Algemene informatie Regels Om de doorgaande lijn door de hele school te waarborgen, wijken de algemene regels niet af van wat uw kind gewend was in de middenbouw. Voor mobieltjes, Ipods etc. hanteren wij de regel dat deze apparaten niet onder schooltijd in de school gebruikt mogen worden, alleen buiten onder lunchtijd en na schooltijd. In sommige gevallen wordt er door de leerkracht een uitzondering gemaakt. Het gebruik van Internet is een goed hulpmiddel bij het onderwijs, maar is voor de kinderen wel aan bepaalde regels gebonden. De school hanteert hier een protocol voor. Werk bijhouden: Uw kind leert het eigen werk te organiseren. Daarbij hoort een stukje administratie. Elk kind heeft een mapje, waarin het zelf het gemaakte werk kan bijhouden. Spreekvaardigheid Hieronder vallen spreekbeurt, boekbespreking en krant in de klas. Hierover later meer. Werkstukken Alle kinderen maken per jaar 2 werkstukken. De kinderen hebben in de middenbouw al leren werken met de dierenbak. Dit Montessorimateriaal helpt de kinderen hun werkstuk te structureren tot een logisch, volledig verhaal. Het eerste werkstuk moet ingeleverd worden in de eerste week na de kerstvakantie, de tweede na de meivakantie. Eerder, zodat het kind geen stress heeft in de vakantie, mag natuurlijk ook. Veel kinderen krijgen plezier in het maken van werkstukken en ontwikkelen een grote vaardigheid, waarvan ze in hun vervolgopleiding veel profijt hebben. Verderop in dit boekje vindt u aanwijzingen en de dierenbak-, de landen- en de volkerenvragen..
Aardrijkskunde Ongeveer één keer per maand wordt er een toets gegeven. De data vindt u in dit boekje. Het leerboekje hebben de kinderen al mee naar huis genomen. Bewaar het boekje goed. De kinderen moeten de samenvatting en de topografie thuis leren. De toetsen zijn altijd op vrijdag, met leren kan het beste op de maandag ervoor begonnen worden. In het boekje zit ook een blind kaartje. Hiermee kunt u uw kind overhoren. Misschien kunt u uw kind ook helpen met leren. Gymnastiek Op maandagochtend (groep Carla) en vrijdagochtend (groep Gerrie/Theo) is er een blokuur gym, van 8.30 uur tot 10.00 uur. De kinderen hebben gymkleren nodig en gymof sportschoenen. De gymkleren kunnen het beste weer mee terug naar huis genomen worden voor een wasbeurt. Verjaardagen Bovenbouwers trakteren rond pauzetijd. Daarna mogen ze de klassen rond. Sinterklaas 3 weken voor 5 december trekken we lootjes. Elk kind krijgt op school €5. Het kind koopt een cadeautje (volledige bedrag besteden!) voor degene die op het lootje staat van. Het cadeautje wordt verstopt in een surprise. Een gedichtje maakt het geheel compleet. Een dag voor het feest moet de surprise op school zijn. Groep Carla/Sandra Sandra is op maandag in de groep, Carla op dinsdag t/m vrijdag. Groep Gerrie/Theo Gerrie is op maandag t/m woensdag in de groep, Theo op donderdag en vrijdag.
Heeft u nog vragen …. kom dan gerust langs.
Data van Hier en Daar overhoringen 2014/2015:
Thema 1, de kaart:
19 september 2014
Thema 2, wonen:
24 oktober 2014
Thema 3, water:
21 november 2014
Thema 4, landschap:
9 januari 2015
Thema 5, werken:
6 februari 2015
Thema 6, cultuur:
13 maart 2015
Thema 7, natuur:
10 april 2015
Spreekbeurt, krant in de klas, boekbespreking
Groep 6 Angelina Tayu Rhowdy Jaden Rita Emma Yaira Groep 7 Seline Layla Emma Silvio Njegos Maud Corné Indy Iwan Jet Robin Sara Milo Isabella Groep 8 Julia Juul Bram Colin Midas Glenn Jori
Carla
krantenbeurt maandag 11.10 uur
Spreekbeurt woensdag 11.10 uur
boekbespreking vrijdag 11.10 uur
9-2 16-2 2-3 9-3 16-3 23-3 30-3
22-4 20-5 27-5 3-6 10-6 17-6 24-6
29-5 12-6 19-6 26-6 22-5 1-5 17-4
20-10 27-10 3-11 10-11 17-11 24-11 1-12 8-12 15-12 5-1 12-1 19-1 26-1 2-2
17-12 7-1 14-1 28-1 4-2 11-2 18-2 4-3 11-3 18-3 25-3 1-4 8-4 15-4
30-1 12-12 13-2 21-11 19-12 23-1 16-1 24-10 9-1 6-2 14-11 28-11 7-11 31-10
13-4 20-4 18-5 1-6 8-6 15-6 22-6
22-10 29-10 5-11 12-11 19-11 26-11 3-12
20-2 6-3 13-3 20-3 27-3 3-4 10-4
Spreekbeurt, krant in de klas, boekbespreking
Groep 6 Roos Jan Casijn Sabine Yorinde Lars Sara-Leigh Odette Ceren Groep 7 Geany Dylan Romy Jorrit Joris Ravi Pjotr Jelle Sterre Mira Robin Mike Mila Floris Groep 8 Jitse Luna Lara Giulia Reina Daniel
Gerrie/Theo
Spreekbeurt Maandag 13.15
Boekbespreking Dinsdag 13.15
Krant in de klas Vrijdag 13.15
9 februari 16 februari 2 maart 9 maart 16 maart 5 januari 30 maart 13 april 20 april
31 maart 14 april 21 april 19 mei 2 juni 9 juni 16 juni 19 juni 30 juni
19 juni 12 juni 27 maart 6 februari 26 juni 10 april 20 februari 13 februari 6 maart
2 februari 20 oktober 27 oktober 3 november 10 november 17 november 24 november 1 december 8 december 15 december 23 maart 12 januari 19 januari 26 januari
24 maart 2 december 9 december 16 december 6 januari 13 januari 20 januari 27 januari 3 februari 10 februari 17 februari 3 maart 10 maart 17 maart
28 november 17 april 1 mei 22 mei 29 mei 5 juni 3 april 20 maart 13 maart 24 oktober 31 oktober 7 november 14 november 21 november
18 mei 1 juni 8 juni 22 juni 15 juni 29 juni
21 oktober 28 oktober 4 november 18 november 11 november 25 november
12 december 19 december 9 januari 23 januari 16 januari 30 januari
Waaraan moet je werkstuk voldoen? Het onderwerp voor het eerste werkstuk is voor groep 6 een dier, voor groep 7 een land en voor groep 8 een volk. Voor het maken van het eerste werkstuk moet je de dierenbak-, landen-, of volkerenvragen gebruiken. De vragen staan hieronder. De meeste kinderen maken het werkstuk thuis, maar je kan, in overleg, er ook in de klas aan werken. Er is voor elk werkstuk (dier, land, volk) een format op de server; dat staat in het mapje van de groep. In het format staan alleen maar vragen. Die kun je eerst beantwoorden. Van de antwoorden moet je proberen een verhaal te maken. Daarna haal je de vragen zelf weg. Vergelijk je eigen werkstuk maar met een boek dat je voor iemand schrijft. Het onderwerp voor het tweede werkstuk mag je vrij kiezen, Hoe moet je werkstuk eruit zien? Op het voorblad schrijf je het onderwerp. Schrijf op de eerste bladzijde waarom je dit onderwerp hebt gekozen (inleiding) Op de tweede bladzijde kun je de hoofdstukken opschrijven en op welke bladzij dat hoofdstuk staat. (inhoudsopgave). Op bladzijde 3 en verder schrijf je het hele verhaal over jouw onderwerp. Het staat netjes, als je elk nieuw hoofdstuk op een nieuwe bladzij begint. Voor het maken van je werkstuk heb je informatie nodig. Die mag je van internet halen, maar daarnaast kan je ook nog een boek gebruiken. De boeken kun je uit de bibliotheek halen. Je moet per werkstuk tenminste 2 verschillende bronnen gebruiken. Vergeet ze niet op te schrijven aan het eind van je werkstuk. Plaatjes maken je werkstuk mooi, maar een tekening is ook erg leuk. Wanneer moet je het werkstuk inleveren? Je werkstuk moet ingeleverd worden in de eerste week na de kerstvakantie en je tweede werkstuk in de eerste week na de meivakantie. Eerder is natuurlijk ook goed.
Hoe zit dat met je spreekbeurt? Je spreekbeurt mag over je werkstuk gaan, maar dat hoeft niet. Als je je spreekbeurt houdt over je werkstuk dan mag je je werkstuk niet voorlezen. Je moet het echt vertellen. Je mag de plaatjes van je werkstuk wel gebruiken en daarnaast een spiekbriefje. Je mag natuurlijk ook een powerpointpresentatie maken, graag zelfs. Maar ook bij die presentatie mag je de tekst niet voorlezen, je moet het zoveel mogelijk uit je hoofd doen. Voor een spreekbeurt over een ander onderwerp kun je het beste alles dat je wilt vertellen heel kort opschrijven. Niet in zinnen maar trefwoorden, of steekwoorden. Bijvoorbeeld: je houdt je spreekbeurt over De Duinen. Als je wilt vertellen welke dieren in de duinen leven, dan schrijf je op je spiekbriefje alleen de namen van de dieren op. Veel succes.
Krant in de klas Voor de krant in de klas heb je een krant nodig die niet ouder is dan 1 week, anders is het oud nieuws. Je kunt ook een weekkrant gebruiken of de Sevendays uit de klas. Het 1e artikel moet gaan over een onderwerp uit Nederland. Het 2e artikel moet gaan over een onderwerp uit Europa. Het 3e artikel moet gaan over een onderwerp uit de andere werelddelen. Je vertelt in het kort in je eigen woorden waar het artikel over gaat. Dit doe je uit je hoofd, of met een klein spiekbriefje. Je mag het artikel niet voorlezen. Je kunt het plaatje laten zien dat er bij hoort. Veel succes.
Boekbespreking Waar moet je aan denken als je een boekbespreking houdt in de klas. 1. Begin met de titel van het boek.
2. Vertel wie de schrijver/schrijfster is. 3. Noem ook de illustrator (tekenaar). 4. Vertel wie de hoofdpersonen zijn. 5. Vertel waar het verhaal afspeelt.
6. Noem de tijd waarin het verhaal speelt (vorige eeuw, Middeleeuwen, toekomst, nu,
tijdens de Tweede Wereldoorlog…..). 7. Noem het soort verhaal (detective, griezel, avontuur, ridderverhaal). 8. Weet jij waarom het boek zo heet? Past de titel bij het verhaal vind jij? 9. Vertel iets over hoe het boek eruit ziet (lay-out) maak ook “van binnen” . Staan er veel of weinig letters op een bladzijde? Zijn het grote letters of kleine letters? Vind jij het een mooi lettertype of niet? Staan er plaatjes (illustraties) in? Veel of weinig? Mooi of lelijk? 10. Geef een korte inhoud van het boek. Tip: vaak staat op de achterkant van het boek een korte beschrijving. 11. Kies één bladzijde uit waarvan jij vindt dat het goed bij het boek past. Lees dit voor de klas goed op toon voor. Denk ook aan verschillende stemmen (boos, vrolijk, verbaasd,....) thuis oefenen!!! 12. Geef je mening: Vond je het een leuk boek? Waarom wel/niet? Waarom moeten andere kinderen dit boek ook lezen (of waarom juist niet?) Had je al meer boeken van deze schrijver gelezen? Zo, ja vond je ze allemaal goed? 13. Aan het eind vraag je aan de klas of er nog vragen zijn. 14. De bedoeling is dat je de boekbespreking uit je hoofd doet. Neem jouw voorbereiding (op papier) mee. Houd deze voorbereiding bij je ( je doet ’t uit hoofd maar mag af en toe op je voorbereiding kijken). Kijk tijdens de boekbespreking naar jouw publiek (kinderen in de klas). 15. De juf of meester maakt samen met de klas een beoordeling.
Succes!
Dierenvragen
1.
Inleiding Waarom heb je dit dier gekozen?
2.
Inhoudsopgave Schrijf de hoofdstukken op die hier onder dik zijn gedrukt.
3.
Waarnemen Hoe ziet het dier eruit? Hoe beweegt het dier? Welke geluiden maakt het dier? Hoe voelt het dier aan? Hoe reageert het dier op je? Hoe neemt het dier waar? (Hoe ziet, hoort, voelt, ruikt, proeft het)
4.
Leven en wonen Waar leeft het dier in het wild? Welke planten groeien er in de omgeving van het dier? Welke andere dieren leven er in zijn omgeving? Heeft het dier vijanden? Welke? Is het dier een vijand voor andere dieren? Wat voor huis heeft het dier? Waar leeft het dier als het bij de mensen woont?
5.
Het jaar door Wat doet het dier overdag en 's nachts? Wat doet het dier in de lente, zomer, herfst en winter? Hoe oud kan het dier worden?
6.
Alleen of samen? Leeft het dier alleen of in een groep? Heeft de groep een leider? Hoe wordt het dier leider van een groep?
7.
Eten en drinken Wat eet en drinkt het dier? Hoe komt het dier aan voedsel? Hoe eet het dier? Waar bewaart het dier zijn voedsel?
8.
Jonge dieren Hoe paart het dier?
Hoe krijgt het dier jongen? Hoe worden de jonge dieren verzorgd? Hoe worden de jonge dieren beschermd? Hoe spelen de jonge dieren? Veranderen de jonge dieren als ze groeien? Hoe lang blijven de jonge dieren bij de ouders? 9.
Mens en dier Tot welke familie behoort het dier? Is het dier nuttig? Wordt het dier door de mens bedreigd? Beschermd? Welke voorouders heeft het dier?
10.
Bronnen Waar komt jouw informatie vandaan? Minimaal 3 verschillende bronnen gebruiken: boeken en Internet. Schrijf de titel van het boek op en de schrijver en uitgeverij. Noteer de websites die je hebt gebruikt.
Landenvragen Hoofdstuk 1: De ligging In welk werelddeel ligt het land? Maak een kaartje Buurlanden: Aan welk land grenst het land? Grenst het land aan zeeën? Welke? Hoeveel km2 is het land? Hoeveel keer groter is dat dan Nederland? Hoe heet de hoofdstad van het land? Hoofdstuk 2: Landschap en klimaat. Heeft het land bergen? Laat zien met plaatjes hoe het land er ongeveer uitziet. Denk aan: vulkanen, grote rivieren, eilanden, polders, grote meren, bergen, de kust. Vertel er iets over. Vertel iets over het klimaat van het land? Hebben de mensen veel last van droogte, overstromingen, aardbevingen, stormen, vulkaanuitbarstingen, enz? Heeft het land bijzondere planten, bomen, en dieren? Hoofdstuk 3: De bevolking Hoeveel mensen wonen er in het land? Hoeveel mensen wonen er op 1 vierkante kilometer? Kun je iets bijzonders vertellen over de inwoners van het land? Welke taal of talen spreken de mensen? Welke godsdienst hebben de meeste mensen? Is het land een koninkrijk, republiek, of nog iets anders? Wie is het staatshoofd? Mogen de mensen de regering kiezen? Met welke munt betalen de mensen? Hoe reizen de meeste mensen? (Te voet, auto, openbaar vervoer,….) Wat is het internationaal kenteken op de auto’s van het land? Hoofdstuk 4: Werken Verdienen de mensen veel? Zijn er veel arme mensen, of rijke? Is er veel landbouw? Is er veel visserij? Zijn er veel fabrieken? Welke? Wat wordt er veel gemaakt? Zijn er mijnen? Wat wordt er uit gehaald? Wordt er olie of gas uit de grond gehaald? Welke energiebronnen gebruikt het land? (aardgas, aardolie, kernenergie, waterkracht, windkracht). Is er toerisme? Waar? Welk soort?
Hoofdstuk 5: De cultuur. Vertel iets over minstens 2 van de volgende onderwerpen: * Kunst: bouwkunst, schilderkunst, schrijvers, toneel, …. * Zijn er beroemde mensen die uit dit land komen? * Zijn er bouwwerken die beroemd zijn over de hele wereld? * Sport: beoefent de bevolking sporten die typerend zijn voor dat land? * Zijn er klederdrachten? * Welk stukje geschiedenis is belangrijk voor het land? Noem een plaats of gebied waar jij graag heen zou willen gaan in dit land en vertel er iets over. Bronnen Waar komt jouw informatie vandaan? Minimaal 3 verschillende bronnen gebruiken: boeken en/of Internet. Schrijf de titel van het boek op en de schrijver en uitgeverij. Noteer de websites die je hebt gebruikt.
Volkerenvragen 1. Algemeen Hoe zagen (of zien) de mensen er uit? Wanneer leefden ze? In welk werelddeel, land, welke streek leefden ze? 2. Wonen Hoe zagen de huizen eruit? Waar stonden ze en waarom juist daar? Waar waren de huizen van gemaakt? Welke gereedschappen gebruikte men voor het maken van de huizen? Woonde ieder gezin in een eigen huis? Waren er gemeenschapshuizen (bijvoorbeeld een kerk)? Waren de huizen bestemd voor permanente of tijdelijke bewoning? 3. Natuur. Hoe zag de omgeving waarin het volk leefde er uit? Hoe maakten de mensen gebruik van de natuur? Had de natuur invloed op: Het werken, wonen, voedsel, reizen, godsdienst? 4. Werk en werktuigen Wat voor werk deed de vrouw? Wat voor werk deed de man? Welke werktuigen werden er gebruikt? Deden de kinderen ook werk? Wat voor werk deden de ouderen? Was er een soort leiding of regering? Welk werk deden die? Was er een vakspecialist of een ambachtsman (smid, dokter, timmerman, enz)? Welk beroep had het meeste (veel) aanzien? Wat deed men met de vrije tijd (hobby’s, Sport, kunst, Spel) Waren er slaven? 5. Kleding Welke kleding droegen de mensen? Waar was de kleding van gemaakt? Was er speciale feestkleding? Vertel iets over hun mode.
6. Eten. Wat aten deze mensen? Hoe kwamen ze aan dit voedsel? (jacht, landbouw, …) Hoe bereidden ze het voedsel? Was er genoeg voedsel voor iedereen? 7. Handel en verkeer. Dreven de mensen handel met elkaar, of met andere volkeren? Hoe verliep die handel? Waren er verkeerswegen, of wegen over het water? 8. Kunst en versieringen. Maakten de mensen kunst (denk aan beelden, schilderingen)? Maakten ze bijzondere bouwwerken of gebouwen? Droegen ze sieraden, waar waren die van gemaakt? Maakten ze muziek? Welk soort muziek? 9. Het geloof. Geloofden de mensen in één god, of in meerdere goden? Welke god, of goden waren dat? Maakten de mensen beelden van hun goden? Hadden ze bepaalde gewoontes, of rituelen? Geloofden de mensen in het hiernamaals, de hemel, wedergeboorte, of iets anders? Hadden ze tempels, kerken, of andere gebedsplaatsen? Waren er priesters? Wat deden ze met de doden? Bracht men offers? 10. Bronnen Waar komt jouw informatie vandaan? Minimaal 3 verschillende bronnen gebruiken: boeken en Internet. Schrijf de titel van het boek op en de schrijver en uitgeverij. Noteer de websites die je hebt gebruikt.
Uit de volgende volkeren zou je kunnen kiezen: Prehistorische mensen Jagers Verzamelaars Etrusken Grieken Romeinen Egyptenaren Sumeriers Inuit Inca’s
Azteken Germanen Kelten Hunnen Friezen Franken Saksen Vandalen Bourgondiërs Visigoten en Osterogoten
Britten Noormannen Vikingen Galliers Chinezen Zigeuners Indianen Bosjesmannen Arabieren Aboriginals Natuurvolkeren