onbewaakte kopie
Protocollenboek Voorbehouden en Risicovolle en Overige handelingen Hoofdstuk Lichaamsverzorging en observatie
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 1
Inhoudsopgave Zuigelingen ........................................................................................................................................................ 1 Wassen.............................................................................................................................................................. 2 Veiligheidsaspecten bij wassen en baden......................................................................................................... 6 Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking ........................................................................................... 7 Baden van een zuigeling ................................................................................................................................. 11 Haarverzorging, hoofddoek en scheren .......................................................................................................... 13 Hoofdluis.......................................................................................................................................................... 15 Basis mondverzorging ..................................................................................................................................... 17 Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging ................................................................................................. 22 Verzorging beschadigd mondslijmvlies ........................................................................................................... 24 Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie ............................................................................... 27 Nagelverzorging............................................................................................................................................... 32 Verzorgen ontstoken traanbuis bij zuigeling.................................................................................................... 33 Oogprothesen .................................................................................................................................................. 35 Oorsmeer......................................................................................................................................................... 37 Uitscheiding ..................................................................................................................................................... 39 Urineopvang voor onderzoek .......................................................................................................................... 43 Feces voor onderzoek ..................................................................................................................................... 46 Verzorging van een overledene....................................................................................................................... 47 Temperatuur .................................................................................................................................................... 48 Temperaturen van een zuigeling ..................................................................................................................... 50 Pols/hartslag .................................................................................................................................................... 52 Ademhaling...................................................................................................................................................... 54 Sputum voor onderzoek................................................................................................................................... 57 Bloeddruk......................................................................................................................................................... 58 Orthostatische hypotensie ............................................................................................................................... 61 Lengte en gewicht............................................................................................................................................ 64 Lengte en gewicht van pasgeborene en zuigeling .......................................................................................... 67 Reanimeren ..................................................................................................................................................... 69 Urine en ontlasting van een zuigeling.............................................................................................................. 71 Veilig slapen van de zuigeling ......................................................................................................................... 73 Thermometer ................................................................................................................................................... 74 Kruik................................................................................................................................................................. 75 Incontinentiemateriaal...................................................................................................................................... 77
© Vilans 25-08-2014
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 1
Inleiding zuigelingenzorg Een zuigeling is een kind van 0 tot 1 jaar. In deze module wordt ingegaan op de verzorging van een zuigeling. Vlak na de geboorte vraagt de zorg aan een zuigeling specifieke aandacht. Voor deze periode zijn een paar speciale protocollen ontwikkeld. We spreken dan niet van een zuigeling maar van een pasgeborene. Een pasgeborene is dus een zuigeling van 0 tot 10 dagen. De verzorging van pasgeborenen en zuigelingen is in veel gevallen dezelfde. Er zijn soms aandachtspunten of onderdelen van een handeling die bij een bij pasgeborene anders zijn dan bij een zuigeling. Alleen in die situaties wordt de pasgeborene specifiek genoemd. Wanneer er geen onderscheid is spreken we van zuigeling.
Kraamperiode De kraamperiode noemen we de periode na de bevalling. Deze periode wordt ook wel het kraambed genoemd. De pas bevallen moeder heeft deze dagen nodig om te herstellen van de bevalling en te wennen, samen met haar partner, aan hun kind, en de verzorging die daarvoor nodig is. Als zorgverlenerheb je in deze periode een belangrijke rol. Je observeert en verzorgt de moeder en haar pasgeboren kind en geeft instructie en voorlichting over een gezond herstel van de moeder en de zorg voor het kind. Bij dit alles werk je volgens het kraamzorgplan of zorgleefplan.
© Vilans 24-05-2013
Inleiding Zuigelingen: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 2
Wassen en verzorgend wassen Het wassen van de client vindt plaats op bed, bij de wastafel, onder de douche of in bad. Dat hangt af van zijn of haar conditie en voorkeur. Ondanks dat wassen een alledaagse handeling is, is er een flink aantal aandachtpunten om rekening mee te houden. In dit onderdeel wordt ook aandacht besteed aan verzorgend wassen.
Hygiene
Handhygiëne is van groot belang om overdracht van micro-organismen te voorkomen. Was voor en na het wassen je handen. Het dragen van handschoenen of beschermende kleding tijdens het wassen is niet nodig. Wanneer kans bestaat op contact met excreta (urine, ontlasting, bloed, transpiratie, wondvocht), wordt het dragen van handschoenen en beschermende kleding aangeraden. Ook in geval van kloofjes of wondjes op de handen van de zorgverlener wordt het dragen van handschoenen aangeraden. Leg de cliënt de reden van het dragen van handschoenen en beschermende kleding uit, omdat de cliënt het als beledigend kan ervaren. Draag altijd beschermende kleding tijdens het wassen bij cliënten die chemotherapie krijgt (= toediening van cytostatica) en bij cliënten die met MRSA besmet zijn of een besmettelijke ziekte hebben (bijv. NORO virus), Volg altijd de geldende voorschriften van de instelling. Gebruik bij iedere wasbeurt een schoon washandje en droge handdoek. Vervang vuil geworden washandjes en handdoeken. Was de client van boven naar onderen. Dit voorkomt dat micro-organismen uit de anaalstreek over heel het lichaam worden verspreid. Was bij mannen eerst de geslachtsdelen, en trek daarbij de voorhuid terug. Was daarna de anaalstreek. Was bij vrouwen van boven (buikzijde) naar achteren (anaalstreek). Geef bij bevuiling door urine of feces een extra onder-wasbeurt. Doe de gebruikte washand en handdoek daarna meteen in de was.
Wensen en comfort client
Houd rekening met de behoeften en mogelijkheden van de cliënt. Laat indien mogelijk de client (delen van) de wasbeurt zelf doen. Hulp bij het wassen kan gevoelens van schaamte oproepen, zowel bij de client als bij de zorgverlener. Bespreek deze gevoelens met de client . Zorg voor een warme omgeving tijdens het wassen, voorkom dat de client afkoelt. Gebruik water op de temperatuur die de client wenst, controleer de temperatuur altijd zelf. Pas tempo en werkvolgorde aan bij ernstige benauwdheid, pijn,vermoeidheid of onrust. Was met krachtige, strijkende bewegingen, dit stimuleert de bloedsomloop. Wees voorzichtig bij clienten met een gevoelige huid, wonden of pijn. Zeepresten en het gebruik van te veel zeep leidt tot uitdroging van de huid, die daardoor gemakkelijk beschadigd raakt. Spoel de huid goed schoon na het wassen met zeep. Controleer de huid van de cliënt regelmatig op huidbeschadiging en irritaties. Droog de huid altijd goed om smetten en beschadiging te voorkomen. Een beschadigde huid verhoogt de kans op infecties. NB. Let op goed drogen van huidplooien: lies, billen, onder de borsten, oksels, plooien in de buik, knieholten. Breng zonodig bodylotion aan op een droge huid.
Ergonomische aspecten Beperk als zorgverlener zoveel mogelijk de eigen fysieke belasting: © Vilans 28-04-2014
Achtergrondinformatie Wassen: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 3
Laat indien mogelijk, de client zoveel mogelijk zelf wassen en afdrogen en vraag de client mee te met het verplaatsen in bed en optillen van ledematen. Zorg voor een goede werkhoogte van het bed, douchebrancard of bad. Let op de juiste houding tijdens staan en bewegen bij bed, stoel of douchestoel. Maak zonodig en op de juiste wijze gebruik van hulpmiddelen zoals een papegaai, glijzeil of een tillift, of vraag een collega om je te assisteren.
Gebruik toiletartikelen
De toiletartikelen voor lichaamsverzorging zijn schoon en persoonsgebonden. Iedere cliënt dient over eigen zeep te beschikken, bij voorkeur vloeibaar. Bewaar een stuk zeep droog om de groei van micro-organismen in de zeep te beperken. Spoel zeep en zeepdoos na elke wasbeurt af en droog ze. . Sterk verontreinigde zeep (bijvoorbeeld met feces) dient niet te worden gebruikt.
Wassen aan de wastafel
Maak gebruik van stromend water bij het wassen aan de wastafel. Reinig de wastafel na afloop. Bij gebruik van een kruk of (po)stoel tijdens het wassen: Reinig na gebruik de zitting van de stoel (kruk) en zo nodig ook andere delen van de kruk/stoel.
Douchen
Hanteer de preventieve maatregelen ter voorkoming van verbranding Spoel een douchestoel na afloop van iedere wasbeurt af met de doucheslang. Spoel de douchecel en de (rubber) douchemat na gebruik schoon. Hang de douchemat na het schoonspoelen te drogen, om schimmelvorming tegen te gaan.
Baden
Spoel het bad voor de cliënt in bad gaat. Hanteer de preventieve maatregelen ter voorkoming van verbranding en verdrinking Reinig na afloop het bad met een borstel en spoel goed na. De borstel dient van kunststof met nylonhaar te zijn; houten borstels zijn slecht te reinigen en te drogen. Neem bij sterke verontreiniging een nieuwe borstel.
Verzorgend wassen Verzorgend wassen wordt ook wel wassen-zonder-water genoemd. Verzorgend wassen werkt met speciale met vloeistof geïmpregneerde washandjes of -doekjes. Met deze al dan niet voorverwarmde wegwerpdoekjes of -washandjes wordt een wasbeurt gegeven zonder dat daar een waskom, water en zeep of handdoeken bij nodig zijn. De vloeistof zorgt voor een pHneutrale reiniging. Verzorgend wassen kan zowel bij een in bedliggende, een zittende of staande cliënt worden uitgevoerd. Zie voor instructiefilmpjes en e-learning: www.zorgvoorbeter.nl/verzorgendwassen Verzorgend wassen biedt de volgende voordelen: Afhankelijk van het al dan niet opwarmen van de washandjes of -doekjes, wordt verzorgend wassen door veel cliënten als ‘lekker warm’ en plezierig ervaren of kan het juist verkoelend of verfrissend zijn (met name in periodes met warm weer). Cliëntcomfort: cliënten hebben meer energie over na een wasbeurt, vooral omdat deze korter duurt. © Vilans 28-04-2014
Achtergrondinformatie Wassen: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 4
Betere huidkwaliteit: door de speciale reinigende en verzorgende lotion wordt de huidconditie niet nadelig beïnvloed en wordt deze – bij juiste toepassing van verzorgend wassen – in veel gevallen zelfs beter, waardoor bijvoorbeeld de huid minder uitdroogt, irriteert of jeukt en smetplekken en decubitus minder snel ontstaan. Minder pijnklachten: doordat draaien en tillen bij verzorgend wassen minder nodig is, ervaren veel (vooral ernstig zieke of terminale) cliënten minder pijn. Minder weerstandsspanningen: verzorgend wassen lijkt voor minder weerstand, minder gespannenheid en minder agressieve uitingen te zorgen bij cliënten. Het past zeer goed in de PDL benadering (benadering van cliënten met ernstige Passiviteiten in het Dagelijks Leven) Lagere fysieke belasting: door verzorgend wassen hoeft er minder gedraaid en getild te worden waardoor een wasbeurt voor cliënten en zorgvrerleners fysiek minder belastend is. Verhoogde zelfredzaamheid: omdat verzorgend wassen minder handelingen vraagt en minder belastend is, kan de zelfredzaamheid (afhankelijk van de mobiliteitsklasse) voor sommige cliënten groter worden. Lagere kans op kruisinfecties: door het juiste gebruik is de kans op kruisbesmetting lager; tevens wordt voorkomen dat (ziekmakende) micro-organismen via waswater en gebruikte waskommen bij andere cliënten (of medewerkers) infecties veroorzaken. Daarnaast past verzorgend wassen in de cytostaticarichtlijn, omdat het een gescheiden afvalstroom, minder vervuiling van water en een betere bescherming van de zorgverlener tegen gevaarlijke stoffen mogelijk maakt. Minder gebruik van olie en zalven: door verzorgend wassen is het gebruik van olie, lotion of medicinale zalven minder vaak noodzakelijk. Minder tijd: Verzorgend wassen duurt gemiddeld tweederde van de tijd in vergelijking tot traditioneel wassen. Er is meer tijd over voor andere zaken.
Gebruik van de geimpregneerde doekjes of washandjes
Er bestaan washandjes en wasdoekjes, meestal verpakt in pakjes van 5 à 8 stuks. Het geopende pakje met doekjes of washandjes kan worden verwarmd in een magnetron (750/800 watt gedurende 30 tot 45 seconden). Raadpleeg de gebruiksaanwijzing. De doekjes of washandjes worden zowel geparfumeerd als ongeparfumeerd aangeboden. De doekjes of washandjes worden na gebruik in de afvalbak gegooid. Een enkele leverancier levert biologisch afbreekbare producten. In dat geval kan het doekje of de washand na gebruik in de WC worden gegooid. Raadpleeg hiervoor de gebruiksaanwijzingen.
Bij verzorgend wassen gelden dezelfde aandachtspunten als bij gewoon wassen. Enkele specifieke aandachtspunten zijn:
Hygiëne
Gebruik bij iedere wasbeurt een nieuw pakje met washandjes of –doekjes. Het gebruik van een pakje is cliëntgebonden. Vanuit hygiënisch oogpunt wordt, in verband met infecties, het bewaren en hergebruiken van geopende pakjes afgeraden. Gebruik per lichaamsdeel een (kant van de) schone washand/-wasdoekje.
Wensen en comfort van de cliënt
© Vilans 28-04-2014
Gebruik de washandjes of doekjes op de temperatuur die de client wenst, controleer de temperatuur altijd zelf. In principe droogt de huid bij verzorgend wassen vanzelf doordat de lotion vervliegt. Controleer echter wel of kwetsbare lichaamsdelen, zoals onder de oksels en huidplooien, goed droog zijn. Indien nodig droogdeppen met bijvoorbeeld een droge handdoek. Ga na of het aanbrengen van bodylotion wel nodig is. Door de reinigende en verzorgende lotion van het wasdoekje wordt de huidconditie in veel gevallen beter. Hierdoor is het gebruik van olie, lotion of medicinale zalven minder vaak noodzakelijk.
Achtergrondinformatie Wassen: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 5
Bron Zorg voor Beter, Informatie voor het onderwijs over verzorgend wassen, Vilans, december 2009, zie : www.zorgvoorbeter.nl/verzorgendwassen Site van Stichting PDL, gezien januari 2013. www.stichtingpdl.nl/Inleiding LCHV Hygiënerichtlijnen voor de zorg van mensen met een lichamelijke en verstandelijke handicap. December 2011, www.lchv.nl LCHV Hygiënerichtlijnen voor verpleeghuizen en woonzorgcentra, September 2012, www.lchv.nl. Verzorgend wassen in de praktijk, Effecten van en ervaringen met een innovatieve wasmethode, LOCOmotion, Bennekom, 2006. Handboek veilig omgaan met cytostatica intra- en extramuraal, IKNL, juli 2010. Boek Basiszorg Traject V en V, uitgeverij Nijgh en Versluis.
© Vilans 28-04-2014
Achtergrondinformatie Wassen: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 6
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Veiligheidsaspecten bij wassen en baden Risico op verbranding Een aantal situaties kunnen lijden tot verbranding tijdens het baden of douchen. Als zorgverlener is het belangrijk de volgende zaken te herkennen en te weten wat te doen om verbranding tijdens het baden/douchen te voorkomen:
Controleer altijd met de hand watertemperatuur voordat de cliënt in bad of onder de douche gaat. Blijf alert op de temperatuur zolang er water uit het tappunt komt. Voel regelmatig. Houd je handen onder de kraan bij het wassen van de cliënt. Dit ter controle van de temperatuur en ter voorkoming van verbranding. Let er op dat de cliënt zich niet vasthoudt aan de (thermostatische) kraan, waardoor de temperatuur plotseling kan veranderen. Leun zelf ook niet tegen de thermostatische kraan. Houd er altijd rekening mee dat apparatuur defect kan zijn (bijvoorbeeld een thermostatische kraan) en niet de juiste temperatuur aangeeft. Herken direct de signalen van pijn bij de cliënt. Blijf bij de cliënt tijdens het douchen, baden als de cliënt zelf niet kan reageren op veranderende omstandigheden.
Aandachtspunten Herken de aparte tappunten waar chemische stoffen uitkomen die bedoeld zijn om het bad of douche te reinigen (dit komt alleen in sommige baden van instellingen voor). Deze chemische stoffen kunnen bij aanraking met de huid brandwonden veroorzaken. Om legionella te voorkomen, brengen instellingen de temperatuur van het water tot aan het tappunt op 55º C tot 70º C. Hierdoor wordt de kans voor cliënten om in contact te komen met veel te heet water groter.
Risico op verdrinking Een aantal situaties kunnen leiden tot verdrinking tijdens het baden of douchen. Als zorgverleners is het belangrijk de volgende zaken te herkennen, te weten, en te doen om verdrinking tijdens het baden te voorkomen:
Leg in het zorgplan de afspraken rond het baden en douchen vast. Geef hierbij ook de mogelijke risico’s aan, vooral bij cliënten met epilepsie en cliënten met een verminderde prikkelwaarneming. Blijf bij de cliënt wanneer deze niet alert kan reageren op veranderende omstandigheden. Blijf continue alert. Verdeel de aandacht niet over meerdere cliënten wanneer een cliënt in bad gaat. Wees op de hoogte van de wijze waarop een badkraag gebruikt moet worden, en wees op de hoogte van de risico’s die het gebruik van een badkraag met zich meebrengt. Zorg dat iedereen (ook de leerlingen en tijdelijk personeel) op de hoogte zijn van de afspraken die voor het baden van de cliënt gelden.
Bron Deze informatie is gebaseerd op de circulaire 2008-07-IGZ van de Inspectie voor de gezondheidszorg
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Veiligheidsaspecten bij wassen en baden: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 7
Circulaire IGZ: Preventie van verbranding en verdrinking van cliënten tijdens baden Deze informatie is gebaseerd op de circulaire 2008-07-IGZ van de Inspectie voor de gezondheidszorg 1 . In de periode 2005-2007 zijn vanuit verschillende sectoren in de gezondheidszorg 59 meldingen binnengekomen over incidenten bij baden en douchen van cliënten. 34 meldingen hadden betrekking op verdrinking en verbranding in bad. Bij 14 van deze 34 meldingen ging het om calamiteiten met een dodelijke afloop. Uit analyse van de meldingen blijkt dat instellingen voor de gezondheidszorg het risico op verdrinken of verbranden tijdens het baden nog steeds onderschatten.
Risicovolle situaties die kunnen leiden tot verbranding tijdens het baden Uit onderzoek dat de inspectie deed naar meldingen over verbranding tijdens het baden of douchen bleek dat de volgende situaties kunnen leiden tot calamiteiten: Medewerkers houden onvoldoende rekening met het mogelijk falen van apparatuur en de daarbij aanwezige verbrandingskans. Bijvoorbeeld: een defecte thermostaatknop waardoor water met een hogere temperatuur wordt afgegeven dan op deze knop wordt aangegeven. Medewerkers houden onvoldoende rekening met mogelijk onjuist gebruik van apparatuur en de daarbij aanwezige verbrandingskans. Bijvoorbeeld: het door cliënt, begeleider of schoonmaker op een hogere temperatuur draaien van de thermostaatknop en vervolgens vergeten deze naar de oude stand terug te draaien. Dit kan gebeuren als geen speciale beveiligingsmaatregelen worden getroffen, zoals het aanbrengen met beschermkap of temperatuurslot. Medewerkers herkennen signalen van de cliënt niet altijd als signalen van pijn. Daardoor kan de cliënt langer in contact zijn met te heet water en neemt de ernst van de verbanding toe. Als de continuïteit in de zorg doorbroken wordt, kunnen risicovolle situaties ontstaan, bijvoorbeeld wanneer onervaren medewerkers ingezet worden, wanneer een medewerker wordt ingezet die de cliënt niet kent, wanneer er door hoge werkdruk niet continu op één cliënt gelet wordt. Om legionella te voorkomen, brengen instellingen de temperatuur van het water tot aan het tappunt op 55º C tot 70º C. Hierdoor wordt de kans voor cliënten om in contact te komen met veel te heet water groter. In sommige baden in instellingen bevindt zich een apart tappunt waar chemische stoffen uitkomen die bedoeld zijn om het bad of de douche te reinigen. Deze chemische stoffen kunnen bij aanraking met de huid brandwonden veroorzaken. Door gebruik van het verkeerde tappunt kunnen ernstige brandwonden bij cliënten ontstaan. Het is noodzakelijk dat de zorgverlener de watertemperatuur altijd met de hand controleert voordat de cliënt in bad of onder de douche gaat en dat de zorgverlener alert is zodra en zolang er water uit het tappunt komt.
Risicovolle situaties die kunnen leiden tot verdrinking tijdens het baden De volgende situaties kunnen leiden tot calamiteiten: Protocollen en afspraken in zorgplanner zijn onvoldoende geïntegreerd in het handelen van de medewerkers. 1
© Vilans 24-08-2012
Preventie van verbranding en verdrinking van patiënten tijdens het baden. Circulaire 200807-IGZ. Inspectie voor de gezondheidszorg. 13 oktober 2008. Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 8
Bijvoorbeeld: (individuele) badprotocollen worden niet nageleefd, een cliënt in bad alleen laten zodat er geen direct toezicht is. Als medewerkers hun aandacht verdelen over meer cliënten kunnen situaties ontstaan waarbij cliënten in bad met hun hoofd onder water komen. Als medewerkers teveel vertrouwen hebben in de badkraag als veilig hulpmiddel of onvoldoende op de hoogte zijn van de wijze waarop een badkraag gebruikt moet worden en van de risico’s die het gebruik van een badkraag met zich meebrengt, kan een cliënt toch onder water raken. Als het baden van een cliënt overgedragen wordt aan een leerling die de cliënt niet kent en niet op de hoogte is van de afspraken die voor het baden van de cliënt gelden, kan dat tot calamiteiten leiden. Wanneer er voorafgaand aan het baden geen afspraken worden gemaakt over het baden, met name bij cliënten die aan epilepsie lijden.
Sluitende afspraken over toezicht tijdens het baden en naleving van die afspraken zijn noodzakelijk voor het veilig baden van cliënten die hulpbehoevend zijn en zichzelf in het water, door hun ziekte of beperking, niet of onvoldoende kunnen redden.
Maatregelen ter voorkoming van risico’s Maatregelen om het baden van cliënten die dat zelf niet kunnen, veiliger te maken, zijn: Iedere instelling behoort een actief beleid te voeren om medewerkers bewust te maken van de risico’s rondom baden en douchen. Daartoe verdient het aanbeveling een veilig en op persoonsniveau toegesneden badprotocol te gebruiken, dat bekend is bij iedere medewerker en dat medewerkers daadwerkelijk volgen. De protocollen en de individuele afspraken in zorgleef- en ondersteuningsplannen behoren met regelmaat onder de aandacht van nieuwe en zittende medewerkers te worden gebracht en in teamverband te worden besproken. Voor het baden van cliënten die vanwege hun ziekte of beperking (in)direct toezicht nodig hebben, behoren duidelijke afspraken te worden gemaakt. Het verdient aanbeveling af te spreken wat (in)direct toezicht inhoudt en hoe dat vorm krijgt. Deze afspraken moeten terug te vinden zijn in de individuele zorgleef- of ondersteuningsplannen die op basis van een gewogen risicoanalyse zijn toegesneden op de specifieke zorgbehoeften van de individuele cliënt. In de verpleging en verzorging van mensen met een ziekte of beperking die begeleiding nodig hebben bij algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL) behoort bij baden en douchen standaard door de begeleider/verzorgende watertemperatuur van het uit het tappunt komende water handmatig te worden gecontroleerd zodra en zolang de kraan open staat. Help de cliënt pas in bad als het bad al gevuld is, de watertemperatuur in het bad handmatig gecontroleerd is en de kraan uit is. Indien individuele cliënten wel zelfstandig moeten kunnen douchen of baden, verdient het aanbeveling om extra beveiliging op de thermostaatknop aan te brengen. Tappunten waar reinigingsmiddelen uitkomen, behoren een beveiliging te hebben en duidelijk herkenbaar te zijn. Hulpmiddelen en apparatuur behoren periodiek te worden gecontroleerd en onderhouden. Hierbij moeten de aanwijzingen van de fabrikant in acht worden genomen. Medewerkers behoren op de hoogte te zijn van de wijze waarop hulpmiddelen moeten worden gebruikt en van de eventuele risico’s die kleven aan het gebruik ervan. Het verdient de voorkeur dat gebruiksaanwijzingen voor deze hulpmiddelen aanwezig zijn in de badkamers. Alle afspraken met betrekking tot veilig baden en douchen van hulpbehoevende cliënten behoren in inwerkprogramma’s en na- en bijscholingsprogramma’s opgenomen te worden. Met betrekking tot cliënten met epilepsie behoort de norm opgesteld door het Nationaal Epilepsiefonds gevolgd te worden. Calamiteiten betreffende verbranding en verdrinking in bad (of douche) dienen gemeld te worden aan de inspectie voor de Gezondheidszorg.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 9
Veldnorm Nationaal Epilepsiefonds voor het baden van mensen met epilepsie De meeste mensen nemen dagelijks een douche of bad. Het nemen van een bad kan voor mensen met epilepsie een risico zijn. Als iemand meer dan twee jaar geen aanvallen heeft gehad, is er geen bezwaar tegen het nemen van een bad. Als iemand nog wel aanvallen heeft, ook al zijn dat er maar weinig, wordt het nemen van een bad afgeraden. De kans bestaat namelijk dat iemand kan verdrinken. Door het optrekken van de benen bij een grote aanval kan men zelfs in een klein bad onder water glijden en verdrinken. Als voortdurend toezicht bij het baden niet gegarandeerd is, dan is een douche het best. Tijdens een complexe partiële aanval (www.epilepsie.nl, externe link) kan iemand zich verbranden door het draaien aan de warmwaterkraan. Een thermostatisch beveiligde mengkraan, die water van een maximale temperatuur van 40º C afgeeft, kan dit voorkomen. Houd toezicht bij kinderen die spelen in een opblaasbadje. Zolang een kind nog aanvallen heeft, is continu toezicht een vereiste. Een kind kan bij een aanval in een laagje water van 10 cm al verdrinken.
Meldingen aan de IGZ Instellingen zijn verplicht om calamiteiten aan de inspectie te melden. Daarnaast zijn instellingen verplicht om zelf onderzoek te doen naar de oorzaak van calamiteiten bij baden en douchen en daarover een rapport op te stellen. De inspectie stuurt de instelling na binnenkomst van een melding een checklist (zie onder) met punten die in het onderzoeksrapport van de instelling aan de orde moeten komen. De inspectie zal het handhavingsbeleid aanscherpen en bij nieuwe calamiteiten steeds nagaan of ze tuchtrechtelijke stappen tegen de verantwoordelijke beroepsbeoefenaar in gang moet zetten of dat passende maatregelen noodzakelijk zijn voor de betrokken instelling in het kader van de Kwaliteitswet zorginstellingen. Format melding van verdrinking of verbranding in bad of douche aan IGZ Gegevens van de cliënt – Personalia van de cliënt – Diagnose en niveau van de cliënt – Welke afspraken stonden in het zorgleef- /ondersteuningsplan van de cliënt met betrekking tot baden of douchen? – Is er een risico-inschatting van baden/douchen voor de cliënt in het zorgleef/ondersteuningsplan aanwezig? De calamiteit – Hoe en door wie is het incident gesignaleerd? – Naam en functie betrokken en aanwezige medewerkers. – Was er tijdens de dienst, waarin het incident plaatsvond, volledige bezetting? – Waren de begeleiders in vaste dienst of invalkrachten; gediplomeerd of leerling? – Omschrijving van het incident. – Datum, tijd en plaats van het incident. – Datum, tijd en plaats van de ontdekking van het incident. – Hoe is gehandeld op het moment van constatering van het incident? Handelen na het badincident – Gevolgen van het incident (is sprake van (blijvend) letsel of is de cliënt overleden). – Welke begeleiding of nazorg krijgen: - De cliënt - Familie van de cliënt - Medecliënten - Medewerkers. – Is er een risicotaxatie gemaakt om de kans op herhaling te voorkomen? – Tot welke aanpassing van de begeleiding van de cliënt heeft het incident geleid? © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
© Vilans 24-08-2012
Lichaamsverzorging en observatie 10
Evaluatie van het badincident – Is er een bad/doucheprotocol en is er gehandeld volgens dit protocol? – Wat waren de oorzaken en de eventueel onderliggende oorzaken van de calamiteit? – Waren er bijzondere omstandigheden die wellicht mede van invloed zijn geweest op het incident? – Welke conclusie(s) kan (kunnen) getrokken worden uit het onderzoek? Maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek: – Is er een plan van aanpak naar aanleiding van de bevindingen met daarin: - Wat u wilt bereiken (beoogde effecten). - Wat hiervoor nodig is (acties). - Wanneer wordt begonnen en wanneer wordt afgerond (planning). – Welke acties zijn inmiddels genomen naar aanleiding van de calamiteiten? – Is de calamiteit gemeld aan de MIP/FONA-commissie? – Wie heeft het intern onderzoek verricht en welke onderzoeksmethode is gehanteerd?
Achtergrondinformatie Circulaire IGZ: Preventie verbranding, verdrinking: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 11
Baden van een zuigeling Een zuigeling wordt meestal dagelijks in bad gedaan. Maar niet meteen na de bevalling. De huid bevat dan nog huidsmeer die een natuurlijke beschermende en voedende werking heeft op de huid. Die werking gaat verloren, wanneer de pasgeborene meteen gewassen of gebaad wordt. Bovendien koelt de pasgeborene dan teveel af. Na de bevalling worden alleen eventuele bloedresten weggeveegd met een vochtig washandje en wordt de pasgeborene zo snel mogelijk aangekleed. Betrek de ouders tijdens de kraamperiode bij het baden van de zuigeling. Het is een mooie gelegenheid om de zuigeling te observeren en instructies aan de ouders te geven over de verzorging.
Benodigheden bij het baden Baad de zuigeling in een badje of in een speciale bademmer (“tummytub”). Ouders kunnen zelf ontdekken wat zij en hun kind het prettigst vinden. Let daarbij op het volgende: Plaats het badje of de bademmer op een stevige standaard of andere ondergrond. Let op de juiste werkhoogte. Zet alles van tevoren klaar zodat je tijdens of na het baden niet weg hoeft om iets te pakken, laat de zuigeling nooit alleen in bad, ook niet in een heel klein laagje water! Laat de zuigeling ook nooit alleen op de commode liggen. Gebruik geen zeep of wasgel, maak vieze billen schoon met lotiondoekjes. Voeg ook geen zeep of gel toe aan het badwater. Bij een droge babyhuid is speciale badolie aan te bevelen. Was de zuigeling met een dun washandje. Gebruik een dunne droogdoek. Daarmee kun je makkelijker tussen huidplooitjes wassen en drogen. Gebruik bij iedere wasbeurt een schoon washandje en een schone handdoek. Vervang vuil geworden washandjes en handdoeken.
Aandachtspunten bij baden van een pasgeborene of zuigeling Bij het baden van een pasgeborene en zuigeling zijn de volgende aandachtspunten van belang. Tijdstip en frequentie Tijdens de kraamperiode zal de kraamverzorgende de ouders aanleren hoe ze hun kind in bad kunnen doen. Meestal is dat dagelijks, op de ochtend, dan is er nog geen bezoek en zijn moeder en kind uitgerust. Het is raadzaam de zuigeling vóór een voeding te baden. Na een voeding heeft de zuigeling een volle maag, en geeft het baden meer kans op spugen. Bovendien is de zuigeling van het voeden vaak moe en valt dan in slaap. Na de kraamperiode kunnen ouders zelf ontdekken wat hen en hun kind het beste past. Niet elke zuigeling vindt het plezierig om dagelijks in bad te gaan. Het is ook niet persé nodig. Wassen op de commode met een washandje is een goed alternatief. Hygiëne Een zuigeling is vatbaar voor infecties. Let daarom op het volgende: Reinig je handen voor en na iedere lichaamsverzorging van de zuigeling. Draag beschermende kleding tijdens het wassen of baden. Het dragen van handschoenen tijdens het baden of wassen is niet nodig. Draag alleen handschoenen als kans bestaat op contact met ontlasting, urine,bloed of pus van de zuigeling baby. Draag in ieder geval handschoenen wanneer je zelf kloofjes of wondjes op de handen hebt. © Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Baden van een zuigeling: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 12
Spoel het bad na het baden schoon en reinig het met een borstel van nylonhaar. Houten borstels zijn slecht te reinigen en te drogen. Bij sterke verontreiniging van de borstel wordt een nieuwe in gebruik genomen.
Temperatuur Een pasgeborene heeft vaak moeite zichzelf op temperatuur te houden. Tijdens het baden koelt een pasgeborene snel af. Dat kost veel energie. Let daarom op het volgende: Controleer de lichaamstemperatuur voor het baden. Wanneer deze lager is dan 36,5 of hoger dan 37,5 graden Celsius, is een bad af te raden. Draag zorg voor een warme ruimte waarin de zuigeling in bad gaat, sluit open deuren of ramen, voorkom tocht. Zet alles eerst klaar, en hang kleertjes zo mogelijk over de verwarming of rol ze om een warme kruik. Laat de badbeurt en het aankleden niet te lang duren. Controleer de temperatuur van het badwater altijd vlak voor het baden. Een badthermometer moet 37 graden Celsius aangeven. Check ook altijd de temperatuur met de elleboog. Dat is betrouwbaarder dan controle met de hand of pols. Droog de zuigeling na het baden zo snel mogelijk af. Leg de zuigeling op een droge doek en trek de kleertjes aan. Geef zonodig een (extra) deken na het baden. Navelstomp Het restje van de navelstreng dat nog aan de pasgeborene vastzit heet de navelstomp. Deze is meestal een paar centimeter lang en bevat een navelklemmetje. Het stompje droogt in, wordt donkerbruin tot zwart en laat vanzelf los binnen een week tot tien dagen. Het stompje hoort niet te ruiken. Het is een natuurlijk proces waar niets aan gedaan hoeft te worden. Overleg met verloskundige of huisarts wanneer het navelstompje ruikt of vochtig wordt.
Verzorgen ogen, oren en neus Bij het verzorgen van de oren, ogen en neus is het goed om overal vanaf te blijven wat niet van buitenaf zichtbaar is. Met een punt van een katoenen luier of washandje is de buitenkant goed schoon te maken. Gebruik geen wattenstaafjes. Die kunnen het tere weefsel van ogen, neus of ogen beschadigen. Wassen geslachtsorganen Bij meisjes wordt alleen tussen de labia gewassen als er zich ontlasting bevindt. Gebruik ook hierbij geen zeep. Was de labia van voor naar achteren. Hiermee voorkom je dat er ontlasting tussen de labia komt. Schuif bij jongetjes tijdens het wassen de voorhuid nog niet terug. Deze zal pas losraken vanaf de leeftijd van 2 jaar. Bron Werkgroep Infectiepreventie. Veilig werken bij kraamzorg en partusassistentie. Verpleeghuis, woon- en thuiszorg. Mei 2011 (ingezien april 2013). Kraamzorg, X. Reinke. Boek uit serie basiswerk Niveau 3, Bohn, Stafleu en van Loghum, 2001 (ingezien april 2013).
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Baden van een zuigeling: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 13
Haarverzorging, hoofddoek en scheren Haarverzorging Voor veel mensen is haarverzorging belangrijk. Men voelt zich prettiger wanneer het haar goed zit. Haar dient dagelijks te worden verzorgd en regelmatig te worden geknipt. Dit laatste wordt doorgaans door een kapper gedaan. Aandachtspunten bij de haarverzorging Hygiënische aandachtspunten 1 :
De haarkam en -borstel van de cliënt worden eenmaal per week met water en zeep gereinigd. Omdat houten haarborstels moeilijk te reinigen zijn, kunnen beter kunststof borstels worden gebruikt. Het haar van de cliënt dient ten minste eenmaal per week met shampoo te worden gewassen. Na het wassen moeten de haren goed worden nagespoeld. Shampooresten en het gebruik van te veel shampoo hebben dezelfde uitwerking als te veel zeep, de huid droogt er door uit en raakt zo gemakkelijk beschadigd. Zowel bij het kammen als bij het wassen dienen de losse haren te worden opgevangen en in de afvalemmer te worden gedeponeerd. Baarden dienen minstens eenmaal per week, of vaker wanneer nodig, bijvoorbeeld na morsen, met shampoo of zeep te worden gewassen. Na het wassen wordt de baard uitgespoeld.
Overige aandachtspunten:
Controleer tijdens de haarverzorging de hoofdhuid van de cliënt op beschadiging, vooral bij bedlegerige cliënten.
Hoofddoek omdoen bij een vrouw Een hoofddoek kan op verschillende manieren gedragen worden, afhankelijk van de functie. Sommige hoofddoeken bedekken alleen de haren, andere hoofddoeken omsluiten het gezicht of laten alleen de ogen vrij. De ‘bekendste’ hoofddoek is die van de moslima. De manier waarop moslima's een hoofddoek dragen is heel verschillend en uiteenlopend.
Scheren Scheren vormt meestal een vast onderdeel van de dagelijkse verzorging, behalve wanneer mannen een baard dragen. Ook bij vrouwen, vooral oudere, kan het nodig zijn haren op de kin te scheren. Scheren kan op twee manieren gebeuren: nat: met water, scheerschuim en scheermes; droog: met een scheerapparaat.
1
Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link).
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Haarverzorging, hoofddoek en scheren: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 14
Aandachtspunten bij het scheren Hygiënische aandachtspunten 1 :
De toiletartikelen die worden gebruikt bij het scheren zijn schoon en persoonsgebonden. Bij kans op contact met bloed worden niet-steriele handschoenen gedragen 2 . Bij droog scheren: Het scheerapparaat wordt na ieder gebruik boven een afvalemmer uitgeborsteld. Nat scheren is niet aan te bevelen omdat hierdoor wondjes kunnen ontstaan, die gemakkelijk infecteren.
Overige aandachtspunten:
Bij droog scheren: – Controleer de scheerkop op scherpe randen, om daarmee wondjes te voorkomen. Bij nat scheren: – Scheermesjes dienen regelmatig te worden vervangen. Scheren met een bot mesje geeft meer kans op verwonding. – Trek de huid strak. – Scheer met neerwaartse beweging, met de groeirichting van de haren mee. Dit verkleint de kans op huidirritatie en verwonding. – Breng bij (kleine)verwondingen aluin aan; aluin is een bloedstelpend middel. – Gebruik, als de cliënt dit wil, na het scheren after shave of een vochtinbrengende lotion.
1
Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link). 2 Werkgroep Infectiepreventie. Persoonlijke beschermingsmiddelen. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Januari 2005 (www.wip.nl; externe link). © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Haarverzorging, hoofddoek en scheren: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 15
Hoofdluis Hoofdluis verspreidt zich in een hoog tempo. Een jonge luis is na 7-10 dagen volwassen en klaar om zelf weer eitjes te leggen. Hij leeft dan ongeveer één maand en legt in die tijd zo’n 150 eitjes (ongeveer 5 per dag). Snel ingrijpen is bij hoofdluis dus erg belangrijk. Hoofdluis is betrekkelijk onschadelijk, maar kan veel jeuk geven.
Herkennen van hoofdluis Een hoofdluis is ongeveer 3 millimeter groot en grijsblauw of, nadat hij bloed opgezogen heeft, roodbruin van kleur. De eitjes van de hoofdluis (neten) zijn tonvormig, ongeveer 0,8 mm groot. Hun kleur varieert van egaal zandkleurig tot bijna zwart. Hoofdluizen zitten vaak op warme behaarde plekjes: in het haar in de nek, achter de oren of onder de pony. Neten plakken hardnekkig aan de haren en zitten vaak dichtbij de hoofdhuid. Met het blote oog is hoofdluis lang niet altijd te zien. Signalen als jeuk en krabben op het hoofd wijzen soms op hoofdluis, maar vaak merkt een cliënt hier helemaal niets van.
Controle op hoofdluis De aanwezigheid van luizen kan worden vastgesteld door het haar te kammen met een fijntandige kam boven een stuk wit papier. Inspectie van de haren alleen, zónder kammen, is niet voldoende. De luizen zullen op het papier vallen als kleine grijsblauw of roodbruin gekleurde spikkels. Daarnaast kan het haar achter de oren en in de nek worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van luizen. Het kammen van het haar gaat als volgt: Was het haar met gewone shampoo en spoel het haar uit. Bescherm de ogen met een washandje. Breng ruim crèmespoeling in het haar en spoel dit NIET uit. Kam de knopen en klitten uit het haar met een gewone kam. Houd het hoofd voorover boven een wasbak en kam het haar van achteren naar voren met een fijntandige kam tegen de schedelhuid aan; start bij het ene oor en schuif na elke kambeweging op richting het andere oor. Veeg tussendoor de fijntandige kam regelmatig af aan een witte papieren servet of zakdoek en kijk of er luizen op het papier zichtbaar zijn. Spoel de crèmespoeling uit.
Besmettingsweg De hoofdluis wordt hoofdzakelijk overgebracht door direct haar-haarcontact. De rol van overdracht via kammen, mutsen, jassen, petten, sjaals, koptelefoons, knuffels en beddengoed is nooit wetenschappelijk aangetoond.
Verwijderen van hoofdluis en neten Er zijn twee manieren om hoofdluis te behandelen: kammen; kammen in combinatie met gebruik van een antihoofdluismiddel.
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Hoofdluis: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 16
Kammen Vanaf de start van de behandeling dient gedurende 14 dagen dagelijks het haar gekamd te worden volgens de kaminstructie (zie hierboven). Het dagelijks uitkammen van de luizen en neten (dood of levend) voorkomt dat tussentijds uitgekomen nimfen (het eerst bloedzuigende stadium van de hoodluizen) uitgroeien tot volwassen luizen. En voorkomt daarmee dat nieuwe eitjes worden gelegd. Dagelijks, gedurende 14 dagen, met een speciale fijntandige kam het natte haar intensief kammen is waarschijnlijk even effectief als behandeling met antihoofdluismiddelen. Toevoegen van crèmespoeling of antiklitshampoo aan het natte haar maakt het kammen gemakkelijker. Vastgeplakte neten kunnen eventueel worden losgeweekt door een doekje met azijn op het haar te deppen. Kammen in combinatie met gebruik van een antihoofdluismiddel De behandeling met een antihoofdluismiddel dient gelijktijdig te starten met het kammen. De middelen zijn niet effectief tegen de larven in de neten. Om tussentijds uit de neten gekomen luizen te doden dient de behandeling volgens de instructie van de fabrikant na 7-9 dagen herhaald te worden. In Nederland zijn voor de bestrijding van hoofdluis middelen beschikbaar in de vorm van een lotion, crème of shampoo op basis van de volgende werkzame stoffen: dimeticon, malathion en permetrine. Deze middelen zijn vrij verkrijgbaar bij drogist of apotheek en doden aanwezige luizen door chemische inwerking (malathion en permetrine) of mechanische ademwegbelemmering (dimeticon). Middelen op basis van dimecticon hebben de voorkeur omdat deze middelen geen insecticiden bevatten en omdat er geen resistentie kan ontstaan tegen deze middelen. Geadviseerd wordt een middel met dimecticon te gebruiken dat geregistreerd is als geneesmiddel. Op dit moment is dit alleen XTLuis Lotion. ( In toenemende mate wordt er in het buitenland melding gemaakt van resistentie tegen middelen op basis van permetrine of malathion. Behandelingen van het haar met een antihoofdluismiddel in combinatie met dagelijks kammen van het haar met een fijntandige kam gedurende 14 dagen, is bewezen effectief. Maar geen enkel middel biedt volledige garantie op een succesvolle therapie. Oorzaken van therapiefalen zijn: herbesmetting, onjuist gebruik van het middel, het achterwege laten van het dagelijks kammen gedurende 14 dagen resistentieontwikkeling tegen malathion of permetrine. Bij resistentie kan gekozen worden voor een tweede behandeling met een product met een andere werkzame stof. Zowel malathion als permetrine en dimeticon kunnen huidirritatie, overgevoeligheid en sensibilisatie als bijwerking hebben. Lees voor gebruik altijd de gebruiksaanwijzing! Chloor inactiveert malathion. Op de dag van behandling mogen kinderen niet zwemmen in chloorhoudend zwemwater. Dit is in tegenstelling wat in de bijsluiter staat: “Kinderen mogen tot een week na de behandeling niet zwemmen”. Voor de contra-indicaties van de middelen dient altijd de bijsluiter te worden gevolgd. Bron: Website RIVM: LCI-richtlijn Hoofdluis, 2012 (externe link)
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Hoofdluis: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 17
Basis mondverzorging Mondverzorging bestaat uit het poetsen van het gebit en tandvlees met tandpasta, ook uit het reinigen van de mondholte 1 . Met een goede mondhygiëne blijven tanden, kiezen en tandvlees gezond. Als het gebit niet goed schoon blijft, kunnen klachten optreden zoals ontstoken tandvlees en cariës (gaatjes). Mondverzorging voorkomt pijn aan tanden en tandvlees en ook een slechte adem. Cariës wordt voorkomen door goed op de voeding te letten (weinig tussendoortjes, kleverige producten vermijden) en goed te poetsen. Tandvleesproblemen worden voorkomen door, naast poetsen, de ruimten tussen de tanden en kiezen goed schoon houden. Gezond tandvlees bloedt niet als het wordt gepoetst. Een goed verzorgd gebit oogt prettig en vergemakkelijkt het contact met anderen. Schakel bij problemen rond de mondverzorging de mondhygiëniste in; bij tand- of kiespijn en bij problemen rond de prothese wordt de tandarts ingeschakeld 2,3 . Zie voor meer informatie over Mondzorg: www.zorgvoorbeter.nl (externe link).
Gezonde mondconditie Onder mondconditie wordt de conditie van de mondslijmvliezen, de tanden, het tandvlees en de tong verstaan 4 . De kenmerken van een gezonde mondconditie zijn: de mond oogt gezond; de kleur is normaal roze; er zijn geen laesies noch bloedingen; het slijmvlies is vochtig; er is geen sprake van oedeem en/of infecties; de cliënt ervaart geen ongemak met betrekking tot de mond.
Doel mondverzorging De verzorging van de mond is gericht op 5 : het gebit schoon en intact houden; de mondslijmvliezen schoon, vochtig en intact houden; de tong vrij houden van beslag; overvloedige secretie of korstvorming tegen te gaan; de lippen soepel te houden; de kauwfunctie bevorderen en de voedselopname vergemakkelijken; de cliënt een gevoel van welzijn geven. Aandachtspunten: voor een adequate mondverzorging is het noodzakelijk een (gedeeltelijke) gebitsprothese of overkappingsprothese (klikgebit) uit te doen; gebruik bij voorkeur een (cliëntgebonden) elektrische tandenborstel;
1 2 3 4 5
© Vilans 23-08-2014
Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl; november 2006). Nederlandse maatschappij tot bevordering der tandheelkunde (NMT), www.tandartsennet.nl, november 2006. Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoorden keuzemenu, november 2006. WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 18
Mondverzorging De basis mondverzorging bestaat uit: mondinspectie tandenpoetsen reining tong reinigen tussen tanden en kiezen (interdentaal reinigen) mondspoelen lipverzorging Mondinspectie Met mondinspectie kunnen vroegtijdige mondslijmvliesproblemen opgespoord worden en wordt de cliënt actief betrokken bij het voorkomen dan wel beperken van beschadiging van het mondslijmvlies. Benodigdheden voor de mondinspectie: zaklampje niet steriele handschoenen (tong)spatels gaasje De tongspatels + gaasjes worden onder de kraan nat gemaakt om verkleving met het mondslijmvlies te voorkomen 1 . Voor de mondinspectie kan gebruik gemaakt worden van een mondinspectielijst.
Tanden poetsen In het algemeen geldt twee keer per dag ongeveer twee minuten poetsen. De voorkeur gaat uit naar poetsen volgens de ”Basstechniek”. Poetsen volgens de Bass-methode (zie tekening 1) reinigt de tanden en kiezen en de overgang naar het tandvlees:
Tekening 1. De Bass-methode
De haren van de tandenborstel worden schuin onder een hoek van 45 graden tegen de tandvleesrand aangezet, zowel aan de tong- als wangzijde. Vervolgens worden korte, heen-enweer-gaande horizontale bewegingen gemaakt, waarbij de haren van de borstel telkens twee of drie elementen tegelijk bestrijken. Hanteer een vaste volgorde: eerst het ondergebit (binnenkant, buitenkant, bovenkant) en dan het bovengebit (binnenkant, bovenkant, buitenkant), zie tekeningen 2 .
1 2
© Vilans 23-08-2014
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. illustraties overgenomen van de website van de NMT: www.tandartsennet.nl, trefwoord mondverzorging (november 2006). Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 19
Ondergebit
Tekening: poetsen: binnenkant, buitenkant en bovenkant Bovengebit
Tekening poeten binnenkant, bovenkant, buitenkant Aandachtspunten bij het poetsen 1 : Trek bij het poetsen van de ondertanden de onderlip weg met duim en wijsvinger. Plaats de borstel bij het poetsen van de kiezen aan de binnenkant van de onderkaak zonodig onder de tong. Zo wordt de overgang van de kies naar het tandvlees het beste bereikt. Poets ook de achterkant van de laatste kies. In de onderkaak gaat dat het beste vanaf de zijkant; in de bovenkaak vanaf de tegenover gelegen kant, ofwel kruislings, zie tekening.
Tekening: kruislings poetsen Het hanteren van een verkeerde poetsmethode, te krachtig poetsen of een sterk schurende tandpasta kan tandvlees en tandglazuur beschadigen. Enkelvoudige implantaten vragen een zelfde behandeling als een gewoon gebit. Zie ook: www.mondzorgouderen.nl/mondverzorging/verzorging-implantaten
Hygiënische aandachtspunten 2 : na gebruik wordt de tandenborstel uitgespoeld en met de borstel omhoog bewaard; een versleten tandenborstel dient vervangen te worden; om slijtage te voorkomen is in de regel vervanging om de drie maanden gewenst. Reiniging van de tong Bij witte aanslag op de tong deze poetsen met een zachte borstel en schoon water of met een tongschraper 3 . Interdentaal reinigen Plaque tussen de tanden en kiezen moet één keer per dag verwijderd worden, in ieder geval als er sprake is van ontstoken tandvlees 1 . De tandarts of mondhygiëniste adviseert over de techniek van het interdentaal reinigen en de materialen. De verschillende technieken zijn: 1 2 3
© Vilans 23-08-2014
Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoord tanden poetsen, november 2006. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl; november 2006). WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 3 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 20
flossen: flossdraad (tandzijde) is geschikt om de ruimten tussen tanden en kiezen te reinigen waar deze heel dicht op elkaar staan. Er bestaan verschillende diktes en uitvoeringen van floss. Flossen is voor het oudere gebit vaak geen oplossing als de ruimten tussen de tanden en kiezen te groot is 2 ; met tandenstokers: een tandenstoker is geschikt wanneer de ruimte tussen tanden en kiezen relatief groot is. Een goede tandenstoker is van hout, driehoekig van vorm met een platte kant. De tandenstoker wordt met de platte kant aan de zijde van het tandvlees in de ruimte tussen de tanden gestoken; met ragers: een rager wordt gebruikt als tandenstokers en flossdraad onvoldoende werking hebben. Een rager is een klein (spiraal)borsteltje (zie tekening 3 ). Een rager moet met enige moeite tussen de tanden en kiezen door kunnen. Het moet een beetje klem zitten; de metalen kern mag de tanden niet raken.
Tekening verschillende soorten ragers
Mond spoelen Spoelen met water vóór het tandenpoetsen helpt om eventuele voedselresten te verwijderen. Het krachtig spoelen van de mond na het poetsen vermindert de aanhechting van bacteriën aan het mondslijmvlies. Er kan gespoeld worden met NaCl 0,9 % of met zout water (één afgestreken theelepel zout op een glas lauw water) 4 . Het spoelen van de mond (met een mondspoelmiddel) is bedoeld als een aanvulling op het dagelijkse tandenpoetsen of, als tandenpoetsen niet goed mogelijk is, als tijdelijke vervanging voor het tandenpoetsen. Er zijn veel verschillende mondspoelmiddelen. Sommige zijn vrij verkrijgbaar, zoals fluoride-mondspoelmiddelen. Andere gaan via een recept, zoals chloorhexidine. Ook zijn er middelen met plantenextracten en enzymen (tegen tandvleesontstekingen), middelen met peroxiden die worden voorgeschreven bij kortdurende ontstekingen van het tandvlees of ter voorkoming van infecties na het trekken van een tand of kies. Ten slotte zijn er middelen met fenolverbindingen tegen tandplaque. De tandarts of mondhygiënist adviseert hierin 5 . Als de cliënt niet zelf goed kan spoelen, is het het beste om het hoofd schuin naar voren te houden, naar rechts en naar links gericht, waardoor het weglopende vocht uit de mond kan worden opgevangen 6 . Het dagelijks spoelen van de mond met chloorhexidine 0,2% is onaangenaam, kan leiden tot smaakverlies en verkleuring van de tanden. Alleen als de tandarts dit voorschrijft en als de cliënt de vloeistof niet inslikt kan gespoeld worden met chloorhexidine 7 . 1 2 3 4 5 6 7
© Vilans 23-08-2014
Nederlandse maatschappij tot bevordering der tandheelkunde (NMT), www.tandartsennet.nl, trefwoord ontstoken tandvlees (november 2006). Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoord ouderen, november 2006. Illustraties overgenomen van de website van de NMT: www.tandartsennet.nl (extern link, trefwoord mondverzorging). Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, 2006. Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl, trefwoord mondspoelmiddelen, november 2006. WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl , externe link). Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 21
Lipverzorging Na het poetsen worden de lippen en huid rondom de lippen gedroogd en vervolgens met vaseline of lippencrème (bijvoorbeeld cacaoboter gesmeerd). Korsten op de lippen losweken met vaseline 1 . Bronnen Richtlijn Mondzorg voor zorgafhankelijke cliënt. Beroepsvereniging verpleeghuisartsen en sociaal geriaters. September 2007. Nederlandse maatschappij tot bevordering der tandheelkunde (NMT), www.tandartsennet.nl (externe link). Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl (externe link). Werkgroep Verpleegkundige Contactpersonen (WVC), Integrale Kankercentra. (2006). Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, paragraaf 2.4. Te raadplegen via www.ikcnet.nl (externe link)
1
© Vilans 23-08-2014
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Achtergrondinformatie Basis mondverzorging: 5 (van 5)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 22
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging De basis mondverzorging is voor een cliënt met of zonder prothese gelijk. Een (gedeeltelijke) prothese en het slijmvlies waar de prothese op rust vraagt dagelijks onderhoud. Er wordt aandacht besteed aan: prothese reinigen klikgebit Poetsen kaakwallen Uitgebreide informatie over mondverzorging is te vinden op www.zorgvoorbeter.nl , thema mondzorg.
Prothese reinigen Spoel de gebitsprothese na iedere maaltijd met water af. Daarnaast wordt de prothese minimaal 1 maal per dag mechanisch gereinigd met ongeparfumeerde huishoudzeep of handzeep en een speciale protheseborstel (kort, stevig en breed handvat met aan het uiteinde een grote borstel, of een combinatie van een grote en kleine borstel, zie illustratie 1 ).
Tekening poetsen gebitsprothese Geadviseerd wordt de gebitsprothese éénmaal per week een nacht in een oplossing van natuurazijn (1:1 azijn met kraanwater of puur azijn) te leggen en voor het gebruik met stromend water af te spoelen. ’s Nachts wordt de prothese in een gesloten gebitsbakje zonder water weggelegd, indien daarvoor geen tandtechnische bezwaren bestaan 2 . NB: Overleg met de cliënt of het gebit droog weggelegd kan worden. Bepaalde gebitsprotheses zijn van een kunststof die krimpt als ze droog worden weggelegd. Ga hierbij als volgt te werk: Reinig de prothese met huishoudzeep of handzeep en een speciale prothese borstel. Spoel de prothese af met schoon water. Leg de prothese weg in een afgesloten bakje met water. 3 Chemische reinigingsmiddelen maken de kunsthars van de prothese op den duur ruw, waardoor bacteriën zich makkelijker kunnen hechten en tandsteenvorming en verkleuring van de prothese optreden 4 . Gebitsbakjes dienen van naam van de cliënt te worden voorzien en dagelijks te worden gereinigd 5 . Het is ook mogelijk om de naam van de cliënt in het gebit te graveren.
1 2 3 4 5
© Vilans 23-08-2014
Illustratie overgenomen van www.ivorenkruis.nl (externe link). Richtlijn Verenso/NVVA Ivoren Kruis en Mondzorg van innovatiekring dementie (externe link) WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Werkgroep Infectiepreventie. Lichaamsverzorging van de cliënt. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. Maart 2004 (www.wip.nl, externe link). Achtergrondinformatie Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 23
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Een goede controle van de prothese en tijdige vervanging door de tandarts zijn van belang. Lang gedragen protheses zijn minder goed te reinigen. Bovendien past de prothese vaak na enige jaren niet meer, omdat de kaak in de loop der tijd van vorm verandert.
Klikgebit of overkappingsprothese op implantaten Een klikgebit of overkappingsprothese is een prothese die ‘vastgeklikt’ wordt op tandheelkundige implantaten (pijlers) die werken als nieuwe wortels. Op deze implantaten wordt een steg/pijler bevestigd waar de prothese op vast kan worden geklikt. Omdat enkele wortels van de tanden of kiezen behouden kunnen blijven, kan het slinken van de kaken voor een groot deel worden voorkomen. De druk die ontstaat door het kauwen, wordt bij een overkappingsprothese voor een belangrijk deel opgevangen door de pijlers onder het kunstgebit. Verwijder de overkappingsprothese en reinig deze (zie gebitsprothese). Reinig de pijlers met een rager (overleg met mondhygiënist of tandarts welke ragers geschikt zijn). Zie ook: www.mondzorgouderen.nl/mondverzorging/verzorging-implantaten.
Poetsen kaakwallen De kaakwal is het slijmvlies waar de prothese op rust. Gebruik een schone, zachte tandenborstel en (fluoridehoudende) tandpasta. Masseer de kaakwallen zachtjes met de tandborstel en tandpasta 6 .
6 © Vilans 23-08-2014
Ivoren kruis, www.ivorenkruis.nl (externe link). Achtergrondinformatie Gebitsprothese: reinigen en mondverzorging: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 24
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Verzorging beschadigd mondslijmvlies Beschadigd mondslijmvlies vraagt om specifieke verzorging. Er wordt aandacht besteed aan de symptomen en de klachten en aan de verzorging als aanvulling op de basis mondverzorging.
Symptomen en klachten bij beschadigd mondslijmvlies Beschadigd mondslijmvlies (lippen en slijmvlies in de mondholte) is te herkennen aan: beschadigingen van het weefsel (laesies); pijn in de mond (bij eten en drinken); gevoeligheid voor hard, erg warm, sterk gekruid, zuur eten en drinken; alleen zacht voedsel kunnen verdragen; gevoeligheid voor temperatuurextremen; brandend gevoel; oedeem; roodheid; bloedingen, geel beslag of blaasjes; droge mond taai speeksel; niets meer kunnen eten en drinken; slikklachten.
Mondverzorging bij beschadigd mondslijmvlies Beschadigd mondslijmvlies is te classificeren in verschillende stadia (WHO): stadium 1: roodheid van de slijmvliezen, de cliënt kan nog wel eten en drinken; stadium 2: kleine ulceraties (zweren), eten en drinken is pijnlijk maar nog wel mogelijk; stadium 3: in elkaar overlopende ulceraties met witte vlekken, de cliënt kan niet eten, wel drinken; stadium 4: ulceraties met bloedingen, eten en drinken is onmogelijk, moeilijkheden met spreken. Hieronder worden de aanvullingen op de basis mondverzorging weergegeven voor de verschillende stadia. Stadium 1 Kenmerken: het slijmvlies is op meerdere plaatsen slechts licht toegenomen in roodheid; er zijn 1 tot 4 omlijnde beschadigingen/weefsleveranderingen (= laesies) ergens in de mondholte; er is slechts in lichte mate last van een droge mond en/of taai slijm; de mucosa kan wat dun lijken op meerdere plaatsen; er is geen sprake van bloeding of infectie; er is een lichte mate van oedeemvorming in één of meerdere gebieden; neiging om heet of gekruid eten te vermijden, omdat de mond gevoelig is voor irritatie; brandend gevoel in de mond. Aanvulling op de mondverzorging bij een eigen gebit 4 x daags na het spoelen met NaCl 0,9%, de mond gedurende 1 minuut spoelen met 15 ml chloorhexidine mondspoeling 0,12%. Dit continueren zolang de klachten aanwezig zijn. Na de mondspoeling 30 minuten niets gebruiken. Chloorhexidine heeft een bittere smaak, bereidt de cliënt hier op voor.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorging beschadigd mondslijmvlies: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 25
Aanvulling op de mondverzorging bij een gedeeltelijke of volledige gebitsprothese: 4 x daags gebitsprothese met tandpasta met fluoride poetsen en afspoelen met kraanwater, vervolgens de binnenkant van de mond; wangen, mondbodem en tong poetsen; 4 x daags mond spoelen met NaCl 0,9%, gedurende 1 minuut. Het gebit dient uitgelaten te worden; 4 x daags na het spoelen met NaCl 0,9% de mond gedurende 1 minuut spoelen met 15 ml chloorhexidine mondspoeling 0,12%. Na de mondspoeling 30 minuten niets gebruiken. Verdun de chloorhexidine bij ernstig prikken; 4 x daags tijdens het poetsen en spoelen (zie hierboven) de prothese in chloorhexidine 0,12% leggen. Nog beter is de gebitsprothese zo min mogelijk te dragen totdat het mondslijmvlies hersteld is; 1 x per week de prothese in azijn met water leggen. Gebruik geen reinigingstablet, dit is te agressief voor het mondslijmvlies. Stadium 2 Kenmerken: er is een matige toename van roodheid van het slijmvlies voor de gehele mondholte; het slijmvlies neigt ernaar bij aanraken te bloeden; de mucosa oogt droger dan normaal en het speeksel kan taaier zijn dan normaal; de meeste gebieden zijn oedemateus; door aanwezigheid van witte of gele vlekken is er sprake van een infectie; alleen in staat tot het eten van zacht voedsel; drinken is wel mogelijk, echter geen hete, gekruide of zure dranken; er is sprake van matige continue pijn. Aanvullingen op de mondverzorging De frequentie van het spoelen wordt opgevoerd: – elke 2 uur na de mondverzorging de mond spoelen met NaCl 0,9%, gedurende 1 minuut; – elke 2 uur na de mondverzorging het spoelen met NaCl 0,9%, de mond spoelen met chloorhexidine 0,12%; – ook ‘s nachts voortzetten, als de cliënt wakker is; – voor het eten de mond spoelen of de pijnlijke plekken aanstippen met lidocaïne orale gel 2%.
Stadium 3 Kenmerken: de slijmvliezen in de hele mond zijn rood; er zijn in elkaar vloeiende laesies die het totale slijmvliesoppervlak kunnen beslaan bloedingen treden spontaan op; er is ernstig oedeem door de hele mond; het slijmvlies is droog en het slijm is taai; er zijn witte, of gele etterende vlekken in de mond aanwezig die mogelijk wijzen op infectie; veel moeite met slecht eten of drinken; er is sprake van ernstige constante pijn die systematische pijnstilling behoeft. Aanvullingen op de mondverzorging De frequentie van het spoelen wordt opgevoerd: – elk uur na de mondverzorging de mond spoelen met NaCl 0,9%, gedurende 1 minuut; – elk uur na de mondverzorging en het spoelen met NaCl 0,9% de mond spoelen met chloorhexidine 0,12%; – ook ’s nachts voortzetten, als de cliënt wakker is.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorging beschadigd mondslijmvlies: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 26
Stadium 4 Kenmerken: ernstige diffuse ulceraties in de hele mond; ernstige bloedingen; eten en drinken zijn onmogelijk, speeksel door slikken gaat nauwelijks; moeilijkheden met spreken; er is sprake van ernstige constante pijn die systematische pijnstilling behoeft. De aanvullingen op de mondverzorging zijn dezelfde als bij stadium 3. Bron Werkgroep Verpleegkundige Contactpersonen (WVC), Integrale Kankercentra. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische cliënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. Te raadplegen via www.ikcnet.nl (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Verzorging beschadigd mondslijmvlies: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 27
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Mondverzorging in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie Mondverzorging in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie vraagt speciale aandacht. Er zijn aanvullingen nodig op de basis mondverzorging. De mondreiniging vindt van nature plaats door de tong en het speeksel. Bij ziekte en behandeling daarvan vermindert deze functie. Door verminderde speekselafscheiding en het ademen met open mond wordt het mondslijmvlies droog en kan gaan barsten. Op deze manier kunnen ontstekingsreacties en pijnklachten ontstaan en secundaire infecties (met schimmels en bacteriën) van de mondholte optreden. Door slijmvliesafwijkingen kunnen bacteriën in de bloedbaan terechtkomen (“porte d’ entree”). Verder kunnen klachten met betrekking tot kauwen, spreken en slikken optreden. Mondverzorging is er op gericht om beschadiging van het mondslijmvlies te voorkomen. Wanneer het mondslijmvlies beschadigd is, vraagt dat speciale aandacht (zie Verzorgin beschadigd mondslijmvlies). Bij bovengenoemde cliëntengroepen kunnen door de ziekte en/of de behandeling veranderingen in de mond optreden. Deze veranderingen geven klachten die grote invloed kunnen hebben op de kwaliteit van leven. Ze kunnen leiden tot veranderingen in de voedingstoestand en problemen veroorzaken met intimiteit en sociale contacten 1,2 .
Frequentie mondverzorging in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie Mondinspectie Tanden poetsen Reiniging van de tong Interdentaal reinigen Mond spoelen Lipverzorging Prothese reinigen
Poetsen kaakwallen
Natuurlijk gebit dagelijks systematisch 2 maal per week
4 maal daags 4 maal daags 1 maal daags, voor de nacht na elke poetsbeurt na elke poetsbeurt n.v.t.
n.v.t.
Gebitsprothese dagelijks systematisch 2 maal per week n.v.t. 4 maal daags n.v.t. na elke poetsbeurt na elke poetsbeurt na elke maaltijd afspoelen 1 maal daags reinigen ’s nachts in water bewaren 1 maal per week in azijnoplossing gebitsbakjes dagelijks reinigen 2 x daags bij volledige gebitsprothese 4 maal daags bij gedeeltelijke gebitsprothese en/of ontbrekende tanden of kiezen
Tabel. Frequentie mondverzorging
1
Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, Klachten van de mond, 2006. 2 WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 1 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 28
Specifieke aandachtspunten in de palliatieve fase en bij chemo-/radiotherapie Hieronder zijn algemene aanvullende opmerkingen gemaakt bij de werkwijze zoals beschreven bij de basis mondverzorging, die zowel gelden voor de palliatieve fase als bij chemotherapie/radiotherapie. Bij mondinspectie Door systematische mondinspectie, 2 maal per week, is het mogelijk problemen van de mond tijdig te signaleren en goed te volgen. Systematisch worden geïnspecteerd: de lippen (buitenzijde) de omslagplooien (binnenzijde van de lippen) het wangslijmvlies tandvlees gebitselementen onder−, boven− en zijkanten van de tong mondbodem gehemelte keel Verder wordt er gelet op het bestaan van een slechte adem. Het resultaat van de inspectie wordt genoteerd in het zorgdossier (bijvoorbeeld op een mondstatusscorelijst). Bij tanden en kaakwallen poetsen Als de cliënt niets meer per os opneemt is tweemaal daags poetsen voldoende. NB. Bij radiotherapie in het hoofd−halsgebied of in een periode van trombocytopenie, ernstige stollingsstoornissen c.q. spontane bloedingen wordt het poetsen van de kaakwallen achterwege gelaten. In dat geval kunnen de kaakwallen gereinigd worden met behulp van een om de vinger gewikkeld, in fysiologisch zout gedrenkt gaasje. Bij interdentaal reinigen Het gebruik van tanddraad (dental floss) wordt afgeraden vanwege de grotere kans op tandvleesbeschadiging. Bij mondspoelen Bij beschadigingen in de mondholte kan NaCl 0,9 % de wondgenezing bevorderen. Het wordt als niet−prikkelend ervaren en het lost taai speeksel op.Maak gebruik van een disposable kaakspoelspuit of elektrische monddouche als de mond onvoldoende geopend kan worden: pas op voor verslikken. Bij reiniging tong (bij chemo-/radiotherapie) Er moet opgelet worden dat bij een kwetsbaar slijmvlies geen wondjes gemaakt worden. Bij radiotherapie in het hoofd−halsgebied of in een periode van trombocytopenie, ernstige stollingsstoornissen c.q. spontane bloedingen wordt het poetsen van de tong achterwege gelaten 3 .
3
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 2 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 29
Bij lipverzorging De lippen royaal invetten met (persoonsgebonden) vaseline. Afwijkingen van de lippen zijn: oedeem, fissuren (scheurtjes), korstjes en barsten. Deze geven extra ongemak met pijn bij eten, drinken en spreken. Bij prothese reinigen Door irritaties in de mond is het soms pijnlijk om een prothese te dragen. Het niet dragen van een prothese heeft echter cosmetische en sociale bezwaren. Overig Overweeg het gebruik van een luchtbevochtiger bij een terminale cliënt die ademt met open mond. Nb. Bij veel mondproblemen tijdens chemo- of radiotherapie (vooral bij behandeling met 5 Fluorouracil) wordt geadviseerd tijdens de intraveneuze toediening tot en met 10 minuten na de toediening, op gemalen ijs te zuigen; de zogenaamde cryotherapie. Dit werkt preventief op het ontstaan van ontstekingen van het mondslijmvlies. Cliënten die radiotherapie krijgen op het hoofd/halsgebied worden door de radiotherapeut voor de behandeling standaard doorverwezen naar de kaakchirurg. Tijdens de behandeling en daarna worden de cliënten naar de mondhygiëniste verwezen 4 .
Specifieke mondproblemen Specifieke mondproblemen 5 die zowel in de palliatieve fase als bij chemo-/radiotherapie kunnen ontstaan: droge mond (xerostomie); slechte adem (halitosis); smaakstoornissen; pijn in de mond; en ontsteking van het slijmvlies (stomatitis) en infecties in de mondholte (zie verzorging beschadigd mondslijmvlies).
Droge mond (xerostomie) Zorg voor het wegnemen of verminderen van het ongemak van een droge mond. Handhaving van de vochtigheid in de mond bevordert het heel blijven van het mondslijmvlies. Een droge mond kan de kans op infecties in de mond vergroten. Dit komt door het ontbreken van speeksel dat eiwitten en enzymen bevat die een rol spelen in de afweer tegen micro-organismen in de mond. Interventies hierbij kunnen zijn: voedingsadviezen: regelmatig kleine slokjes vocht, afhankelijk van de smaak en situatie van de cliënt (koolzuurhoudende dranken hebben vaak de voorkeur). Eventueel kunnen er ijsblokjes van deze vloeistof gemaakt worden. voor het stimuleren van de speekselproductie (als er nog sprake is van speekselactiviteit): – adviseer het gebruik van suikervrije kauwgum of suikervrij snoep (zuurtje);
4
WVC. Protocol ‘Mondverzorging’, verpleegkundig protocol mondverzorging bij oncologische patiënten met een verhoogd risico op beschadigd mondslijmvlies, 2006. 5 Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, Klachten van de mond, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 3 (van 5)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 30
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
– stimuleer het kauwen op friszure producten, bijvoorbeeld tomaat, komkommer, augurk, ananas en eventueel gebruik van gemalen ijs, waterijs, ingevroren blokjes ananas, zuurtjes, pepermunt. voor het verminderen van ongemak door vochtigheid in de mondholte te behouden: – adviseer frequent drinken of spoelen met water of NaCl 0,9%, ook na gebruik van producten met suiker, zuur of melkproducten; – pilocarpine 6 stimuleert de werking van klieren, hierdoor wordt de afgifte van speeksel in de mond verhoogd. Het maximale effect wordt meestal pas na één of twee maanden bereikt. (niet geven bij hart- en longproblemen) 7 ; – verstrek ‘kunstspeeksel’.
Aandachtspunten: schakel niet onnodig over op vloeibare voeding (kauwen is een mechanische prikkel van de speekselklier); gebruik geen lemon-glycerine swabs; dit versterkt juist de uitdroging; het gebruik van pilocarpine kan misselijkheid, duizeligheid en tachycardie veroorzaken.
Slechte adem Maatregelen bij een slechte adem: Laat de cliënt veelvuldig water drinken. Reinig de tong met een tongschraper (doe dit niet bij cliënten met een kwetsbaar slijmvlies ten gevolge van chemo-/radiotherapie). Stimuleer de speekselproductie door snoepjes, kauwgom en ananasblokjes. Smaakstoornissen Bij smaakstoornissen wordt onderscheid gemaakt in: Verandering van smaak en/of verhoogde gevoeligheid voor bepaalde smaken Een vermindering van de normale smaak of totale afwezigheid van smaak. Maatregelen bij smaakstoornissen: Verwijder geuren die als onaangenaam worden ervaren: – etensgeuren, – sterk ruikende planten en bloemen, – koffie, – parfum, – sigaren- en sigarettenrook. Besteed extra aandacht aan de geur en smaak van de voeding. Geen metalen bestek als cliënt hinder heeft van een metaalsmaak. Zorg ervoor dat de voeding er smakelijk uitziet. Pijn in de mond Zorg voor verlichting van de pijn tot een aanvaardbaar niveau. De volgende maatregelen kunnen de pijn verlichten: vermijd het gebruik van voedingsmiddelen die erg zoet, zuur of gekruid zijn; vermijd het gebruik van harde/droge voedingsmiddelen; vermijd koolzuurhoudende dranken; gebruik eventueel voedingsmiddelen op kamertemperatuur of die ijskoud zijn; gebruik eventueel een kort afgeknipt rietje; ijswater verkoelt en werkt pijnverzachtend; kamillethee of kamillosan werkt verzachten bij kapotte slijmvliezen; overleg met een diëtiste over het eventueel aanpassen van de voeding;
6
In de richtlijn van WVC staat: Pilocarpine is een speekselvervangend middel dat met name geschikt is voor droge mond veroorzaakt door radiotherapie (niet geven bij hart- en longproblemen); dit is niet geheel juist geformuleerd; 7 www.apotheek.nl (externe link, gezien mei 2010) © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 4 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 31
spoelen met antacida (bijv. Maalox®) brengt een beschermlaagje aan op het slijmvliesoppervlak; bij milde pijn (slechts enkele laesies): – Gebruik plaatselijke pijnstilling, bijvoorbeeld lidocaïne orale gel 2% of benzocaïne 20% (niet inslikken). Wordt meestal geadviseerd voor de maaltijden. Werkingsduur is kort van 5 à 15 minuten (benzocaïne) tot 40 minuten (lidocaïne). – Soms wordt voorgesteld te spoelen met een oplossing van één deel lidocaïne in 2% op twee delen water; bij ernstige pijn: Systemische pijnstilling volgens WHO-pijnladder 8 .
Aandachtspunten: wees alert op de verhoogde kans op verslikken wanneer verdoving optreedt bij plaatselijke pijnstilling; door pijn kan eten en ook drinken een probleem zijn. In ernstige gevallen kan dit leiden tot uitdroging en ondervoeding; pijn kan het spreken bemoeilijken of aanleiding zijn tot slaapproblemen; pijn kan leiden tot vermindering van de therapietrouw met betrekking tot de voorgeschreven mondverzorging. Door het verlichten van de pijn gaat de mondverzorging makkelijker; door pijnklachten bestaat de neiging het aangedane deel niet goed te verzorgen, waardoor weer meer pijn ontstaat, probeer deze vicieuze cirkel te voorkomen/doorbreken.
Ondersteunende zorg
Schakel de mondhygiëniste in bij ernstige problematiek ten aanzien van mondverzorging of mondinfectie en beslag in de mond of bij start intensieve behandeling waarvan bekend is dat mondklachten kunnen ontstaan. Schakel zonodig diëtiste in, indien voeding aangepast dient te worden door mondproblemen of als de voeding en/of vochtintake verminderd/te weinig is door mondproblemen. Schakel de tandarts in bij tandpijn of bij slecht passende prothesen. Indien cliënt zelf niet in staat is mondverzorging uit te voeren is afstemming van de mondverzorging met de naasten noodzakelijk 9 .
8
De klassieke WHO-pijnladder is ontwikkeld voor de behandeling van maligne pijn en bestaat uit drie stappen: stap 1: niet-opioïden met of zonder adjuvante therapie; stap 2: opioïden voor matige pijn met middelen uit stap 1; stap 3: opioïden voor matige tot ernstige pijn met middelen uit stap 1. Bron: CVZ: www.geneesmiddelenbulletin.nl (externe link). 9 Integrale Kankercentra. Palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk, Klachten van de mond, 2006. © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Mondverzorging in palliatieve fase en bij chemotherapie : 5 (van 5)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 32
Nagelverzorging Voor het knippen van de nagels dienen deze schoon(gemaakt) te zijn. Voor het schoonmaken wordt een kunststof nagelborsteltje en zeep gebruikt. Daarna wordt de voet ingewreven met alcohol 70%. Laat de alcohol 30 seconden drogen. Start de verzorging van de nagels pas nadat de alcohol volledig is opgedroogd. Draag tijdens de werkzaamheden niet-steriele cliëntgebonden wegwerp-handschoenen. Teen- en vingernagels worden regelmatig geknipt. Plaats onder de voet een schone onderlegger. Vingernagels worden geknipt met een nagelschaar, teennagels met een nageltang. Om ingroei van nagels te voorkomen worden vingernagels rond afgeknipt en teennagels recht. Desinfecteer wondjes en kleine huidlaesies die ontstaan tijdens de behandeling met een huiddesinfectans. De tang of schaar wordt na het knippen gedesinfecteerd met alcohol (laat 1 minuut drogen). Reinig het werkblad na iedere cliënt met een wegwerpdoek en een reinigingsmiddel en droog het werkblad af met een papieren doek of tissue. Desinfecteer het gereinigde werkblad na iedere cliënt met alcohol en laat het werkblad aan de lucht drogen. Nagelverzorging bij diabetici en kalknagels Nagels van diabetici en kalknagels dienen door een deskundige (pedicure of podotherapeut) te worden verzorgd. Bron Werkgroep Infectiepreventie. Infectiepreventie bij voetzorg in de tweede lijn. Verpleeghuis-, woon- en thuiszorg. (www.wip.nl (externe link, gezien mei 2012). LCHV. Reiniging en desinfectie van ruimten, meubilair en voorwerpen. Januari 2011
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Nagelverzorging: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 33
Verstopte en/of ontstoken traanbuis bij een zuigeling Een verstopte traanbuis (dacryostenose) komt bij zuigelingen regelmatig voor. De traanbuis die normaal gesproken vocht afvoert vanuit het oogje naar de traanzak en vervolgens naar de neus, is nog door een dun vliesje gesloten (het membraan van Hasner). Bij de meeste kinderen barst dit vlies spontaan binnen vier tot zes weken na de geboorte. Een verstopt traanbuisje kan leiden tot een ontsteking van de traanzak (dacryocystitis).
Ontstoken oogje Veel pasgeborenen hebben een ontstoken oogje. Dit is te herkennen aan pus in en roodheid van het oog. Als het kind daarbij geen last heeft van tranenvloed, dan is er geen sprake van een verstopping van de traanbuis. Ook wanneer een kind verkouden is kan dit gepaard gaan met ontstoken oogjes. In beide gevallen is het voldoende om het oogje regelmatig (drie keer per dag) schoon te maken met vers water uit een goed stromende kraan. Vaker is niet nodig en is irriterend voor het oogje.
Verstopte of ontstoken traanbuis Een verstopte traanbuis is te herkennen aan de tranenvloed. Het vocht uit het oog kan niet worden afgevoerd en loopt over de wangen van de zuigeling. Het is meestal pas in de tweede tot derde week na de geboorte merkbaar. Het kan een ontsteking van de traanbuis veroorzaken. Ontstaan van een verstopte traanbuis Bij kinderen met een verstopte traanbuis is het laatste kanaaltje, dat loopt van de traanzak naar de neus) nog afgesloten. Het traanvocht, dat continue wordt gevormd en dus niet alleen wanneer het kind huilt, hoopt zich op in de traanzak. Deze raakt al snel vol waardoor het vocht uit het oog loopt. Door te masseren kan de verstopping van de traanbuis sneller verdwijnen. Leg een schone vinger of een schoon wattenstaafje onder het traanpuntje op de huid. Beweeg langzaam met de vinger of wattenstaafje schuin naar beneden richting neus. Til daar de vinger op en begin weer bovenaan. Doe dit drie keer per dag. Ontstoken traanbuis De stilstand van traanvocht in het traanzakje vormt een prettige omgeving voor bacteriën. Deze kunnen zich snel vermeerderen waardoor een ontsteking kan ontstaan. Een ontstoken traanbuisje heeft de volgende verschijnselen: Een rode en warme zwelling onder het ooghoekje aan de kant van de neus. De zuigeling voelt zich niet lekker en krijgt koorts. Bij het oogje is pus zichtbaar. Door te drukken op de zwelling onder het ooghoekje stroomt er via het traanpuntje meer pus. Het traanpuntje zit op het onderooglid vlakbij de binnenste ooghoek. Raadpleeg een arts wanneer er een ontsteking en een zwelling ontstaat en er pus uit het oog komt. Eventueel worden oogdruppels of antibiotica voorgeschreven. Gevolgen van een verstopte traanbuis Een verstopte traanbuis en een ontsteking van het traanzakje zijn onschadelijk voor het kind. Het oog kan er niet door beschadigen.
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Verzorgen ontstoken traanbuis bij zuigeling: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 34
In veruit de meeste gevallen gaat het traankanaal vanzelf open. Mocht dit na zes maanden nog niet gebeurd zijn dan kan de oogarts met een simpele ingreep het vliesje breken.
Bron Site van tijdschrift “WIJ” www.wij.nl, geraadpleegd april 2013. http://www.dokterdokter.nl/aandoening/1781/verstopte-traanbuis-bij-zuigelingen geraadpleegd april 2013. Werkgroep Infectiepreventie. Veilig werken bij kraamzorg en partusassistentie. Verpleeghuis, woon- en thuiszorg. Mei 2011 (ingezien april 2013). Kraamzorg, X. Reinke, Boek uit serie basiswerk Niveau 3, Bohn Stafleu en van Loghum, 2011.
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Verzorgen ontstoken traanbuis bij zuigeling: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 35
Oogprothesen Oogprothesen zijn natuurgetrouwe nabootsingen van het menselijk oog. Ze worden op maat gemaakt door een ocularist (oogprothesemaker) en aangepast aan de kleur van het gezonde oog. Oogprothesen worden soms alleen overdag gedragen en soms dag en nacht.
Soorten oogprothesen Er zijn twee soorten oogprothesen: prothesen van glas; prothesen van kunststof. Naast deze twee soorten is er de zogeheten schaalprothese. Dit is een dunnere versie van een gewone oogprothese. Deze is geschikt voor mensen bij wie een deel van het oog nog intact is en bijvoorbeeld om cosmetische redenen voor een oogprothese kiezen.
Prothesen van glas Oogprothesen van glas worden gemaakt van kryolietglas. Dit glas is absoluut vrij van lood. Hierdoor heeft het een bijzondere hardheid waardoor het bestand is tegen de etsende traanvloeistof. Oogprothesen van glas zijn hol of in de vorm van concave (= holle) lenzen.
Prothesen van kunststof Kunststof oogprothesen zijn massief en houden de lichaamstemperatuur vast. Hierdoor neemt het draagcomfort toe. Kunststof oogprothesen zijn onbreekbaar en kunnen, in tegenstelling tot prothesen van glas, worden aangepast aan de veranderde oogholte.
Inbrengen en verwijderen Tijdens het inbrengen en verwijderen van een oogprothese worden niet-steriele handschoenen gedragen 1 . Inbrengen Om het inbrengen te vergemakkelijken, wordt de prothese eerst vochtig gemaakt. In de meeste gevallen is het korte gedeelte van de oogprothese naar de neus toe gericht (zie afbeelding). De prothese wordt eerst onder het bovenste ooglid geschoven en daarna onder het onderste ooglid. Verwijderen Bij het verwijderen wordt het onderste ooglid naar beneden getrokken tot de onderste rand van de prothese zichtbaar is. De duim wordt onder de protheserand geschoven en met de wijsvinger wordt op het bovenste ooglid gedrukt totdat de prothese uit de oogkas komt. In bijzondere gevallen is het noodzakelijk om de prothese te verwijderen met behulp van een haakje of zuigertje.
1
Werkgroep Infectie Preventie. Persoonlijke beschermingsmiddelen. Verpleeghuis-, woon en thuiszorg. Januari 2005 (www.wip.nl; extern link).
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Oogprothesen: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 36
Tekening rechter en linker oog
Onderhoud De prothese wordt schoongespoeld met schoon, lauw water. Wanneer de prothese sterk is verontreinigd, kan hij 10 minuten weken in een oplossing van 1 theelepel tafelzout in 1 liter gekookt of gedestilleerd water. Soms worden, op voorschrift, speciale vloeistoffen gebruikt voor het reinigen. De prothese wordt op een droge plaats bewaard en nooit in water. De levensduur van een oogprothese bedraagt gemiddeld 1 tot 2 jaar. Onder invloed van traanvocht kan de oogprothese in de loop der tijd stroef worden. Tijdens een jaarlijkse controle wordt een mechanische reiniging ter voorkoming van irritatie uitgevoerd. Tevens wordt de prothese gecontroleerd op pasvorm waarna eventueel aanpassing of vervanging volgt. Bron F.A.D. Müller Söhne Wiesbaden (Rhein) Institut voor kunstogen. Handleiding voor het gebruik van kunstogen van glas (ongedateerd). Vereniging Ouders, Kinderen en Kanker, Beek van de T. Kinderen met een oogprothese (2002). Website oogziekenhuis: www.oogziekenhuis.nl (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Oogprothesen: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 37
Oorsmeer De gehoorgang is bij volwassenen ongeveer 2,5 cm lang en eindigt bij het trommelvlies – de scheiding met het middenoor. In het buitenste 1/3 deel (dicht bij de uitgang) van de gehoorgang groeien haartjes en zitten talg- en oorsmeerklieren. Oorsmeer heeft meerdere functies te weten: beschermen tegen vocht (waterafstoting); beschermen van de dunne kwetsbare gehoorganghuis tegen uitdroging (coating); het wegvangen van kleine onrechtmatigheden (bijv. stof en vuil); afweer verzorgen tegen ziek makende bacteriën en schimmels. De gehoorgang reinigt in principe zichzelf van teveel aan oorsmeer. Normale lichaamshygiëne (het met water wassen van een oor / douchen) doet de rest. Bij een gezonde gehoorgang bestaat er een evenwicht tussen aanmaak en afvoer van oorsmeer. Dit evenwicht kan verstoord raken door o.a.: ouder worden (met te snelle indikking van oorsmeer); manipulatie in de gehoorgang (waardoor stimulatie en/of ontsteking van de oorsmeerklieren); terugduwen van oorsmeer (door hoorapparaat of foutief schoonmaken); afwijkende bouw van de gehoorgang (nauw, afwijkende botvorming); overmatig haargroei in de gehoorgang; ziekten (bijvoorbeeld eczeem, suikerziekte).
Verwijderen van oorsmeer zonder uit te spuiten Alleen oorsmeer dat zichtbaar is in de opening van de gehoorgang mag met een wattenstokje worden verwijderd. Als leidraad geldt dat het wattenpluimpje altijd in het geheel zichtbaar moet blijven. Op deze manier is het risico het kleinst dat het wattenstokje te diep gaat en zo het oorsmeer dieper wordt geduwd. Gebruik in geen geval een ballpoint, haarspeld, lucifer, paperclip etc. voor het schoonmaken van het oor. Het risico op beschadiging is bij gebruik hiervan groot.
Oorsmeeroplossers Vaak worden commerciële oorsmeeroplossers, baby- of slaolie geadviseerd om oorsmeerproblemen te voorkomen. Deze middelen lossen het oorsmeer niet op, maar maken het dunner en weken het los van de gehoorganghuid, zodat het natuurlijk transport beter kan verlopen. Sommige oorsmeeroplossers bevatten conserveringsmiddelen die een allergische reactie van de gehoorganghuid kunnen opwekken. Daarom worden deze middelen vaak niet geadviseerd.
Uitspuiten van de gehoorgang Indien nodig kan de gehoorgang worden gereinigd door schoon water op lichaamstemperatuur in de gehoorgang te spuiten. Het uitspuiten met te koud water kan erg pijnlijk zijn. Bij het weer naar buiten komen van het water komt het oorsmeer mee. Deze handeling neemt enkele seconden in beslag en is in 95% van de gevallen in één keer succesvol. Soms is het nodig op meerdere dagen het oor uit te spuiten (bijvoorbeeld na 7 dagen). Enkele dagen (minimaal 3 dagen tot een week) voorafgaande aan het uitspuiten kan het oorsmeer verweekt worden door het oor te druppelen met baby- of slaolie (of speciale oorsmeeroplossers). Het uitspuiten van de gehoorgang mag niet pijnlijk zijn. Pijn betekent beschadiging en verdient dan speciale aandacht. © Vilans 22-01-2014
Achtergrondinformatie Oorsmeer: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 38
Aandoeningen waarbij het uitspuiten van een gehoorgang niet toegestaan is, zijn: een gaatje in het trommelvlies (zowel nu als in het verleden); trauma of beschadiging van het oor door een ongeval; een loopoor bij een gehoorgangontsteking of een geperforeerd trommelvlies met een middenoorontsteking. Daarnaast wordt het uitspuiten afgeraden bij: een bestaande hevig pijnlijke gehoorgang; een (recent doorgemaakte) gehoorgangontsteking; een doorgemaakte ooroperatie.
Raadpleeg in deze gevallen een (KNO-)arts.
Het drogen van een oor Droog na het uitspuiten de gehoorgang goed. De veiligste en meest doeltreffende manier om een oor te drogen is door enkele tissuevelletjes om de pink te vouwen en de pink voorzichtig (en niet te diep) in het oor te steken. De tissues zuigen het oor als het ware droog. Ook kan hiervoor een wattenstokje gebruikt worden. Het is van belang het wattenstokje niet te diep in de oor te steken. Zorg dat het wattenpluimpje in zijn geheel zichtbaar blijft. De gehoorgang kan ook voorzichtig met behulp van een haarföhn gedroogd worden. Zorg ervoor dat het oor niet te heet wordt.
Foto’s van een oorspuit (links) en Otoscoop (rechts) Bron Patiënteninformatie op de website van de Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde. www.knl.nl/publiek/voorlichting/oorsmeer (externe site) Huisarts en wetenschap: zie http://www.henw.org/archief/volledig/id3654cerumen.html#diagnostiek (externe site)
© Vilans 22-01-2014
Achtergrondinformatie Oorsmeer: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 39
Uitscheiding De belangrijkste vormen van uitscheiding zijn ontlasting (defecatie) en urinelozing (mictie). Het is van belang dat veranderingen en afwijkingen in de uitscheiding kunnen worden herkend en dat de consequenties ervan kunnen worden ingeschat.
Ontlasting(patroon) Naast een hoeveelheid vast voedsel passeert bij een volwassene ongeveer negen liter vocht dagelijks de ingewanden. Het meeste vocht wordt er in het eerste deel van de dunne darm weer uitgehaald. Ook alle waardevolle voedingsstoffen worden in de dunne darm weer opgenomen in het lichaam (geresorbeerd). Als de inhoud van de darm de dikke darm (colon) bereikt, is er nog iets meer dan één liter vocht in aanwezig. In de dikke darm wordt nogmaals één liter vocht opgenomen. Uiteindelijk ontstaat maximaal 200 gram ontlasting (feces), dat voor 60-80% uit water bestaat. De consistentie van normale ontlasting is vast en worstvormig. Normale bestanddelen van ontlasting zijn onder andere: water en slijm, zouten (bijvoorbeeld calcium, magnesium, ijzer), galkleurstoffen, onverteerbare voedselresten, bacteriën en afgestoten darmwandcellen. Gemiddeld vindt 1 tot 3 keer per 24 uur ontlasting plaats, maar eenmaal in de twee dagen of slechts tweemaal per week hoeft niet afwijkend te zijn. Afwijkingen met betrekking tot de ontlasting(patroon) Het observeren van ontlasting kan belangrijke informatie opleveren. Het is daarom belangrijk de ontlasting altijd te bekijken. Afwijkingen met betrekking tot de ontlasting(patroon) zijn: De ontlasting is zwart van kleur. Dit kan verschillende oorzaken hebben: – Wanneer ijzerpreparaten voor bloedarmoede worden gebruikt of Norit voor een ingewandsstoornis. – Bloedontlasting (melaena) is zwart van kleur en duidt op een bloeding in het maagdarmkanaal. Bij kleine bloedingen kan de ontlasting behalve heel donker ook heel vast worden, bij grote bloedingen is juist sprake van een volumineuze hoeveelheid met een weeïge geur. Ontkleurde ontlasting (grauw-wit van kleur). Dit komt voor bij een afvloedbelemmering van de gal naar de darmen en soms voor korte tijd bij een leverontsteking. De ontlasting is grijzig, brijachtig-volumineus en vettig om te zien. Dit heet vetontlasting. Het komt voor bij verteringsstoornissen in de ingewanden door dat de alvleesklier of darmen ziek zijn. Slijm bij de ontlasting. Dit ontstaat bij overactiviteit van de slijmklieren, door een ziekte of een stoornis van de dikke darm (bijvoorbeeld: ontsteking van de dikke darm, irritable bowel syndroom),. Etter bij de ontlasting. Dit is vrijwel altijd afkomstig van een ziekteproces in het laatste deel van het maagdarmkanaal. Diarree. Van diarree wordt gesproken wanneer iemand meermalen per dag weke, brijachtige of waterige ontlasting produceert. Een tekort aan vocht en elektrolyten is een ernstig gevolg van diarree. Obstipatie. Obstipatie kenmerkt zich door een minder frequente productie van feces vergeleken met normaal en dat betekent bijvoorbeeld eenmaal per drie dagen of nog minder frequent. Daarbij wordt harde, droge ontlasting gevormd, vaak keutelachtig en bestaande uit kleine harde balletjes (scybala). Aambeien zijn een complicatie bij obstipatie. © Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 1 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 40
Urine(lozing) Door de nieren wordt per 24 uur ongeveer anderhalve liter urine gevormd. Daarin bevinden zich vele afvalstoffen, in de meeste gevallen afbraakproducten van de stofwisseling. Deze afbraakproducten worden in de urine uitgescheiden, omdat ze in water oplosbaar zijn. Vaak komen stoffen in de urine terecht die wel nodig zijn voor het lichaam maar waarvan op dat moment een teveel aanwezig is. Voor onderzoek van de samenstelling van de urine gebruikt men de 24-uurs urine. Normale bestanddelen hierin zijn: Water: ongeveer 95% van de urine; Zouten; Afbraakproducten van eiwitten Urobiline. Dit is geeft de urine zijn typisch gele kleur; Celresten. Urinelozing (mictie) gebeurt gemiddeld vier à vijf keer per dag. Net als bij de defecatie is ook bij de urinelozing individuele variatie. Stoornissen in uiterlijk en samenstelling van urine Normale urine is helder (doorzichtig). De kleur is oranjegeel wanneer de urine meer geconcentreerd is Stoornissen met betrekking tot uiterlijk en samenstelling van urine zijn: Rode urine oftewel bloed in de urine (hematurie). Belangrijke oorzaken voor bloed in de urine zijn o.a. nierstenen en blaasontstekingen. Het eten van rode bietjes kan de urine ook een rode kleur geven. De urine is witachtig-troebel. In de urine bevinden zich witte bloedcellen of kristallen. Mahoniehoutkleurige urine komt voor bij geelzucht (hemolytische icterus). Medicatie kan de urine ook een andere kleur geven. Bijvoorbeeld Furadantine (een medicijn tegen urineweginfecties) geeft een donkere kleur aan de urine.
Stoornissen met betrekking tot de urinelozing Het lozen van urine (mictie) gebeurt in de regel vier- à vijfmaal per dag. Stoornissen en klachten met betrekking tot de urinelozing zijn: Veel vaker plassen dan normaal, meestal kleine beetjes urine per keer.. Polyurie: grote hoeveelheid urine per dag (minstens 2 liter). Pijn bij het plassen (strangurie). ’s Nachts meer plassen dan overdag (nycturie). Dit komt voor bij decompensatio cordis, vergrote prostaat of zwangerschap. Onvermogen om urine in de blaas te houden (incontinentie). Verschillende vormen van incontinentie zijn: – Het verliezen van urine bij hoesten, niezen, tillen en dergelijke (stress- en urgeincontinentie), – Voorkomen van stressincontinentie en urge-incontinentie (gemengde incontinentie), – Onvrijwillig urineverlies van kleine hoeveelheden urine bij een overvolle blaas of een obstructie van de plasbuis (overloopincontinentie), – Druppelsgewijs voordurend onvrijwillig urineverlies (totale incontinentie) en; – Onvrijwillig urineverlies dat met regelmatige tussenpozen optreedt waarbij geen aandrang wordt ervaren (reflexincontinentie). Mannen met een vergrote prostaat kunnen moeite hebben met de urinelozing. De urinestraal wordt minder krachtig en na verloop van tijd komt steeds minder urine naar buiten.
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 2 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 41
Stoornissen in de hoeveelheden geproduceerde urine Stoornissen met betrekking tot de hoeveelheden geproduceerde urine zijn: Polyurie. Wanneer meer dan twee liter urine per dag wordt geloosd. Oligurie. Wanneer de hoeveelheid urine per 24 uur minder is dan 400 ml. Urineweginfecties Eén van de meest voorkomende aandoening aan de urinewegen is een urineweginfectie. Urineweginfecties komen zeer veel voor, zowel hoog in de urinewegen (nierbekkenontsteking) als laag in de urinewegen (blaasontsteking). Blaasontsteking komt vooral bij vrouwen regelmatig voor. De reden is de kortere urinebuis (urethra) van de vrouw. Klachten die kunnen wijzen op een blaasontsteking (cystitis) zijn: Pijnlijke of branderige urinelozing; Toegenomen frequentie van urinelozing; Loze aandrang; Pijn in de rug of onderbuik; Bloed bij de urine (hematurie). Een nierbekkenontsteking kenmerkt zich door: Continue pijn in de flank aan de aangedane zijde; Troebele en bloederige urine; Vaak koorts en malaise.
Incontinentieletsel Bij ouderen neemt het risico op huidbeschadiging door vocht of incontinentie toe. Zorg voor een droge huid; dit is van belang om letsel te voorkomen.
Aandachtspunten Werkgroep Infectiepreventie urinelozing/stoelgang
Gebruikt absorptiemateriaal dient direct in een plastic afvalzak te worden gegooid. Bij het assisteren bij de vervanging van maandverband worden handschoenen gedragen. Op ieder toilet is een gesloten afvalemmer met een plastic zak aanwezig voor de afvoer van gebruikt maandverband. Wanneer bloed wordt gemorst op bij voorbeeld de wc-bril, wordt de plek gereinigd en gedesinfecteerd met alcohol 70% en aan de lucht gedroogd. Handhygiëne vindt plaats: – Na hulp bij het schikken of uitdoen van de kleding; – Na hulp bij gebruik van het toilet, postoel, urinaal of po; – Na ieder contact met ontlasting en urine; – Na ieder contact met door ontlasting, urine of braaksel verontreinigd materiaal. Wanneer een cliënt diarree heeft, worden bij toiletgang en verschoning beschermende kleding en handschoenen gedragen. Met diarree verontreinigde kleding en linnengoed wordt zo snel mogelijk afgevoerd en gewassen.
Bronnen Grégoire, L., (1997). Inleiding in de anatomie/fysiologie van de mens. ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen. Hageman en Klaucke, (2005). ‘eerste hulp bij vochtletsel’, Nursing: pag. 36 t/m 39. NHG-Standaard Acute diarree. Huisarts Wet 2005(8): 341-52. NHG-Standaard Urineweginfectie. Huisarts Wet 2007:50(3): 103-12. TransferPunt VaardigheidsOnderwijs. Skillslab-serie voor verpleegkundige beroepsvaardigheden. Uitscheiding. Bohn Stafleu van Loghum. Houten 2005.
© Vilans 04-01-2013
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 3 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
© Vilans 04-01-2013
Lichaamsverzorging en observatie 42
Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij menstruatie, urinelozing en stoelgang Concept. Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. (www.wip.nl, exteren link). Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis-, woonen thuiszorg. (www.wip.nl, externe link). Zaagman-van Buuren, M.J., Jong de, J.T.E. (tweede druk, 2002). Algemene Ziekteleer. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten.
Achtergrondinformatie Uitscheiding: 4 (van 4)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 43
Urineopvang voor onderzoek Urine kan worden opgevangen voor diverse onderzoeken (o.a. infecties, nierstenen, diabetes, tumoren, verwondingen). Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het onderzoek. Zorg in alle gevallen dat de urine zo spoedig mogelijk na het afnemen wordt onderzocht.
Methodes urine opvangen Voor het opvangen van urine worden hieronder enkele methodes beschreven. Spontane urine De term 'spontaan' verwijst naar urine die zonder speciale maatregelen wordt opgevangen tijdens de normale mictie (urinelozing) in een onsteriel monsterpotje. Deze methode wordt gehanteerd bij onderzoek op bijvoorbeeld glucose, eiwit, kreatinine. Gewassen middenplas Bij een gewassen middenplas worden de genitaliën eerst gewassen. Vervolgens wordt 'midstreamurine' opgevangen in een po en/of monsterpotje. Midstream betekent dat de cliënt eerst begint met plassen en dit vervolgens onderbreekt. Het vervolg van de plas wordt opgevangen. Nadat de 'midstreamurine' is opgevangen, plast de cliënt helemaal uit. Katheterurine Urine voor het nemen van een monster katheterurine voor laboratoriumonderzoek mag nooit uit de urinezak worden afgenomen. De urine wordt met een spuit uit de katheter afgenomen. De techniek voor het afnemen van katheterurine verschilt voor: katheter met aanprikpunt Voor het afnemen van katheterurine wordt de verblijfskatheter gedurende 15-30 minuten afgeklemd. Het aanprikpunt wordt gedesinfecteerd met een gaasje met chloorhexidine alcohol 70%, en daarna aan de lucht gedroogd. Met behulp van een spuit met steriele naald wordt ongeveer 10 ml urine via het aanprikpunt opgezogen. katheter zonder aanprikpunt. Als de katheter geen speciaal aanprikpunt heeft, maar wel van rubber is gemaakt, kan de katheter eventueel zelf aangeprikt worden (katheters van ander materiaal gaan lekken, als ze worden aangeprikt). Let wel: deze methode wordt afgeraden. Voor het afnemen van de katheterurine wordt de verblijfskatheter gedurende 15-30 minuten afgeklemd. Desinfecteer de katheter net boven het punt waar hij op de afvoerslang is aangesloten en laat aan de lucht drogen. Steek de naald onder een hoek van 45° door de rubber katheter en zuig een monster urine op. Prik de schacht van de katheter niet aan, omdat dan het kanaal waardoor de ballon gevuld wordt, kapot kan gaan. Er wordt bij voorkeur een katheter met aanprikpunt gebruikt voor het afnemen van de urine.
Urinekweek Het afnemen van een urinesediment is lastig bij kwetsebare ouderen met urine-incontinentie. In de richtlijn urine-incontinentie bij kwetsbare ouderen (V&VN, LEVV) geven de experts aan dat een urinekweek of dipslide niet routinematig moet worden afgenomen. Een urinekweek of dipslide hoeft alleen afgenomen te worden als de resultaten van een test door middel van een © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Urineopvang voor onderzoek: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 44
urinestick hier aanleiding toe geven en er sprake is van klachten die kunnen duiden op een urinweginfectie. Wanneer urine moet worden gekweekt, wordt de gewassen middenplas (midstreamurine) opgevangen in een steriel monsterpotje. Bij aanwezigheid van een katheter wordt de urine met een steriele spuit uit de katheter afgenomen (zie katheterurine). Na het opzuigen van de urine wordt de urine overgebracht in een steriel urinepotje. Bij aanwezigheid van een externe katheter wordt deze verwijderd voordat een urinekweek wordt afgenomen. Voor het verzamelen van de urine wordt de glanspenis schoongemaakt met een wattenprop, gedrenkt in water uit een flink stromende kraan 1 .
Testen van urine met behulp van urinesticks Urine kan met behulp van een urinestick beoordeeld worden op bijvoorbeeld (de aanwezigheid van): zuurgraad; glucose; ketonen; leukocyten; nitriet; eiwit; bloed. Een urinestick wordt ook wel teststrip of teststrook genoemd. Op een urinestick zitten meerdere testvelden met stoffen die reageren/verkleuren als ze in aanraking komen met bijvoorbeeld leukocyten of rode bloedcellen in de urine, of die reageren op de zuurgraad van de urine. De verkleuringen op de testvelden worden vergeleken met de kleurenschaal op het label van de verpakking (zie foto).
Foto kleurenschaal Testen op urineweginfectie De voornaamste indicatoren voor een urineweginfectie zijn leukocyten, nitriet en bloed. Als de urinestick voor de test op nitriet en leukocyten reageert (een positieve uitslag geeft) dan is een urineweginfectie waarschijnlijk. Indien urine wordt getest uit een verblijfskatheter slaat de stick vrijwel altijd positief uit. Alleen als er sprake is van specifieke klachten die wijzen in de richting van een urineweginfectie, zoals koorts, veel plassen of verhoogde onrust/verwardheid, wordt er actie ondernomen. Is er sprake van koorts, moet de cliënt veel plassen, of is er sprake van een verhoogde onrust/verwardheid, dan dient de arts geraadpleegd te worden.
1
© Vilans 24-08-2012
Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis-, woonen thuiszorg. September 2004, revisie: september 2009 (www.wip.nl, externe link). Achtergrondinformatie Urineopvang voor onderzoek: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 45
Bron Werkgroep Infectiepreventie. Verzorging bij urinelozing en stoelgang. Verpleeghuis-, woonen thuiszorg. September 2004, revisie: september 2009 (www.wip.nl, externe link). Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. V&VN, LEVV. Richtlijn urine-incontinentie bij kwetsbare ouderen. September 2010.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Urineopvang voor onderzoek: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 46
Feces voor onderzoek Er zijn verschillende redenen om ontlasting te onderzoeken: infecties, tumoren, problemen bij de spijsvertering). Het onderzoek van feces (ontlasting) gebeurt meestal met een beetje ontlasting, opgevangen op een willekeurig tijdstip. Er is een onderverdeling te maken naar: onderzoek naar de samenstelling van de ontlasting, naar de aanwezigheid van bepaalde stoffen in de feces; aantonen van pathologische micro-organismen in de ontlasting door middel van een kweek. Feces voor een kweek gaat in een steriel potje met schroefdeksel met daaraan een lepeltje. Feces voor onderzoek naar de samenstelling gaan in een bekertje met afsluitbaar deksel, hierbij is een spatel nodig.
Methode opvangen feces De cliënt moet in een schone en droge po defeceren, zonder bijmenging van urine. De ontlasting wordt met het lepeltje of de spatel uit de po geschept en in het daarvoor bestemde potje gedaan. Het potje voor een kweek mag niet vol geschept worden, een hoeveelheid ter grootte van een hazelnoot is voldoende.
Aandachtspunten
Feces moet altijd beschouwd worden als potentieel infectieus. De binnenkant van het potje voor een feceskweek mag niet met de vingers worden aangeraakt. Zorg voor snelle verzending van het monsterpotje naar het laboratorium. Feces bestemd voor een kweek wordt tot onderzoek in de koelkast (maximaal 24 uur) bewaard. Feces voor amoebenonderzoek moet binnen een half uur na afname onderzocht worden.
Bron Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Feces voor onderzoek: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 47
Verzorging van een overledene Wanneer een cliënt is overleden, dient het lichaam te worden verzorgd. Ook wel laatste zorg genoemd. Het lichaam van de overledene kan pas verzorgd worden, wanneer de dood is vastgesteld. De laatste zorg wordt vaak uitgevoerd door de verpleegkundige of verzorgende, soms samen met nabestaanden. Ook kan de verzorging van de overledene worden uitgevoerd door de uitvaartondernemer. Zie voor uitgebreide informatie: overledenenzorg (externe site)
Aandachtspunten bij de verzorging De laatste zorg wordt, indien mogelijk, door twee personen uitgevoerd, vanwege fysieke en emotionele belasting. Bij de wijze waarop de verzorging van de overledene plaatsvindt, spelen emotionele en culturele aspecten een rol. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden. Soms wordt gebruik gemaakt van een koffer of box met daarin alle benodigdheden voor de laatste zorg. Zorg ervoor dat deze na gebruik weer wordt bijgevuld. Let er bij de verzorging op dat de huid in zo goed mogelijke conditie blijft. Dit kan door: Was alleen de vervuilde delen van de huid en gebruik geen zeep. Mocht het nodig zijn dan kan een wascrème worden gebruikt. Houd de natuurlijke vetlaag van de huid zoveel mogelijk in tact. Breng vaseline aan op de lippen om uitdroging te voorkomen. Wanneer toestemming van de nabestaanden is gegeven om de baard van de overledene te scheren, gebruik dan een scheerapparaat en geen scheermes (met scheerkwast en scheerschuim). Met de mes kan de huid worden beschadigd en door het schuim kan de huid van de wangen extra uitdrogen. Dit kan na een aantal uren in de koeling lelijke plekken op de gezichtshuid geven. En verder De beste kleding die een overledene kan dragen is van natuurlijk materiaal; anders verloopt het ontbindingsproces minder goed. Als een panty gewenst is, kan deze het best bij de bovenbenen worden afgeknipt. Verwijder infuus, katheter, sonde en andere vreemde voorwerpen (gehoorapparaat, en dergelijke). Plak insteekopeningen af met een pleister of bedek ze met verband.
Pacemaker Het verwijderen van een pacemaker of ICD (Implanteerbare Cardioverter Defribilator) bij een overledene voorafgaand aan de uitvaart is geen wettelijke verplichting. Crematoria of begraafplaatsen kunnen echter eisen dat een dergelijk implantaat verwijderd wordt voor de uitvaart. Stelt een crematorium- of begraafplaatsbeheerder deze eis, dan dient degene die de overledene aanbiedt –bijvoorbeeld de uitvaartverzorger- ervoor te zorgen dat de pacemaker of ICD niet meer in het lichaam aanwezig is. Ook kunnen andere in het lichaam aanwezige implantaten moeten worden verwijderd, zoals een medicijnpomp of inwendige medische apparaten. Bron Website overledenenzorg (externe site) Website www.zdg.nl (externe site) © Vilans 12-05-2013
Achtergrondinformatie Verzorging van een overledene: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 48
Temperatuur Er zijn verschillende methoden voor het meten van de temperatuur. De meest gebruikte zijn rectaal (in de anus) en oraal (onder de tong). De temperatuur kan ook axillair (onder de oksel) of in het oor worden gemeten. Omdat de metingen op de verschillende plaatsen andere waarden zullen opleveren is het van belang de wijze van temperaturen vast te leggen in het dossier, zodat steeds dezelfde methode wordt gebruikt. De temperatuur varieert gedurende de dag en wordt beïnvloed door rust en activiteit. Bij een stabiele temperatuur kunnen cellen, weefsels en organen goed functioneren. Afwijkingen in de temperatuur geven meestal het begin van een infectie of ziekte aan.
Rectale temperatuurscontrole Rectale temperatuurscontrole (in het rectum) wordt als het meest betrouwbaar beschouwd. De temperatuur bij volwassenen ligt normaal gesproken tussen de 36,5 en 37,5 C. Bij de rectale meting wordt het puntje van de thermometer via de anus in het rectum gebracht. Gebruik hierbij een beschermend plastic hoesje en wat vaseline. Rectale temperatuurscontrole dient niet te worden gedaan bij cliënten met: recente operatie aan het rectum of prostaat; verwondingen aan het rectum of perineum. Voorzichtigheid is geboden bij: diarree; aambeien.
Rectaal temperaturen kan dan pijnlijk zijn en letsel veroorzaken.
Orale temperatuurscontrole Deze wijze van temperatuurmeting is minder nauwkeurig dan de rectale meting. De temperatuur in de mond is 0,3 C lager dan in het rectum. De tijdsduur van opname (met een analoge thermometer) is zeven minuten. Warm of koud eten of drinken kort voor de temperatuurscontrole kan de meting beïnvloeden. Ook mag kort tevoren niet worden gerookt. Wacht in beide gevallen 30 minuten. Orale temperatuurscontrole dient niet te worden gedaan bij: cliënten in coma; cliënten met epilepsie; desoriëntatie of verwardheid van de cliënt; jonge kinderen en zuigelingen; afwijkingen aan de neus en mond waardoor de cliënt door de mond moet ademen. In deze situaties kan oraal temperaturen pijnlijk zijn, de ademhaling worden belemmerd en bestaat de kans op aspiratie (= cliënt zuigt bij ademhaling thermometer naar binnen).
Axillaire temperatuurscontrole De axillaire temperatuurscontrole (onder de oksel) wordt als het minst betrouwbaar beschouwd. De temperatuur bij volwassenen ligt een halve tot een hele graad lager dan de rectale temperatuur Het wassen van de oksel kort voor de temperatuurscontrole kan de meting beïnvloeden. De temperatuur van het water en de wrijving die wordt veroorzaakt bij het wassen © Vilans 09-02-2014
Achtergrondinformatie Temperatuur: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 49
en drogen kunnen de lichaamstemperatuur beïnvloeden. Deze methode is niet geschikt voor zuigelingen of erg magere mensen.
Temperatuurscontrole via het oor De in het oor opgenomen temperatuur geeft de interne temperatuur van het lichaam weer. De lichaamstemperatuur wordt geregeld door de hypothalamus. De hypothalamus heeft dezelfde bloedvoorziening als het trommelvlies. Hierdoor worden veranderingen in de interne lichaamstemperatuur eerder gemeten bij het trommelvlies dan op andere plaatsen, zoals in het rectum, de mond of onder de arm. Bronnen Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. Protocol Gebruik van de Genius thermometer. Omring, december 2001. Medisch Contact. Oorthermometer onbetrouwbaar, augustus 2002, nummer 35. Nursing, 23 juli 2008: Oorthermometer niet altijd betrouwbaar. ThiemeMeulenhoff. Persoonlijke basiszorg deel 2, niveau 4.
© Vilans 09-02-2014
Achtergrondinformatie Temperatuur: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 50
Temperatuur van een zuigeling De temperatuur van een zuigeling meet je in het oor met een speciale oorthermometer, of rectaal met een digitale koortsthermometer.
De temperatuur van een pasgeborene Een pasgeborene heeft vaak moeite om zich op temperatuur te houden. De handjes en voetjes kunnen dan koud aanvoelen, of zelfs blauw verkleuren. Het is van belang dat de temperatuur van de pasgeborene tussen de 36,5 en 37,5 graden Celcius is. Afkoeling kost de baby veel energie, en dat gaat ten koste van het groeien en de weerstand van de pasgeborene. Meet de eerste dagen na de geboorte 2 x per dag de temperatuur: ’s morgens voordat de pasgeborene in het badje gaat; ’s avonds om ongeveer 22.00 uur voor het verschonen van de luier. Controleer de temperatuur vaker wanneer deze slecht gereguleerd kan worden. Bouw de controles af, wanneer de temperatuur goed gereguleerd is. Dit kan enkele dagen tot weken duren, afhankelijk van de grootte en groei van de zuigeling, de conditie en de omgevingstemperatuur.
De temperatuur van een zuigeling Naarmate de zuigeling groter wordt zal de lichaamstemperatuur steeds beter gereguleerd zijn. Een normale temperatuur is tussen de 36,5 en 37,5 graden celcius. Je controleert dan niet meer ieder dag de temperatuur, maar gaat af op eventuele verschijnselen van afkoeling of (over)verhitting.
Lage temperatuur
Bij een lage temperatuur voelen de handjes en voetjes koud, of verkleuren wit tot zelfs blauw. Een zuigeling verliest veel warmte via het hoofdje, een mutsje helpt om de lichaamstemperatuur goed te houden. Geef bij een temperatuur van 36,5 graden celcius of lager een kruik, extra omslagdoek of dekentje. Controleer de temperatuur na een uur nog een keer. Een lage temperatuur van een zuigeling kan duiden op een infectie. Geef het door aan verloskundige of huisarts als de lage temperatuur blijft, ondanks maatregelen.
Hoge temperatuur
© Vilans 24-05-2013
Bij een hoge temperatuur kleurt de zuigeling roze tot rood, voelt warm aan, of transpireert zelfs (kleine druppeltjes op het gezichtje). Een hoge temperatuur kan wijzen op verhitting, neem een deken of kruik weg. Regel zo mogelijk de omgevingstemperatuur: Zet de verwarming lager, haal het bedje uit de zon. Controleer na een uur nog een keer de temperatuur. Een hoge temperatuur kan ook wijzen op een infectie. Let op: handjes en voetjes kunnen koud aanvoelen, terwijl de lichaamstemperatuur verhoogd is. Neem deken of kruik weg. Controleer na een uur nog een keer. Geef het door aan verloskundige of huisarts als de verhoogde temperatuur blijft, ondanks maatregelen. Achtergrondinformatie Temperaturen van een zuigeling: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 51
Bron Werkgroep Infectiepreventie. Veilig werken bij kraamzorg en partusassistentie. Verpleeghuis, woon- en thuiszorg. Mei 2011 (ingezien april 2013). Kraamzorg, X. Reinke. Boek uit serie basiswerk Niveau 3, Bohn, Stafleu en van Loghum, 2001 (ingezien april 2013). Onafhankelijke site voor ouders: www.anababa.nl Website van tijdschrift “WIJ” , www.wij.nl/baby-info, ingezien april 2013.
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Temperaturen van een zuigeling: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 52
Pols, hartslag Het meten van de pols/hartslag geeft een indruk van de gezondheidstoestand van de cliënt. De gegevens zeggen iets over de verbranding of het energieverbruik van het lichaam; is het energieverbruik hoog, bijvoorbeeld door koorts of grote inspanning, dan zijn de gemeten waarden ook hoog. Inspanning verhoogt de hartslag, rust laat de hartslag dalen. Bij iedere samentrekking van de linker hartkamer wordt bloed in de aorta (=lichaamsslagader) gestuwd. Hierdoor worden de wanden van de arteriën (slagaders) telkens even uiteengeduwd. Dit is het beste voelbaar op plaatsen waar arteriën vlak onder de huid lopen, zoals de pols (de polsslagader). Het plaatje hieronder geeft de plaatsen aan waar de hartslag kan worden gevoeld.
Tekening Plaatsen waar hartslag gemeten kan worden
Bij volwassenen en kinderen ouder dan drie jaar wordt de hartslag gewoonlijk aan de pols geteld. Daar is de hartslag het snelst te vinden. Bij zuigelingen en kinderen jonger dan drie jaar is de apex (onderkant) van het hart het duidelijkst. Bij het tellen van de hartslag wordt ook gelet op de: frequentie; regelmaat; kracht. Bij afwijkingen in de polskwaliteiten, wordt de pols gedurende een hele minuut geteld.
Indicaties voor het meten van de hartslag Hartslag wordt gemeten bij bijvoorbeeld: aandoeningen van het hart of hartklachten © Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Pols/hartslag: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 53
na verstikking bij flauwte postoperatief bewusteloosheid tijdens of na onderzoek/behandeling
Hartritme In een normale hartfrequentie is het aantal slagen per minuut bij: baby's 120 - 140; kinderen 90 - 110; volwassenen 60 - 100. Een onregelmatige hartslag vertoont een ongelijke tijdsduur tussen opeenvolgende slagen.
De wijze van tellen van de hartslag De hartslag kan worden geteld met behulp van een zandloper (polsteller) of horloge met secondewijzer. Het aantal slagen per minuut wordt vastgesteld. Er zijn polstellers van ¼ en ½ minuut verkrijgbaar. De getelde hartslag moet dan met respectievelijk 4 of 2 worden vermenigvuldigd. Gebruik de duim niet bij het tellen van de hartslag. De duim heeft een eigen sterke hartslag en dat kan verwarring geven met de hartslag van de ander. Bron Observatietechnieken. Skillslab-serie voor verpleegkundige en verzorgende vaardigheden (2003). Bohn Stafleu Van Loghum. Vaardigheden basiszorg. G. Afink, 1997
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Pols/hartslag: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 54
Ademhaling Bij inademing wordt zuurstof uit de buitenlucht opgenomen, dat vervolgens in het bloed terechtkomt, en bij uitademing wordt koolzuur uit het lichaam uitgestoten. Ademhaling vindt plaats in de longen en luchtwegen (neus- en keelholte, strottenhoofd en luchtpijp). De ademhaling wordt geregeld door het ademcentrum in de hersenen. De belangrijkste ademhalingsspieren zijn het diafragma en tussenribspieren. Soms zijn deze spieren verzwakt en kunnen ze niet meer voor voldoende ventilatiezuurstof zorgen.
Indicaties voor controle ademhaling Bij cliënten met afwijkende of te verwachte afwijkingen van de ademhaling. Bijvoorbeeld: aandoeningen van de luchtwegen bij flauwte bewusteloosheid tijdens en na onderzoek/behandeling na vertikking bij hartstilstand.
Controle van de ademhaling. Bij de ademhaling dient te worden gelet op: snelheid; regelmaat; diepte; reuk; geluid. Let, ter herkenning van symptomen van dyspnoe (bemoeilijkte ademhaling), ook op het gelaat van de cliënt: benauwde gelaatsuitdrukking; cyanose (het blauw kleuren van de huid); bewegen van neusvleugels; heftige op en neergaan van de borstkas; bewegen van spieren in de hals. Snelheid van de ademhaling De snelheid van de ademhaling wordt bepaald door het aantal ademhalingen per minuut. De snelheid van de ademhaling varieert met de leeftijd. Het aantal ademhalingen per minuut is bij: volwassenen: 15-17; tieners: 12-20; kinderen 2-12 jaar: 20-30; zuigelingen: 30-50. Per minuut wordt 2-3 keer diep ingeademd. Regelmaat van de ademhaling De regelmaat van de ademhaling wordt bepaald door de duur van de pauzes tussen in- en uitademingen.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Ademhaling: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 55
Diepte van de ademhaling De diepte van de ademhaling wordt bepaald door de hoeveelheid in- en uitgeademde lucht per keer. Geluid van de ademhaling Aan het geluid van de ademhaling kunnen afwijkingen aan de normale onbelemmerende ademhaling worden beluisterd. Bijvoorbeeld: een piepende ademhaling bij benauwdheid, een rochelende ademhaling bij vocht of slijm in de luchtwegen.
Tellen van de ademhaling De ademhalingsfrequentie wordt geteld door te kijken naar het op en neer gaan van de borst van de cliënt. Bij de cliënt kan een borst- of een buikademhaling op de voorgrond staan. Over het algemeen komt een gecombineerde ademhaling voor. Tel elke in- en uitademhaling voor één ademhaling. Begin bij de inademing te tellen. De opgaande beweging is de inademing. Om de beweging duidelijker te zien kan een arm van de cliënt over de borst worden gelegd. De ademhaling kan worden geteld met een zandloper (polsteller) of horloge met secondewijzer. Het aantal slagen per minuut wordt vastgesteld. Tel de ademhaling bij volwassenen en kinderen gedurende 30 seconden en vermenigvuldig de uitkomst met twee. Tel gedurende 1 minuut als de ademhaling afwijkend lijkt.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Ademhaling: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 56
Ademhalingspatronen Onderstaande tabel geeft verschillende (afwijkende) ademhalingspatronen weer. Benaming
Patroon
Mogelijke oorzaken
Eupnoe: normale ademhaling
Apnoe: tijdelijke afwezigheid van de ademhaling; kan periodiek optreden.
Hyperpnoe: diepe en licht versnelde ademhaling
Tachypnoe: versnelde ademhaling
Cheyne-Stokes: snelle en diepe ademhalingen, vervlakkend totdat een pauze (20-60 sec) intreedt. Kussmaul: snelle (>20/min), zeer diepe (op zuchten lijkende), moeizame ademhaling, zonder pauze
mechanische obstructie van de luchtwegen; aandoeningen die het ademcentrum in de hersenen beïnvloeden.
lichamelijke inspanning
koorts longontsteking
verhoogde hersendruk, ernstige hartdecompensatie, nierinsufficientie, meningitis, overdosis medicijnen, zuurstofgebrek in hersenen. nierinsufficiëntie of stofwisselingsstoornissen (m.n. keto-ascidose bij diabetisch coma)
Tabel ademhalingspatronen
Aandachtspunten bij controle van de ademhaling
De ademhaling kan veranderen wanneer de aandacht er op wordt gevestigd. Emoties beïnvloeden de ademhaling. Tel eventueel de ademhaling meteen na het polstellen zonder het de cliënt te zeggen, terwijl de vingers nog aan de pols liggen.
Bron Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. Observatietechnieken. Skillslab-serie voor verpleegkundige en verzorgende vaardigheden (2003). Bohn Stafleu Van Loghum.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Ademhaling: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 57
Sputum voor onderzoek Sputum wordt als een taaie substantie uit de longen opgehoest en moet dus niet verward worden met speeksel. Sputum is een afscheiding die geproduceerd wordt door de slijmvliezen die de binnenkant van de bronchioli (luchtpijpvertakkingen), de bronchi (luchtpijp) en de trachea bekleden. Het biedt de luchtwegen bescherming tegen infecties. Opgegeven sputum bevat tevens speeksel, afscheidingen uit de neusholte en –bijholten, dode cellen en normale orale bacteriën. Door een kweek te maken van een monster opgevangen sputum kan de aanwezigheid van ziekteverwekkers in de luchtwegen worden aangetoond.
Indicaties voor sputumonderzoek:
Longaandoeningen Tumoren Tbc (Luchtweg)infecties.
De gebruikelijk methode voor het opvangen van sputum is de cliënt te vragen opgehoest sputum in een sputumbakje uit te spuwen. Het ophoesten kan vergemakkelijkt worden door inhalatie van lucht die bevochtigd is met behulp van een stoomapparaat of een ultrasonore vernevelaar of door de thorax te bekloppen door houdingsdrainage. Minder gebruikelijke methoden zijn het uitzuigen van de trachea en bronchoscopie. Vervang een sputumbeker minimaal 1 maal per dag. Sluit de sputumbeker en gooi de gesloten beker weg in de container voorhuishoudelijk afval. Bron WIP Reiniging, desinfectie en sterilisatie in verpleeghuis en woon-zorgcentrum (2004, revisie, 2009) Hamilton, H.K., Rose, M.B., (2001). Verpleegkundige handelingen en procedures. De praktijk van het verplegen. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Sputum voor onderzoek: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 58
Bloeddruk Onder de bloeddruk (tensie) wordt de druk verstaan die het bloed uitoefent op de slagaderwanden. De bloeddruk heeft geen constante waarde, maar een golvend beloop. Het golvende beloop wordt veroorzaakt door het samentrekken van de hartspier. Op het moment dat het hart samentrekt, wordt er veel bloed door de slagaders geperst en wordt de druk op de vaatwanden hoger. Dit is de bovendruk of systolische druk. Vervolgens ontspant het hart zich waardoor de druk op de vaatwanden afneemt. Dit is de onderdruk of diastolische druk. De hoogte van de bloeddruk is afhankelijk van verschillende factoren: de kracht van de hartkamersamentrekkingen; Hoe beter de pomp werkt hoe krachtiger de samentrekking is. de elasticiteit van de slagaderwanden; Bij het ouder worden neemt de elasticiteit af en de bloeddruk wordt wat hoger. de weerstand in de perifere bloedvaten; Bloeddruk is in de grote bloedvaten hoger dan in de kleine bloedvaten. Een vernauwing in de vaten heeft ook invloed op de kleine vaten en verhoogt de druk die nodig is om het bloed erdoor te pompen. het bloedvolume; Een afname van het bloedvolume (zoals bij een bloeding) zal leiden tot een verlaging van de bloeddruk. de viscositeit van het bloed. De bloeddruk wordt gewoonlijk aan de armslagader gemeten. De bloeddruk wordt uitgedrukt in millimeters kwik (mmHg). De bloeddruk is het laagst bij pasgeborenen en stijgt bij het ouder worden. Andere factoren die van invloed zijn op de bloeddruk zijn: hartziekten lichaamsgewicht activiteiten en rust houding stress, spanningen en angst pijn medicijnen lichamelijke conditie
Wanneer is de bloeddruk te hoog/te laag? De bloeddruk van gezonde mensen schommelt. Zo is de bloeddruk ’s ochtends en ’s avonds vaak wat lager dan ’s middags. De bloeddruk stijgt bijvoorbeeld door lichaamsbeweging en praten. Ook stemmingen hebben invloed op de bloeddruk: door emoties zoals angst en boosheid stijgt de bloeddruk. Het kan dus zijn dat een aantal metingen nodig is, op verschillende tijdstippen, voordat kan worden vastgesteld of er sprake is van een hoge bloeddruk. Als er sprake is van een hoge bloeddruk is meestal zowel de onder- als de bovendruk verhoogd. Het komt ook voor dat alleen de bovendruk is verhoogd. De bloeddruk is te hoog als de bovendruk hoger of gelijk is aan 140 mmHg en/of de onderdruk hoger of gelijk is aan 90 mmHg (deze waarden gelden voor volwassenen). De bovendruk is de belangrijkste factor bij de bepaling van het risico op een hart- of vaatziekte. Ook bij de behandeling van een verhoogde bloeddruk is de bovendruk bepalend.
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Bloeddruk: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 59
Bloeddrukmeters De klassieke (handmatige) bloeddrukmeter bestaat uit een opblaasbare manchet die verbonden is met een luchtpompje en een manometer die de bloeddruk aangeeft. Bij het gebruik van deze bloeddrukmeter is een stethoscoop nodig. Ook kan een elektronische bloeddrukmeter of een automatische digitale bloeddrukmeter worden gebruikt. Hierbij is geen stethoscoop nodig. Beide soorten meters hebben nadelen. Nadeel van de handmatige meting is, dat de betrouwbaarheid van de meting erg afhankelijk is van de vaardigheid van degene, die meet. Voordeel van een automatische digitale bloeddrukmeter is dat clienten zelf de bloeddruk kunnen meten. Nadeel van de automatische meting is, dat automatische meters niet goed overweg kunnen met een onregelmatige, een hele snelle, of een hele trage hartslag en onnauwkeurig worden bij mensen met erg starre bloedvaten. Bloeddrukmanchet Er bestaan verschillende maten van de bloeddrukmanchet. Voor een cliënt met een armomtrek van maximaal 33 cm is een luchtzak nodig die tenminste 12 x 26 cm. Is. Bij een armomtrek tot 50 cm. één van tenminste 12 x 40 cm. De manchet moet voldoende lang zijn om de bovenarm geheel te omcirkelen. Bij mensen met heel dunne bovenarmen (omtrek kleiner dan 24 cm) is het beter een manchet met een opblaasbaar deel van 12 x 23 cm te gebruiken om te voorkomen dat een te lage bloeddruk wordt gemeten. Voor kinderen zijn er kleinere maten beschikbaar 1 .
Bloeddrukcontrole De bloeddruk wordt altijd aan dezelfde arm gemeten bij een zittende patiënt, nadat deze minimaal 5 minuten heeft gerust. Tijdens de meetprocedure wordt niet gesproken. De eerste keer wordt de bloeddruk aan beide armen gemeten. Bij een verschil van 10 mmHg of meer wordt de volgende keren de bloeddruk gemeten aan de arm waar de hoogste waarde werd gevonden 2 . Voor het vaststellen van de waarde van de bloeddruk wordt per keer steeds tweemaal gemeten, met een tussenpoos van minimaal 15 seconden, steeds aan dezelfde arm. De uiteindelijke bloeddrukwaarde is het gemiddelde van beide metingen
Contra-indicaties Er wordt echter geen bloeddruk gemeten aan: een gewonde of oedemateuze arm; een verlamde arm (bijv bij CVA); een arm waar een infuus inzit; een arm waar een okseltoilet is uitgevoerd. Als de situatie of de klachten van de cliënt daartoe aanleiding geven, wordt de bloeddruk liggend of staand gemeten. De houding wordt dan vermeld bij de gemeten waarde.
1 2 © Vilans 24-08-2012
NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement, juli 2006 NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement, juli 2006 Achtergrondinformatie Bloeddruk: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 60
Tekeningen Bloeddruk meten
De bloeddruk wordt gemeten aan een van de bovenarmen door rond de bovenarm een manchet te doen, die met lucht kan worden opgepompt. Door druk op te bouwen in de manchet wordt de slagader in de bovenarm dichtgedrukt. Op de linker tekening is de slagader volledig dichtgedrukt. Op het moment, dat het hart weer bloed door de slagader kan persen, is er een geruis (de zogenaamde Korotkoff tonen) te horen. Het moment dat dit net gebeurt er dus net tonen te horen zijn, komt overeen met de systolische bloeddruk. Het moment, dat het bloed onbelemmerd door de slagader stroomt en er net geen tonen meer te horen zijn (rechter tekening), komt overeen met de diastolische bloeddruk. Bron NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement, juli 2006
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Bloeddruk: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 61
Orthostatische hypotensie Orthostatische hypotensie betekent letterlijk lage bloeddruk bij staan. Met name bij ouderen komen orthostatische klachten voor. De klachten treden op na opstaan uit een liggende of zittende houding. We spreken van orthostatische hypotensie bij een daling van de systolische bloeddruk (bovendruk) met 20 mmHg, of van de diastolische bloeddruk (onderdruk) met minstens 10 mmHg binnen 3 minuten na het opstaan.
Normale bloeddrukregeling Bij het overeind komen vanuit een liggende naar staande houding verplaatst zich onder invloed van de zwaartekracht bloed naar de buik en de benen. Hierdoor wordt het hart minder goed met bloed gevuld en neemt de hoeveelheid bloed die het hart per minuut in de slagaders pompt af. Gevolg is dat de bloeddruk daalt. Een daling van de bloeddruk wordt direct opgemerkt door de receptoren (ontvanger van prikkels) in de slagaders. Via de zenuwen gaan deze signalen naar het bloeddrukregulatiecentrum in de hersenen. Bij het dalen van de bloeddruk zorgt het regulatiecentrum voor een vernauwing van de bloedvaten en toename van de hartfrequentie. Dit zorgt ervoor dat de bloeddruk weer wordt teruggebracht op het oorspronkelijk niveau.
Bloeddrukregeling bij orthostatische hypotensie Bij cliënten met een orthostatische hypotensie functioneert het bloeddrukregulatiesysteem naar de bloedvaten en het hart niet optimaal. Als deze cliënten gaan staan, vernauwen de bloedvaten zich onvoldoende en neemt de hartslag nauwelijks toe. Het gevolg is dat de bloeddruk bij het overeind komen te laag wordt.
Klachten De bloeddruk kan zo laag worden dat er onvoldoende bloed naar de hersenen gepompt wordt.. Daardoor ontstaan klachten als: wazig zien zwarte vlekken voor de ogen pijn in de nek. licht gevoel in het hoofd De klachten treden op: bij gaan staan na de maaltijd (het bloed gaat met name naar de darmen) bij gebruik van bepaalde medicijnen waardoor meer vocht wordt uitgescheiden (bv plaspillen) na een warm bad (de bloedvaten van de huid staan wijd open) bij lichamelijke inspanning (de bloedvaten van de spieren staan dan wijd open) de klachten verergeren in een warme omgeving en bij te weinig vochtinnamen.
In de NHG standaard wordt aangegeven dat klachten de belangrijkste graadmeter zijn voor orthostatische hypotensie; meer dan de gemeten bloeddrukwaarden. De aanwezigheid van klachten bij het opstaan heeft een relatie met functionele beperkingen, valincidenten en syncope (flauwvallen).
© Vilans 07-01-2013
Achtergrondinformatie Orthostatische hypotensie: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 62
Voorkomen van duizeligheid Door opstaan vanuit bed of stoel treedt een licht gevoel in het hoofd op. Een zeer kortdurend licht gevoel in het hoofd direct na opkomen komt vaak voor bij verder gezonde jonge mensen. Op hogere leeftijd komen orthostatische klachten meer voor omdat de aanpassing van het lichaam aan het overeind komen minder goed verloopt. Ook bepaalde medicijnen kunnen de klachten veroorzaken. Verandering van medicatie kan de klachten soms verminderen. Het is belangrijk rustig overeind te komen. Eerst even op de rand van het bed gaan zitten en eventueel met steun gaan staan om zo vallen te voorkomen. Bij het duizelig worden tijdens het staan kan de cliënt door houdingsverandering of bewegen een bloeddrukverhoging bewerkstelligen en zo de klachten tegengaan. Houdingen waarmee dit effect bereikt kan worden, zijn: staan met gekruiste benen, met het hoofd vooroverbuigen hurken of knielen. Spieractiviteiten die de klachten tegengaan zijn afwisselend op de tenen en plat op de voet gaan staan en passen op de plaats maken. Ook het aanspannen van de buikspieren pompt het bloed terug naar het hart.
Bloeddrukmeten om orthostatische hypotensie vast te stellen Hoewel de NHG standaard aangeeft dat het niet nodig is om bij orthostatische klachten de bloeddruk te meten om het beleid te bepalen, wordt dit wel vaak als een onderbouwing van de diagnose gebruikt. Hanteer hierbij de volgende procedure:
© Vilans 07-01-2013
Laat de cliënt minimaal 5 – 10 minuten op de rug op bed liggen voorafgaand aan de bloeddrukmeting. Vraag aan de cliënt of deze de volgende klachten heeft: – lichtheid in het hoofd – draaierigheid – zwakte – waarnemingsverschijnselen (zwarte vlekken, sterretjes zien, wazig zien) – slaperigheid – vermoeidheid – niet lekker voelen – misselijkheid – hoofdpijn – pijn op de borst Meet de bloeddruk handmatig en neem de hartslag op (aan bijvoorbeeld de pols gemeten) bij de cliënt in liggende houding. Vraag de cliënt om te gaan staan, eventueel met assistentie. Verwijder de manchet van de bloeddrukmeter niet. Vraag de cliënt de arm op harthoogte te houden, of ondersteun hierin. Meet de eerste staande bloeddruk en hartslag (aan bijvoorbeeld de pols gemeten) op exact 1 minuut na het gaan staan. Vraag aan de cliënt of deze de volgende klachten heeft: Achtergrondinformatie Orthostatische hypotensie: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 63
– lichtheid in het hoofd – draaierigheid – zwakte – waarnemingsverschijnselen (zwarte vlekken, sterretjes zien, wazig zien) – slaperigheid – vermoeidheid – niet lekker voelen – misselijkheid – hoofdpijn – pijn op de borst en gevoel om te vallen
Observeer de cliënt op bewustzijnsveranderingen, gelaatskleur, transpiratie, vallen, beven/trillen, rusteloosheid. Herhaal de bloeddrukmeting en het opnemen van de hartslag (aan bijv. pols) exact 3 minuten na het gaan staan. Noteer de gemeten bloeddrukwaarden, hartslag/pols, liggend en staand gemeten, arm waaraan het gemeten is, klachten en observaties in de status.
Bron NHG. NHG standaard duizeligheid M 75. www.artsennet.nl (externe link, gezien januari 2013) AMC. Orthostatische hypotensie. 2011. www.amc.nl (externe link, gezien januari 2013) Protocol Zorgpalet
© Vilans 07-01-2013
Achtergrondinformatie Orthostatische hypotensie: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 64
Lengte en gewicht De verhouding tussen lengte en gewicht is een indicatie voor de voedingstoestand. Ook is de verhouding vaak van belang bij het bepalen van de dosering van medicijnen.
Lengte De lengte wordt vastgesteld met behulp van een meetlat aan de muur, of aan de hand van een maatverdeling op de muur.
Gewicht Het gewicht kan een aanwijzing zijn voor het al dan niet vasthouden van vocht. Dit is vooral relevant bij cliënten die diuretica gebruiken. Gewichtscontrole geeft tevens aan of iemand gewicht verliest of juist aankomt, al dan niet gewenst. Het gewicht kan variëren over de dag. Wegen gebeurt dan ook het liefst op hetzelfde tijdstip en onder dezelfde condities, met of zonder kleren. Weegschalen Voor het wegen zijn diverse weegschalen beschikbaar: opstapweegschaal; opstapweegschaal met schuifgewichten; weegstoel; weegschaal voor platliggende cliënten. Weegschalen zijn zowel in digitale als niet-digitale uitvoering verkrijgbaar.
Gezond gewicht Een gezond gewicht is een gewicht dat het risico op bepaalde ziekten niet verhoogt. Om een gezond gewicht te handhaven en overgewicht te voorkomen, is het belangrijk: niet te veel te eten en gevarieerd te eten; elke dag voldoende te bewegen; regelmatig het gewicht te controleren en minder te eten en meer te bewegen zodra het gewicht stijgt 1 . Om te beoordelen of er sprake is van een gezond gewicht, gebruikt men de indeling volgens de criteria van de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO). Deze indeling is gebaseerd op de Body Mass Index (BMI), ook wel Quetelet Index (QI) genoemd, een index voor het gewicht in verhouding tot lichaamslengte. De BMI geeft een schatting van het gezondheidsrisico van het lichaamsgewicht. Een alternatief voor de BMI is het hanteren van de buikomvang (middelomtrek) voor het vaststellen van gezondheidsrisico's. Body Mass Index (BMI) De BMI is te berekenen als gewicht (in kilo’s) gedeeld door de lengte (in meters) in het kwadraat. Bijvoorbeeld een persoon met een gewicht van 65 kg en een lengte van 1,60 m heeft een BMI van 65/(1,60 x1,60)= 25,4 kg/m2. 1 © Vilans 24-08-2012
www.voedingscentrum.nl (externe link) keuzemenu gewicht, dieet Achtergrondinformatie Lengte en gewicht: 1 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 65
De kans op een aan overgewicht gerelateerde ziekte neemt toe met het stijgen van de BMI (zie tabel). BMI (kg/m2) <18,5 18,5-24,9 25-29,9 30 en hoger
Classificatie ondergewicht normaal gewicht overgewicht obesitas
Tabel: classificatie op basis waarden BMI
Deze indeling geldt voor volwassenen van 18 tot ongeveer 70 jaar. Voor kinderen en pubers gelden andere grenswaarden 1 . Bij ouderen (70 jaar en ouder) moet, vanwege verandering van lengte en lichaamssamenstelling, de BMI met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Bij deze leeftijdsgroep verandert de vetverdeling over het lichaam: de hoeveelheid onderhuids vet op de ledematen neemt af en de hoeveelheid vet in de buik neemt toe 2 . Buikomvang Bij personen die dezelfde Body Mass Index (BMI) hebben, kan de hoeveelheid vet in de buikholte aanzienlijk verschillen, en daarmee het risico voor de gezondheid. De buikomvang (middelomtrek) is een maat voor de hoeveelheid vet in de buikholte. Veranderingen in de buikomvang geven veranderingen weer in het risico van het gewicht voor de gezondheid. Veel vet in de buikholte is een belangrijke risicofactor voor diabetes type II en hart- en vaatziekten. De buikomvang wordt gemeten op het smalste deel van het middel tussen de onderste rib en de bovenkant van het heupbeen. Bij een buikomvang bij mannen kleiner dan 79 cm is sprake van ondergewicht. Bij vrouwen is dat het geval bij een buikomvang kleiner dan 68 cm. Bij een buikomvang bij mannen van 102 cm en hoger en bij vrouwen van 88 cm en hoger is sprake van overgewicht. Deze indeling geldt voor volwassenen van 18 tot ongeveer 60 jaar. Vetophoping in de buik ("appelvorm) brengt over het algemeen meer gezondheidsrisico's met zich mee dan wanneer het vet met name op de heup en dijen zit ("peervorm").
Overgewicht In Nederland heeft ruim vijfenvijftig procent van de mannen en vijftig procent van de vrouwen overgewicht. Iemand heeft overgewicht wanneer zijn of haar lichaamsgewicht risico’s oplevert voor de gezondheid. Overgewicht vergroot de kans op onder meer diabetes, hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Bij overgewicht is het belangrijk in elk geval niet méér aan te komen. Afvallen kan het beste door een gezond eetpatroon met weinig calorieën, in combinatie met voldoende beweging.
Ondergewicht Van ondergewicht is sprake als iemand minder weegt dan goed is voor zijn gezondheid. Voor gezonde mensen met ondergewicht is het vaak niet eenvoudig aan te komen. Het beste is het eetpatroon structureel aan te passen. Vooral belangrijk is om genoeg te eten. Bijvoorbeeld door vaker iets te eten: ook tussen de maaltijden door. Ondergewicht of ongewenst afvallen kan worden veroorzaakt door gebrek aan eetlust vanwege een (ernstige) ziekte. Dit komt relatief vaak voor bij bejaarden in zorginstellingen en bij patiënten in het ziekenhuis. Maar er zijn ook mensen die gezond zijn en gezond leven en toch erg mager zijn. Soms speelt de leefstijl een rol, bijvoorbeeld wanneer mensen geen tijd nemen 1 2
© Vilans 24-08-2012
Website voedingscentrum. www.voedingscentrum.nl (externe link), keuzemenu gewicht, dieet RIVM. Factsheet overgewicht, prevalentie en trend, september 2003. (www.rivm.nl , externe link). Achtergrondinformatie Lengte en gewicht: 2 (van 3)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 66
om rustig te ontbijten, te lunchen of een warme maaltijd te nuttigen. Een andere reden kan zijn dat iemand door depressiviteit geen fut heeft om boodschappen te doen en te koken en geen trek heeft. Risico’s en diagnose Een te laag gewicht kan risico’s voor de gezondheid met zich meebrengen. De conditie kan achteruit gaan en iemand kan zich sneller lusteloos en moe voelen. Ook neemt waarschijnlijk de kans op botbreuken toe. Een BMI van 18,5 of minder is een ernstige risicofactor voor osteoporose (botontkalking). Voldoende en vaak eten Ook voor te magere mensen is gezond eten belangrijk, zodat ze de voedingsstoffen binnenkrijgen die het lichaam nodig heeft, waaronder eiwit, vitamines en mineralen. Net als voor anderen is voor hen eten met veel verzadigd vet ongezond met het oog op hart- en vaatziekten. Een ‘slagroomkuur’ is dus af te raden! Voor te magere mensen geldt het advies ten minste de hoeveelheden basisvoeding aan te houden. Om het gewicht te verhogen, is het verder nodig vaker wat tussen de maaltijden door te eten. Verder doen zij er goed aan regelmaat aan te brengen in het eetpatroon en de tijd te nemen om rustig te eten. Bronnen Hamilton HK en Rose MB. Verpleegkundige handelingen en procedures. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 1998. RIVM. Factsheet overgewicht, prevalentie en trend, september 2003. Voedingscentrum: www.voedingscentrum.nl (externe link)
© Vilans 24-08-2012
Achtergrondinformatie Lengte en gewicht: 3 (van 3)
onbewaakte kopie Lichaamsverzorging en observatie 67
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lengte en gewicht van een zuigeling Lengte en gewicht van een pasgeborene lengte De lengte van een pasgeborene wordt meestal niet gemeten. Daarvoor moeten de knieën en heupen van de pasgeborene teveel gestrekt worden. Gewicht Het gemiddelde geboortegewicht van een pasgeborene is 3500 gram. De eerste dagen na de geboorte kan de pasgeborene gewicht verliezen. Tot 10% van het geboortegewicht is normaal. De pasgeborene heeft genoeg reserves (en wel voor 48 uur) en komt hierdoor niets te kort. Na een week moet de groei weer op gang zijn gekomen. De meeste zuigelingen zijn na twee of drie weken weer op hun geboortegewicht. In de kraamperiode wordt de gezonde pasgeborene meestal drie keer gewogen, met hulp van een hand-hangweegschaal. Vaker is meestal niet nodig. Het drinken en produceren van voldoende natte luiers geven voldoende aanwijzingen voor de groei. Overleg met verloskundige of huisarts wanneer de pasgeborene: slecht drinkt; veel spuugt; onvoldoende natte luiers maakt; blijft afvallen. In overleg met verloskundige of huisarts wordt dan soms vaker gewogen. Na de kraamperiode kunnen ouders met hun kind naar het consultatiebureau om hun kind te laten wegen.
Lengte en gewicht bij zuigelingen De lengte en het gewicht van zuigelingen zijn indicatoren is voor gezondheid. Het is belangrijk om de groei van het kind te volgen, en afwijkingen hierin tijdig te signaleren. Dit gebeurt op het consultatiebureau. De gegevens vormen met elkaar de groeicurve van het kind. Naar aanleiding van de groeicurve wordt advies gegeven over de voeding van de zuigeling. Daarnaast kan het gewicht nodig zijn bij het berekenen van de dosering van medicijnen, het bepalen van het vasthouden van vocht (oedeem) en de mate van uitdroging (dehydratie). Lengte Op het consultatiebureau wordt de zuigeling liggend gemeten, met hulp van een meetbak. Het hoofdje wordt voorzichtig gefixeerd tegen het hoofeinde, de beentjes worden gestrekt. Een beweegbare houten balkje wordt tegen de hieltjes gehouden. Op de zijkant van de bak is de lengte af te lezen. De eerste drie maanden wordt de zuigeling niet gemeten, omdat het overstrekken van de heupen in die periode kan leiden tot een heupluxatie. Bij zuigelingen wordt de lengte uitgedrukt in centimeters met één cijfer achter de komma. Gewicht Elk kind heeft zijn eigen groeilijn (curve). Dat wordt op het consultatiebureau in het dossier van het kind genoteerd. Ouders kunnen het noteren in het “Groeiboekje”. Zuigelingen die © Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Lengte en gewicht van pasgeborene en zuigeling: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 68
borstvoeding krijgen, vertonen in het eerste levensjaar over het algemeen een ander groeipatroon dan zuigelingen die met flesvoeding worden grootgebracht. Het gewicht van een zuigeling wordt gemeten in een digitale weegschaal, terwijl het kind ligt of zit. Bij zuigelingen wordt het gewicht uitgedrukt tot op 100 gram nauwkeurig. Bron www.anababa.nl Onafhankelijke site voor ouders Kraamzorg, X. Reinke. Boek in de serie basiswerk niveau 3, Bohn Stafleu en van Loghum, 2011.
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Lengte en gewicht van pasgeborene en zuigeling: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 69
Reanimatie volwassene Als een cliënt buiten bewustzijn is, dan is het van belang adequaat te reageren. 1 Onderzoek of de cliënt echt bewusteloos is. 2 Controleer ademhaling. 3 Start reanimatie.
Het kan voorkomen dat de cliënt in de eerste paar minuten na het ontstaan van de circulatiestilstand amper ademhaalt of af en toe een trage, happende adembeweging maakt: dit is de zogenaamde ‘agonale ademhaling’. Dit is geen normale ademhaling. Handel bij twijfel zoals bij een niet-normale ademhaling.
De borstcompressies Meestal kunnen hulpverleners de juiste plek op de borstkas goed vinden zonder de kleding te verwijderen. Dit levert aanzienlijke tijdwinst op. Ontbloot de borstkas alleen bij sterke twijfel over de correcte plaatsing van de handen. Maak een dikke jas altijd open. Borstcompressies dienen ten minste 5 cm diep te zijn en er moet een frequentie aangehouden worden van ten minste 100/minuut. Borstcompressies moeten zo kort mogelijk worden onderbroken. Onderzoek heeft uitgewezen dat borstcompressies vaak onnodig lang worden onderbroken met een ongunstiger gevolg voor de uitkomst van de reanimatie. De onderbreking van borstcompressies is minimaal door: een snelle beoordeling van de ademhaling (maximaal 10 seconden); de twee beademingen in maximaal 5 seconden te geven; met borstcompressies door te gaan tijdens het bevestigen van de AED-elektroden; de gesproken/visuele opdrachten van de AED direct uit te voeren.
Stabiele zijligging De cliënt moet stabiel op de zij liggen, zonder druk op de borst die de ademhaling kan belemmeren. De Europese Reanimatieraad vermeldt dat er diverse variaties van de stabiele zijligging zijn, elk met eigen voordelen. De Belgische en de Nederlandse Reanimatie Raden vragen onder meer extra aandacht voor de plaatsing van de elleboog van de bovenliggende arm. Deze moet de grond raken. Volgorde van handelen bij de stabiele zijligging. 1 Kniel naast de cliënt en zorg ervoor dat de benen gestrekt zijn. 2 Leg de dichtstbijzijnde arm van de cliënt in een rechte hoek met het lichaam. 3 Buig de andere arm over de borst en leg deze met de handrug tegen de wang van de cliënt. Houd deze hand vast. 4 Buig met de andere hand de knie van het verst liggende been, terwijl de voet op de grond blijft. 5 Trek dit gebogen been naar u toe, terwijl u de hand van de cliënt tegen zijn wang houdt. De heup en de knie van het bovenste been moeten in een rechte hoek liggen. 6 Zorg dat de elleboog de grond raakt. 7 Kantel het hoofd wat naar achteren om er zeker van te zijn dat de luchtweg vrij is. 8 Zo nodig kan de hand onder de wang van de cliënt helpen het hoofd achterover te houden. 9 Controleer of de ademhaling normaal gebleven is. © Vilans 06-03-2013
Achtergrondinformatie Reanimeren: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 70
Tekening: stabiele zijligging
De AED AED = Automatische Externe Defibrillator, een apparaat dat elektrische stroomschokken geeft bij een hartstilstand. De AED is herkenbaar aan het officiële logo, dat is ontwikkeld volgens Europese normen. Het logo of beeldmerk staat symbool voor de functie van de defibrillator.
Tekening: logo AED
Het gebruik van de AED is een integraal onderdeel van de basale reanimatie door leekhulpverleners. De toepassing van de AED is veilig bij gebruik door de leekhulpverlener. De AED heeft de uitkomst van een reanimatie aanzienlijk verbeterd en de kans op overleving verhoogd. De gesproken/visuele opdrachten dienen te voldoen aan de Richtlijnen Reanimatie die van toepassing zijn in Nederland. Een voorbeeld is dat men na het toedienen van een schok direct de borstcompressies hervat. Een AED kan zonder bezwaar en op de gebruikelijke wijze worden gebruikt in een vochtige omgeving, zoals in de badkamer. Bij een cliënt die nat is (bijvoorbeeld van de douche) moet de borstkas eerst afgedroogd worden om de elektroden goed te kunnen bevestigen. Bron www.reanimatieraad.nl/Basale_reanimatie_van_volwassenen (externe link), augustus 2012.
© Vilans 06-03-2013
Achtergrondinformatie Reanimeren: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 71
Urine en ontlasting van een zuigeling Het is belangrijk om bij iedere verschoning de luier te bekijken. Zeker bij een pasgeborene is dat van belang. Het aantal natte luiers zegt iets over de hoeveelheid voeding die de zuigeling binnen krijgt, en of de eventuele borstvoeding op gang komt. De kleur en de consistentie van de ontlasting zeggen iets over de werking van het spijverteringskanaal.
Meconium en overgangsontlasting Binnen 24 uur na de bevalling moet de pasgeborene de eerste ontlasting hebben gehad. De eerste ontlasting heet meconium en is zwart/groen van kleur. Deze ontlasting is taai en plakkerig. Breng een laagje vette zalf (bijvoorbeeld vaseline) op de billen. Dat maakt het schoonvegen makkelijker. Na een aantal dagen wordt de ontlasting van een pasgeborene steeds lichter van kleur, tot het lichtbruin of geel is. Dit heet overgangsontlasting en is meestel een teken dat de spijsvertering op gang komt.
Ontlasting en frequentie Wanneer de zuigeling borstvoeding krijgt zijn in het begin de zogenaamde “spuitluiers” te verwachten. De ontlasting is dan oranje/geel met pitjes, en wordt vaak met grote kracht uit de anus geperst. Frequentie van ontlasting bij borstvoeding Over het algemeen heeft een zuigeling iedere dag ontlasting. Bij borstvoeding zelfs wel vaker op een dag. Of soms juist minder. Overleg met de verloskundige of huisarts wanneer de zuigeling 3 – 5 dagen geen ontlasting heeft gehad óf er veel last van heeft. Frequentie van ontlasting bij flesvoeding Bij flesvoeding hoort de zuigeling iedere dag 1 keer ontlasting te hebben. Overleg met verloskundige of huisarts als de zuigeling 2 à 3 dagen geen ontlasting heeft gehad of er veel last van heeft. Door flesvoeding kan de ontlasting wat hard zijn. Er kan dan het best wat extra afgekoeld gekookt water bij de flesvoeding worden toegevoegd.
Urine Binnen 36 uur na de bevalling moet de pasgeborene geürineerd hebben. Waarschuw de verloskundige of huisarts als dat niet het geval is. De eerste dagen heeft de pasgeborene ongeveer 2 à 3 natte luiers per dag, na ongeveer 6 dagen moet de pasgeborene voor of na elke voeding een natte luier hebben. Het is een teken dat de borstvoeding goed op gang is gekomen. Als de pasgeborene de eerste dagen weinig plast en de nieren nog niet voldoende werken, kan de luier oranje gekleurd neerslag/poeder bevatten. Dat zijn de zogenaamde uraatkristallen. Als de pasgeborene meer gaat plassen zal dit niet meer voorkomen.
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Urine en ontlasting van een zuigeling: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 72
Pseudo menstruatie Bij meisjes kan pseudo menstruatie voorkomen. Je vindt dan wat bloed of slijm in de luier van de pasgeborene. Dit kan geen kwaad en gaat vanzelf weer over. Dit komt door de hormonen van de moeder. Bron Kraamzorg, X. Reinke, Boek uit serie basiwerk niveau 3, Bohn stafleu en van Loghum, 2001. www.anababa.nl, onafhankelijke webiste voor ouders, geraadpleegd april 2013.
© Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Urine en ontlasting van een zuigeling: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 73
Veilig slapen van de zuigeling In Nederland komt wiegendood bijna niet meer voor, dankzij de adviezen van de World Health Organization. Pas deze adviezen als volgt toe bij het verzorgen van de pasgeborene of zuigeling en bij het geven van voorlichting aan ouders.
Ligging De zuigeling slaapt vanaf de geboorte op de rug, draai het hoofdje afwisselend naar links of rechts, om scheefgroei van het hoofdje te voorkomen. Leg een zuigeling nooit zonder dat er iemand bij is op de buik! Stimuleer de motorische ontwikkeling van een zuigeling die wakker is, overdag regelmatig door hem of haar op de buik neer te leggen, bijvoorbeeld in de box. Blijf er dan wel bij.
Rooming-in De eerste tijd is het goed dat de zuigeling bij de ouder(s) op de kamer slaapt (rooming-in). Dit geeft een vertrouwd gevoel voor de zuigeling en tegelijk een rustig gevoel voor de ouder(s). Het is af te raden dat de zuigeling bij de ouders in bed slaapt. De zuigeling kan het te warm krijgen door het dekbed, tussen matrassen bekneld raken, uit bed vallen of met zijn gezichtje tegen kussens aandrukken. Bovendien kan een slapende ouder op het kind rollen. Dat risico neemt toe als de ouder alcohol, drugs of medicijnen gebruikt, of oververmoeid is. In een waterbed is het risico op beklemming van de baby nog groter. Het is ten zeerste af te raden dat wordt gerookt waar de baby bij is.
Ledikant of wiegje Het ledikantje of wiegje heeft luchtdoorlatende zijwanden, maar de tussenruimte tussen eventuele spijlen mag niet meer zijn dan 4,5 tot 6,5 cm en de spijlen moeten van boven naar beneden lopen. Leg de zuigeling de eerste 2 levensjaren in een zuigelingslaapzak of onder een laken met 1 of 2 wollen of katoenen dekentjes. Gebruik de eerste 2 levensjaren geen dekbedjes, kussens, plastic matrashoezen, tuigjes of koordjes, geen rij knuffels en geen stootrand in het wiegje/ledikant omdat dit gevaarlijk is voor de zuigeling. Maak het bed kort op zodat de zuigeling 10 cm met de voetjes van het voeteneind vandaan ligt en dus niet meer een groot stuk onder de dekens kan gaan zakken. Sla het beddengoed niet dubbel maar sla aan de bovenkant alleen het lakentje ongeveer 15 cm over de dekens heen en trek het geheel net over de schouders van de zuigeling en stop de zijkanten niet te strak in. Leg een hydrofiel luier (1 x dubbelgevouwen) in de breedte onder het hoofdje van de zuigeling en stop ook deze aan de zijkanten in. Zet het wiegje nooit bij de verwarming! Maak liever het bedje warm dan de omgeving. Een normale slaapkamer temperatuur is 16° C – 18° C. Bron Stichting Consument en Veiligheid, http://www.veiligheid.nl/tips-en-advies/veilig-slapen-tips, ingezien april 2013. Kraamzorg, X. Reinke, Boek in serie Basiswerk niveau 3, Bohn Stafleu en van Loghum, 2011. © Vilans 24-05-2013
Achtergrondinformatie Veilig slapen van de zuigeling: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 74
Thermometer Voor het opnemen van de lichaamstemperatuur wordt de digitale thermometer het meest gebruikt. Kwikthermometers zijn sinds enig tijd niet meer verkrijgbaar, in verband met een Europese richtlijn die ingesteld is om meetapparatuur met kwik terug te brengen vanwege de schadelijke effecten van kwik. Ieder merk thermometer heeft een eigen gebruiksaanwijzing. Belangrijk is de thermometer voor en na de meting altijd op de nulstand te zetten. Een van de digitale thermometers is de oorthermometer. Wat is een digitale oorthermometer Een digitale oorthermometer is een elektronisch instrument en bestaat uit een ‘lens’ en een afleesvenster. De lens wordt in het oor geplaatst. De lens is het meest gevoelige en kwetsbare element en wordt beschermd door een lenskapje. Het beschermkapje is disposable. Plaats voor de meting een schoon beschermkapje op de lens. Met een vuile of beschadigde lens is geen correcte meting mogelijk. Verwijder na de meting het beschermkapje en reinig de thermometer met alcohol 70%¹. De thermometer dient jaarlijks te worden gecontroleerd en in geval van afwijkingen en defecten. Verschillende merken Oorthermometers zijn in verschillende merken verkrijgbaar, zoals Braun, Genius, Sure Temp. Ieder merk oorthermometer heeft een eigen gebruiksaanwijzing.
Foto’s van de Genius oorthermometer (links) en de Braun oorthermometer (rechts)
Bronnen Werkgroep Infectiepreventie. Verpleeghuis-, woon- en zorgcentra. Module Reiniging, desinfectie en sterilisatie in verpleeghuis en woonzorgcentrum. Maart 2004, Revisie Maart 2009 (www.wip.nl, externe link). Gebruiksaanwijzing Braun Pro 4000. website Braun (externe link)
© Vilans 09-02-2014
Materiaalbeschrijving Thermometer: 1 (van 1)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 75
Kruik, warmwaterzak, pittenzak, hot- en coldpack Warmte of koude kan op verschillende manieren worden toegediend. De wijze van toediening hangt af van de voorkeur van de cliënt en de beschikbaarheid van het materiaal.
Kruik Er zijn verschillende soorten kruiken van (hard) kunststof of metaal: Warmwaterkruik met schroefdop. Deze kruiken zijn naadloos. De schroefdop in combinatie met een rubber afdicht-ring zorgt ervoor dat de kruik niet lekt na vullen met heet water. Kruiken uit een “kruikenmoeder”. Deze warmhoud-voorziening komt nog voor in intramurale zorgvoorzieningen. De metalen kruiken zijn, uit de kruikenmoeder, direct klaar voor gebruik. Electrisch oplaadbare kruik. Deze wordt verwarmd door de stekker in het stopcontact te steken. Warmwaterzak Een warmwaterzak is van rubber. Na het vullen met heet water en het afsluiten met de rubber schroefdop neemt deze platte zak een enigzins bolle vorm aan. Vullen van kruik en warmwaterzak Indien de kruik gevuld moet worden met heet water: Gebruik water dat gekookt heeft en enige tijd is afgekoeld (onder 80 graden), of heet water uit de kraan. Zet de kruik tijdens het vullen in de gootsteen en eventueel in een speciale kruikenhouder. Vul een metalen kruik met heet water tot hij overloopt, en schroef de kruik dan dicht. Vul een warmwaterzak niet helemaal. Laat lucht ontsnappen door de zak neer te leggen en de bovenkant iets op te tillen. Druk de lucht er voorzichtig uit. Draai een schroefdop altijd eerst een slag naar links, dan daarna naar rechts dicht. De windingen passen dan goed in elkaar. Controleer een kruik na het vullen op lekken (via dop of naden), door deze heen en weer te rollen. Controleer het rubber van de dop. Vervang een defect of uitgedroogd rubberen ring direct.
Pittenzak Dit is een zak gevuld met (kersen)pitten of lijnzaad. Dit houdt na verwarming in de oven of magnetron de warmte lange tijd vast. Van enkele gevallen is spontane ontbranding van kersenpittenzakken bekend. Volg bij het opwarmen dan ook nauwkeurig de instructies van de fabrikant. Gebruik uit voorzorg geen kersenpittenzak bij zuigelingen of cliënten die warmte en koude niet goed kunnen waarnemen of doeltreffend kunnen reageren. Schud een pittenzak, na verwarming in de magnetron, goed. Dat verdeelt de warmte over de hele zak.
Hot- en coldpack Deze plastic verpakking is gevuld met een temperatuurgevoelige substantie (gel). Hot- en coldpacks zijn in diverse afmetingen verkrijgbaar. Na opwarmen in de magnetron of in heet water, wordt de gel warm en neemt het zakje een zachtere, flexibele vorm aan. © Vilans 16-07-2013
Materiaalbeschrijving Kruik: 1 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 76
Na bevriezing in de vriezer of vriesvak neemt de gel een vrijwel harde vorm aan. Bij opwarming wordt het zakje weer zacht.
Algemene aandachtspunten Het gebruik van een kruik, warmwaterzak, pittenzak, cold-of hotpacks heeft risico’s. Kapot materiaal of verkeerd gebruik kan leiden tot verbranding of bevriezing. Neem bij alle soorten kruiken, warmwaterzakken, hot- en coldpacks de volgende aandachtspunten in acht: Leg nooit een kruik, warmwaterzak, pittenzak, hot- of coldpack direct tegen de (huid van de) client. Gebruik een hoes, doek of sloop om de kruik. Of leg kruik, warmwaterzak, pittenzak of hotpack bovenop of tussen de dekens. Wees alert op gebruik van kruik, warmwaterzak of pittenzak, hot- of coldpack bij clienten die niet doeltreffend kunnen reageren op signalen van verbranding of bevriezing. Houdt er rekening mee dat een kruik, warmwaterzak of pittenzak vele uren warmte afgeeft, controleer zo nodig tussentijds de temperatuur van de client. Specifieke aandachtspunten bij zuigelingen Naast de algemene aandachtspunten zijn de volgende specifieke aandachtspunten van belang bij het gebruik van een kruik, warmwaterzak of pittenzak bij zuigelingen. Leg zo mogelijk alleen een kruik, warmwaterzak of pittenzak in het bedje ter verwarming. Verwijder deze als de zuigeling in bed wordt gelegd. Dit ter voorkoming van oververhiting en de kans op wiegendood. Wanneer toedienen van warmte toch nodig is, leg de kruik dan met de dop naar beneden in het bedje, tussen dekens en lakens, met een handbreedte tussen de kruik en de zuigeling.
Bewaren Bewaar kruiken, warmwaterzakken en hot- en coldpacks volgens de voorschriften van de fabrikant. Bewaar metalen kruiken gevuld met water, om roestvorming te voorkomen. Bewaar ze op een vorstvrije plaats. Bewaar rubber warmwaterzakken droog, eventueel met wat talkpoeder erin, om uitdroging te voorkomen. Bewaar electrische kruiken niet met de stekker in het stopcontact, ook al is de kruik “afgeslagen” na het verwarmen. Maak een pittenzak voor opbergen licht vochtig, dat voorkomt uitdrogen van de pitten. Bron Site van St. Consument en veiligheid. http://www.veiligheid.nl/tips-en-advies/kruikgebruik-bijbabys (ingezien juni 2013) Kraamzorg, X. Reinke. Boek in de serie basiswerk niveau 3, Bohn Stafleu en van Loghum, 2011.
© Vilans 16-07-2013
Materiaalbeschrijving Kruik: 2 (van 2)
onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Lichaamsverzorging en observatie 77
Incontinentiemateriaal Incontinentiemateriaal wordt gebruikt door clienten die ongewild urine of ontlasting verliezen (incontinentie). Het materiaal bestaat uit meerdere lagen: De bovenlaag is een drooghoudlaagje dat vocht doorlaat, zodat de huid droog blijft. Het tweede laagje is de absorptielaag. Deze bevat pulp, die het vocht opneemt. Een eventuele derde laag, die het vocht bindt tot een gelei-achtige massa. Die zorgt er mede voor dat de huid droog blijft en dat de urine en/of ontlasting niet op de huid kunnen inwerken. De onderlaag bevat een folie, die lekken tegengaat en zorgt dat de kleding droogblijft.
Soorten incontinentiematerialen Er zijn verschillende indelingen van incontinentiemateriaal mogelijk naar: absorptievermogen: afhankelijk van de hoeveelheid urine die de client verliest, is het materiaal dikker of dunner; pasvorm: voor mannen of vrouwen is verschillend materiaal ontworpen vanwege het verschil in anatomie; maat: variaties in lichaamsomvang en lengte bepalen de keus uit verschillende maten; gebruiksgemak: afhankelijk van wat de client zelf kan en makkelijk vindt, is er de keuze uit inlegmateriaal, materiaal als broekje, of materiaal dat sluit met strips of klittenband; fabrikant: iedere fabrikant heeft een eigen assortiment waarin bovenstaande indelingen terugkomen.
Aandachtspunten bij het gebruik van incontinentiemateriaal De volgende aandachtspunten zijn van belang: Verdiep je in het type incontinentie van de client. Oriënteer je op oorzaken en mogelijke oplossingen. Raadpleeg het kennisplein: www.zorgvoorbeter.nl/Continentie. Kies materiaal dat goed past en gebruiksvriendelijk is, vraag zonodig advies van een gespecialiseerde verzorgende of verpleegkundige. Breng het materiaal zo aan dat het goed op de huid sluit, maar niet knelt. Voorkom bollingen of kieren. Dat geeft eerder lekkage van urine en geur. Raadpleeg het kennisplein voor instructiefilmpjes met betrekking tot het aanbrengen van incontinentiemateriaal bij zowel een staande, als liggende client: www.zorgvoorbeter.nl/ouderenzorg/Continentie/Filmpjes. Werk hygienisch, draag handschoenen bij het verwijderen van het matarieel. Doe gebruikt materiaal meteen in afvalzak, en verwijder deze direct. Controleer de huid op irritaties of beschadigingen. Was en droog de huid zorgvuldig. Gebruik zo nodig sprays of cremes om de huid beter te kunnen reinigen of te beschermen.
Frequentie van verschonen Verschoon incontinentiemateriaal minimaal eens per 8 uur. Controleer tussentijds of het materiaal verzadigd is. De meeste materialen bevatten indicatoren die verkleuren of vervagen wanneer verschonen nodig is. Gebruik zo nodig voor de nacht materiaal met een groter absorptievermogen. Bron Kennisplein zorg voor beter thema “continentie”: www.zorgvoorbeter.nl www.kring-apotheek.nl (ingezien juli 2013). LCHV/WIP richtlijn “Hygienerichtlijn voor verpleeghuizen en wooonzorgcentra” (augustus 2012, ingezien juli 2013). © Vilans 14-03-2014
Materiaalbeschrijving Incontinentiemateriaal: 1 (van 1)