Media en normen Tekst bij de stageles gegeven door Dieter De Meester aan de groepen 2EL-2EM op woensdag 23 maart 2005, in het kader van het opleidingsonderdeel Wijsbegeerte en Ethiek II.
Wat is een norm1? Uit de sociale wetenschappen: een norm is een gedragsregel in het intermenselijk verkeer. Als zodanig staan normen tussen handelingen en waarden in. Ten opzichte van het handelen zijn normen specifieker en dwingender dan waarden; vaak zijn normen specificaties van waarden, dus daaruit afgeleid. Anderzijds zijn normen sterker dan waarden onderhevig aan de invloed van het feitelijk handelen; vaak zijn zij zelfs uit het ‘normale’ gedrag afgelezen regelmatigheden die normatieve betekenis krijgen. Om na te gaan welke normen en daarmee samenhangend welke waarden in de media worden geëtaleerd gaan we een aantal cases bespreken.
CASE I: GEWELD IN DE MEDIA Pang, pang!2 De Amerikaanse luitenant-kolonel Dave Grossman stelt het volgende. “Wij leren onze kinderen doden.” Grossman die zelf beroepsmatig tot ‘killer’ is opgeleid, voert een wereldwijde kruistocht tegen geweld in de media. Grossman doceert psychologie aan de West Point academie. Deze luitenant-kolonel wordt opgeroepen telkens een scholier met een shotgun een ravage heeft aangericht onder medeleerlingen. Bijvoorbeeld Michael. Een jongen van 14 jaar oud. Hij stapte zijn school in Kentucky binnen, zette zijn voeten een beetje uiteen en mikte acht keer. Vijf leerlingen kregen een kogel in hun hoofd en drie in hun borstkas. Grossman stelt vast dat elke soldaat of agent aan wie hij het voorgaande verhaal vertelt, stomverbaasd is. Die agenten en soldaten weten hoe moeilijk het is om zo efficiënt te schieten zonder enige training. Voor Grossman was het duidelijk. “Hij leerde het door de vele videospelletjes die hij al van jongs af speelde. Daarbij leren kinderen mikken op de minste stimulus. Vijand duikt op, mikken, schieten! Honderden keren opnieuw. Een training van formaat.” Het is conditionering argumenteert de luitenant-kolonel. Voor Grossman moeten gewelddadige videospelletjes van de markt worden gehaald. De Unesco heeft gezegd dat de Amerikaanse televisie schadelijk is voor kinderen. Omdat er zoveel geweld is te zien in allerlei politie- en gangsterseries. Televisie en films tonen het je netjes voor. Zelf is Grossman een grote voorstander om kinderen in hun eerste levensjaren niet met televisie te confronteren. Aan zijn drie volwassen zoons heeft hij 100. 000 oude Bfr. beloofd voor elk jaar dat zij hun kinderen, Grosmans kleinkinderen derhalve, zonder televisie grootbrengen.
1
Microsoft ® Encarta ® Encyclopedie Winkler Prins © 1993-2004 Microsoft Corporation/Het Spectrum. Alle rechten voorbehouden. 2 BEEL, V., ‘Pang, pang!’, De Standaard, 16. 10. 2000.
1
Onderzoek3 4 5 6 Is het echt waar dat geweld in televisieprogramma’s mensen gewelddadiger maakt? Het antwoord op die vraag is in feite al jaren hetzelfde. Ja, er is een verband tussen geweld op tv en agressief gedrag. Zo ontdekte in de jaren ’80 een Amerikaanse onderzoeker dat het aantal moorden in de States toenam in de week dat er een belangrijke bokswedstrijd op tv was geweest. Opvallend detail is dat er meer zwarten werden vermoord als de verliezende bokser zwart was, en dat er meer blanken werden vermoord als de verliezer blank was. In een minder spectaculair maar ook klassiek onderzoek uit de jaren ’70 bleek dat kinderen die net naar de gewelddadige politieserie ‘The Untouchables’ hadden gekeken, zich daarna veel agressiever gedroegen tegenover hun speelkameraadjes dan kinderen die net naar een spannend, maar niet gewelddadig sportprogramma hadden gekeken. In de jaren ’70 waren de meningen onder de wetenschappers verdeeld. Patti Valkenburg, hoogleraar kind en media aan de Universiteit van Amsterdam, spreekt over de catharsistheorie. Door te kijken naar mediageweld, zouden mensen hun agressieve impulsen kwijtraken. Mediageweld zou de ziel reinigen. Maar inmiddels zijn er honderden onderzoeken die het verband tussen mediageweld en agressie aantonen. Valkenburg erkent dat er ook andere factoren een rol spelen. Zij noemt aanleg en sociale omgeving. Een meta-analyse uit 1991, waarin enkele tientallen afzonderlijke studies naar dit onderwerp op een rij werden gezet, toonde aan dat er wel degelijk een link bestaat. Agressie zien maakt agressief. Het maakt echter wel uit wie ernaar kijkt. In het algemeen geldt dat mensen die ‘van nature’ al agressief zijn, sneller tot agressie worden gebracht door het zien van geweld. Lange tijd werd aangenomen dat geweld in de media alleen invloed heeft op kinderen. Een studie in het prestigieuze op exacte wetenschappen gerichte tijdschrift Science toonde voor het eerst negatieve effecten bij tieners en jongvolwassenen. Jongeren die meer dan een uur televisiekijken per dag in hun vroege puberteit, maken meer kans op gewelddadig gedrag twee tot acht jaar later. Dat heeft een onderzoek in Science aangetoond. Dat onderzoek toont voor het eerst lange termijneffecten bij jongvolwassenen. Zo bleek dat ook meer dan een uur per dag tv kijken op 22-jarige leeftijd leidt tot een hogere kans op agressief gedrag (mishandelingen en vechtpartijen) rond hun dertigste levensjaar. Tevens kwam er een verschil tussen jongens en meisjes naar voren. Er werd geen samenhang gevonden tussen tv-kijken en misdaden als brandstichting en vandalisme. 707 jongeren en hun moeders werden tijdens hun jonge leven, van kind tot dertiger, viermaal ondervraagd over hun kijkgedrag. Voor informatie over hun criminele activiteiten raadpleegden de onderzoekers de gerechtelijke archieven. Het betreffende onderzoek werd gevoerd door Columbia University en het New York State Psychiatric Institution. Het liep over de periode van meer dan 17 jaar van 1983 tot 2000. Het effect is groot. Van degenen die op 14-jarige leeftijd minder dan een uur per dag tv keken, pleegde bijna 6 procent gewelddaden op 16- of 22- jarige leeftijd. Maar van de veertienjarigen
3
DE RIJCK, K., ‘Televisie maakt jongeren gewelddadig’, De Standaard, 29. 03. 2002. REDACTIE, ‘Tv-geweld leidt tot agressief gedrag bij jongeren’, NRC Handelsblad, 29. 03. 2002. 5 DE BRUIN, E., ‘Geweld op tv: veel pleidooien’, weinig maatregelen, NRC Handelsblad, 05. 09. 2003. 6 GIESEN, P., ‘Boos en agressief’, De Volkskrant, 06. 04. 2002. 4
2
die meer dan drie uur per dag keken meer dan 25 % gewelddaden. Wie een tot drie uur keek, had een kans van ruim 18 % om later gewelddaden te plegen. Uit de resultaten bleek derhalve dat jongeren die meer dan een uur tv kijken per dag een verhoogd risico lopen zich als pubers of jonge twintigers agressief te gedragen tegenover anderen. Bij jongens bleek de link tussen agressie en TV-geweld het sterkst tijdens de tienerjaren. Bij meisjes werd dat effect pas enkele jaren later duidelijk. Het effect van tv op gewelddadig gedrag was in dit onderzoek kleiner bij meisjes dan bij jongens, vermoedelijk omdat ze minder kijken naar gewelddadig programma’s. Wat wel verassend is, is dat het effect van tv op latere agressie wel groot was bij tvkijkende vrouwen van 22 jaar. Ook de aard van het geweld verschilde. Bij jongens ging het vooral vechtpartijen met verwondingen tot gevolg, meisjes bezondigden zich daarenboven tevens aan diefstal en dreigementen over fysiek geweld. In andere onderzoeken wordt meestal gevonden dat wie veel tv kijkt een twee keer zo grote kans heeft tot het plegen van gewelddaden. Uiteraard rijst meteen de vraag van de kip of het ei. Is televisie de oorzaak van het geweld, of kijken gewelddadige mensen gemiddeld meer tv? De wetenschappers onderzochten in welke mate agressiviteit van de jongeren verklaard kon worden door andere omstandigheden, die soms samengaan met veel televisiekijken, zoals een laag gezinsinkomen, verwaarlozing, een onveilige buurt of psychische problemen. Maar zelfs als rekening werd gehouden met die andere invloeden, bleef het netto-effect van de tv overeind. In een commentaarstuk verwonderden de redacteurs van Science zich erover dat het publiek de boodschap niet schijnt te vatten. “De bewijzen van het oorzakelijk verband tussen televisie en geweldpleging stapelen zich op. En het gaan niet om een gering effect”. Science besluit met te stellen dat televisie medeverantwoordelijk wordt geacht voor het toenemende overgewicht bij de bevolking. Ooit, toen medium televisie nog in de kinderschoenen stond, nog pril en onschuldig was, werd het geprezen als een middel tot ‘lering ende vermaak’. Nu raakt de geest wel eens verstopt door de veelheid aan informatie die zich via het scherm aandient. En het vermaak dat de kijkkast schenkt, is al lang niet meer voor iedereen onverdeeld genoegen, want daarvoor zit er teveel geweld in het amusement. Met name voor de jeugdige kijkers wordt dit amusementsgeweld, dat sommige omroepen welhaast tot hun handelsmerk hebben gemaakt, onwenselijk geacht. Ook de Leidse hoogleraar dr. Tom van der Voort7 is de mening toegedaan dat het in tvprogramma’s vertoonde geweld het gedrag van jeugdige kijkers kan beïnvloeden. In zijn werk ‘De invloed van televisiegeweld’ bespreekt de hoogleraar onderzoek waaruit blijkt dat serieuze (niet komische) geweldfilms die voor de betrokken leeftijdsgroep een geloofwaardig karakter hebben, agressiestimulerend werken. Van der Voort stelt dat het om lichte vormen van agressie gaat. Bijvoorbeeld iemand stompen, pesten, uitschelden, schoppen en slaan. Gedragingen die doorgaans niet onder het strafrecht vallen. Echter meent hij kan deze ‘kleine agressie’ grote gevolgen hebben. Zo kan het gebeuren dat langdurige pesterijen tot zelfmoordpogingen leiden. Met andere woorden is het onterecht om daar maar lichtjes over te doen. Ook crimineel agressief gedrag, zoals bijvoorbeeld geweldacties waarbij iemand in elkaar wordt geslagen en beroofd, blijkt in de hand te worden gewerkt door het kijken naar gewelddadige
7
LAUDY, Y., ‘Tv-geweld steekt jeugd aan!’, De Telegraaf, 07. 01. 1997.
3
televisiebeelden, leert een analyse van eerder gedaan onderzoek. Maar dit is slechts in lichte mate het geval, aldus de Leidse hoogleraar pedagogiek. Om misverstanden te voorkomen stelt van der Voort dat televisiegeweld niet als enige oorzaak kan worden aangemerkt, wanneer jeugdigen agressief gedrag ten toon spreiden. “Als er geen tv was, zouden ze dat gedrag ook vertonen. Echter, het televisietoestel levert wel een bijdrage. Het zorgt ervoor dat de emmer met agressie een stukje voller zit. In hoeverre het televisiegeweld het gedrag beïnvloedt, is voorts afhankelijk van de persoonlijke kenmerken van het kind, het opvoedingklimaat thuis. In het gezin waar een aversie tegen agressie bestaat, is het kind wellicht minder ontvankelijk voor het geweld in films dan in het gezin waar er dag in dag uit op gehamerd wordt dat het goed is om flink van je af te bijten. Een hoofdstuk apart is het geweld dat in het journaal of in actualiteitenprogramma’s wordt getoond. Van der Voort stelt dat weinig onderzoek is gedaan naar de invloed van dit zogeheten reële televisiegeweld. De kans dat dit soort beelden de agressie van jeugdige kijkers verhoogt, acht hij miniem. “Kinderen vertonen bij die beelden dezelfde reacties als het merendeel van de volwassenen: wat vreselijk, wat akelig. Daar is niets spannends of opwindends aan. Eerder is het effect als angst of gepieker denkbaar. Vooral kinderen die wat zwaar op de hand zijn, kunnen door realistische geweldbeelden, zoals die wel in het journaal te zien zijn, totaal van slag raken. Het is ook dit soort effecten, waarover ouders zich zorgen maken. De agressieverhogende werking die van fictieve geweldfilms kan uitgaan, blijft vaak onopgemerkt. Het is een veel subtieler proces. Het volstrekt zich sluipenderwijs.” Uit het werk van deze hoogleraar halen we nog het volgende. De kans op agressiestimulatie is het grootst bij kinderen die: Veel televisiekijken; Een speciale voorkeur hebben voor geweldfilms; Een speciaal genoegen scheppen in het kijken naar geweldacties; De geweldacties kritiekloos aanvaarden en goedkeuren; Van geweldacties weinig angstig worden; Zich sterk met de agressieve held vereenzelvigen; Een beperkte intelligentie hebben; (Toch al) agressief zijn. Televisiegeweld kan het optreden van agressie in de hand werken of beïnvloeden door: Het leren van nieuwe agressieve gedragsvormen; Aanwijzingen te geven over welk gedrag loont en welk gedrag zichzelf straft; Op ideeën te brengen omtrent niet eerder overwogen geweldacties; Het gradueel wegnemen van angst voor agressie; Het wegnemen van angst voor agressie; Het wegnemen van remmingen op agressief gedrag door de waarneming van figuren die zich (ook) agressief gedragen; Een allengs positiever wordende attitude tegenover geweld.
4
Muziek Agressie en gewelddadigheid kunnen ook gepromoot worden in muziek. In Californië werd een rechtszaak aangespannen tegen de death metalband Slayer. Het volgende nummer ‘Kill again’ met het hieronder vermelde refrein komt van hen. Homicidal maniac Trapped in mortal solitude Left the gleaming blade Slice her flesh into shreds Watch the blood flow free Drie Slayerfans voegden de daad bij het woord en vermoordden in 1996 de vijftienjarige Elyse Pahler. Natuurlijk was er meer aan de hand dan een paar tieners die op een dwaalspoor waren gebracht door Slayer. De jongens waren ‘probleemgevallen’ die hun dagen sleten met speed, lsd en marihuana. Een kern van waarheid vinden we in het commentaar van de vader van het vermoorde meisje. “De zaak gaat niet om kunst, maar om marketing. Slayer en andere bands hebben verfijnde strategieën ontwikkeld om death metal te verkopen aan pubers. Het kan ze niet schelen of hun gewelddadige boodschap tot verschrikkelijke daden aanzet.”
Regulering De Verenigde Staten In de Verenigde Staten moesten van 2000 nieuwe televisietoestellen uitgerust zijn met een zogenaamde V-chip8. Wie die chip activeert, zorgt ervoor dat geweldscènes automatisch worden weggezapt. Op die manier wou president Clinton onschuldige kinderen beschermen tegen de overdosis geweld die op de buis komt. De Leuvense professor en communicatiespecialist Jan Van den Bulck oordeelde dat dit “een enorm kanon om te schieten op een kleine mug” is. In ons land waren een aantal CVP’ers het idee van de chip zeer genegen. Van den Bulck stelde dat dat systeem geen zoden aan de dijk zou brengen. “Het concept van de V-chip reduceert het probleem van de negatieve invloed van televisie tot het zien van directe beelden. Men gaat ervan uit dat […] een geweldscène niet bestemd” is “voor kinderen en hun onherstelbare schade” toebrengt. Dat is volgens hem een zeer eng idee want op lange termijn zijn het veeleer de waarden en de ideeën die gepromoot worden die een impact hebben. Als voorbeeld gaf hij Baywatch. Wie bijvoorbeeld naar Baywatch kijkt, ziet dag in dag uit perfecte lichamen en ideale situaties. Op langere termijn worden kinderen veel meer beïnvloed door de idealen die in dergelijke series worden gepromoot. Zo ontstaan typische psychische problemen die we vandaag bij een deel van de jeugd zien opduiken zoals anorexie en boulimie. Nederland In Nederland bestaat sinds 2001 het Nederlandse Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele media, kortweg NICAM. Deze stichting heeft een classificatiesysteem bedacht voor films, televisieprogramma’ en videospelletjes. Producenten moeten zelf hun producten bekijken en beoordelen en voorzien van een pictogram waarop is af te lezen hoeveel geweld, seks, gevloek en discriminatie erin voorkomt en vanaf welke leeftijd er naar gekeken kan worden. 8
C., T., ‘V-chip censureert geweld en seks op tv’, De Morgen, 12. 05. 1999.
5
Door de komst van NICAM is de regel opgesteld dat programma’s en films die geschikt zijn vanaf 12 jaar, pas na 20.00 uur mogen worden uitgezonden. Programma’s van voor vanaf 16 jaar en ouder pas vanaf 22.00 uur. België De wet van 1920 inzake de filmkeuring9 De wet van 1 september ontzegt in principe de toegang tot bioscopen aan minderjarigen beneden de 16 jaar. Dat verbod is niet van toepassing op bioscopen wanneer er uitsluitend films voor de jeugd worden vertoond welke vooraf zijn goedgekeurd door de filmkeuringscommissie. Deze films worden aan het publiek bekend gemaakt als zijnde familie en kindervoorstellingen. De bekommernis van de wetgever van 1920 had betrekking op de bescherming van de jeugd tegen een bepaalde categorie van films die de zedelijke en geestelijke gezondheid van de jongeren kon aantasten of kon aanzetten tot jeugddelinquentie. Voor films die enkel toegankelijk zijn voor een volwassen publiek geldt de wet derhalve niet. Een filmkeuringscommissie gaat na of de aan haar voorgelegde films als familie- en kindervoorstellingen in omloop kunnen worden gebracht. Het basiscriterium waarop de commissie zich dient te richten is ‘het belang van het kind.’ De uitsluiting van de categorisering ‘Kinderen Toegelaten’ betreft vooral films met expliciet erotische of pornografische scènes en geweldfilms. Een vaak geformuleerd bezwaar tegen de wet op de filmkeuring is dat het vage ‘belang van een minderjarige’ geen voldoende duidelijk criterium is op basis waarvan het ‘label Kinderen Toegelaten’ al dan niet wordt toegekend. Een bezwaar is eveneens dat de wet van 1920 ongenuanceerd slechts één leeftijdscategorie hanteert, daar waar gradueel de beoordeling en rangschikking zou moeten gebeuren volgens een aantal categorieën. Ook aan kritiek onderhevig is het feit dat de filmkeuring een vorm van preventieve censuur inhoudt en dat de commissie ‘weglatingen’ kan voorstellen, waardoor een inmenging dreigt met de inhoud van de films. Bezwaren zijn ook geformuleerd tegen de samenstelling en het gebrek aan representativiteit van de keuringcommissie. Er zijn teveel ouderen, te weinig deskundige pedagogen, ontwikkelingspsychologen en filmcritici. De voorbije jaren werd ook steeds duidelijker dat het toepassingsgebied van de wet van 1920 in feite te eng is. Door zich te beperken tot de controle van de bioscoopfilm kan men niet verhinderen dat de minderjarige om de hoek de videotheek of het grootwarenhuis, films huurt of koopt, ook films die als cinemafilm het label K.N.T. meekregen of films die helemaal niet aan de filmkeuring werden voorgelegd. De wet van 1920 is evenmin van toepassing op CD-Rom entertainment software (videospelletjes) en al wat via het Internet aan geweld en porno beschikbaar is. De wet is ook niet van toepassing op televisie, al geldt daar sedert kort nu wel een specifieke regelgeving. De voorbije jaren zijn een aantal wetinitiatieven te merken tot herziening van de wet van 1920. Deze wetsvoorstellen zijn enerzijds gericht op een gelijkschakeling van de controle door de filmkeuringscommissie van zowel de bioscoopfilm als de videofilm of houden anderzijds de invoering in van meerdere leeftijdscategorieën. Tevens dient dringend het debat te worden gevoerd betreffende de mogelijkheid en wenselijkheid van een systeem van zelfregu9
VOORHOOF, D., Mediarecht I, syllabus, Universiteit Gent, 1999-2000, p. 48-49.
6
lering door de film- en videosector en de sector van de CD-rom, videogames en entertainment software, in plaats van de organisatie van een bepaalde vorm van preventieve censuur door de overheid. Recent stelde de Raad van State dat de filmkeuringscommissie geen rechtsgrond heeft. De Raad van State besliste dat de commissie op onwettige wijze is samengesteld.10 Pornografie en geweld op radio en televisie: de bescherming van minderjarigen11 Het Vlaams omroepdecreet bevat een specifieke bepaling in verband met de bescherming van minderjarigen, in het bijzonder met betrekking tot pornografie en geweld. Artikel 78, paragraaf 1 bepaalt het volgende.
Artikel 78 §1 van het Vlaams omroepdecreet “De omroepen mogen geen programma’s uitzenden die de lichamelijke, zedelijke of geestelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zou kunnen aantasten, inzonderheid programma’s met pornografische scènes of met nodeloos geweld. Deze bepaling geldt ook voor programma’s waarop het voorgaande niet van toepassing is, doch die schade kunnen toebrengen aan de fysieke, mentale of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen, tenzij door de keuze van het tijdstip van uitzending of door technische maatregelen gewaarborgd wordt dat minderjarigen in het zendgebied de uitzendingen normaliter niet kunnen zien of beluisteren. Indien dergelijke programma’s ongecodeerd worden uitgezonden, moeten ze voorafgegaan worden door een auditieve waarschuwing”.
CASE II DE BABECULTUUR “In onze samenleving wordt fysieke aantrekkelijkheid en er mooi uitzien veel meer benadrukt dan wenselijk. De media, televisie, film en mode tonen voortdurend aantrekkelijke mensen. Mensen die minder mooi zijn en lelijke mensen worden meer en meer gediscrimineerd op hun uiterlijk: ze vinden moeilijker werk, geraken niet aan een partner of moeten tevreden zijn met een partner die eveneens onaantrekkelijk is, krijgen minder carrièrekansen, krijgen geen kansen in de media (komen zelden aan bod in televisieprogramma's, soaps, enz.), verdienen gemiddeld minder dan mooie mensen met hetzelfde werk … Mooi zijn daarentegen is vooral voor vrouwen een visitekaartje tot succes zowel in de media als recent zelfs in de politiek. Aantrekkelijkheid wordt zelfs belangrijker geacht dan talent, zie het overdreven opduiken van vrouwen in mannenbladen, alleen maar met foto en korte nietszeggende boodschappen. Anderzijds worden minder mooie mensen ook behept met negatieve kenmerken en de wijze waarop men deze vooroordelen uit naar betrokkenen doet ze ook uitkomen (self-fullfilling prophecy): niet aantrekkelijke mensen zouden complexen hebben, een minderwaardigheidsgevoel, meer zelfmoordneigingen, zouden agressiever zijn, introverter, minder intelligent, enz.
10
DE BACKERE, J., ‘Filmkeuring in België is nattevingerwerk. De filmkeuring afgekeurd’, De Standaard, 09. 12. 2004. 11 VOORHOOF, D., Mediarecht I, syllabus, Universiteit Gent, 1999-2000, p. 49.
7
Het dagelijkse onontkoombare mediabombardement van mooie mensen doet veel mensen collectief een minderwaardigheidscomplex krijgen: per slot van rekening gaat het vaak maar om een beperkt aantal mensen die opvallen door hun aantrekkelijkheid. De scheefgetrokken voorstelling in de media en het overmatig belang dat aan aantrekkelijkheid wordt gehecht, doet vele mensen zich ongelukkig voelen. Het gevaar dreigt echter dat zogenaamd lelijke mensen zich bewust worden van hun lelijkheid en daardoor ook effectief psychische stoornissen gaan ontwikkelen. Dit kan leiden tot zich uithongeren, massa's geld die verspild worden aan diëten, cosmetica en plastische chirurgie, depressies, zelfmoord of ziekelijk met het lichaam bezig zijn. Nieuwe welzijnsziekten zijn ontstaan: anorexia nervosa, boulimia, binge eating disorder (eetbuienstoornis), Body Dysmorphic Disorder (BDD) (zichzelf onterecht lelijk vinden), enz. Er is vanuit deze scheefgegroeide situatie een nieuwe miljardenbusiness ontstaan: fitnesstoestellen en zelfs apparaten waar je zelf geen inspanning meer moet leveren, schoonheids- en afslankcentra, borstvergrotingen, plastische chirurgie, liposuctie, rimpelbehandelingen met inspuitingen,... Vaders doen hun kinderen nieuwe borsten cadeau voor een goed rapport... Lelijke mensen voldoen aan alle kenmerken van een achtergestelde groep in de samenleving. Niet alleen worden er denigrerende grappen over ze gemaakt, ze worden zelfs uitgelachen. Wetenschappelijke studies bevestigen dat het uiterlijk in hoge mate ons leven bepaalt. 'Achter een mooi uiterlijk gaat een mooi innerlijk schuil', denken veel mensen. Van fysiek aantrekkelijke mannen en vrouwen wordt verwacht dat zij betere banen zullen hebben, betere vrienden zijn en dat zij gelukkiger getrouwd zijn dan minder aantrekkelijke personen. Mooie mensen worden - op het eerste gezicht - gezien als intelligent, aardig, sociaal vaardig en interessant. Dit gegeven staat haaks op de algemene consensus dat iedereen gelijk is. Onderzoek heeft aangetoond dat kleine kinderen geen enkel belang hechten aan uiterlijk. Het feit dat tieners en volwassenen dit wel doen heeft dus te maken met opvoeding en maatschappelijke socialisatie. Dat fysieke aantrekkelijkheid als kenmerk snel aangeleerd wordt, merken we bij onderzoeken waarin werd aangetoond dat kleuters onaantrekkelijke kinderen vrij snel met ander sociaal, vooral negatief gedrag opzadelen Uit onderzoek blijkt ook dat onaantrekkelijke kinderen door volwassenen negatiever bejegend worden zodat ze zich ook negatiever gaan gedragen. Deze spiraal van discriminatie op uiterlijk is zeer moeilijk te doorbreken. In 2002 lanceerde ex-minister Vogels een zeer bewonderenswaardige campagne in de media om de gemiddelde maten meer in de aandacht te brengen. Hoewel zeer goed bedoeld en wat persaandacht betreft zeer succesrijk moeten vele onaantrekkelijke mensen zich er slecht bij gevoeld hebben want de modellen die in de campagne opgevoerd werden, beantwoordden niet aan de kenmerken van onaantrekkelijke mensen met afwijkende maten. Uiteraard wilde de minister terecht vermijden dat men bijvoorbeeld zwaarlijvigheid en overgewicht als wenselijk zou gaan bestempelen door ze als model op te voeren. Maar de beeldvorming die met de campagne werd gevoerd, bereikte niet bij iedereen het gewenste effect. Het stigma van lelijkheid werd nog versterkt doordat de modellen die opgevoerd werden stuk voor stuk aantrekkelijke mensen waren, met wellicht ietwat afwijkende lichaamsmaten, maar zeker geen onaantrekkelijk uiterlijk. Desalniettemin verdient Mieke Vogels een dikke pluim dat zij het aandurfde hieromtrent haar nek uit te steken en in te gaan tegen wat media en reclame ons voortdurend opdringen.” 12
12
Deze tekst hebben we ‘geplukt’ van GIELEN, G., Beeldvormingsonderzoek omtrent het belang van fysieke aantrekkelijkheid in media en hulpverlening, KHLimburg dept. SAW, http://www.onaantrekkelijk.be.
8
CASE III: BIG BROTHER13 Schaamteloos, roept de ene. Briljant vindt de andere. Lang geleden dat een tv-programma nog zoveel discussie had uitgelokt als Big Brother. Tien mensen die honderd dagen volledig worden afgesloten van de buitenwereld, zonder telefoon, televisie, Internet, krant, weekblad en zonder contact met wie dan ook. In een huis zonder enige privacy, met overal camera’s en microfoons, zelfs in het toilet. Om de zoveel tijd wordt één van de kandidaten weggestemd omdat hij/zij uit de gratie is gevallen bij de andere bewoners en de kijkers. Wie laatst overblijft won een aanzienlijke geldsom. Zo’n tvprogramma: kan dat eigenlijk wel? Dat kan vinden de makers. Van Nederland tot Australië, van Spanje tot Zuid-Afrika: haast overal ter wereld bezwijken commerciële televisiestations voor het meest besproken programma. Volgende uitspraken behoorden tot de kritieken. Het is waanzin, televisie over de grens van de schaamte, emotionele porno, de meest giftige variant van documentair voyeurisme, commerciële exploitatie van gewone mensen,… Samenvattend stelde men eigenlijk: het kan niet. Telkens werd/wordt dezelfde vraag gesteld: waar gaat dit eindigen? Is zelfmoord op televisie de volgende stap? De quiz, talkshow en de soap: pijlers van het tv-amusement werden allemaal uitgevonden in de V.S. Big Brother echter was een idee van John de Mol, de Nederlandse topman van tvproductiehuis Endemol. En het concept van Expeditie Robinson kwam van Bob Live Aid Geldof. De discussie over normvervaging en grensverlegging vond Herman Bral, uitvoerend producent van Big Brother, een tikje eigenaardig. “Of zelfmoord de volgende stap is? Kijk ik zie op tv elke dag dode mensen. In het journaal. En wat een journalist brengt, dat mag. Dat is nieuws. Ik vraag mij af: wie oordeelt hier nu eigenlijk over wie?” De liberaal Dirk Sterckx zei het volgende. “Elk mens leeft in een context: je moet niet alleen rekening houden met de individuele deelnemers aan Big Brother maar ook met de impact die dat programma heeft op hun omgeving. En dan is er nog de vraag: moet het leven van een mens geen geheimen meer hebben? Dat is de filosofische vraag naar de persoonlijke integriteit, die ongrijpbaar is.”
Case IV: Vrije meningsuiting Vrije meningsuiting is noodzakelijk voor een democratische samenleving. In zo’n samenleving moet plaats zijn voor meningen, denkbeelden en informatie die hinderlijk kunnen zijn voor de overheid of voor bepaalde groepen in de samenleving. Meer nog, zonder botsing van ideeën en informatie is er geen pluralisme, verdraagzaamheid en openheid van geest. En zonder die drie waarborgen is er dus geen democratische samenleving. In België mag iedereen vrij uiting geven aan zijn filosofische, godsdienstige, ideologische, politieke of persoonlijke mening in woorden, geschriften of gedragingen. Vrijheid van meningsuiting is een fundamentele vereiste voor het bestaan van een democratie.
13
Fragmentarische selectie uit: DE CEULAER, J., Big Brother: een spelletje mens-erger-je-niet, KNACK, 30 augustus 2000.
9
Artikel 19 van de Belgische Grondwet14: “Vrijheid van eredienst. Vrijheid van mening. De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.” In het uiten van zijn mening dient men evenzeer met een aantal normen rekening te houden. Het recht op vrije meningsuiting kan worden beperkt. We kunnen niet zomaar alles verkondigen en/of publiceren onder het mom van vrije meningsuiting. De overheid heeft zich de bevoegdheid voorbehouden om wettelijk (dat wil zeggen door het opstellen van een aantal wetten) grenzen te stellen aan de vrijheid van meningsuiting. Op die manier kan de overheid misbruiken van het recht op vrije meningsuiting en persvrijheid15 straffen. We geven hier een ‘niet exclusief’overzicht van een aantal beperkinggronden. 1e De goede naam of eer Zo mag je bijvoorbeeld niet iemands goede naam of eer besmeuren. 2e Bescherming van goede zeden Er zijn beperkingen aan de vrije meningsuiting opgelegd in functie van de bescherming van de goede zeden. Vroeger zou men bijvoorbeeld aanstoot nemen aan een kus op het televisiescherm. Tegenwoordig kijken weinig mensen nog raar op wanneer je een naakte dame op het scherm ziet. In vergelijking met ‘vroeger’ kan nu veel meer op dat vlak. Reclame voor prostitutie, ontucht en seksuele diensten is verboden. Ten aanzien van jongeren zijn er ook heel wat beperkingen inzake de goede zeden. Denk bijvoorbeeld aan oneerbare prenten en afbeeldingen die niet mogen ten toon gesteld worden aan minderjarigen. Daar staan zware straffen op. 3e Racisme Je mag de persvrijheid en je recht op vrije meningsuiting niet gebruiken om racistische uitspraken te doen. Je mag deze ook niet gebruiken om aan te zetten tot vreemdelingenhaat. Dit wordt gestraft en is ontoelaatbaar! Denk bijvoorbeeld aan de veroordeling van het Vlaams Blok wegens racisme. De partij veranderde prompt haar naam. 4e Inzake gerechtsverslaggeving De pers mag verslag uitbrengen over zaken die voor de rechter worden behandeld. Maar ook hier kunnen beperkingen worden opgelegd. Bijvoorbeeld mogen de debatten die zich afspelen in de rechtszaal die gaan over echtscheiding niet worden weergegeven. Slachtoffers van seksuele misdrijven mogen niet kunnen worden geïdentificeerd. De pers moet verder uitkijken voor eerroof en laster. De pers moet rekening houden met het vermoeden onschuld.
14
VAN MENSEL, A., De Belgische Federatie Het Labyrinth van Daedalus, Gent, Mys & Breesch, 1996, p. 91. Persvrijheid in België wordt gewaarborgd in artikel 25 van de Belgische Grondwet: “vrijheid van drukpers. Vrijheid om elk gebied zijn mening te uiten door middel van de drukpers. De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.” VAN MENSEL, A., Op.cit., p. 114. 15
10
5e Bescherming van privacy Wat behoort zoal tot de privé-sfeer van mensen? Bijvoorbeeld gevaarlijke patiënten voor een dokter zouden op een zwarte lijst komen te staan. Dit wil de orde der geneesheren. Inbreuk op privacy zeggen sommigen. Niet alles mag zomaar geschreven worden over iedereen. Wat tot de privé-sfeer van personen behoort, moet daar blijven! Journalisten dienen dat te respecteren. BESLUIT: De voorgaande voorbeelden tonen aan dat je geen misbruik mag maken van je recht op vrije meningsuiting. De overheid kan regulerend en straffend optreden. Het recht op vrije meningsuiting en de vrijheid van drukpers zijn belangrijke rechten die je met respect voor je ‘naaste’ dient te gebruiken. Een journalist kan zich dus niet zomaar op zijn recht op drukpersvrijheid of vrije meningsuiting beroepen om te schrijven wat hij wil. Hierdoor kunnen soms spanningen ontstaan die wel eens een juridisch staartje kunnen krijgen. Dus je kunt niet zomaar zeggen of schrijven wat je wilt!
Ethiek en media16 “Welke ethische en/of deontologische codes legt de wetgever op aan de media? Zijn er nog andere instanties die codes opleggen? De code die de wetgever oplegt is de wetgeving. […] Deze ethische normen zijn duidelijk en dwingend. Daar houdt het echter niet op. Niet alles kan via de wet geregeld worden. Naast de overheid kunnen andere organen ethische en/of deontologische normen naar voor schuiven. Journalistenbonden uit verschillende landen hebben bijvoorbeeld initiatieven genomen om zelf een aantal bijkomende regels te formuleren. Ze willen dat doen, maar onder voorbehoud da tze er zelf toezicht over kunnen houden, m.a.w. dat het geen rechtsregels, gecontroleerd doorregering of rechter, kunnen worden. De inmenging zou dan te ver gaan. De uitspraken die a.d.h.v. die codes gedaan worden zijn puur moreel en leggen geen sancties op. Er zijn bijvoorbeeld specifieke codes uitgewerkt over de berichtgeving van migranten. […] De Vlaamse Geschillenraad kijkt […] toe op de journalistieke deontologie op radio en televisie. De Geschillenraad, dat een overheidsorgaan is, wordt pluralistisch bevolkt met o.a. rechters, professoren en journalisten. Ook de reclamesector heeft enkele fundamentele normen inzake reclame. Enerzijds zijn er de algemene regels in de wetgeving. Anderzijds zijner de specifieke normen die door de sector zelf worden bepaald. Er bestaat een internationale code van het reclamewezen, afgekondigd door de internationale kamer van koophandel. Alle nationale bonden van reclame hebben zich daarbij aangesloten. In België is dat gebeurd door de Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame (JEP). Ze zijn 16
VAN DE STEENE, S., Interview met Dirk Voorhoof, UVV-info maart - april 2005, p. 9.
11
niet alleen lid van die internationale code, ze hebben ook een nationale code uitgewerkt, waarin een aantal bijkomende principes staan bijvoorbeeld over aan welke voorwaarden cosmeticareclame moet voldoen. Wat betreft radio en televisie is er ook heel wat regelgeving inzake reclame. De rechter controleert dit dan niet, maar wel het Vlaams Commissariaat voor de Media, wat ook een overheidsorgaan is. De Vlaamse Kijk- en Luisterraad is een ander overheidsorgaan dat uitspraken m.b.t. radio en tv doet in verband met jeugd- en kinderbescherming.”
De media als kapitalistische ondernemingen17 Volgende tekst is een kritische beschouwing op de massamedia. Welke normen hanteren massamedia? “We merken dus een veralgemeende commercialisering van cultuurproducten en kanalen voor de verspreiding van cultuur. De vermarkting van cultuur is het duidelijkst te bespeuren in de massacommunicatiemedia die het culturele veld nu beheersen. Ze zijn nu belangrijker in de socialisatie dan het onderwijs of de kerken. (Televisie heeft vandaag een even centrale plaats in de westerse maatschappij als de kerk in de Middeleeuwen: ze zorgt voor het sociale cement en vormt het - zo goed als enige - gemeenschappelijke referentiekader voor de maatschappij.) Maar de massacommunicatiemedia werken volkomen volgens private en marktconforme criteria. Amper een decennium geleden kon men nog spreken van zuilgebonden kranten die voor hun financiering gedeeltelijk afhankelijk waren van levensbeschouwelijke of politieke organisaties of netwerken. Thans zijn alle kranten louter commerciële producten geworden, bestuurd door ondernemers en onderworpen aan de wetten van de markt. Hetzelfde geldt voor de televisie: daar waar tien jaar geleden nog de staatsomroep een vast gegeven was in het medialandschap, merken we thans dat commerciële televisie in heel Europa dominant is geworden, en dat bijgevolg ook de (restanten van) openbare omroepen onderworpen worden aan de regels van de commercie. We zien ook dat er in het medialandschap een steeds sterkere symbiose ontstaat tussen diverse types van media, vaak als gevolg van marktstrategieën door kapitaalsgroepen in de mediabusiness. Het gaat om de uitbouw van grote conglomeraten in de vrijetijdsindustrie, gericht op ontspanning en vermaak. Media en informatie worden een onderdeel van geïntegreerde activiteiten in toerisme, horeca, cultuurindustrie, sport en showbusiness. Het gaat om het grote kapitaal dat onze zogenaamde informatiemaatschappij beheerst. Zogeheten kwaliteitskranten leven thans in symbiose met meer populaire kranten, ernstiger tijdschriften met populaire (tabloïd) bladen. Ze zijn op hun beurt sterk gericht op bepaalde televisie- of radiozenders. De Persgroep geeft niet alleen De Morgen uit, maar investeert vooral in populaire media, met een volkse krant als Het Laatste Nieuws, magazines als Dag Allemaal, TV-Familie, Joepie en Goed Gevoel, radiozenders als Topradio en Q-Music. Daarnaast heeft De Persgroep een belangrijke participatie in de Vlaamse Media Maatschappij die VTM, Kanaal 2 en Jim-TV groepeert en die zij samen met Roularta Media Group controleert. Die geven dan weer Knack en Trends uit. Elementen die in één van deze media op één manier worden behandeld worden op een andere manier behandeld in de andere media. Om echt een publiek gebeuren te zijn moet het wel in alle ‘formats’ terecht kunnen. De diverse media werken vaak samen in het opzetten van media-evenementen (Diamond Awards, De Gouden 17
BLOMMAERT, J.; CORIJN, E., HOLTHOF, M. & LESAGE D., ‘De ‘kwaliteit’ van de cultuur Omtrent consumentisme en verrechtsing’, in opdracht van Kunst en Democratie.
12
Schoen, de Ronde Van Vlaanderen, Missen andere Castar-verkiezingen,…). De samenwerking is voornamelijk zakelijk en draait rond reclamestrategieën. Het is dan ook vaak een eufemisme voor belangenvermenging: hoofdredacteurs van zelfverklaarde kwaliteitskranten moeten instaan voor de infotainment in de populaire media van dezelfde groep. Het zijn die netwerken van BV’s die vandaag de grenzen en de stijl bepalen van onze zogenaamde informatiemaatschappij. Alles draait rond ‘scoren’, ‘scoops’ en ‘oneliners’ en vooral rond veel verkopen (in de eerste plaats jezelf). Die ‘zedenverwildering’ in de ‘ernstige’ sector van de media speelt mee met de echte manipulatie die de populaire media domineert. De populaire kranten vernauwen nieuws en actualiteit tot de ditjes en datjes uit het banale maar daardoor herkenbare leven van alledag. Docusoaps, emotelevisie en infotainment gaan nu door voor analyse en duiding. Nieuws vertaalt zich in kijkcijfers, media-aandacht vertaalt zich in symbolisch kapitaal. De logische limiet van deze ontwikkelingen is dat informatie enkel nog wordt verstrekt, omdat en voor zover de informatie winst genereert. Dat is ook de reden waarom televisiezenders en andere massamedia in hun zogenaamde informatieve programma's zoveel over zichzelf vertellen. De samenleving wordt verengd tot het podium dat de mediaconcerns afbakenen. Het wordt langzaam maar zeker één grote tautologie, een gesloten circuit waarin de buitenwereld en de realiteit steeds minder een rolspelen. Talkshow-hosts nodigen collega's uit om te vertellen over het nieuwe spelprogramma dat ze gaan presenteren, acteurs om te praten over de soap waarin ze spelen, om nog maar te zwijgen over alle spelletjesprogramma’s waaraan talkshow-hosts en acteurs gretig participeren, al was het maar om hun eigen talk show en hun soap te kunnen verkopen. Ondanks de beperkingen op reclame waarmee de openbare omroep volgens haar managers heeft af te rekenen, is er bijgevolg op de openbare omroep verschrikkelijk veel (zelf)reclame te zien. Daarenboven cultiveren alle populaire programma’s een zelfde concurrentie-denken. In alle formats, van De Mol, over Big Brother, tot de Eilanden Robinson en “Temptation” gaat het erom samen te werken om dan iemand van de groep te elimineren: wantrouwen, complotten, coalities, geheime agenda’s....het worden dé eigenschappen van de ‘goede’ deelnemer. En uiteindelijk wint....de collaborateur! De media zijn niet langer mediatoren (bemiddelaars). Het zijn producenten van ideologische pakketten geworden. Het zijn de productie- en distributiecentra van ons wereldbeeld geworden. Zij bepalen waarover wel en waarover niet wordt gesproken, hoe wel en hoe niet naar de dingen mag worden gekeken, wie wel en wie niet als ‘expert’ wordt opgevoerd. Zij bepalen tevens de limieten van de geoorloofde kritiek en de structuur van het maatschappelijk debat waarvoor zij een forum beweren te zijn. Zij zijn de hoofdrolspelers in onze vermarkte cultuur. Ze zijn deel van één grote amusementsindustrie waarin (voor de eigenaars en de vedetten) zeer veel geld te rapen valt.”
Noot: bedankt voor jullie medewerking tijdens de lessen!
13