‘NEDERLANDSE CONCEPTENBIBLIOTHEEK (CB-NL)’ VOOR DE GEBOUWDE OMGEVING
HOOFDRAPPORTAGE PILOTFASE
1
Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................................. 3 1
Inleiding ........................................................................................................................................................... 4
2
Aanleiding ....................................................................................................................................................... 5
3
Uitgangspunten ............................................................................................................................................... 8
4
Het begrip conceptenbibliotheek ................................................................................................................. 10 4.1 4.1.1
De tooling ........................................................................................................................................ 10
4.1.2
De uitwisselingsformaten ................................................................................................................ 12
4.1.3
De inhoud ........................................................................................................................................ 13
4.2
6
Het gebruik .......................................................................................................................................... 18
4.2.1
Conceptueel .................................................................................................................................... 18
4.2.2
Praktijksituaties aan de hand van experimenten ............................................................................ 20
4.3
5
De opbouw .......................................................................................................................................... 10
Afbakening van de inhoud van de CB-NL ............................................................................................. 26
4.3.1
Standpunten ten aanzien van wensen uit de sector ....................................................................... 26
4.3.2
Samenhang tussen de CB-NL en kennisinstituten ........................................................................... 27
4.3.3
Eigendom ........................................................................................................................................ 29
Plan van aanpak ontwikkel- en beheerfase .................................................................................................. 31 5.1
Doel en resultaat ................................................................................................................................. 31
5.2
Governance ......................................................................................................................................... 32
5.3
Werkzaamheden.................................................................................................................................. 34
5.3.1
ICT Omgeving .................................................................................................................................. 34
5.3.2
Inhoud ............................................................................................................................................. 35
5.4
Communicatie...................................................................................................................................... 36
5.5
Planning ............................................................................................................................................... 37
5.6
Financiën ............................................................................................................................................. 38
Begrippenlijst ................................................................................................................................................ 39
2
VOORWOORD Het initiatief om een conceptenbibliotheek in te richten, en daarmee een gemeenschappelijke taal te definiëren, is even noodzakelijk als gedurfd. Verschillende initiatieven zijn in het verleden gestrand. Vaak door gebrek aan draagvlak. Nu zien we dat door de ontwikkelingen rondom BIM, en de daarmee samenhangende behoefte om digitale gegevens met elkaar uit te wisselen, partijen geconfronteerd worden met de noodzaak van een gemeenschappelijke taal. Dit besef is de belangrijkste reden dat het draagvlak er nu wel is. En dat daardoor, zoals u zult lezen in de rapportage, de pilotfase zo succesvol is afgerond met daarbij een groot commitment voor het vervolg. Een speciaal woord van dank gaat hierbij uit naar de heer Kees Woestenenk. De heer Woestenenk heeft vanuit zijn STABU achtergrond in de afgelopen decennia een prachtige basis gelegd waarmee in de pilotfase een belangrijke versnelling is gecreëerd. Daarnaast heeft hij tijdens de pilotfase een enorme hoeveelheid werk verricht door alle bevindingen, aanvullingen en opmerkingen te verwerken. Zonder deze inbreng zou het bereikte resultaat niet mogelijk zijn geweest. Het grootste compliment verdient de sector zelf. Nooit eerder zijn er zoveel partijen eensgezind aan de slag gegaan. Opdrachtgevers, aannemers, adviesbureaus, installateurs en kennisinstituten hebben in alle openheid samengewerkt aan een gemeenschappelijk probleem. Deze opstelling, waarbij alle kennis en informatie open met elkaar werd gedeeld, is de sleutel tot het succes gebleken. Dit was voor alle betrokkenen niet alleen zeer inspirerend, het zal ook in de toekomst noodzakelijk blijken wanneer de daadwerkelijke opbouw van de CB-NL wordt gestart. Want niet alleen is de totstandkoming noodzakelijk, het is tevens complex. Het goede nieuws is dat we al heel veel hebben gedaan. De problematiek is in de pilotfase afgepeld en verwoord in deze rapportage; de risico’s zijn in beeld, de effectieve werkwijze is gevonden, de configuratie en de relatie met andere bibliotheken is inzichtelijk, de methodiek is bepaald en de uitgangspunten en afbakening staan. Nu rest ons de vraag of wij als bouwsector in staat zijn de uitdaging aan te gaan om gezamenlijk te werken aan het fundament voor de verdere ‘ver-bim-ming’, en daarmee de toekomst, van de sector.
Gouda, november 2012
Kernteam pilotfase, Arjen Adriaanse Mick Baggen Jaap Bakker Mark den Heijer Bram Mommers Hans Nijssen
3
1 INLEIDING Voor u ligt de eindrapportage van de pilotfase voor de ontwikkeling van de Nederlandse conceptenbibliotheek voor de gebouwde omgeving (CB-NL). Dit ontwikkeltraject is een initiatief van de Bouw Informatie Raad (BIR) om te komen tot een gemeenschappelijke taal in de bouwsector waarmee uitwisseling van informatie tussen ketenpartners via geautomatiseerde ICT processen een stuk eenvoudiger wordt. De Bouw Informatie Raad (BIR) maakt zich sterk voor een succesvolle transitie naar ontwerpen, bouwen en 1 beheren met BIM . De BIR is in de lente van 2011 een inventarisatie gestart met als doel vast te stellen welke onderwerpen de BIR zou moeten oppakken om de sectorbrede implementatie van BIM mogelijk te maken, én te versnellen. Op basis van deze inventarisatie is toen besloten om de ontwikkeling van een sector conceptenbibliotheek – toen nog objectenbibliotheek genoemd- de meeste prioriteit te geven. Tijdens een workshop in maart van dat jaar werd duidelijk dat dit breed gedragen werd door bouwbedrijven, adviesbureaus én de grote publieke opdrachtgevers. Men wilde dit als initiatief van de BIR gezamenlijk oppakken. Besloten werd een taskforce in te richten met als doel een eerste verkenning uit te voeren. Dat leidde in de herfst van 2011 tot een positieve tussenrapportage, en in februari 2012 tot een plan van aanpak. Hierin werd een aanpak voorgesteld waarbij onderscheid gemaakt werd in een pilotfase, ontwikkelfase en een beheerfase. Vanwege de complexiteit werd een pilotfase noodzakelijk geacht. Er zou meer helderheid moeten worden verkregen over technische oplossingen, procedures en richtlijnen, inzicht in benodigde capaciteit, ICT raamwerk, inhoud, werkwijze, etc. Een ander belangrijk doel was de verdere verbreding van het commitment in de sector. De BIR heeft hier positief op gereageerd en besloten te starten met de pilotfase. Onderliggend document bevat de hoofdrapportage als resultaat van deze pilotfase. In deze hoofdrapportage beschrijven we eerst de aanleiding van een conceptenbibliotheek en de uitgangspunten die hieraan door de sector gesteld worden. Daarna zal, in generieke termen, beschreven worden wat een conceptenbibliotheek is. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de achtergrondrapportage. Deze rapportage wordt afgesloten met een plan van aanpak voor de ontwikkel- en beheerfase.
1
Een BIM (Bouwwerk Informatie Model) is een digitale beschrijving van een (bestaand of in de toekomst mogelijk bestaand) concreet aanwijsbaar bouwwerk in de gebouwde omgeving relevant voor de hele levenscyclus en toeleverketen van dat bouwwerk. Een bouwwerk kan ook ‘infrastructuur’ zijn. 4
2 AANLEIDING Problematiek Het gebruik van BIM in de sector neemt toe. In eerste instantie ligt de focus voornamelijk op de eigen organisatie en op het objectgericht werken met geometrische 3D objecten. We zien nu de volgende stap in de BIM ontwikkeling, het toevoegen van informatie aan deze objecten en de uitwisseling met andere organisaties. De objecten inclusief, de informatie, worden tussen partijen uitgewisseld en doorgezet in de bouwketen en de levenscyclus. Bij het uitwisselen van digitale objectgegevens tussen partijen gaat er echter veel mis. Objectgegevens worden verschillend gedefinieerd, beschreven en geïnterpreteerd door betrokken partijen. We kunnen stellen dat deze partijen een verschillende taal ‘spreken’. Hierdoor zijn objectgegevens niet efficiënt c.q. geautomatiseerd (her)bruikbaar. Dit belemmert ketenintegratie en de verdere implementatie van BIM. Er is een breed ervaren behoefte aan één gestandaardiseerde taal voor de gehele sector waarmee de genoemde uitwisselingsproblematiek wordt opgelost. De CB-NL beoogt de definiëring van deze taal.
FIGUUR 1: KNELPUNTEN BIJ UITWISSELING VAN GEGEVENS TUSSEN PARTIJEN
5
Wat is een conceptenbibliotheek? 2 Een conceptenbibliotheek is de gestandaardiseerde taal op basis waarvan objectgeoriënteerde communicatie zou moeten plaatsvinden. Een conceptenbibliotheek is een verzameling van digitaal beschreven generieke concepten (typen of soorten), geordend in een logische en samenhangende structuur, bestaande uit de volgende onderdelen: Termen voor concepten; Expliciete definities van concepten: Beschrijvende (informele) definities met mogelijk verwijzingen naar documenten waar deze definitie uit komt; Definiërende relaties tussen concepten (samenstelling, interactie met functies, specialisatie, verzamelingen, etc.); Synoniem en homoniem relaties; (Intrinsieke) eigenschappen behorende bij de concepten inclusief domeinen en eenheden. Deze concepten worden gebruikt om objecten in een BIM te typeren. Het is dan voor een ieder duidelijk dat dát object in het BIM, van dát type is. De stelling is dat wanneer alle ketenpartners steeds verwijzen naar dezelfde conceptenbibliotheek om de concrete aanwijsbare objecten in het BIM te typeren, dezelfde taal gesproken wordt en informatie zonder interpretatie kan worden uitgewisseld. Een conceptenbibliotheek, zoals hier bedoeld, bevat generieke en herbruikbare concepten. Het is dus geen productencatalogus, waarin specifieke (standaard) producten van één of meerdere leveranciers (met specificaties, bestelcodes, prijzen en levertijden) worden beschreven. Dit is dus een wezenlijk verschil met bijvoorbeeld BouwConnect, 2BA en fabrikanten en groothandel, die wel productencatalogi aanbieden. 2BA, fabrikanten en groothandel uit de installatiebranche gebruiken nu al de ETIM classificatie, om de gedefinieerde producten aan ‘op te hangen’. Een conceptenbibliotheek en een productencatalogus kunnen elkaar dus versterken. Een conceptenbibliotheek bevat daarnaast geen geometrische representaties. Allerlei leveranciers en gebruikersgroepen van 3D software kunnen wel aansluiten bij de standaarden uit een conceptenbibliotheek. Een conceptenbibliotheek levert de gemeenschappelijke taal, maar niet de geometrische invulling. Voorbeelden: Concept: Een draaideur of een geleiderail. Object: De draaideur of geleiderail met de door de ontwerper gestelde eisen. Product: De gerealiseerde deur op basis van de eisen uit het object. Draaideur ‘1234’ van fabrikant ‘A’ en geleiderail ‘ABCD’ met fabrikant ‘B’.
2
Tijdens de verkenning werd nog gesproken over een objectenbibliotheek. Deze term is veranderd in conceptenbibliotheek omdat de term objectenbibliotheek voor verwarring bleek te zorgen. Hebben we het nu over concrete objecten (producten), over BIM objecten in een CAD bibliotheek of over objecttypes? De term conceptenbibliotheek maakt het expliciet dat het gaat over generieke concepten (objecttypes waarvan concreet aanwijsbare objecten expressies zijn).
6
Waarom de een conceptenbibliotheek? Met het ontwikkelen van taalafspraken op nationaal niveau worden belangrijke voordelen behaald bij de toepassing van BIM: 1. Nationale taalafspraken maken het mogelijk om een BIM toe te passen over de grenzen van één enkele (project)organisatie heen; 2. Objectinformatie is gebaseerd op de standaard concepten en kan hierdoor gebruikt en hergebruikt worden in de hele bouwketen en levenscyclus waarbij vele partijen betrokken zijn (ontwerp, calculatie, inkoop, uitvoering, beheer & onderhoud, etc.). Alleen een bibliotheek op nationaal niveau kan al deze partijen afdekken; 3. Er wordt de basis gelegd voor de aansluiting op systemen van fabrikanten en groothandel; 4. Informatie wordt in een eenduidige taal gecommuniceerd waardoor misinterpretaties worden voorkomen (en ICT-systemen deze gegevens automatisch kunnen interpreteren en gebruiken); 5. Het is efficiënter om gezamenlijk taalafspraken te maken dan ieder voor zich. Ook voorkomt dit het ontstaan van allerlei dialecten in de sector die elkaar niet kunnen ‘verstaan’.
FIGUUR 2: OPLOSSING VAN DE UITWISSELINGSPROBLEMATIEK DOOR TE WERKEN MET STANDAARD CONCEPTEN
Bovenstaande leidt tot een substantiële reductie van: Faalkosten (o.a. reductie van miscommunicatie en fouten bij de invoer van gegevens); Transactiekosten (o.a. door beter hergebruik van gegevens); Ontwikkelkosten (o.a. doordat niet iedere organisatie afzonderlijk objectstandaarden gaat opbouwen). Helaas zijn deze kostenbesparingen lastig te kwantificeren. De stellige overtuiging is wel dat de besparingen tientallen miljoenen euro per jaar zullen bedragen.
7
3 UITGANGSPUNTEN In de studiefase zijn de uitgangspunten voor de Nederlandse conceptenbibliotheek voor de gebouwde omgeving (CB-NL) gedefinieerd en beschreven in het plan van aanpak voor de pilotfase. Deze uitgangspunten zijn gedurende de pilotfase op een aantal punten aangescherpt en vanuit B&U en GWW geïntegreerd. Dit resulteert in de volgende uitgangspunten voor de ontwikkel en beheerfase. Grondbeginsel 3 1. De CB-NL is open, transparant, voor iedereen vrij benaderbaar en kosteloos te gebruiken; 4 2. De CB-NL sluit aan bij nationale en internationale informatiestandaarden ; Scope 3. De CB-NL richt zich op alle fasen van de levenscyclus van een bouwwerk (van initiatief tot sloop). De conceptenbibliotheek dient zodanig te worden ingericht dat deze verschillende perspectieven met dezelfde concepten zijn te realiseren (eenmalige vastlegging, meervoudig gebruik); 4. De CB-NL dekt alle aan de bouw gerelateerde domeinen af (B&U, GWW, installaties, omgeving, etc.); 5 5. De volgende elementen worden (op termijn) opgenomen in de CB-NL : a. Concepten, eigenschappen en waarde domeinen voortkomend uit wettelijk bindende normen; b. Concepten die door de sector gemeenschappelijk gebruikt worden om te communiceren; 6 c. Definiërende relaties , functies, activiteiten en eigenschappen; d. Concepten en eigenschappen die noodzakelijk zijn om aan te sluiten op standaarden van kennisinstituten; 6. Indien het om praktische redenen niet wenselijk is om concepten uit bindende normen in de CB-NL op te nemen, bijvoorbeeld omdat het een heel specifiek kennisdomein betreft, dan kan afgesproken worden om deze concepten onder te brengen in een domein conceptenbibliotheek (bijv. RIONED). 7. Bestaande bibliotheken of classificaties (zie 4.3.2) vormen uitgangspunt voor de initiële inhoud van de CB7 NL . Overeenkomsten worden met synoniemrelaties vastgelegd; 8. De concepten en eigenschappen in de CB-NL bieden een basis voor aansluiting met bestaande initiatieven (zie 4.3.2); 9. Het gebruik van de CB-NL mag niet innovatie remmend werken of ontwerpvrijheden onnodig beperken; 10. De te nemen stappen met de inhoud van de CB-NL mogen nooit zo groot zijn dat de zorgvuldigheid en de bewaking van de consistentie in het geding komt; 11. Zowel de informatie als de structuur in de CB-NL moet betrekkelijk statisch zijn, omdat veranderingen doorwerken in alle informatiestructuren die de CB-NL als uitgangspunt hanteren;
3
Voor het ontwikkelen en beheren van de CB-NL zullen gelden ter beschikking moeten komen, maar het gebruik is kosteloos om de toegankelijkheid van de CB-NL te optimaliseren. De kennisinstituten beheren ieder hun kennis vanuit een eigen financieringsmodel. 4 Zoals IFD, buildingSMART Data Dictionary (bSDD, voorheen IFD library), IFC, COINS, RDF/OWL, etc. 5 Hetgeen niet in de CB-NL wordt opgenomen laten we over aan domein, organisatie of projectbibliotheken. Deze bevinden zich in de vrije markt. De marktwerking is hier bepalend voor de ontwikkeling van de bibliotheken. Mocht blijken dat dit zich in strijd met het gemeenschappelijke belang ontwikkelt, dan is dit aanleiding om de afbakening van de CB-NL te heroverwegen (zie paragraaf ‘Positionering’ verderop in dit hoofdstuk); 6 Definiërende relaties zijn die relaties die het concept definiëren. Als voorbeeld hierbij een tafelblad. Een tafelblad is alleen een tafelblad als het onderdeel is van een tafel. De samenstellingsrelatie tussen tafelblad en tafel is hierbij definiërend. 7 INSPIRE (netwerkmodel) vormt de toparchitectuur, de andere bibliotheken of classificaties zijn subtypes van INSPIRE (netwerkmodel). 8
Ontwikkeling en implementatie 12. De CB-NL zal stapsgewijs worden ontwikkeld waarbij deelresultaten direct kunnen worden toegepast. Bij elke nieuwe stap wordt bekeken hoe de kosten en baten zich verhouden. Dit houdt in dat, zelfs als concepten evident in het conceptenbibliotheek lijken thuis te horen, nog steeds besloten moet worden over het moment waarop. Om deze redenen is het belangrijk de inhoud van de CB-NL modulair op te bouwen; 13. De CB-NL is levend zoals ook taal levend is. Er kunnen telkens weer nieuwe concepten en eigenschappen aan toegevoegd worden, maar eventueel ook wijzigen of vervallen. Positionering In een conceptenbibliotheek kunnen in principe oneindig veel concepten ondergebracht worden. Om te bepalen wat er in de CB-NL thuishoort, is de positionering van de CB-NL ten opzichte van andere bibliotheken van belang. De CB-NL staat namelijk niet op zichzelf. Deze is onderdeel van een groter geheel. Op een hoger internationaal niveau, zoals INSPIRE, kunnen er wettelijk bindende afspraken gemaakt zijn waar alle Europese landen bij moeten aansluiten. Onze eigen nationale concepten zijn subtypes van deze internationale concepten. Internationaal zijn alleen die zaken geregeld die op dat internationaal niveau voor alle landen hetzelfde en van toepassing zijn. Op nationaal niveau constateren we eenzelfde principe, we willen alleen die aspecten op een nationaal niveau regelen die voor meerdere partijen binnen Nederland van toepassing zijn. Concepten die hieraan niet voldoen zouden op een lager niveau in een ‘domein specifieke’ of ‘organisatie specifieke’ conceptenbibliotheek opgenomen moeten worden. Het gebruik in de context van de hiërarchie, is dat de CB-NL een kapstok functie vervult voor onderliggende bibliotheken, om vervolgens zelf te hangen aan internationale standaarden. In onderstaande illustratie zijn deze (mogelijke) hiërarchieën afgebeeld.
Internationaal Uitbreiding van
Uitbreiding van
Europa etc
Nationaal
Uitbreiding van
CB-NL
Belgie
Duitsland
Ballast Nedam
Arcadis
SAA A9 Ga
N18
Organisaties en domeinen
Rijkswaterstaat Uitbreiding van
Project/Contract
SAA A1-A6
... ...
Kennisinstituten
...
FIGUUR 3: HIËRARCHISCHE VERHOUDING TUSSEN CONCEPTENBIBLIOTHEKEN
9
...
Productcatalogi
4 HET BEGRIP CONCEPTENBIBLIOTHEEK In het hoofdstuk ‘Aanleiding’ is omschreven wat een conceptenbibliotheek is: ‘een verzameling digitaal beschreven generieke concepten (typen of soorten), geordend in een logische samenhangende structuur’. In dit hoofdstuk wordt verder in detail uiteengezet wat de CB-NL is. Dit door de opbouw te beschrijven, het gebruik en de afbakening van de inhoud. Veel van de keuzes en inzichten die genoemd worden, zijn ontstaan door uitvoering van de pilotfase. Voor meer details over de CB-NL wordt verwezen naar de achtergrondrapportage.
4.1 DE OPBOUW Een conceptenbibliotheek is opgebouwd uit een aantal elementen. Elementen die hieronder als afzonderlijke paragrafen zijn terug te vinden. Deze elementen zijn: 1. De tooling; 2. De uitwisselingsformaten die ondersteund worden; 3. De inhoud.
4.1.1 DE TOOLING Een conceptenbibliotheek kan worden gezien als een database met daarin gestructureerde gegevens (de inhoud). Om er iets mee te kunnen is software (tooling) nodig. In hoofdlijnen moet de tooling drie functies ondersteunen:
Beheren en raadplegen via grafische user interfaces Menselijke gebruikers moeten in staat zijn om de inhoud gebruiksvriendelijk te raadplegen via een webbrowser. Tijdens de pilotfase is gebleken dat het soms lastig zoeken is in de inhoud. Er zal daarom veel aandacht moeten worden gegeven aan de wijze waarop de informatie wordt gepresenteerd en benaderd. Bijvoorbeeld door het via grafische user interfaces te ontsluiten. Ook moet het mogelijk zijn om de inhoud te ontwikkelen en vervolgens te beheren. Raadplegen en beheren dient strikt gescheiden gehouden te worden om de kwaliteit te kunnen borgen.
Beheren en raadplegen via webservices Om het dynamisch raadplegen vanuit, en bewerken door andere applicaties mogelijk te maken dient de CB-NL ook een of meerdere webservices ter beschikking te stellen. Bijvoorbeeld om met een 3D modelleringsapplicatie als Autodesk REVIT objecten in een BIM te kunnen plaatsen, waarbij het object een 8 instantie is van een concept uit de CB-NL. Dit wordt verder beschreven in de paragraaf ‘Catalogus-item binnen een applicatie (4.2.1)’. Om dit te ondersteunen is een webservice noodzakelijk. Daarmee kan een applicatie zelfstandig contact maken met de CB-NL en informatie uit de CB-NL gebruiken. Een belangrijke functionele eis zal zijn dat de aan te sluiten tool webservices dient te ondersteunen.
Importeren en exporteren Voor verschillende gebruiksdoeleinden zal het wenselijk zijn om de inhoud van de CB-NL beschikbaar te maken aan derden. Daarvoor dient de tool te beschikken over een export functie. Het tegenovergestelde is ook gewenst; dat er ‘bulk’ geïmporteerd kan worden voor de opbouw of aanvulling van de CB-NL.
8
Een instantie is een concrete invulling of expressie van een concept. Door instantiëren wordt een instantie of object gecreëerd wat een werkelijke, tastbare en aanwijsbare toepassing is van een Concept. 10
In onderstaande figuur zijn de beschreven functies weergegeven.
Verbetervoorstellen
Beheerder CB
Bewerken via beheerapplicatie
Raadplegen via webbrowser
Import van bestanden
Export van bestanden
Bewerken via webservices
Concepten Bibliotheek (CB)
Gebruiker CB
Raadplegen via webservices
FIGUUR 4: BEOOGDE FUNCTIES VAN DE TOOLING.
Tooling tijdens de pilotfase Tijdens de pilotfase hebben we gebruik gemaakt van het software tool Semantic Concepts. Deze tool vindt zijn oorsprong in STABU LexiCon. Een initiatief van STABU om een conceptenbibliotheek in te richten vanuit de basis van de STABU methodiek. De website Semantic Concepts is in eerste instantie opgezet op vraag van STABU. Doel van Semantic Concepts was onder andere het bieden van een interface naar de inhoud van LexiCon/bSDD-NL. Deze interface is vervolgens door Kees Woestenenk verder uitgebouwd tot beheerinterface. Het gegeven dat er een tool beschikbaar was, én een database (bSDD-NL) gevuld met 17.000 concepten, is aanleiding geweest om Semantic Concepts tijdens de pilotfase toe te passen. Hiermee waren we in staat ‘een vliegende start’ te maken. Semantic Concepts is hiermee een geschikte interface naar de data die in de Nederlandse context van bSDD is ontwikkeld. Tijdens de pilotfase heeft geen uitgebreide uitwisseling van bestanden plaatsgevonden. Vrijwel iedere bewerking en raadpleging van de Semantic Concepts database liep via de beheerapplicatie en de webbrowser. De enige geavanceerde uitwisseling die tijdens de pilotfase heeft plaatsgevonden, is uitgevoerd op basis van webservices. Hiermee werd Semantic Concepts bevraagd, waarop Semantic Concepts informatie van een 9 specifiek concept aanbood. In het bijzonder de expertgroep die verantwoordelijk was voor de Demonstrator , heeft hier gebruik van gemaakt. Hierdoor is een beeld verkregen van de vereisten aan de praktische werking van een dergelijke webservice. De werking wordt gedemonstreerd in de Demonstrator.
9
De ‘demonstrator’ is een showcase om het beoogde gebruik, en de voordelen, van de CB-NL te demonstreren. 11
4.1.2 DE UITWISSELINGSFORMATEN De inhoud van de CB-NL is opgebouwd volgens een bepaalde structuur, het datamodel. Een ‘normale’ gebruiker zal echter nooit rechtstreeks met dit datamodel te maken krijgen, dit is alleen relevant voor de ontwerper van de tooling. De gebruiker raadpleegt of gebruikt de inhoud zonder zich af te vragen in welke structuur het opgeslagen is. Waar de gebruiker wel mee te maken krijgt is in welk formaat de inhoud kan worden ontsloten om deze vervolgens in zijn eigen processen toe te passen. Om deze redenen is niet gefocust op het specificeren van een intern datamodel: dit is de vrijheid die een software/tooling leverancier moet hebben. De enige eis is dat het interne datamodel ‘semantisch’ rijk genoeg moet zijn om de import/export en webservices conform gedefinieerde open standaarden te kunnen ondersteunen. Bij het uitwisselen van bestanden gaat het specifiek om de onderstaande formaten:
IFD versie 16 (nadere uitwerking van ISO 12006-3) Een van de uitgangspunten voor de CB-NL is aansluiting bij de internationale Open BIM standaarden (IFD, IFC en IDM), die door buildingSMART International worden ontwikkeld en beheerd. De IFD standaard (International Framework for Dictionaries) is bij uitstek bedoeld om de inhoud van een conceptenbibliotheek te structureren, en wordt ook toegepast in de buildingSMART Data Dictionary (bSDD). Een vroege versie (versie 3) van de IFD standaard is in 2007 gepubliceerd als ISO 12006-3. Inmiddels is de ontwikkeling doorgegaan, en is IFD versie 15 de vigerende versie. IFD is van belang in relatie tot IFC. IFC is een open standaard, die zich primair richt op uitwisseling van 3D geometrie van (CAD) objecten. In toenemende mate wordt ook uitwisseling van niet-geometrische eigenschappen ondersteund. De IFC standaard wordt zowel internationaal als nationaal veel gebruikt. De CB-NL kan alleen in IFC toegepast worden door een IFD formaat te genereren en te koppelen aan het IFC bestand. Daarom is het noodzakelijk om de inhoud van de CB-NL in IFD formaat aan te bieden. De vigerende versie van IFD is als basis genomen en vergeleken met de uitgangspunten voor de CB-NL (zie hoofdstuk 3). Op basis hiervan zijn er een aantal aanpassingen op versie 15 gemaakt, en daarmee versie 16 van het IFD raamwerk gecreëerd. De aanpassingen zijn onder te verdelen in enerzijds verbeteringen van versie 15 op bekende onvolkomenheden, anderzijds is de mogelijkheid toegevoegd om functies in het datamodel onder te brengen. IFD versie 16 is door buildingSMART geadopteerd. Internationaal zal gewerkt gaan worden met IFD versie 16. Dit is van belang omdat alleen dan de inhoud van de CB-NL overeenkomstig onze wensen naar IFD ontsloten en dus gebruikt kan worden. Inmiddels is dit voorstel geadopteerd, en wordt er gewerkt aan een implementatievoorstel om de buildingSMART Data Dictionary aan deze nieuwe standaard aan te passen. Een volledige beschrijving van IFD versie 16, inclusief de aanpassingen t.o.v. de vorige versie, is beschikbaar in de achtergrondrapportage.
COINS versie 1.0 COINS is een open uitwisselingsstandaard die door de Nederlandse bouwsector is ontwikkeld om betere benutting van (object-gebonden) informatie over de gehele levenscyclus mogelijk te maken en procesverbetering in de bouwsector te realiseren. Deze standaard wordt nu door enkele grote opdrachtgevers zoals Rijkswaterstaat en Prorail als standaard gehanteerd en voorgeschreven in grote projecten.
12
Waar IFC zich primair richt op 3D geometrie, ondersteunt COINS de uitwisseling van verschillende soorten object-gebonden eigenschappen (waaronder 2D/GIS geometrie), alsmede diverse soorten relaties tussen objecten. Termen zoals functies, eisen en prestaties zijn basis begrippen in COINS. Een van de sterke punten van de COINS standaard is de uitbreidbaarheid ervan. Dit in tegenstelling tot de IFC standaard, waarvan het data model niet uitbreidbaar is. Deze uitbreidbaarheid krijgt vorm op drie manieren: Door het toevoegen van een of meerdere Referentiekaders; Door het toevoegen van een of meerdere bibliotheken, waarin de te gebruiken objecttypes zijn opgenomen (COINS Catalogue part library is een conceptenbibliotheek die aan het COINS uitwisselingsformaat gekoppeld kan worden. Het is in die zin een equivalent van IFD in relatie tot IFC); Door de mogelijkheid om externe (niet COINS) informatiebronnen aan objecten te koppelen. Zo is bijvoorbeeld mogelijk om externe IFC, GML of shapefile bestanden met geometrische informatie aan objecten te koppelen.
RDF/OWL 10 De verwachting is dat naast IFD en COINS er op termijn ook andere – geavanceerdere - open standaarden een belangrijke rol gaan spelen. Standaarden waarbij in één formaat bijvoorbeeld én 3D CAD objecten én administratieve informatie uitgewisseld kan worden. Deze standaarden zullen naar verwachting een sterk semantisch karakter hebben en op de wereldwijd gebruikte open standaarden RDF of OWL gebaseerd zijn. Deze standaarden zijn in beheer bij het W3 consortium, dat ook alle relevante Internet standaarden (waaronder HTML en XML) heeft ontwikkeld.
Het streven is om op de korte termijn de inhoud van de bSDD in twee formats ter beschikking te stellen (zie ook Figuur 15): IFD API, versie 3 of hoger (aanpassingen voortvloeiend uit de IFD versie 16); COINS 1.0 (mogelijk aangevuld met een specifiek Referentiekader). Op dit moment is het gelukt om een export te genereren op basis van IFD versie 16.
4.1.3 DE INHOUD De conceptenbibliotheek bestaat uit concepten en hun onderlinge relaties, en ook een relatie is een concept. 11
Dit principe noemen we taalkundig of betekenisvol modelleren en geeft oneindige flexibiliteit bij het modelleren van informatie. Deze wijze van modelleren is erg krachtig, omdat het helpt om taalconventies in verschillende contexten met elkaar in verband te brengen. Het geeft de mogelijkheid om dezelfde data vanuit verschillende perspectieven (views) te bekijken. Taalkundig modelleren is dus een belangrijk middel om in de toekomst het streven ‘eenmalige vastlegging, meervoudig gebruik’ te realiseren (zie punt 3 van de uitgangspunten). Het werken met abstracte concepten en het hanteren van principes van taalkundig modelleren vergt een andere manier van denken, wat niet voor iedereen vanzelfsprekend en begrijpelijk is. Ondanks diverse 10
Met de conceptenbibliotheek creëren we een taal voor de gebouwde omgeving. Hiermee definiëren we een eenduidige taal. Daarnaast is het een eerste stap om te komen tot een (semantische) automatische uitwisseling van informatie tussen applicaties. Belangrijk om te beseffen is dat er nog een stap gezet moet worden om dit laatste te bereiken. Een stap die zeker niet triviaal is en verband houdt met de implementatie van RDF en OWL in de conceptenbibliotheek; 11 Voor en gedurende de pilotfase werd vaak gesproken over semantisch modelleren. Wij hebben besloten deze term in de rapportage niet te hanteren. Reden hiervoor is dat de het woord semantisch een diepere betekenis heeft dan hier bedoelt wordt en we mogelijk verkeerde verwachtingen scheppen. 13
voorlichtingsbijeenkomsten bleek dit tijdens de pilot een terugkomend probleem te zijn. Dit is dus een belangrijk aandachtspunt bij de verdere ontwikkeling. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de complexiteit van de bibliotheek (in dit geval van het concept ‘plaatfundering gewapend beton’). Deze complexiteit hoeft voor de gebruiker overigens geen probleem te zijn, als de software die gebruik maakt van de CB-NL maar gebruiksvriendelijk is. Dat wil zeggen dat een gebruiksvriendelijke ‘view’ op de informatie gegeven wordt. In Figuur 6 is hiervan een voorbeeld getoond. In de pilotfase was er geen software voorhanden die een dergelijke gebruiksvriendelijke ‘view’ op de informatie gaf. Dit werd door veel mensen als lastig ervaren.
FIGUUR 5: VOORBEELD VAN DE UITWERKING VAN HET CONCEPT ‘PLAATFUNDERING GEWAPEND BETON’.
14
FIGUUR 6: EEN VOORBEELD VAN EEN GEBRUIKERSVRIENDELIJKE WEERGAVE VAN DE INFORMATIE.
De inhoud van de CB-NL bestaat uit concepten en relaties. Een concept heeft minimaal een: Naam (voor elke taal waarin het concept voorkomt minstens één, bv.: hond, dog, etc.) Tekstuele definitie (bv.: een zoogdier van de Canis familie) Aanvullende beschrijving (bv.: de trouwste vriend van de mens) Vervolgens heeft een concept dus betekenisvolle relaties met andere concepten. De verschillende relaties die 12 kunnen voorkomen zijn: Concept – is een subtype van – Concept (bv.: Hond – is een subtype van – Zoogdier) Concept – heeft als eigenschap – Eigenschap (bv.: Hond – heeft als eigenschap – Vachtlengte) Concept – is element van – Verzameling (bv.: Hond – is element van – Favoriete huisdieren) Concept – wordt gerefereerd in – Document (bv.: Hond – wordt gerefereerd in –De encyclopedie) Vorm/Subject – is betrokken in – Activiteit (bv.: Hond – is betrokken in – Jagen) Voorziening – is functievervuller van – Functie (bv.: Hond – is een functievervuller van – Mens vergezellen) Systeem – is samengesteld uit – Element (bv.: Hond – is samengesteld uit – poten, staart, kop en romp) Proces – heeft als output – Resultaat (bv.: Jagen – heeft als output – Vangst) Het toevoegen van nieuwe concepten aan de CB-NL is altijd mogelijk. Hierbij is één voorwaarde van toepassing: het nieuwe concept dient een subtype te zijn van een bestaand concept (een concept, dat reeds in de CB aanwezig is). Een nieuw concept dient dus altijd opgehangen te worden aan een ander concept. Daarom is het ook van belang bij de inhoud van de CB-NL van boven naar beneden te werken. Begonnen zal moeten worden met de meest abstracte concepten om daarvandaan steeds concreter naar beneden af te dalen. Dan dient de CB-NL uiteindelijk gevuld te worden met inhoud. Dit moet gebeuren op basis van de gemaakte afspraken. Ook moet de inhoud aansluiten bij bestaande normen en zullen vakinhoudelijke experts de inhoud moeten toetsen.
12
Niet alle genoemde relaties hoeven voor te komen. In eerste instantie worden alleen definiërende relaties meegenomen. Zie ook hoofdstuk 3. 15
Het vullen in de pilot In de pilotfase hebben we gebruik gemaakt van de inhoud die beschikbaar was vanuit de Nederlandse context van de buildingSMART Data Dictionary (bSDD-NL) (zie paragraaf 4.1.1). De bSDD-NL bevat reeds veel concepten (17.000). Deze inhoud is in het verleden voornamelijk vanuit STABU opgebouwd (via STABU LexiCon) en ook aanwezig in de buildingSMART Data Dictionairy (bSDD). Vervolgens is in de pilotfase aan deze bestaande inhoud, nieuwe inhoud toegevoegd. Dit met als doel: Bepalen en toetsen van procedures en richtlijnen voor het vullen van de CB-NL; Beter inzicht krijgen in de bestaande inhoud van de bSDD-NL en de benodigde inspanningen om onderdelen van de CB-NL te realiseren; Vullen van de conceptenbibliotheek voor de onderdelen ‘draagconstructie (steenachtig)’ en ‘luchtbehandeling’; Toevoegen van ontbrekende inhoud voor het uitvoeren van experimenten in het GWW domein. Toegevoegde inhoud vanuit B&U De B&U werkgroep heeft dus twee onderwerpen uitgewerkt en in de bSDD-NL opgenomen: luchtbehandeling en draagconstructies (steenachtig). Deze twee onderwerpen waren nog maar heel beperkt uitgewerkt in de bSDD-NL. Daarnaast is uitgewerkt hoe de CB-NL aangesloten moet worden op de genoemde standaarden (zie hoofdstuk 3). Voor drie soorten aansluitingen is vastgelegd op welke manier deze aansluiting concreet gerealiseerd moet worden (zie 4.3.2 en Figuur 15). Het verwerken van de onderwerpen is geslaagd. Doordat de gebieden groter bleken dan vooraf ingeschat, zijn de verwerkte gebieden verder ingekaderd tot draagconstructies van beton en de behandelunit van luchtbehandeling (geen distributie en afgifte). De inhoud is van een dermate niveau dat het in de dagelijkse praktijk gebruikt kan worden. Tijdens de pilot zijn een aantal waardevolle lessen geleerd voor de toekomst: Het verwerken van de onderwerpen zoals nader ingekaderd, heeft ca. 250 manuur sectorbijdrage gekost (in-kind). De modelleur (die de aangeleverde kennis verwerkt in de bibliotheek) heeft eveneens ca. 250 uur besteed (in-cash). Het is echter lastig om deze gegevens te veralgemeniseren naar de benodigde inspanning voor de gehele bibliotheek. De beleving die door de werkgroep en expertgroepen gedeeld wordt is echter dat in een tijd van twee jaar gerichte ontwikkeling, een substantieel deel van de benodigde concepten kan worden ontwikkeld; Bij het aansluiten van bestaande standaarden zijn er drie standaarden te onderscheiden, met ieder hun eigen aansluitprincipes (zie 4.3.2). Er is inzicht verkregen in de meest effectieve werkwijze bij het opbouwen van inhoud van de CB-NL en de tijdbesteding die daarbij nodig is. Tevens is uitgezocht hoe de aansluiting met bovenstaande standaarden vormgegeven moet worden. Dit is waardevolle informatie voor de vervolgfase. Toegevoegde inhoud vanuit GWW Waar B&U diep heeft gekeken naar een ‘beperkt’ gebied, is de GWW werkgroep de breedte ingegaan. Net zoals in de B&U is in de context van de GWW er niet één taal bepalend. Meerdere talen zijn van belang afkomstig uit deel- of sub contexten - waarvan in ieder geval de belangrijkste vertegenwoordigd moeten worden in één conceptenbibliotheek. Hierdoor kan op termijn de onderlinge samenhang (synoniemen, homoniemen) inzichtelijk gemaakt worden.
16
De GWW heeft een expertgroep geformeerd die zich specifiek heeft gericht op het ‘klaar zetten’ van inhoud voor bSDD-NL. Door deze expertgroep zijn vier talen (gedeeltelijk) taalkundig ontleed en in Semantic Concepts geplaatst. Belangrijkste leerpunten hierbij zijn: Begin met het opbouwen van inhoud vanaf de top (architectuur). INSPIRE biedt de juiste toparchitectuur en zou daarmee uitgangspunt hiervoor kunnen zijn; Maak een expliciet onderscheid tussen fysieke objecten en functionele ruimtes, en leg de relatie tussen die twee; Bouw de inhoud stapsgewijs op. a. Begin met termen en informele (tekstuele) definities; b. Expliciteer de informele (tekstuele) definities middels een set van definiërende relaties en een informele hiërarchie van sub- en supertypes; c. Definieer de discriminatoren, die de basis vormen voor een formele specialisatiehiërarchie; d. Werk deze hiërarchie uit; De afbakening van de CB-NL is essentieel (zie ook hoofdstuk 3 en 4.3.2); Het daadwerkelijke vullen van de CB-NL, of beter het modelleren van de inhoud, is een aparte expertise (het is een vak). Hierbij dienen integraal en zuiver de juiste keuzes gemaakt te worden, niet alleen op basis van theoretische principes, maar zeker ook op basis van praktische bruikbaarheid; Hanteer een werkwijze waarbij een modelleur en praktijk deskundige met kennis van bestaande normen, samen met een groep inhoudelijke deskundigen inhoud genereren; Gebruik de richtlijnen en ondersteunende tools die in de pilotfase zijn toegepast. De huidige inhoud van de bsDD is van een erg wisselend detail niveau. Niet alle aanwezige informatie in bSDD hoort uiteindelijk thuis in de CB-NL, en de structuur is niet altijd consistent doorgezet. Belangrijke betekenisvolle relaties in de hiërarchie ontbreken soms of zijn overvloedig en inconsistent. Dit resulteert enerzijds in een complex zoekplaatje, en anderzijds in een inadequate procesondersteuning bij o.a. Systems Engineering processen. Hieruit mag niet de conclusie getrokken worden dat alle inhoud van bSDD onbruikbaar is. Er zitten heel veel bruikbare elementen in die na zorgvuldige weging overgenomen kunnen worden in de CBNL.
17
4.2 HET GEBRUIK In de voorgaande paragrafen is ingegaan op de diverse onderdelen van de CB-NL. De vraag is nu hoe de CB-NL gebruikt kan of moet worden en welke voordelen dit levert. Bij de beschrijving van het gebruik van de CB-NL maken we onderscheid tussen conceptueel gebruik, en concrete praktijksituaties. Dat laatste om het conceptuele gebruik te concretiseren en een relatie te leggen met de uitgevoerde experimenten.
4.2.1 CONCEPTUEEL Wij onderscheiden drie conceptuele gebruiksscenario’s: 1. Gebruik als bibliotheek met expliciete kennis; 2. Gebruik als gegevensmodel/schema voor gegevensuitwisseling tussen applicaties; 3. Gebruik als catalogus item binnen een applicatie;
B IBLIOTHEEK MET EXPLICIETE KENNIS De bibliotheek kan als een naslagwerk worden gebruikt. Dit is vergelijkbaar met een woordenboek waarmee we de schrijfwijze, betekenis/definitie, of synoniem van een bepaald woord opzoeken. Zo kan de CB-NL gebruikt worden om bijvoorbeeld de definitie van een brug op te zoeken, het synoniem in andere talen te bepalen, definiërende functies te achterhalen, etc.
G EGEVENSUITWISSELING TUSSEN APPLICATIES De echte meerwaarde van een conceptenbibliotheek komt naar voren op het moment dat informatie tussen partijen uitgewisseld wordt. Door de te versturen informatie op te bouwen conform de concepten uit de CBNL, kan deze informatie door de ontvangende partij zonder interpretatie worden toegepast. In onderstaande figuur is dit principe afgebeeld.
FIGUUR 7: HET VERSTUREN VAN BERICHTEN CONFORM DE CB-NL.
De informatie in het bericht kan bestaan uit een 3D CAD bestand, een vraagspecificatie, een verificatiematrix, een raming, een instandhoudingsplan, etc. Het maakt niet uit welke informatie onderling wordt uitgewisseld. Van belang is dat de objecten getypeerd zijn op basis van de concepten uit de CB-NL. Dan spreken we dezelfde taal.
18
Catalogus binnen een applicatie In verlengde met de vorige toepassing ligt de toepassing van de CB-NL als catalogus binnen een applicatie. Om te zorgen dat de uit te wisselen informatie overeenkomstig de CB-NL is opgebouwd, is het handig als de informatie bij de bron als zodanig is geclassificeerd (geïnstantieerd). Daarom de derde toepassing: het gebruik van de CB-NL als catalogus item binnen een applicatie. Op het moment dat een ontwerper besluit een object in het BIM te plaatsen, kiest de ontwerper uit een lijstje het betreffende concept. Dit lijstje is gevuld met concepten uit de CB-NL. Doordat de ontwerper een concept kiest, instantieert de ontwerper een object in het BIM conform een bepaald concept (objecttype) uit de CB-NL. “Die specifieke brug in het ontwerp is een brug overeenkomstig het concept ‘tuibrug’”. Iedereen weet nu wat met het object in het BIM bedoeld wordt.
FIGUUR 8: DE ONTWERPER CREEERT EEN NIEUW OBJECT OP BASIS VAN EEN CONCEPT UIT DE CB-NL.
Van belang is dat de software waar de ontwerper tijdens het ontwerpen gebruik van maakt in staat is om het concept te kunnen kiezen. Dit zal de softwareleverancier mogelijk moeten maken (zie hoofdstuk 5) én de software dient via webservices toegang te hebben tot de CB-NL. Dit laatste is in de pilotfase bij verschillende expertgroepen aan de orde geweest, en maakt deel uit van zowel gebruiksscenario’s als de demonstrator.
19
4.2.2 PRAKTIJKSITUATIES AAN DE HAND VAN EXPERIMENTEN In de pilotfase zijn zowel vanuit de GWW als de B&U diverse gebruikscenario’s uitgewerkt. Dit is gedaan om enerzijds te verduidelijken hoe de CB-NL in de praktijk kan c.q. moet functioneren en welke voordelen het gebruik van de CB-NL met zich meebrengt, en anderzijds te toetsen of de veronderstelde scenario’s daadwerkelijk uitvoerbaar zijn met de CB-NL. Binnen de B&U werkgroep is een overall schema uitgewerkt met een scenario voor het gebruik van de CB-NL (zie de achtergrondrapportage). Binnen dit gebruiksscenario zijn een drietal experimenten ontwikkeld die een onderdeel van het scenario testen: B&U Experiment: Wisselwerking tussen de conceptenbibliotheek en een 3D ontwerpomgeving. Korte beschrijving van het experiment Het ontwerpproces bestaat uit een aantal fases die zich kenmerken door te werken van een grof bouwwerkmodel naar een gedetailleerd bouwwerkmodel (fijn). Hierbij dient vermeld te worden dat voorafgaand aan het eerste bouwwerkmodel, al veel informatie wordt uitgewisseld. Denk hierbij aan GIS informatie, uitgangspunten van de opdrachtgever, etc. Deze informatie uitwisseling is buiten het experiment gehouden. Tevens is een belangrijk kenmerk in het ontwerpproces dat er veel wijzigingen plaats vinden. Binnen het experiment is ondergezocht of met de CB-NL en de door de vakexperts ontwikkelde inhoud (voor objectgebied ‘draagconstructies steenachtig’ en ‘luchtbehandeling’), het ontwerpproces ondersteund kan worden en of de benodigde eigenschappen (vanuit de CB-NL) beschikbaar zijn voor de te maken analyses. Ook is onderzocht of voor de verschillende detailniveaus de benodigde conceptbladen (d.w.z. objectspecificaties gebaseerd op de gegevens uit de CB-NL) konden worden ingevuld (zie Figuur 9). Tevens is onderzocht wat de mogelijkheden van wijzigingen zijn op objectniveau en eigenschappenniveau.
FIGUUR 9: SCHEMATISCHE WEERGAVE VAN HET EXPERIMENT CB-NL EN ONTWERP.
20
Voordelen van het gebruik van de CB-NL De volgende voordelen worden bereikt met deze werkwijze: Ondersteuning van het ontwerpproces waarin objecten steeds gedetailleerder worden uitgewerkt (detaillering houdt in: meer prestatie eigenschappen, samenstelling uit componenten, specifiekere types); Eenduidige naamgevingen van objecten gedurende de ontwerpfase; Doorvoeren van wijzigingen met behoud van informatie (verrijken, alternatief kiezen, etc.); Eenvoudigere samenwerking en informatie uitwisseling tussen (ontwerpende) partijen; Door de eigenschappen van objecten in een CAD-pakket conform de CB-NL vast te leggen en niet conform de interne standaarden van het CAD-pakket, blijft de kennis dus ook voor andere pakketten leesbaar. Aandachtspunten Het is soms lastig om de gewenste concepten te vinden. Hier moet aandacht aan besteed worden door het aansluiten van indexen (inhoudsopgaven, bijvoorbeeld NL-Sfb) en het toekennen van concepten aan verzamelingen. Ook een grafische interface, zoals eerder in dit rapport verwoord, kan hieraan bijdragen. Daarnaast is nog niet geheel uitgedacht hoe de in de praktijk gebruikte software om moet gaan met de informatie uit de conceptenbibliotheek, aangezien de informatie uit de CB-NL vaak in een netwerkstructuur is vastgelegd en de huidige software veelal met ‘platte’ informatie werkt. B&U Experiment: Wisselwerking tussen de conceptenbibliotheek en een productcatalogus en gebruik van gegevens richting ERP (voor inkoop, bestellen, etc.) . Korte beschrijving van het experiment De CB-NL kan gebruikt worden om producten te bestellen. Omdat het productaanbod omvangrijk is (de installatiebranche kent al meer dan 1.5 miljoen producten), wordt in dit selectieproces gebruik gemaakt van de reeds gespecificeerde eisen die aan het object zijn gesteld (ingevulde conceptbladen van het detailontwerp, zie Figuur 9 en Figuur 10). Gedurende de ontwerpfase wordt een object gedefinieerd op basis van het concept. Door de eigenschappen voor het object in dat project in te vullen, kan: 1. Eenvoudig een selectie gemaakt worden in de online beschikbare productinformatie (zoals 2BA of bij de fabrikant); 2. Een realiseerbare vraag voor een passend ontwerp worden verwoord naar een co-maker (offerte); 3. Deze informatie daarna doorgegeven worden aan ERP systemen die voor calculatie, inkoop, etc. worden gebruikt.
21
FIGUUR 10: SCHEMATISCHE WEERGAVE VAN EXPERIMENT CB-NL EN PRODUCTKEUZE / ERP.
Voordelen van het gebruik van de CB-NL De volgende voordelen worden bereikt met deze werkwijze: Directe aansluiting met fabrikanten en groothandel wanneer zij voor de beschrijvingen van hun producten de CB-NL kunnen gebruiken; Het selecteren van een product op basis van eisen die conform de CB-NL zijn gesteld, geeft een versnelling in de keuze van beschikbare producten. Alternatieve keuzes zijn ook meer transparant; Het aanvragen van een product op basis van een ontwerp verlaagt de faalkosten tussen de ontwerpers en de co-makers van deze producten, omdat de vraagstelling altijd eenduidig (conform CB-NL) is; Het specificeren van relevante productgegevens bij objecten die elektronisch door ERP systemen kunnen worden ingelezen, verlaagt de faalkosten in de communicatie tussen projectpartners in het bouwproject; Tijdens de beheerfase kan de beheerder aan de hand van de concepten zoeken naar passende vervangende producten. Aandachtspunten De volgende aandachtspunten zijn uit het experiment naar voren gekomen: De CAD pakketten dienen een aansluiting te realiseren met de bSDD, waarbij de standaardeigenschappen van het CAD pakket zelf ook doorgelinkt worden naar eigenschappen uit de bSDD, zodat de gespecificeerde waarden ook kunnen worden gebruikt in analysesoftware; Voor een goede aansluiting dient een volledige aansluiting gerealiseerd te worden met de bestaande standaarden. (zoals de ETIM classificatie)
22
B&U Experiment: Wisselwerking tussen de conceptenbibliotheek en een beheeromgeving. Korte beschrijving van het experiment Een oplevering van uitgevoerde werkzaamheden heeft zijn oorsprong in nieuwbouw, totale of gedeeltelijke renovatie, uitvoering van onderhoud of volledige c.q. gedeeltelijke sloop van het oorspronkelijke ontwerp. Tijdens de beheerfase komen al deze situaties een of meerdere keren voor. Totale sloop van het ontwerp komt slechts een keer voor. Bij het beheer van een gerealiseerd bouwwerk zijn diverse stakeholders betrokken. Elk van deze stakeholders heeft behoefte aan specifieke actuele data. As-built informatie wordt door het bouwbedrijf opgebouwd conform de CB-NL. Deze informatie bestaat onder andere uit CB-NL specificaties en productkeuzes. Binnen het experiment dient in eerste instantie onderzocht te worden hoe de as-built informatie in bestaande bedrijfsindexen (zoals de standaard elementenlijst (SEL) / objectelementenlijst (OEL)) wordt ingevoerd. Dit is in Figuur 11 gevisualiseerd als de conceptbladen en productbladen die onder de SEL van de Rijksgebouwendienst (Rgd) hangen. De indexen zijn de aansluiting tussen de as-built informatie en bedrijfsprocessen van de beheerder (in dit figuur is dit de Rgd). In tweede instantie dient onderzocht te worden hoe de as-built informatie geschikt gemaakt kan worden als basis informatie voor beherende stakeholders. Denk hierbij aan technische en facilitaire organisaties.
FIGUUR 11: SCHEMATISCHE WEERGAVE VAN EXPERIMENT CB-NL EN EEN BEHEEROMGEVING
Voordelen van het gebruik van de CB-NL De volgende voordelen worden bereikt met deze werkwijze: De standaard elementenlijst (SEL) van de Rgd sluit hiermee aan op de CB-NL doordat eigenschappen over worden genomen. De overgedragen as-built informatie rolt door naar de beheerprocessen; De eigenaar kan zijn facilitaire en/of technische contracten juridisch beter onderbouwen doordat de concepten eenduidig en landelijk zijn vastgelegd; Bij oplevering van een bouwwerk kan de over te dragen informatie in zijn totale omvang geautomatiseerd en gecontroleerd door worden gevoerd. Er gaat hierdoor niets verloren. Dit betreft niet enkel informatie over het bouwwerk zelf, maar ook over mutaties in GIS gegevens; Bij beëindiging van facilitaire en of technische contracten kan de opgeleverde informatie eenduidig en effectief op kwaliteit en kwantiteit gecontroleerd worden;
23
De object elementenlijst (OEL) wordt geactualiseerd vanuit elke startsituatie, waardoor de communicatie met en informatieverstrekking aan stakeholders eenduidig is; Mutaties, indikking en verdunning van informatie leiden niet tot verlies van informatie; Bij aanvang van een nieuwe startsituatie kan volledige informatie worden aangeleverd, waardoor faalkosten of verstoringen van bedrijfsprocessen voorkomen worden.
Aandachtspunten Dit experiment was in zekere mate afhankelijk van de ontwikkeling van de inzichten in de CB-NL. Tijdens de pilotfase is dit experiment op conceptueel niveau uitgewerkt. De werkelijke uitvoering van het experiment zal plaatsvinden in de ontwikkelfase (zie 5.3 ). GWW experimenten De GWW werkgroep heeft een vijftal experimenten gedefinieerd die ieder bij een expertgroep zijn neergelegd. De werkgroep ‘vulling’ hield zich bezig met het voor de pilot opbouwen of aanvullen van een conceptenbibliotheek. ‘Omgeving’ onderzocht de koppeling tussen de CB-NL en IMGeo. ‘Contractvoorbereiding’, ‘Ontwerp en realisatie’ en ‘Beheer en Onderhoud’ richten zich op de toepasbaarheid van de CB-NL binnen de eigen fase. Deze laatste vier werkgroepen hadden als belangrijkste onderzoeksvraag: ‘maakt de CB-NL het onmogelijk mijn specifieke processen uit te voeren?’. De algemene bevindingen van de gehele werkgroep zijn: Algemene enthousiasme over de ontwikkeling; Impact van een nationale opgebouwde conceptenbibliotheek voor processen: Geen onoverkomelijke bezwaren; Welkome ontwikkeling. Leidt naar verwachting tot gelijke of betere procesondersteuning; Maakt communicatie tussen processen beter mogelijk; Aansluiting op bestaande systemen en processen gaat nog wel tijd en geld kosten; De inhoud en de structuur van de huidige conceptenbibliotheek moet nog aanzienlijk verbeterd Daarnaast heeft iedere expertgroep zijn eigen specifieke bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Ze zijn hieronder kort opgenomen. In de achtergrondrapportage is van elke expertgroep een uitgebreide rapportages terug te vinden. Werkgroep vulling: Taalkundige ontleding van de brontalen verliep goed; Uiteindelijke ophanging in Semantic Concepts verdient aandacht. Contractvoorbereiding Experimenten zijn goed verlopen; Enthousiasme in de groep over de toepassing van een conceptenbibliotheek; De principes van de CB-NL zijn goed toepasbaar, maar de inhoud moet nog sterk verbeterd worden. Ontwerp en realisatie De groep juicht de komst van de CB-NL toe; Het ontwerp kent eigen concepten, die ook in de CB-NL thuishoren (zoals ‘Bouwplaats’); Sterke behoefte aan het opnemen van activiteiten in de CB-NL; De experimenten liepen moeizaam. De principes van de CB-NL zijn goed toepasbaar, maar de inhoud moet nog sterk verbeterd worden.
24
De expertgroep ‘Ontwerp en realisatie’ heeft onder andere geprobeerd om voor het ontwerp een objectenboom op te bouwen op basis van concepten uit de bSDD-NL inclusief de door de expertgroep ‘Vulling’ aangevulde GWW concepten. Dat verliep moeizaam omdat enkele ‘sleutelconcepten’ ontbraken. Onderstaande afbeelding is het deel van de ‘Demonstrator’ waarbij een concept wordt ‘geïnstantieerd’ in de objectenboom. Hiermee tonen we aan dat het mogelijk is om een objectenboom met de CB-NL op te bouwen.
FIGUUR 12: SCREENSHOT UIT DE 'DEMONSTRATOR'; HIER WORDT EEN NIEUW OBJECT GEÏNSTANTIEERD OP BASIS VAN DE CB-NL.
Omgeving Het werkt vooral richting IMGeo; Als IMGEO elementen inclusief de daar gelegde sub- en supertype relaties terug te vinden zijn, belangrijk voor aansluiting City GML, dan is de aansluiting op omgeving geborgd; Omgeving mist onderscheid in functie en voorkomen bij concepten. De CB-NL is uniek door de expliciete betrokkenheid van de Geo-informatie branche. Deze zijn voornamelijk vertegenwoordigd in de expertgroep ‘Omgeving’ waarbij getracht is de BIM en GEO wereld op elkaar aan te sluiten met behulp van de CB-NL. Hieronder is een afbeelding uit de ‘Demonstrator’ opgenomen waarbij een object uit de objectenboom wordt gekoppeld aan GIS geometrie.
FIGUUR 13: SCREENSHOT UIT DE 'DEMONSTRATOR'; HIER WORDT EEN GIS REPRESENTATIE AAN EEN GEÏNSTANTIEERD OBJECT GEKOPPELD.
25
Beheer en onderhoud De expertgroep is blij met de ontwikkeling; Meerwaarde door integratie over de levenscyclus is groot; Inhoudelijk wordt nog veel gemist in de pilotvulling zoals opgenomen in Semantic Concepts; Aansluiting op bestaande managementsystemen wordt nog een uitdaging.
FIGUUR 14: SCREENSHOT UIT DE 'DEMONSTRATOR'; HIER WORDT EEN 3D OBJECT AAN EEN GEÏNSTANTIEERD OBJECT GEKOPPELD.
4.3 AFBAKENING VAN DE INHOUD VAN DE CB-NL Tijdens de pilotfase is de afbakening van de inhoud van de CB-NL een continu discussiepunt geweest. Wat dient er in de CB-NL opgenomen te worden en vooral wat niet. In het onderdeel ‘Scope’ in het hoofdstuk ‘Uitgangspunten’ zijn reeds een aantal uitgangspunten opgenomen die zijn voortgekomen uit deze discussie. Deze uitgangspunten vormen robuuste handvaten voor de feitelijk opbouw van de CB-NL. Het zal echter noodzakelijk blijken op basis van verkregen inzichten in de vervolgfase de uitgangspunten verder aan te scherpen en mogelijkerwijs aan te passen.
4.3.1 STANDPUNTEN TEN AANZIEN VAN WENSEN UIT DE SECTOR Uit de experimenten kwamen een aantal wensen en opmerkingen voort ten aanzien van de inhoud van de CBNL. In deze paragraaf zijn deze opgenomen. Ze zijn waardevolle input voor de vervolgfase ten aanzien van afbakening, prioritering en planning.
Het opnemen van een functiestructuur Functies kunnen definiërend zijn voor een concept. Bijvoorbeeld een TV is geen TV als het geen televisiebeelden kan tonen. Verder is het in de pilot niet mogelijk gebleken om goede aansluiting te maken met INSPIRE zonder een goede topstructuur voor functies. Zowel de definiërende functies als de topstructuur horen dus thuis in de CB-NL. Deze opzet moet consistent en zorgvuldig te zijn, onder meer om Systems Engineeringprocessen op logische wijze te laten verlopen (bevinding uit de pilot). Dit houdt nadrukkelijk niet in dat alle denkbare functies in de CB-NL thuis horen. Ook moet uiterst behoedzaam omgegaan worden met het normatief koppelen van functies aan objecten, omdat dit mogelijk oplossingsvrijheid in projecten belemmert (zie uitgangspunt 9, hoofdstuk 3).
26
Het opnemen van activiteitbeschrijvingen om communicatie in de toeleveringsketen te verbeteren Het betreft een activiteitenstructuur. Met name voor de aannemerij is deze wens relevant. De wens staat op gespannen voet met het uitgangspunt van alleen definiërende relaties; volgens dit uitgangspunt worden alleen die activiteiten opgenomen die definiërend zijn voor specifieke objecten. Bijvoorbeeld voor metselwerk moet je altijd metselen om stenen en mortel te verbinden. Een stapel stenen en een berg mortel is nog geen metselwerk. De wens uit de sector is begrijpelijk. Beschrijvingen van activiteiten zijn belangrijk bij het doen van bestellingen. De activiteiten die niet onder de definiërende relaties vallen, vallen buiten de scope van de CB-NL, maar zijn terug te vinden in een domeinbibliotheek, bijvoorbeeld bij de STABU of de CROW.
Het toevoegen van eigenschappen bij concepten Voor wat betreft de relevante eigenschappen die men aan concepten toekent, kunnen eigenschappen aangemaakt worden. Eigenschappen kunnen definiërend zijn voor een concept; bijvoorbeeld een TV heeft altijd een beeldvlak, anders is het geen TV. Definiërende eigenschappen horen in de CB-NL. Andere eigenschappen die relevant kunnen zijn voor de CB-NL, zijn de eigenschappen die voorkomen uit wettelijke normen, of die vanuit de aansluiting met kennisinstituten vereist zijn (zie 4.3.2).
Het opnemen van samenstellingsrelaties (compositie) Standaard compositie bestaat eigenlijk alleen in een specifieke gebruikscontext zoals bij voorbeeld in een ontwerp. Met het opnemen van standaard compositie in een normerende conceptenbibliotheek dient men zeer terughoudend te zijn omdat deze samenstellingen dan zelf ook normerend worden. Dit kan de ontwerpvrijheid belemmeren. In de CB-NL worden daarom alleen definiërende compositie relaties aangebracht. Wel wordt de aansluiting naar landelijk toegepaste indexen opgenomen in de CB-NL (zie 4.3.2).
Het opbouwen van de functieboom is het meest urgente onderdeel van deze wensen uit de sector. Andere wensen zullen steeds geprioriteerd moeten worden bij de implementatie van de CB-NL en continu afgewogen worden wat in de CB-NL hoort en wat in een domeinbibliotheek. Het uitgangspunt van stabiele groei is leidend boven de wensen uit de sector. Dus: éérst een stabiele basis, en daarna verder uitbreiden. B&U zal eerder over een stabiele basis beschikken dan GWW. Daarom zal naar verwachting B&U al eerder toekomen aan het toekennen van eigenschappen dan GWW.
4.3.2
SAMENHANG TUSSEN DE CB-NL EN KENNISINSTITUTEN
Zoals uit voorgaande paragrafen is gebleken, vallen bepaalde aspecten buiten de scope van de CB-NL (zie hoofdstuk 3, paragraaf ‘scope’). Deze aspecten dienen in domeinbibliotheken zoals die van kennisinstituten te worden opgenomen. Voor een goed begrip van de CB-NL en de toekomstige ontwikkelingen, is het daarmee van belang om glashelder gedefinieerd te hebben wat de samenhang is tussen de CB-NL en kennisinstituten. Dit zal toegelicht worden aan de hand van onderstaand schema (Figuur 15).
27
FIGUUR 15: SCHEMATISCHE WEERGAVE VAN DE CB-NL IN DE CONTEXT VAN DE KENNISINSTITUTEN.
28
In Figuur 15 is de CB-NL weergegeven als het grijze gebied. De kennisinstituten sluiten hun kennissystemen/standaarden aan op de CB-NL. Hier zijn drie verschillende aansluitprincipes voor te hanteren:
Principe 1: Opnemen De indexen (zoals in de onderstaande tabel staan opgesomd) worden geheel in de CB-NL opgenomen als concepten, zonder dat hierbij het beheer van de standaard aan de CB-NL organisatie over wordt gedragen. De concepten die het laagste niveau van een index representeren, worden via een specialisatie relatie gekoppeld aan de reeds in de CB-NL aanwezige concepten. Voorbeeld: Concept ‘deur’, wat in de CB-NL zit, krijgt een supertype ‘buitenwandopeningen’, wat het laagste niveau is van de NL-Sfb index. Daarnaast kan het concept ‘deur’ eveneens een supertype ‘deuren buiten’ krijgen, wat weer het laagste niveau is van de SEL index.
Principe 2: Vanuit CB-NL naar buiten refereren Bij een concept in de CB-NL wordt een referentie relatie gelegd naar een concept/klasse in een kennissysteem van één van de aangesloten kennisinstituten. Voorbeeld: Concept ‘rond luchtkanaal’ heeft een referentierelatie naar ETIM-klasse ‘rondluchtkanaal’ met daarbij vastgelegd de unieke ID van deze ETIM-klasse. De klassen waarnaar gerefereerd wordt, inclusief de aanvullende eigenschappen (t.o.v. wat al in de CB-NL wordt vastgelegd), worden beheerd door de kennisinstituten.
Principe 3: Vanuit een aangesloten kennissysteem refereren naar de CB-NL Dit principe geldt voor de meeste aansluitingen en via deze methode kan ieder bedrijf zijn eigen kennis ‘ophangen’ aan de CB-NL. Er wordt vanuit een kennissysteem een verwijzing opgenomen naar een concept in de CB-NL, door de unieke ID van het CB-NL concept bij de informatie vast te leggen. Voorbeeld: Een kostenbank refereert zijn kostenonderbouwing naar een concept in de CB-NL. Mocht in een BIM dit concept gebruikt worden, dan kan via deze kostenbank kostenkennis worden gekoppeld aan de objecten in het BIM. De CB-NL organisatie beheert in geen geval de kennis die op de CB-NL wordt aangesloten.
Hieronder is een overzicht opgenomen van de kennisinstituten die minimaal aangesloten zullen worden: Aansluitprincipe Kennisinstituut / kennissysteem 1 SEL, NEN 2767-2, NEN 2767-4, STABU-BIS (NL-SfB, STABU-Element, STABU-Werksoorten), STABU-Ruimten, BID-00001 2 ETIM classificatie, RIONED, Aquo, IMGeo, INSPIRE (netwerkmodel) 3 STABU bestek systematiek, RAW-systhematiek (alle concepten/eigenschappen benodigd voor de beschrijving van STABU- en RAW specificaties zijn opgenomen in de CB-NL), SBR
4.3.3 EIGENDOM De breed gedragen mening is, dat de CB-NL organisatie de rechten moet krijgen om inhoud te creëren, te bewerken en te publiceren naar eigen inzicht. Daar waar de inhoud van de CB-NL raakvlakken heeft met inhoud van andere bibliotheken (zoals bSDD of bibliotheken van kennisinstituten), dienen afspraken gemaakt te worden met de betreffende organisaties en kennisinstituten, waarbij de CB-NL organisatie de genoemde volledige rechten behoudt. Daarnaast stellen de publieke opdrachtgevers de eis dat gepubliceerd moet kunnen worden conform de normen van het Forum Standaardisatie (bron: http://www.forumstandaardisatie.nl). De eventuele consequenties van deze eis op de interactie met buildingSMART is een aandachtspunt. Bovenstaande standpunt geeft juridische implicaties op het gebied van eigendomsrechten. Dit is een risico voor de ontwikkel en beheerfase. Dit geldt in het bijzonder voor de interactie met buildingSMART. Deze interactie is in het bijzonder van groot belang vanwege de reeds beschikbare (te gebruiken) inhoud (bSDD) en de aansluiting van de CB-NL naar internationale buildingSMART standaarden. 29
Het huidige business model van buildingSMART lijkt conflicten op te leveren op de eerder genoemde uitgangspunten (zie hoofdstuk 3). Het betreft hier met name het uitgangspunt over het kosteloos gebruik. De interactie met buildingSMART behoeft dus extra aandacht (zie ook Figuur 15). Om invloed te krijgen op de besluitvorming, het business model en de ontwikkeling van het raamwerk en de inhoud, dient de CB-NL organisatie (1.) lid te worden van de buildingSMART organisatie en (2.) zitting te nemen in het bestuur van buildingSMART international. Alvorens de verdere ontwikkeling wordt opgestart, dient overeenstemming te worden bereikt met de betreffende organisaties, waaronder buildingSMART.
30
5 PLAN VAN AANPAK ONTWIKKEL- EN BEHEERFASE In dit hoofdstuk zijn de aanbevelingen voor aanpak en werkwijze opgenomen ten aanzien van de ontwikkel- en beheerfase. De aanbevelingen zijn geformuleerd op basis van de resultaten en ervaringen uit de pilotfase. Geconstateerd is dat de sector een urgente behoefte heeft aan een werkbare conceptenbibliotheek. Tevens is gebleken dat dat er nog een aanzienlijke hoeveelheid werk verzet moet worden om dit te realiseren. Daarom wordt aanbevolen om voor een periode van 2 jaar (korte termijn) een ‘Ontwikkel- en Beheerorganisatie’ onder te brengen in een projectbureau. Dit projectbureau heeft de specifieke taak om de ICT omgeving (tooling, etc.) én een consistente inhoud vorm te geven. Deze organisatie bestaat uit een vaste bezetting van ca. 6 FTE, aangevuld met in-kind bijdrage vanuit de sector voor het ontwikkelen van inhoud. Na twee jaar dient er een evaluatie te komen die tot doel heeft te bepalen hoe het vervolg in te richten wat betreft organisatie, ontwikkeling en beheer. Zowel de kosten voor die vervolgfase als de benodigde in-kind capaciteit, hangen af van de ambities die men op dat moment heeft ten aanzien van doorontwikkeling van de CB-NL. Dat is op dit moment niet te overzien. Voorliggend plan van aanpak beperkt zich tot de eerste 2 jaar.
5.1 DOEL EN RESULTAAT De Ontwikkel- en Beheerfase heeft voor de korte termijn (2 jaar) tot doel: Het tot stand brengen van een CB-NL die de communicatie in de sector tussen partijen onderling, en over de verschillende levenscyclus fasen ondersteunt. Het resultaat van deze fase is, generiek geformuleerd, een werkende conceptenbibliotheek. Concreet kunnen we het beoogde resultaat uitsplitsen naar: 1. De CB-NL dient een werkende en stabiel ingerichte conceptenbibliotheek te zijn met gevalideerde inhoud; 2. De CB-NL dient een consistent opgebouwde basisinhoud te hebben binnen de gestelde afbakening; 13 3. De CB-NL is aangesloten op de bestaande initiatieven zoals beschreven in paragraaf 4.3.2 . 4. De CB-NL dient door Forum Standaardisatie te zijn aangemerkt als open standaard; 5. De CB-NL wordt in de praktijk toegepast en door de publieke opdrachtgevers voorgeschreven; 6. De werking van de CB-NL dient gedocumenteerd te zijn; 7. Een brede groep mensen uit de sector hebben ervaring opgedaan met het gebruik en de werking van de CB-NL; 8. Er is tooling beschikbaar waarmee de CB-NL kan worden benaderd. Dit is inclusief webservices zodat externe partijen via softwareapplicaties de CB-NL softwarematig kunnen benaderen. De software leveranciers zijn actief benaderd om hun applicaties te voorzien van koppelingen naar de CB-NL; 9. De CB-NL ondersteunt minimaal de uitwisselingsformaten IFD versie 16 en COINS 1.0; Ondanks alle zichtbare voordelen zal het nog lastig blijken ‘de kar’ in beweging te krijgen, en dan ook nog liefst in de goede richting. Hierbij spelen 4 stakeholders een belangrijke rol: 1. Opdrachtnemers: vanuit de behoefte aan efficiency verhoging; 2. Opdrachtgevers: die voorschrijven om conform de CB-NL informatie op te leveren; 3. Producent en groothandel: vanuit de behoefte om producten vindbaar te maken; 4. Kennisinstituten: vanwege een betere aansluiting van kennisbibliotheken en daarmee een grootschaligere implementatie van de kennisbibliotheken. De aansluiting van de kennisbibliotheken van de kennisinstituten op de CB-NL geeft een flinke impuls aan de CB-NL.
13
Omdat er vele initiatieven bekend zijn, dienen deze geprioriteerd te worden. Op basis van deze prioritering zal bekeken worden wanneer de ‘aansluiting’ gerealiseerd zal worden. 31
5.2 GOVERNANCE Aan het advies ten aanzien van de governance rondom de CB-NL, liggen een aantal inrichtingskeuzes ten grondslag. Deze inrichtingskeuzes worden eerst beschreven, waarna het advies rondom de organisatie volgt. Inrichtingskeuzes Bekostiging De CB-NL bevat feitelijk een set van normerende taalafspraken. Normerende taalafspraken behoren niet in het commerciële domein. Dat wil zeggen dat er wel een bekostigingsmodel, maar geen verdienmodel ten grondslag mag liggen aan de CB-NL. Op normerende informatie is concurrentie onwenselijk, omdat de norm voor iedereen moet gelden. De CB-NL is dus een publieke voorziening. Om die reden wordt aanbevolen om deze uit publieke gelden te financieren. Hierbij wordt van de markt een maatschappelijke bijdrage verwacht; het in-kind leveren van kennis voor de ontwikkeling van de CB-NL. Bestuurlijke zeggenschap De BIR heeft bestuurlijke zeggenschap over de CB-NL gedurende de eerste twee jaar van de ontwikkel- en beheerfase. Er wordt een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij ook partijen buiten de BIR betrokken worden. Doel van deze overeenkomst is het commitment van partijen formeel vast te leggen. De samenwerking zal na de eerste twee jaar worden geëvalueerd en mogelijk worden herzien. Regisserende organisatie Er zal sprake zijn van een regisserende ontwikkel- en beheer organisatie. Regisserend omdat de organisatie de ontwikkeling en het beheer van de CB-NL regisseert, maar niet geheel op zich neemt. Het ontwikkelen van de inhoud van de CB-NL zal in samenwerking met de sector zelf worden gedaan. De sector levert in-kind kennis aan de CB-NL. De rol van de ontwikkel- en beheerorganisatie is hierbij zorg dragen voor (integrale) kwaliteit, continuïteit, faciliteiten, communicatie en beheer. Daarnaast zal de regie op de scope gevoerd moeten worden. Enerzijds om stabiele ontwikkeling te borgen, anderzijds om te voorkomen dat de CB-NL gebruikt gaat worden voor andere zaken dan waar deze voor bedoeld is. Organisatie Het projectbureau heeft een omvang van ongeveer 6 FTE. Bestaande uit een projectmanager, een projectondersteuner, een informatie architect (niet fulltime), twee inhoudelijk deskundigen voor B&U en GWW, en twee modelleurs. Daaromheen zal een flexibele organisatie opgezet worden, met wisselende samenstelling voor het uitvoeren van specifieke taken. De basis bezetting werkt voor het opbouwen van inhoud samen met werkgroepen. De bezetting van deze werkgroepen wordt in-kind geleverd door de sector. Naar verwachting zullen in de orde van 50 tot 100 mensen in meerdere of mindere mate actief betrokken zijn. Deze omvang is nodig om voldoende betrokkenheid vanuit de sector te garanderen en directe verankering in de praktijk te realiseren. Deze inzet zal niet alleen geleverd worden door BIR-leden. Het is de bedoeling dat een brede vertegenwoordiging uit de sector zal deelnemen. Het verdient de voorkeur dat de in de pilot gemobiliseerde personen betrokken blijven. Enerzijds om een vliegende start te maken, anderzijds omdat personen zelf hebben aangegeven betrokken te willen blijven.
32
Werkgroepen FIGUUR 16: ONTWIKKEL- EN BEHEERORGANISATIE CONCEPTENBIBLIOTHEEK
We hebben in de pilot vastgesteld dat de modelleurs kritisch zijn in het proces. Niet alleen tijdens de ontwikkeling, maar ook tijdens het beheer. Overige rollen zijn eenvoudiger in te vullen. Aanvullend op de beschreven kern, zal nog ad-hoc capaciteit gemobiliseerd worden voor specifieke vraagstukken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan ondersteuning voor tooling of communicatie. Hieronder worden de diverse rollen, taken en verantwoordelijkheden kort toegelicht. Rol BIR Adviesgroep
Projectmanager (PM)
Informatie Architect
Projectondersteuner Inhoudelijke deskundigen
Taak Nemen van belangrijke besluiten over tijd, geld, scope en kwaliteit. De BIR en het projectbureau, van inhoudelijk advies voorzien op alle mogelijke terreinen. De adviesgroep vormt het ‘geweten’ van de CB-NL. In eerste instantie zou de huidige stuurgroep de functie van adviesgroep kunnen vervullen. Aansturen projectbureau, verantwoorden aan BIR, aanspreekpunt richting de sector. Inhoudelijk verantwoordelijk voor de CBNL tool (uitwisselformaten, datastructuur CB-NL, webservices en beheer-tooling). Secretariaat, financiën, inkoop, communicatie, facilitaire zaken Aansturen werkgroepen, in samenwerking met werkgroepen de informatie uit de normen destilleren en geordend aanleveren aan data 33
Verantwoordelijkheid Opdrachtgever Inhoudelijke advisering
Zorgen dat het resultaat tijdig en volgens plan wordt gerealiseerd. Realiseren van een afgestemde, robuuste en eenduidig gedefinieerde informatiearchitectuur en CB-NL tool. Zorgen dat het Projectbureau organisatorisch op orde is. Zorg dragen voor bruikbare en geëvalueerde inhoud op het betreffend vakgebied.
Data modelleurs Werkgroepen
modelleur, verantwoorden aan PM. Modelleren van de inhoud op basis van de ingebrachte kennis. Bepalen informatie behoefte, inbrengen kennis, toetsen gemodelleerde inhoud en het uitvoeren van experimenten / praktijktoets qua werkwijzen op basis van de gemodelleerde inhoud.
Zorg dragen voor een consistent gemodelleerde dataset. Commitment en inbreng van kennis.
Huisvesting Om kosten te besparen en efficiënt te werken moet het Projectbureau van de Ontwikkel- en Beheerorganisatie ondergebracht worden bij een bestaande, liefst neutrale stichting (bijvoorbeeld GEONOVUM) of bij een grote overheidspartij, zodat een aantal operationele aspecten als inkoop, softwareondersteuning, huisvesting en organisatie zijn geborgd. Voor de huisvesting moet rekening gehouden worden met sterk wisselende behoeftes voor wat betreft vergaderruimte. Bij de keuze waar het projectbureau het beste gevestigd kan worden moet niet alleen gekeken worden naar de organisatorische kant, maar ook naar de politieke en commerciële kant. Duidelijke afspraken vooraf zijn noodzakelijk. Bijvoorbeeld omtrent het ICT beleid. De werkzaamheden van de CB-NL mogen niet belemmerd worden door stringent ICT beleid van de onderdak biedende organisatie.
5.3 WERKZAAMHEDEN Tijdens de ‘ontwikkel- en beheerfase’ dienen er een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden. Deze bestaan uit enerzijds het opzetten van een ICT omgeving en anderzijds uit het opbouwen van inhoud.
5.3.1 ICT OMGEVING We hebben de tool Semantic Concepts toegepast tijdens de pilotfase. Voor de ontwikkel- en beheerfase, is besloten een nieuwe tool te ontwikkelen. De nieuwe tool is noodzakelijk omdat tijdens de pilotfase is gebleken dat Semantic Concepts tekortkomingen heeft. Op basis van de tool Semantic Concepts, de tekortkomingen en aanbevelingen die uit de expertgroepen zijn gekomen, wordt een Programma van Eisen opgesteld te worden voor de nieuwe tool. Vervolgens zal er aan de markt gevraagd worden op basis hiervan deze tool te ontwikkelen. Het hebben van een tool en inhoud alleen is niet voldoende. Om de CB-NL ook daadwerkelijk in de sector geïmplementeerd te krijgen dienen we te werken aan webservices, uitwisselingsformaten en implementatie van koppelingen in commerciële software.
Webservices Op basis van IFD en COINS dienen er API’s gemaakt te worden waardoor externe applicaties gegevens via webservices kunnen ophalen.
Uitwisselingsformaten De uitwisselingsformaten zijn cruciaal. Hierbij zijn IFD en COINS op dit moment de belangrijkste. Omdat de formaten niet door de ontwikkel- en beheerorganisatie worden beheerd, is de invloed hierop beperkt. Om deze invloed toch te creëren, achten wij het noodzakelijk om enerzijds lid te worden van de buildingSMART organisatie om daarmee invloed te kunnen hebben op het beheer en de ontwikkeling van IFD en IFC. Ook adviseren wij te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om het COINS formaat te adopteren en zelf verder te ontwikkelen. Hiermee borgen we de ontsluiting. IFD versie 16 is aangeboden bij buildingSMART. (Het EXPRESS schema voor IFD v16 is door de adviesgroep opgesteld.)
34
Aansluiting op de CB-NL door commerciële software Software leveranciers zullen hun software moeten voorzien van een aansluiting op de CB-NL via webservices om de gebruiker gebruiksvriendelijk toegang te geven tot de inhoud van de CB-NL. De enige manier om dit te realiseren bij leveranciers, die veelal buitenlandse bedrijven zijn, is eensgezind als bouwsector druk uit te oefenen op deze leveranciers. De ontwikkel- en beheerorganisatie moet hierin de regie nemen in samenwerking met de internationale buildingSMART organisatie.
5.3.2 INHOUD Het opbouwen van inhoud zal de voornaamste activiteit zijn van de ontwikkel- en beheerorganisatie. Tijdens de pilot is gezocht naar de meest effectieve werkwijze. Het vullingsproces is gemonitord en de inzichten hieruit zijn verwerkt in onderstaande werkwijze. Hieronder hebben we de werkwijze en het stappenplan voor het opbouwen van de inhoud tijdens de ontwikkel- en beheerfase beschreven. Dit stappenplan is het uitgangspunt voor de planning. Werkwijze Er wordt een specifiek onderwerp gedefinieerd op basis van functies. Bijvoorbeeld het onderwerp ‘Lucht behandelen’ of ‘Dragen’ die na de pilotfase als eerste zullen worden afgerond. Bij het opbouwen van de inhoud wordt de volgende werkwijze gehanteerd: 1. De genoemde inhoudelijk deskundige gaat samen met de werkgroep voor dit onderwerp inhoud verzamelen. Zij destilleren gezamenlijk de informatie voor het onderwerp uit de geldende wettelijke normen en relevante vakliteratuur. In de werkgroepen zijn ook de relevante kennisinstituten vertegenwoordigd, zodat geborgd wordt dat de opgebouwde inhoud ook volgens de afgesproken configuratie aangesloten kan worden op de bestaande kennisbibliotheken / standaarden. 2. De verzamelde informatie wordt gestructureerd aan de modelleur aangeboden, zodat deze de informatie in de CB-NL informatie kan modelleren. 3. Nadat de inhoud gemodelleerd is, wordt deze eerst voorgelegd aan de werkgroep. De vertegenwoordigers van de kennisinstituten in de werkgroep bewerkstelligen de aansluiting met de indexen. Dit gebeurt in samenwerking met de inhoudelijke deskundige en de modelleur. 4. Wanneer deze aansluiting is bewerkstelligd, wordt de inhoud vrijgegeven voor de werkgroep. De werkgroep zal experimenten uitvoeren op basis van de vrijgegeven inhoud, om zo de koppeling naar de praktische werksituaties te maken. Deze experimenten zullen grotendeels gelijk zijn aan de in de pilotfase gedefinieerde experimenten. De resultaten van de experimenten zullen via de projectmanager met de opdrachtgever (BIR) gecommuniceerd worden. Eventuele aanpassingen voortvloeiend uit de experimenten zullen worden verwerkt. Voor de verdere uitbreiding / aanpassing van informatie zal een ‘Verzoek tot Wijziging’-mechanisme worden opgezet, waarbij (via een standaard formulier in een webbrowser of in een applicatie) gebruikers kunnen voorstellen de inhoud van de bibliotheek te verrijken (aanvullende thema’s) of wijzigen. Deze verzoeken zullen via een standaard workflow moeten worden behandeld. Hierbij is het belangrijk dat de gebruiker inzicht blijft houden in de status van zijn/haar voorstel. Bij de start van de ontwikkelfase wordt een prioriteitenlijst opgesteld van de te ontwikkelen objectgebieden, zodat na de afronding van de objectgebieden ‘dragen’ en ‘lucht behandelen’ direct doorontwikkeld kan worden.
35
Stappenplan inhoud Bij de ontwikkeling van de CB-NL wordt voor de inhoud het volgende stappenplan voorgesteld:
Toparchitectuur Zowel voor B&U als GWW geldt dat er eerst een toparchitectuur in de CB-NL opgebouwd moet worden waar de resterende inhoud aan kan worden opgehangen. De toparchitectuur is feitelijk de kapstok van de CB-NL en wordt onder andere gebaseerd op INSPIRE (netwerkmodel).
Afronden van de twee objectgebieden uit de (B&U) pilot Bij de ontwikkeling van de CB-NL worden eerst de onderdelen ‘dragen’ en ‘lucht behandelen’ afgerond. Met deze onderdelen is in de pilotfase al een flinke stap gezet. Wanneer deze onderdelen zijn afgerond dienen deze geaccordeerd en vrijgegeven te worden. ‘Dragen’ is een eerste logische keuze, omdat dit objectgebied niet alleen voor de B&U experts maar ook voor GWW experts relevant is. Het objectgebied ‘lucht behandelen’ heeft vaak weer raakvlakken met een draagconstructie.
Stapsgewijs verwerken van termen met definiërende relaties Gezien de omvang en complexiteit is een stapsgewijze aanpak noodzakelijk. Stapsgewijs, per onderwerp, De stapsgewijze aanpak staat ook voor de opbouw van de relaties: a. Begin met termen en informele (tekstuele) definities; b. Expliciteer de informele (tekstuele) definities middels een set van definiërende relaties en een informele hiërarchie van sub- en supertypes; c. Definieer de discriminatoren, die de basis vormen voor een formele specialisatiehiërarchie; d. Werk deze hiërarchie uit;
Aansluiten op bestaande kennisbibliotheken Bij het ontwikkelen van de CB-NL wordt aansluiting gezocht met bestaande standaarden zoals deze eerder zijn beschreven. (zie 4.3.2)
5.4 COMMUNICATIE Gebleken is dat communicatie enorm belangrijk is. Tijdens de pilotfase is hiervoor door verschillende expertgroepen expliciete aandacht gevraagd. Dit omdat draagvlak als een cruciale succesfactor wordt gezien en dat communicatie een belangrijk middel is om deze te creëren en te behouden. Communicatie is een primaire verantwoordelijkheid van het projectbureau, en daarmee voor de projectmanager. Operationeel heeft de projectondersteuner hierbij een belangrijke rol. Deze dient aan het begin van de ontwikkel- en beheerfase een communicatieplan op te stellen. Dit plan wordt getoetst door de adviesgroep en de BIR.
36
5.5 PLANNING De planning heeft betrekking op de eerder in deze rapportage genoemde ontwikkelingen. Hierbij heeft GWW een ander tempo dan B&U, omdat B&U al een verder uitgewerkte basisstructuur heeft. Sequentieel werken (eerst systeem ontwikkelen, daarna structuur ontwikkelen en dan pas inhoud opbouwen) levert onwenselijke risico’s. Tijdens de opstart van de ontwikkel- en beheerfase van de CB-NL ontstaan naar verwachting principiële discussies, die weliswaar zinvol en noodzakelijk zijn, maar de noden van de sector voor de korte termijn niet oplossen. Het gevaar van deze situatie is, dat draagvlak uit de sector verdwijnt en het opgebouwde enthousiasme van de afgelopen periode wegvloeit. Bovendien is het komen tot een goede inrichting van de CB-NL een leerproces dat hand in hand gaat met de praktische toepassing. Daarom wordt ervoor gekozen om de huidige tool, Semantic Concepts en de huidige inhoud van de bSDD-NL, te blijven gebruiken (en te verbeteren) als leeromgeving. De gedeelten die naar tevredenheid van de sector zijn ingericht kunnen direct toegepast worden. De inhoud van de bSDD-NL kan geleidelijk overgezet worden in een definitieve omgeving. Belangrijk uitgangspunt in relatie tot de planning is: lange ontwikkelingsperiode, gebruik vanaf het begin. Het opbouwen van een conceptenbibliotheek is een lang traject. Belangrijk is te weten dat de CB-NL al vanaf het begin kan worden toegepast. Heel concreet: de onderdelen van de onderwerpen ‘Steenachtige draagconstructies’ en ‘luchtbehandeling’ die tijdens de pilot zorgvuldig zijn verwerkt, kunnen al in de praktijk worden gebruikt.
Aansluiting
Tool
Betrekken sector
Activiteiten en tijdspad De planning valt uiteen in de volgende activiteiten: Wat Uitwerking Communicatie sector en De sector en de softwareleveranciers dienen in breed softwareleveranciers verband geïnformeerd te worden over de komende ontwikkelingen en het voornemen van de publieke opdrachtgevers om de CB-NL voor te schrijven. Inschrijving sector Geïnteresseerden uit de sector kunnen zich aanmelden als werkgroeplid om zo een in-kind bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de CB-NL. PvE tool Opstellen van het PvE voor de tool voor de CB-NL. In deze rapportage zijn een aantal uitgangspunten hiervoor opgenomen. Realiseren tool Eerste versie van de tool met (test)data uit de bSDD-NL Doorontwikkeling tool Gedurende de looptijd van de Ontwikkel- en Beheerfase wordt stapsgewijs doorontwikkeld. Aansluiting zoeken op Verdere afspraken maken met internationale organisaties andere bibliotheken (buildingSMART) en kennisinstituten (ETIM, STABU etc.) over de afbakening tussen en aansluiting op de CB-NL.
Inhoud
Opzetten topstructuur van de concepten
Opschonen en aanvullen inhoud bSDD-NL
(1.) Opzetten topstructuur voor objecten op basis van INSPIRE transportmodellen; (2.) Opzetten topstructuur van functies; (3.) Opzetten topstructuur van activiteiten; (4.) Definiëren algemene concepten t.a.v. eigenschappen. Werkgroepen gaan aan de slag met de data in de bSDD-NL. Ze doen voorstellen voor het verbeteren en aanvullen van de bestaande inhoud. De eerste prioriteit ligt voor zowel B&U als ook GWW hierbij op het afronden van de in de (B&U) 37
Wanneer Q1 2013
Q1-Q2 2013
Q1 2013
Q2 2013 Q3 2013 t/m Q3 2014 2013 Q1
Q1-Q2 2013
Q1-Q2 2013
Opbouwen inhoud CB-NL
Uitvoeren praktijktoets / experimenten.
Afronding
Pilots
Pilots
Afronding, evaluatie en plan van aanpak vervolg
pilotfase behandelde objectgebieden (‘dragen’ en ‘lucht behandelen’). De inhoud wordt daarbij getoetst door werkgroepen. Vanuit de topstructuur wordt de data uit de bSDD-NL gecontroleerd over gezet naar de definitieve CB-NL. Hierbij wordt steeds kritisch gekeken of alle data daadwerkelijk thuishoort in een de CB-NL. Op basis van de vrijgegeven gemodelleerde inhoud zullen de werkgroepen experimenten uitvoeren om de werkwijze met de CB-NL en de inhoud van de CB-NL te toetsen. Voorafgaande aan een mogelijke normering van de CB-NL door grote opdrachtgevers, wordt de CB-NL in twee á drie pilots getoetst. Deze dienen als referentie-implementaties voor het daadwerkelijk normeren van de CB-NL. Afronden van de Ontwikkel- en Beheerfase, evalueren van de resultaten en het maken van een plan voor het vervolg.
Q3 2013 t/m Q3 2014
Q1 2013 t/m Q3 2014 Q1-Q2 2014
Q4 2014
5.6 FINANCIËN Een eerste indicatie voor de benodigde financiering ligt in de orde van 1 miljoen euro per jaar (excl. BTW). Hierin is de in-kind bijdrage vanuit de sector in de werkgroepen niet meegenomen. De in-cash kosten bestaan op hoofdlijnen uit de volgende ingrediënten: Wat? Bemensing projectbureau
Software ontwikkeling Instandhouden tijdelijke omgeving en dataconversie uit bestaande systemen Bijdrage aan buildingSMART Facilitair Onvoorzien Totaal
Toelichting 6 FTE per jaar. Door in-kind levering van bemensing vanuit de publieke opdrachtgevers, kunnen de kosten verlaagd worden. Inclusief webservices en standaard exports. Kosten gelden voor 2013 en 2014. In het bijzonder Semantic Concepts. Deze kosten vallen in 2013. Vergoeding voor de gastheer.
Kosten per jaar (€) €600.000,-
€150.000,€90.000,€30.000,€80.000,€50.000,€1.000.000,-
Indien het projectbureau een eigen huisvesting moet krijgen en zelf de volledige inventaris moet aanschaffen, dan kunnen de kosten hoger uitvallen. Uitgangspunt is, dat dat niet noodzakelijk is en dat het mogelijk is faciliteiten te delen met een bestaande organisatie. De in-kind bijdrage vanuit de sector schatten wij in op 30.000 uur verdeeld over 2 jaar (GWW en B&U gecombineerd). Gekapitaliseerd vertegenwoordigt dit een waarde van €3.000.000,- ofwel €1.500.000,- per jaar. Deze bijdrage is nadrukkelijk niet de bijdrage die enkel door de BIR leden geleverd moet worden, maar door de gehele sector. Zowel de in-cash als de in-kind investeringen dienen geborgd te worden in de samenwerkingsovereenkomst (zie paragraaf ‘bestuurlijke zeggenschap’ hoofdstuk 5.2). 38
6 BEGRIPPENLIJST bSDD
BuildingSMART
Classificatie
Compositie Concept
Decompositie Functie
Functievervuller
Generalisatie
Index
Installatie Klasse Normerend Object Objectenbibliotheek
BuildingSMART Data Dictionary. Dit is de omgeving die door de organisatie buildingSMART ter beschikking wordt gesteld om de nationale conceptenbibliotheken in te plaatsen. Het doel is om deze bibliotheken dan internationaal af te stemmen, zodat ook internationaal volgens een standaard gecommuniceerd wordt. Alle bibliotheken die hierin worden geplaatst, zijn volgens het zelfde raamwerk opgebouwd (IFD). De internationale organisatie die zich inzet voor het bevorderen van interoperabiliteit binnen de bouwsector. IFC, IFD (bSDD) en IDM zijn van buildingSMART afkomstig. Indeling van concepten in klasse op grond van overeenkomstige eigenschappen (voorbeeld: indeling van ruimten naar: verblijfsruimten, verkeersruimte en hybride ruimten) Bijv. Ruimten geclassificeerd naar functie: vergaderruimte, slaapkamer, keuken, of ruimten geclassificeerd naar soort begrenzing: open ruimte, besloten ruimte, ruimte met bovenafdekking. Samenstelling van een object uit objecten (voorbeeld: deur = compositie van frame, blad en vulling). Inverse van decompositie. Een beschrijving van een abstract (niet tastbaar) ‘ding’, welke bevat: (1) termen, (2) definitie en (3) eigenschappen. Tussen concepten zijn specialisatie en decompositie relaties vastgelegd. Inverse van Compositie. Geeft aan waar iets uit opgebouwd is. De beoogde werking voor een te ontwerpen object. Opdrachtgevers verlangen veelal functies. Het proces van ontwerpen genereert oplossingen voor deze functionele behoefte in de vorm van functievervullers. Functie is de taak of bestaansreden van een object, vertaalbaar in prestaties. Een prestatie kan vereist, of voorgesteld of geleverd worden. Bij een functie kijk je niet naar de wijze waarop de functie wordt vervuld. Dit doe je weer met een functievervuller. Een functievervuller is een object dat in staat is een functie te vervullen. In Semantic Concepts hebben Functievervullers de benaming voorziening, overeenkomend met het Engelse facility. Een pen is een schrijfvoorziening (functievervuller) die de Functie schrijven mogelijk maakt. Inverse van specialisatie. Abstractie van een klasse door het weglaten van eigenschappen (voorbeeld: ‘kozijn’ is een generalisatie van ‘deurkozijn’) Generalisatie is letterlijk algemener maken. Een index is een inhoudsopgave, soms bestaande uit een hiërarchisch overzicht, of uit een lijst met trefwoorden. Nl-SfB is de Nederlandse versie van het internationale SfB classificatiesysteem. Een fysiek systeem; een samenstelling van fysieke onderdelen. Een verzamelterm voor concepten die dezelfde primaire functie vervullen. (voorbeeld: deur, wand, enz.) Bindend, opgelegd Een invulling van een concept. De term die veelal gebruikt wordt om een bibliotheek van concepten aan te duiden. 39
Product Raamwerk
Ruimte
Semantic Concepts
Specialisatie
Bestelbaar of maakbaar deel, kan één of meerdere functies vervullen. Indien bestelbaar bij fabrikant of groothandel. Het schema aan de hand waarvan de concepten worden opgezet. Dit bepaalt welke informatiesoorten en relaties bij een concept gedefinieerd kunnen worden. Een raamwerk is een skelet of frame. De term kan ook gebruikt worden voor een schema, maar een betere term daarvoor is model, of schema. Een model dat een structuur weergeeft is een structuurschema, een ander schema is een tijdschema dat voor een planning wordt gebruikt. Ruimte kan onbegrensd zijn, maar meestal wordt een begrensde ruimte bedoeld. De begrenzing kan fysiek of virtueel zijn. Een ruimte hoeft geen functie te hebben, maar ruimten worden wel gecreëerd voor een gebruiksfunctie. (In Semantic Concepts wordt een ruimte met een gebruiksfunctie een accommodatie genoemd). Dit is de conceptenbibliotheek van Kees Woestenenk, die gebaseerd is op STABU Lexicon en vervolgens door Kees verder doorontwikkeld is. Deze conceptenbibliotheek is gebaseerd op het raamwerk van IFD, en de inhoud kan naar de bSDD worden geëxporteerd. Inverse van generalisatie. Splitst een klasse of type uit naar subtypes op basis van een afwijkende eigenschap. Bijvoorbeeld draaideur en schuifdeur zijn specialisaties van deur.
40