Noordelijk Ambitie Statement Duurzaam Door 2014 – 2017 Duurzaam Door, Samen Doen
Provincie Drenthe Provincie Fryslân Provincie Groningen
DEFINITIEF Vastgesteld door: Gedeputeerde Staten van Drenthe op 17 september 2013 Gedeputeerde Staten van Fryslân op 17 september 2013 Gedeputeerde Staten van Groningen op 24 september 2013
Inhoudsopgave Inleiding ............................................................................................................................................... 2 Terugblik: het Noordelijk Ambitiestatement 2008 – 2011 geëvalueerd ............................................ 2 Nieuwe Noordelijke Samenwerking .................................................................................................... 4 Doel ..................................................................................................................................................... 4 Van landelijke Thema’s… ..................................................................................................................... 4 …naar een Noordelijke inkleuring ....................................................................................................... 5 Organisatie en werkwijze van het programma ................................................................................... 6 Criteria voor projecten ........................................................................................................................ 7 Financiële kaders ................................................................................................................................. 8
Bijlage
1
Operationele doelen per thema Duurzaam Door
Inleiding In de afgelopen jaren hebben de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen intensief met elkaar samenwerkt in het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling. Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) is een gezamenlijk initiatief van de ministeries van EZ, I&M, OCW, AZ en BuZa/OS, de provincies en de waterschappen. De looptijd van het oorspronkelijke programma was vier jaar: 2008 – 2011. In verband met de overgang naar het nieuwe programma Duurzaam Door is het LvDO programma verlengd tot en met 2012. (Dat geldt in dat kader ook voor het Noordelijke Ambitiestatement 2008-2011) Het programma Duurzaam Door is een samenvoeging van de programma’s Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LVDO) en Natuur en Milieueducatie (NME), waarbij opgebouwde kennis en instrumenten effectief en breed worden ingezet voor de 'sociale innovatie van de groene economie'. Enkele kenmerken van het (concept) programma Duurzaam Door: De visie is tot stand gekomen in afstemming met bedrijfsleven, NGO’s, andere overheden, kennisinstellingen en onderwijs; Context wordt o.a. gevormd door de Agenda duurzaamheid, de Topsectoren/Human Capital Agenda, de Agenda Burgerschap, het rapport 'de energieke samenleving', de aanbevelingen Taskforce biodiversiteit en de aanbevelingen van de stuurgroep Watereducatie (I&M); Focus op vormen van 'sociale innovatie' in samenhang met technologische innovatie en beroeps- en burgercompetenties, die nodig zijn voor een transitie naar een groene economie; De visie is uitgewerkt in een programmatische aanpak voor de periode 2013-2016. Het gaat daarbij om vijf inhoudelijke thema’s. Te weten Water, Energie, Voedsel, Biodiversiteit en Grondstoffen en vier doorsnijdende thema’s, te weten MVO, Integrale gebiedsontwikkeling, Duurzaam produceren en consumeren en Onderwijsinnovatie; In de programmatische aanpak 2013-2016 wordt uitgegaan van coalitievorming, cocreatie en cofinanciering voor en door verschillende partijen, waarbij de Rijksoverheid vooral faciliteert en verbindt. Het programma biedt een platform en netwerk aan de partners om een veelheid aan onderwerpen en kennis in samenhang met elkaar te brengen en te vertalen naar kennis- en onderwijsactiviteiten richting de verschillende doelgroepen; Op veel fronten is ook Europese cofinanciering mogelijk vanuit de kennisonderdelen van bijvoorbeeld ESF, Horizon 2020, Life+. De bijdrage vanuit het rijk wordt door het kabinet bepaald.
Terugblik: het Noordelijk Ambitiestatement 2008 – 2011 geëvalueerd De keuze om in het programma Duurzaam Door de interprovinciale samenwerking voort te zetten is mede gebaseerd op de succesvolle uitkomsten van het Noordelijk Ambitiestatement (NAS) 2008 – 2011. Het NAS 2008 – 2011 (met verlening in 2012) is uitgebreid geëvalueerd door de provincies. Mede op basis van de gehouden evaluatie van het programma is geconcludeerd dat de kernelementen van dit programma goede resultaten hebben opgeleverd. In een nieuw programma is het advies deze kernelementen in stand te houden. De motieven daarvoor zijn:
2
De experimenteerruimte die het werken met het sociaal instrumentarium biedt, heeft ertoe geleid dat er door de initiatiefnemers vernieuwend is gewerkt en het experiment in samenwerking en methodieken actief is gezocht; De meeste projectresultaten zijn het gevolg van ‘social learning’. Sturing op concrete, ‘tastbare’ projectresultaten is daarbij een flinke uitdaging gebleken, maar zorgde er wel voor dat ieder project dat is uitgevoerd tastbare opbrengst heeft opgeleverd. Deze opbrengst kan worden gebruikt als bron van inspiratie en kennis voor nieuwe initiatieven. Veel projecten hebben nog een stap verder in hun resultaat bereikt, zij leveren aanknopingspunten voor concrete spin-off en opschaling; De doelen en ambities verwoord in het noordelijke ambitie statement zijn uitgangspunt geweest voor een groot aantal projecten. Het stimulerende effect van de werkwijze met het programma LvDO heeft hierdoor een versnelling te weeg gebracht, waarvan het werkveld graag het tempo vast wil houden. Inzet op een vergelijkbaar programma vanaf 2013 werd als een essentiële opgave gezien om het tempo vast te houden en de sociaal economische opgaven in het noorden te realiseren; Er zijn verschillende vernieuwende netwerken ontstaan rond maatschappelijk verantwoord ondernemen (bv. ketenoverleggen, samenwerking tussen voortgezet onderwijs en bedrijfsleven) en energie en klimaat(Lokale Energie Voorwaarts, LightChallenge). Sommige projecten hebben onverwachte spin-off gegenereerd die de waarde van de aanpak zichtbaar maakt (bv. het Ketenologyspel als spin-off van Oogstbaar landschap, Fair Business Campus als spin-off van Het Faire Noorden en de opschaling van de LightChallenge tot een project met landelijke uitstraling); Het werkveld acht het faciliteren van ‘social learning’ processen van groot belang. Het stelt partijen in staat om vernieuwende netwerken te vormen en tot onverwachte resultaten te komen; Door de sterke betrokkenheid vanuit de provincies bij projecten wordt in de regio’s maximaal geprofiteerd van projectkennis. Interprovinciale samenwerking is daarbij van groot belang; Het brede werkveld duurzaamheid acht een programmatische aanpak zoals door de noordelijke provincies is uitgevoerd met het NAS van groot belang.
Deze evaluatie geeft ook aanleiding om de samenwerking op een aantal punten verder te verbeteren. De volgende verbeterpunten zijn meegenomen in het nieuwe NAS 2014 – 2017: Bij het samenstellen van een nieuw progamma is het van belang dat er een goede samenwerking is tussen de provincies en het werkveld. We willen de maatschappelijke stakeholders, gemeenten en waterschappen nauw betrekken bij de uitwerking van het nieuwe programma. Daarmee vergroten we het draagvlak voor uitvoering en kan de effectiviteit van het programma verder verbeterd worden. In het LvDO programma 2008 – 2011 was de betrokkenheid van stakeholders in belangrijke mate georganiseerd via een aanjaagteam. Deze vorm bleek in de praktijk minder goed te werken. We kiezen nu voor een gerichte stakeholder benadering, waarbij we als provincies actief willen werken aan coalitievorming; Tijdens de uitvoering van het programma is gebleken dat de provincies deels ook eigen prioriteiten hebben. In het voorliggend NAS kiezen we daarom voor flexibiliteit waarbij optimaal kan worden afgestemd op de prioriteiten van de verschillende provincies. In de uitwerking kiezen we ervoor om samen te werken rond thema’s die gedeeld worden, terwijl op andere thema’s niet of minder wordt samengewerkt.
3
Nieuwe Noordelijke Samenwerking De Noordelijke provincies verkennen voortzetting van de samenwerking zoals die ook bij LvDO vorm heeft gekregen in een gezamenlijk ambitiestatement. Het bundelen van de krachten heeft belangrijke voordelen ten aanzien van schaalgrootte en bereik van projecten en effectieve kennisuitwisseling. In dat kader ontwikkelen de provincies een gezamenlijke visie ten aanzien van Duurzaam Door in relatie tot specifiek Noordelijke beleidsprioriteiten. Daarbij blijft nadrukkelijk aandacht voor de verscheidenheid en diversiteit van de drie betrokken provincies. De provincies willen samen optrekken waar dat meerwaarde biedt, maar streven binnen het programma ook naar ruimte om eigen prioriteiten te stellen.
Doel Het doel van het programma is het ontwikkelen en faciliteren van regionale netwerken en knooppunten voor duurzaam leren. Dit leren is gericht op sociale innovaties die nodig zijn voor de transitie naar de (vooral) groene economie. In aansluiting op het landelijk programma leggen we daarbij accenten op processen waar een grote impact door sociale innovatie te verwachten valt. Het gaat dan om: • Maatschappelijk verantwoord ondernemen; • Integrale gebiedsontwikkeling; • Duurzaam produceren en consumeren; • Onderwijs gerelateerde vraagstukken. In de concrete uitwerking gaat het daarbij deels om een Noordelijke aanpak (samen waar dat meerwaarde biedt, samen wanneer de problematiek bovenregionaal is), maar is ook veel ruimte voor ‘provincie specifieke’ accenten. Met het NAS willen de provincies een eigen inkleuring geven aan de kaders van het landelijk programma. De volgende stap is samenwerking met stakeholders om te komen tot gezamenlijke uitvoering, zodat de inzet niet overheidsgestuurd is maar maatschappelijk gedreven. Het voorliggende ambitiestatement is daarom niet ‘in beton gegoten’ maar vormt een belangrijk kader voor een gezamenlijke aanpak met maatschappelijke partners. De doelgroepen van het NAS zijn jongeren (zowel in als buiten het onderwijs), bedrijven, overheden, kennisinstellingen, bewoners en maatschappelijke organisaties.
Van landelijke Thema’s… Uit het landelijk programmadocument Duurzaam Door wordt duidelijk dat meer dan voorheen de focus verschuift naar ruimtelijk economische thematiek. Duurzaam Door moet door middel van sociale innovatie bijdragen aan de realisatie van een groene economie. In het programma zijn in relatie tot de economische topsectoren vijf inhoudelijke thema’s centraal gezet: • Energie (in relatie tot Biobased Economie, klimaatbeleid, Topsector Energie) • Biodiversiteit (in relatie tot Topsector Life Science, advies Taskforce Biodiversiteit) • Water (in relatie tot klimaat, ruimtelijke ordening, advies Stuurgroep Watereducatie, Topsector Water) • Materialen (in relatie tot afval, chemie, Topsector High Tech en materialen)
4
•
Voedsel (in relatie tot topgebied Agrofood en Tuinbouw, maar ook Ontwikkelingssamenwerking en Gezondheid)
Voor een inhoudelijke toelichting verwijzen we naar het landelijk programma document.
…naar een Noordelijke inkleuring De landelijke thema’s vormen een goede en brede basis voor het NAS. Ze bieden goede mogelijkheden om specifiek noordelijke accenten te leggen bij de duurzaamheidvraagstukken aan de hand van kansrijke innovatieve projecten. De basis voor deze inkleuring is gelegen in de verschillende collegeprogramma’s van de drie provincies. Als het om economische ontwikkelingen gaat dan zijn de volgende topsectoren in het noorden van belang: 1) Agribusiness; 2) Life Sciences (biodiversiteit); 3) Energie; 4) Recreatie en Toerisme (uit de S3 analyse van de SER Noord). De Biobased Economy wordt gezien als een belangrijk cross-sectoraal thema, dat verbindend werkt tussen Agribusines, Life Sciences, Energie en Chemie. Daarnaast zal een Ruimtelijk Economisch Programma als de Noordervisie invloed hebben op de concreet te selecteren projecten in het kader van het NAS. Bij ecologische ontwikkelingen gaat het ons ondermeer om de thema’s landschap, water, biodiversiteit, EHS-verbindingen en beleving van ruimtelijke kwaliteit. Bij maatschappelijke ontwikkelingen gaat het ons om zaken als krimp, bereikbaarheid, burgerparticipatie en sociale cohesie. Samengevat: Het NAS is een adaptief programma dat geactualiseerd kan worden bij wisselende politieke en maatschappelijke omstandigheden. Verdere inkleuring geven we in het najaar 2013 vorm in samenspraak met stakeholders. Een aantal richtvragen zijn daarbij leidend: 1. Hoe zorgen we voor het vergroten van maatschappelijk draagvlak voor groot- en kleinschalige duurzaamheidsinitiatieven volgens de hierboven omschreven themalijnen? 2. Hoe zorgen we voor toenemende participatie van particulieren en maatschappelijke organisaties in concrete projectinitiatieven? 3. Hoe dragen we zorg voor de vorming van werkbare duurzaamheidsknooppunten en andere innovatieve netwerken en coalities rond belangrijke duurzaamheidsthema’s, hoe kunnen we nieuwe doelgroepen aanboren? 4. Op welke manier kunnen we de onderwijsinfrastructuur versterken ten aanzien van de gekozen thema’s? Nadat wij het eerste programma "Duurzaam Door" met concrete projecten hebben vastgesteld, zullen wij een brede consultatie van overheden, bedrijven, onderwijsinstellingen en organisaties organiseren. Dit om de periode 2014-2016 van het programma "Duurzaam Door" gezamenlijk gestalte te geven.
5
Organisatie en werkwijze van het programma Uitgangspunten voor de uitwerking van de Noordelijke programmaorganisatie en werkwijze zijn: Voor de lokale (decentrale) sturing en financiering van Duurzaam Door gaan wij uit van samenwerking tussen provincies, gemeenten, waterschappen en maatschappelijke stakeholders (inclusief bedrijven). De provincies achten zich de aangewezen partij om de decentrale samenwerking te stimuleren en zetten zich in om de regionale cofinanciering rond te krijgen. Het NAS vormt het kader voor de Noordelijke samenwerking binnen het landelijk programma Duurzaam Door. Het NAS werkt vraaggestuurd, waarbij flexibel ingespeeld wordt op maatschappelijke duurzaamheidvraagstukken. Vernieuwende coalities krijgen hierin de ruimte om met creatieve en innovatieve oplossingen te komen. Specifieke competenties van betrokken organisaties worden daarbij ingezet. De provincies hebben in dit verhaal een belangrijke makel en schakel functie. Het NAS beoogt een slagvaardige procedure waarbij in vroeg stadium van projectontwikkeling een eerste selectie van kansrijke projecten plaatsvindt en eventueel verbinding gelegd wordt tussen verschillende initiatieven. Organisatie De drie Noordelijke provincies voeren regie op de decentrale uitvoering van het programma Duurzaam Door. Per provincie wordt daartoe een projectleider/regisseur aangesteld die verantwoordelijk is voor: 1. Een goede inbedding van het programma in de provinciale organisatie en de terugkoppeling van ontwikkelingen en resultaten uit het programma naar de colleges van Gedeputeerde Staten; 2. Gezamenlijke afstemming met de externe stakeholders (gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties). Hoewel er geen sprake is van een formele adviesgroep, zullen externe stakeholders ad hoc. informeel betrokken worden bij de projectontwikkeling; 3. Coalitievorming, projectverwerving en advisering ten behoeve van de beoordeling/toetsing van projecten door GS; 4. Programmacoördinatie, communicatie en kennismanagement. De afstemming tussen de provinciale projectleiders/regisseurs vindt plaats in het Projectteam. De provinciale projectleiders kunnen zich in de uitvoering laten ondersteunen door een externe programmacoördinator. Werkwijze De Noordelijke provincies hebben met het voorliggend NAS de kaders gesteld ten aanzien van de decentrale sturing van het programma Duurzaam Door. Om te komen tot goede projecten willen de provincies een open dialoog aangaan met gemeenten, waterschappen, NMO’s en andere stakeholders. Deze dialoog kan resulteren in verdere inkleuring van het NAS door aanvullende prioriteiten te identificeren. Belangrijker is echter het gezamenlijk identificeren van kansrijke innovatieve projecten die passen binnen de kaders van het NAS.
6
De werkwijze moet leiden tot kwalitatief hoogwaardige projecten. De regisseurs zullen meerdere malen tijdens de looptijd van het programma een termijn vaststellen waarbinnen projecten ingediend kunnen worden. De regisseurs zijn intensief betrokken bij de projectuitwerking en zullen in vroeg stadium van projectontwikkeling een selectie maken van kansrijke projecten. Dit om te voorkomen dat stakeholders veel tijd steken in de uitwerking van projecten die uiteindelijk niet passen binnen de kaders van het NAS. Globaal ziet het stappenplan er als volgt uit: 1. Inventarisatiefase In 2013 wordt een groslijst van projectideeën opgesteld en een aanzet gegeven voor vernieuwende projecten en coalities.; Hierbij worden de opmerkingen van de individuele leden van het voormalig aanjaagteam (vertegenwoordigers van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisatie uit de People-, Planet en Profit-sertor) verwerkt; 2. Idee- en coalitiefase De provinciale regisseurs benaderen potentiële projecttrekkers met het verzoek om een kansrijk idee beknopt uit te werken op een ideeformulier en een voorstel te doen voor een uitvoeringscoalitie; 3. Eerste selectiefase De programmaregisseurs doen aan de hand van het NAS een eerste screening van de projectideeën. Bij deze screening kunnen de regisseurs ervoor kiezen om externe partijen te benaderen om advies in te winnen over het project. Er vindt een eerste selectie van projectideeën plaats op basis van kansrijkheid. De regisseurs kunnen een projectidee ook aanhouden en adviseren om verbeteringen aan te brengen. 4. Uitwerkingsfase Kansrijke projectideeën worden (in overleg met de regisseurs) door de projecttrekker uitgewerkt tot een projectplan en een begroting volgens een vastgesteld format. De projectplannen worden voor de vastgestelde termijnen ingediend bij provinciale regisseurs; 5. Toetsingsfase De regisseurs toetsen het definitief projectplan en begroting aan de hand van het NAS en voorzien het project van een advies ten behoeve van besluitvorming door GS; 6. Besluitvormingsfase De regisseurs leggen de aanvraag ter besluitvorming voor aan GS.
Criteria voor projecten Vanuit het landelijke programma worden alleen die inhoudelijke projecten en activiteiten gefinancierd die aan de volgende criteria voldoen: Er is sprake van vraagsturing. De uiteindelijke kennisvrager zit ook als partner aan tafel en formuleert mede de kennisbehoefte; Er is een duidelijke koppeling met inhoudelijk beleid en/of de maatschappelijke opgave, zoals die voor een thema of proces geformuleerd is (beleidsrelevantie); Er is sprake van een coalitie van partijen die een gezamenlijk belang hebben, en die er ook daadwerkelijk toe doen, Dus niet ‘over’ actoren praten, maar ‘met’ actoren werken; De betrokken partijen dragen ook actief bij in het project en hebben een aantoonbare rol, waardoor sprake is van cocreatie, geen papieren partners; Er is sprake van een gemeenschappelijk werkplan, waarbij doel, resultaat, proces, tijd en bijdragen helder zijn, zodat de cofinanciering ook helder is;
7
-
Het project is adequaat beschreven en gedocumenteerd t.b.v. kenniscirculatie, opname in een projectenbank, vindbaarheid via ICT, etc; Er is bereidheid om de kennis actief te delen en deel te nemen aan bijvoorbeeld communities of practice en/of publicaties; Projecten kunnen worden bevraagd in monitor en evaluatie trajecten en werken daar actief aan mee.
Financiële kaders Voor het opzetten van het programma "Duurzaam Door" in het jaar 2013 hebben de drie noordelijke provincies een gezamenlijke bijdrage van zo'n € 335.000,-- ontvangen.. Er is een evenredige cofinanciering nodig vanuit de drie noordelijke provincies van € 335.000 per jaar. Deze cofinanciering kan bestaan uit provinciale middelen, middelen uit verschillende provinciale programma's, de verkapitaliseerde ambtelijke inzet en hetgeen door het Consulentschap NME in het teken van het Programma "Duurzaam Door" uitoefent aan activiteiten. Van derden, vooral van de initiatiefnemers, worden ook bijdragen verwacht. Uitwerking provinciale cofinanciering De Noordelijke provincies hanteren een aantal uitgangspunten bij de uitwerking van de financiële kaders van Duurzaam Door: - Provincies moeten zeggenschap hebben over de besteding van de middelen, vooral ook gelet op de relatief grote cofinanciering die van regionale overheden en derden verwacht wordt. De provincies zullen de cofinanciering die van regionale overheden verwacht wordt zoveel mogelijk zelf realiseren. Net als in het NAS 2008 – 2011 wordt de cofinanciering van Waterschappen en gemeenten gezien als bijdrage van derden. - Cofinanciering door de provincies vindt zoveel mogelijk plaats in de vorm van een financiële bijdrage uit bestaande middelen en programma’s; - Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een ‘in kind’ bijdrage (bijvoorbeeld in de vorm van uren) om de provinciale bijdrage te verzilveren; - De eigen bijdrage van maatschappelijke organisaties en bedrijven aan projecten bedraagt tenminste 50%. Op het moment dat de provincies er niet in slagen om financiële cofinanciering te leveren, zal de eigen bijdrage van deze partijen moeten worden verhoogd; - De middelen uit Duurzaam Door worden waar mogelijk benut als cofinanciering voor Europese fondsen. Projectbijdragen De financiële bijdrage vanuit de provinciaal beheerde middelen voor het programma bedraagt maximaal 50% van de kosten en ten hoogste € 60.000,- per provincie per jaar per project. Indien er nog middelen uit provinciale kredieten aangewend kunnen worden, kan het percentage stijgen. In, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten van Drenthe, Fryslân en Groningen, bijzondere gevallen kan een hogere subsidie worden verleend. Het resterende bedrag dient door de gezamenlijke partners in het project te worden opgebracht. Voor een financiële bijdrage komen niet in aanmerking: projecten met een winstoogmerk (dat wil overigens niet zeggen dat bedrijven geen partners bij projecten kunnen zijn);
8
-
projecten die tot het reguliere aanbod of takenpakket van instellingen gerekend kunnen worden; structurele personeelskosten van de aanvragende of uitvoerende organisaties.
Provinciale regisseurs De provinciale regisseurs voor Duurzaam Door zijn: Provincie Drenthe Mw. H. Steverink Postbus 122 9400 AC Assen tel. 0592 365841 e-mail
[email protected] Provincie Groningen Dhr. G. Hoen en mw. M. van Eijden Postbus 610 9700 AP Groningen tel. 050-3164964 e-mail
[email protected] /
[email protected] Provincie Fryslân Nynke Blijham Postbus 20120 8900 HM Leeuwarden tel. 058 2925378 e-mail
[email protected]
9
Bijlage
Operationele doelen per thema Duurzaam Door
Water Onderwerpen zijn het watersysteem1, de waterketen (drinkwater, riolering en afvalwater), waterleven en aquatische biodiversiteit, waterveiligheid, watertransport en waterrecreatie. Partijen die daarin een belangrijke rol spelen zijn de waterschappen, drinkwaterbedrijven, gemeenten, provincies, rijksoverheid, watertransporteurs en ondernemers in waterrecreatie. Operationele doelen voor het thema water in het kennisprogramma 2013-2016: Bewustmaking van de rol van water in de waterketen en het watersysteem. En het duurzaam omgaan met het gebruik ervan (gezien de schaarste aan water). Vergroten van de beleving, waardering en kennis van waterleven en aquatische biodiversiteit. Het interesseren van jongeren voor een opleiding en werken in de (internationale) watersector, waar duurzaamheid hoog op de agenda staat. De watersector krijgt komende jaren te maken met een vervangingsvraag (door vergrijzing) en een uitbreidingsvraag (door groeimarkt, topsectoren). Een tekort is de verwachting. De inzet van de kennis over watertechnologie en deltatechnologie in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en klimaatverandering (Topsector Water). Stimuleren dat de centrale partijen uit de watersector op een meer duurzame en integrale wijze opereren. Het stimuleren van de samenwerking tussen uiteenlopende partijen met verschillende belangen en het leggen van verrassende verbindingen (zoals in het waterproject STROOM binnen ZuidHolland). Bottum-up werken aan concrete projecten via lokale en regionale netwerken en in dialoog met de burgers. Mobiliseren van stakeholders. Het makelen van de vraag van partijen en aanbieders van informatie. Het organiseren van effectiviteit, onder meer door opschaling van ‘good practices’.
Energie Onderwerpen die centraal staan bij het thema Energie zijn: Het proces van herlokalisering: de groei van lokale/regionale netwerkorganisaties met kennisinstellingen, bedrijven en overheden (triple helix). Daarbij wordt energieverbruik als gezamenlijk vraagstuk efficiënter en worden voorzieningen anders gebruikt. De toename van burgerinitiatieven (energiecoöperaties). Decentrale energie opwekking krijgt, als tegenhanger van de mondialisering, op veel plekken vorm. Het vinden van adequaat personeel en draagvlak in de samenleving voor de toepassing van technologische innovaties. Verder heeft energie directe relaties met andere thema’ s uit dit programma zoals voedsel en water. Waarbij het mogelijk is om energie te halen uit biomassa (bomen, olifantsgras, ‘biobased 1
Het watersysteem bestaat uit oppervlaktewater, grondwater, en daarmee samenhangende waterbodems. Zie voor uitgebreidere beschrijving het Actieplan van de Stuurgroep Watereducatie. http://www.watereducatie.nl/Stuurgroep
10
economy’) en uit water (getijdenenergie, hydro-elektrische energie). Gelijktijdig is energie nodig voor de voedselproductie, de watervoorziening en de waterveiligheid. Energie, CO2 uitstoot en klimaatbeleid zijn sterk gerelateerd. Operationele doelen voor het thema Energie in het uitvoeringsplan 2013-2016: Het verbinden van de sociale innovaties aan de doelstellingen voor technische innovatie2, welke op dit moment volop plaatsvinden. Sociale innovatie via samenwerkingsverbanden en een breed gedragen aanpak is voorwaarde voor het slagen van technische innovaties (analogie: CO2-opslag Barendrecht). Maatschappelijke bewustwording en gedragsverandering ten aanzien van energiebesparing bij verschillende doelgroepen. Het dichten van de kwalitatieve kenniskloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt (Energy Valley). De Human Capital Agenda’s (HCA’s) van de topsectoren en het overkoepelende Masterplan Bèta en Technologie3 zijn hierbij de aanjagers (‘green skills for new jobs’). De hele bouwketen – architecten, aannemers, installateurs – dienen een bijscholing op het gebied van energie te krijgen. Jongeren interesseren voor werken in de energiesector en het volgen van opleidingen daartoe. De energiesector krijgt de komende jaren te maken met een vervangingsvraag (door vergrijzing) en een bijscholingsvraag (als gevolg van verandering in de vraag van de arbeidsmarkt). Aandacht voor het thema in de hele onderwijskolom, met continuïteit in het curriculum (m.n. MBO is daarbij aandachtspunt). In scholing en opleiding aandacht geven aan nieuwe financiële constructies zoals investeringen door partijen in de gouden driehoek (PPS: publiek en privaat), fondsen (innovatiecontracten) en zelf genererende modellen (‘revolving funds’).
Materialen Onderwerpen zijn Cradle to Cradle netwerken, de circulaire economie en cascadeprincipes. Het thema materialen heeft directe relaties met andere thema’s uit dit programma zoals water, energie en biodiversiteit. Het speelveld karakteriseert zich door de termen duurzame handel, duurzaam ketenbeheer, de circulaire economie (het sluiten van kringlopen) en het verbinden van de technische en sociale milieulevens-cyclusanalyse. Relevante spelers in de materialen kringloop zijn de winners van materialen, de inkopers van materialen, producenten, consumenten en afvalverwerkers. Deze ketenpartijen richten zich steeds meer op het sluiten van kringlopen door optimalisatie binnen de hele keten, het promoten van innovaties en efficiënt omgaan met de bronnen. Het regionaal houden van het verwerken van afvalstromen is van belang voor de bewustwording van consumenten (burgers), de tussenhandel (het MKB) en de retailers. De operationele doelen voor het thema Materialen in het uitvoeringsplan 2013-2016:
2
Technische innovatie richt zich op energiebesparing, duurzaam energiebeleid en CO2-reductie. Nederland loopt daarin achter op andere landen. 3 Het Masterplan bevat de acties die de topsectoren gezamenlijk willen oppakken om de verwachte tekorten aan vakkrachten terug te dringen.
11
Het verbinden (soort makelaarsrol) van relevante partijen en netwerken aan de veelheid aan initiatieven. Voorbeeld: onderwijsnetwerken rond duurzaamheid zoals Duurzaam MBO kunnen verbonden worden met het initiatief van de Sustainable Growth Coalition. Het in beeld brengen en opschalen van succesvolle, bestaande proeftuinen. Zodat niet iedereen opnieuw het wiel hoeft uit te vinden. Het werken aan bewustwording, samen met duurzame koplopers. Doel daarbij is een duurzame maatschappij en een ‘sustainable playing field’. Ontmoetingen organiseren ter ondersteuning van initiatieven.
Voeding Onderwerpen. Het thema Voeding gaat zowel om de productie (voedsel) als om de consumptie (voeding). De hele voedselketen is aan de orde, van de veehouderij tot de supermarktketens. Van kleine marges op producten tot overgewicht bij de consument. Kortom: een breed onderwerp met veel verschillende belangen en partijen. Een ander aspect is de relatie met het thema gezondheid en life-style. Gezonde voeding is van belang voor gezondheid, voor het tegengaan van overgewicht. Het raakt de agenda van het ministerie van VWS om jeugd en volwassenen te laten kiezen voor een gezonde leefstijl. Keuzes voor gezonde, duurzame producten hangen samen met duurzaam consumeren. Naast het kwalitatieve aspect is er ook het kwantitatieve aspect, in de zin van overconsumptie en (het voorkomen van) voedselverspilling. Operationele doelen. Vergroten van het bewustzijn bij jongeren over het productieproces van voeding. Breng de voedselproductie voor het kind weer dichterbij. Kinderen vinden dit over het algemeen erg leuk. De ‘schooltuin’ was nog nooit zo belangrijk. Vergroten van het bewustzijn bij de ondernemers van lokale supermarkten dat lokale betrokkenheid en een duurzame uitstraling meer mensen trekt (vergelijk: het publieke bewustzijn in Duitsland of de UK). Het bieden van een oplossing voor het Voortgezet Onderwijs op hun vraag om herkenbaarheid van profielen. De profielen zijn vakoverstijgend en daarmee niet herkenbaar. Door profiel te geven op inhoud kan het thema Voeding goed landen. Op HBO en MBO niveau is het curriculum in vergaande mate flexibel geworden. Door supermarktketens en boeren actief te koppelen aan regionale opleidingen, worden scholen geholpen bij het werken met competentiegericht onderwijs (voorbeeld: studenten inzetten voor ‘real cases’, dus studenten-adviesbureau). Verbinden lange termijn visie op duurzame voeding met korte termijn handelen. Verbinden van verschillende partijen en initiatieven. Het convenant overgewicht is daarvoor een mooi voorbeeld. Deze aanpak kan veel vaker en nog ‘’steviger’’. Regionaal organiseren van verbindingen tussen actoren zoals de supermarkt, de boerderij en de school. Het starten van kringen van stakeholders: netwerken met daar omheen steeds nieuwe cirkels. Nieuwe cirkels waarin steeds nieuwe partijen met andere onderwerpen aan de slag gaan. Nieuwe cirkels waar partijen elkaar regionaal ontmoeten en overgaan tot gezamenlijke actie.
12
Biodiversiteit Om invulling te geven aan het thema biodiversiteit in het kader van NME/LvDO zijn verschillende bewegingen belangrijk. Bewustwording, vanuit de gedachte dat je de natuur moet leren kennen om ervan te houden en te (willen) beschermen. Kinderboerderijen en schooltuinen zijn manieren om kinderen (en hun ouders) in contact te brengen met dier en plant. Maar ook heemtuinen, speelbossen, groene speelplaatsen, dierentuinen, bezoekerscentra ed. zijn plaatsen waar jong en oud zich kan oriënteren en verdiepen in natuur. Op een recreatieve manier of op een meer expliciet educatieve manier, denk aan excursies, natuurroutes, rugzakpaden etc etc. Het programma zal deze vormen van natuurbeleving stimuleren. Ecologische basisvorming wordt als term gebruikt om aan te geven: ‘alles wat men zou moeten weten, kennen en kunnen’ voor een verantwoorde omgang met onze planeet. Elementaire kennis van planten en dieren en mensen (zoals bijvoorbeeld verwoord in de kerndoelen van basisonderwijs), inclusief soortenkennis, fysiologie, ecologie én de invloed van de mens (milieukunde). Dit omvat dus de set van inhouden, attitudes en vaardigheden, zoals onder meer beschreven in de ‘leerlijn NME’ die door o.a. de SLO is opgesteld. In curricula van PO, VO en Pabo’s, almede in MBO en HO komen elementen terug in kerndoelen, examenprogramma’s, kwalificatiestructuren en in de methoden en additionele onderwijsmaterialen die gehanteerd worden. Ook buiten het onderwijs, gericht op jongeren én volwassenen komt ecologische basisvorming tot uiting in non-formeel en informeel leren in de vorm van campagnes, voorlichting, infotainment en andere media. Ecosysteemdiensten geven betekenis aan biodiversiteit door de meerwaarde te benoemen, vooral in economische termen, door aan te geven wat biodiversiteit ‘oplevert’ in de zin van klimaatbeheersing, waterhuishouding, voedselproductie, medicijnen, grondstoffen, energiebronnen, recreatiemogelijkheden en ook niet fysieke diensten als bijdragen aan gezondheid en welzijn. Sinds het verschijnen van het TEEB rapport4 is het duiden van ‘het natuurlijk kapitaal’ een manier om de waarde(n) ook in niet intrinsieke waarde aan te geven, hetgeen biodiversiteit beleidsmatig een sterkere positie geeft in bedrijfsleven, beleidsarena’s en maatschappelijke debatten. Het zichtbaar maken van de waarde van biodiversiteit in economische grootheden geeft het een betere positionering in belangenafwegingen van mensen. Ook bij sociale innovatie is het zaak om niet alleen de intrinsieke waarde van natuur aan te geven, maar ook de economische meerwaarde. Duurzaam gebruik, bio mimicry, circulaire economie. Uiteindelijk moet de duiding van de waarde van biodiversiteit leiden tot een (meer) duurzaam gebruik, waarbij ‘no net loss’ het in stand houden van soorten en ecosystemen moet waarborgen. Dan wordt ‘natuur’ niet alleen als een onkostenpost gezien, maar ook als een ‘levensverzekering’ waar we uit welbegrepen eigenbelang zorg voor dragen en die we niet vernietigen, maar duurzaam gebruiken. Er is ook nog veel dat we kunnen ‘leren’ van natuurlijke producten en systemen, als model voor bijvoorbeeld industriële producten en processen en zelfs maatschappelijke mechanismen (bio mimicry). Bij het streven naar groene groei hoort ook het idee van een circulaire economie, waarin kringlopen gesloten worden, zowel natuurlijke loops als materiele kringlopen5. Principes als Cradle tot Cradle dagen uit tot nieuwe ontwerpen en levenscycli van grondstoffen6. Daarvoor is het herkennen en erkennen van ecosysteemdiensten niet genoeg, er moet dus actief het verband worden gelegd tussen biodiversiteit en dossiers als grondstoffen en materialen, energie, water, klimaat, afval en voedsel. Dat betekent dat in educatie elementen van 4
UNEP : TEEB reports: The Economics of Ecosystems and Biodiversity ( 2009, 2010) Ken Webster: Rethink, refuse, reduce (2004) en Sence and Sustainability (2009) 6 McDonough and Braungart: Cradle to Cradle, remaking the way we make thinks (2002) 5
13
systeemdenken, holistische benadering, methoden van backcasting en omgaan met onzekerheden een grote rol spelen. Dat stelt dus grote voorwaarden aan educatief ontwerp en pedagogiek van NME/LvDO. Operationele doelstellingen voor het thema biodiversiteit in het programma 2013-2016: Natuurbeleving, zoals in de vorm van schooltuinen, kinderboerderijwerk, groene speelplekken e.d. wordt gestimuleerd door het verzamelen en beschikbaar maken van kennis en netwerk, het opschalen van good-practices en het aanspreken van verantwoordelijke partijen (o.a. gemeenten en terreinbeheerders) om hier vorm aan te geven. Binnen de context van het onderwijsbeleid en passend bij curricula wordt actief de positie van natuur en biodiversiteit ingebracht, in activiteiten, materialen, invloed in curricula-ontwikkeling en andere onderwijs ontwikkelingen (o.a. groene VVE, groene zomerscholen, duurzaam onderwijs, concept-context benadering, groene maatschappelijke stages, samenwerking met masterplan Beta en Techniek, onderwijsnetwerken (DPabo, DMBO, DHO, …) en makelen tussen vraag en aanbod via ICT (Groen Gelinkt, zie ook bij Kennisinfrastructuur) Het concept ecosysteemdiensten evenals concepten als Bio mimicry en circulaire economie worden ingebracht in leerprocessen en communicatieve activiteiten. Er wordt een organisatorisch kader voor CEPA bevorderd via een adviesraad en coalities van (educatieve) partners. Tevens zal actief worden ingezet op het verwerven van EU fondsen.
14