbeschadiging en irritaties. Spoel de huid goed af na het wassen met zeep. Zeepresten en het gebruik van te veel zeep leidt tot uitdroging van de huid, die daardoor gemakkelijk beschadigd raakt. Droog de huid altijd goed om smetten en beschadiging te voorkomen. Een beschadigde huid verhoogt de kans op infecties. NB. Let op goed drogen van huidplooien: lies, billen, onder de borsten, oksels, plooien in de buik, knieholten. Na het wassen kan bodylotion worden aangebracht op een droge huid. Hulp bij het wassen kan schaamtegevoelens oproepen, zowel bij de cliënt als bij de zorgverlener. Het dragen van handschoenen tijdens het wassen is volgens de Werkgroep Infectiepreventie niet nodig. Wanneer kans bestaat op contact met excreta (urine, ontlasting, bloed, transpiratie, wondvocht), bijvoorbeeld bij een incontinente cliënt, wordt het dragen van handschoenen aangeraden. Ook in geval van kloofjes of wondjes op de handen van de zorgverlener wordt het dragen van handschoenen aangeraden 1 . Leg de cliënt de reden van het dragen van handschoenen uit, omdat de cliënt het als beledigend kan ervaren. Draag beschermende kleding tijdens het wassen bij cliënten die cytostatica (=chemotherapie) ondergaan. Probeer als zorgverlener de eigen fysieke belasting zoveel mogelijk te beperken. Ter vermindering van de fysieke belasting kan gebruik worden gemaakt van speciale wasdoekjes in plaats van wassen met water en zeep 2. Een douche of bad kunnen glad zijn. Wees daarop alert en wijs de cliënt erop. Help de cliënt pas in bad als het bad gevuld is, het water gecontroleerd op temperatuur en de kraan uit is.
Aandachtspunten bij het gebruik van toiletartikelen Hygiënische aandachtspunten: De toiletartikelen voor lichaamsverzorging zijn schoon en persoonsgebonden. Iedere cliënt dient over eigen zeep te beschikken, bij voorkeur vloeibaar. Niet-vloeibare zeep moet altijd droog worden bewaard, om de groei van micro-organismen in de zeep te beperken. Zeepdozen voorzien van een rooster verdienen de voorkeur. Na iedere wasbeurt worden de doos en het rooster zo goed mogelijk uitgespoeld en afgedroogd. NB. Sterk verontreinigde zeep (bijvoorbeeld met feces) dient niet te worden gebruikt. Na iedere lichaamsverzorging van een cliënt dient de zorgverlener de handen te reinigen. 1
Schoor L. van de. Liever wel...of gewoon overbodig. Tijdschrift voor Verzorgenden, januari 2005. 2 Locomotion. Ergonomische aspecten van Wassen-zonder-water voor zorgverleners. Bennekom, januari 2005. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Wassen: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 2
Bij een erg droge huid kan badolie in plaats van zeep worden gebruikt.
Aandachtspunten bij het wassen Hygiënische aandachtspunten:
Bij iedere wasbeurt worden een droog washandje en een droge handdoek gebruikt. Vuil geworden washandjes en handdoeken worden vervangen. De cliënt wordt van boven naar onderen gewassen. Dit om te voorkomen dat microorganismen afkomstig uit de anaalstreek over het hele lichaam worden verspreid. Bij mannen worden de geslachtsdelen gewassen nadat de voorhuid teruggetrokken is. Bij vrouwen dienen de geslachtsdelen van boven (buikzijde) naar beneden (anus) gewassen te worden. Dit om te voorkomen dat micro-organismen vanuit de anus in de urinewegen terecht komen. Wanneer het onderlichaam door incontinentie is bevuild met urine en/of feces (= ontlasting), wordt een extra (onder)wasbeurt gegeven. De handdoek en het washandje gaan hierna direct in de was.
Aandachtspunten bij wassen aan de wastafel Hygiënische aandachtspunten: Maak gebruik van stromend water bij het wassen aan de wastafel. Reinig de wastafel na afloop. Bij gebruik van een kruk of (po)stoel tijdens het wassen: Reinig na gebruik de zitting van de stoel (kruk) en zo nodig ook andere delen van de kruk/stoel.
Aandachtspunten bij het douchen Hygiënische aandachtspunten:
Spoel een douchestoel na afloop van iedere wasbeurt af met de doucheslang. Spoel de douchecel en de (rubber) douchemat na gebruik schoon. Hang de douchemat na het schoonspoelen te drogen, om schimmelvorming tegen te gaan.
Aandachtspunten bij een bad nemen Hygiënische aandachtspunten:
Spoel het bad voor de cliënt in bad gaat. Reinig na afloop het bad met een borstel en spoel goed na. De borstel dient van kunststof met nylonhaar te zijn; houten borstels zijn slecht te reinigen en te drogen. Neem bij sterke verontreiniging een nieuwe borstel.
Bronnen LCHV. Hygiënerichtlijnen voor de zorg van mensen met een lichamelijke en verstandelijke handicap. Juni 2010. LCHV. Hygiënerichtlijnen voor de zorg van mensen in de psychiatria. Januari 2011. LCHV. Hygiënerichtlijnen voor de zorg van mensen in Verpleeghuis en woonzorgcentra. Januari 2011 Schoor L. van de. Liever wel...of gewoon overbodig. Tijdschrift voor Verzorgenden, januari 2005. Locomotion. Ergonomische aspecten van Wassen-zonder-water voor zorgverleners. Bennekom, januari 2005. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Wassen: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
© Vilans 24-08-2012
Lichaamsverzorging en observatie 3
Raaphorst R van. Een zieke verzorgen thuis. Utrecht: Lemma, 2000. Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elseviers Gezondheidszorg, 1998.
Achtergrondinformatie Wassen: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 4
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Veiligheidsaspecten bij wassen en baden Risico op verbranding Een aantal situaties kunnen lijden tot verbranding tijdens het baden of douchen. Als zorgverlener is het belangrijk de volgende zaken te herkennen en te weten wat te doen om verbranding tijdens het baden/douchen te voorkomen:
Controleer altijd met de hand watertemperatuur voordat de cliënt in bad of onder de douche gaat. Blijf alert op de temperatuur zolang er water uit het tappunt komt. Voel regelmatig. Houd je handen onder de kraan bij het wassen van de cliënt. Dit ter controle van de temperatuur en ter voorkoming van verbranding. Let er op dat de cliënt zich niet vasthoudt aan de (thermostatische) kraan, waardoor de temperatuur plotseling kan veranderen. Leun zelf ook niet tegen de thermostatische kraan. Houd er altijd rekening mee dat apparatuur defect kan zijn (bijvoorbeeld een thermostatische kraan) en niet de juiste temperatuur aangeeft. Herken direct de signalen van pijn bij de cliënt. Blijf bij de cliënt tijdens het douchen, baden als de cliënt zelf niet kan reageren op veranderende omstandigheden.
Aandachtspunten Herken de aparte tappunten waar chemische stoffen uitkomen die bedoeld zijn om het bad of douche te reinigen (dit komt alleen in sommige baden van instellingen voor). Deze chemische stoffen kunnen bij aanraking met de huid brandwonden veroorzaken. Om legionella te voorkomen, brengen instellingen de temperatuur van het water tot aan het tappunt op 55º C tot 70º C. Hierdoor wordt de kans voor cliënten om in contact te komen met veel te heet water groter.
Risico op verdrinking Een aantal situaties kunnen leiden tot verdrinking tijdens het baden of douchen. Als zorgverleners is het belangrijk de volgende zaken te herkennen, te weten, en te doen om verdrinking tijdens het baden te voorkomen:
Leg in het zorgplan de afspraken rond het baden en douchen vast. Geef hierbij ook de mogelijke risico’s aan, vooral bij cliënten met epilepsie en cliënten met een verminderde prikkelwaarneming. Blijf bij de cliënt wanneer deze niet alert kan reageren op veranderende omstandigheden. Blijf continue alert. Verdeel de aandacht niet over meerdere cliënten wanneer een cliënt in bad gaat. Wees op de hoogte van de wijze waarop een badkraag gebruikt moet worden, en wees op de hoogte van de risico’s die het gebruik van een badkraag met zich meebrengt. Zorg dat iedereen (ook de leerlingen en tijdelijk personeel) op de hoogte zijn van de afspraken die voor het baden van de cliënt gelden.
Bron Deze informatie is gebaseerd op de circulaire 2008-07-IGZ van de Inspectie voor de gezondheidszorg
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Veiligheidsaspecten bij wassen en baden: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 5
Circulaire IGZ: Preventie van verbranding en verdrinking van cliënten tijdens baden Deze informatie is gebaseerd op de circulaire 2008-07-IGZ van de Inspectie voor de gezondheidszorg 1 . In de periode 2005-2007 zijn vanuit verschillende sectoren in de gezondheidszorg 59 meldingen binnengekomen over incidenten bij baden en douchen van cliënten. 34 meldingen hadden betrekking op verdrinking en verbranding in bad. Bij 14 van deze 34 meldingen ging het om calamiteiten met een dodelijke afloop. Uit analyse van de meldingen blijkt dat instellingen voor de gezondheidszorg het risico op verdrinken of verbranden tijdens het baden nog steeds onderschatten.
Risicovolle situaties die kunnen leiden tot verbranding tijdens het baden Uit onderzoek dat de inspectie deed naar meldingen over verbranding tijdens het baden of douchen bleek dat de volgende situaties kunnen leiden tot calamiteiten: Medewerkers houden onvoldoende rekening met het mogelijk falen van apparatuur en de daarbij aanwezige verbrandingskans. Bijvoorbeeld: een defecte thermostaatknop waardoor water met een hogere temperatuur wordt afgegeven dan op deze knop wordt aangegeven. Medewerkers houden onvoldoende rekening met mogelijk onjuist gebruik van apparatuur en de daarbij aanwezige verbrandingskans. Bijvoorbeeld: het door cliënt, begeleider of schoonmaker op een hogere temperatuur draaien van de thermostaatknop en vervolgens vergeten deze naar de oude stand terug te draaien. Dit kan gebeuren als geen speciale beveiligingsmaatregelen worden getroffen, zoals het aanbrengen met beschermkap of temperatuurslot. Medewerkers herkennen signalen van de cliënt niet altijd als signalen van pijn. Daardoor kan de cliënt langer in contact zijn met te heet water en neemt de ernst van de verbanding toe. Als de continuïteit in de zorg doorbroken wordt, kunnen risicovolle situaties ontstaan, bijvoorbeeld wanneer onervaren medewerkers ingezet worden, wanneer een medewerker wordt ingezet die de cliënt niet kent, wanneer er door hoge werkdruk niet continu op één cliënt gelet wordt. Om legionella te voorkomen, brengen instellingen de temperatuur van het water tot aan het tappunt op 55º C tot 70º C. Hierdoor wordt de kans voor cliënten om in contact te komen met veel te heet water groter. In sommige baden in instellingen bevindt zich een apart tappunt waar chemische stoffen uitkomen die bedoeld zijn om het bad of de douche te reinigen. Deze chemische stoffen kunnen bij aanraking met de huid brandwonden veroorzaken. Door gebruik van het verkeerde tappunt kunnen ernstige brandwonden bij cliënten ontstaan. Het is noodzakelijk dat de zorgverlener de watertemperatuur altijd met de hand controleert voordat de cliënt in bad of onder de douche gaat en dat de zorgverlener alert is zodra en zolang er water uit het tappunt komt.
Risicovolle situaties die kunnen leiden tot verdrinking tijdens het baden De volgende situaties kunnen leiden tot calamiteiten: Protocollen en afspraken in zorgplanner zijn onvoldoende geïntegreerd in het handelen van de medewerkers. 1
© Vilans 24-08-2012
Preventie van verbranding en verdrinking van patiënten tijdens het baden. Circulaire 200807-IGZ. Inspectie voor de gezondheidszorg. 13 oktober 2008. Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 6
Bijvoorbeeld: (individuele) badprotocollen worden niet nageleefd, een cliënt in bad alleen laten zodat er geen direct toezicht is. Als medewerkers hun aandacht verdelen over meer cliënten kunnen situaties ontstaan waarbij cliënten in bad met hun hoofd onder water komen. Als medewerkers teveel vertrouwen hebben in de badkraag als veilig hulpmiddel of onvoldoende op de hoogte zijn van de wijze waarop een badkraag gebruikt moet worden en van de risico’s die het gebruik van een badkraag met zich meebrengt, kan een cliënt toch onder water raken. Als het baden van een cliënt overgedragen wordt aan een leerling die de cliënt niet kent en niet op de hoogte is van de afspraken die voor het baden van de cliënt gelden, kan dat tot calamiteiten leiden. Wanneer er voorafgaand aan het baden geen afspraken worden gemaakt over het baden, met name bij cliënten die aan epilepsie lijden.
Sluitende afspraken over toezicht tijdens het baden en naleving van die afspraken zijn noodzakelijk voor het veilig baden van cliënten die hulpbehoevend zijn en zichzelf in het water, door hun ziekte of beperking, niet of onvoldoende kunnen redden.
Maatregelen ter voorkoming van risico’s Maatregelen om het baden van cliënten die dat zelf niet kunnen, veiliger te maken, zijn: Iedere instelling behoort een actief beleid te voeren om medewerkers bewust te maken van de risico’s rondom baden en douchen. Daartoe verdient het aanbeveling een veilig en op persoonsniveau toegesneden badprotocol te gebruiken, dat bekend is bij iedere medewerker en dat medewerkers daadwerkelijk volgen. De protocollen en de individuele afspraken in zorgleef- en ondersteuningsplannen behoren met regelmaat onder de aandacht van nieuwe en zittende medewerkers te worden gebracht en in teamverband te worden besproken. Voor het baden van cliënten die vanwege hun ziekte of beperking (in)direct toezicht nodig hebben, behoren duidelijke afspraken te worden gemaakt. Het verdient aanbeveling af te spreken wat (in)direct toezicht inhoudt en hoe dat vorm krijgt. Deze afspraken moeten terug te vinden zijn in de individuele zorgleef- of ondersteuningsplannen die op basis van een gewogen risicoanalyse zijn toegesneden op de specifieke zorgbehoeften van de individuele cliënt. In de verpleging en verzorging van mensen met een ziekte of beperking die begeleiding nodig hebben bij algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL) behoort bij baden en douchen standaard door de begeleider/verzorgende watertemperatuur van het uit het tappunt komende water handmatig te worden gecontroleerd zodra en zolang de kraan open staat. Help de cliënt pas in bad als het bad al gevuld is, de watertemperatuur in het bad handmatig gecontroleerd is en de kraan uit is. Indien individuele cliënten wel zelfstandig moeten kunnen douchen of baden, verdient het aanbeveling om extra beveiliging op de thermostaatknop aan te brengen. Tappunten waar reinigingsmiddelen uitkomen, behoren een beveiliging te hebben en duidelijk herkenbaar te zijn. Hulpmiddelen en apparatuur behoren periodiek te worden gecontroleerd en onderhouden. Hierbij moeten de aanwijzingen van de fabrikant in acht worden genomen. Medewerkers behoren op de hoogte te zijn van de wijze waarop hulpmiddelen moeten worden gebruikt en van de eventuele risico’s die kleven aan het gebruik ervan. Het verdient de voorkeur dat gebruiksaanwijzingen voor deze hulpmiddelen aanwezig zijn in de badkamers. Alle afspraken met betrekking tot veilig baden en douchen van hulpbehoevende cliënten behoren in inwerkprogramma’s en na- en bijscholingsprogramma’s opgenomen te worden. Met betrekking tot cliënten met epilepsie behoort de norm opgesteld door het Nationaal Epilepsiefonds gevolgd te worden. Calamiteiten betreffende verbranding en verdrinking in bad (of douche) dienen gemeld te worden aan de inspectie voor de Gezondheidszorg.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 7
Veldnorm Nationaal Epilepsiefonds voor het baden van mensen met epilepsie De meeste mensen nemen dagelijks een douche of bad. Het nemen van een bad kan voor mensen met epilepsie een risico zijn. Als iemand meer dan twee jaar geen aanvallen heeft gehad, is er geen bezwaar tegen het nemen van een bad. Als iemand nog wel aanvallen heeft, ook al zijn dat er maar weinig, wordt het nemen van een bad afgeraden. De kans bestaat namelijk dat iemand kan verdrinken. Door het optrekken van de benen bij een grote aanval kan men zelfs in een klein bad onder water glijden en verdrinken. Als voortdurend toezicht bij het baden niet gegarandeerd is, dan is een douche het best. Tijdens een complexe partiële aanval (www.epilepsie.nl, externe link) kan iemand zich verbranden door het draaien aan de warmwaterkraan. Een thermostatisch beveiligde mengkraan, die water van een maximale temperatuur van 40º C afgeeft, kan dit voorkomen. Houd toezicht bij kinderen die spelen in een opblaasbadje. Zolang een kind nog aanvallen heeft, is continu toezicht een vereiste. Een kind kan bij een aanval in een laagje water van 10 cm al verdrinken.
Meldingen aan de IGZ Instellingen zijn verplicht om calamiteiten aan de inspectie te melden. Daarnaast zijn instellingen verplicht om zelf onderzoek te doen naar de oorzaak van calamiteiten bij baden en douchen en daarover een rapport op te stellen. De inspectie stuurt de instelling na binnenkomst van een melding een checklist (zie onder) met punten die in het onderzoeksrapport van de instelling aan de orde moeten komen. De inspectie zal het handhavingsbeleid aanscherpen en bij nieuwe calamiteiten steeds nagaan of ze tuchtrechtelijke stappen tegen de verantwoordelijke beroepsbeoefenaar in gang moet zetten of dat passende maatregelen noodzakelijk zijn voor de betrokken instelling in het kader van de Kwaliteitswet zorginstellingen. Format melding van verdrinking of verbranding in bad of douche aan IGZ Gegevens van de cliënt – Personalia van de cliënt – Diagnose en niveau van de cliënt – Welke afspraken stonden in het zorgleef- /ondersteuningsplan van de cliënt met betrekking tot baden of douchen? – Is er een risico-inschatting van baden/douchen voor de cliënt in het zorgleef/ondersteuningsplan aanwezig? De calamiteit – Hoe en door wie is het incident gesignaleerd? – Naam en functie betrokken en aanwezige medewerkers. – Was er tijdens de dienst, waarin het incident plaatsvond, volledige bezetting? – Waren de begeleiders in vaste dienst of invalkrachten; gediplomeerd of leerling? – Omschrijving van het incident. – Datum, tijd en plaats van het incident. – Datum, tijd en plaats van de ontdekking van het incident. – Hoe is gehandeld op het moment van constatering van het incident? Handelen na het badincident – Gevolgen van het incident (is sprake van (blijvend) letsel of is de cliënt overleden). – Welke begeleiding of nazorg krijgen: - De cliënt - Familie van de cliënt - Medecliënten - Medewerkers. – Is er een risicotaxatie gemaakt om de kans op herhaling te voorkomen? – Tot welke aanpassing van de begeleiding van de cliënt heeft het incident geleid? © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
© Vilans 24-08-2012
Lichaamsverzorging en observatie 8
Evaluatie van het badincident – Is er een bad/doucheprotocol en is er gehandeld volgens dit protocol? – Wat waren de oorzaken en de eventueel onderliggende oorzaken van de calamiteit? – Waren er bijzondere omstandigheden die wellicht mede van invloed zijn geweest op het incident? – Welke conclusie(s) kan (kunnen) getrokken worden uit het onderzoek? Maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek: – Is er een plan van aanpak naar aanleiding van de bevindingen met daarin: - Wat u wilt bereiken (beoogde effecten). - Wat hiervoor nodig is (acties). - Wanneer wordt begonnen en wanneer wordt afgerond (planning). – Welke acties zijn inmiddels genomen naar aanleiding van de calamiteiten? – Is de calamiteit gemeld aan de MIP/FONA-commissie? – Wie heeft het intern onderzoek verricht en welke onderzoeksmethode is gehanteerd?
Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 9
Verzorgend wassen, wat is het? Een aantal jaren geleden is een nieuwe manier van lichamelijke verzorging geïntroduceerd: verzorgend wassen (of ook wel wassen-zonder-water genoemd). Verzorgend wassen werkt met speciale met vloeistof geïmpregneerde washandjes of -doekjes. Met deze al dan niet voorverwarmde wegwerpdoekjes of -washandjes wordt een wasbeurt gegeven zonder dat daar een waskom, water en zeep of handdoeken bij nodig zijn. De vloeistof zorgt voor een pHneutrale reiniging.
Hoe was je bij verzorgend wassen? Bij verzorgend wassen wordt de cliënt per lichaamsdeel met een doekje of washandje gewassen. Afdrogen is meestal niet nodig omdat de lotion vervliegt. Bij huidplooien kan het nodig zijn om de huid droog te deppen. Er bestaan washandjes en wasdoekjes, meestal verpakt in pakjes van 5 à 8 stuks. Het geopende pakje met doekjes of washandjes kan worden verwarmd in een magnetron ( 750/800 watt gedurende 45 seconden). Raadpleeg de gebruiksaanwijzing. De doekjes of washandjes worden na gebruik in de prullenbak gegooid. Een enkele leverancier levert biologisch afbreekbare producten. In dat geval kan het doekje of de washand na gebruik in de WC worden gegooid. Raadpleeg hiervoor de gebruiksaanwijzingen. Het wassen kan plaatsvinden op bed of bij de wastafel. Dit hangt af van de conditie en voorkeur van de cliënt.
Algemene aandachtspunten bij verzorgend wassen
Houd rekening met de behoeften en mogelijkheden van de cliënt. Zorg voor een warme omgeving tijdens het wassen. Voorkom dat de cliënt te veel afkoelt. Hulp bij het wassen kan schaamtegevoelens oproepen, zowel bij de cliënt als bij de zorgverlener. Het dragen van handschoenen tijdens het wassen is volgens de Werkgroep Infectiepreventie niet nodig. Wanneer kans bestaat op contact met excreta (urine, ontlasting, bloed, transpiratie, wondvocht), bijvoorbeeld bij een incontinente cliënt, wordt het dragen van handschoenen aangeraden. Ook in geval van kloofjes of wondjes op de handen van de zorgverlener wordt het dragen van handschoenen aangeraden. Leg de cliënt de reden van het dragen van handschoenen uit, omdat de cliënt het als beledigend kan ervaren. Wanneer het onderlichaam door incontinentie is bevuild met feces (= ontlasting), kan een speciale reinigingsschuim gebruikt worden en droge washandjes in plaats van de geïmpregneerde.
Hygiënische aandachtspunten Bij ieder wasbeurt wordt een nieuw pakje met washandjes of -doekjes gebruikt. Het gebruik van een pakje is cliëntgebonden. Vanuit hygiënisch oogpunt wordt, in verband met infecties, het bewaren en hergebruiken van geopende pakjes afgeraden. Gebruik per lichaamsdeel een (kant van de) washand of een wasdoekje. Bij mannen worden de geslachtsdelen gewassen nadat de voorhuid is teruggetrokken. Bij vrouwen dienen de geslachtsdelen van boven (buikzijde) naar beneden (anus) te worden gewassen. Dit om te voorkomen dat micro-organismen vanuit de anus in de urinewegen terecht komen. Na iedere lichaamsverzorging van een cliënt dient de zorgverlener de handen te reinigen. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorgend wassen, wat is het?: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 10
Overige aandachtspunten Gebruik de washandjes of -doekjes op door de cliënt gewenste temperatuur.
Aandachtspunten bij wassen aan de wastafel
Na afloop wordt de wastafel gereinigd. Als gebruik wordt gemaakt van een kruk of (po)stoel tijdens het wassen, wordt na gebruik de zitting/bril van de postoel (en po) en zo nodig ook andere delen van de kruk/stoel gereinigd.
Aandachtspunten bij de huidverzorging Hygiënische aandachtspunten De huid van de cliënt dient regelmatig te worden gecontroleerd op huidbeschadiging en irritaties. De huid dient altijd goed droog te zijn om smetten en beschadiging van de huid te voorkomen. Een beschadigde huid verhoogt de kans op infecties. In principe droogt de huid bij verzorgend wassen vanzelf doordat de lotion vervliegt. Controleer echter wel of kwetsbare lichaamsdelen, zoals onder de oksels en huidplooien, goed droog zijn. Indien nodig droogdeppen met bijvoorbeeld een droge wegwerp washand of doekje. Overige aandachtspunten Na het wassen kan bodylotion worden aangebracht op een droge huid. Vergewis je ervan of dit wel nodig is. Door de reinigende en verzorgende lotion van het wasdoekje wordt de huidconditie in veel gevallen beter. Hierdoor is het gebruik van olie, lotion of medicinale zalven minder vaak noodzakelijk.
Bronnen Schoor L. van de. Liever wel...of gewoon overbodig. Tijdschrift voor Verzorgenden, januari 2005. Locomotion. Ergonomische aspecten van Wassen-zonder-water voor zorgverleners. Bennekom, januari 2005. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link). Joy in Care – Handleiding Verzorgend Wassen. Ergocoach praktijkinformatie – Wassen van cliënten zonder water.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorgend wassen, wat is het?: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 11
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Verzorgend wassen, waarom en wanneer? Wanneer verzorgend wassen? Verzorgend wassen biedt vooral voordelen voor (deels) rolstoelgebonden of bedlegerige cliënten, die voor de dagelijkse wasbeurt afhankelijk zijn van derden. Effect van verzorgend wassen Fysieke belasting: door verzorgend wassen hoeft er minder gedraaid en getild te worden waardoor een wasbeurt voor cliënten fysiek minder belastend is. Huidkwaliteit: door de speciale reinigende en verzorgende lotion wordt de huidconditie niet nadelig beïnvloed en wordt deze – bij juiste toepassing van verzorgend wassen – in veel gevallen zelfs beter, waardoor bijvoorbeeld de huid minder uitdroogt, irriteert of jeukt en smetplekken en decubitus minder snel ontstaan. Pijnklachten: door dat draaien en tillen bij verzorgend wassen minder nodig is, ervaren veel (vooral ernstig zieke of terminale) cliënten minder pijnklachten. Weerstandsspanningen: verzorgend wassen lijkt voor minder weerstand, minder gespannenheid en minder agressieve uitingen te zorgen bij cliënten. Cliëntcomfort: cliënten hebben meer energie over na een wasbeurt, vooral omdat deze korter duurt. Afhankelijk van het al dan niet opwarmen van de washandjes of -doekjes, wordt verzorgend wassen door veel cliënten als ‘lekker warm’ en plezierig ervaren of kan het juist verkoelend of verfrissend zijn (met name in periodes met warm weer). Zelfredzaamheid: omdat verzorgend wassen minder handelingen vraagt en minder belastend is, kan de zelfredzaamheid (afhankelijk van de mobiliteitsklasse) voor sommige cliënten groter worden. Kruisinfecties: door het juiste gebruik van dit concept – met meerdere doekjes of washandjes – is de kans op kruisbesmetting lager; tevens wordt voorkomen dat (ziekmakende) microorganismen via waswater en gebruikte waskommen bij andere cliënten (of medewerkers) infecties veroorzaken. Daarnaast past verzorgend wassen in de cytostaticarichtlijn, omdat het een gescheiden afvalstroom, minder vervuiling van water en een betere bescherming van de zorgverlener tegen gevaarlijke stoffen mogelijk maakt. Olie en zalven: door verzorgend wassen is het gebruik van olie, lotion of medicinale zalven minder vaak noodzakelijk. Tijd: doordat verzorgend wassen gemiddeld ongeveer tweederde van de tijd kost in vergelijking tot traditioneel wassen zijn cliënten sneller klaar met een wasbeurt waardoor ze meer tijd hebben voor bijvoorbeeld andere lichamelijke verzorging (als nagels verzorgen of haar wassen) en eerder klaar zijn voor bijvoorbeeld het ontbijt of andere dagactiviteiten. Meer tijd voor andere zorgtaken: doordat verzorgend wassen ongeveer tweederde van de tijd kost in vergelijking tot traditioneel wassen, kunnen medewerkers meer tijd besteden aan andere (en fysiek veelal minder belastende) vormen van (lichamelijke) zorg, zoals het verzorgen van haren of nagels of een extra douchebeurt. Ook is er meer tijd over voor persoonlijke aandacht en andere (dagbestedings)activiteiten. Bronnen Verzorgend wassen in de praktijk. Effecten van ervaringen met een innovatieve wasmethode. LOCOmotion, mei 2006. Ergonomische aspecten van Wassen-zonder-Water voor Zorgverleners. Locomotion, januari 2005.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorgend wassen, waarom en wanneer?: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 12
Haarverzorging, hoofddoek en scheren Haarverzorging Voor veel mensen is haarverzorging belangrijk. Men voelt zich prettiger wanneer het haar goed zit. Haar dient dagelijks te worden verzorgd en regelmatig te worden geknipt. Dit laatste wordt doorgaans door een kapper gedaan. Aandachtspunten bij de haarverzorging Hygiënische aandachtspunten 1 :
De haarkam en -borstel van de cliënt worden eenmaal per week met water en zeep gereinigd. Omdat houten haarborstels moeilijk te reinigen zijn, kunnen beter kunststof borstels worden gebruikt. Het haar van de cliënt dient ten minste eenmaal per week met shampoo te worden gewassen. Na het wassen moeten de haren goed worden nagespoeld. Shampooresten en het gebruik van te veel shampoo hebben dezelfde uitwerking als te veel zeep, de huid droogt er door uit en raakt zo gemakkelijk beschadigd. Zowel bij het kammen als bij het wassen dienen de losse haren te worden opgevangen en in de afvalemmer te worden gedeponeerd. Baarden dienen minstens eenmaal per week, of vaker wanneer nodig, bijvoorbeeld na morsen, met shampoo of zeep te worden gewassen. Na het wassen wordt de baard uitgespoeld.
Overige aandachtspunten:
Controleer tijdens de haarverzorging de hoofdhuid van de cliënt op beschadiging, vooral bij bedlegerige cliënten.
Hoofddoek omdoen bij een vrouw Een hoofddoek kan op verschillende manieren gedragen worden, afhankelijk van de functie. Sommige hoofddoeken bedekken alleen de haren, andere hoofddoeken omsluiten het gezicht of laten alleen de ogen vrij. De ‘bekendste’ hoofddoek is die van de moslima. De manier waarop moslima's een hoofddoek dragen is heel verschillend en uiteenlopend.
Scheren Scheren vormt meestal een vast onderdeel van de dagelijkse verzorging, behalve wanneer mannen een baard dragen. Ook bij vrouwen, vooral oudere, kan het nodig zijn haren op de kin te scheren. Scheren kan op twee manieren gebeuren: nat: met water, scheerschuim en scheermes; droog: met een scheerapparaat.
1
Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link).
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Haarverzorging, hoofddoek en scheren: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 13
Aandachtspunten bij het scheren Hygiënische aandachtspunten 1 :
De toiletartikelen die worden gebruikt bij het scheren zijn schoon en persoonsgebonden. Bij kans op contact met bloed worden niet-steriele handschoenen gedragen 2 . Bij droog scheren: Het scheerapparaat wordt na ieder gebruik boven een afvalemmer uitgeborsteld. Nat scheren is niet aan te bevelen omdat hierdoor wondjes kunnen ontstaan, die gemakkelijk infecteren.
Overige aandachtspunten:
Bij droog scheren: – Controleer de scheerkop op scherpe randen, om daarmee wondjes te voorkomen. Bij nat scheren: – Scheermesjes dienen regelmatig te worden vervangen. Scheren met een bot mesje geeft meer kans op verwonding. – Trek de huid strak. – Scheer met neerwaartse beweging, met de groeirichting van de haren mee. Dit verkleint de kans op huidirritatie en verwonding. – Breng bij (kleine)verwondingen aluin aan; aluin is een bloedstelpend middel. – Gebruik, als de cliënt dit wil, na het scheren after shave of een vochtinbrengende lotion.
1
Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link). 2 Werkgroep Infectiepreventie. Persoonlijke beschermingsmiddelen. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Januari 2005 (www.wip.nl; externe link). © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Haarverzorging, hoofddoek en scheren: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 14
Hoofdluis Hoofdluis verspreidt zich in een hoog tempo. Een jonge luis is na 7-10 dagen volwassen en klaar om zelf weer eitjes te leggen. Hij leeft dan ongeveer één maand en legt in die tijd zo’n 150 eitjes (ongeveer 5 per dag). Snel ingrijpen is bij hoofdluis dus erg belangrijk. Hoofdluis is betrekkelijk onschadelijk, maar kan veel jeuk geven.
Herkennen van hoofdluis Een hoofdluis is ongeveer 3 millimeter groot en grijsblauw of, nadat hij bloed opgezogen heeft, roodbruin van kleur. De eitjes van de hoofdluis (neten) zijn tonvormig, ongeveer 0,8 mm groot. Hun kleur varieert van egaal zandkleurig tot bijna zwart. Hoofdluizen zitten vaak op warme behaarde plekjes: in het haar in de nek, achter de oren of onder de pony. Neten plakken hardnekkig aan de haren en zitten vaak dichtbij de hoofdhuid. Met het blote oog is hoofdluis lang niet altijd te zien. Signalen als jeuk en krabben op het hoofd wijzen soms op hoofdluis, maar vaak merkt een cliënt hier helemaal niets van.
Controle op hoofdluis De aanwezigheid van luizen kan worden vastgesteld door het haar te kammen met een fijntandige kam boven een stuk wit papier. Inspectie van de haren alleen, zónder kammen, is niet voldoende. De luizen zullen op het papier vallen als kleine grijsblauw of roodbruin gekleurde spikkels. Daarnaast kan het haar achter de oren en in de nek worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van luizen. Het kammen van het haar gaat als volgt: Was het haar met gewone shampoo en spoel het haar uit. Bescherm de ogen met een washandje. Breng ruim crèmespoeling in het haar en spoel dit NIET uit. Kam de knopen en klitten uit het haar met een gewone kam. Houd het hoofd voorover boven een wasbak en kam het haar van achteren naar voren met een fijntandige kam tegen de schedelhuid aan; start bij het ene oor en schuif na elke kambeweging op richting het andere oor. Veeg tussendoor de fijntandige kam regelmatig af aan een witte papieren servet of zakdoek en kijk of er luizen op het papier zichtbaar zijn. Spoel de crèmespoeling uit.
Besmettingsweg De hoofdluis wordt hoofdzakelijk overgebracht door direct haar-haarcontact. De rol van overdracht via kammen, mutsen, jassen, petten, sjaals, koptelefoons, knuffels en beddengoed is nooit wetenschappelijk aangetoond.
Verwijderen van hoofdluis en neten Er zijn twee manieren om hoofdluis te behandelen: kammen; kammen in combinatie met gebruik van een antihoofdluismiddel.
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Hoofdluis: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 15
Kammen Vanaf de start van de behandeling dient gedurende 14 dagen dagelijks het haar gekamd te worden volgens de kaminstructie (zie hierboven). Het dagelijks uitkammen van de luizen en neten (dood of levend) voorkomt dat tussentijds uitgekomen nimfen (het eerst bloedzuigende stadium van de hoodluizen) uitgroeien tot volwassen luizen. En voorkomt daarmee dat nieuwe eitjes worden gelegd. Dagelijks, gedurende 14 dagen, met een speciale fijntandige kam het natte haar intensief kammen is waarschijnlijk even effectief als behandeling met antihoofdluismiddelen. Toevoegen van crèmespoeling of antiklitshampoo aan het natte haar maakt het kammen gemakkelijker. Vastgeplakte neten kunnen eventueel worden losgeweekt door een doekje met azijn op het haar te deppen. Kammen in combinatie met gebruik van een antihoofdluismiddel De behandeling met een antihoofdluismiddel dient gelijktijdig te starten met het kammen. De middelen zijn niet effectief tegen de larven in de neten. Om tussentijds uit de neten gekomen luizen te doden dient de behandeling volgens de instructie van de fabrikant na 7-9 dagen herhaald te worden. In Nederland zijn voor de bestrijding van hoofdluis middelen beschikbaar in de vorm van een lotion, crème of shampoo op basis van de volgende werkzame stoffen: dimeticon, malathion en permetrine. Deze middelen zijn vrij verkrijgbaar bij drogist of apotheek en doden aanwezige luizen door chemische inwerking (malathion en permetrine) of mechanische ademwegbelemmering (dimeticon). Middelen op basis van dimecticon hebben de voorkeur omdat deze middelen geen insecticiden bevatten en omdat er geen resistentie kan ontstaan tegen deze middelen. Geadviseerd wordt een middel met dimecticon te gebruiken dat geregistreerd is als geneesmiddel. Op dit moment is dit alleen XTLuis Lotion. ( In toenemende mate wordt er in het buitenland melding gemaakt van resistentie tegen middelen op basis van permetrine of malathion. Behandelingen van het haar met een antihoofdluismiddel in combinatie met dagelijks kammen van het haar met een fijntandige kam gedurende 14 dagen, is bewezen effectief. Maar geen enkel middel biedt volledige garantie op een succesvolle therapie. Oorzaken van therapiefalen zijn: herbesmetting, onjuist gebruik van het middel, het achterwege laten van het dagelijks kammen gedurende 14 dagen resistentieontwikkeling tegen malathion of permetrine. Bij resistentie kan gekozen worden voor een tweede behandeling met een product met een andere werkzame stof. Zowel malathion als permetrine en dimeticon kunnen huidirritatie, overgevoeligheid en sensibilisatie als bijwerking hebben. Lees voor gebruik altijd de gebruiksaanwijzing! Chloor inactiveert malathion. Op de dag van behandling mogen kinderen niet zwemmen in chloorhoudend zwemwater. Dit is in tegenstelling wat in de bijsluiter staat: “Kinderen mogen tot een week na de behandeling niet zwemmen”. Voor de contra-indicaties van de middelen dient altijd de bijsluiter te worden gevolgd. Bron: Website RIVM: LCI-richtlijn Hoofdluis, 2012 (externe link)
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Hoofdluis: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 16
Basis mondverzorging Mondverzorging bestaat uit het poetsen van het gebit en tandvlees met tandpasta, ook uit het reinigen van de mondholte 1 . Met een goede mondhygiëne blijven tanden, kiezen en tandvlees gezond. Als het gebit niet goed schoon blijft, kunnen klachten optreden zoals ontstoken tandvlees en cariës (gaatjes). Mondverzorging voorkomt pijn aan tanden en tandvlees en ook een slechte adem. Cariës wordt voorkomen door goed op de voeding te letten (weinig tussendoortjes, kleverige producten vermijden) en goed te poetsen. Tandvleesproblemen worden voorkomen door, naast poetsen, de ruimten tussen de tanden en kiezen goed schoon houden. Gezond tandvlees bloedt niet als het wordt gepoetst. Een goed verzorgd gebit oogt prettig en vergemakkelijkt het contact met anderen. Schakel bij problemen rond de mondverzorging de mondhygiëniste in; bij tand- of kiespijn en bij problemen rond de prothese wordt de tandarts ingeschakeld 2,3 .
Gezonde mondconditie Onder mondconditie wordt de conditie van de mondslijmvliezen, de tanden, het tandvlees en de tong verstaan 4 . De kenmerken van een gezonde mondconditie zijn: de mond oogt gezond; de kleur is normaal roze; er zijn geen laesies noch bloedingen; het slijmvlies is vochtig; er is geen sprake van oedeem en/of infecties; de cliënt ervaart geen ongemak met betrekking tot de mond.
Doel mondverzorging De verzorging van de mond is gericht op 5 : het gebit schoon en intact houden; de mondslijmvliezen schoon, vochtig en intact houden; de tong vrij houden van beslag; overvloedige secretie of korstvorming tegen te gaan; de lippen soepel te houden; de kauwfunctie bevorderen en de voedselopname vergemakkelijken; de cliënt een gevoel van welzijn geven. Aandachtspunten: voor een adequate mondverzorging is het noodzakelijk een (gedeeltelijke) gebitsprothese uit te doen; overweeg het gebruik van een (persoonsgebonden) elektrische tandenborstel;
Mondverzorging 1
Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl; november 2006). 2 Nederlandse maatschappij tot bevordering der tandheelkunde (NMT), www.tandartsennet.nl, november 2006. 3 Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoorden keuzemenu, november 2006. 4 WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. 5 WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 17
De basis mondverzorging bestaat uit: mondinspectie tandenpoetsen reining tong reinigen tussen tanden en kiezen (interdentaal reinigen) mondspoelen lipverzorging Mondinspectie Met mondinspectie kunnen vroegtijdige mondslijmvliesproblemen opgespoord worden en wordt de cliënt actief betrokken bij het voorkomen dan wel beperken van beschadiging van het mondslijmvlies. Benodigdheden voor de mondinspectie: zaklampje niet steriele handschoenen (tong)spatels gaasje De tongspatels + gaasjes worden onder de kraan nat gemaakt om verkleving met het mondslijmvlies te voorkomen 1 . Voor de mondinspectie kan gebruik gemaakt worden van een mondinspectielijst.
Tanden poetsen In het algemeen geldt twee keer per dag ongeveer twee minuten poetsen. De voorkeur gaat uit naar poetsen volgens de ”Basstechniek”. Poetsen volgens de Bass-methode (zie tekening 1) reinigt de tanden en kiezen en de overgang naar het tandvlees:
Tekening 1. De Bass-methode
De haren van de tandenborstel worden schuin onder een hoek van 45 graden tegen de tandvleesrand aangezet, zowel aan de tong- als wangzijde. Vervolgens worden korte, heen-enweer-gaande horizontale bewegingen gemaakt, waarbij de haren van de borstel telkens twee of drie elementen tegelijk bestrijken. Hanteer een vaste volgorde: eerst het ondergebit (binnenkant, buitenkant, bovenkant) en dan het bovengebit (binnenkant, buitenkant, bovenkant), zie tekeningen 2 .
1
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. 2 illustraties overgenomen van de website van de NMT: www.tandartsennet.nl, trefwoord mondverzorging (november 2006). © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 18
Ondergebit
Tekening: poetsen: binnenkant, buitenkant en bovenkant Bovengebit
Tekening poeten binnenkant, bovenkant, buitenkant Aandachtspunten bij het poetsen 1 : Trek bij het poetsen van de ondertanden de onderlip weg met duim en wijsvinger. Plaats de borstel bij het poetsen van de kiezen aan de binnenkant van de onderkaak zonodig onder de tong. Zo wordt de overgang van de kies naar het tandvlees het beste bereikt. Poets ook de achterkant van de laatste kies. In de onderkaak gaat dat het beste vanaf de zijkant; in de bovenkaak vanaf de tegenover gelegen kant, ofwel kruislings, zie tekening.
Tekening: kruislings poetsen Het hanteren van een verkeerde poetsmethode, te krachtig poetsen of een sterk schurende tandpasta kan tandvlees en tandglazuur beschadigen.
Hygiënische aandachtspunten 2 : na gebruik wordt de tandenborstel uitgespoeld en met de borstel omhoog bewaard; een versleten tandenborstel dient vervangen te worden; om slijtage te voorkomen is in de regel vervanging om de drie maanden gewenst. Reiniging van de tong Bij witte aanslag op de tong deze poetsen met een zachte borstel en schoon water of met een tongschraper 3 . Interdentaal reinigen Plaque tussen de tanden en kiezen moet één keer per dag verwijderd worden, in ieder geval als er sprake is van ontstoken tandvlees 4 . De tandarts of mondhygiëniste adviseert over de techniek van het interdentaal reinigen en de materialen. De verschillende technieken zijn: 1
Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoord tanden poetsen, november 2006. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl; november 2006). 3 WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. 4 Nederlandse maatschappij tot bevordering der tandheelkunde (NMT), www.tandartsennet.nl, trefwoord ontstoken tandvlees (november 2006). 2
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 3 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 19
flossen: flossdraad (tandzijde) is geschikt om de ruimten tussen tanden en kiezen te reinigen waar deze heel dicht op elkaar staan. Er bestaan verschillende diktes en uitvoeringen van floss. Flossen is voor het oudere gebit vaak geen oplossing als de ruimten tussen de tanden en kiezen te groot is 1 ; met tandenstokers: een tandenstoker is geschikt wanneer de ruimte tussen tanden en kiezen relatief groot is. Een goede tandenstoker is van hout, driehoekig van vorm met een platte kant. De tandenstoker wordt met de platte kant aan de zijde van het tandvlees in de ruimte tussen de tanden gestoken; met ragers: een rager wordt gebruikt als tandenstokers en flossdraad onvoldoende werking hebben. Een rager is een klein (spiraal)borsteltje (zie tekening 2 ). Een rager moet met enige moeite tussen de tanden en kiezen door kunnen. Het moet een beetje klem zitten; de metalen kern mag de tanden niet raken.
Tekening verschillende soorten ragers
Mond spoelen Spoelen met water vóór het tandenpoetsen helpt om eventuele voedselresten te verwijderen. Het krachtig spoelen van de mond na het poetsen vermindert de aanhechting van bacteriën aan het mondslijmvlies. Er kan gespoeld worden met NaCl 0,9 % of met zout water (één afgestreken theelepel zout op een glas lauw water) 3 . Het spoelen van de mond (met een mondspoelmiddel) is bedoeld als een aanvulling op het dagelijkse tandenpoetsen of, als tandenpoetsen niet goed mogelijk is, als tijdelijke vervanging voor het tandenpoetsen. Er zijn veel verschillende mondspoelmiddelen. Sommige zijn vrij verkrijgbaar, zoals fluoride-mondspoelmiddelen. Andere gaan via een recept, zoals chloorhexidine. Ook zijn er middelen met plantenextracten en enzymen (tegen tandvleesontstekingen), middelen met peroxiden die worden voorgeschreven bij kortdurende ontstekingen van het tandvlees of ter voorkoming van infecties na het trekken van een tand of kies. Ten slotte zijn er middelen met fenolverbindingen tegen tandplaque. De tandarts of mondhygiënist adviseert hierin 4 . Als de cliënt niet zelf goed kan spoelen, is het het beste om het hoofd schuin naar voren te houden, naar rechts en naar links gericht, waardoor het weglopende vocht uit de mond kan worden opgevangen 5 . Het dagelijks spoelen van de mond met chloorhexidine 0,2% is onaangenaam, kan leiden tot smaakverlies en verkleuring van de tanden. Alleen als de tandarts dit voorschrijft en als de cliënt de vloeistof niet inslikt kan gespoeld worden met chloorhexidine 6 .
1
Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoord ouderen, november 2006. Illustraties overgenomen van de website van de NMT: www.tandartsennet.nl (extern link, trefwoord mondverzorging). 3 Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, 2006. 4 Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoord mondspoelmiddelen, november 2006. 5 WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. 6 Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl , externe link). 2
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 20
Lipverzorging Na het poetsen worden de lippen en huid rondom de lippen gedroogd en vervolgens met vaseline of lippencrème (bijvoorbeeld cacaoboter gesmeerd). Korsten op de lippen losweken met vaseline 1 . Bronnen Richtlijn Mondzorg voor zorgafhankelijke cliënt. Beroepsvereniging verpleeghuisartsen en sociaal geriaters. September 2007. Nederlandse maatschappij tot bevordering der tandheelkunde (NMT), www.tandartsennet.nl (externe link). Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl (externe link). Werkgroep Verpleegkundige Contactpersonen (WVC), Integrale Kankercentra. (2006). Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, paragraaf 2.4. Te raadplegen via www.ikcnet.nl (externe link)
1
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 5 (van 5)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 21
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging De basis mondverzorging is voor een cliënt met of zonder prothese gelijk. Een (gedeeltelijke) prothese en het slijmvlies waar de prothese op rust vraagt dagelijks onderhoud. Er wordt aandacht besteed aan: Prothese reinigen klikgebit Poetsen kaakwallen
Prothese reinigen Spoel de gebitsprothese na iedere maaltijd met water af. Daarnaast wordt de prothese minimaal 1 maal per dag mechanisch gereinigd met ongeparfumeerde huishoudzeep of handzeep en een speciale protheseborstel (kort, stevig en breed handvat met aan het uiteinde een grote borstel, of een combinatie van een grote en kleine borstel, zie illustratie 1 ).
Tekening poetsen gebitsprothese Geadviseerd wordt de gebitsprothese éénmaal per week een nacht in een oplossing van natuurazijn (1:1 azijn met kraanwater of puur azijn) te leggen en voor het gebruik met stromend water af te spoelen. ’s Nachts wordt de prothese in een gesloten gebitsbakje zonder water weggelegd, indien daarvoor geen tandtechnische bezwaren bestaan 2 . NB: Overleg met de cliënt of het gebit droog weggelegd kan worden. Bepaalde gebitsprotheses zijn van een kunststof die krimpt als ze droog worden weggelegd. Ga hierbij als volgt te werk: Reinig de prothese met huishoudzeep of handzeep en een speciale prothese borstel. Spoel de prothese af met schoon water. Leg de prothese weg in een afgesloten bakje met water. 3 Chemische reinigingsmiddelen maken de kunsthars van de prothese op den duur ruw, waardoor bacteriën zich makkelijker kunnen hechten en tandsteenvorming en verkleuring van de prothese optreden 4 . Gebitsbakjes dienen van naam van de cliënt te worden voorzien en dagelijks te worden gereinigd 5 . Het is ook mogelijk om de naam van de cliënt in het gebit te graveren. Een goede controle van de prothese en tijdige vervanging door de tandarts zijn van belang. Lang gedragen protheses zijn minder goed te reinigen. Bovendien past de prothese vaak na enige jaren niet meer, omdat de kaak in de loop der tijd van vorm verandert.
1 2 3 4 5
© Vilans 02-04-2013
Illustratie overgenomen van www.ivorenkruis.nl (externe link). Richtlijn Verenso/NVVA Ivoren Kruis en Mondzorg van innovatiekring dementie (externe link) WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link). Achtergrondinformatie Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 22
Klikgebit Een klikgebit of overkappingsprothese is een prothese die ‘vastgeklikt’ wordt op tandheelkundige implantaten (pijlers) die werken als nieuwe wortels. Op deze implantaten wordt een steeg bevestigd waar de prothese op vast kan worden geklikt. Omdat enkele wortels van de tanden of kiezen behouden kunnen blijven, kan het slinken van de kaken voor een groot deel worden voorkomen. De druk die ontstaat door het kauwen, wordt bij een overkappingsprothese voor een belangrijk deel opgevangen door de pijlers onder het kunstgebit.
Poetsen kaakwallen De kaakwal is het slijmvlies waar de prothese op rust. Gebruik een schone, zachte tandenborstel en (fluoridehoudende) tandpasta. Masseer de kaakwallen zachtjes met de tandborstel en tandpasta 6 .
6 © Vilans 02-04-2013
Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl (externe link). Achtergrondinformatie Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 23
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Verzorging beschadigd mondslijmvlies Beschadigd mondslijmvlies vraagt om specifieke verzorging. Er wordt aandacht besteed aan de symptomen en de klachten en aan de verzorging als aanvulling op de basis mondverzorging.
Symptomen en klachten bij beschadigd mondslijmvlies Beschadigd mondslijmvlies (lippen en slijmvlies in de mondholte) is te herkennen aan: beschadigingen van het weefsel (laesies); pijn in de mond (bij eten en drinken); gevoeligheid voor hard, erg warm, sterk gekruid, zuur eten en drinken; alleen zacht voedsel kunnen verdragen; gevoeligheid voor temperatuurextremen; brandend gevoel; oedeem; roodheid; bloedingen, geel beslag of blaasjes; droge mond taai speeksel; niets meer kunnen eten en drinken; slikklachten.
Mondverzorging bij beschadigd mondslijmvlies Beschadigd mondslijmvlies is te classificeren in verschillende stadia (WHO): stadium 1: roodheid van de slijmvliezen, de cliënt kan nog wel eten en drinken; stadium 2: kleine ulceraties (zweren), eten en drinken is pijnlijk maar nog wel mogelijk; stadium 3: in elkaar overlopende ulceraties met witte vlekken, de cliënt kan niet eten, wel drinken; stadium 4: ulceraties met bloedingen, eten en drinken is onmogelijk, moeilijkheden met spreken. Hieronder worden de aanvullingen op de basis mondverzorging weergegeven voor de verschillende stadia. Stadium 1 Kenmerken: het slijmvlies is op meerdere plaatsen slechts licht toegenomen in roodheid; er zijn 1 tot 4 omlijnde beschadigingen/weefsleveranderingen (= laesies) ergens in de mondholte; er is slechts in lichte mate last van een droge mond en/of taai slijm; de mucosa kan wat dun lijken op meerdere plaatsen; er is geen sprake van bloeding of infectie; er is een lichte mate van oedeemvorming in één of meerdere gebieden; neiging om heet of gekruid eten te vermijden, omdat de mond gevoelig is voor irritatie; brandend gevoel in de mond. Aanvulling op de mondverzorging bij een eigen gebit 4 x daags na het spoelen met NaCl 0,9%, de mond gedurende 1 minuut spoelen met 15 ml chloorhexidine mondspoeling 0,12%. Dit continueren zolang de klachten aanwezig zijn. Na de mondspoeling 30 minuten niets gebruiken. Chloorhexidine heeft een bittere smaak, bereidt de cliënt hier op voor.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorging beschadigd mondslijmvlies: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 24
Aanvulling op de mondverzorging bij een gedeeltelijke of volledige gebitsprothese: 4 x daags gebitsprothese met tandpasta met fluoride poetsen en afspoelen met kraanwater, vervolgens de binnenkant van de mond; wangen, mondbodem en tong poetsen; 4 x daags mond spoelen met NaCl 0,9%, gedurende 1 minuut. Het gebit dient uitgelaten te worden; 4 x daags na het spoelen met NaCl 0,9% de mond gedurende 1 minuut spoelen met 15 ml chloorhexidine mondspoeling 0,12%. Na de mondspoeling 30 minuten niets gebruiken. Verdun de chloorhexidine bij ernstig prikken; 4 x daags tijdens het poetsen en spoelen (zie hierboven) de prothese in chloorhexidine 0,12% leggen. Nog beter is de gebitsprothese zo min mogelijk te dragen totdat het mondslijmvlies hersteld is; 1 x per week de prothese in azijn met water leggen. Gebruik geen reinigingstablet, dit is te agressief voor het mondslijmvlies. Stadium 2 Kenmerken: er is een matige toename van roodheid van het slijmvlies voor de gehele mondholte; het slijmvlies neigt ernaar bij aanraken te bloeden; de mucosa oogt droger dan normaal en het speeksel kan taaier zijn dan normaal; de meeste gebieden zijn oedemateus; door aanwezigheid van witte of gele vlekken is er sprake van een infectie; alleen in staat tot het eten van zacht voedsel; drinken is wel mogelijk, echter geen hete, gekruide of zure dranken; er is sprake van matige continue pijn. Aanvullingen op de mondverzorging De frequentie van het spoelen wordt opgevoerd: – elke 2 uur na de mondverzorging de mond spoelen met NaCl 0,9%, gedurende 1 minuut; – elke 2 uur na de mondverzorging het spoelen met NaCl 0,9%, de mond spoelen met chloorhexidine 0,12%; – ook ‘s nachts voortzetten, als de cliënt wakker is; – voor het eten de mond spoelen of de pijnlijke plekken aanstippen met lidocaïne orale gel 2%.
Stadium 3 Kenmerken: de slijmvliezen in de hele mond zijn rood; er zijn in elkaar vloeiende laesies die het totale slijmvliesoppervlak kunnen beslaan bloedingen treden spontaan op; er is ernstig oedeem door de hele mond; het slijmvlies is droog en het slijm is taai; er zijn witte, of gele etterende vlekken in de mond aanwezig die mogelijk wijzen op infectie; veel moeite met slecht eten of drinken; er is sprake van ernstige constante pijn die systematische pijnstilling behoeft. Aanvullingen op de mondverzorging De frequentie van het spoelen wordt opgevoerd: – elk uur na de mondverzorging de mond spoelen met NaCl 0,9%, gedurende 1 minuut; – elk uur na de mondverzorging en het spoelen met NaCl 0,9% de mond spoelen met chloorhexidine 0,12%; – ook ’s nachts voortzetten, als de cliënt wakker is.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorging beschadigd mondslijmvlies: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 25
Stadium 4 Kenmerken: ernstige diffuse ulceraties in de hele mond; ernstige bloedingen; eten en drinken zijn onmogelijk, speeksel door slikken gaat nauwelijks; moeilijkheden met spreken; er is sprake van ernstige constante pijn die systematische pijnstilling behoeft. De aanvullingen op de mondverzorging zijn dezelfde als bij stadium 3. Bron Werkgroep Verpleegkundige Contactpersonen (WVC), Integrale Kankercentra. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische cliënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Te raadplegen via www.ikcnet.nl (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorging beschadigd mondslijmvlies: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 26
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Mondverzorging in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie Mondverzorging in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie vraagt speciale aandacht. Er zijn aanvullingen nodig op de basis mondverzorging. De mondreiniging vindt van nature plaats door de tong en het speeksel. Bij ziekte en behandeling daarvan vermindert deze functie. Door verminderde speekselafscheiding en het ademen met open mond wordt het mondslijmvlies droog en kan gaan barsten. Op deze manier kunnen ontstekingsreacties en pijnklachten ontstaan en secundaire infecties (met schimmels en bacteriën) van de mondholte optreden. Door slijmvliesafwijkingen kunnen bacteriën in de bloedbaan terechtkomen (“porte d’ entree”). Verder kunnen klachten met betrekking tot kauwen, spreken en slikken optreden. Mondverzorging is er op gericht om beschadiging van het mondslijmvlies te voorkomen. Wanneer het mondslijmvlies beschadigd is, vraagt dat speciale aandacht (zie Verzorgin beschadigd mondslijmvlies). Bij bovengenoemde cliëntengroepen kunnen door de ziekte en/of de behandeling veranderingen in de mond optreden. Deze veranderingen geven klachten die grote invloed kunnen hebben op de kwaliteit van leven. Ze kunnen leiden tot veranderingen in de voedingstoestand en problemen veroorzaken met intimiteit en sociale contacten 1,2 .
Frequentie mondverzorging in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie Mondinspectie Tanden poetsen Reiniging van de tong Interdentaal reinigen Mond spoelen Lipverzorging Prothese reinigen
Poetsen kaakwallen
Natuurlijk gebit dagelijks systematisch 2 maal per week
4 maal daags 4 maal daags 1 maal daags, voor de nacht na elke poetsbeurt na elke poetsbeurt n.v.t.
n.v.t.
Gebitsprothese dagelijks systematisch 2 maal per week n.v.t. 4 maal daags n.v.t. na elke poetsbeurt na elke poetsbeurt na elke maaltijd afspoelen 1 maal daags reinigen ’s nachts in water bewaren 1 maal per week in azijnoplossing gebitsbakjes dagelijks reinigen 2 x daags bij volledige gebitsprothese 4 maal daags bij gedeeltelijke gebitsprothese en/of ontbrekende tanden of kiezen
Tabel. Frequentie mondverzorging
1
Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, Klachten van de mond, 2006. 2 WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 27
Specifieke aandachtspunten in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie Hieronder zijn algemene aanvullende opmerkingen gemaakt bij de werkwijze zoals beschreven bij de basis mondverzorging, die zowel gelden voor de palliatieve fase als bij chemotherapie/radiotherapie. Bij mondinspectie Door systematische mondinspectie, 2 maal per week, is het mogelijk problemen van de mond tijdig te signaleren en goed te volgen. Systematisch worden geïnspecteerd: de lippen (buitenzijde) de omslagplooien (binnenzijde van de lippen) het wangslijmvlies tandvlees gebitselementen onder−, boven− en zijkanten van de tong mondbodem gehemelte keel Verder wordt er gelet op het bestaan van een slechte adem. Het resultaat van de inspectie wordt genoteerd in het zorgdossier (bijvoorbeeld op een mondstatusscorelijst). Bij tanden en kaakwallen poetsen Als de cliënt niets meer per os opneemt is tweemaal daags poetsen voldoende. NB. Bij radiotherapie in het hoofd−halsgebied of in een periode van trombocytopenie, ernstige stollingsstoornissen c.q. spontane bloedingen wordt het poetsen van de kaakwallen achterwege gelaten. In dat geval kunnen de kaakwallen gereinigd worden met behulp van een om de vinger gewikkeld, in fysiologisch zout gedrenkt gaasje. Bij interdentaal reinigen Het gebruik van tanddraad (dental floss) wordt afgeraden vanwege de grotere kans op tandvleesbeschadiging. Bij mondspoelen Bij beschadigingen in de mondholte kan NaCl 0,9 % de wondgenezing bevorderen. Het wordt als niet−prikkelend ervaren en het lost taai speeksel op.Maak gebruik van een disposable kaakspoelspuit of elektrische monddouche als de mond onvoldoende geopend kan worden: pas op voor verslikken. Bij reiniging tong (bij chemo-/radiotherapie) Er moet opgelet worden dat bij een kwetsbaar slijmvlies geen wondjes gemaakt worden. Bij radiotherapie in het hoofd−halsgebied of in een periode van trombocytopenie, ernstige stollingsstoornissen c.q. spontane bloedingen wordt het poetsen van de tong achterwege gelaten 3 .
3
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 28
Bij lipverzorging De lippen royaal invetten met (persoonsgebonden) vaseline. Afwijkingen van de lippen zijn: oedeem, fissuren (scheurtjes), korstjes en barsten. Deze geven extra ongemak met pijn bij eten, drinken en spreken. Bij prothese reinigen Door irritaties in de mond is het soms pijnlijk om een prothese te dragen. Het niet dragen van een prothese heeft echter cosmetische en sociale bezwaren. Overig Overweeg het gebruik van een luchtbevochtiger bij een terminale cliënt die ademt met open mond. Nb. Bij veel mondproblemen tijdens chemo- of radiotherapie (vooral bij behandeling met 5 Fluorouracil) wordt geadviseerd tijdens de intraveneuze toediening tot en met 10 minuten na de toediening, op gemalen ijs te zuigen; de zogenaamde cryotherapie. Dit werkt preventief op het ontstaan van ontstekingen van het mondslijmvlies. Cliënten die radiotherapie krijgen op het hoofd/halsgebied worden door de radiotherapeut voor de behandeling standaard doorverwezen naar de kaakchirurg. Tijdens de behandeling en daarna worden de cliënten naar de mondhygiëniste verwezen 4 .
Specifieke mondproblemen Specifieke mondproblemen 5 die zowel in de palliatieve fase als bij chemo-/radiotherapie kunnen ontstaan: droge mond (xerostomie); slechte adem (halitosis); smaakstoornissen; pijn in de mond; en ontsteking van het slijmvlies (stomatitis) en infecties in de mondholte (zie verzorging beschadigd mondslijmvlies).
Droge mond (xerostomie) Zorg voor het wegnemen of verminderen van het ongemak van een droge mond. Handhaving van de vochtigheid in de mond bevordert het heel blijven van het mondslijmvlies. Een droge mond kan de kans op infecties in de mond vergroten. Dit komt door het ontbreken van speeksel dat eiwitten en enzymen bevat die een rol spelen in de afweer tegen micro-organismen in de mond. Interventies hierbij kunnen zijn: voedingsadviezen: regelmatig kleine slokjes vocht, afhankelijk van de smaak en situatie van de cliënt (koolzuurhoudende dranken hebben vaak de voorkeur). Eventueel kunnen er ijsblokjes van deze vloeistof gemaakt worden. voor het stimuleren van de speekselproductie (als er nog sprake is van speekselactiviteit): – adviseer het gebruik van suikervrije kauwgum of suikervrij snoep (zuurtje);
4
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. 5 Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, Klachten van de mond, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 3 (van 5)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 29
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
– stimuleer het kauwen op friszure producten, bijvoorbeeld tomaat, komkommer, augurk, ananas en eventueel gebruik van gemalen ijs, waterijs, ingevroren blokjes ananas, zuurtjes, pepermunt. voor het verminderen van ongemak door vochtigheid in de mondholte te behouden: – adviseer frequent drinken of spoelen met water of NaCl 0,9%, ook na gebruik van producten met suiker, zuur of melkproducten; – pilocarpine 6 stimuleert de werking van klieren, hierdoor wordt de afgifte van speeksel in de mond verhoogd. Het maximale effect wordt meestal pas na één of twee maanden bereikt. (niet geven bij hart- en longproblemen) 7 ; – verstrek ‘kunstspeeksel’.
Aandachtspunten: schakel niet onnodig over op vloeibare voeding (kauwen is een mechanische prikkel van de speekselklier); gebruik geen lemon-glycerine swabs; dit versterkt juist de uitdroging; het gebruik van pilocarpine kan misselijkheid, duizeligheid en tachycardie veroorzaken.
Slechte adem Maatregelen bij een slechte adem: Laat de cliënt veelvuldig water drinken. Reinig de tong met een tongschraper (doe dit niet bij cliënten met een kwetsbaar slijmvlies ten gevolge van chemo-/radiotherapie). Stimuleer de speekselproductie door snoepjes, kauwgom en ananasblokjes. Smaakstoornissen Bij smaakstoornissen wordt onderscheid gemaakt in: Verandering van smaak en/of verhoogde gevoeligheid voor bepaalde smaken Een vermindering van de normale smaak of totale afwezigheid van smaak. Maatregelen bij smaakstoornissen: Verwijder geuren die als onaangenaam worden ervaren: – etensgeuren, – sterk ruikende planten en bloemen, – koffie, – parfum, – sigaren- en sigarettenrook. Besteed extra aandacht aan de geur en smaak van de voeding. Geen metalen bestek als cliënt hinder heeft van een metaalsmaak. Zorg ervoor dat de voeding er smakelijk uitziet. Pijn in de mond Zorg voor verlichting van de pijn tot een aanvaardbaar niveau. De volgende maatregelen kunnen de pijn verlichten: vermijd het gebruik van voedingsmiddelen die erg zoet, zuur of gekruid zijn; vermijd het gebruik van harde/droge voedingsmiddelen; vermijd koolzuurhoudende dranken; gebruik eventueel voedingsmiddelen op kamertemperatuur of die ijskoud zijn; gebruik eventueel een kort afgeknipt rietje; ijswater verkoelt en werkt pijnverzachtend; kamillethee of kamillosan werkt verzachten bij kapotte slijmvliezen; overleg met een diëtiste over het eventueel aanpassen van de voeding;
6
In de richtlijn van WVC staat: Pilocarpine is een speekselvervangend middel dat met name geschikt is voor droge mond veroorzaakt door radiotherapie (niet geven bij hart- en longproblemen); dit is niet geheel juist geformuleerd; 7 www.apotheek.nl (externe link, gezien mei 2010) © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 30
spoelen met antacida (bijv. Maalox®) brengt een beschermlaagje aan op het slijmvliesoppervlak; bij milde pijn (slechts enkele laesies): – Gebruik plaatselijke pijnstilling, bijvoorbeeld lidocaïne orale gel 2% of benzocaïne 20% (niet inslikken). Wordt meestal geadviseerd voor de maaltijden. Werkingsduur is kort van 5 à 15 minuten (benzocaïne) tot 40 minuten (lidocaïne). – Soms wordt voorgesteld te spoelen met een oplossing van één deel lidocaïne in 2% op twee delen water; bij ernstige pijn: Systemische pijnstilling volgens WHO-pijnladder 8 .
Aandachtspunten: wees alert op de verhoogde kans op verslikken wanneer verdoving optreedt bij plaatselijke pijnstilling; door pijn kan eten en ook drinken een probleem zijn. In ernstige gevallen kan dit leiden tot uitdroging en ondervoeding; pijn kan het spreken bemoeilijken of aanleiding zijn tot slaapproblemen; pijn kan leiden tot vermindering van de therapietrouw met betrekking tot de voorgeschreven mondverzorging. Door het verlichten van de pijn gaat de mondverzorging makkelijker; door pijnklachten bestaat de neiging het aangedane deel niet goed te verzorgen, waardoor weer meer pijn ontstaat, probeer deze vicieuze cirkel te voorkomen/doorbreken.
Ondersteunende zorg
Schakel de mondhygiëniste in bij ernstige problematiek ten aanzien van mondverzorging of mondinfectie en beslag in de mond of bij start intensieve behandeling waarvan bekend is dat mondklachten kunnen ontstaan. Schakel zonodig diëtiste in, indien voeding aangepast dient te worden door mondproblemen of als de voeding en/of vochtintake verminderd/te weinig is door mondproblemen. Schakel de tandarts in bij tandpijn of bij slecht passende prothesen. Indien cliënt zelf niet in staat is mondverzorging uit te voeren is afstemming van de mondverzorging met de naasten noodzakelijk 9 .
8
De klassieke WHO-pijnladder is ontwikkeld voor de behandeling van maligne pijn en bestaat uit drie stappen: stap 1: niet-opioïden met of zonder adjuvante therapie; stap 2: opioïden voor matige pijn met middelen uit stap 1; stap 3: opioïden voor matige tot ernstige pijn met middelen uit stap 1. Bron: CVZ: www.geneesmiddelenbulletin.nl (externe link). 9 Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, Klachten van de mond, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 5 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 31
Nagelverzorging Voor het knippen van de nagels dienen deze schoon(gemaakt) te zijn. Voor het schoonmaken wordt een kunststof nagelborsteltje en zeep gebruikt. Daarna wordt de voet ingewreven met alcohol 70%. Laat de alcohol 30 seconden drogen. Start de verzorging van de nagels pas nadat de alcohol volledig is opgedroogd. Draag tijdens de werkzaamheden niet-steriele cliëntgebonden wegwerp-handschoenen. Teen- en vingernagels worden regelmatig geknipt. Plaats onder de voet een schone onderlegger. Vingernagels worden geknipt met een nagelschaar, teennagels met een nageltang. Om ingroei van nagels te voorkomen worden vingernagels rond afgeknipt en teennagels recht. Desinfecteer wondjes en kleine huidlaesies die ontstaan tijdens de behandeling met een huiddesinfectans. De tang of schaar wordt na het knippen gedesinfecteerd met alcohol (laat 1 minuut drogen). Reinig het werkblad na iedere cliënt met een wegwerpdoek en een reinigingsmiddel en droog het werkblad af met een papieren doek of tissue. Desinfecteer het gereinigde werkblad na iedere cliënt met alcohol en laat het werkblad aan de lucht drogen. Nagelverzorging bij diabetici en kalknagels Nagels van diabetici en kalknagels dienen door een deskundige (pedicure of podotherapeut) te worden verzorgd. Bron Werkgroep Infectiepreventie. Infectiepreventie bij voetzorg in de tweede lijn. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. (www.wip.nl (externe link, gezien mei 2012). LCHV. Reiniging en desinfectie van ruimten, meubilair en voorwerpen. Januari 2011
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Nagelverzorging: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 32
Oogprothesen Oogprothesen zijn natuurgetrouwe nabootsingen van het menselijk oog. Ze worden op maat gemaakt door een ocularist (oogprothesemaker) en aangepast aan de kleur van het gezonde oog. Oogprothesen worden soms alleen overdag gedragen en soms dag en nacht.
Soorten oogprothesen Er zijn twee soorten oogprothesen: prothesen van glas; prothesen van kunststof. Naast deze twee soorten is er de zogeheten schaalprothese. Dit is een dunnere versie van een gewone oogprothese. Deze is geschikt voor mensen bij wie een deel van het oog nog intact is en bijvoorbeeld om cosmetische redenen voor een oogprothese kiezen.
Prothesen van glas Oogprothesen van glas worden gemaakt van kryolietglas. Dit glas is absoluut vrij van lood. Hierdoor heeft het een bijzondere hardheid waardoor het bestand is tegen de etsende traanvloeistof. Oogprothesen van glas zijn hol of in de vorm van concave (= holle) lenzen.
Prothesen van kunststof Kunststof oogprothesen zijn massief en houden de lichaamstemperatuur vast. Hierdoor neemt het draagcomfort toe. Kunststof oogprothesen zijn onbreekbaar en kunnen, in tegenstelling tot prothesen van glas, worden aangepast aan de veranderde oogholte.
Inbrengen en verwijderen Tijdens het inbrengen en verwijderen van een oogprothese worden niet-steriele handschoenen gedragen 1 . Inbrengen Om het inbrengen te vergemakkelijken, wordt de prothese eerst vochtig gemaakt. In de meeste gevallen is het korte gedeelte van de oogprothese naar de neus toe gericht (zie afbeelding). De prothese wordt eerst onder het bovenste ooglid geschoven en daarna onder het onderste ooglid. Verwijderen Bij het verwijderen wordt het onderste ooglid naar beneden getrokken tot de onderste rand van de prothese zichtbaar is. De duim wordt onder de protheserand geschoven en met de wijsvinger wordt op het bovenste ooglid gedrukt totdat de prothese uit de oogkas komt. In bijzondere gevallen is het noodzakelijk om de prothese te verwijderen met behulp van een haakje of zuigertje.
1
Werkgroep Infectie Preventie. Persoonlijke beschermingsmiddelen. Verpleeghuis-, woon en thuiszorg. Januari 2005 (www.wip.nl; extern link).
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Oogprothesen: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 33
Tekening rechter en linker oog
Onderhoud De prothese wordt schoongespoeld met schoon, lauw water. Wanneer de prothese sterk is verontreinigd, kan hij 10 minuten weken in een oplossing van 1 theelepel tafelzout in 1 liter gekookt of gedestilleerd water. Soms worden, op voorschrift, speciale vloeistoffen gebruikt voor het reinigen. De prothese wordt op een droge plaats bewaard en nooit in water. De levensduur van een oogprothese bedraagt gemiddeld 1 tot 2 jaar. Onder invloed van traanvocht kan de oogprothese in de loop der tijd stroef worden. Tijdens een jaarlijkse controle wordt een mechanische reiniging ter voorkoming van irritatie uitgevoerd. Tevens wordt de prothese gecontroleerd op pasvorm waarna eventueel aanpassing of vervanging volgt. Bron F.A.D. Müller Söhne Wiesbaden (Rhein) Institut voor kunstogen. Handleiding voor het gebruik van kunstogen van glas (ongedateerd). Vereniging Ouders, Kinderen en Kanker, Beek van de T. Kinderen met een oogprothese (2002). Website oogziekenhuis: www.oogziekenhuis.nl (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Oogprothesen: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 34
Oorsmeer De gehoorgang is bij volwassenen ongeveer 2,5 cm lang en eindigt bij het trommelvlies – de scheiding met het middenoor. In het buitenste 1/3 deel (dicht bij de uitgang) van de gehoorgang groeien haartjes en zitten talg- en oorsmeerklieren. Oorsmeer heeft meerdere functies te weten: beschermen tegen vocht (waterafstoting); beschermen van de dunne kwetsbare gehoorganghuis tegen uitdroging (coating); het wegvangen van kleine onrechtmatigheden (bijv. stof en vuil); afweer verzorgen tegen ziek makende bacteriën en schimmels. De gehoorgang reinigt in principe zichzelf van teveel aan oorsmeer. Normale lichaamshygiëne (het met water wassen van een oor / douchen) doet de rest. Bij een gezonde gehoorgang bestaat er een evenwicht tussen aanmaak en afvoer van oorsmeer. Dit evenwicht kan verstoord raken door o.a.: ouder worden (met te snelle indikking van oorsmeer); manipulatie in de gehoorgang (waardoor stimulatie en/of ontsteking van de oorsmeerklieren); terugduwen van oorsmeer (door hoorapparaat of foutief schoonmaken); afwijkende bouw van de gehoorgang (nauw, afwijkende botvorming); overmatig haargroei in de gehoorgang; ziekten (bijvoorbeeld eczeem, suikerziekte).
Verwijderen van oorsmeer zonder uit te spuiten Alleen oorsmeer dat zichtbaar is in de opening van de gehoorgang mag met een wattenstokje worden verwijderd. Als leidraad geldt dat het wattenpluimpje altijd in het geheel zichtbaar moet blijven. Op deze manier is het risico het kleinst dat het wattenstokje te diep gaat en zo het oorsmeer dieper wordt geduwd. Gebruik in geen geval een ballpoint, haarspeld, lucifer, paperclip etc. voor het schoonmaken van het oor. Het risico op beschadiging is bij gebruik hiervan groot.
Oorsmeeroplossers Vaak worden commerciële oorsmeeroplossers, baby- of slaolie geadviseerd om oorsmeerproblemen te voorkomen. Deze middelen lossen het oorsmeer niet op, maar maken het dunner en weken het los van de gehoorganghuid, zodat het natuurlijk transport beter kan verlopen. Sommige oorsmeeroplossers bevatten conserveringsmiddelen die een allergische reactie van de gehoorganghuid kunnen opwekken. Daarom worden deze middelen vaak niet geadviseerd.
Uitspuiten van de gehoorgang Indien nodig kan de gehoorgang worden gereinigd door schoon water op lichaamstemperatuur in de gehoorgang te spuiten. Het uitspuiten met te koud water kan erg pijnlijk zijn. Bij het weer naar buiten komen van het water komt het oorsmeer mee. Deze handeling neemt enkele seconden in beslag en is in 95% van de gevallen in één keer succesvol. Soms is het nodig op meerdere dagen het oor uit te spuiten (bijvoorbeeld na 7 dagen). Enkele dagen (minimaal 3 dagen tot een week) voorafgaande aan het uitspuiten kan het oorsmeer verweekt worden door het oor te druppelen met baby- of slaolie (of speciale oorsmeeroplossers). Het uitspuiten van de gehoorgang mag niet pijnlijk zijn. Pijn betekent beschadiging en verdient dan speciale aandacht. © Vilans 06-12-2012
Achtergrondinformatie Oorsmeer: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 35
Aandoeningen waarbij het uitspuiten van een gehoorgang niet toegestaan is, zijn: een gaatje in het trommelvlies (zowel nu als in het verleden); trauma of beschadiging van het oor door een ongeval; een loopoor bij een gehoorgangontsteking of een geperforeerd trommelvlies met een middenoorontsteking. Daarnaast wordt het uitspuiten afgeraden bij: een bestaande hevig pijnlijke gehoorgang; een (recent doorgemaakte) gehoorgangontsteking; een doorgemaakte ooroperatie.
Raadpleeg in deze gevallen een (KNO-)arts.
Het drogen van een oor Droog na het uitspuiten de gehoorgang goed. De veiligste en meest doeltreffende manier om een oor te drogen is door enkele tissuevelletjes om de pink te vouwen en de pink voorzichtig (en niet te diep) in het oor te steken. De tissues zuigen het oor als het ware droog. Ook kan hiervoor een wattenstokje gebruikt worden. Het is van belang het wattenstokje niet te diep in de oor te steken. Zorg dat het wattenpluimpje in zijn geheel zichtbaar blijft. De gehoorgang kan ook voorzichtig met behulp van een haarföhn gedroogd worden. Zorg ervoor dat het oor niet te heet wordt.
Foto’s van een oorspuit (links) en Otoscoop (rechts) Bron Patiënteninformatie op de website van de Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde. www.knl.nl/publiek/voorlichting/oorsmeer (externe site)
© Vilans 06-12-2012
Achtergrondinformatie Oorsmeer: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 36
Uitscheiding De belangrijkste vormen van uitscheiding zijn ontlasting (defecatie) en urinelozing (mictie). Het is van belang dat veranderingen en afwijkingen in de uitscheiding kunnen worden herkend en dat de consequenties ervan kunnen worden ingeschat.
Ontlasting(patroon) Naast een hoeveelheid vast voedsel passeert bij een volwassene ongeveer negen liter vocht dagelijks de ingewanden. Het meeste vocht wordt er in het eerste deel van de dunne darm weer uitgehaald. Ook alle waardevolle voedingsstoffen worden in de dunne darm weer opgenomen in het lichaam (geresorbeerd). Als de inhoud van de darm de dikke darm (colon) bereikt, is er nog iets meer dan één liter vocht in aanwezig. In de dikke darm wordt nogmaals één liter vocht opgenomen. Uiteindelijk ontstaat maximaal 200 gram ontlasting (feces), dat voor 60-80% uit water bestaat. De consistentie van normale ontlasting is vast en worstvormig. Normale bestanddelen van ontlasting zijn onder andere: water en slijm, zouten (bijvoorbeeld calcium, magnesium, ijzer), galkleurstoffen, onverteerbare voedselresten, bacteriën en afgestoten darmwandcellen. Gemiddeld vindt 1 tot 3 keer per 24 uur ontlasting plaats, maar eenmaal in de twee dagen of slechts tweemaal per week hoeft niet afwijkend te zijn. Afwijkingen met betrekking tot de ontlasting(patroon) Het observeren van ontlasting kan belangrijke informatie opleveren. Het is daarom belangrijk de ontlasting altijd te bekijken. Afwijkingen met betrekking tot de ontlasting(patroon) zijn: De ontlasting is zwart van kleur. Dit kan verschillende oorzaken hebben: – Wanneer ijzerpreparaten voor bloedarmoede worden gebruikt of Norit voor een ingewandsstoornis. – Bloedontlasting (melaena) is zwart van kleur en duidt op een bloeding in het maagdarmkanaal. Bij kleine bloedingen kan de ontlasting behalve heel donker ook heel vast worden, bij grote bloedingen is juist sprake van een volumineuze hoeveelheid met een weeïge geur. Ontkleurde ontlasting (grauw-wit van kleur). Dit komt voor bij een afvloedbelemmering van de gal naar de darmen en soms voor korte tijd bij een leverontsteking. De ontlasting is grijzig, brijachtig-volumineus en vettig om te zien. Dit heet vetontlasting. Het komt voor bij verteringsstoornissen in de ingewanden door dat de alvleesklier of darmen ziek zijn. Slijm bij de ontlasting. Dit ontstaat bij overactiviteit van de slijmklieren, door een ziekte of een stoornis van de dikke darm (bijvoorbeeld: ontsteking van de dikke darm, irritable bowel syndroom),. Etter bij de ontlasting. Dit is vrijwel altijd afkomstig van een ziekteproces in het laatste deel van het maagdarmkanaal. Diarree. Van diarree wordt gesproken wanneer iemand meermalen per dag weke, brijachtige of waterige ontlasting produceert. Een tekort aan vocht en elektrolyten is een ernstig gevolg van diarree. Obstipatie. Obstipatie kenmerkt zich door een minder frequente productie van feces vergeleken met normaal en dat betekent bijvoorbeeld eenmaal per drie dagen of nog minder frequent. Daarbij wordt harde, droge ontlasting gevormd, vaak keutelachtig en bestaande uit kleine harde balletjes (scybala). Aambeien zijn een complicatie bij obstipatie. © Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 37
Urine(lozing) Door de nieren wordt per 24 uur ongeveer anderhalve liter urine gevormd. Daarin bevinden zich vele afvalstoffen, in de meeste gevallen afbraakproducten van de stofwisseling. Deze afbraakproducten worden in de urine uitgescheiden, omdat ze in water oplosbaar zijn. Vaak komen stoffen in de urine terecht die wel nodig zijn voor het lichaam maar waarvan op dat moment een teveel aanwezig is. Voor onderzoek van de samenstelling van de urine gebruikt men de 24-uurs urine. Normale bestanddelen hierin zijn: Water: ongeveer 95% van de urine; Zouten; Afbraakproducten van eiwitten Urobiline. Dit is geeft de urine zijn typisch gele kleur; Celresten. Urinelozing (mictie) gebeurt gemiddeld vier à vijf keer per dag. Net als bij de defecatie is ook bij de urinelozing individuele variatie. Stoornissen in uiterlijk en samenstelling van urine Normale urine is helder (doorzichtig). De kleur is oranjegeel wanneer de urine meer geconcentreerd is Stoornissen met betrekking tot uiterlijk en samenstelling van urine zijn: Rode urine oftewel bloed in de urine (hematurie). Belangrijke oorzaken voor bloed in de urine zijn o.a. nierstenen en blaasontstekingen. Het eten van rode bietjes kan de urine ook een rode kleur geven. De urine is witachtig-troebel. In de urine bevinden zich witte bloedcellen of kristallen. Mahoniehoutkleurige urine komt voor bij geelzucht (hemolytische icterus). Medicatie kan de urine ook een andere kleur geven. Bijvoorbeeld Furadantine (een medicijn tegen urineweginfecties) geeft een donkere kleur aan de urine.
Stoornissen met betrekking tot de urinelozing Het lozen van urine (mictie) gebeurt in de regel vier- à vijfmaal per dag. Stoornissen en klachten met betrekking tot de urinelozing zijn: Veel vaker plassen dan normaal, meestal kleine beetjes urine per keer.. Polyurie: grote hoeveelheid urine per dag (minstens 2 liter). Pijn bij het plassen (strangurie). ’s Nachts meer plassen dan overdag (nycturie). Dit komt voor bij decompensatio cordis, vergrote prostaat of zwangerschap. Onvermogen om urine in de blaas te houden (incontinentie). Verschillende vormen van incontinentie zijn: – Het verliezen van urine bij hoesten, niezen, tillen en dergelijke (stress- en urgeincontinentie), – Voorkomen van stressincontinentie en urge-incontinentie (gemengde incontinentie), – Onvrijwillig urineverlies van kleine hoeveelheden urine bij een overvolle blaas of een obstructie van de plasbuis (overloopincontinentie), – Druppelsgewijs voordurend onvrijwillig urineverlies (totale incontinentie) en; – Onvrijwillig urineverlies dat met regelmatige tussenpozen optreedt waarbij geen aandrang wordt ervaren (reflexincontinentie). Mannen met een vergrote prostaat kunnen moeite hebben met de urinelozing. De urinestraal wordt minder krachtig en na verloop van tijd komt steeds minder urine naar buiten.
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 38
Stoornissen in de hoeveelheden geproduceerde urine Stoornissen met betrekking tot de hoeveelheden geproduceerde urine zijn: Polyurie. Wanneer meer dan twee liter urine per dag wordt geloosd. Oligurie. Wanneer de hoeveelheid urine per 24 uur minder is dan 400 ml. Urineweginfecties Eén van de meest voorkomende aandoening aan de urinewegen is een urineweginfectie. Urineweginfecties komen zeer veel voor, zowel hoog in de urinewegen (nierbekkenontsteking) als laag in de urinewegen (blaasontsteking). Blaasontsteking komt vooral bij vrouwen regelmatig voor. De reden is de kortere urinebuis (urethra) van de vrouw. Klachten die kunnen wijzen op een blaasontsteking (cystitis) zijn: Pijnlijke of branderige urinelozing; Toegenomen frequentie van urinelozing; Loze aandrang; Pijn in de rug of onderbuik; Bloed bij de urine (hematurie). Een nierbekkenontsteking kenmerkt zich door: Continue pijn in de flank aan de aangedane zijde; Troebele en bloederige urine; Vaak koorts en malaise.
Incontinentieletsel Bij ouderen neemt het risico op huidbeschadiging door vocht of incontinentie toe. Zorg voor een droge huid; dit is van belang om letsel te voorkomen.
Aandachtspunten Werkgroep Infectiepreventie urinelozing/stoelgang
Gebruikt absorptiemateriaal dient direct in een plastic afvalzak te worden gegooid. Bij het assisteren bij de vervanging van maandverband worden handschoenen gedragen. Op ieder toilet is een gesloten afvalemmer met een plastic zak aanwezig voor de afvoer van gebruikt maandverband. Wanneer bloed wordt gemorst op bij voorbeeld de wc-bril, wordt de plek gereinigd en gedesinfecteerd met alcohol 70% en aan de lucht gedroogd. Handhygiëne vindt plaats: – Na hulp bij het schikken of uitdoen van de kleding; – Na hulp bij gebruik van het toilet, postoel, urinaal of po; – Na ieder contact met ontlasting en urine; – Na ieder contact met door ontlasting, urine of braaksel verontreinigd materiaal. Wanneer een cliënt diarree heeft, worden bij toiletgang en verschoning beschermende kleding en handschoenen gedragen. Met diarree verontreinigde kleding en linnengoed wordt zo snel mogelijk afgevoerd en gewassen.
Bronnen Grégoire, L., (1997). Inleiding in de anatomie/fysiologie van de mens. ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen. Hageman en Klaucke, (2005). ‘eerste hulp bij vochtletsel’, Nursing: pag. 36 t/m 39. NHG-Standaard Acute diarree. Huisarts Wet 2005(8): 341-52. NHG-Standaard Urineweginfectie. Huisarts Wet 2007:50(3): 103-12. TransferPunt VaardigheidsOnderwijs. Skillslab-serie voor verpleegkundige beroepsvaardigheden. Uitscheiding. Bohn Stafleu van Loghum. Houten 2005.
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
© Vilans 04-01-2013
Lichaamsverzorging en observatie 39
Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij menstruatie, urinelozing en stoelgang Concept. Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. (www.wip.nl, exteren link). Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis-, woonen thuiszorg. (www.wip.nl, externe link). Zaagman-van Buuren, M.J., Jong de, J.T.E. (tweede druk, 2002). Algemene Ziekteleer. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten.
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 40
Manueel verwijderen van ontlasting Bij manuele verwijdering van ontlasting (feces) wordt ontlasting met een vinger uit de darm gehaald. Het is voor de cliënt vaak een emotioneel belastende handeling.
Indicaties Manuele verwijdering van ontlasting kan nodig zijn wanneer zich een grote hoeveelheid (harde) ontlasting in het rectum, soms ook in het sigmoïd, bevindt. Het manueel verwijderen van ontlasting moet zo veel mogelijk worden beperkt. De rectumspieren worden minder actief en kunnen in kracht afnemen. De ophoping van ontlasting (fecale impactie) is het gevolg van langdurige obstipatie. Ontlasting wordt pas manueel verwijderd wanneer laxantia en klysma's geen resultaat hebben. Manuele verwijdering van ontlasting vindt plaats in opdracht van een arts.
Contra-indicaties Manuele verwijdering van ontlasting wordt niet gedaan in geval van: zwangerschap; maag- darm- of vaginale bloedingen; aambeien (hemorroïden); rectale poliepen; recent uitgevoerde operaties aan: – rectum; – urogenitaal systeem; – buik- en buikvlies; hartritmestoornissen en hartinfarct; decompensatio cordis; coronaire insufficiëntie; longembolieën.
Aandachtspunten en complicaties Let bij het uitvoeren van de handeling op:
1
© Vilans 24-08-2012
Bij het manueel verwijderen van ontlasting worden niet-steriele handschoenen en een nietdoorlatend schort gedragen 1 . Geadviseerd wordt om twee handschoenen over elkaar te dragen om het scheuren van de handschoen tegen te gaan Laat de cliënt op de linkerzij liggen, met de knieën opgetrokken. Dit zorgt voor een goede toegang tot het rectum en sigmoïd (deel van de dikke darm). Breng zoete olie aan op de gehandschoende (wijs)vinger om wrijving bij het inbrengen te beperken en schade aan darmweefsel te voorkomen. Indien de handeling pijnlijk is, kan een glijmiddel met anestheticum (verdovend middel), bijvoorbeeld Instillagel®, worden gebruikt. Let op de inwerkingstijd van het middel, ongeveer 5 – 7 minuten. Een ontspannen houding van de cliënt maakt de handeling gemakkelijker. Laat de cliënt diep ademhalen. Door de handeling kan de darmwand beschadigen en (gering) bloedverlies geven. Stop de handeling wanneer een rectale bloeding optreedt. Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis- woonen thuiszorg. September 2004, Revisie Maart 2009 (www.wip.nl; oktober 2010). Achtergrondinformatie Manueel verwijderen van ontlasting: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 41
De handeling kan prikkeling van de hersenzenuw (nervus vagus) veroorzaken. Dit kan leiden tot verlaagde hartslag en flauwte. Wanneer dit optreedt, de handeling stoppen.
Bron Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elseviers Gezondheidszorg, 1998.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Manueel verwijderen van ontlasting: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 42
Anaaltampon Een anaaltampon is een inwendig absorberend verband. Een anaaltampon biedt uitkomst bij fecale incontinentie (= incontinentie van ontlasting) doordat het voorkomt dat ontlasting op ongewenste momenten naar buiten komt. De tampon wordt daarvoor in de anus ingebracht. De anaaltampon wordt met name toegepast in de volgende gevallen: Kortdurend gebruik om zoveel mogelijk zicht te houden op het ontlastingspatroon en/of het effect van laxerende middelen. Als langdurige oplossing bij cliënten die niet te reguleren zijn. Bij cliënten die wel goed gereguleerd zijn maar die het risico op mogelijke incontinentie nog verder willen beperken, bijvoorbeeld bij speciale gelegenheden als een bruiloft of vliegreis. De anaaltampon is gemaakt van zacht schuimstof. Om de tampon van Coloplast zit een oplosbare filmlaag die oplost zodra de tampon in aanraking komt met lichaamswarmte en vocht. Na inbrengen past de tampon zich aan aan de vorm van het rectum.
Contra-indicaties Een anaaltampon mag niet gebruikt worden indien de cliënt last heeft van de volgende aandoeningen: heftige dunne diarree ten gevolge van een interne aandoening en/of medicijngebruik, tumoren aan de endeldarm (rectumcarcinomen) paradoxale diarree (overloopdiarree); verhoogde rectale bloedingsneigingen; chronische ontstekingsziekte van de dikke darm (colitus ulcerosa); ziekte van Crohn (chronische ontstekingsziekte van het darmkanaal); ontsteking van de dikke darm.
Gewenning aan de anaaltampon Om het darmslijmvlies te laten wennen aan de anaaltampon moet het gebruik van de tampon langzaam worden opgebouwd. Hieronder volgt een schema met het aantal uren per dag: Dag 1 1 x 2 uur Dag 2 en 3 2 x 2 uur Dag 4 en 5 2 x 3 uur Dag 6 2 x 4 uur Dag 7 1 x 5 uur Tabel gewenschema voor een anaaltampon Na het doorlopen van dit schema is de cliënt gewend.
De juiste maat van de anaaltampon De anaaltampon is verkrijgbaar in meerdere maten. Het is niet op voorhand te zeggen welke maat geschikt is. Door het uitproberen wordt nagegaan welke maat het meest doeltreffend is. De verschillende fabrikanten adviseren niet hetzelfde. Coloplast adviseert bij het gebruik van de peristeen anaaltampon om te starten met de grote maat en als die niet bevalt over te stappen naar de kleine maat (beide maten te verkrijgen in een startpakket). Curion adviseert echter juist van klein naar groot te gaan. Ook Curion heeft een startpakket in de aanbieding. Om voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking te komen, dient een startset door de arts voorgeschreven te worden. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Anaaltampon: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 43
Inbrengen en verwijderen van de anaaltampon Afhankelijk van de soort kan een anaaltampon 8 tot 12 uur gedragen worden. N.B. Raadpleeg hiervoor de gebruiksaanwijzingen. Inbrengen gebeurt met de vingers of met een bijgevoegde applicator. Dit is een hulpmiddel om de tampon in te brengen (zie foto hieronder). Dit is afhankelijk van het merk. De tampon van Curion moet voor het inbrengen zacht gemaakt worden in lauwwarm water. De tampon wordt verwijderd door aan het touwtje te trekken dat aan de tampon bevestigd is. Anaaltampons mogen niet door het toilet worden gespoeld.
Foto anaaltampon en applicator
Aandachtspunten en complicaties Bij gebruik van anaaltampons zijn onderstaande punten van belang:
Blijf alert op het krijgen van ontlasting nadat de tampon is verwijderd, dit om obstipatie te voorkomen. De drang om ontlasting te hebben, verdwijnt niet. De cliënt moet goed “luisteren” naar zijn lichaam om de gradatie in het aandranggevoel te kunnen onderscheiden. Bij heftige aandrang de anaaltampon verwijderen en ontlasten. Indien een cliënt na het verwijderen van de tampon forse ontlasting heeft, kan er gevaar zijn voor collapsneigingen (onwel worden, flauwvallen). De draagtijd moet dan worden ingekort. Bij gebruik van meerdere tampons na elkaar dient de cliënt, voordat een nieuwe tampon wordt ingebracht, de tijd te nemen om ontlasting te laten komen. Bij het inbrengen kan weerstand en pijn optreden. Forceer dan niet maar doe vaseline op de tampon en anus en/of gebruik een kleinere maat. Als dat geen effect heeft, dient een arts geraadpleegd te worden. Als het touwtje van de tampon afbreekt of wanneer vergeten is het touwtje vrij te maken, moet de tampon voorzichtig met de hand verwijderd worden. Indien dat niet lukt, moet een arts ingeschakeld worden. Gebruik geen pincet of tangetje om de tampon te verwijderen. Dit kan het rectum beschadigen.
Bron Diverse folders van Curion en Coloplast (ongedateerd). Bekeken februari 2012: www.coloplast.nl/continentie www.curion.nl
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Anaaltampon: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 44
Urineopvang voor onderzoek Urine kan worden opgevangen voor diverse onderzoeken (o.a. infecties, nierstenen, diabetes, tumoren, verwondingen). Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het onderzoek. Zorg in alle gevallen dat de urine zo spoedig mogelijk na het afnemen wordt onderzocht.
Methodes urine opvangen Voor het opvangen van urine worden hieronder enkele methodes beschreven. Spontane urine De term 'spontaan' verwijst naar urine die zonder speciale maatregelen wordt opgevangen tijdens de normale mictie (urinelozing) in een onsteriel monsterpotje. Deze methode wordt gehanteerd bij onderzoek op bijvoorbeeld glucose, eiwit, kreatinine. Gewassen middenplas Bij een gewassen middenplas worden de genitaliën eerst gewassen. Vervolgens wordt 'midstreamurine' opgevangen in een po en/of monsterpotje. Midstream betekent dat de cliënt eerst begint met plassen en dit vervolgens onderbreekt. Het vervolg van de plas wordt opgevangen. Nadat de 'midstreamurine' is opgevangen, plast de cliënt helemaal uit. Katheterurine Urine voor het nemen van een monster katheterurine voor laboratoriumonderzoek mag nooit uit de urinezak worden afgenomen. De urine wordt met een spuit uit de katheter afgenomen. De techniek voor het afnemen van katheterurine verschilt voor: katheter met aanprikpunt Voor het afnemen van katheterurine wordt de verblijfskatheter gedurende 15-30 minuten afgeklemd. Het aanprikpunt wordt gedesinfecteerd met een gaasje met chloorhexidine alcohol 70%, en daarna aan de lucht gedroogd. Met behulp van een spuit met steriele naald wordt ongeveer 10 ml urine via het aanprikpunt opgezogen. katheter zonder aanprikpunt. Als de katheter geen speciaal aanprikpunt heeft, maar wel van rubber is gemaakt, kan de katheter eventueel zelf aangeprikt worden (katheters van ander materiaal gaan lekken, als ze worden aangeprikt). Let wel: deze methode wordt afgeraden. Voor het afnemen van de katheterurine wordt de verblijfskatheter gedurende 15-30 minuten afgeklemd. Desinfecteer de katheter net boven het punt waar hij op de afvoerslang is aangesloten en laat aan de lucht drogen. Steek de naald onder een hoek van 45° door de rubber katheter en zuig een monster urine op. Prik de schacht van de katheter niet aan, omdat dan het kanaal waardoor de ballon gevuld wordt, kapot kan gaan. Er wordt bij voorkeur een katheter met aanprikpunt gebruikt voor het afnemen van de urine.
Urinekweek Het afnemen van een urinesediment is lastig bij kwetsebare ouderen met urine-incontinentie. In de richtlijn urine-incontinentie bij kwetsbare ouderen (V&VN, LEVV) geven de experts aan dat een urinekweek of dipslide niet routinematig moet worden afgenomen. Een urinekweek of dipslide hoeft alleen afgenomen te worden als de resultaten van een test door middel van een © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Urineopvang voor onderzoek: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 45
urinestick hier aanleiding toe geven en er sprake is van klachten die kunnen duiden op een urinweginfectie. Wanneer urine moet worden gekweekt, wordt de gewassen middenplas (midstreamurine) opgevangen in een steriel monsterpotje. Bij aanwezigheid van een katheter wordt de urine met een steriele spuit uit de katheter afgenomen (zie katheterurine). Na het opzuigen van de urine wordt de urine overgebracht in een steriel urinepotje. Bij aanwezigheid van een externe katheter wordt deze verwijderd voordat een urinekweek wordt afgenomen. Voor het verzamelen van de urine wordt de glanspenis schoongemaakt met een wattenprop, gedrenkt in water uit een flink stromende kraan 1 .
Testen van urine met behulp van urinesticks Urine kan met behulp van een urinestick beoordeeld worden op bijvoorbeeld (de aanwezigheid van): zuurgraad; glucose; ketonen; leukocyten; nitriet; eiwit; bloed. Een urinestick wordt ook wel teststrip of teststrook genoemd. Op een urinestick zitten meerdere testvelden met stoffen die reageren/verkleuren als ze in aanraking komen met bijvoorbeeld leukocyten of rode bloedcellen in de urine, of die reageren op de zuurgraad van de urine. De verkleuringen op de testvelden worden vergeleken met de kleurenschaal op het label van de verpakking (zie foto).
Foto kleurenschaal Testen op urineweginfectie De voornaamste indicatoren voor een urineweginfectie zijn leukocyten, nitriet en bloed. Als de urinestick voor de test op nitriet en leukocyten reageert (een positieve uitslag geeft) dan is een urineweginfectie waarschijnlijk. Indien urine wordt getest uit een verblijfskatheter slaat de stick vrijwel altijd positief uit. Alleen als er sprake is van specifieke klachten die wijzen in de richting van een urineweginfectie, zoals koorts, veel plassen of verhoogde onrust/verwardheid, wordt er actie ondernomen. Is er sprake van koorts, moet de cliënt veel plassen, of is er sprake van een verhoogde onrust/verwardheid, dan dient de arts geraadpleegd te worden.
1
© Vilans 24-08-2012
Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis-, woonen thuiszorg. September 2004, revisie: september 2009 (www.wip.nl, externe link). Achtergrondinformatie Urineopvang voor onderzoek: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 46
Bron Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis-, woonen thuiszorg. September 2004, revisie: september 2009 (www.wip.nl, externe link). Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. V&VN, LEVV. Richtlijn urine-incontinentie bij kwetsbare ouderen. September 2010.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Urineopvang voor onderzoek: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 47
Feces voor onderzoek Er zijn verschillende redenen om ontlasting te onderzoeken: infecties, tumoren, problemen bij de spijsvertering). Het onderzoek van feces (ontlasting) gebeurt meestal met een beetje ontlasting, opgevangen op een willekeurig tijdstip. Er is een onderverdeling te maken naar: onderzoek naar de samenstelling van de ontlasting, naar de aanwezigheid van bepaalde stoffen in de feces; aantonen van pathologische micro-organismen in de ontlasting door middel van een kweek. Feces voor een kweek gaat in een steriel potje met schroefdeksel met daaraan een lepeltje. Feces voor onderzoek naar de samenstelling gaan in een bekertje met afsluitbaar deksel, hierbij is een spatel nodig.
Methode opvangen feces De cliënt moet in een schone en droge po defeceren, zonder bijmenging van urine. De ontlasting wordt met het lepeltje of de spatel uit de po geschept en in het daarvoor bestemde potje gedaan. Het potje voor een kweek mag niet vol geschept worden, een hoeveelheid ter grootte van een hazelnoot is voldoende.
Aandachtspunten
Feces moet altijd beschouwd worden als potentieel infectieus. De binnenkant van het potje voor een feceskweek mag niet met de vingers worden aangeraakt. Zorg voor snelle verzending van het monsterpotje naar het laboratorium. Feces bestemd voor een kweek wordt tot onderzoek in de koelkast (maximaal 24 uur) bewaard. Feces voor amoebenonderzoek moet binnen een half uur na afname onderzocht worden.
Bron Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Feces voor onderzoek: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 48
Tampon (vaginaal) Een tampon is een inwendig absorberend verband. Tijdens de menstruatie kan een tampon worden gebruikt voor het opvangen van bloed en slijm. De tampon wordt daarvoor in de vagina ingebracht.
Verwisselen tampon Een tampon kan vrij veel bloed opnemen, afhankelijk van de grootte van de tampon. Een tampon dient om de vier tot zes uur te worden verwisseld. De tampon wordt verwijderd door aan het touwtje te trekken dat aan de tampon bevestigd is. Inbrengen gebeurt met de vingers of met een bijgevoegde inbrenghuls. Tampons worden niet door het toilet gespoeld.
Aandachtspunten en complicaties Bij gebruik van tampons zijn onderstaande punten van belang.
De tampon moet tijdig (na 4-6 uur) worden verwisseld. Wanneer een tampon langer blijft zitten, kan er zich bloed ophopen boven de tampon. Dit geeft (kleine) kans op de 'tamponziekte', wat wordt veroorzaakt door een bacterie die toxische stoffen produceert. Het touwtje van de tampon kan afbreken. De tampon moet dan met de vingers worden verwijderd. Indien dit niet lukt, arts inschakelen. Gebruik geen pincet of tangetje om de tampon te verwijderen. Dit kan de vagina beschadigen. Sterk absorberende tampons kunnen zoveel vocht aantrekken dat er zweertjes in de schede kunnen ontstaan. Bovendien zuigen ze ook het vocht uit de vaginawand weg, waardoor deze droger wordt. Gebruik dan liever uitwendig verband.
Bron Kringapotheek. Foldertekst Menstruatie. (www.kring-apotheek.nl , externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Tampon (vaginaal): 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 49
Verzorging van een overledene Wanneer een cliënt is overleden, dient het lichaam te worden verzorgd. Ook wel laatste zorg genoemd. Het lichaam van de overledene kan pas verzorgd worden, wanneer de dood is vastgesteld. De laatste zorg wordt vaak uitgevoerd door de verpleegkundige of verzorgende, soms samen met nabestaanden. Ook kan de verzorging van de overledene worden uitgevoerd door de uitvaartondernemer. Zie voor uitgebreide informatie: overledenenzorg (externe site)
Aandachtspunten bij de verzorging De laatste zorg wordt, indien mogelijk, door twee personen uitgevoerd, vanwege fysieke en emotionele belasting. Bij de wijze waarop de verzorging van de overledene plaatsvindt, spelen emotionele en culturele aspecten een rol. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden. Soms wordt gebruik gemaakt van een koffer of box met daarin alle benodigdheden voor de laatste zorg. Zorg ervoor dat deze na gebruik weer wordt bijgevuld. Let er bij de verzorging op dat de huid in zo goed mogelijke conditie blijft. Dit kan door: Was alleen de vervuilde delen van de huid en gebruik geen zeep. Mocht het nodig zijn dan kan een wascrème worden gebruikt. Houd de natuurlijke vetlaag van de huid zoveel mogelijk in tact. Breng vaseline aan op de lippen om uitdroging te voorkomen. Wanneer toestemming van de nabestaanden is gegeven om de baard van de overledene te scheren, gebruik dan een scheerapparaat en geen scheermes (met scheerkwast en scheerschuim). Met de mes kan de huid worden beschadigd en door het schuim kan de huid van de wangen extra uitdrogen. Dit kan na een aantal uren in de koeling lelijke plekken op de gezichtshuid geven. En verder De beste kleding die een overledene kan dragen is van natuurlijk materiaal; anders verloopt het ontbindingsproces minder goed. Als een panty gewenst is, kan deze het best bij de bovenbenen worden afgeknipt. Verwijder infuus, katheter, sonde en andere vreemde voorwerpen (gehoorapparaat, en dergelijke). Plak insteekopeningen af met een pleister of bedek ze met verband.
Pacemaker Het verwijderen van een pacemaker of ICD (Implanteerbare Cardioverter Defribilator) bij een overledene voorafgaand aan de uitvaart is geen wettelijke verplichting. Crematoria of begraafplaatsen kunnen echter eisen dat een dergelijk implantaat verwijderd wordt voor de uitvaart. Stelt een crematorium- of begraafplaatsbeheerder deze eis, dan dient degene die de overledene aanbiedt –bijvoorbeeld de uitvaartverzorger- ervoor te zorgen dat de pacemaker of ICD niet meer in het lichaam aanwezig is. Ook kunnen andere in het lichaam aanwezige implantaten moeten worden verwijderd, zoals een medicijnpomp of inwendige medische apparaten. Bron Website overledenenzorg (externe site) Website www.zdg.nl (externe site) © Vilans 12-05-2013
Achtergrondinformatie Verzorging van een overledene: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 50
Temperatuur Er zijn verschillende methoden voor het meten van de temperatuur. De meest gebruikte zijn rectaal (in de anus) en oraal (onder de tong). De temperatuur kan ook axillair (onder de oksel) of in het oor worden gemeten. Omdat de metingen op de verschillende plaatsen andere waarden zullen opleveren is het van belang de wijze van temperaturen vast te leggen in het dossier, zodat steeds dezelfde methode wordt gebruikt. De temperatuur varieert gedurende de dag en wordt beïnvloed door rust en activiteit. Bij een stabiele temperatuur kunnen cellen, weefsels en organen goed functioneren. Afwijkingen in de temperatuur geven meestal het begin van een infectie of ziekte aan.
Rectale temperatuurscontrole Rectale temperatuurscontrole (in het rectum) wordt als het meest betrouwbaar beschouwd. De temperatuur bij volwassenen ligt normaal gesproken tussen de 36,5 en 37,5 C. Bij de rectale meting wordt het puntje van de thermometer via de anus in het rectum gebracht. Gebruik hierbij een beschermend plastic hoesje en wat vaseline. Rectale temperatuurscontrole dient niet te worden gedaan bij cliënten met: recente operatie aan het rectum of prostaat; verwondingen aan het rectum of perineum. Voorzichtigheid is geboden bij: diarree; aambeien.
Rectaal temperaturen kan dan pijnlijk zijn en letsel veroorzaken.
Orale temperatuurscontrole Deze wijze van temperatuurmeting is minder nauwkeurig dan de rectale meting. De temperatuur in de mond is 0,3 C lager dan in het rectum. De tijdsduur van opname (met een analoge thermometer) is zeven minuten. Warm of koud eten of drinken kort voor de temperatuurscontrole kan de meting beïnvloeden. Ook mag kort tevoren niet worden gerookt. Wacht in beide gevallen 30 minuten. Orale temperatuurscontrole dient niet te worden gedaan bij: cliënten in coma; cliënten met epilepsie; desoriëntatie of verwardheid van de cliënt; jonge kinderen en zuigelingen; afwijkingen aan de neus en mond waardoor de cliënt door de mond moet ademen. In deze situaties kan oraal temperaturen pijnlijk zijn, de ademhaling worden belemmerd en bestaat de kans op aspiratie (= cliënt zuigt bij ademhaling thermometer naar binnen).
Axillaire temperatuurscontrole De axillaire temperatuurscontrole (onder de oksel) wordt als het minst betrouwbaar beschouwd. De temperatuur bij volwassenen ligt een halve tot een hele graad lager dan de rectale temperatuur Het wassen van de oksel kort voor de temperatuurscontrole kan de meting beïnvloeden. De temperatuur van het water en de wrijving die wordt veroorzaakt bij het wassen © Vilans 15-05-2013
Achtergrondinformatie Temperatuur: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 51
en drogen kunnen de lichaamstemperatuur beïnvloeden. Deze methode is niet geschikt voor zuigelingen of erg magere mensen.
Temperatuurscontrole via het oor Een oorthermometer is een elektronisch instrument. Hij meet de infraroodwarmte van het trommelvlies en zet de gemeten waarden binnen twee seconden om in de oortemperatuur. Er bestaat discussie over de betrouwbaarheid van deze methode. Er blijkt een grote spreiding te bestaan in de gemeten waarde. Dit kan leiden tot zowel vals-negatieve als vals-positieve waarden 1 . Bronnen Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. Protocol Gebruik van de Genius thermometer. Omring, december 2001. Medisch Contact. Oorthermometer onbetrouwbaar, augustus 2002, nummer 35. Nursing, 23 juli 2008: Oorthermometer niet altijd betrouwbaar. ThiemeMeulenhoff. Persoonlijke basiszorg deel 2, niveau 4.
1 © Vilans 15-05-2013
Medisch Contact. Oorthermometer onbetrouwbaar, augustus 2002, nummer 35. Achtergrondinformatie Temperatuur: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 52
Pols, hartslag Het meten van de pols/hartslag geeft een indruk van de gezondheidstoestand van de cliënt. De gegevens zeggen iets over de verbranding of het energieverbruik van het lichaam; is het energieverbruik hoog, bijvoorbeeld door koorts of grote inspanning, dan zijn de gemeten waarden ook hoog. Inspanning verhoogt de hartslag, rust laat de hartslag dalen. Bij iedere samentrekking van de linker hartkamer wordt bloed in de aorta (=lichaamsslagader) gestuwd. Hierdoor worden de wanden van de arteriën (slagaders) telkens even uiteengeduwd. Dit is het beste voelbaar op plaatsen waar arteriën vlak onder de huid lopen, zoals de pols (de polsslagader). Het plaatje hieronder geeft de plaatsen aan waar de hartslag kan worden gevoeld.
Tekening Plaatsen waar hartslag gemeten kan worden
Bij volwassenen en kinderen ouder dan drie jaar wordt de hartslag gewoonlijk aan de pols geteld. Daar is de hartslag het snelst te vinden. Bij zuigelingen en kinderen jonger dan drie jaar is de apex (onderkant) van het hart het duidelijkst. Bij het tellen van de hartslag wordt ook gelet op de: frequentie; regelmaat; kracht. Bij afwijkingen in de polskwaliteiten, wordt de pols gedurende een hele minuut geteld.
Indicaties voor het meten van de hartslag Hartslag wordt gemeten bij bijvoorbeeld: aandoeningen van het hart of hartklachten © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Pols/hartslag: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 53
na verstikking bij flauwte postoperatief bewusteloosheid tijdens of na onderzoek/behandeling
Hartritme In een normale hartfrequentie is het aantal slagen per minuut bij: baby's 120 - 140; kinderen 90 - 110; volwassenen 60 - 100. Een onregelmatige hartslag vertoont een ongelijke tijdsduur tussen opeenvolgende slagen.
De wijze van tellen van de hartslag De hartslag kan worden geteld met behulp van een zandloper (polsteller) of horloge met secondewijzer. Het aantal slagen per minuut wordt vastgesteld. Er zijn polstellers van ¼ en ½ minuut verkrijgbaar. De getelde hartslag moet dan met respectievelijk 4 of 2 worden vermenigvuldigd. Gebruik de duim niet bij het tellen van de hartslag. De duim heeft een eigen sterke hartslag en dat kan verwarring geven met de hartslag van de ander. Bron Observatietechnieken. Skillslab-serie voor verpleegkundige en verzorgende vaardigheden (2003). Bohn Stafleu Van Loghum. Vaardigheden basiszorg. G. Afink, 1997
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Pols/hartslag: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 54
Ademhaling Bij inademing wordt zuurstof uit de buitenlucht opgenomen, dat vervolgens in het bloed terechtkomt, en bij uitademing wordt koolzuur uit het lichaam uitgestoten. Ademhaling vindt plaats in de longen en luchtwegen (neus- en keelholte, strottenhoofd en luchtpijp). De ademhaling wordt geregeld door het ademcentrum in de hersenen. De belangrijkste ademhalingsspieren zijn het diafragma en tussenribspieren. Soms zijn deze spieren verzwakt en kunnen ze niet meer voor voldoende ventilatiezuurstof zorgen.
Indicaties voor controle ademhaling Bij cliënten met afwijkende of te verwachte afwijkingen van de ademhaling. Bijvoorbeeld: aandoeningen van de luchtwegen bij flauwte bewusteloosheid tijdens en na onderzoek/behandeling na vertikking bij hartstilstand.
Controle van de ademhaling. Bij de ademhaling dient te worden gelet op: snelheid; regelmaat; diepte; reuk; geluid. Let, ter herkenning van symptomen van dyspnoe (bemoeilijkte ademhaling), ook op het gelaat van de cliënt: benauwde gelaatsuitdrukking; cyanose (het blauw kleuren van de huid); bewegen van neusvleugels; heftige op en neergaan van de borstkas; bewegen van spieren in de hals. Snelheid van de ademhaling De snelheid van de ademhaling wordt bepaald door het aantal ademhalingen per minuut. De snelheid van de ademhaling varieert met de leeftijd. Het aantal ademhalingen per minuut is bij: volwassenen: 15-17; tieners: 12-20; kinderen 2-12 jaar: 20-30; zuigelingen: 30-50. Per minuut wordt 2-3 keer diep ingeademd. Regelmaat van de ademhaling De regelmaat van de ademhaling wordt bepaald door de duur van de pauzes tussen in- en uitademingen.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Ademhaling: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 55
Diepte van de ademhaling De diepte van de ademhaling wordt bepaald door de hoeveelheid in- en uitgeademde lucht per keer. Geluid van de ademhaling Aan het geluid van de ademhaling kunnen afwijkingen aan de normale onbelemmerende ademhaling worden beluisterd. Bijvoorbeeld: een piepende ademhaling bij benauwdheid, een rochelende ademhaling bij vocht of slijm in de luchtwegen.
Tellen van de ademhaling De ademhalingsfrequentie wordt geteld door te kijken naar het op en neer gaan van de borst van de cliënt. Bij de cliënt kan een borst- of een buikademhaling op de voorgrond staan. Over het algemeen komt een gecombineerde ademhaling voor. Tel elke in- en uitademhaling voor één ademhaling. Begin bij de inademing te tellen. De opgaande beweging is de inademing. Om de beweging duidelijker te zien kan een arm van de cliënt over de borst worden gelegd. De ademhaling kan worden geteld met een zandloper (polsteller) of horloge met secondewijzer. Het aantal slagen per minuut wordt vastgesteld. Tel de ademhaling bij volwassenen en kinderen gedurende 30 seconden en vermenigvuldig de uitkomst met twee. Tel gedurende 1 minuut als de ademhaling afwijkend lijkt.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Ademhaling: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 56
Ademhalingspatronen Onderstaande tabel geeft verschillende (afwijkende) ademhalingspatronen weer. Benaming
Patroon
Mogelijke oorzaken
Eupnoe: normale ademhaling
Apnoe: tijdelijke afwezigheid van de ademhaling; kan periodiek optreden.
Hyperpnoe: diepe en licht versnelde ademhaling
Tachypnoe: versnelde ademhaling
Cheyne-Stokes: snelle en diepe ademhalingen, vervlakkend totdat een pauze (20-60 sec) intreedt. Kussmaul: snelle (>20/min), zeer diepe (op zuchten lijkende), moeizame ademhaling, zonder pauze
mechanische obstructie van de luchtwegen; aandoeningen die het ademcentrum in de hersenen beïnvloeden.
lichamelijke inspanning
koorts longontsteking
verhoogde hersendruk, ernstige hartdecompensatie, nierinsufficientie, meningitis, overdosis medicijnen, zuurstofgebrek in hersenen. nierinsufficiëntie of stofwisselingsstoornissen (m.n. keto-ascidose bij diabetisch coma)
Tabel ademhalingspatronen
Aandachtspunten bij controle van de ademhaling
De ademhaling kan veranderen wanneer de aandacht er op wordt gevestigd. Emoties beïnvloeden de ademhaling. Tel eventueel de ademhaling meteen na het polstellen zonder het de cliënt te zeggen, terwijl de vingers nog aan de pols liggen.
Bron Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. Observatietechnieken. Skillslab-serie voor verpleegkundige en verzorgende vaardigheden (2003). Bohn Stafleu Van Loghum.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Ademhaling: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 57
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Vitale functies bij kinderen De waarden van de vitale functies (ademhaling, hartfrequentie en bloeddruk) verschillen per leeftijd. Om de gevonden waarde te interpreteren, kan onderstaande tabel worden gebruikt. Het gehele verloop van metingen bij het individuele kind is van belang om plotseling afwijkingen te kunnen signaleren. Leeftijd
Ademhalingsfrequentie
Hartfrequentie
Systolische RR (mmHg)
< 1 jaar
30 – 40
110 – 160
70 – 90
1 – 2 jaar
25 – 35
100 – 150
80 – 95
2 – 5 jaar
25 – 30
95 – 140
80 – 100
5 – 12 jaar
20 – 25
80 – 120
90 – 110
≥ 12 jaar
15 – 20
60 – 100
100 – 120
Tabel Normale vitale parameters bij kinderen.
Tellen van de ademhalingsfrequentie Het observeren en tellen van de ademhaling kan bij vooral jonge kinderen lastig zijn. Vaak is het kind angstig en moet het huilen. Het gunstige moment om de ademhaling te tellen is gedurende de slaap. Het spreekt vanzelf dat de ademhaling voor het meten van de lichaamstemperatuur moet gebeuren, omdat veel kinderen huilen bij temperaturen.
Tellen van de hartfrequentie Het tellen van de hartfrequentie bij zuigelingen en peuters is moeilijk uit te voeren aan de pols. Hiervoor zijn drie redenen: De hartslag heeft een nog te kleine output om aan de pols voelbaar te zijn. De pols heeft nog te veel onderhuids vet om de polsslag waar te nemen. Een peuter vindt het vaak niet prettig om vastgehouden te worden. Dit betekent dat de hartfrequentie op een andere locatie gevoeld moet worden, bijvoorbeeld met de vingertoppen op de slaap een hand op de borstkas van het kind. De hartslag kan ook beluisterd worden met behulp van een stethoscoop. Bij oudere kinderen kan de hartfrequentie op identieke wijze (aan de pols) geteld worden als bij volwassenen.
Bij koorts stijgt de hartfrequentie met 10-15 slagen per minuut per graad Celsius.
Meten van de lichaamstemperatuur De lichaamstemperatuur kan bij een kind zeer snel wisselen. Dit hoeft niet altijd te wijzen op koorts. Vooral bij zuigelingen komt ondertemperatuur als reactie op een infectie vaak voor (zie tabel 2). De temperatuur wordt bij voorkeur rectaal gemeten. Wanneer dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij het ontbreken van de anus of bij stollingsstoornissen, moet dit vermeld staan in het dossier. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Vitale functie bij een kind: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 58
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
De thermometer mag tot 2 cm in de anus opgeschoven worden. Let op mogelijke weerstand, dan niet verder schuiven. Rectaal normale waarde ondertemperatuur
36,5 °C – 37,5 °C Lager dan 36°C
verhoging
37,5°C – 37,9 °C
koorts
Hoger dan 38 °C
hoge koorts
40°C – 41°C
Tabel 2: Temperatuurwaarden bij kinderen
Lage temperatuur Bij een temperatuur onder de 36,5°C krijgt de zuigeling een (extra) kruik of deken in het bedje. Een mutsje helpt ook vaak goed bij een lage temperatuur. Controleer na 1 uur of de temperatuur van de zuigeling omhoog is gegaan. Hoge temperatuur Neem bij een temperatuur boven 37,5°C een kruik weg of eventuele andere warmtebronnen (zoals te veel kleding, dekens of hoogstaande verwarming). Temperatuur de zuigeling na 1 uur opnieuw. Als de temperatuur niet is gezakt of als de zuigeling transpireert dient overleg met verloskundige of arts plaats te vinden. Bronnen Huizinga, G., Molenkamp, C., Ridder den, K., Ulijn – ter Wal, R., ’t Veld – Rentier, I., (2004). Basisboek Kinderverpleegkunde. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen. Griendt, van der, E.J., Kamerbeek, A., (2006). Leidraad Kindergeneeskunde. Bohn Stafleu van Loghum.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Vitale functie bij een kind: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 59
Sputum voor onderzoek Sputum wordt als een taaie substantie uit de longen opgehoest en moet dus niet verward worden met speeksel. Sputum is een afscheiding die geproduceerd wordt door de slijmvliezen die de binnenkant van de bronchioli (luchtpijpvertakkingen), de bronchi (luchtpijp) en de trachea bekleden. Het biedt de luchtwegen bescherming tegen infecties. Opgegeven sputum bevat tevens speeksel, afscheidingen uit de neusholte en –bijholten, dode cellen en normale orale bacteriën. Door een kweek te maken van een monster opgevangen sputum kan de aanwezigheid van ziekteverwekkers in de luchtwegen worden aangetoond.
Indicaties voor sputumonderzoek:
Longaandoeningen Tumoren Tbc (Luchtweg)infecties.
De gebruikelijk methode voor het opvangen van sputum is de cliënt te vragen opgehoest sputum in een sputumbakje uit te spuwen. Het ophoesten kan vergemakkelijkt worden door inhalatie van lucht die bevochtigd is met behulp van een stoomapparaat of een ultrasonore vernevelaar of door de thorax te bekloppen door houdingsdrainage. Minder gebruikelijke methoden zijn het uitzuigen van de trachea en bronchoscopie. Vervang een sputumbeker minimaal 1 maal per dag. Sluit de sputumbeker en gooi de gesloten beker weg in de container voorhuishoudelijk afval. Bron WIP Reiniging, desinfectie en sterilisatie in verpleeghuis en woon-zorgcentrum (2004, revisie, 2009) Hamilton, H.K., Rose, M.B., (2001). Verpleegkundige handelingen en procedures. De praktijk van het verplegen. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Sputum voor onderzoek: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 60
Bloeddruk Onder de bloeddruk (tensie) wordt de druk verstaan die het bloed uitoefent op de slagaderwanden. De bloeddruk heeft geen constante waarde, maar een golvend beloop. Het golvende beloop wordt veroorzaakt door het samentrekken van de hartspier. Op het moment dat het hart samentrekt, wordt er veel bloed door de slagaders geperst en wordt de druk op de vaatwanden hoger. Dit is de bovendruk of systolische druk. Vervolgens ontspant het hart zich waardoor de druk op de vaatwanden afneemt. Dit is de onderdruk of diastolische druk. De hoogte van de bloeddruk is afhankelijk van verschillende factoren: de kracht van de hartkamersamentrekkingen; Hoe beter de pomp werkt hoe krachtiger de samentrekking is. de elasticiteit van de slagaderwanden; Bij het ouder worden neemt de elasticiteit af en de bloeddruk wordt wat hoger. de weerstand in de perifere bloedvaten; Bloeddruk is in de grote bloedvaten hoger dan in de kleine bloedvaten. Een vernauwing in de vaten heeft ook invloed op de kleine vaten en verhoogt de druk die nodig is om het bloed erdoor te pompen. het bloedvolume; Een afname van het bloedvolume (zoals bij een bloeding) zal leiden tot een verlaging van de bloeddruk. de viscositeit van het bloed. De bloeddruk wordt gewoonlijk aan de armslagader gemeten. De bloeddruk wordt uitgedrukt in millimeters kwik (mmHg). De bloeddruk is het laagst bij pasgeborenen en stijgt bij het ouder worden. Andere factoren die van invloed zijn op de bloeddruk zijn: hartziekten lichaamsgewicht activiteiten en rust houding stress, spanningen en angst pijn medicijnen lichamelijke conditie
Wanneer is de bloeddruk te hoog/te laag? De bloeddruk van gezonde mensen schommelt. Zo is de bloeddruk ’s ochtends en ’s avonds vaak wat lager dan ’s middags. De bloeddruk stijgt bijvoorbeeld door lichaamsbeweging en praten. Ook stemmingen hebben invloed op de bloeddruk: door emoties zoals angst en boosheid stijgt de bloeddruk. Het kan dus zijn dat een aantal metingen nodig is, op verschillende tijdstippen, voordat kan worden vastgesteld of er sprake is van een hoge bloeddruk. Als er sprake is van een hoge bloeddruk is meestal zowel de onder- als de bovendruk verhoogd. Het komt ook voor dat alleen de bovendruk is verhoogd. De bloeddruk is te hoog als de bovendruk hoger of gelijk is aan 140 mmHg en/of de onderdruk hoger of gelijk is aan 90 mmHg (deze waarden gelden voor volwassenen). De bovendruk is de belangrijkste factor bij de bepaling van het risico op een hart- of vaatziekte. Ook bij de behandeling van een verhoogde bloeddruk is de bovendruk bepalend.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Bloeddruk: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 61
Bloeddrukmeters De klassieke (handmatige) bloeddrukmeter bestaat uit een opblaasbare manchet die verbonden is met een luchtpompje en een manometer die de bloeddruk aangeeft. Bij het gebruik van deze bloeddrukmeter is een stethoscoop nodig. Ook kan een elektronische bloeddrukmeter of een automatische digitale bloeddrukmeter worden gebruikt. Hierbij is geen stethoscoop nodig. Beide soorten meters hebben nadelen. Nadeel van de handmatige meting is, dat de betrouwbaarheid van de meting erg afhankelijk is van de vaardigheid van degene, die meet. Voordeel van een automatische digitale bloeddrukmeter is dat clienten zelf de bloeddruk kunnen meten. Nadeel van de automatische meting is, dat automatische meters niet goed overweg kunnen met een onregelmatige, een hele snelle, of een hele trage hartslag en onnauwkeurig worden bij mensen met erg starre bloedvaten. Bloeddrukmanchet Er bestaan verschillende maten van de bloeddrukmanchet. Voor een cliënt met een armomtrek van maximaal 33 cm is een luchtzak nodig die tenminste 12 x 26 cm. Is. Bij een armomtrek tot 50 cm. één van tenminste 12 x 40 cm. De manchet moet voldoende lang zijn om de bovenarm geheel te omcirkelen. Bij mensen met heel dunne bovenarmen (omtrek kleiner dan 24 cm) is het beter een manchet met een opblaasbaar deel van 12 x 23 cm te gebruiken om te voorkomen dat een te lage bloeddruk wordt gemeten. Voor kinderen zijn er kleinere maten beschikbaar 1 .
Bloeddrukcontrole De bloeddruk wordt altijd aan dezelfde arm gemeten bij een zittende patiënt, nadat deze minimaal 5 minuten heeft gerust. Tijdens de meetprocedure wordt niet gesproken. De eerste keer wordt de bloeddruk aan beide armen gemeten. Bij een verschil van 10 mmHg of meer wordt de volgende keren de bloeddruk gemeten aan de arm waar de hoogste waarde werd gevonden 2 . Voor het vaststellen van de waarde van de bloeddruk wordt per keer steeds tweemaal gemeten, met een tussenpoos van minimaal 15 seconden, steeds aan dezelfde arm. De uiteindelijke bloeddrukwaarde is het gemiddelde van beide metingen
Contra-indicaties Er wordt echter geen bloeddruk gemeten aan: een gewonde of oedemateuze arm; een verlamde arm (bijv bij CVA); een arm waar een infuus inzit; een arm waar een okseltoilet is uitgevoerd. Als de situatie of de klachten van de cliënt daartoe aanleiding geven, wordt de bloeddruk liggend of staand gemeten. De houding wordt dan vermeld bij de gemeten waarde.
1 2 © Vilans 24-08-2012
NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement, juli 2006 NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement, juli 2006 Achtergrondinformatie Bloeddruk: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 62
Tekeningen Bloeddruk meten
De bloeddruk wordt gemeten aan een van de bovenarmen door rond de bovenarm een manchet te doen, die met lucht kan worden opgepompt. Door druk op te bouwen in de manchet wordt de slagader in de bovenarm dichtgedrukt. Op de linker tekening is de slagader volledig dichtgedrukt. Op het moment, dat het hart weer bloed door de slagader kan persen, is er een geruis (de zogenaamde Korotkoff tonen) te horen. Het moment dat dit net gebeurt er dus net tonen te horen zijn, komt overeen met de systolische bloeddruk. Het moment, dat het bloed onbelemmerd door de slagader stroomt en er net geen tonen meer te horen zijn (rechter tekening), komt overeen met de diastolische bloeddruk. Bron NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement, juli 2006
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Bloeddruk: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 63
Orthostatische hypotensie Orthostatische hypotensie betekent letterlijk lage bloeddruk bij staan. Met name bij ouderen komen orthostatische klachten voor. De klachten treden op na opstaan uit een liggende of zittende houding. We spreken van orthostatische hypotensie bij een daling van de systolische bloeddruk (bovendruk) met 20 mmHg, of van de diastolische bloeddruk (onderdruk) met minstens 10 mmHg binnen 3 minuten na het opstaan.
Normale bloeddrukregeling Bij het overeind komen vanuit een liggende naar staande houding verplaatst zich onder invloed van de zwaartekracht bloed naar de buik en de benen. Hierdoor wordt het hart minder goed met bloed gevuld en neemt de hoeveelheid bloed die het hart per minuut in de slagaders pompt af. Gevolg is dat de bloeddruk daalt. Een daling van de bloeddruk wordt direct opgemerkt door de receptoren (ontvanger van prikkels) in de slagaders. Via de zenuwen gaan deze signalen naar het bloeddrukregulatiecentrum in de hersenen. Bij het dalen van de bloeddruk zorgt het regulatiecentrum voor een vernauwing van de bloedvaten en toename van de hartfrequentie. Dit zorgt ervoor dat de bloeddruk weer wordt teruggebracht op het oorspronkelijk niveau.
Bloeddrukregeling bij orthostatische hypotensie Bij cliënten met een orthostatische hypotensie functioneert het bloeddrukregulatiesysteem naar de bloedvaten en het hart niet optimaal. Als deze cliënten gaan staan, vernauwen de bloedvaten zich onvoldoende en neemt de hartslag nauwelijks toe. Het gevolg is dat de bloeddruk bij het overeind komen te laag wordt.
Klachten De bloeddruk kan zo laag worden dat er onvoldoende bloed naar de hersenen gepompt wordt.. Daardoor ontstaan klachten als: wazig zien zwarte vlekken voor de ogen pijn in de nek. licht gevoel in het hoofd De klachten treden op: bij gaan staan na de maaltijd (het bloed gaat met name naar de darmen) bij gebruik van bepaalde medicijnen waardoor meer vocht wordt uitgescheiden (bv plaspillen) na een warm bad (de bloedvaten van de huid staan wijd open) bij lichamelijke inspanning (de bloedvaten van de spieren staan dan wijd open) de klachten verergeren in een warme omgeving en bij te weinig vochtinnamen.
In de NHG standaard wordt aangegeven dat klachten de belangrijkste graadmeter zijn voor orthostatische hypotensie; meer dan de gemeten bloeddrukwaarden. De aanwezigheid van klachten bij het opstaan heeft een relatie met functionele beperkingen, valincidenten en syncope (flauwvallen).
© Vilans 07-01-2013
Achtergrondinformatie Orthostatische hypotensie: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 64
Voorkomen van duizeligheid Door opstaan vanuit bed of stoel treedt een licht gevoel in het hoofd op. Een zeer kortdurend licht gevoel in het hoofd direct na opkomen komt vaak voor bij verder gezonde jonge mensen. Op hogere leeftijd komen orthostatische klachten meer voor omdat de aanpassing van het lichaam aan het overeind komen minder goed verloopt. Ook bepaalde medicijnen kunnen de klachten veroorzaken. Verandering van medicatie kan de klachten soms verminderen. Het is belangrijk rustig overeind te komen. Eerst even op de rand van het bed gaan zitten en eventueel met steun gaan staan om zo vallen te voorkomen. Bij het duizelig worden tijdens het staan kan de cliënt door houdingsverandering of bewegen een bloeddrukverhoging bewerkstelligen en zo de klachten tegengaan. Houdingen waarmee dit effect bereikt kan worden, zijn: staan met gekruiste benen, met het hoofd vooroverbuigen hurken of knielen. Spieractiviteiten die de klachten tegengaan zijn afwisselend op de tenen en plat op de voet gaan staan en passen op de plaats maken. Ook het aanspannen van de buikspieren pompt het bloed terug naar het hart.
Bloeddrukmeten om orthostatische hypotensie vast te stellen Hoewel de NHG standaard aangeeft dat het niet nodig is om bij orthostatische klachten de bloeddruk te meten om het beleid te bepalen, wordt dit wel vaak als een onderbouwing van de diagnose gebruikt. Hanteer hierbij de volgende procedure:
© Vilans 07-01-2013
Laat de cliënt minimaal 5 – 10 minuten op de rug op bed liggen voorafgaand aan de bloeddrukmeting. Vraag aan de cliënt of deze de volgende klachten heeft: – lichtheid in het hoofd – draaierigheid – zwakte – waarnemingsverschijnselen (zwarte vlekken, sterretjes zien, wazig zien) – slaperigheid – vermoeidheid – niet lekker voelen – misselijkheid – hoofdpijn – pijn op de borst Meet de bloeddruk handmatig en neem de hartslag op (aan bijvoorbeeld de pols gemeten) bij de cliënt in liggende houding. Vraag de cliënt om te gaan staan, eventueel met assistentie. Verwijder de manchet van de bloeddrukmeter niet. Vraag de cliënt de arm op harthoogte te houden, of ondersteun hierin. Meet de eerste staande bloeddruk en hartslag (aan bijvoorbeeld de pols gemeten) op exact 1 minuut na het gaan staan. Vraag aan de cliënt of deze de volgende klachten heeft: Achtergrondinformatie Orthostatische hypotensie: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 65
– lichtheid in het hoofd – draaierigheid – zwakte – waarnemingsverschijnselen (zwarte vlekken, sterretjes zien, wazig zien) – slaperigheid – vermoeidheid – niet lekker voelen – misselijkheid – hoofdpijn – pijn op de borst en gevoel om te vallen
Observeer de cliënt op bewustzijnsveranderingen, gelaatskleur, transpiratie, vallen, beven/trillen, rusteloosheid. Herhaal de bloeddrukmeting en het opnemen van de hartslag (aan bijv. pols) exact 3 minuten na het gaan staan. Noteer de gemeten bloeddrukwaarden, hartslag/pols, liggend en staand gemeten, arm waaraan het gemeten is, klachten en observaties in de status.
Bron NHG. NHG standaard duizeligheid M 75. www.artsennet.nl (externe link, gezien januari 2013) AMC. Orthostatische hypotensie. 2011. www.amc.nl (externe link, gezien januari 2013) Protocol Zorgpalet
© Vilans 07-01-2013
Achtergrondinformatie Orthostatische hypotensie: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 66
Lengte en gewicht De verhouding tussen lengte en gewicht is een indicatie voor de voedingstoestand. Ook is de verhouding vaak van belang bij het bepalen van de dosering van medicijnen.
Lengte De lengte wordt vastgesteld met behulp van een meetlat aan de muur, of aan de hand van een maatverdeling op de muur.
Gewicht Het gewicht kan een aanwijzing zijn voor het al dan niet vasthouden van vocht. Dit is vooral relevant bij cliënten die diuretica gebruiken. Gewichtscontrole geeft tevens aan of iemand gewicht verliest of juist aankomt, al dan niet gewenst. Het gewicht kan variëren over de dag. Wegen gebeurt dan ook het liefst op hetzelfde tijdstip en onder dezelfde condities, met of zonder kleren. Weegschalen Voor het wegen zijn diverse weegschalen beschikbaar: opstapweegschaal; opstapweegschaal met schuifgewichten; weegstoel; weegschaal voor platliggende cliënten. Weegschalen zijn zowel in digitale als niet-digitale uitvoering verkrijgbaar.
Gezond gewicht Een gezond gewicht is een gewicht dat het risico op bepaalde ziekten niet verhoogt. Om een gezond gewicht te handhaven en overgewicht te voorkomen, is het belangrijk: niet te veel te eten en gevarieerd te eten; elke dag voldoende te bewegen; regelmatig het gewicht te controleren en minder te eten en meer te bewegen zodra het gewicht stijgt 1 . Om te beoordelen of er sprake is van een gezond gewicht, gebruikt men de indeling volgens de criteria van de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO). Deze indeling is gebaseerd op de Body Mass Index (BMI), ook wel Quetelet Index (QI) genoemd, een index voor het gewicht in verhouding tot lichaamslengte. De BMI geeft een schatting van het gezondheidsrisico van het lichaamsgewicht. Een alternatief voor de BMI is het hanteren van de buikomvang (middelomtrek) voor het vaststellen van gezondheidsrisico's. Body Mass Index (BMI) De BMI is te berekenen als gewicht (in kilo’s) gedeeld door de lengte (in meters) in het kwadraat. Bijvoorbeeld een persoon met een gewicht van 65 kg en een lengte van 1,60 m heeft een BMI van 65/(1,60 x1,60)= 25,4 kg/m2. 1 © Vilans 24-08-2012
www.voedingscentrum.nl (externe link) keuzemenu gewicht, dieet Achtergrondinformatie Lengte en gewicht: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 67
De kans op een aan overgewicht gerelateerde ziekte neemt toe met het stijgen van de BMI (zie tabel). BMI (kg/m2) <18,5 18,5-24,9 25-29,9 30 en hoger
Classificatie ondergewicht normaal gewicht overgewicht obesitas
Tabel: classificatie op basis waarden BMI
Deze indeling geldt voor volwassenen van 18 tot ongeveer 70 jaar. Voor kinderen en pubers gelden andere grenswaarden 1 . Bij ouderen (70 jaar en ouder) moet, vanwege verandering van lengte en lichaamssamenstelling, de BMI met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Bij deze leeftijdsgroep verandert de vetverdeling over het lichaam: de hoeveelheid onderhuids vet op de ledematen neemt af en de hoeveelheid vet in de buik neemt toe 2 . Buikomvang Bij personen die dezelfde Body Mass Index (BMI) hebben, kan de hoeveelheid vet in de buikholte aanzienlijk verschillen, en daarmee het risico voor de gezondheid. De buikomvang (middelomtrek) is een maat voor de hoeveelheid vet in de buikholte. Veranderingen in de buikomvang geven veranderingen weer in het risico van het gewicht voor de gezondheid. Veel vet in de buikholte is een belangrijke risicofactor voor diabetes type II en hart- en vaatziekten. De buikomvang wordt gemeten op het smalste deel van het middel tussen de onderste rib en de bovenkant van het heupbeen. Bij een buikomvang bij mannen kleiner dan 79 cm is sprake van ondergewicht. Bij vrouwen is dat het geval bij een buikomvang kleiner dan 68 cm. Bij een buikomvang bij mannen van 102 cm en hoger en bij vrouwen van 88 cm en hoger is sprake van overgewicht. Deze indeling geldt voor volwassenen van 18 tot ongeveer 60 jaar. Vetophoping in de buik ("appelvorm) brengt over het algemeen meer gezondheidsrisico's met zich mee dan wanneer het vet met name op de heup en dijen zit ("peervorm").
Overgewicht In Nederland heeft ruim vijfenvijftig procent van de mannen en vijftig procent van de vrouwen overgewicht. Iemand heeft overgewicht wanneer zijn of haar lichaamsgewicht risico’s oplevert voor de gezondheid. Overgewicht vergroot de kans op onder meer diabetes, hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Bij overgewicht is het belangrijk in elk geval niet méér aan te komen. Afvallen kan het beste door een gezond eetpatroon met weinig calorieën, in combinatie met voldoende beweging.
Ondergewicht Van ondergewicht is sprake als iemand minder weegt dan goed is voor zijn gezondheid. Voor gezonde mensen met ondergewicht is het vaak niet eenvoudig aan te komen. Het beste is het eetpatroon structureel aan te passen. Vooral belangrijk is om genoeg te eten. Bijvoorbeeld door vaker iets te eten: ook tussen de maaltijden door. Ondergewicht of ongewenst afvallen kan worden veroorzaakt door gebrek aan eetlust vanwege een (ernstige) ziekte. Dit komt relatief vaak voor bij bejaarden in zorginstellingen en bij patiënten in het ziekenhuis. Maar er zijn ook mensen die gezond zijn en gezond leven en toch erg mager zijn. Soms speelt de leefstijl een rol, bijvoorbeeld wanneer mensen geen tijd nemen 1 2
© Vilans 24-08-2012
Website voedingscentrum. www.voedingscentrum.nl (externe link), keuzemenu gewicht, dieet RIVM. Factsheet overgewicht, prevalentie en trend, september 2003. (www.rivm.nl , externe link). Achtergrondinformatie Lengte en gewicht: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 68
om rustig te ontbijten, te lunchen of een warme maaltijd te nuttigen. Een andere reden kan zijn dat iemand door depressiviteit geen fut heeft om boodschappen te doen en te koken en geen trek heeft. Risico’s en diagnose Een te laag gewicht kan risico’s voor de gezondheid met zich meebrengen. De conditie kan achteruit gaan en iemand kan zich sneller lusteloos en moe voelen. Ook neemt waarschijnlijk de kans op botbreuken toe. Een BMI van 18,5 of minder is een ernstige risicofactor voor osteoporose (botontkalking). Voldoende en vaak eten Ook voor te magere mensen is gezond eten belangrijk, zodat ze de voedingsstoffen binnenkrijgen die het lichaam nodig heeft, waaronder eiwit, vitamines en mineralen. Net als voor anderen is voor hen eten met veel verzadigd vet ongezond met het oog op hart- en vaatziekten. Een ‘slagroomkuur’ is dus af te raden! Voor te magere mensen geldt het advies ten minste de hoeveelheden basisvoeding aan te houden. Om het gewicht te verhogen, is het verder nodig vaker wat tussen de maaltijden door te eten. Verder doen zij er goed aan regelmaat aan te brengen in het eetpatroon en de tijd te nemen om rustig te eten. Bronnen Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. RIVM. Factsheet overgewicht, prevalentie en trend, september 2003. Voedingscentrum: www.voedingscentrum.nl (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Lengte en gewicht: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 69
ECG (elektrocardiogram) Een Elektro Cardio Gram (ECG), ook hartfilm genoemd, is een grafische weergave van de elektrische activiteit in de hartspier. Een ECG is een momentopname, de elektrische prikkel die de spiercellen van de hartspier laat samentrekken wordt geregistreerd. De meeste hartafwijkingen hebben gevolgen voor de elektrische activiteit in de hartspier, dit is te zien op het ECG.
Indicaties ECG Een ECG wordt gebruikt om een eerste aanwijzing te krijgen over wat er aan de hand is met het hart. Naast het ECG zijn er meestal aanvullende onderzoeken nodig om de diagnose te bevestigen. Het ECG geeft informatie over: hartritmestoornissen; geleidingsstoornissen; hartinfarct; slechte doorbloeding van de hartspier (angina pectoris).
ECG maken Een ECG maken gaat snel, gemakkelijk en is pijnloos. De cliënt ligt op de rug. De elektroden, die de elektrische activiteit in de hartspier te meten, worden op de huid aangebracht. Een uitgebreid ECG heeft 12 afleidingen, hiervoor worden 10 elektroden aangebracht: twee op de armen, twee op de benen zes op de borst. Er worden meerdere elektroden gebruikt om de elektrische activiteit vanuit verschillende invalshoeken te meten, dit geeft een volledig en ruimtelijk beeld. Wanneer het hartritme gemeten wordt in een ziekenhuisbed, zijn drie of vier elektroden genoeg. De meetpunten hebben vaste namen: AVR (rechterarm), AVL (linkerarm), AVF (linkerbeen) neutraal (rechterbeen), V1 t/m V6 zijn de meetpunten op de borst. Per meetpunt worden vaak vaste kleuren voor de elektrode gebruikt. Echter, de kleuren van elektroden kunnen per ECG-apparaat verschillen!
De elektroden moeten goed contact maken met de huid, zodat er zo min mogelijk elektrische stoorsignalen worden opgevangen. Verwijder zo nodig haren. Laat de cliënt stil liggen en niet praten. Zorg ervoor dat de draden tussen de elektroden en het ECG-apparaat niet onder spanning staan. Voor het maken van het ECG is het mogelijk om cliëntgegevens in te voeren. Veel ECG-apparaten hebben een toetsenbord, de modernere ECG-apparaten hebben een touchscreen. Een ECG-apparaat print de grafiek van de hartslag op ruitjespapier.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Elektrocadiogram (ECG): 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 70
ECG lezen
Tekening: Fasen hartslag op ECG
Op het ECG worden de fasen van de hartslag weergegeven: de elektrische activiteit die zorgt voor samentrekking van de hartboezems (P-top); de vertraging van de elektrische prikkel in de AV-knoop (atrioventriculaire knoop) tussen de hartboezems en de hartkamers (PR-segment); de samentrekking van de hartkamers (QRS-complex). Een ECG geeft veel informatie, maar is niet gemakkelijk te lezen. Kleine afwijkingen van een paar millimeter kunnen heel belangrijk zijn, opvallende afwijkingen soms niet. Het vereist een geoefend oog om de informatie goed in te schatten. Er zijn richtlijnen (Minnesota-criteria) over welke afwijking in het ECG op een bepaalde aandoening wijst. De interpretatie wordt altijd door een arts gedaan.
ECG-toepassingen Een ECG waarbij de cliënt stil ligt, wordt een ECG in rust genoemd. Naast een ECG in rust zijn er andere toepassingen om de elektrische activiteit van de hartspier te meten: ECG tijdens inspanning (op de fiets of loopband): cardiologische afwijkingen worden zichtbaar gemaakt door het hart extra te belasten. Holteronderzoek: een uitgebreid ECG dat 24 uur en soms zelfs 48 uur duurt. Cliënten krijgen hiervoor een draagbaar kastje dat ze bij zich kunnen dragen en houden zelf een dagboek bij. Afwijkingen kunnen in verband worden gebracht met activiteiten en klachten in die periode.
ECG-materiaal ECG-apparaten zijn er in verschillende groottes, met verschillende functies en van verschillende fabrikanten. De meeste ECG-apparaten hebben een oplaadbare accu. Elektroden kunnen worden bevestigd met disposable elektrodeplakkers. Bij herbruikbare elektroden wordt geleidingsgel of -spray gebruikt. Herbruikbare elektroden zijn bruikbaar wanneer de cliënt erg behaard is. ECG’s kunnen worden opgeslagen en digitaal, via een gsm-verbinding of draadloos naar een server worden verstuurd. Het ECG-apparaat print de grafiek van de hartslag op ruitjespapier met hokjes van 1 mm bij 1 mm.
Reiniging van het ECG-apparaat
© Vilans 24-08-2012
Let op: Ontkoppel de elektroden kabel(s) eerst van het ECG-apparaat! Bij gebruik van elektroden waarbij elektrodengel nodig is, reinig de kabels en de nondisposable elektroden na elk gebruik. Achtergrondinformatie Elektrocadiogram (ECG): 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 71
Reinig de herbruikbare elektroden met een zachte doek die is bevochtigd met een aanbevolen desinfecteer- of reinigingsmiddel. Kabels reinigen: voor het reinigen van kabels, stekkers en netsnoeren dient een lauw sopje of een neutraal reinigingsmiddel te worden gebruikt.
Bron Hartwijzer: www.hartwijzer.nl V&VN 2009. Standaardhandeling: ECG, maken van een 12-afleidingen elektrocardiogram
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Elektrocadiogram (ECG): 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 72
Reanimatie volwassene Als een cliënt buiten bewustzijn is, dan is het van belang adequaat te reageren. 1 Onderzoek of de cliënt echt bewusteloos is. 2 Controleer ademhaling. 3 Start reanimatie.
Het kan voorkomen dat de cliënt in de eerste paar minuten na het ontstaan van de circulatiestilstand amper ademhaalt of af en toe een trage, happende adembeweging maakt: dit is de zogenaamde ‘agonale ademhaling’. Dit is geen normale ademhaling. Handel bij twijfel zoals bij een niet-normale ademhaling.
De borstcompressies Meestal kunnen hulpverleners de juiste plek op de borstkas goed vinden zonder de kleding te verwijderen. Dit levert aanzienlijke tijdwinst op. Ontbloot de borstkas alleen bij sterke twijfel over de correcte plaatsing van de handen. Maak een dikke jas altijd open. Borstcompressies dienen ten minste 5 cm diep te zijn en er moet een frequentie aangehouden worden van ten minste 100/minuut. Borstcompressies moeten zo kort mogelijk worden onderbroken. Onderzoek heeft uitgewezen dat borstcompressies vaak onnodig lang worden onderbroken met een ongunstiger gevolg voor de uitkomst van de reanimatie. De onderbreking van borstcompressies is minimaal door: een snelle beoordeling van de ademhaling (maximaal 10 seconden); de twee beademingen in maximaal 5 seconden te geven; met borstcompressies door te gaan tijdens het bevestigen van de AED-elektroden; de gesproken/visuele opdrachten van de AED direct uit te voeren.
Stabiele zijligging De cliënt moet stabiel op de zij liggen, zonder druk op de borst die de ademhaling kan belemmeren. De Europese Reanimatieraad vermeldt dat er diverse variaties van de stabiele zijligging zijn, elk met eigen voordelen. De Belgische en de Nederlandse Reanimatie Raden vragen onder meer extra aandacht voor de plaatsing van de elleboog van de bovenliggende arm. Deze moet de grond raken. Volgorde van handelen bij de stabiele zijligging. 1 Kniel naast de cliënt en zorg ervoor dat de benen gestrekt zijn. 2 Leg de dichtstbijzijnde arm van de cliënt in een rechte hoek met het lichaam. 3 Buig de andere arm over de borst en leg deze met de handrug tegen de wang van de cliënt. Houd deze hand vast. 4 Buig met de andere hand de knie van het verst liggende been, terwijl de voet op de grond blijft. 5 Trek dit gebogen been naar u toe, terwijl u de hand van de cliënt tegen zijn wang houdt. De heup en de knie van het bovenste been moeten in een rechte hoek liggen. 6 Zorg dat de elleboog de grond raakt. 7 Kantel het hoofd wat naar achteren om er zeker van te zijn dat de luchtweg vrij is. 8 Zo nodig kan de hand onder de wang van de cliënt helpen het hoofd achterover te houden. 9 Controleer of de ademhaling normaal gebleven is. © Vilans 06-03-2013
Achtergrondinformatie Reanimeren: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 73
Tekening: stabiele zijligging
De AED AED = Automatische Externe Defibrillator, een apparaat dat elektrische stroomschokken geeft bij een hartstilstand. De AED is herkenbaar aan het officiële logo, dat is ontwikkeld volgens Europese normen. Het logo of beeldmerk staat symbool voor de functie van de defibrillator.
Tekening: logo AED
Het gebruik van de AED is een integraal onderdeel van de basale reanimatie door leekhulpverleners. De toepassing van de AED is veilig bij gebruik door de leekhulpverlener. De AED heeft de uitkomst van een reanimatie aanzienlijk verbeterd en de kans op overleving verhoogd. De gesproken/visuele opdrachten dienen te voldoen aan de Richtlijnen Reanimatie die van toepassing zijn in Nederland. Een voorbeeld is dat men na het toedienen van een schok direct de borstcompressies hervat. Een AED kan zonder bezwaar en op de gebruikelijke wijze worden gebruikt in een vochtige omgeving, zoals in de badkamer. Bij een cliënt die nat is (bijvoorbeeld van de douche) moet de borstkas eerst afgedroogd worden om de elektroden goed te kunnen bevestigen. Bron www.reanimatieraad.nl/Basale_reanimatie_van_volwassenen (externe link), augustus 2012.
© Vilans 06-03-2013
Achtergrondinformatie Reanimeren: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 74
TENS-behandeling TENS is de afkorting van Transcutane Elektrische NeuroStimulatie 1 . Zwakke elektrische stroompjes beïnvloeden de zenuwen door de huid heen. De werking van TENS is drieledig: het verstoort de zenuwgeleiding, het stimuleert de afgifte van pijnstillende stoffen door het lichaam, het heeft een spierontspannende werking. De mate van pijnverlichting tijdens de behandeling en het aantal uren van pijnverlichting is voor iedereen verschillend. Om een indruk te krijgen hoe de cliënt gedurende de dag pijn ervaart wordt de behandeling vaak vergezeld van het bijhouden van een pijnscore (bijvoorbeeld een VAS-score = Visuele Analoge schaal). TENS kan pijn verminderen. Het neemt de oorzaak van de pijn niet weg.
Wat is een TENS-apparaat De elektrische stroomstootjes worden opgewekt door een TENS-apparaat en aan de huid afgegeven via twee kabels en elektroden (ook 4 elektroden of meer zijn mogelijk). De elektroden worden op de huid geplakt. Het TENS-apparaat is draagbaar en werkt op batterijen. De frequentie en de intensiteit van de puls (stroomstootjes) zijn in te stellen.
Indicaties:
Chronische pijn Acute pijn.
Hoe wordt een TENS-behandeling gegeven Met de cliënt worden de meest geschikte plaatsen voor het plakken van de (zelfklevende) elektroden vastgesteld. Het kan rond de plaats zijn waar de meeste pijn wordt ervaren, maar het is ook mogelijk om de elektroden te plaatsen op de rug of in de nek. De elektroden worden op de rug of in de nek geplaatst op de grote zenuw die de pijn doorgeeft aan het ruggenmerg, aan beide zijden van de wervelkolom, op gelijke hoogte. NB. De elektroden mogen absoluut niet op de halsslagaders geplaatst worden. Niet iedereen reageert op een zelfde manier op TENS. Daarom wordt altijd een proefperiode afgesproken. In deze periode wordt nagegaan wat het effect is en hoe het apparaat ingesteld moet worden. Het TENS-apparaat staat uit bij het opbrengen én bij het verwijderen van de elektroden. Hiermee wordt een onaangename prikkeling tijdens opbrengen en verwijderen voorkomen. De huid waarop de elektroden geplakt wordt, moet gaaf zijn: geen wondjes, oneffendheden of eczeem. De huid mag ook niet vet zijn; tijdens de behandeling mag de huid niet ingesmeerd worden met een crème of lotion. Bij veel haargroei wordt de huid onder de elektroden eerst weggeknipt (nb scheren kan de huid irriteren). 1
© Vilans 24-08-2012
TENS (blokkeren van pijn) niet verwarren met EMS (= Electro Musculaire Stimulatie / Spierstimulatie) Achtergrondinformatie Tens: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 75
De TENS-behandeling kan drie tot vier maal per dag worden toegepast. Afhankelijk van de soort behandeling duurt de behandeling minimaal 20 tot maximaal 60 minuten. De cliënt kan de behandeling zittend of in bed ondergaan, maar kan ook rustig bezig zijn. Na de behandeling kunnen de elektroden blijven zitten, maar ze moeten minimaal eens per dag van de huid worden verwijderd. Afgeraden wordt om de TENS-behandeling ’s nachts uit te voeren. Draag de elektroden niet tijdens het baden, douchen of zwemmen. Complicaties Er kan huidirritatie ontstaan door: het gebruik van bepaalde typen elektroden, te veel transpiratie, te hard trekken aan de elektroden tijdens het verwijderen, langdurig gebruik van de elektroden op dezelfde plaats.
Onderhoud van de elektroden, de kabels en het TENS-apparaat Elektroden Bevochtig de plakzijde van de elektroden na het verwijderen en bewaar ze op het plastic kaartje. De elektroden kunnen twee à drie weken gebruikt worden. Wanneer de elektroden niet goed meer op de huid plakken, kan de plakoppervlakte voor het aanbrengen iets vochtig gemaakt worden of met wat vloeibare zeep gereinigd worden. De elektroden moeten worden vervangen als: ze niet meer goed plakken, de randjes van de elektroden gaan krullen, ze korrelig worden. Kabels Verwijder de kabels niet onnodig uit het TENS-apparaat. Houd de kabel altijd bij de stekker vast bij het verwijderen uit de elektroden en uit het TENS-apparaat. TENS-apparaat Neem de het TENS-apparaat af met een vochtige doek en bewaar het apparaat na elk gebruik in het etui/koffertje. Bron Universitair Pijn Centrum Maastricht. www.pijn.com. (externe link, geraadpleegd: 30-05-2011) AMC. Pijnbestrijding. www.amc.uva.nl (externe link, geraadpleegd: 30-05-2011)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Tens: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 76
Oogbadje Voor het spoelen van de ogen kan een oogbadje worden gebruikt. Hiermee kan vuil worden uitgespoeld of voor vermoeide en geïrriteerde ogen een spoeling worden gegeven, waardoor ze tot rust komen. Een oogbadje kan van plastic of glas zijn gemaakt. Voor het gebruik moet het oogbadje eerst worden uitgekookt en eventueel aanwezige make-up bij de cliënt moet van de ogen worden verwijderd. Na gebruik van een oogdouche wordt het badje ondergedompeld in gekookt water en vervolgens ondersteboven gedroogd. Het oogbadje mag voor de helft worden gevuld met vers gekookt water of met een speciale oogwassing of oogdouche. De cliënt houdt bij het gebruik van het oogbadje het hoofd een beetje naar voren gebogen en het badje wordt tegen het oog geplaatst. NB. Boorzuur is een bekend middel dat vroeger werd gebruikt als oogdouche. Dit mag niet meer worden gebruikt. Het is gevaarlijk en de werking ervan is twijfelachtig.
Foto van oogbadjes
Bron Website Kring apotheek (bekeken juni 2012)
© Vilans 24-08-2012
Materiaalbeschrijving Oogbadje: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 77
Oorspoelsysteem Een oorspoelsysteem (voorbeeld: Propulse NG elektronisch oorspoelsysteem) maakt het verwijderen van oorsmeer en vreemde stoffen uit de gehoorgang mogelijk. Het verwijdert afscheiding, keratine of vuil uit de externe gehoorgang door spoelen met warm water. Via een spoeltip wordt het water in de oor gebracht.
Contra-indicaties voor het uitspuiten van het oor
Wanneer zich eerder bij het uitspuiten complicaties hebben voorgedaan. Cliënt heeft de afgelopen zes weken middenoorontstekening gehad. Cliënt is aan een oor geopereerd (met uitzondering van buisjes die minimaal 18 maanden geleden uit het oor zijn verwijderd en door KNO-arts de indicatie is gesteld). Cliënt heeft één of twee geperforeerde oren of als er het afgelopen jaar slijm uit één of twee oren is afgescheiden. Cliënt een hazenlip heeft (al dan niet hersteld). Bij de aanwezigheid van acute oorontsteking, een waterzuchtige gehoorgang in combinatie met pijn en een ontstoken oorschelp.
Reinigen Gebruik een spoeltip per behandeling en gooi de tip na gebruik als besmet afval weg. Het oorspoelsysteem mag alleen met een vochtige doek worden afgenomen. Zie voor meer informatie de gebruiksaanwijzing: Propulse
© Vilans 12-05-2013
Materiaalbeschrijving Oorspoelsysteem: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 78
Thermometer Voor het opnemen van de lichaamstemperatuur wordt de digitale thermometer het meest gebruikt. Kwikthermometers zijn sinds enig tijd niet meer verkrijgbaar, in verband met een Europese richtlijn die ingesteld is om meetapparatuur met kwik terug te brengen vanwege de schadelijke effecten van kwik. Ieder merk thermometer heeft een eigen gebruiksaanwijzing. Belangrijk is de thermometer voor en na de meting altijd op de nulstand te zetten. Een van de digitale thermometers is de oorthermometer.
Temperatuur meten via het oor Onderzoek heeft aangetoond dat het oor een goede plaats is om de temperatuur te meten. De in het oor opgenomen temperatuur geeft namelijk de interne temperatuur van het lichaam weer. De lichaamstemperatuur wordt geregeld door de hypothalamus. De hypothalamus heeft dezelfde bloedvoorziening als het trommelvlies. Hierdoor worden veranderingen in de interne lichaamstemperatuur eerder gemeten bij het trommelvlies dan op andere plaatsen, zoals in het rectum, de mond of onder de arm. Wat is een digitale oorthermometer Een digitale oorthermometer is een elektronisch instrument en bestaat uit een ‘lens’ en een afleesvenster. De lens wordt in het oor geplaatst. De lens is het meest gevoelige en kwetsbare element en wordt beschermd door een lenskapje. Het beschermkapje is disposable. Werkwijze Plaats voor de meting een schoon beschermkapje op de lens. Met een vuile of beschadigde lens is geen correcte meting mogelijk. Verwijder na de meting het beschermkapje en reinig de thermometer met alcohol 70%¹. De thermometer dient jaarlijks te worden gecontroleerd en in geval van afwijkingen en defecten. Verschillende merken Oorthermometers zijn in verschillende merken verkrijgbaar, zoals Braun, Genius, Sure Temp. Ieder merk oorthermometer heeft een eigen gebruiksaanwijzing.
Foto’s van de Genius oorthermometer (links) en de Braun oorthermometer (rechts)
© Vilans 24-08-2012
Materiaalbeschrijving Thermometer: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 79
Bronnen Werkgroep Infectiepreventie. Verpleeghuis-, woon- en zorgcentra. Module Reiniging, desinfectie en sterilisatie in verpleeghuis en woonzorgcentrum. Maart 2004, Revisie Maart 2009 (www.wip.nl, externe link). Gebruiksaanwijzing Braun Pro 4000. website Braun (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Materiaalbeschrijving Thermometer: 2 (van 2)