Nieuwe Stedelijke Ontwikkelingen ste in de 21 eeuw; Hoe nu verder?
Max Jeleniewski MSc 2-6-2014 ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
1
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
2
Nieuwe Stedelijke Ontwikkelingen in 21ste eeuw; Hoe nu verder? Max Jeleniewski MSc, Rijswijk, 2014
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
5
2.
Het Modernisme
6
3.
Publieke Investeringen in Binnensteden
11
4.
Terugkeer van de Private Sector
15
5.
Een Nieuwe Periode
18
6.
Conclusies
20
Literatuur
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
25
3
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
4
1. Inleiding Sinds de tweede wereldoorlog hebben we in Europa een aantal verschillende en opeenvolgende en deels elkaar overlappende perioden gekend van stedelijke ontwikkeling. Voor een deel zijn die ontwikkelingen het gevolg van theorievorming op het gebied van architectuur en stedenbouw van voor de Tweede Wereldoorlog. Pas na de Tweede Wereldoorlog krijgen architecten en stedenbouwkundigen de mogelijkheid om hun visie op stedelijke ontwikkeling in de praktijk te brengen binnen de nieuwe politieke en bestuurlijke verhoudingen van na de oorlog. Drie perioden van stedelijke ontwikkeling later wordt duidelijk dat we weer aan het einde van een periode staan. De kredietcrisis van 2008 wordt gevolgd door een banken- en Eurocrisis. Dit heeft grote effecten op de vastgoedmarkt, met name kantoren en woningen, en daarmee ook op het denken over stedelijke ontwikkeling. Hiermee dient zich een nieuwe periode van stedelijke ontwikkeling aan. De aanbodmarkt is omgeslagen in een vraagmarkt. Verschillende genomen crisismaatregelen hebben in het gunstigste geval slechts incidenteel effect: verlaging van de grondprijs, erfpachtconstructies, starterleningen, aanpassing van bouwprogramma’s, BTW voordelen, enz.. De oplossing zit echter niet in maatregelen maar in een verandering van het denken over en de aanpak van stedelijke ontwikkeling. Dit zien we niet alleen in Nederland maar ook elders in Europa. De wereldomvattende financiële crisis heeft er toe geleid dat de investeringen en financiële stromen anders gaan lopen. Zo lijken de investeringen in stedelijke ontwikkeling in Europa zich de laatste jaren te concentreren op steden als London, Paris en München. Deze drie steden kennen de laatste paar jaar sterk stijgende prijzen in het vastgoed, tot wel 10% op jaarbasis. Dit in schril contrast met de ontwikkelingen van de waarde van het vastgoed in de overige steden in deze drie landen, maar ook elders. Secundaire steden blijven sterk achter. In deze steden zien we weer een ander fenomeen; investeringen concentreren zich op A1 locaties binnen de middelgrote steden. Kleinere steden en krimpregio’s hebben het nakijken. Daarnaast is in de rest van de stad sprake van acupunctuurinvesteringen en een toenemende kleinschaligheid in de projectontwikkeling. Duurzaamheid en transformatie van overtollige kantoorgebouwen worden belangrijk thema’s in binnenstedelijke ontwikkeling. Deze veranderingen hebben dan ook een sterke weerslag op stedelijke ontwikkeling in grote en middelgrote steden in Europa. De vraag die zich aandient is hoe we lering kunnen trekken uit voorgaande perioden van stedelijke ontwikkeling om beter te kunnen inschatten hoe stedelijke ontwikkeling in de eerstkomende jaren vorm zal en kan krijgen. Daarvoor moeten we eerst een omschrijving geven van de verschillende perioden van stedelijke ontwikkeling van na de oorlog. Er zijn vier duidelijk verschillende perioden te onderscheiden. Ieder van die perioden is onlosmakelijk verbonden met de maatschappelijke, financieel-economische en politieke ontwikkelingen van die tijd. Het is opvallend dat iedere periode start als een felle reactie op de voorafgaande periode en dan met name reageert op wat er mis gaat; de uitwassen in die voorgaande periode. De perioden starten altijd vol elan, vol van idealisme en met de wil om het beter te doen. Ze stabiliseren zich, waarbij geldt dat ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
5
er een specifieke aanpak wordt gekozen. De periodes eindigen langzaam in sleetsheid, oogkleppen en een crisis. De achtereenvolgende te onderscheiden perioden zijn: 1. De periode van het modernisme vlak na de Tweede Wereldoorlog. 2. De periode van publieke investeringen, de stadsvernieuwingstijd. 3. De periode van publiek-private samenwerking, later aangeduid als gebiedsontwikkeling. Vanaf 2005 zien we de contouren van een nieuwe periode. Ieder van de 4 periodes worden nu kort beschreven. In dit essay gaan we in op de verschillende perioden en de omslagpunten. Dit kan ons wellicht iets vertellen over de huidige nieuwe periode van stedelijke ontwikkeling.
2. Het Modernisme Dit is de eerste periode van stedelijke ontwikkeling van na de Tweede Wereldoorlog. De periode hangt nauw samen met het herstel van de gehavende steden in de Tweede Wereldoorlog. Deze periode startte in de eind jaren 40 en begin jaren 50, en loopt tot ongeveer het eind van de jaren 70 van de vorige eeuw. Landelijke en lokale politici in alle landen van Europa geven de wederopbouw van de steden en infrastructuur de hoogste prioriteit op hun verlanglijst. Uitgangspunt is om de steden met moderne ideeën over stedenbouw te bevrijden van de problematiek van voor de oorlog; vervuild water, luchtverontreiniging, gezondheidsproblemen gerelateerd aan woningbouw (…)1. Belangrijke randvoorwaarde voor deze periode is dat met de Tweede Wereldoorlog ook het kapitaal dat nodig is voor stedelijke ontwikkeling verdampt is. Europa moet letterlijk van de grond af aan weer worden opgebouwd. Er is weinig tot geen kapitaal om te kunnen investeren; banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen hebben net als de lokale en centrale overheid beperkte middelen. De kapitaalsopbouw begint opnieuw. In de eerste jaren ligt de prioriteit op het herstel van de (economische) infrastructuur en de industriële hoofdstructuur. In de jaren daarna wordt ook langzaamaan de woningbouw en winkelstructuur opgepakt. Eerst mondjesmaat, in een later stadium in grote getallen. Woningnood is de gangmaker van seriële ontwikkeling in de woningbouw. Het Bouwcentrum in Rotterdam speelt daarbij een belangrijke rol als innovator en ontwikkelaar van nieuwe bouwmethodes. Het moet goedkoop en snel in uitvoering. Al voor de oorlog wordt de kiem gelegd van een dergelijke ontwikkeling. De ideeën van het Modernisme bevatten de ingrediënten om te voldoen aan de grote vraag naar woningbouw. De ideeën als verwoord in het Charte d'Athènes spelen daarbij een grote rol. La Charte d'Athènes wordt opgesteld tijdens het 4de CIAM congres aan boord van de SS Patris op weg van Athene naar Marseille in 1933. Saillant detail daarbij is dat de conferentie eigenlijk in de Sovjet Unie had moeten plaatsvinden, maar vanwege de politieke zuiveringen van Stalin moet worden verplaatst. Het Charte d'Athènes wordt pas in 1943 gepubliceerd door Le Courbusier en bevat een gedetailleerde beschrijving van de stad van de toekomst.
1
Le Corbusier, “The Athens Charter” (1933), translated from the French by Anthony Eardley, New York, NY, 1973
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
6
“Eén van de zes basiseisen was de scheiding en herordening van de vier stedelijke hoofdfuncties: wonen, werken, recreatie en verkeer. Dit moest gebeuren door middel van stroken groen die elk deel van de stad met haar eigen specifieke functie van elkaar moesten scheidden. Met deze eis werden de stedenbouwkundige opvattingen van het rationalisme samengevat. Daarnaast moest er nog maar één type woningbouw worden toegepast, namelijk die van blokken hoogbouw met ertussen genoeg ruimte om de snel groeiende bevolking van de steden een plek te kunnen geven2.” De deelnemende architecten zijn grotendeels links georiënteerd. De stad is maakbaar gemaakt.
Pruitt Igoe, St Louis, Missouri
Er zijn internationaal veel bekende voorbeelden van het Modernisme maar de realisatie van de nieuwe hoofdstad Brasilia is wel het meest bekend. De nieuwe hoofdstad van Brazilië wordt in een paar jaar tijd in het binnenland gebouwd. De start is eind jaren 50. De stad is gebaseerd op een stedenbouwkundig plan van Lucio Costa in de vorm van een vliegtuig. Er 2
Le Corbusier, “The Athens Charter” (1933), translated from the French by Anthony Eardley, New York, NY, 1973
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
7
is een brede, centrale boulevard, waar alle regeringsgebouwen aan liggen. Dwars daarop staan twee "vleugels", waaraan grote woonblokken liggen. Een groot aantal monumentale gebouwen is van de hand van architect Oscar Niemeyer. Andere voorbeelden van toepassingen van de ideeën van het Modernisme zijn te vinden in de stad Chandigarh, India (de nieuwe hoofdstad van de deelstaat Punjab) en de wijk Pruitt Igoe, St Louis, Missouri in de Verenigde Staten (14-laagse sociale woningbouw, gereed in 1955, spectaculair gesloopt in 1972). In Europa neemt na de Tweede Wereldoorlog het kapitaal in de economie langzaam weer toe. Het feit dat mensen sparen, zich verzekeren en pensioen opbouwen leidt tot een steeds grotere geldvoorraad en daarmee de mogelijkheden om geld te lenen en te investeren. Ook in projecten zien we langzamerhand steeds grotere projecten ontstaan. In de jaren 60 ontstaan in vrijwel alle Europese steden, zowel in West als in Oost, plannen voor grote binnenstedelijk projecten. Het oude moet wijken voor het nieuwe. Onderdeel van de plannen zijn het slopen van grote stukken historische binnenstad en woningen die in het kader van de industriële revolutie waren gebouwd eind 19de en begin 20ste eeuw. Veel van deze wijken worden al in de jaren 50 van de vorige eeuw aangewezen als onleefbaar. Verschillende steden maken zogenaamde sloopkaarten waarbij grote delen van de binnenstad bestempeld worden als slooprijp. Op de plek van deze woningen worden conform de ideeën uit die tijd flatgebouwen tot 12 hoog gedacht met een compleet nieuwe infrastructuur van wegen, winkels en buitenruimte. Voorbeelden zijn de plannen voor het Oude Westen in Rotterdam en de Schilderwijk in Den Haag. Deze megalomane plannen zullen uiteindelijk het einde van het Modernisme inluiden.
Het centrum van Rotterdam na het bombardement van 14 mei 1940. Bron: Wikipedia
Ook de binnenstad ontkomt na de Tweede Wereldoorlog niet aan vernieuwing. De binnenstad van Rotterdam werd op 14 mei 1940 gebombardeerd door de Duitse luchtmacht. Een paar gebouwen bleven overeind staan, cynisch genoeg het stadhuis, het postkantoor en het hoofdbureau van politie. De eerste plannen dateren al van in de oorlog, maar pas na de oorlog wordt de wederopbouw opgepakt. In Rotterdam wordt de binnenstad compleet volgens de nieuwe ideeën van het Modernisme opgebouwd. Flatgebouwen (appartementen ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
8
in 10-12 lagen) van met daartussen groen en het eerste autovrije winkelgebied ter wereld; de Lijnbaan. Het eerste deel wordt in 1953 opgeleverd. In de zestiger jaren blijkt het een groot succes. Architecten uit de hele wereld komen naar Rotterdam om de resultaten van de herbouw van het centrum te aanschouwen. De plannen zijn groots en meeslepend. Hoog Catharijne, Utrecht Hoog Catharijne markeert het toppunt van het Modernisme in Nederland. Het project is een multifunctioneel project aan de rand van het centrum van Utrecht en gecombineerd met het Centraal Station van die stad. Het betreft hier de realisatie van 360.000 m2 vastgoed. Hiervan is 120.000 m2 bedoeld voor kantoren, 60.000 m2 detailhandel en 135.000 m2 parkeren. Een beperkt onderdeel is de realisatie van woningen (20.000 m2). In 1963 worden de eerste contracten gesloten. De uitvoering start in 1968 en loopt, afgezien van latere uitbreidingen tot 1974. Totale investering bedroegen 310 miljoen Euro (oorspronkelijk raming 100 miljoen Euro). Het complex is kenmerkend voor die tijd introvert, in zichzelf gekeerd alsof het zijn omgeving ontkent. Functioneel en commercieel is het een succes, architectonisch en 3 stedenbouwkundig is het minder geslaagd . De Catharijnesingel is gedempt en er is een vierbaansweg aangelegd. Het project is een combinatie van vastgoed met grote infrastructurele ingrepen die in schaal en grootte sterk afwijkend zijn van de bestaande binnenstad.
In de latere deel van deze periode zien we een meer drastische aanpak van de bestaande binnensteden. Dit is de periode van de grote verkeersdoorbraken in het centrum, bedoeld om de bereikbaarheid te vergroten, zoals in Den Haag, Amsterdam en Utrecht. In Den Haag is de bouw van het Prins Bernardviaduct, in samenhang met de sloop van de na de oorlog resterende gebouwen er omheen, een goed voorbeeld. Tot op de dag van vandaag houdt de snelweg opeens op in het hart van de stad. Het tweede gedeelte van de doorbraak is immers nooit gerealiseerd. In de originele plannen zal de snelweg dwars door een historisch deel van de binnenstad moeten lopen. Eind jaren 70 worden in hetzelfde gebied ook de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie gebouwd van 19 lagen. Deze projecten hebben als gemeenschappelijke eigenschap dat ze, voortkomend uit de ideeën van het Modernisme een ontkenning inhouden van de omgeving binnen de bestaande stad. Kenmerkend in Amsterdam zijn de herontwikkeling van de Wibautstraat en de plannen voor de Nieuwmarktbuurt, in combinatie met de aanleg van een metrolijn. Ook in het buitenland zien we verschillende interessante voorbeelden. Het meest sprekend hierbij is het project de Hallen in Parijs. De groothandelsmarkt verhuist in 1970 naar een van de voorsteden van Parijs, Rungis. De oude hallen worden vervangen door een zeer groot complex dat onderdak gaat geven aan een metrostation en een shopping mall van 4 lagen onder de grond. Naast de beroemde film van Billy Wilder “Irma la Douce” uit 1963, die zich grotendeels afspeelt bij de oude hallen, is er nog een film die aan de hallen is gewijd. Ten behoeve van de bouw wordt een gigantische bouwput gegraven. In 1974 wordt een complete (spaghetti) western in de bouwput en haar omgeving opgenomen; “Touche pas la Femme Blanche”, met onder anderen Catherine Deneuve, Philipe Noiret en Marcello Mastroiani. De grootschalige herontwikkeling van Les Halles is ook de aanleiding voor het boek “L’Assissinat de Paris” waarbij de schrijver Louis Chevalier in de voetsporen treedt van Jane Jacobs. Het beschrijft de megalomane plannen in het Parijs van de jaren 60 en 70 van vorige
3
Akro Consult/Seinpost, ‘Publiek-private samenwerkingsvormen in de burgerlijk- en utiliteitssector’, Zoetermeer/Den Haag, 1987
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
9
eeuw. Het boek is een pleidooi voor de menselijke maat, de diversiteit van de stad en het publieke leven in de stad en daarmee een afrekening met het Modernisme4. In het toenmalige Oost Europa zijn de stadsuitbreidingen volledig volgens de principes van het Modernisme uitgevoerd. Dit betekent een ver doorgevoerde scheiding van functies. Grote staduitbreidingen worden ontworpen en in bijna alle steden zien we hiervan voorbeelden. Of het nu Praag, Warszawa of Moskva betreft; overal zien we na de oorlog wijken ontstaan met hoogbouw (flats met respectievelijk 5, 12 of 20 verdiepingen) ontstaan, meestal aan de rand van de steden, soms ook in de binnensteden. Dit betekent dat de dichtheden met name in de buitenwijken erg hoog wordt. Een goed voorbeeld van deze wijken is de Petrzalka in Bratislava. Deze wijk die na de oorlog op andere zijde van de Donau is gebouwd wonen 120.000 mensen.
De wijk Petrzalka in Bratislava
In de jaren 50 en 60 is er geen aandacht voor de eind 19de eeuwse en begin 20ste eeuwse woningen. Er is politiek geen interesse om tegemoet te komen aan de huisvestingswensen van de stedelijke bevolking. De aandacht voor de binnenstad is verslapt. Met de verdere economische groei komt ook de binnenstad in het vizier van de ontwikkelaars, maar de zittende bewoners spelen daar geen rol in. Veel van de woningen waar zij wonen zijn echter verouderd. Gebouwd in de periode tussen 1880 en 1920 is er in de drie opeenvolgende perioden hoegenaamd geen aandacht geweest voor beheer en onderhoud van deze woningen. De woningen worden bij oplevering nog bewoond door de middenstand, met name ook door mensen die een bedrijf of winkel in de wijk hadden. In de jaren dertig en veertig (economische crisis en oorlog) trekt de middenstand steeds meer weg en worden de appartementen verhuurd aan mensen met lagere inkomens. De woningen worden uitgepond. De jaren 50 en 60 verslechtert de situatie nog verder. De mensen in de betreffende wijken willen dat hun woning wordt opgeknapt of door middel van sloop-nieuwbouw worden vernieuwd. En dan niet in de vorm van galerijflats (bedoeld voor de middeninkomens), maar voor mensen met lagere inkomens.
4
Louis Chevalier, ‘The Assassination of Paris’, Chicago/London, 1977/1994
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
10
Het Modernisme wordt ingegeven door een positieve beweging om de maatschappij opnieuw, en daarmee beter, in te richten. Theoretisch zijn de ideeën en de praktische uitwerking opgesteld door bekende architecten die zich baseren op een meer sociale opbouw van de maatschappij. De maatschappij is maakbaar. Met het langzaamaan steeds meer rigide toepassen van de ideeën van het Modernisme wordt haar eigen ondergang ingeluid. Het is een top bottom benadering waarbij de planners bepalen hoe mensen het beste kunnen leven. Wijken die als onhygiënisch worden beschouwd moeten wijken voor appartement complexen die keurig gescheiden zijn van winkelcentra, fabrieken en vrije tijdsbesteding. Daartussen ligt de infrastructuur. Met het groter worden van de projecten neemt analoog aan de maatschappelijke ontwikkelingen elders het verzet tegen dit soort grote projecten in binnensteden toe. In Nederland uit zich dat in demonstraties, bezettingen van bouwplaatsen en vergaderingen waarbij bewoners aandacht vragen voor hun rechten om te leven in de binnenstad. Dit betreft met name mensen aan de onderkant van de maatschappij, gesteund veelal door studenten en jongeren. In Amsterdam zijn het jongeren en studenten die in het geweer komen voor de Nieuwmarktbuurt; tegen de aanleg van een vierbaansweg door de wijk en tegen de aanleg van de metro waarvoor veel woningen moeten wijken. Demonstraties en rellen blijven in 1975 niet uit. Langzaam brokkelt de steun voor de grote binnenstedelijke projecten af. Er vindt een omwenteling plaats in het denken over de samenleving en daaruit ook over stedelijke ontwikkeling. De top bottom benadering wordt niet meer geslikt door grote groepen in de samenleving. Een aantal projecten in de pijplijn wordt nog afgerond, de periode van het Modernisme loopt definitief af tegen 1980.
3. Publieke Investeringen in Binnensteden In het begin van de jaren 70 van de vorige eeuw wordt er nagedacht over democratisering van de in de volkswijken. Er wordt ambitieus gestart met iets wat later stadsvernieuwing zal gaan heten. Er is een tendens naar een meer bottom up benadering. Dat wordt duidelijk in de oude wijken, op universiteiten, in fabrieken en in de politiek. Met name binnen de PvdA, de Communistische Partij Nederland (CPN) en andere linkse partijen spelen hier op in en het lokale beleid ten opzichte van de binnensteden verandert drastisch. Na een periode van ontkenning vindt politiek een omslag plaats. Het Rijk stelt meer en meer financiële middelen beschikbaar zodat steden, Rotterdam voorop, in de begin jaren 70 van de vorige eeuw een aanvang kunnen maken met de aankoop van slechte woningen in de oude wijken en daarmee start de stadsvernieuwing. In Nederland ligt hierbij een belangrijke rol bij de Technische Universiteit Delft (toen nog Technische Hogeschool Delft geheten). De Universiteiten hebben ook een omwenteling ondergaan. De student die in de jaren vijftig nog braaf en volgzaam is, is met de ontwikkelingen op Universiteiten en in de industrie, zowel in Europa en de Verenigde Staten, veranderd in een mondige en protesterende mens. De oorlog in Vietnam, de veranderingen in de muziekwereld hebben een effect op het onderwijs, er komt meer betrokkenheid kreeg bij de maatschappij. Sommige universiteiten gaan onder druk van studenten zichzelf noemen naar Karl Marx of Friedrich Engels. In Delft gaan studenten zich het lot van de volkswijken aantrekken. Studenten gaan de bewoners van die ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
11
wijken ondersteunen. De gemeente beweegt uiteindelijk mee. Na de protesten en demonstraties krijgen bewoners inspraak via projectgroepen over wat er met hun wijken gaat gebeuren. Primaire aandacht is er voor het verbeteren van de slechte huisvestingssituatie in de oude wijken. Het beleid is gericht op met name de lagere inkomensgroepen die al decennia in die wijken wonen, hurend van huisjesmelkers en onder slechte condities. Niet alleen lagere inkomensgroepen wonen in die wijken, ze vormen echter wel een grote meerderheid en wonen in de slechtste woningen, onder andere in de sloppen en steegjes. Met de inbreng van de bewoners onder het thema ‘bouwen voor de buurt’ gaan gemeenten aan de slag om de slechte woonomstandigheden te verbeteren. Eind jaren 80 hebben de meeste van deze wijken een in fysieke zin een volledige metamorfose ondergaan. De oude woningen worden vervangen door nieuwbouw dan wel de woningen worden gerenoveerd op hoog niveau. Daarmee worden de woonomstandigheden sterk verbeterd. De nieuwe huren zijn hoger maar dankzij rijkssubsidies (stadsvernieuwingsfonds) aan gemeenten kunnen de huren lager zijn dan de werkelijke kosten. Als duidelijk is dat mensen toch niet de huren individueel kunnen opbrengen wordt van rijkswege een systeem opgezet voor individuele huursubsidie.
Nieuwmarktrellen in Amsterdam in 1975. Protest tegen de aanleg van de metro waarvoor veel woningen worden gesloopt.
Rotterdam heeft zeker in de begintijd voorop gelopen met stadsvernieuwing. In andere Nederlandse, maar ook Duitse steden (denk aan Berlijn en Glasgow) is de aanpak in de jaren 70 min of meer overgenomen. Voorbeeld van deze aanpak zijn te vinden in het Oude Westen en Delfshaven in Rotterdam en de Schilderswijk en Transvaal in Den Haag. In Rotterdam zien we dat een vroege start ook een nadeel kan zijn. Midden jaren 80 van de vorige eeuw komt er kritiek op de saaiheid van de architectuur en stedenbouw. Andere steden proberen in de jaren 80 een kwalitatieve omslag te realiseren (als voorbeeld ‘Stadsvernieuwing als Culturele Activiteit’ in Den Haag), Rotterdam bleef tot in de jaren 90 vastklampen aan het Bouwen voor de Buurt in enge zin.
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
12
De Schilderswijk in Den Haag De Haagse Schilderswijk is een goed voorbeeld van de stadsvernieuwingsaanpak. De wijk is praktisch helemaal omgevormd; stedenbouwkundig en qua bevolkingssamenstelling. Meer dan 80 % van de wijk is gesloopt en zijn de woningen vervangen door nieuwbouw. Daarmee is in 30 jaar tijd de wijk totaal vernieuwd. Woonden er voor de Tweede wereldoorlog nog 60.000 mensen in de wijk, na de stadsvernieuwing zijn dat 33.000 mensen. Bij de aanvang van de stadsvernieuwing was de wijk gemêleerd wat betreft inkomensgroepen en bijna 100 % autochtoon. Op dit moment en 40 jaar later zijn er in de Schilderswijk op dit moment meer dan 90 % van de mensen niet westers allochtoon is en leeft 42 % van de mensen op de armoedegrens. Voor heel Den Haag zijn deze cijfers respectievelijk 40 % niet westers allochtoon en 16 % mensen op de armoedegrens.
Deel van de traditionele aanpak van stadsvernieuwing in de Schilderswijk, Den Haag
Daarnaast komt er in de jaren 80 kritiek op het feit dat het alleen de lokale overheid is die investeert in de binnensteden. Met de kritiek in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw op de grootschalige private investeringen is ook de stroom kapitaal naar de binnensteden opgehouden. Aan de andere kant worden, in het denken van de gemeentebestuurders, meestal van socialistische en sociaal-democratische huize, private investeringen niet gewaardeerd, want kapitalistisch. Het effect is dat na jaren van verminderde investeringen die private investeringen nu node gemist worden om ook andere delen van de binnensteden op te knappen. De traditionele winkelkern is verouderd en de benodigde kantoorruimte in de binnenstad van lage kwaliteit, want gedateerd en niet vernieuwd. Halverwege de jaren 80 worden er in Nederland in en rond de binnensteden bijna alleen nog maar sociale huurwoningen gerealiseerd, in en rond een verloederde binnenstad. Hiermee verworden deze wijken, die voor de oorlog nog zeer divers van opbouw zijn, tot uniforme wijken met alleen nog maar laag opgeleide bewoners in sociale huurwoningen. Belangrijk ook dat hoewel in veel gevallen de woningen zijn verbeterd, de sociaal-economische positie van haar inwoners nauwelijks is veranderd. Een belangrijke demografische ontwikkeling vindt plaats in deze periode. In de jaren 60 komen de eerste gastarbeiders naar Nederland. Aanvankelijk wonen die in pensions, maar in de vroege jaren 70 komt de gezinshereniging op gang. Daar komt bij dat Suriname in 1975 ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
13
onafhankelijk wordt. Een deel van de bevolking kiest er voor om naar Nederland te emigreren. Daarmee stijgt de behoefte aan goedkope woningen voor deze groep. Die zijn te vinden in de stadsvernieuwingswijken. De autochtone bevolking die indertijd de stadsvernieuwing op gang heeft gebracht, maakt gebruik van de mogelijkheid om naar ‘betere’ wijken te gaan verhuizen. Het gat dat ze achterlaten wordt naadloos opgevuld door de voormalige gastarbeiders en andere immigranten. We zien dit terug in de verandering in de bevolkingssamenstelling. Zijn de wijken bij de aanvang nog gemêleerd wat betreft inkomensgroepen en bijna 100 % autochtoon, tegen het eind van de periode zijn de meeste autochtonen vertrokken en is hun plaats ingenomen door laagopgeleide immigranten uit diverse landen. Halverwege de jaren 80 wordt het voor gemeenten, maar ook voor marktpartijen duidelijk dat het zo niet langer kan met de binnensteden. In de Verenigde Staten is dan al een nieuw fenomeen gesignaleerd: Public Private Partnerships (PPP). Daar werken lokale overheid en ontwikkelaars samen in partnerships om binnensteden op te knappen en te ontwikkelen. Voorwaarde daarvoor is dan wel dat zowel ontwikkelaars en gemeente een andere opstelling naar elkaar toe hebben, en in een ander organisatorisch verband samen te werken. Dat kost tijd. In deze zelfde periode zien we in landen waar de markt meer wordt vrijgelaten (Verenigd Koninkrijk en met name de Verenigde Staten) ook het fenomeen Gentrification, in Nederland ook wel Yuppificatie genoemd, opkomen5. Huisjesmelkers proberen goedkope woningen in opkomende wijken te herontwikkelen voor de Young Urban Professionals (Yuppen). Daarbij worden soms onoorbare methoden gebruikt. Het is een uiting van een markt die niet meer goed functioneert. De balans is kwijt, met of zonder overheidsingrepen. Belangrijk is nog om aan te geven dat er ook een maatschappelijke crisis eind jaren 60 in Oost Europa. De inval van het Russische leger in Tsjecho-Slowakije, de crisis in Polen en de studentenbewegingen geven dat aan. Dit wordt alleen niet vertaald in een verandering op het gebied van stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat de ideeën van het Modernisme in Oost Europa onverkort blijven gelden bij stedelijke ontwikkeling. Dit zal doorgaan tot de val van de Berlijnse muur in 1989. We komen hier later op terug wat dit betekent voor de stedelijke ontwikkeling aldaar. Met de opkomst van het politiek ingrijpen in de stedelijke ontwikkeling wordt niet gezien dat daarmee ook de ontwikkelaars en beleggers zich langzaam terugtrekken uit de (binnen-) steden. Particuliere investeringen, niet gesteund door de politieke elite in die tijd, nemen af, totdat die stroom uiteindelijk bijna opdroogt. Daarmee komt het initiatief en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de investeringen bijna geheel te liggen bij de (lokale) overheid. Ieder probleem, bijna iedere wijk, vraagt en krijgt aandacht. Op den duur is dit (met name financieel) niet vol te houden. Bovendien blijken de buurten van het eerste uur ook een compleet andere bevolkingssamenstelling te krijgen. Daarmee wordt het stedelijk probleem steeds meer een maatschappelijk probleem, terwijl het commerciële deel in de binnensteden snel achteruit gaat. Die verschuiving zorgt er voor dat de behoefte aan privaat kapitaal nijpend wordt. Deze verschuiving maakt het nodig dat er anders tegen de stad dient te worden aangekeken. Het privaat kapitaal moet op gelijkwaardige voet als de overheidsinvesteringen de stad invloeien. 5
Neil Smith & Peter Williams (ed.), ‘Gentrification of the city’, Boston, 1986
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
14
Met deze veranderingen in aanpak en denken komt de periode van stadsvernieuwing tot een einde en komen we in een volgende periode terecht. De periode van stadsvernieuwing ijlt nog jaren door tot halverwege de jaren 90 van de vorige eeuw, en is dan ook echt voorbij. De voedingsbodem voor Publiek Private Samenwerking is gelegd.
4. Terugkeer van de Private Sector Rond 1985 vinden er in Nederland maar ook in andere Europese landen vele seminars, congressen en bijeenkomsten plaats waar het onderwerp Publiek Private Samenwerking (PPS) hoog op de agenda staat. Wethouders van de grote steden, bijna allemaal van PvdA huize, staan in eerste instantie nog wantrouwend te opzichte van ontwikkelaars en beleggers. De omslag dient zich echter snel aan. Toenmalig minister van VROM Ed Nijpels laat een aantal onderzoekers bekijken wat het is en wat het kan betekenen voor Nederland. Op basis van dit onderzoek worden uiteindelijk een aantal sleutelprojecten benoemd. In het onderzoek wordt met name gekeken naar de toepassing van het fenomeen Public Private Partnerships in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Ook worden oudere projecten in Nederland bekeken op hun toepasbaarheid van de voordelen van Publiek Private Samenwerking (PPS). Er wordt onder andere gekeken naar het proces bij de totstandkoming van het project Hoog Catharijne in de jaren 60 van de vorige eeuw. Het onderzoek komt tot de volgende definitie van een Publiek Private Samenwerking6: “We spreken van een Publiek Private Samenwerking indien: - een of meer overheden, en - een of meer private partijen - gezamenlijk werken aan de realisering van een onderling overeengekomen doelstelling - in een, door betrokken partijen opgezet, organisatorisch verband - waarbij elk der partijen zich met de eigen doelstelling blijft identificeren - met inbreng van middelen en risico-aanvaarding door elk der partijen, en verdeling van de opbrengsten in overeenstemming daarmee”. Deze periode betekent dat private partijen weer langzaamaan gaan investeren in onder andere binnensteden. Centraal staat daarbij de herontwikkeling van gebieden in de binnenstad van oudsher veel plek innamen: havengebieden, bedrijfsgebieden, maar ook gebieden die in de voorgaande 50 jaar niet tot herontwikkeling kwamen. Er is een hernieuwde aandacht voor het monumentale karakter van de (binnen-)stad. Die spannende combinatie maakt dat een groot aantal interessante projecten van de grond komt. Wat deze projecten gemeen hebben is dat het gebied weer een belangrijke rol speelt. De term gebiedsontwikkeling bestond nog niet in de jaren 80 van de vorige eeuw, maar de projecten werden al wel ontwikkeld in de context van het stedelijk weefsel7. Dit in grote tegenstelling met de binnenstadsprojecten uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw.
6
Akro Consult/Seinpost, ‘Publiek-private samenwerkingsvormen in de burgerlijk- en utiliteitssector’, Zoetermeer/Den Haag, 1987 Het begrip 'gebiedsontwikkeling' staat nog niet in de Grote Van Dale editie 2005. Het woord lijkt sinds eind jaren 1990 opgang te maken. In de eerste versie van de Nota over de Ruimtelijke Ordening Ruimte maken, Ruimte delen zoals die werd vastgesteld door de Ministerraad op 15 december 2000 komt het woord ‘Gebiedsontwikkeling’ niet voor. In de Nota Ruimte Ruimte voor ontwikkeling, deel 4, de afronding van de vijfde nota uit 2006 wordt het begrip acht maal genoemd. 7
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
15
Voorbeelden van gebiedsontwikkeling zijn overal in Europa te vinden: In London Canary Wharf, in Hamburg Hafen City (195 ha) en verder in Frankrijk: Marseille (495 ha), Bordeaux en Rive Gauche (bij de Bibliotheque National de France (BNF); 130 ha) en Boulogne Billancourt (voormalige Renault fabriek; 84 ha), beide in Parijs. Bij de franse projecten wordt veelal gebruik gemaakt van een bijzondere juridische constructie. Dit is de Sociéte d’Économie Mixte (SEM). 8
Boulogne Billancourt Boulogne Billancourt is een goed voorbeeld van gebiedsontwikkeling. Het betreft de herontwikkeling van de Renault fabriek in Parijs, net buiten de Periferique. Al vanaf 1898 was de Renault fabriek hier gevestigd, in 1992 werd de fabriek gesloten. De grondeigenaar is de staat, die Renault nationaliseerde na de Tweede Wereldoorlog. De ontwikkeling wordt ter hand genomen door SAEM Val de Seine Aménagement. De organisatie is een Publiek-Private Samenwerking in de vorm van een Sociète Anonyme (NV), een zogeheten Societe dÉconomie Mixte (SEM). In Parijs zijn er 14 SEM’s actief waarvan er 4 zijn opgericht ten behoeve van gebiedsontwikkeling. Het totaal van de investeringen via deze 14 SEM’s bedraagt 14 miljard Euro, waarvan 5 miljard voor gebiedsontwikkeling. Bij wet is geregeld dat een SEM bepaalde publieke taken kan uitvoeren, zoals de afgifte van bouwvergunningen en onteigeningsprocedures. De meerderheid van de aandelen van een SEM moet publiek zijn. De organisatie valt echter onder privaatrecht. De totale oppervlakte van het gebied is 84 ha, waarvan Ile de Séguin, een eiland in de Seine, 11,5 ha groot is. Dit eiland wordt ontwikkeld ten behoeve van Culturele functies (architect is Jean Nouvel).
In Nederland kennen we verschillende voorbeelden. In Rotterdam geldt de Kop van Zuid als een voorbeeld, maar deze PPS krijgt dat etiquette pas later nadat een deel van gebied als nationaal sleutelproject was aangewezen. In Den Haag is er Den Haag Nieuw Centrum en in Amsterdam heeft het IJ-oever project. Dit laatste project komt moeizaam van de grond, met name door de hoogte van de publieke investeringen om de bereikbaarheid te waarborgen. Inmiddels is jaren later een deel van het gebied toch nog herontwikkeld.
Boulogne – Billancourt, herontwikkeling van het Renault complex.
De meest van de Nederlandse voorbeelden zijn in strikte zin geen PPS, wel laten ze een verregaande samenwerking zien tussen gemeenten en private partijen. Echte PPS’en zijn schaars. Zo zijn in Rotterdam de Beurstraverse (de Koopgoot) en in Den Haag de 8
Val de Seine Amenagement, ‘Ile de Seguin Rives de Seine; Le development Durable en Actions’; Paris, 2010
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
16
Ontwikkelcombinatie Wateringseveld, te behoeve van de realisering van een VINEX wijk in Den Haag, goede voorbeelden van een gebiedsontwikkeling in PPS vorm.
Financieel centrum in Frankfurt
Gebiedsontwikkeling is “voor de ontwikkeling van een afgebakend gebied in al haar facetten, gericht op het op een lijn brengen van publieke, private en particuliere belangen die bestuurlijke en sectorale grenzen doorsnijden, waarbij overheden samenwerken met maatschappelijke partners en risicodragend participeren. Gebiedsontwikkeling is een vorm van Publiek Private Samenwerking9”. De focus in deze periode ligt niet meer op de lage inkomens groepen, maar is er op gericht de meer draagkrachtige bewoner. Het gaat er in deze periode van Publiek Private Samenwerking om na de periode van stadsvernieuwing om de stad weer een krachtige economische basis te geven voor de toekomst. Daar is de afgelopen 30 jaar hard aan gewerkt, maar ook hier wreekt zich de ingesleten paden, met ingewikkelde financiële producten die de overzichtelijkheid belemmeren en meer op een piramidespel zijn gaan lijken. Er moeten nieuwe wegen ingeslagen worden. Zowel Richard Florida als Charles Landry10 hebben in hun geschriften de afgelopen 10 jaar al een aantal elementen van de nieuwe periode aangegeven. Zo legt Florida de nadruk op de waarde van de creatieve sector op de economische ontwikkeling van steden. De industrie en/of de handel is niet meer bepalend voor de economische ontwikkeling maar de openheid van de stad en de voedingsbodem voor creatieve beroepen is maatgevend. Maar waar Florida de nadruk legt op de economische waarde van menselijke creativiteit, daar gaat Landry uit van de noodzaak van een nieuw, cultureel denken en de inzet van de creativiteit van velen om de grote vraagstukken van de stad op te lossen. Geen economisch verhaal, derhalve, maar een oproep tot een bredere culturele visie11. Met de financiële crisis, die zich al eerder aankondigde maar pas in alle omvang duidelijk wordt met het omvallen van de Lehman Brothers bank in september 2008 is duidelijk dat er
9
Agnes Franzen & Zeeuw, Friso de; ‘De engel uit graniet’, Delft, 2009 Richard Florida, ‘The Rise of the Creative Class, and How it is Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life’, New York, 2003 en Charles Landry, ‘The Creative City, a Toolkit for Urban Innovators’, London, 2000 11 www.stipo.nl 10
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
17
weer een periode wordt afgesloten. Bestaande gebiedsontwikkelingen worden nog afgemaakt, zij het in een langzamer tempo. Het is duidelijk dat er behoefte komt om op een totaal andere manier stedelijke ontwikkeling in te richten. Het moet anders.
5. Een Nieuwe Periode Op dit moment zitten we aan alweer enige tijd in een nieuwe periode. De start van de crisis is scherp te bepalen, op 15 september 2008 vraagt Lehman Brothers surseance van betaling aan. Op dat moment bedraagt de schuld van de bank 613 miljard dollar. Inmiddels is de kredietcrisis over en de economie dramatisch veranderd. Het lijkt er op dat we in het Japan scenario terecht zijn gekomen. Dat betekent twee dingen: Een verdere vergrijzing van de bevolking in combinatie met een zeer lage economische groei (en lage rentes). Daarnaast zitten we op dit moment in een opbouw- en afbouwfase tegelijk. Er wordt nog gewerkt aan projecten die in vorige periode zijn gestart, en de contouren van de nieuwe stedelijke ontwikkeling worden langzaam duidelijk. Zoals in vorige perioden ook gebeurde weten we nog niet hoe het zal gaan. Vergelijk dit met de vorige periode waar het begon als een discussie over de nut en noodzaak van een PPS en uiteindelijk de ontwikkeling wordt omschreven als gebiedsontwikkeling. De leus van de voorgaande 20 jaar; locatie, locatie en locatie, is de laatste tijd voor lokale overheden opgeschoven naar relatie, relatie en relatie. Locatie speelt nog wel een rol, zeker als het A1 locaties betreft, maar de nadruk komt te liggen op het netwerk van relaties. Het is niet meer de grote ontwikkelaar die als centrale regelaar samen met de lokale overheid projecten van de grond trekt. Een aantal grote ontwikkelaars is inmiddels (bijna) van de markt verdwenen, bovendien is hun portefeuille sinds 2001 meer dan gehalveerd12. Om de noodzakelijke stedelijke ontwikkeling te blijven stimuleren zal de lokale overheid zich meer dienen te mengen in dit proces. Deze overheid heeft echter inmiddels niet meer de middelen om zelf te investeren in vastgoed en zal een andere, meer publieke rol, dienen te pakken. Dit kan door middel van het faciliteren van private investeringen en het betrachten van procedurele soepelheid. Of zoals Buck adviseert aan de lokale overheden: “Zorg voor een verleidelijk verhaal met benoemde ruimtelijke en conceptuele kernkwaliteiten en betrek potentiële investeerders op basis van concrete proposities en business cases”. Hoe moeten de lokale overheden nu de stedelijke ontwikkeling gaan inrichten? Dat is niet meer volgens de werkwijzen van het klassieke grondbedrijf, niet meer via de langlopende samenwerkingsverbanden met private partijen (in de vorm van PPS), maar dat gebeurt steeds meer via de facilitaire productie (zie tabel 1). In feite verschuift het accent van stedelijke ontwikkeling naar rechts in de tabel. Daarmee wordt de stedelijke ontwikkeling meer organisch, dat wil zeggen dat ontwikkelingen meer een eigen weg kiezen en dat het resultaat minder voorspelbaar wordt. Voor het genereren van investeringen wordt er meer gekeken naar de totale kapitaalstromen in projecten, over de hele exploitatieperiode, maar ook op wijk- en buurtniveau. Dit heeft grote consequenties voor het hele proces van stedelijke ontwikkeling.
12
Vergelijking PropertyNL Magazine November 2001 en 2011
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
18
Actieve regie
Actieve productie klassiek grondbedrijf
Samenwerking pps/bouwclaim
Reactieve regie
gelegenheidsaankopen
herstructurering wijk door derden
Facilitaire productie actieve regie i.c.m. risico grond bij eigenaar particuliere initiatieven
Tabel 1 Ontwikkellijnen13
De belangrijkste elementen van stedelijke ontwikkeling in de eerstkomende jaren zijn: Lokale overheid hebben te weinig geld voor investeringen in de gebouwde omgeving. Dit betekent een vermindering van de betekenis (en de inkomsten) uit traditionele grondexploitaties; De belegger/eigenaar en eindgebruiker wordt belangrijker, de tijd van de (grote) ontwikkelaar is voorbij; Er komt een tweedeling in kansrijke gebieden en kansarme gebieden; binnensteden zijn de kansrijke gebieden voor economische ontwikkeling; Duurzaamheid gaat fungeren als zelfstandige aanjager van ontwikkelingen; Het investeringsvermogen in de stedelijke omgeving gaat niet achteruit, althans niet op lange termijn; Investeringen wordt meer en meer bepaald door financiële stromen op project, wijk en buurtniveaus. Bij toekomstige ontwikkelingen staat waarde creatie op langere termijn voorop. Deze ontwikkelingen betekenen dat we op een nieuwe manier de stad gaan ontwikkelen. De inrichting van het proces gaat daarmee veranderen, zowel inhoudelijk, organisatorisch en financieel. Deze organische stedelijke ontwikkeling betekent de eerstvolgende jaren de volgende trends: De rol van de lokale overheid verandert. Zij zal nog wel actief zijn, niet meer in het hele proces managen, maar alleen in een of meerdere fasen van het proces; De vorm van beleidsnotities en stedenbouwkundige plannen verandert; beleidsafdelingen zullen zich meer op hoofdlijnen dienen te concentreren in plaats van op details, en zich te beperken tot de kaders; Er komt een einde aan grote projecten, nieuwe gebiedsontwikkelingen worden niet meer opgestart; De ingrepen in de stad worden kleinschaliger, maar in aantal meer; De organisatie verandert; de diensten stedelijke ontwikkeling en/of grondbedrijven gaan anders werken. Faciliteren vergt andere capaciteiten. Projectmanagement bij de lokale overheid wordt vervangen door procesmanagement (met uitzondering van projecten in de openbare ruimte); De overheid wordt faciliterend door zich meer te richten op de kwaliteit van de stedelijke omgeving door middel van investeringen in de openbare ruimte en het aantrekken en ontwikkelen van nieuwe interessant concepten; Transformatie van overtollige kantoorgebouwen in stedelijke (binnenstads-) gebieden is een oplossing in plaats van een probleem; Het gemeentelijk grondbeleid verandert; het accent komt meer te liggen op anterieure overeenkomsten in plaats van grondexploitaties.
13
HGM Nijland, “Het gemeentelijk grondbedrijf in verandering”, in: Grondzaken in de praktijk, December 2011
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
19
Daarmee is de cirkel rond. Begon de gebiedsontwikkeling met publiek private samenwerking voorzichtig rond 1985, nu zien we dat deze vorm van gebiedsontwikkeling over haar hoogtepunt heen is. Bovendien zijn de rollen van de hoofdrolspelers drastisch veranderd door de crisis. We stevenen gestaag af op een meer organische stedelijke ontwikkeling en daar past gebiedsontwikkeling, zoals die de afgelopen tijd vorm heeft gekregen, niet bij. Nieuwe vormen van samenwerking zijn nu nodig. De uitgangspunten van gebiedsontwikkeling/PPS van 1985 zijn niet meer van toepassing. Dus er bestaat geen gebiedsontwikkeling “nieuwe stijl”, 2.0 of 3.0, maar er is behoefte aan iets anders. Het zal nog even duren voor de contouren echt scherp zijn. De ingrediënten kennen we, nu moeten we nog de vorm leren ontdekken. Grote vraag luidt nog hoe we de nieuwe periode moeten typeren. Ook dat is nog niet uitgekristalliseerd. Uit bovenstaande is wel duidelijk dat de huidige periode afloopt rond 2035. Dat is dan een schrale troost.
4. Conclusies Op basis van het voorgaande kunnen we na de Tweede Wereldoorlog drie perioden van stedelijke ontwikkeling onderscheiden: 1. Het Modernisme. Deze periode begon direct na de Tweede Wereldoorlog en eindigde rond 1975. 2. Publieke Investeringen in Binnensteden. Deze periode diende zich aan eind jaren 60 en eindigde rond 1995. 3. Terugkeer van de Private Sector. Deze periode startte rond 1985 en zal zijn afgerond in 2015.
Stedelijke ontwikkelingscurve. De streepjes staan voor circa 5 jaar.
Inmiddels zitten we in de vierde periode. Deze start pas echt goed met de kredietcrisis, maar de eerste signalen waren er al eerder zichtbaar, rond 2005 of iets eerder. Belangrijk is te constateren de eerste drie perioden een duur hebben van 30 jaar. Dat is blijkbaar de tijd die een periode nodig heeft om zich te ontwikkelen, zich te stabiliseren (in te dalen) en weer af te bouwen. ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
20
Op deze manier zijn de perioden in te delen als (zie ook figuur 1): - pioniersfase (die gelijk loopt met de afbouwfase van de voorgaande periode), - stabilisatie periode, - crisis, gevolgd door een afbouwfase (loopt weer synchroon met de pioniersfase van een volgende periode). De totale doorlooptijd van een periode is ongeveer 30 jaar. Ruwweg onder te verdelen in 10 jaar pioniersfase, maximaal 10 jaar stabilisatieperiode en een afbouwfase van weer van 10 jaar. De overlappen zijn te verklaren uit de lange duur van bouwprojecten (5-10 jaar) en gebiedsontwikkeling (20-30 jaar). Projecten lopen over het algemeen nog een aantal jaren door in de volgende periode omdat planning en financiering van vastgoedprojecten ruim van te voren (dienen te) worden geregeld. De perioden hebben overigens overeenkomsten met de economische golfbeweging zoals die voor het eerst is geconstateerd door de Russische econoom Kondratieff (1892-1938).
De pioniersfase en afbouwfasen van iedere periode zijn direct te herleiden tot financiële, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, en de daarbij horende crises. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat het lastig is te voorzien hoe en wanneer een crisis zich aandient. Was het Modernisme aan de slag gegaan met een optimistische en een maakbare kijk op de samenleving, het strandt bij gebrek aan flexibiliteit en de rigide top bottom benadering. In de maatschappij komt men op voor het eigen individu en die wil iets anders dan de modernisten. In allerlei facetten zien we de maatschappij vanaf eind jaren 60 veranderen. Er zijn studentenopstanden en fabrieksstakingen. Er is een economische crises (1968) en een tweede (oliecrisis) doet de rest. Politiek verandert er nogal wat. Er kondigt zich het einde aan van de controversiële oorlog in Vietnam; lokaal zien we in Nederland de opkomst van Nieuw Links en ‘axiegroepen’. In ontwikkelingen in Midden en Oost Europa daarentegen stagneren, zij gaan niet mee met de ontwikkelingen in West-Europa. In de westerse steden is er weer oor voor de wensen van de bewoners van de stad, en dan met name in en rond de binnensteden. Dit is een reactie op de uitwassen van de modernistische periode, die sterk politiek en maatschappelijk is geworteld, tegenwicht te geven. Veel veranderingen worden doorgevoerd. Na een periode van stabilisatie zien dat ook deze periode na een bepaalde tijd eindigt. In diezelfde periode vinden opnieuw een aantal grote maatschappelijke veranderingen plaats. ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
21
De ontzuiling zet zich in de jaren 80 van de vorige eeuw echt door en er komt een einde aan het geloof in de maakbaarheid, dat in de vorige twee perioden sterk de stedelijke ontwikkeling bepaalde. Op het politieke vlak verandert er veel. De Berlijnse muur valt en het einde van de Koude Oorlog is een feit. Francis Fukuyama schrijft zijn beroemde essay ‘Het einde van de geschiedenis14’. De Europese Unie wordt flink uitgebreid. Op financieeleconomisch gebied zien we het gebrek aan private investeringen in (binnen-)steden en we zien een eerst langzaam economisch herstel na de crisis van begin jaren 80 van de vorige eeuw. In heel Europa zien we nieuwe initiatieven om steden weer op de kaart te krijgen en privaat kapitaal te mobiliseren.
Den Haag Nieuw Centrum is de afgelopen 60 jaar drastisch veranderd. Dit is de situatie eind jaren 90 van de vorige eeuw. Alle beschreven perioden komen in het gebied voor.
Een nieuwe periode dient zich aan. Begrippen als City Marketing, Riverfront Development en Brown Field Development worden belangrijk. Alles in het kader van een integrale aanpak van gebieden in de stad door private en publieke partijen. Deze periode komt goed op stoom rond het jaar 2000. In de Financial Times staat in dat jaar een advertentie met alleen de woorden “Thanks, old economy. We’ll take it from here15”, en dat op een dubbele advertentiepagina. Na verloop van tijd loopt het mis. Na de Rusland crisis, de internet crisis, de opkomst van het populisme en het internationaal terrorisme (9-11), komt er weer een echte crisis, de kredietcrisis. Er is een gebrek aan vertrouwen in de economie, financiële producten zijn te ingewikkeld geworden. Na een lange tijd van grote economische groei in Europa dreigt een Banken- en Eurocrisis. Dit loopt parallel op samen met de opkomst van sociale media en innovaties in de electronica als de iPad, voorboden van een nieuwe periode. Ook auteurs als Richard Florida en Charles Landry zijn hun tijd vooruit. Nieuwe concepten zijn nodig. De stedelijke ontwikkeling wordt kleinschaliger, de rol van de publieke sector wordt bescheidener.
Niet overal in Europa zien we precies dezelfde ontwikkelingen. In West Europa klopt het allemaal redelijk. Midden en Oost Europa heeft een periode gemist, en wellicht dat dat de
14 15
In 1992 werkt hij dit verder uit in zijn boek: ‘Het einde van de geschiedenis en de laatste mens’. Financial Times van 15 Nov 2000. Advertentie van Robertson Stephens, Investment Banker
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
22
grote stagnatie in de periode 1970-1990 kan verklaren. In landen als Rusland en China zien we nog veel elementen van het Modernisme16. Kortom: Waren het eind jaren 60 maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die aan de veranderingen vooraf gaan, in de jaren 80 is het de verschuiving in de relatie tussen publieke en private partijen. In de afgelopen jaren is het met name de financiële complexiteit die de crisis heeft veroorzaakt en daarmee de veranderingen in gang heeft gezet. De crises hebben ieder een wat andere achtergrond. Dat betekent dat een goede antenne met betrekking tot stedelijke ontwikkeling nodig blijft. Dan blijft over hoe de nieuwe periode zich gaat ontwikkelen. Dat is nog niet geheel helder, wel zijn de ingrediënten bekend. De (krediet-)crisis is over, op dit moment zitten we in een langdurige periode van lage economische groei. Met een vergrijzende bevolking zal dit het uitgangspunt zijn voor stedelijke ontwikkeling voor de eerstkomende jaren. Maar ook aan deze periode komt een eind. Op basis van de duur van de eerdere perioden gebeurt dat rond 2035, met een crisis een aantal jaren daarvoor.
16
Urban Agenda, ‘Between Europe… Which Management Model is better for Russian Cities’, in: ‘Lessons from the Moscow Urban Forum 2011’, Moscow, 2012 ‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
23
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
24
Literatuur 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31.
32. 33. 34. 35.
Akro Consult/Seinpost, ‘Publiek-private samenwerkingsvormen in de burgerlijk- en utiliteitssector’, Zoetermeer/Den Haag, 1987 Bos, Ir. A., ‘De Stad der Toekomst; de Toekomst der Stad’, Rotterdam, 1946 Baardewijk, EJ van, MJ de Haan en ER Hijmans, ‘Nieuwe stijlen van gebiedsontwikkeling (deel 1, 2 en 3): Enkele aspecten van organische ontwikkeling en uitnodigingsplanologie’, In: Bouwrecht, april/juni/juli 2013 Bosma, Koos & Helma Hellinga (ed.), ‘Mastering the City I & II, North-European City Planning 1900-2000’, NAI, Rotterdam, 1997 Boyer, Christine, ‘Cybercities, Visual Perception in the Age of Electronic Communication’, Princeton, New York, 1996 Braungart, Michael & W. McDonough, ‘Cradle to Cradle’, New York, 2007 Bruil, Ineke ea (ed), ‘Integrale gebiedsontwikkeling; Het stationsgebied ‘s-Hertogenbosch’, Amsterdam, 2004 Burgers, J. & J. Vranken, ‘How to make a successful Urban Development Programme; Experiences from nine European countries’, (UGIS Collection 3)’, Antwerpen/Apeldoorn, 2004 Castells, Manuel, ‘The City and the Grassroots; a Cross-Cultural Theory of Urban Social Movements’, London, 1983 Castells, Manuel, ‘The Information Age: Economy, Society and Culture. Volume I, II and III’, Oxfort, 1998 Chevalier, Louis, ‘The Assassination of Paris’, Chicago/London, 1977/1994 Committee for Economic Development, ‘Public-private partnership; an opportunity for urban communities’, New York/ Washington, 1982 Davis, Mike: ‘City of Quartz’, Los Angeles, 1992 DeClerck, Joachim, ‘Building for Brussels; Architecture and Urban Transformation in Europe, 44 Projects’, Marseille, 2011 Desman, Miha, ‘Stanje Stvari’, Ljubljana, 2009 Dijksterhuis, Edo (ed), ‘Slimme steden, van Antwerpen tot Zurich’, Amsterdam, 2008 Duivesteijn, Adri en Fred Feddes, ‘Het Haagse stadhuis, bouwen in een slangenkuil’, Den Haag, 1994. Eiffel, ‘Gebiedsontwikkeling, krachten gebundeld’, Arnhem 2009 European Commission, ‘Urban Audit 2004; Key Indicators on Living Conditions in European Cities’, Brussels, 2004 Franzen, Agnes & Zeeuw, Friso de; ‘De engel uit graniet’, Delft, 2009 Florida, Richard, ‘The Rise of the Creative Class, and How it is Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life’, New York, 2003 Fukuyama, Francis, ‘Het einde van de geschiedenis en de laatste mens’, 1992 Glaeser, Edward, ‘The Triumph of the City: How Our Greatest Invention Makes Us Richer, Smarter, Greener, Healthier and Happier’, New York, 2011 Grogan, Paul and Tony Proscio, ‘Comeback cities; a blueprint for Urban Neighbourhood revival’, Boulder/Oxfort, 2000 Hall, Peter, ‘Cities of Tomorrow’, Oxford, 1988 Hall, Sir Peter, ‘Cities in Civilization’, New York, 1998 Jacobs, Allan B., ‘Great streets’, MIT, Cambridge, 1993 Jacobs, Jane, ‘The death and life of great American cities’, New York 1961 Jeleniewski, Max, ‘Is er toekomst voor gebiedsontwikkeling?’, Rijswijk, 2014 Jeleniewski, Max, ‘Integrale gebiedsgerichte aanpak van wijken’, Rotterdam, 2008 Jeleniewski, Max, ‘Culture as Vehicle for Urban Regeneration; The case "Noord aan de Rotte" in Rotterdam’, in: ‘Cultures of Cities; Transformations Generating new Opportunities’, Rotterdam, 2001 Jovis Verlagsburo, ‘Berlin Visionen werden Realitat’, Berlin, 1998 Kloppenborg, Paul, ‘The Quest for Utilization Value: economy as the good ordering of interests’, Progressio, Amsterdam, 1993 Landry, Charles, ‘The Creative City, a Toolkit for Urban Innovators’, London, 2000 Le Corbusier, ‘The Athens Charter’ (1933), translated from the French by Anthony Eardley, New York, 1973
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
25
36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu, ‘Gebiedsontwikkeling Nieuwe Stijl: eerste stappen in de praktijk’, Den Haag, 2014 MVRDV, ‘Metacity Datatown’, Rotterdam, 1999 Nijland, HGM, ‘Het gemeentelijk grondbedrijf in verandering’, in: Grondzaken in de praktijk, December 2011 Powell, Kenneth, ‘City Transformed; Urban Architecture at the Beginning of the 21st Century’, London, 2000 Sassen, Saskia, ‘The Global City; New York, London, Tokyo’, London 1991 Saunders, Doug, ‘Arrival City: The Final Migration and Our Next World’, Toronto, 2010 Smith, Neil & Peter Williams (ed.), ‘Gentrification of the city’, Boston, 1986 Urban Agenda, ‘Between Europe… Which Management Model is better for Russian Cities’, in: ‘Lessons from the Moscow Urban Forum 2011’, Moscow, 2012 Val de Seine Amenagement, ‘Ile de Seguin Rives de Seine; Le Development Durable en Actions’, Paris, 2010 Wagenaar, Cor, ‘Happy;Cities and Public Happiness in Post-War Europe’, Amsterdam, 2004 Wall, Ronald S & Martijn J. Burger with Frank van Oort, ‘De Strijd om Kapitaal: Internationale Netwerkpositie en Ruimtelijke Neerslag van Directe investeringen in Zuid Holland’, Den Haag, 2013
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
26
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
27
‘Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de 21ste eeuw; Hoe nu verder?’, 2014
Informatie: 28
[email protected]