16 september 2009
NIEUWSBRIEF STAATSSTEUN Met deze driemaandelijkse nieuwsbrief willen wij u op de hoogte houden van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van het Europese staatssteunrecht. In de nieuwsbrief zullen de 'highlights' van de afgelopen periode passeren. Wij gaan met korte schetsen in op de belangrijkste inhoudelijke punten van een selectie van uitspraken, besluiten en beleidsdocumenten en op de consequenties die deze kunnen hebben voor de dagelijkse praktijk van het staatssteunrecht. In deze editie van de nieuwsbrief gaan wij in op nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het belanghebbende-begrip in artikel 88 EG in de zaak 3F/Commissie, de Kliq-zaak en het Scorebord voor Staatssteun voorjaar 2009. Wij hopen dat u deze nieuwsbrief met plezier en tot uw profijt zult lezen! *** 3F / COMMISSIE, ZAAK C319/07 P ARREST VAN 9 JULI 2009 Deze zaak is van belang omdat zij duidelijk maakt wie onder welke omstandigheden als belanghebbende kan opkomen tegen het besluit van de Commissie een bepaalde steunmaatregel goed te keuren. De implicatie van het arrest is dat het om te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG in principe voldoende is (slechts) met enige gegrondheid te kunnen verwijzen naar een van de (vele!) belangen die met het EG Verdrag worden nagestreefd. Met name is dit relevant voor de vraag of men ontvankelijk is in zijn beroep tegen een besluit van de Commissie dat een bepaalde steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt zonder dat een formele onderzoeksprocedure in de zin van artikel 88, lid 2, EG heeft plaatsgevonden. Wanneer de Commissie besluit geen formeel onderzoek in te stellen, gaat de gelegenheid voor een belanghebbende voorbij opmerkingen in te dienen. Dit recht bestaat in principe alleen als de Commissie besluit tot het openen van de formele onderzoeksfase. Een belanghebbende die een beroep wil instellen tegen een besluit dat is genomen zonder dat is overgegaan tot de formele onderzoeksprocedure, heeft daarom twee mogelijkheden om aan te tonen dat hij ontvankelijk is in zijn beroep. Hij kan: (1) opkomen tegen het verlies van zijn procedurele rechten onder artikel 88, lid 2, EG; of
(2) opkomen tegen de inhoud van het artikel 88, lid 3, EG besluit. De ontvankelijkheidsvereisten voor deze twee beroepsroutes zijn verschillend. Bij het beroep tegen het verlies van procedurele rechten onder artikel 88, lid 2, EG geldt een partij als belanghebbende indien hij aantoont dat hij mogelijk in zijn belangen wordt geraakt. Dit zal het geval zijn indien de steun zijn situatie concreet dreigt te beïnvloeden (of, indien het gaat om een vakbond voor zeelieden zoals in de hier besproken zaak, de situatie van de door de vakbond vertegenwoordigde zeelieden). Vervolgens kan de belanghebbende als beroepsgrond aanvoeren, dat de informatie die hij naar voren zou hebben gebracht als hij daartoe in de gelegenheid zou zijn gesteld door het openen van de formele onderzoeksprocedure, op voorhand twijfel kon doen rijzen over de juistheid van het bestreden besluit. Bij het beroep tegen de inhoud van een besluit onder artikel 88, lid 3, EG geldt dat een partij alleen als belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is. Op grond van de rechtspraak geldt dat degene die niet de adressaat van een beschikking is, alleen individueel geraakt is indien die beschikking hem betreft uit hoofde van een bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en daardoor individualiseert op een
16 september 2009
soortgelijke wijze als de adressaat. Dit is de zogenaamde ‘Plaumann doctrine’.1 Dit is met name het geval wanneer de marktpositie van die partij merkbaar wordt aangetast door de steun waarop de aangevallen beschikking betrekking heeft. Vervolgens kan de belanghebbende zijn beroepsgronden naar voren brengen. De ontvankelijkheidstoets bij het inhoudelijk beroep is dus in principe zwaarder dan bij een beroep tegen het verlies van procedurele rechten. Met de hiervoor uiteengezette rechtspraak als basis onderzoekt het Hof in deze zaak de vier door 3F aangevoerde middelen tegen de uitspraak van het Gerecht. Ten eerste oordeelt het Hof dat het Gerecht zijn uitspraak ten onrechte had gebaseerd op de zaak Albany2 door te concluderen dat de zeeliedenvakbond geen belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG kon zijn omdat overeenkomsten in het kader van de sociale dialoog, zoals die tussen de zeeliedenvakbond en de reders, niet valt onder het mededingingsverbod van artikel 81 EG. De aantasting van de concurrentiepositie waarop partijen doelden was immers niet die tussen de zeeliedenvakbond en de reders, maar die van de zeeliedenvakbond ten opzichte van de andere zeeliedenvakbonden. Hier voegt het Hof nog aan toe dat de omstandigheid dat een overeenkomst van sociale politiek aan de toepassing van artikel 81 EG is onttrokken, er nog niet toe leidt dat de betreffende collectieve onderhandelingen of de daarbij betrokken partijen automatisch ook aan de verdragsregels betreffende staatssteun zijn onttrokken, of dat een beroep tot nietigverklaring van deze partijen wegens hun rol bij deze onderhandelingen automatisch als niet-ontvankelijk moet worden beschouwd. Het Hof brengt in herinnering dat het EG Verdrag ook tot doel heeft de werkgelegenheid te bevorderen, de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren, alsmede een adequate sociale bescherming en een sociale dialoog (zie artikel 136 EG).
Ten tweede stelt het Hof dat niet kan worden uitgesloten dat ook een partij die opmerkingen over sociale overwegingen zou kunnen maken als belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG wordt beschouwd. Bij zijn overwegingen of een bepaalde steun “verenigbaar” is met het Verdrag kan de Commissie immers ook rekening houden met overwegingen van sociale aard. Het Hof verklaart het derde middel ongegrond, omdat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat de verzoeker als zeeliedenvakbond, noch zijn leden, concurrenten van de reders zijn, en dat de leden van de zeeliedenvakbond geen ondernemingen zijn maar veeleer lijken te voldoen aan de definitie van werknemer in de zin van artikel 39 EG. Nu verzoeker dit niet heeft betwist, kan hij ook niet stellen dat zijn leden marktdeelnemers zijn wier marktpositie door de steun wordt geraakt. Ook het vierde middel verklaart het Hof ongegrond. Het Hof oordeelt dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat de zeeliedenvakbond geen duidelijk omschreven en nauw met het voorwerp van de bestreden beschikking verbonden functie van onderhandelaar bezat zoals het geval was in de zaken Van der Kooy3 of CIRF4. Het feit dat de vakbond een klacht had ingediend maakt hem nog niet tot een onderhandelaar die in een zodanig feitelijke (en uitzonderlijke) situatie verkeert dat hij ten opzichte van ieder ander is gekarakteriseerd. Het Hof doet de zaak zelf af wat betreft de ontvankelijkheid. De door de Commissie voor het Gerecht opgeworpen exceptie van nietontvankelijkheid wordt verworpen, en de uitspraak van het Gerecht wordt gedeeltelijk vernietigd. Voor het inhoudelijke onderzoek naar de beroepsgronden verwijst het Hof de zaak terug naar het Gerecht.
1
Zaak 25/62, Plaumann/Commissie, Jur. 1963, p. 207.
3
Zaak 67/85, 68/85 en 70/85, Jur. 1988, p. 219.
2
Zaak C-67/96, Jur. 1999, p. I-5751.
4
Zaak C-106/98 P, arrest van 23 mei 2000.
16 september 2009
KLIQ / COMMISSIE, T-81/07, T-82/07 EN T-83/07 EG GERECHT VAN EERSTE AANLEG 1 JULI 2009 De Kliq-sage begint in 1998 als de Nederlandse regering (Paars II) in het regeerakkoord besluit de re-integratieactiviteiten van de overheidsdienst Arbeidsvoorziening te verzelfstandigen in een privaatrechtelijke organisatie. In 2002 wordt daartoe KG Holding NV opgericht waarvan de Nederlandse Staat enig aandeelhouder wordt. De overheidsdienst wordt als onderneming op de markt gezet maar blijkt daar al snel volstrekt niet toe voorbereid, noch qua personeel noch qua financiële middelen. Al in het voorjaar van 2003 raakt KG Holding in ernstige financiële problemen en na verschillende reorganisaties volgt een herstructureringsoperatie met een totale waarde van € 45 miljoen die ruim zes jaar later resulteert in het onderhavige arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg. De herstructureringsoperatie die bij de Europese Commissie wordt aangemeld, bestaat kort gezegd uit de oprichting van twee dochterondernemingen: Kliq Reïntegratie (waarin de niet-rendabele onderdelen van de onderneming worden afgewikkeld) en Kliq BV (waarin de activiteiten van de onderneming worden voortgezet). KG Holding ontvangt van de staat een lening van € 45 miljoen met de bedoeling daarvan € 35,75 miljoen door te lenen aan Kliq Reïntegratie en € 9,25 miljoen aan Kliq BV. De Europese Commissie keurt de reddingslening in eerste instantie goed maar bij de daarop volgende aanmelding van het verzoek de lening om te zetten in definitieve steun gaat het alsnog mis. De Europese Commissie opent de formele onderzoeksprocedure (door publicatie van de 88(2)beschikking) en KG Holding en Kliq Reïntegratie worden in staat van faillissement verklaard. Kliq BV houdt het hoofd boven water maar raakt verzeild in een procedure voor de Rechter-Commissaris waarin de Staat zich actief verzet tegen de door Kliq BV beoogde verrekening van de lening van € 9,25 miljoen (die KG Holding haar verstrekte) met de op KG Holding rustende volstortingsverplichting met de aandelen van Kliq BV. Kliq BV wint deze procedure maar door aanhoudende
staatssteunperikelen wordt zij in december 2005 alsnog failliet verklaard. In juli 2006 neemt de Europese Commissie een eindbeschikking waarin zij de herstructureringssteun van € 45 miljoen als onverenigbare steun aanmerkt en Nederland alsnog verplicht € 9,25 miljoen terug te vorderen bij KG Holding en Kliq BV en de vordering van € 35,75 te registreren bij KH Holding en/of Kliq Reïntegratie. De curatoren van KG Holding, Kliq Reïntegratie en Kliq BV besluiten daarop beroep in te stellen tegen het besluit van de Commissie. Met name interessant is de beroepsgrond gericht tegen de terugvordering van € 9,25 miljoen die uiteindelijk heeft geleid tot de gedeeltelijke vernietiging van de beschikking van de Europese Commissie. De overige beroepsgronden zijn door het Gerecht afgewezen. De curatoren betoogden dat de Commissie zich in de bestreden beschikking ten onrechte heeft uitgelaten over de volstorting van de aandelen door verrekening van de volstortingsverplichting van KG Holding met de vordering van KG Holding op Kliq B.V. ad € 9,25 miljoen uit hoofde van de leenovereenkomst. Deze vraag is in de 88(2)-beschikking niet aan de orde gesteld. De Commissie heeft daarmee volgens de curatoren misbruik gemaakt van haar bevoegdheid en in strijd gehandeld met het recht van verweer van verzoekers. De betreffende verrekening was geen onderdeel van de omzetting van de reddingslening en herstructureringssteun die door Nederland uit hoofde van artikel 88 lid 3 EG is aangemeld. Ook heeft de Commissie onjuist geoordeeld dat de omzetting van de reddingslening in aandelenkapitaal aan de lidstaat Nederland kon worden toegerekend. De Staat was weliswaar aandeelhouder van KG Holding maar had sinds het faillissement geen controle meer over de handelingen van deze ondernemingen.
16 september 2009
Het Gerecht onderzoekt eerst of de verrekening van de volstortingsverplichting en de vordering van € 9,25 miljoen, onderdeel vormde van de aangemelde steunmaatregel en de 88(2)-beschikking. Volgens de Commissie moet de verrekening worden beschouwd als een gedeeltelijke uitvoering van de door Nederland aangemelde herstructureringssteun. Het Gerecht komt echter tot de conclusie dat het niet om dezelfde maatregel gaat en dat de omzetting door middel van verrekening dus niet valt binnen het kader van de 88(2)-beschikking: - de verrekening van de volstortingsverplichting met de vordering van € 9,25 miljoen wordt in de 88(2)-beschikking niet genoemd; - de rechter-commissaris heeft niet het herstructureringsplan uitgevoerd, maar heeft gelast medewerking te verlenen aan het stappenplan van Kliq BV;
-
-
-
de rechter-commissaris is nooit betrokken geweest bij het opstellen van het herstructureringsplan; de rechter-commissaris heeft als onafhankelijke rechterlijke instantie gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de aangemelde steunmaatregel; de Nederlandse autoriteiten waren niet betrokken bij de omzetting.
De verrekening van de volstortingsverplichting en de vordering van € 9,25 miljoen, gelast door de rechter-commissaris, is volgens het Gerecht derhalve een andere maatregel dan die welke door Nederland is aangemeld. Het Gerecht concludeert om die reden dat het onderdeel van de bestreden beschikking waarin terugvordering van € 9,25 miljoen wordt gevorderd, nietig moet worden verklaard.
SCOREBORD VOOR STAATSSTEUN - UPDATE VOORJAAR 2009 In het licht van de stormachtige ontwikkelingen die zich onder invloed van de financiële en economische crisis op het gebied van staatssteun hebben voorgedaan, mocht deze meest recente editie van het “Scorebord voor Staatssteun” van de Europese Commissie niet onvermeld blijven. In het Scorebord Najaar 2008 werd melding gemaakt van de eerste steunmaatregelen die de lidstaten in de periode tot oktober 2008 hadden genomen nadat de problemen met de sub-prime hypotheken in de VS hadden geleid tot de blokkering van interbancaire leningen met een systeemcrisis in de hele bancaire sector tot gevolg, en van de beoordeling van deze maatregelen door de Commissie. Het streven was gericht op een gecoördineerde aanpak van de crisis die inmiddels was overgeslagen naar de reële economie door lidstaten en Commissie, om een subsidierace tussen de lidstaten te voorkomen en de beginselen van de interne markt te waarborgen. Door het formuleren van staatssteunbeleid werd getracht het ontbreken van een pan-Europees toezichts- en regelgevend kader voor de financiële sector te ondervan-
gen en de schade voor de reële economie te beperken. Het meest recente Scorebord (rapport van 8 april 2009) bouwt op het najaarsrapport voort. De Commissie brengt verslag uit over de beoordeling van de eerste reddingsoperaties van de lidstaten op basis van de gewone regels voor reddings- en herstructureringssteun, over de problemen met de toepassing van deze regels toen de crisis verergerde, over de noodzaak tot coördinatie van de steun aan financiële instellingen (resulterend in drie mededelingen van de Commissie: de Bankenmededeling, de Herkapitalisatiemededeling en de Mededeling inzake probleemactiva),5 over de steunmaatregelen voor de financiële sector genomen door de lidstaten (steunregelingen en ad hoc steun), over de crisis in de reële economie en de “Tijdelijke kaderregeling” van de Commissie, en over de versnelde procedures in de Bankenmedede-
5
Mededelingen van 13 oktober 2008 (PB C 270/8 van
25.10.2008), resp. 5 december 2008 (PB C 10//2 van 15.1.2009) en 25 februari 2009 (PB C 72/4 van 26.3.2009).
16 september 2009
ling en de “Tijdelijke kaderregeling” voor de beoordeling van crisismaatregelen. Wat de financiële sector betreft, nam de Commissie in de periode van september 2008 tot april 2009 ruim 50 besluiten, dikwijls met de grootste spoed. Het totale pakket aan crisismaatregelen ter ondersteuning van financiële instellingen die door de Commissie in die periode zijn goedgekeurd bedroeg maximaal 3000 miljard Euro. Het ging om garantieregelingen tot 2300 miljard Euro, herkapitalisatieregelingen ten bedrage van bijna 300 miljard Euro, ad hoc reddings- en herstructureringssteun tot circa 400 miljard Euro. Het feitelijke staatssteunvolume zal aanmerkelijk lager blijken te liggen, met name omdat het steunelement van overheidsgaranties gewoonlijk slechts een klein deel van de gegarandeerde bedragen uitmaakt. Begrotingsuitgaven worden overigens pas gerealiseerd wanneer overheidsgaranties daadwerkelijk worden opgenomen. De eerste reddingsoperaties aan individuele instellingen werden getoetst aan artikel 87, lid 3, sub c, EG en de bestaande communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.6 Beschreven worden de zaken IKB, Sachsen LB, Northern Rock en de beschikkinen genomen na het verslechteren van de situatie door de val van Bear Stearns, de 7 zaken WestLB en Roskilde Bank. Ook de steun aan Bradford and Bingley en Hypo 8 Real Estate werd nog op basis van de richtsnoeren beoordeeld, hoewel na het faillissement van Lehmann Brothers duidelijk was geworden dat er sprake was van een crisis van het hele financiële systeem, die ook banken trof die onder normale omstandigheden als gezond zouden zijn beschouwd en die dus niet volgens de richtsnoeren konden worden aangemerkt als een “onderneming in moeilijkheden”. De Commissie reageerde hierop met de Bankenmededeling van okto-
6
PB C 244/2 van 1.10.2004.
7
Zaak C10/2008, respectievelijk zaak C9/2008, zaak
NN70/2007 en C14/2008, zaak NN25/2008 en C43/2008 en zaak NN36/2008. 8
Zaak NN41/2008 en zaak NN44/2008.
ber 2008, waarin zij aangaf welke criteria relevant zijn voor de verenigbaarheid met het Verdrag van steunregelingen en ad hoc steun in het kader van de wereldwijde crisis: deze zouden wel effectieve steun moeten opleveren zonder de concurrentie “excessief te verstoren”. Zij verschafte hiermee een Europees kader voor reddingsoperaties (met name in de vorm van staatsgaranties) met het doel om een ‘run’ op financiële instellingen te voorkomen. Aangezien gesproken kon worden van “een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat”, werden staatsinterventies nu getoetst aan artikel 87, lid 3, sub b, EG (een artikel dat sinds1958 in het Verdrag staat, maar dat op één uitzondering na nog nooit is toegepast). Nadat de Commissie herkapitalisatieregelingen van een aantal lidstaten had goedgekeurd op basis van de Bankenmededeling, dreigden opnieuw distorsies in de markt te ontstaan. De druk op de overige lidstaten nam toe om uit voorzorg tot herkapitalisatie van banken over te gaan met het oog op de door de markt gewenste hogere kapitaalbuffers en om de kredietverlening aan het bedrijfsleven op gang te houden. De Commissie bracht daarop in december 2008, in samenspraak met de lidstaten, de Herkapitalisatiemededeling uit, die in aanvulling op de Bankenmededeling gedetailleerde aanwijzingen bevat ten aanzien van de voorwaarden waaronder specifieke vormen van herkapitalisatie verenigbaar kunnen zijn met de staatssteunregels. Toen eind 2008 bleek dat de marktwaarde van bepaalde balansactiva verder was gezakt en een aantal lidstaten aankondigden dat zij overwogen één of andere vorm van ondersteuning te verlenen voor bankactiva die aan bijzondere waardevermindering onderhevig waren, reageerde de Commissie met haar Mededeling inzake probleemactiva. In deze richtsnoeren, die de beginselen uit de Bankenmededeling aanvullen en verfijnen ten aanzien van activaondersteuning, waren aanbevelingen van de ECB verwerkt, en ook had de Commissie van tevoren met de lidstaten overleg gepleegd over de inhoud. Ten tijde van het uitbrengen van het Scorebord
16 september 2009
liepen de eerste zaken die aan deze richtsnoeren getoetst zullen worden. In het rapport worden vervolgens de interventies van de lidstaten in de vorm van steunregelingen en ad hoc maatregelen voor financiele instellingen op grond van de drie mededelingen van de Commissie beschreven en geïnventariseerd. Garantie- en herkapitalisatieregelingen werden in Nederland in het leven geroepen voor Fortis, ING, Aegon en SNS Reaal9 en een tijdelijke maatregel voor activaondersteuning werd genomen ten behoeve van ING10 (voorlopig goedgekeurd in afwachting van een nader onderzoek van de Commissie en de indiening van een herstructureringsplan door ING). Tegen het eind van 2008 verkeerde ook de reële economie in zwaar weer door de terughoudendheid bij banken om kredieten te verlenen wat een algehele kredietschaarste tot gevolg had, en kondigden enkele lidstaten nationale maatregelen aan om hun economie te ondersteunen. De Europese Raad zag begin november 2008 de noodzaak in van een gecoördineerde aanpak van de economische crisis, en de Commissie reageerde hierop met voorstellen o.a. op het gebied van staatssteun in de mededeling Een Europees economisch herstelplan.11 In de “Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis” gaf de Commissie aan over welke extra mogelijkheden de lidstaten beschikken om op grond van artikel 87, lid 3, sub b, EG aan ondernemingen krediet te verschaffen.
9
Tot eind maart 2009 had de Commissie 24 maatregelen onder de tijdelijke kaderregeling goedgekeurd, en in april 2009 volgde ook de goedkeuring van de Nederlandse maatregel. De inhoud van de kaderregeling is uitvoerig besproken in de vorige aflevering van deze Nieuwsbrief Staatssteun. 12 Tot slot wijst de Commissie er op dat steunmaatregelen bedoeld moeten zijn voor de (middel)lange termijn met het oog op een snelle terugkeer naar gezonde concurrentieverhoudingen. De maatregelen moeten gericht zijn tegen nieuwe vormen van marktfalen (zoals de kredietschaarste) om de economische groei te bevorderen, en niet om economisch inefficiënte situaties of mislukte bedrijfsmodellen te laten voortbestaan. Met name zou staatssteun geconcentreerd moeten zijn op onderzoek, ontwikkeling en innovatie, milieuvriendelijke producten en maatregelen gericht op klimaatverandering, en maatregelen gericht op opleiding ter bevordering van de arbeidsflexibiliteit in de gemeenschappelijke markt. Ook kondigt de Commissie aan dat zij in haar rol van toezichthouder hulp zal verlenen bij herstructureringsprocessen, aangezien herstructurering en mogelijk ook liquidatie van bedrijfsonderdelen nodig zullen zijn om levensvatbare bedrijven (ook banken) door de crisis te loodsen. Bron: http://ec.europa.eu/competition/ State Aid
Zaak NN53a/2008, resp. N528/2008, N569/2008 en
N611/2008. 10
Zaak C10/2009, ex N138/2009.
11
COM(2008) 800 van 26 november 2008.
12
Van 27 mei 2009.
16 september 2009
NASCHRIFT BIJ NIEUWSBRIEF STAATSSTEUN VAN 27 MEI 2009 In de vorige editie van deze nieuwsbrief verscheen een artikel over de Nederlandse maatregel genomen op grond van de tijdelijke kaderregeling van de Commissie, naar aanleiding van de bekendmaking van de goedkeuring van die maatregel door de Commissie. In het artikel werden de contouren van de nationale regeling geschetst door het geven van een beschrijving van de inhoud van de kaderregeling. Intussen is de beschikking van de Commissie ten aanzien van deze steunregeling genaamd “Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen van beperkte steunbedragen” gepubliceerd13 en de inhoud daarvan bekend geworden. De maatregel blijkt gebaseerd te zijn op punt 4.2.2 van de kaderregeling (“Beperkte steunbedragen die verenigbaar zijn”), en op punt 4.3.2 (“Steun in de vorm van garanties”). Daardoor zal Nederland tot eind 2010 van de mogelijkheid gebruik kunnen maken om het in de “De-minimisverordening”14 vastgestelde plafond van 200.000 Euro (100.000 Euro voor ondernemingen die actief zijn in het wegvervoer) te overschrijden door steun tot 500.000 Euro aan ondernemingen te verlenen, onder de voorwaarden genoemd in punt 4.2.2 van de kaderregeling. Het gaat om steun voor alle doeleinden, met uitzondering van exportsteun of steun waarbij binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld en van bepaalde activiteiten in de landbouwsector, waarvoor alle ondernemingen in den lande (grote ondernemingen en KMO’s) in aanmerking komen (uitgezonderd in bepaalde sectoren) die op 1 juli 2008 niet in moeilijkheden verkeerden, en tot een bedrag van 500.000 Euro per onderneming over een periode van drie belastingjaren (inclusief eventuele andere de-minimissteun voor dezelfde kosten). De steun wordt verleend door middel van “transparante” vormen van steun zoals gedefinieerd in de Algemene Groeps-
13
vrijstellingsverordening15, te weten subsidies, rentesubsidies, leningen ten aanzien waarvan het bruto-subsidie-equivalent is berekend volgens de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld16 en overheidsgaranties. Voor het berekenen van het steunelement van deze garanties, zal, in overeenstemming met de mogelijkheid voorzien in punt 4.3.2 van de kaderregeling, gebruik worden gemaakt van de “safe-harbour”-premies zoals weergegeven in de bijlage bij de kaderregeling. Ongeacht of de garantie wordt verleend aan een KMO of een grote onderneming, zal het jaarlijkse bedrag aan steun dat uit de garantie voortvloeit worden begroot op het verschil tussen de safe-harbour premies neergelegd in de bijlage en de premies die door de Nederlandse overheid in rekening worden gebracht. De steun kan worden verleend door overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau, via al bestaande wetgeving (b.v. Pieken in de Delta, nu Subsidieregeling sterkte in de regio’s). Cumulatie met andere vormen van steun is mogelijk, mits de in de desbetreffende richtsnoeren of groepsvrijstellingsverordeningen vastgestelde maximale steunintensiteiten in acht worden genomen.
Steunmaatregel nr. N 156/2009 (PB C 125/8 van
5.6.2009).
15
Vo. 800/2008 (PB L 214/3 van 9.8.2008).
14
16
PB C 14/6 van 19.1.2008.
Vo. 1998/2006 (PB L 379/5 van 28.12.2006).
16 september 2009
Contact:
Gerard van der Wal Advocaat-partner Houthoff Buruma N.V. E.
[email protected] T. +32 (0)2 507 98 34
Henk-Jaap Albers Advocaat Houthoff Buruma N.V. E.
[email protected] T. +32 (0)2 507 98 00
Tim Boesman Advocaat Houthoff Buruma N.V. E.
[email protected] T. +32 (0)2 507 98 31