Kwantificering van toekomstscenario’s voor de gebouwde omgeving Eindrapport
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
Kwantificering van toekomstscenario’s voor de gebouwde omgeving Eindrapport
Door: Ewald Slingerland, Wouter Terlouw, Joop Oude Lohuis Datum: 11 januari 2016 Projectnummer: BUINL16074
© Ecofys 2016 in opdracht van: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
Samenvatting Achtergrond en vraagstelling De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in oktober en december 2014 aan de Tweede Kamer toegezegd om een lange termijn verkenning energiebesparing gebouwde omgeving uit te gaan voeren. De belangrijkste reden hiervoor was dat er een beperkt beeld bestond van een energieneutrale gebouwde omgeving en het transitiepad erheen. Er bestaat niet één type energieneutrale gebouwde omgeving, en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties wil als onderdeel van deze verkenning beschikken over een aantal toekomstscenario’s. Naast kwantitatieve informatie moet dit inzichten opleveren in de bijbehorende maatschappelijke strategieën en de rol van verschillende stakeholders hierin. Dit is nodig om het handelingsperspectief van stakeholders te vergroten en daarmee te kunnen versnellen richting doelstellingen. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft De Ruijter Strategie B.V. kwalitatieve scenario’s uitgewerkt op basis van interviews en workshops met deskundigen en stakeholders (“Scenario’s Energie in de Gebouwde Omgeving”, De Ruijter, 2015). Deze scenario’s vormen een onderdeel van de verkenning en geven een beeld van de belangrijkste drijvende krachten achter mogelijke ontwikkelingen op het gebied van energie en duurzaamheid in de gebouwde omgeving. Aan Ecofys Netherlands B.V. is vervolgens gevraagd om deze scenario’s verder kwantitatief uit te werken ten aanzien van energetische en economische effecten. Deze rapportage betreft deze kwantificering voor de volgende aspecten:
Energie en emissies: energievraag, energieopwekking en CO2 emissies;
Energetische kwaliteit: van gebouwen, installaties en netwerken;
Economische effecten: de bijdrage aan werkgelegenheid, de woon- en bedrijfslasten, maatschappelijke kosten en baten en eventuele gevolgen voor overheidsfinanciën.
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
Scenario’s De vier gekwantificeerde scenario’s zijn:
Geleidelijke
transitie
scenario:
een
stap-voor-stap
transitie
naar
een
energieneutrale
gebouwde omgeving in 2050, voortbouwend op de ontwikkelingen die we nu al kunnen zien en de afspraken uit het Energieakkoord.
Technologie-adoptie scenario: innovaties voor verduurzaming worden zo aantrekkelijk dat mensen ze massaal adopteren;
Urgentie scenario: de maatschappij voelt de noodzaak om snel drastische maatregelen te nemen ten behoeve van het klimaat;
Schaarste scenario: de wereldwijd groeiende vraag naar fossiele energie leidt tot een beperkte beschikbaarheid en hoge prijzen voor olie en aardgas.
Het scenario Geleidelijke transitie is te beschouwen als het basisscenario. In de andere drie worden mogelijke ontwikkelingen uitgewerkt die de sociale en economische dynamiek in de gebouwde omgeving kunnen veranderen en de transitie naar een energieneutraliteit in 2050 zouden kunnen versnellen. Alle scenario’s gaan er van uit dat een transitie naar een energieneutrale gebouwde omgeving nodig is, zij het in verschillende tempo’s en niet noodzakelijkerwijs gerealiseerd in 2050. Door Ecofys zijn de kwalitatieve scenario’s vervolgens kwantitatief uitgewerkt en doorgerekend met het Systeemintegratiemodel. Dit model is zeer recentelijk ontwikkeld door Ecofys en ECN in samenwerking met Alliander, Gasunie en Tennet. Het model is ontwikkeld voor het analyseren van de systeemkosten van warmte in woningen om een consistent overzicht te hebben van de kosten en effecten in de gehele keten van de gebouwde omgeving tot en met transport en opwekking van energie.
Resultaten Om tot concrete en vergelijkbare beelden voor Nederland te komen zijn de kwalitatieve scenario’s geïnterpreteerd en vertaald naar kwantitatieve inschattingen van het effect op bijvoorbeeld renovatietempo, energieprijzen en technologie-ontwikkeling. De uitwerking is vervolgens toegespitst op drie dimensies: Energie en emissies, Energetische kwaliteit en Economische effecten. Deze samenvatting geeft de belangrijkste resultaten met betrekking tot de gerealiseerde emissies en de totale systeemkosten. In Figuur 1 worden de jaarlijkse CO2 emissies per scenario weergegeven. Per scenario wordt aangegeven hoe deze zich in de tijd ontwikkelen. Elk van de scenario’s laat een toenemende reductie in emissies zien. De belangrijkste reden daarvoor is een doorgaande isolatie van woningen en gebouwen. Steeds belangrijker worden ook gebruik van zonne-energie en energie uit lucht en bodem
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
(warmtepomp, WKO). De grootste emissiereductie wordt gehaald in het Technologie-adoptiescenario. Deze sterke afname is een gevolg van een combinatie van verregaande isolatie en elektrificatie, samen met een verduurzaming van de elektriciteitsproductie. In het Geleidelijke Transitie scenario en het Schaarste scenario is de daling van de emissies gematigd, mede als gevolg van een hogere warmtevraag door beperkte isolatie en een afhankelijkheid van gas, dat slechts ten dele verduurzaamd kan worden. Om de geschetste scenario’s te realiseren zijn investeringen nodig in gebouwen (isolatie, technologieën, aansluitingen), in distributie en transmissienetten en in energieproductie. De totale kosten voor de geschetste scenario’s worden gegeven in Figuur 2. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de gepresenteerde kosten exclusief alle belastingen zijn en dus niet representatief zijn voor de netto kosten voor de eindgebruiker. Voor de eindgebruiker zullen de netto kosten lager liggen doordat met besparingen ook de af te dragen energiebelasting en overige belastingen en heffingen omlaag gaan. Getoond zijn de jaarlijkse terugkerende kosten voor het energiesysteem, inclusief verdisconteerde kapitaalkosten. Door deze aanpak is wel een goede onderlinge vergelijking mogelijk op nationale kosten van de verschillende scenario’s. Alle scenario’s laten een verschuiving zien van jaarlijkse energiekosten naar kapitaalkosten door grotere investeringen in de woning inclusief de installaties (isolatie, zon-PV, warmtepomp, etc.). Dit is een structureel en substantieel effect. Ook is een opmerkelijke verschuiving te zien in het relatieve belang van de energie-infrastructuur in de totale systeemkosten. De jaarlijkse investering in verzwaring van het elektriciteitsnet om het groeiend aandeel elektrische warmtepompen te voorzien verdubbelt
in
een
aantal
scenario’s.
De
jaarlijkse
kosten
gaan
er
toe
doen:
een
energiebesparingsaanpak voor de gebouwde omgeving zal rekening moeten houden met grotere investeringen en financiering van betere en duurdere woningen en tegelijkertijd met een zorgvuldige afstemming met de energie-infrastructuur. Een belangrijke bevinding is ook dat renovatietempo en de renovatiegraad bepaalt in hoeverre de woningvoorraad verduurzaamd kan worden. Om het grootste deel van de woningvoorraad te renoveren en verregaande vraagreductie te realiseren is een hoog renovatietempo nodig. Hetzelfde geldt voor de renovatieambitie. Als woningen maar met een deel van de mogelijke maatregelen gerenoveerd worden is er een risico op een lock-in effect. De gerealiseerde isolatiegraad is tevens bepalend voor de piekvraag naar warmte. Alleen als warmteverliezen beperkt worden en de noodzaak van nachtverlaging (lagere thermostaatinstellingen ’s nachts) minder wordt, kunnen substantiële vraagpieken in de ochtend- en avonduren voorkomen worden. Waar het huidige gasnet voldoende capaciteit heeft om dergelijke pieken op te vangen, is dit voor het elektriciteitsnet beperkt. Verregaande isolatie is daarom van essentieel belang bij de inzet van elektrische warmtepompen. De investeringen om de scenario’s te realiseren resulteren in additionele werkgelegenheid (Figuur 3). Deze werkgelegenheid is gerelateerd aan het renoveren van woningen (isolatie, warmtepompen) en aan de installatie en onderhoud van zonnepanelen en zonneboilers.
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
Emissies
Jaarlijkse emissies (Mt)
70 60 50 40 30 20
10 0 2015
2030
Heden
2050
Technologie-adoptie Totaal gas
2030
2050
2030
Urgentie Totaal elektriciteit
2050
Schaarste Totaal warmte
2030
2050
Geleidelijke transitie
Figuur 1. Jaarlijkse CO2 emissies per scenario (in MtCO2).
Systeemkosten Jaarlijkse kosten (M€)
35,000 30,000
25,000 20,000 15,000 10,000 5,000 0
2015
2030
Heden
2050
2030
Technologie-adoptie
Kosten voor gebouwen
2050
2030
Urgentie
Kosten voor energie
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Kosten voor distributie en transmissie
Figuur 2. Jaarlijkse systeemkosten per scenario (in M€).
Werkgelegenheid Jaarlijkse werkgelegenheid (fte)
180,000 160,000 140,000 120,000 100,000 80,000 60,000 40,000 20,000 0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie Totaal Nederland
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Figuur 3. Indicatieve directe werkgelegenheidseffecten als gevolg van investeringen in isolatie, warmtepompen, zonneboilers en zonnepanelen per scenario (in fte).
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
Conclusies De scenario’s Geleidelijke transitie, Schaarste, Urgentie en Technologie-adoptie beschrijven de mogelijke ontwikkelingen in de toekomst op een aantal belangrijke aspecten wat betreft de energievoorziening en de gebouwde omgeving in Nederland. Ook combinaties van de verschillende scenario’s, waarbij elementen zich in meer of mindere mate voordoen, zijn voorstelbaar. In elk van deze scenario’s resulteren de voorgestelde parameters in een versnelde verduurzaming ten opzichte van het Geleidelijke transitie scenario. Gezien de grote investeringen en veranderingen in de energievoorziening in de gebouwde omgeving moeten deze uitkomsten vooral gebruikt worden als een eerste kwantitatieve impact van de verschillende scenario’s, waardoor concreter inzicht is te krijgen in de implicaties voor verschillende stakeholders. Alle geschetste scenario’s laten voor 2050 een substantiële emissiereductie zien ten opzichte van de huidige situatie. Geen enkel scenario resulteert echter in een energieneutrale of emissieloze gebouwde omgeving in 2050, al biedt het Technologie-adoptie scenario daar wel perspectief op. Om aanvullende emissiereducties te bereiken moeten innovatieve concepten worden uitgewerkt en geïmplementeerd,
zoals
grootschaliger
toepassing
van
geothermie,
seizoensopslag
warmte,
collectieve warmte-koude-opslag (WKO). Dit geldt ook voor andere technologieën die de emissies van het elektriciteitsgebruik op centraal niveau verder omlaag kunnen brengen zoals windenergie, CO2 afvang en opslag (CCS) en kernenergie. Dit is in de scenario’s maar beperkt of niet meegenomen. Alle scenario’s leiden tot een forse groei in maatregelen om emissies in de gebouwde omgeving te verminderen. Vooral de renovatie van woningen (isolatie en apparatuur in de woning) om deze emissiereductie te realiseren vereisen grote investeringen. Deze investeringen verdienen zich op nationaal niveau (exclusief energiebelasting) niet allemaal terug door energiebesparing, wat resulteert in een maatschappelijke kostenpost. In het scenario met de hoogste investeringen zijn de additionele systeemkosten het laagst, circa 5 miljard per jaar. In andere scenario’s lopen de additionele systeemkosten op tot 15 miljard per jaar. De grootste uitdaging ligt in de bestaande gebouwde omgeving, omdat vervanging door sloop en nieuwbouw een belangrijke maar beperkte bijdrage (ca. 1/5 deel van benodigde reductie) kan leveren in de komende 35 jaar. De investeringen in woningen voor isolatie, zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen zorgen in alle scenario’s voor significant meer werkgelegenheid, 80.000-160.000 fte per jaar. Technologie-adoptie – De grootste emissiereducties worden gerealiseerd in het Technologieadoptie scenario. Deze reductie is het gevolg van de veronderstelde verregaande vraagvermindering door isolatie en elektrificatie van de warmtevoorziening. Het Technologie-adoptie scenario heeft tevens de laagste systeemkosten, onder andere als gevolg van sterke prijsdalingen voor investeringen in de woning en verregaande inzet van zonnepanelen die tot kostenbesparingen leiden. Deze kostendaling is het gevolg van een steile leercurve, waarbij de sector bestaande technologieën beter integreert, produceert en in de markt zet. In dit scenario is een parallel oplopende vraag naar deze nieuwe technologie verondersteld. De verhouding tussen kosten voor energie en kosten als
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
gevolg van investeringen in isolatie en technologieën verschuiven sterk ten opzichte van de andere scenario’s. Urgentie – Ook het Urgentie scenario laat grote emissiereducties zien. Deze decarbonisatie is het gevolg van een combinatie van isolatie, elektrificatie en uitbreiding van warmtenetten. De maatregelen in het Urgentie scenario worden gedreven door een gevoel van urgentie bij alle stakeholders, waardoor overheidsbeleid met betrekking tot de energetische kwaliteit van woningen breed gedragen wordt. Ten opzichte van Technologie-adoptie blijven er twee keer zoveel emissies over. Dit verschil wordt met name veroorzaakt door een blijvend hogere vraag naar aardgas. Het aandeel gebouwen dat is aangesloten op het gasnet daalt tot circa 20%. Schaarste – De emissiereductie in het Schaarste scenario is vergeleken met het Technologie-adoptie scenario en Urgentiescenario beperkt. Dit komt met name door de relatief hoge resterende warmtevraag van gebouwen in combinatie met een lage elektrificatie (dus nog veel gasketels). De combinatie van beperkte vraagreductie en een forse stijging van energieprijzen (olie en gas) zorgt voor ruim 50% hogere systeemkosten vergeleken met het Technologie-adoptiescenario. Geleidelijke transitie – De emissiereductie in het Geleidelijke transitie scenario is beperkt: -30% oplopend naar -50% in 2050. Doordat er relatief weinig wordt geïnvesteerd in de woningen blijft de stijging in systeemkosten voor Nederland als geheel ook beperkt. Dit heeft ook een weerslag in de woonlasten, die voor het Geleidelijke transitie scenario het laagst is van alle andere scenario’s. Dit gaat echter wel ten koste van de emissiereductie.
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
Inhoudsopgave 1
2
3
4
5
Inleiding
1
1.1
Aanleiding
1
1.2
Aanpak
1
1.3
Leeswijzer
2
Scenario’s
3
2.1
Overzicht scenario’s
3
2.2
Beschrijving isolatieniveaus en technologieën in scenario’s
4
Werkwijze en basisaannames
17
3.1
Basisaannames
19
3.2
Scenario specifieke kenmerken
20
3.3
Vraagprofielen
21
3.4
Synthese
25
Analyse van de resultaten
32
4.1
Energie en emissies
32
4.2
Energetische kwaliteit
36
4.3
Economische effecten
38
Conclusies
46
5.1
Technologie-adoptie
47
5.2
Urgentie
47
5.3
Schaarste
48
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
5.4 6
Geleidelijke transitie
Bronnen
48 49
Bijlage I.
Scenario’s
51
Bijlage II.
Resultatentabel
55
Bijlage III.
Bronnen werkgelegenheidseffecten
60
ECOFYS Netherlands B.V. | Kanaalweg 15G | 3526 KL Utrecht| T +31 (0)30 662-3300 | F +31 (0)30 662-3301 | E
[email protected] | I www.ecofys.com
Chamber of Commerce 30161191
1 Inleiding 1.1 Aanleiding De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in oktober en december 2014 aan de Tweede Kamer toegezegd om een lange termijn verkenning energiebesparing gebouwde uit te gaan voeren. De belangrijkste reden hiervoor is: “een beperkt beeld van een energieneutrale gebouwde omgeving en het transitiepad erheen”. Het ministerie BZK wil als onderdeel van deze verkenning een realistisch beeld van dit transitiepad tot stand brengen, in de vorm van voorstelbare toekomstscenario’s en de maatschappelijke strategieën daarnaar toe. Dit is nodig om het handelingsperspectief van stakeholders te vergroten en daarmee te kunnen versnellen richting doelstellingen.
1.2 Aanpak In opdracht van BZK heeft De Ruijter Strategie B.V. scenario’s uitgewerkt op basis van interviews en workshops met deskundigen en stakeholders. Deze scenario’s vormen een onderdeel van de lange termijn verkenning en geven een beeld van de belangrijkste drijvende krachten achter mogelijke ontwikkelingen op het gebied van energie en duurzaamheid in de gebouwde omgeving. De huidige analyse gaat uit van kwalitatieve beschrijvingen en aannames voor belangrijke parameters. Om een beter gevoel te krijgen wat de energetische en economische effecten van de vier scenario’s zijn, is er behoefte aan het kwantificeren van de scenario’s. De vier door De Ruijter gepresenteerde toekomstscenario’s bevatten kwalitatieve beschrijvingen van onzekere
variabelen
die
naar
verwachting
een
grote
impact
hebben
op
de
toekomstige
energievoorziening voor de gebouwde omgeving. Het kwantificeren van deze scenario’s leidt uiteindelijk
tot
zowel
energetische
als
economische
uitkomsten.
Zo
worden
energievraag,
energieopwekking, CO2 emissies en de energetische kwaliteit van gebouwen, installaties en netwerken inzichtelijk gemaakt. Voor de economische uitkomsten worden de bijdrage aan werkgelegenheid, de woon- en bedrijfslasten, maatschappelijke kosten en baten en eventuele gevolgen voor overheidsfinanciën op hoofdlijnen beschreven. Voor de kwantificering van de scenario’s wordt o.a. gebruik gemaakt van en voortgebouwd op het Systeemintegratiemodel. Dit model is recentelijk ontwikkeld door Ecofys en ECN in samenwerking met Alliander, Gasunie en Tennet. Het model is ontwikkeld voor het analyseren van de systeemkosten van warmte in woningen om een consistent overzicht te hebben van de kosten en effecten in de gehele keten van de gebouwde omgeving tot en met transport en opwekking van energie. De bevindingen van dit project zijn beschreven in het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen: Hoe beïnvloeden technologiekeuzes in woningen de toekomstige kosten van het energiesysteem?” (Ecofys/ECN, 2015).
BUINL16074
1
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de door De Ruijter Strategie B.V. ontwikkelde scenario’s beschreven en nader gekwantificeerd. Deze scenario’s worden vervolgens doorgerekend in het Systeemintegratiemodel, dat ten behoeve van deze studie is uitgebreid met substantiële onderdelen. De belangrijkste aannames en aanpassingen worden beschreven in hoofdstuk 3. De resultaten worden geanalyseerd in hoofdstuk 4, waarna in hoofdstuk 5 de belangrijkste conclusies worden geformuleerd.
BUINL16074
2
2 Scenario’s Het ministerie wil in het kader van de lange termijn verkenning energiebesparing gebouwde een realistisch beeld van dit transitiepad in kaart brengen. De kwalitatieve scenario’s die hiervoor door De Ruijter Strategie B.V. zijn ontwikkeld, worden in dit hoofdstuk beschreven en nader gekwantificeerd. De beschreven parameters zijn dan ook die waarin de verschillende scenario’s zich onderscheiden. Diverse basisaannames en de gevolgde methodologie worden in detail beschreven in hoofdstuk 3.
2.1
Overzicht scenario’s
De Ruijter Strategie B.V. heeft in samenwerking met partijen uit de woningbouw en utiliteitsbouw, de energiesector, de installatiesector, de wetenschap en andere deskundigen vier verschillende toekomstsbeelden voor de gebouwde omgeving opgesteld. De vier scenario’s gaan er allemaal van uit dat er een transitie nodig is naar een energieneutrale gebouwde omgeving. Energieneutraliteit wordt echter niet als randvoorwaarde voor de scenario’s gesteld. De scenario’s beschrijven mogelijke maatschappelijke ontwikkelingen die zich kunnen voordoen. Het bereiken van een einddoel op een bepaald moment is open gelaten. Ook is de mogelijke rol van (overheids-)beleid zeer beperkt gehouden. Deze scenario’s hebben dan ook als doel om als achtergrond te kunnen dienen om stakeholders – waaronder de overheid – voor te bereiden op grote veranderingen in de sociale en economische dynamiek in de gebouwde omgeving en eventueel aanvullende beleidsopties tegen te spiegelen. De referentie voor de huidige situatie is het basisscenario:
Geleidelijke
transitie
scenario:
een
stap-voor-stap
transitie
naar
een
energieneutrale
gebouwde omgeving in 2050, voortbouwend op de ontwikkelingen die we nu al kunnen zien en de afspraken uit het Energieakkoord. Verder is er ook een aantal ontwikkelingen die de transitie naar een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050 sprongsgewijs zouden kunnen versnellen. Die worden beschreven in de andere drie scenario’s, die zijn vormgegeven rond de volgende ontwikkelingen:
Technologie-adoptie scenario: innovaties voor verduurzaming worden zo aantrekkelijk dat mensen ze massaal adopteren;
Urgentie scenario: de maatschappij voelt de noodzaak om snel drastische maatregelen te nemen ten behoeve van het klimaat;
Schaarste scenario: de wereldwijde groeiende vraag naar fossiele energie leidt tot een beperkte beschikbaarheid en hoge prijzen voor olie en aardgas.
Voor meer informatie over de scenario’s en de kwalitatieve beschrijving wordt verwezen naar het rapport “Scenario’s Energie in de Gebouwde Omgeving, deel 2: Scenario’s” (De Ruijter, 2015).
BUINL16074
3
2.2
Beschrijving isolatieniveaus en technologieën in scenario’s
Om de gevolgen van de geschetste kwalitatieve scenario’s te kunnen doorrekenen zijn de scenario’s door Ecofys kwantitatief uitgewerkt. De gedetailleerde uitwerking is opgenomen in Bijlage I. Hieronder volgt een korte beschrijving van de parameters met de grootste invloed op de (kwantitatieve) uitkomsten. Dit zijn parameters die de gebouwenvoorraad en –kwaliteit beïnvloeden, zoals sloop (met nieuwbouw) en renovatie. Maar ook de mate waarin technologieën voor warmtelevering en zonnepanelen een rol spelen in de toekomst. Daarnaast zijn ontwikkelingen in de kosten ook sterk bepalend voor het eindresultaat. 2.2.1 Sloop en renovatie Sloop woningen Het slopen van woningen zal vooral plaatsvinden in de corporatiesector, dat zijn dus huurwoningen in het bezit van woningbouwcorporaties. Voor woningen in particuliere eigendom is het namelijk niet waarschijnlijk dat woningen versneld worden afgeschreven en de waarde door de eigenaar-bewoner op nul wordt gezet om nieuwbouw terug te plaatsen. Op sommige plekken, bijvoorbeeld in krimpregio’s, kunnen particuliere woningen wel versneld worden gesloopt. Deze regionale effecten worden niet getalsmatig meegenomen in deze studie. Voor het basis scenario Geleidelijke Transitie wordt een ontwikkeling van de sloop aangenomen conform een prognose van ABF Research (ABF Research, 2015). Deze getallen zijn op landelijk niveau consistent met de nationale CBS prognose. Voor de drie andere scenario’s wordt aangenomen dat woningen in de koopsector wel degelijk grondig worden vernieuwd (vernieuwbouw). Dit effect wordt getalsmatig gevoegd onder renovatie, en niet onder sloop. Effectief wordt dus voor sloop een gelijke ontwikkeling voor alle scenario’s aangenomen. Voor alle gesloopte woningen worden nieuwbouwwoningen onder de dan geldende eisen teruggeplaatst. Sloop utiliteit Voor de hoeveelheid te vervangen utiliteitsgebouwen baseren we ons op een rapportage van het Economisch Instituut voor de bouw genaamd “Investeren in Nederland” (EIB, 2015). Hierin wordt tot 2040 voor zes sectoren binnen de utiliteitsbouw een ontwikkeling geschetst voor de nieuwbouw, waarvan een deel vervanging is en een deel uitbreiding. De vervangingsvraag is vervolgens voor de zes sectoren geaggregeerd naar utiliteitsbouw als geheel. Voor alle scenario’s binnen deze studie is gekozen om het midden scenario van de EIB, het Evenwichtige Groei (EG) scenario, te hanteren. Renovatietempo woningen De snelheid waarmee woningen kunnen worden aangepast hangt in sterke mate af van de renovatiecyclus van woningen. In verschillende studies zoals “Op weg naar een klimaatneutrale woningvoorraad in 2050” (PBL, 2014) of “Energieneutraal 2050” (ECN, 2006) wordt gesteld dat het energiebesparingstempo van de woningvoorraad aansluit bij natuurlijke momenten voor grootschalig
BUINL16074
4
onderhoud. Gebaseerd op de huidige woningvoorraad (2015) komt dat neer op 170.000 per jaar, ofwel elke 45 tot 50 jaar een renovatiemoment. In het Geleidelijke Transitie scenario wordt dit als uitgangspunt gekozen. Voor het Schaarste scenario is geen reden om hier veel van af te wijken, wel zal er iets meer worden gerenoveerd (5% meer) door een prikkel van de hogere gasprijzen. Voor het Urgentie scenario wordt aangenomen dat het renovatietempo 20% hoger ligt door programma’s en vereisten van de Nederlandse overheid. In het Technologie-adoptie scenario is verondersteld dat door aanpassingen aan snelle veranderingen in de bouwsector een 25% hoger renovatietempo geldt dan in Geleidelijke Transitie. Bovenstaande renovatietempo’s gelden voor de periode tot 2030. Daarna, tot aan 2050, zal verzadiging optreden van de woningen die (versneld) kunnen worden gerenoveerd. Daarom
wordt
in
elk
scenario
vanaf
2030
het
renovatietempo
weer
conform
natuurlijke
renovatiemomenten bepaald (dus 170.000 woningen per jaar). In onderstaande tabel worden de renovatietempo’s voor de vier scenario’s uiteengezet. Tabel 1. Renovatietempo woningen. Scenario
Aantal woningen per jaar in 2015 – 2030
Aantal woningen per jaar in 2030 – 2050
Geleidelijke Transitie
170.000
Schaarste
178.500
Urgentie
204.000
Technologie-adoptie
212.500
170.000
Renovatietempo utiliteit Voor utiliteitsgebouwen zit er veel verschil in de factoren die het energiegebruik beïnvloeden. In het geval van ziekenhuizen, bijvoorbeeld, bepalen demografische ontwikkelingen en beleid veelal het energiegebruik. Terwijl bij (commerciële) kantoren de economische groei bepalend is voor de behoefte aan (nieuw) kantooroppervlakte. Echter voor de meeste utiliteitsgebouwen geldt dat energielasten een zeer beperkte rol spelen in de totale bedrijfslasten (tot 1% à 1,5%). Dit betekent dat niet zozeer energie als wel kwaliteit een belangrijke prikkel is voor ontwikkeling. Voor de scenario’s Geleidelijke Transitie en Schaarste is het daarom de verwachting dat er zeer beperkt renovatie van utiliteit zal plaatsvinden. In het Technologie-adoptie scenario geldt wel degelijk een sterke vraag naar kwalitatief betere gebouwen. Er is aangenomen dat in 2030 30% van alle utiliteitsgebouwen zijn gerenoveerd naar het niveau van nieuwbouw, in 2050 is dat 70%.1 Dit komt overeen met een renovatietempo van 2% per jaar. Voor het Urgentie scenario geldt eveneens een kwaliteitsverbetering door renovatie, gedreven door maatschappelijk besef en bestuurlijke druk. Deze
1
Van alle vierkante meters utiliteitsgebouwen in Nederland is ongeveer 60% bedrijfsruimtes en overige gebouwen. Aangenomen is dat de
helft van deze gebouwen niet zijn gerenoveerd in 2050. De andere 40% bestaat uit kantoren, winkels, onderwijsgebouwen en zorggebouwen en zijn in 2050 dus volledig gerenoveerd in het Technologie-adoptie scenario.
BUINL16074
5
heeft vooral effect op de kantoren, winkels, onderwijsgebouwen en zorggebouwen, waardoor het deel dat gerenoveerd is in 2050 wordt verondersteld op 40%.1 In alle scenario’s wordt verondersteld dat in 2020 de Wet Milieubeheer en naleving zal leiden tot een besparing op warmte- en elektriciteitsvraag. De hoeveelheid wordt overgenomen uit de rapportage “Achtergronddocument bij doorrekening SER Energieakkoord – sector Gebouwde omgeving” (ECN, 2013a). Voor de warmtevraag betekent dit een reductie van ruim 10%; voor elektriciteit geldt een besparingspotentieel van bijna 20%. 2.2.2 Isolatieniveaus en technologieën In Tabel 2 worden de toegepaste isolatieniveaus en ingezette technologieën in de verschillende scenario’s nader beschreven. In Figuur 4 en Figuur 5 wordt de ontwikkeling van de in dit rapport veronderstelde ingezette technologieën en toegepaste isolatie gevisualiseerd. Tabel 2. Invulling van scenario’s met betrekking tot de inzet van verwarmingstechnologieën en toepassing van isolatie. Scenario
Aannames
Bij renovatie krijgen woningen zeer goede isolatie (hoog geïsoleerd, een Nul-op-de-meter schil). Dit door betere technologische opties en schaalvoordeel bij elke renovatie naar een NOM schil. In eerste instantie worden laag geïsoleerde woningen aangepakt (tot 2030), later ook midden-geïsoleerde woningen.
15% van alle woningen en utiliteitsgebouwen krijgen op termijn (2050) een aansluiting op een warmtenet (dit is 1,5x zoveel als in Geleidelijke Transitie). Dit geldt ook voor nieuwe
Technologieadoptie
gebouwen.
Van de hoog geïsoleerde woningen houdt slechts een zeer klein deel een HR-ketel (5%).
De midden-geïsoleerde woningen die niet op stadsverwarming zijn aangesloten, worden voorzien in hun warmte door een hybride warmtepomp. Bij de hoog geïsoleerde woningen is dit een elektrische warmtepomp met als bron bodem of buitenlucht.
Utiliteitsgebouwen die niet met stadsverwarming of HR-ketel worden verwarmd, krijgen een warmtepomp gevoed met bodemwarmte (veelal WKO-systeem).
Nieuwe woningen of utiliteitsgebouwen krijgen geen HR-ketel meer, maar stadsverwarming of een warmtepomp. Bij woningen een gelijke mix tussen bodem- en luchtwarmtepompen. Bij utiliteit zijn dit bodemwarmtepompen (veelal WKO-systeem).
BUINL16074
6
Scenario
Aannames
Hier geldt een hoge renovatiegraad, twee keer zo diepgaand als in Geleidelijke Transitie, maar pas vanaf 2030 de NOM schil als standaard.
30% van alle woningen en utiliteitsgebouwen krijgen op termijn (2050) een aansluiting op een warmtenet. Dit percentage is ingeschat als het maximaal haalbare in de gebouwde omgeving met inachtneming van voldoende hoge dichtheden van warmtevraag voor rendabele exploitatie van een warmtenet. Dit geldt ook voor nieuwe gebouwen.
Urgentie
Van de hoog geïsoleerde woningen houdt slechts een klein deel een HR-ketel (10%).
De midden-geïsoleerde woningen die niet op stadsverwarming zijn aangesloten, worden voorzien in hun warmte door een hybride warmtepomp. Bij de hoog geïsoleerde woningen is dit een elektrische warmtepomp met als bron bodem of buitenlucht.
Utiliteitsgebouwen die niet met stadsverwarming of HR-ketel worden verwarmd, krijgen een warmtepomp gevoed met bodemwarmte (veelal WKO-systeem).
Nieuwe woningen of utiliteitsgebouwen krijgen geen HR-ketel meer, maar stadsverwarming of een warmtepomp. Bij woningen een gelijke mix tussen bodem- en luchtwarmtepompen. Bij utiliteit zijn dit bodemwarmtepompen (veelal WKO-systeem).
Lage renovatiegraad in een deel van de woningen huizen door gebrek aan geld om te investeren (volgt Geleidelijke Transitie).
Schaarste
Voor de eigenaar-bewoners die kapitaalkrachtiger zijn, geldt een prikkel voor diepere renovatie door de relatief hoge gasprijs (volgt Urgentie scenario). Dit is aangenomen voor vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen2.
Utiliteitsgebouwen volgen Geleidelijke Transitie.
Per renovatieslag een incrementele verbetering van de schil (bijv. na-isolatie en dubbel glas). Tot 2030 alleen bij woningen met een lage isolatiegraad. Vanaf 2030 worden ook midden-geïsoleerde woningen verder geïsoleerd, maar niet tot het niveau van een NOM schil.
Geleidelijke
transitie
10% van alle woningen en utiliteitsgebouwen krijgen op termijn (2050) een aansluiting op een warmtenet. Dit is een extrapolatie de Nationale Energie Verkenning 2015 (ECN, 2015). Dit geldt ook voor nieuwe gebouwen.
Een klein deel (tot 10%) van de midden- en hoog-geïsoleerde bestaande gebouwen krijgen een warmtepomp (hybride of lucht).
2
40% van de nieuwe gebouwen worden uitgerust met een warmtepomp (lucht- of bodem-).
De HR-ketel blijft de dominante technologie, ook in 2050.
Onder deze aannames is de relatieve stijging in woonlasten van Geleidelijke Transitie naar Schaarste voor rijwoningen en appartementen
vergelijkbaar met die voor vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. Zelfs in Geleidelijke Transitie geldt al een redelijke ontwikkeling naar een hoog isolatieniveau.
BUINL16074
7
Warmteopwekking woningen 100% 80% 60% 40% 20% 0% 2015 Heden HR-ketel
2030
2050
2030
Technologie-adoptie Stadverwarming
2050
Urgentie Hybride warmtepomp
2030
2050
Schaarste Luchtwarmtepomp
2030
2050
Geleidelijke transitie Bodemwarmtepomp
Warmteopwekking utiliteitsbouw 100% 80%
60% 40% 20% 0% 2015 Heden HR-ketel
2030
2050
Technologie-adoptie Stadverwarming
2030
2050
Urgentie Hybride warmtepomp
2030
2050
Schaarste Luchtwarmtepomp
2030
Geleidelijke transitie Bodemwarmtepomp
Figuur 4. Overzicht van het aandeel van de toegepaste technologieën per scenario.
BUINL16074
8
2050
Energetische kwaliteit woningen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie Woningen laag
2050
Urgentie Woningen midden
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Woningen hoog
Energetische kwaliteit utiliteitsbouw 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie Utiliteit laag
2050
Urgentie Utiliteit midden
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Utiliteit hoog
Figuur 5. Overzicht van de ontwikkeling van de isolatiegraad (laag/midden/hoog) per scenario.
2.2.3 Overige energetische parameters Reductie basisvraag De basis-elektriciteitsvraag voor woningen (het elektriciteitsgebruik dat niet gebonden is aan de woning, inclusief verlichting) neemt verder af door steeds efficiënter wordende keukenapparatuur, elektronica en verlichting. Dit wordt door de EU voorgeschreven in de vorm van de Ecodesign richtlijn. Er geldt een besparing van ongeveer 20%. Dit is zonder de toename van tv’s, audiovisuele apparatuur en computers in huis, wat deze besparing (deels) tegengaat. Deze ontwikkeling heeft zich de laatste jaren laten zien en de verwachting is dat deze nog doorgaat. Om die reden is er een reductie van 15% aangenomen in het Geleidelijke Transitie scenario. In het Urgentie scenario is het aannemelijk dat er trendbreuk optreedt door maatschappelijk besef (en dat dus de 20% reductie
BUINL16074
9
gehaald kan worden). Voor Technologie-adoptie en Schaarste geldt een demping van de efficiëntieverbetering door ofwel meer apparaten door innovatie, ofwel door hogere comforteisen aan de woning door meer thuiswerken. Daarom wordt hier 10% reductie aangenomen. Koelingsvraag Voor woningen is de uitgangssituatie in 2015 dat 2% van de alle woningen de thermische vraag naar koeling van 2000 kWth per woning invullen met een compressiekoelmachine met een Coefficient of Performance (COP)3 van 2,5. In zowel de scenario’s Technologie-adoptie als Schaarste neemt het aandeel woningen dat wordt gekoeld toe naar 20% in 2050. Voor Urgentie en Geleidelijke transitie is dat 10% in 2050. Daarnaast zijn er verschillen in de rendementen van de koelinstallaties verondersteld; in 2050 geldt in Technologie-adoptie een COP van 5, voor Urgentie een COP van 4 (door strengere regelgeving) en voor Schaarste en Geleidelijke transitie een COP van 3. Voor utiliteitsgebouwen is er vooral een vraag naar koude in kantoren, winkels en zorggebouwen. Voor 2015 is de elektriciteitsvraag voor koeling in kaart gebracht en verdeeld over de totale hoeveelheid m2 BVO utiliteitsgebouwen (inclusief onderwijsgebouwen, bedrijfsruimten en overige gebouwen). Voor Schaarste en Geleidelijke Transitie wordt aangenomen dat deze niet significant verandert richting 2050, omdat in die scenario’s slechts een zeer beperkt deel van de utiliteit een warmte- koudeopslag systeem (WKO) krijgt. In de scenario’s Technologie-adoptie en Urgentie daarentegen, kan met een veel groter rendement koude worden geleverd. Daarom wordt daar een significante reductie aangenomen van het elektriciteitsgebruik ten behoeve van koeling. Het aandeel van koeling in het totale elektriciteitsgebruik blijft in alle scenario’s en voor alle periodes beperkt tot enkele procenten. Zon-PV De afgelopen 5 jaar is in het bijzonder in woningen een sterke groei van het aantal zonnepanelen waargenomen. De drijvende kracht hierachter is een combinatie van versnelde prijsdaling voor zonnepanelen, de relatief stabiele prijs voor elektriciteit voor kleinverbruikers en maatschappelijke en politieke aandacht. Doordat ook in een Geleidelijke transitie de prijzen voor zonnepanelen systemen nog verder dalen, is een doorgaande positieve ontwikkeling te verwachten voor zowel woningen als utiliteitsgebouwen. In de Nationale Energie Verkenning (ECN, 2015) wordt een gezamenlijk opgesteld vermogen van 5 GWp in 2020 en 14 GWp in 2030 verwacht. Voor extrapolatie naar 2050 is ervoor gekozen om
3
De efficiëntie van compressiekoelmachines en warmtepompen wordt beschreven met een Coefficient of Performance (COP). De COP
beschrijft de hoeveelheid eenheden koude of warmte die worden geleverd met één eenheid van elektriciteit. Een hogere COP betekent dus een hogere efficiëntie.
BUINL16074
10
rekening te houden met niet-lineaire groei na 2030. Met de verzadiging volgens een S-curve geldt dan een opgesteld vermogen van 20 GWp in 2050. Voor het Technologie-adoptie scenario zien we een nog snellere uitrol van zonnepanelen. In 2030 zijn alle zuid-gerichte daken bedekt. Na 2030 zullen ook minder ideale daken worden uitgerust met zonnepanelen, ook de (deels) beschaduwde en oost-west gelegen dakoppervlakken. In het rapport “Het potentieel van zonnestroom in de gebouwde omgeving van Nederland” (DNV GL – Energy/PBL, 2014) wordt een potentieel op basis van huidig rendement van 66 GWp PV-vermogen ingeschat (41 GWp wonen, 25 GWp utiliteit). Hier is geen rekening gehouden met schaduw van bomen of omliggende bebouwing, dakramen en glazen daken en andere functies zoals groene daken, terrassen of zonnecollectoren voor warm water. Ook is verondersteld dat het berekende oppervlak volledig kan worden benut. Hier is gekozen om 75% (woningen) tot 80% (utiliteit) van het totale potentieel als maximaal haalbaar potentieel voor zon-PV mee te nemen. Ook het effect van de 15% tot 20% lagere opbrengst van zonnepanelen in oost-west configuratie is hierin meegenomen. Dit betekent effectief dat we voor het Technologie-adoptie scenario een potentieel van 30 GWp4 voor woningen en 20 GWp voor utiliteit aannemen. Voor het Schaarste scenario wordt door een combinatie van lage elektriciteitsprijs, alleen meest ideale daken en minder snelle technologische ontwikkeling aangenomen dat 50% van het potentieel van Technologie-adoptie zal worden benut. In het Urgentie scenario geldt weliswaar een hogere elektriciteitsprijs, maar deze wordt gecompenseerd door een lagere energiebelasting op elektriciteit. Door maatschappelijke wil en bestuurlijke druk zal de benutting van het dakoppervlak voor zon-PV wel meer zijn dan in het Schaarste scenario. De technologische ontwikkeling zal ook in dit scenario wel lager zijn dan in Technologie-adoptie; er wordt hier aangenomen dat 70% van het potentieel van Technologie-adoptie wordt benut.
4
Uit gegevens van Sungevity blijkt dat er veel daken niet geschikt zijn door teveel schaduw of dat ze te klein zijn. Het potentieel voor
woningen zou daardoor op 16 GWp uitkomen (http://www.energievastgoed.nl/2015/06/16/sungevity-potentieel-zonne-energie-dekt-hooguit50-stroomverbruik-huishoudens/). Daar is tegenin te brengen dat het rendement van zonnepanelen, juist in het Technologie-adoptie scenario nog verder kan toenemen. Met de huidige stand der techniek is een rendement van 16% haalbaar, in de toekomst kan dat verdubbelen. Daarnaast is de verwachting dat bij nieuwbouw er meer m2 beschikbaar zullen zijn dan bij bestaande woningen, omdat er daar rekening gehouden kan worden met zonnepanelen.
BUINL16074
11
Tekstbox 1. Opslag, flexibiliteit en de toekomst van salderen. In de toekomst is meer flexibiliteit nodig: ook in de gebouwde omgeving De
huidige
energiesector
Europeanisering
(koppeling
wordt van
gekenmerkt netten)
en
door
decentralisatie
verduurzaming
(meer
(meer
lokale
hernieuwbare
energiebronnen), en
fluctuerende
energiebronnen, zoals wind en zon). Ook zal er meer uitwisseling gaan plaatsvinden tussen energiedragers onderling. Het eerste urgente probleem dient zich volgens veel studies aan in de stroomvoorziening: als het EnergieAkkoord wordt uitgevoerd is in 2023 het aandeel afkomstig uit hernieuwbare bronnen tot rond de 35% gestegen. Daar de elektriciteitsproductie door wind en zon niet regelbaar zijn, hebben deze een groot effect op inzet van het overige (fossiele) vermogen en op de infrastructuur. Ook in de Warmtevisie wordt de toekomstige voorzieningszekerheid als belangrijk aandachtspunt genoemd. Het sleutelbegrip om tijdig oplossingen beschikbaar te hebben is flexibiliteit. Deze flexibiliteit kan op meerdere manieren worden vergroot: meer regelbare productie, beter stuurbare eindvraag, verzwaren van het net en/of meer opslagmogelijkheden voor energie. In de gebouwde omgeving zijn vraagsturing en energie-opslag de belangrijkste opties. De noodzaak en voordelen van opslag en vraagsturing in de praktijk zullen worden gespiegeld aan (mogelijk goedkopere en betere) flexibiliteitsopties in de stroomproductie zelf, industriële
warmtevoorziening
en
productie,
grootschalige
warmtevoorziening
(stadsverwarming,
warmtebuffers), gebruik van de accu in elektrische auto’s als opslag, etc. Er is ons inziens met recht veel aandacht voor het aspect flexibiliteit om te zorgen dat er ook op de langere termijn geen problemen ontstaan in het opnemen van een groeiend aandeel hernieuwbare energiedragers in het energiesysteem. Belangrijke criteria voor opties zijn:
Dragen ze bij aan de maximale benutting van het portfolio aan hernieuwbare energiebronnen?
Dragen ze bij aan beperken van de kosten van de energieproductie?
Dragen ze bij aan beperken van infrastructuurkosten?
Recentelijk zijn door diverse partijen studies uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de introductie van meer flexibiliteit in het energiesystem, zoals:
Flexibility options in electricity systems door Ecofys (2014)
Diverse studies in het kader van de TKI Systeemintegratie door Berenschot, CE Delft, DNV GL, Ecofys, ECN, TNO en TU Delft
In de onderhavige analyse is vanaf de start rekening gehouden met veranderingen in het vraagpatroon voor de warmtevoorziening van voornamelijk het woningendeel, dat de grootste impact heeft op de piekvraag, de infrastructuureffecten en het elektriciteitsproductievermogen. Verder is kwalitatief geanalyseerd welke mogelijkheden er zijn (en gaan komen) om de flexibiliteit van het onderdeel van de energievoorziening in de gebouwde omgeving te verbeteren. De conclusie is dat zowel vraagsturing (elektrische auto, warmtepomp) als opslag van elektriciteit (accu’s) een groot en nog onbenut potentieel hebben. Dat geldt ook voor de mogelijkheden om op uur- en dagbasis warmte op te slaan en voor het gebruik van warmtebuffers voor het vergroten van de flexibiliteit in het elektriciteitsnet. Al deze opties zijn op dit moment nog niet rendabel en nog niet direct nodig. Wat betreft de stroomvoorziening schat Tennet in dat we in ieder geval tot 2020 geen problemen hoeven te verwachten door een tekort aan flexibiliteit in het systeem.
BUINL16074
12
Tekstbox 1. Opslag, flexibiliteit en de toekomst van salderen (vervolg). In deze analyse gaan we er van uit dat er in de komende decennia flexibiliteitsopties beschikbaar zullen zijn en zullen worden ingezet als nodig. Het daadwerkelijk inzetbaar zijn heeft vooral consequenties voor de kosten van het energiesysteem. Als het tegen zit kan het betekenen dat de door ons berekende investeringen en systeemkosten een onderschatting zijn. Voor dit aspect zijn geen kwantitatieve analyses uitgevoerd van de mogelijke meerkosten van wel/geen beschikbaarheid van voldoende flexibiliteit. Wat betreft het opslaan en benutten van warmte over de seizoenen heen (opslag in zomer en benutting in de winter) is er nog sprake van een lacune. Veel veelbelovende technische mogelijkheden worden nog niet toegepast. In het bijzonder het gebruik van warmte uit een zonneboiler zou kunnen worden verdubbeld als seizoensopslag goedkoop en betrouwbaar en praktisch hanteerbaar zou kunnen plaatsvinden.
Zonthermisch Zonneboilers kunnen tot 50% van de warm tapwatervraag leveren in een woning. Dit percentage kan nog flink omhoog als seizoensopslag van warmte mogelijk wordt. Het is nu nog zeer onzeker hoe dat eruit ziet en of opslag (economische) haalbaar is. Voor sommige utiliteitsgebouwen zoals sport- of zorggebouwen kan een zonneboiler ook nuttige warmte leveren, echter is dit slechts een beperkt deel van de totale m2 BVO utiliteit. In deze studie is daarom zonnewarmte alleen in scope voor woningen. Anno 2015 is het aantal geïnstalleerde zonneboilers zeer beperkt. De reden hiervoor is de lange terugverdientijd en beperkt dakoppervlak, waardoor er eerder voor zon-PV is gekozen dan voor een zonneboiler. De laatste jaren is er een ontwikkeling van PVT-panelen, die naast elektriciteit ook warmte kunnen leveren. In het basisscenario (Geleidelijke Transitie) wordt aangenomen dat in 2050 in 10% van de warm tapwatervraag (van woningen) wordt voorzien. Dit betekent dus dat twee op de tien huishoudens een zonneboiler hebben in 2050. In het Urgentie scenario is dit iets hoger (drie op de tien) verondersteld door een sterker maatschappelijk besef en hogere gasprijs voor kleinverbruikers door een hogere energiebelasting op gas. In het Schaarste scenario versterkt de veel hogere gasprijs voor kleinverbruikers de penetratie van zonneboilers nog verder. Hier is een penetratie van vijf op de tien huishoudens aangenomen. In het Technologie-adoptie scenario worden zonneboilers de standaard en zijn de kostendalingen dusdanig dat in 2050 elk huishouden een zonneboiler heeft. In dit scenario is seizoensopslag van warmte het meest waarschijnlijk. Verondersteld wordt dat in een deel van de toepassingen waar dat mogelijk is seizoensopslag van warmte plaats vindt. 2.2.4 Kostenontwikkelingen Naast een differentiatie in implementatie van technologieën, zijn er ook verschillen in de kostenontwikkelingen per scenario. De ontwikkeling in energieprijzen en kosten voor technologieën en renovaties worden in onderstaande secties beschreven. Alle kosten in deze studie worden gerapporteerd als €2015 en weerspiegelen zoveel mogelijk reële prijsniveaus refererend aan 2015 (exclusief inflatie).
BUINL16074
13
Energieprijzen Het voorspellen van energieprijzen is een hachelijke zaak. Toch veronderstellen we verschillen in de mogelijke prijsontwikkeling in de verschillende scenario’s. De ontwikkelingen van energieprijzen is kwalitatief beschreven in de scenario’s van De Ruijter (2015). De aannames zijn daarom nadrukkelijk plausibel in het desbetreffende scenario. In alle scenario’s zullen zich meer turbulente prijsfluctuaties voor gas en elektriciteit voordoen. Dit komt omdat gemakkelijk winbare voorraden olie en gas uitgeput raken, duurdere voorraden in productie worden genomen (olie/gas uit teerzand, schaliegas en -olie, gas en olie uit Arctische gebieden) en er een toenemend kwetsbare balans ontstaat tussen vraag en aanbod. Dit leidt per saldo tot meer periodes van onzekerheid en investeringsdips in de winning en exploratie. Dit zijn fluctuaties op kortere termijn (enkele jaren) omdat aanbod en vraag beide dalen, zij het op verschillende momenten. Het (regionale) aanbod van aardgas daalt structureel doordat de binnenlandse gasvoorraden (zoals bij Slochteren) maar ook Noordwest Europese gasvoorraden (Verenigd Koningkrijk en Noorwegen) en schaliegas in de Verenigde Staten, waardoor Rusland en het Midden Oosten als leveranciers overblijven. De vraag naar aardgas daalt door beter geïsoleerde en efficiëntere gebouwen en apparaten. In het Technologie-adoptie scenario leidt dit tot een, gemiddeld over een langere periode, gestaag maar traag stijgende energieprijs bij constant blijvende energievraag in de wereld. Opslag van energie heeft effect op stabilisatie van de korte termijn energievoorziening (uren tot dagen ) waardoor opslag een beperkte invloed zal hebben op de energieprijzen. In
het
Urgentie
scenario
wordt
een
hoge
CO2-heffing
op
energie
verondersteld.
De
(eindverbruikers)gasprijs voor huishoudens en het MKB wordt in 2030 50% hoger dan 2015, in 2050 150%. De onderliggende gasprijs zelf stijgt nauwelijks: er is louter een CO2 heffingseffect. Voor elektriciteit geldt een vergelijkbare trend, maar met een relatief kleinere stijging: 25% en 50%. De energiebelasting (EB) voor gas en elektriciteit veranderen (de EB op gas gaat meer omhoog dan op elektriciteit). De elektriciteitsprijs stijgt wel door een lager aandeel van kolen (als aandeel kolen toch hoger wordt dan met CCS en dus ook duurder), en hoger aandeel hernieuwbaar in de stroomproductie. In het Schaarste scenario worden gas en olie duur. Omdat kolen veel meer voorradig zijn zal de prijs nauwelijks veranderen. Mede daardoor stijgt de elektriciteitsprijs zeer gematigd en is feitelijk heel goedkoop. CO2-opslag is in dit scenario niet voorzien. In het Geleidelijke transitie scenario geldt een relatief lage olieprijs, en een nog lagere kolenprijs. Tevens goedkope elektriciteit. Het fiscale beleid leidt per saldo wel tot een constant prijsniveau voor de consument (in ieder geval de kleinverbruiker).
BUINL16074
14
Zon-PV Voor fotovoltaïsche zonnepanelen is het prijsniveau 2015 aangehouden (1500 EUR/kWp). Dit zijn totaalkosten inclusief omvormer en installatie. Met behulp van leercurves zon-PV uit het rapport “Uitbreidingen en dataverificaties van Vesta 2.0” (CE Delft, 2013) is voor zonnepanelen een ontwikkeling aangenomen die overeenkomt met maximale kostenreductie voor het Technologieadoptie scenario en minimale kostenreductie voor de scenario’s Geleidelijke Transitie, Schaarste en Urgentie. Dit heeft een kostenreductie 2050 t.o.v. 2015 tot gevolg van 60% tot 70%. Koeling Voor koeling is het huidige prijsniveau (2015) van compressiekoelmachines aangenomen. Voor de ontwikkeling is er gedifferentieerd tussen Technologie-adoptie, Urgentie en de overige twee scenario’s. Het bereik ligt tussen constant (0% reductie) en 50% goedkoper in 2050 t.o.v. 2015. Schil Voor de ontwikkeling van kosten van isolatie is gekozen om de ‘leercurves maatregelen na-isolatie t.b.v. energieneutraal’ uit het rapport “Uitbreidingen en dataverificaties van Vesta 2.0” (CE Delft, 2013) te hanteren. De getallen uit de beschikbare tabellen leiden tot een reductie van maximaal 50% in 2050 t.o.v. 2015. Deze is toegekend aan het scenario Technologie-adoptie. Voor de overige drie scenario’s is de gemiddelde leercurve aangehouden, wat neerkomt op 20% hogere kosten voor isolatie van de schil dan in Technologie-adoptie. Installaties Voor de ontwikkeling van kosten van installaties ten behoeve van het leveren van warmte (of koude) is gekozen om de ‘leercurves warmtetechnieken’ uit het rapport “Uitbreidingen en dataverificaties van Vesta 2.0” (CE Delft, 2013) te hanteren. De curves voor de verschillende warmtetechnieken zijn gebaseerd op de verschillende marktrijpheden van de technologieën en een generieke leercurve. Voor het doel van deze studie is een geaggregeerde leercurve opgesteld die als basis dient om de verschillende ontwikkelingen in kosten tussen Technologie-adoptie en de overige drie scenario’s te representeren. Dit komt effectief neer op een kostenniveau voor Technologie-adoptie dat ruim 25% lager ligt dan in Urgentie, Schaarste en Geleidelijke Transitie.
BUINL16074
15
Tekstbox 2. Integraal aanpakken. Integraal aanpakken: Nul-op-de-meter (NOM) Er zijn recentelijk snelle ontwikkelingen die veel van de bovengenoemde onderdelen gezamenlijk aanpakken en op conceptniveau innovaties bewerkstelligen. Een bekend voorbeeld daarvan is de Nul-op-de-meter aanpak. Een NOM aanpak is niet simpelweg de optelsom van een schil en installatie maar bekijkt in samenhang de optimale combinatie voor een bepaalde (serie) woning(en). Hoewel duidelijk is dat het optimum sterk afhankelijk is van de lokaal benodigde combinatie van schil, installatie en energieopwekking kiezen we ervoor om in deze analyse de onderdelen apart te beschrijven en te combineren in de verschillende scenario’s en daarmee heel Nederland in zijn verscheidenheid te beschrijven.
BUINL16074
16
3 Werkwijze en basisaannames De scenario’s die in hoofdstuk 2 zijn beschreven, zijn na kwantificatie van de belangrijkste parameters doorgerekend met behulp van het Systeemintegratiemodel. Dit model is door Ecofys in samenwerking met ECN ontwikkeld voor Alliander, Gasunie en Tennet. De bevindingen van dit project zijn beschreven in het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen: Hoe beïnvloeden technologiekeuzes in woningen de toekomstige kosten van het energiesysteem?” (Ecofys/ECN, 2015). In dit rapport is tevens een uitgebreide methodologische beschrijving opgenomen van de werkwijze en basisaannames van het Systeemintegratiemodel. In dit hoofdstuk zal dit in verkorte vorm worden beschreven. Het Systeemintegratiemodel is voor deze studie aangepast en nader gespecificeerd. De gemaakte aanpassingen worden in meer detail beschreven. Bij de beschrijving van de werkwijze en basisaannames worden de volgende stappen gevolgd (Figuur 6):
Basisaannames (3.1) Gebouwenvoorraad (3.1.1)
Uitgangssituatie (3.1.2)
Scenario specifieke kenmerken (3.2) Isolatieniveaus (3.2.1)
Technische Installatie (3.2.2)
Vraagprofielen (3.3) Warmtevraagprofielen (3.3.13.3.2)
Aggregatie en gelijktijdigheidsfactoren (3.3.3)
Energievraagprofielen (3.3.4)
Resultaten (3.4) Energie en emissies (3.4.1)
Energetische kwaliteit (3.4.2)
Economische effecten (3.4.3)
Figuur 6. Overzicht van werkwijze modellering.
Definiëren basisaannames – In het model wordt onderscheid gemaakt tussen basisaannames en scenario specifieke aannames. De basisaannames zijn voor alle scenario’s gelijk. Voorbeelden van deze aannames zijn de ontwikkeling van het aantal gebouwen, de indeling naar woonmilieus, maar ook de functionele warmtevraag en de leveringszekerheid. De basisaannames worden besproken in sectie 3.1.
Definiëren scenario specifieke kenmerken – Diverse andere parameters verschillen wel per scenario en zijn uniek voor het betreffende scenario dat wordt onderzocht. De scenario’s zelf
BUINL16074
17
worden in hoofdstuk 2 besproken. In sectie 3.2 worden de scenario specifieke aannames nader toegelicht.
Vraagprofielen – De basis van het onderzoek is de functionele huishoudelijke warmtevraag. Dit is de warmte die in een huis ingevoerd moet worden om de vereiste temperatuur te bereiken. Deze vraag is onafhankelijk van de toegepaste technologie, maar verschilt per gebouwtype en isolatiegraad. Per technologie wordt vervolgens bepaald wat de bijbehorende vraag naar elektriciteit, gas en warmte is. Deze warmte gerelateerde energievraag wordt vervolgens gecombineerd met diverse andere vraagcategorieën, zoals de basisvraag, koeling, maar ook productie met behulp van zon-PV. Dit wordt nader beschreven in sectie 3.3.
Resultaten – Op basis van de gebouwenvoorraad, woonmilieus en vraagprofielen per energiedrager wordt de geaggregeerde energievraag gemodelleerd en de bijbehorende kosten en emissies berekend. In sectie 3.3.4 wordt besproken welke methode en aannames gebruikt zijn bij de berekening van deze resultaten.
Het Systeemintegratiemodel is voor deze studie verder aangepast en gespecificeerd. In Tabel 3 zijn de belangrijkste modelaanpassingen voor de huidige studie weergegeven. Tabel 3. Verschillen tussen de studie “De systeemkosten van warmte voor woningen” en de huidige studie. Onderdeel
“ De systeemkosten van warmte voor woningen”
Huidige studie
Afbakening gebouwde omgeving
Woningen
Woningen en utiliteit Energiegebruik in de gebouwde omgeving, incl. basisvraag, energiegebruik voor warmtevoorziening, energiegebruik voor koeling en energieproductie door PV, maar exclusief energiegebruik voor mobiliteit Energie en Emissies, Energetische kwaliteit en Economische Effecten (zie hoofdstuk 4) Systeemkosten (excl. belastingen), maar ook woon- en bedrijfskosten (incl. belastingen)
Afbakening energiegebruik
Energiegebruik voor warmtevoorziening
Resultaten
Emissies en systeemkosten voor woningen, distributie- en transmissienetten en energie
Kosten
Systeemkosten (excl. belastingen)
Emissiefactor
Dynamische emissiefactor voor elektriciteit en gas
Statische emissiefactor voor elektriciteit en gas (zie sectie 3.4.1)
Kostenontwikkeling
Geen differentiatie van kostenontwikkeling per scenario
Differentiatie van kostenontwikkeling per scenario
Sloop en renovatie
Geen differentiatie van sloop- en renovatiesnelheid per scenario
Differentiatie van sloop- en renovatiesnelheid per scenario
BUINL16074
18
3.1
Basisaannames
In deze paragraaf worden de basisaannames besproken. Dit zijn aannames die in alle scenario’s hetzelfde zijn. 3.1.1 Geografische scope De geografische scope die we hanteren voor “de gebouwde omgeving” is het grondgebied en alle gebouwgebonden opties in de bebouwde kom, dus zeer nabij of samenhangend met de woning/gebouw. Dat betekent dat zonnepanelen en WKO wel in de beschouwing wordt betrokken, maar grootschalige windenergie-opties niet en evenmin glastuinbouw-opties of biomassavergisting. 3.1.2 Woningvoorraadontwikkeling en karakteristieken Een gedetailleerd overzicht van de aannames met betrekking tot de woningvoorraadontwikkeling en de woningkarakteristieken wordt geven in het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015):
Woningvoorraad – De ontwikkeling van het totaal aantal woningen en het cumulatieve aantal woningen gebouwd na 2015 is gebaseerd op Primos prognose van ABF Research (2015). De totale woningvoorraad groeit van 7,4 miljoen woningen in 2015 naar 8,4 miljoen woningen in 2050.
Indeling
naar
woonmilieus
–
Voor
het
berekenen
van
de
distributiekosten
en
transmissiekosten is ook een karakterisering van de woningvoorraad naar woningtype en woonmilieu noodzakelijk. Een woonmilieu wordt getypeerd door een bepaalde dichtheid van woningen en een samenstelling van woningtypes. Deze elementen hebben een belangrijke invloed op de netwerkkosten. In het woonmilieu Centrum-stedelijk staan bijvoorbeeld relatief veel kleinere huizen dicht bij elkaar, terwijl in het woonmilieu Landelijk wonen veel vrijstaande huizen ver uit elkaar staan. Dit heeft invloed op de piekvraag per woning en de kosten voor het uitbreiden van het netwerk. De verdeling van de woningvoorraad naar woningtype en woonmilieus is gebaseerd op ABF Research (2005).
Woningkarakteristieken – Op basis van de brochure “Voorbeeldwoningen bestaande bouw 2011” (RVO, 2011) zijn de gemiddelde karakteristieken van de geometrie van verschillende woningtypen in de Nederlandse woningvoorraad bepaald. Het berekende gemiddelde dak-, gevelen
vloeroppervlak
wordt
gebruikt
in
de
warmteverliesberekening
waarmee
de
warmtevraagprofielen zijn berekend. Voor utiliteit is de voorraadontwikkeling gebaseerd op het rapport “Investeren in Nederland” (EIB, 2015). Deze geeft naast de eerdergenoemde vervangings- en uitbreidingsvraag per sector ook de ontwikkelingen naar 2040 voor drie door het EIB opgestelde scenario’s. Het EIB-scenario ‘Evenwichtige Groei (EG)’ is gekozen als basis. Voor de ontwikkeling naar 2050 is een (lineair) extrapolatie gemaakt. Voor de sectoren bedrijfsruimten, kantoren, winkels, onderwijsgebouwen, zorggebouwen en overige gebouwen is separaat de ontwikkeling bepaald. Voor het doel van deze
BUINL16074
19
studie is vervolgens de gewogen ontwikkeling per sector geaggregeerd naar het niveau van ‘utiliteit’ (met als functionele eenheid m2 BVO). 3.1.3 Uitgangspunt isolatieniveau en technologie in 2015 Voor de verdeling naar isolatiegraad in 2015 is een verdeling gemaakt naar isolatiegraad laag, midden en hoog. Onder isolatiegraad laag vallen de woningen die label D t/m G hebben. Onder isolatiegraad midden vallen de woningen die label A+ t/m C hebben. Isolatiegraad hoog komt in huidige woningbestand nog niet of nauwelijks voor. Voor de verdeling naar technologie in 2015 is onderscheid gemaakt naar woningen met een gasaansluiting en woningen aangesloten op een warmtenet. Bij woningen met een gasaansluiting nemen we aan dat deze een HR107 ketel hebben. Het aandeel van andere technologieën zoals warmtepompen is in 2015 nog verwaarloosbaar. De verdeling naar isolatiegraad en technologie per type woning is gebaseerd op data uit het WoON 2012 onderzoek (ECN, 2013b). Voor utiliteit is een andere indeling van laag, midden en hoog gehanteerd. Aangenomen wordt dat alle huidige utiliteit in isolatieniveau laag zit. Isolatieniveau midden weerspiegelt de implementatie (en naleving) van de Wet Milieubeheer, terwijl isolatieniveau hoog verregaande renovatie betreft (tot het niveau van nieuwbouw). Het aandeel warmtenetten voor utiliteit is equivalent aan het aandeel warmtenetten in woningen. Tabel 4. Verdeling per gebouwtype naar isolatiegraad en technologie in 2015. Woningtype Tussenwoning Hoekwoning Flat Twee-onder-een-kapwoning Vrijstaande woning Utiliteit
3.2
Met warmtenet Laag 0,8% 0,3% 3,0% 0,2% 0,0% 4%
Midden 3,5% 2,6% 3,6% 1,7% 0,7% 0%
Zonder warmtenet Laag Midden 57% 59% 55% 51% 52% 96%
39% 38% 39% 47% 47% 0%
Scenario specifieke kenmerken
Per scenario verschillen de toegepaste isolatieniveaus en de toegepaste technologieën (Tabel 5). In het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015) wordt een gedetailleerd overzicht van deze isolatieniveaus en technologieën gegeven. Tabel 5. Toegepaste isolatieniveaus en technologieën. Isolatieniveau Laag Midden Hoog
BUINL16074
Technologieën HR107 Warmtenetten Lucht-water warmtepomp (air source) Bodem-water warmtepomp (ground source) Hybride warmtepomp
20
Naast de bovenstaande scenario specifieke parameters zijn voor deze studie diverse andere parameters scenario specifiek, zoals de sloop- en renovatiesnelheid, de koelingsvraag, het geïnstalleerde vermogen zon-PV, het geïnstalleerde vermogen zon-thermisch, de energieprijzen, en de kostenontwikkeling van de gebouwschil en de installaties. Deze scenario specifieke parameters zijn in detail beschreven in hoofdstuk 2 en Bijlage I.
3.3
Vraagprofielen
Om de scenario’s voor de gebouwde omgeving te kwantificeren is het belangrijk om de warmtevraag te bepalen waaraan moet worden voldaan. Dit is ten eerste nodig om de kosten en de CO2 uitstoot van de warmtevoorziening te berekenen. Ten tweede is het nodig om de piekvraag in de verschillende netwerkdelen te kunnen inschatten, aangezien deze piekvraag bepaalt welke capaciteit nodig is om in de vraag te voorzien. De warmtevoorziening van de gebouwde omgeving in Nederland is bottom-up geanalyseerd op basis van zes gebouwtypes (vijf woningtypes en één utiliteitstype). Voor elk van deze gebouwtypen is met behulp van gebouwkarakteristieken (oppervlakte van de schil, isolatiegraad, stookgedrag, etc.) een warmtevraagprofiel gecreëerd. Op basis van dit warmtevraag profiel is een vraagprofiel voor elektriciteit, gas en warmte berekend voor de inzet van verschillende verwarmingstechnologieën. Deze
energievraagprofielen
vormen
de
bouwstenen
voor
de
verdere
analyse
waarbij
de
vraagprofielen van individuele gebouwen worden geaggregeerd tot vraagprofielen per woonmilieu en voor heel Nederland. 3.3.1 Warmtevraagprofielen voor woningen De warmtevraagprofielen voor de vijf woningtypes zijn bepaald in het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015). Deze warmtevraagprofielen zijn opgebouwd uit een profiel voor ruimteverwarming, een profiel voor warm tapwater en een profiel voor koken:
Ruimteverwarming –
De
warmtevraagprofielen zijn berekend
aan de
hand
van een
warmteverliesberekening. De berekening is gemaakt voor ieder uur in een jaar, waarbij de omgevingstemperatuur en zoninstraling afhankelijk is van het gekozen klimaatjaar. De definitieve warmtevraagprofielen (inclusief schaalfactor) zijn gemaakt voor het jaar 1987, waarin een extreem koude periode voorkwam. Dat is omdat we de piekvraag willen bepalen bij een strenge winter.
Gasunie
heeft
de
wettelijke
taak
tot
bij
een
etmaal
gemiddelde
effectieve
buitentemperatuur van -17°C (Meteostation de Bilt) de warmtevoorziening van huishoudens te garanderen. De klimaatmodellen laten zien dat in de komende decennia de gemiddelde wintertemperatuur stijgt en de kans op strenge winters afneemt, maar niet daalt naar 0. Deze studie laat duidelijk zien dat de kosten voor een hoge capaciteit bij elektriciteitsnetten relatief hoger zijn dan bij gasnetten. In deze studie zijn we er vanuit gegaan dat er geen concessie wordt gedaan aan comfort of leveringszekerheid.
BUINL16074
21
Warm tapwater – In deze studie wordt gebruik gemaakt van een gemiddeld warmtevraag patroon voor warm tapwater per woning. Dit patroon van functionele tapwatervraag is voor alle woningtypen gelijk. Idee daarachter is dat de tapwatervraag niet afhankelijk is van het woningtype maar de huishoudgrootte. De bijbehorende energievraag voor warm tapwater hangt wel af van de toegepaste techniek. De totale jaarlijkse gasvraag voor de bereiding van warm tapwater is overgenomen uit metingen in het kader van het HOME onderzoek (ECN, 2009) en bedraagt 300 m3 (circa 3000 kWh) aardgas per jaar. Dit is een gemiddelde, afhankelijk van het aantal personen in een huishouden en hun douchegedrag kan de vraag hoger of lager zijn. De verdeling van de tapwatervraag is overgenomen uit het rapport “Eindrapportage veldtesten, Energieprestaties van 5 warmtetechnieken bij woningen in de praktijk” (Energy Matters, 2014).
Koken – Het energievraagpatroon voor koken is geconstrueerd, uitgaande van logische warmtevraag momenten voor koken gedurende de dag. De gemiddelde energievraag voor koken is 39 m3/jaar bij koken op gas en 211 kWh/jaar bij koken op elektriciteit (ECN, 2014b). Niet alle huishoudens met een gasaansluiting koken op gas, sommige koken elektrisch. Omdat we de profielen voor de woningvoorraad optellen is hiervoor gecorrigeerd en gerekend met 31 m 3 gas voor koken per jaar. Het getal voor elektrisch koken is afgerond naar 200 kWh per jaar. De relevantie is beperkt, de pieken zijn slechts klein t.o.v. tapwaterprofiel.
In onderstaande figuren zijn de vraagprofielen voor ruimteverwarming, warmtapwater en koken gecombineerd. Figuur 7 beschrijft een weekprofiel in de winter waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende woningtypes bij isolatieniveau midden. Figuur 8 beschrijft een weekprofiel in de winter waarbij onderscheid wordt gemaakt naar isolatieniveau bij een tussenwoning. In woningen met het isolatieniveau hoog wordt er geen nachtverlaging toegepast, het profiel is daarom vlakker dan de profielen voor woningen met isolatiegraad laag en midden. Voor de dimensionering van de installatie wordt aangenomen dat deze op de zeer koude dag precies aan de warmtevraag kan voldoen. Er is dan weinig tot geen additionele ruimte voor flexibiliteit om piekbelasting te voorkomen.
BUINL16074
22
Warmtevraagprofielen per woningtype bij isolatieniveau midden in winter
Vermogen (kW)
25
Tussenwoning
20
Hoekwoning
15
Twee-onder-eenkapwoning
10
Appartement
5
Vrijstaande woning
0 12/01
13/01
14/01
15/01
16/01
17/01
18/01
19/01
Tijd (h) Figuur 7. Warmtevraagprofielen (kW) per woningtype bij isolatieniveau Midden in de winter.
Warmtevraagprofielen voor tussenwoning per isolatieniveau in winter
Vermogen (kW)
25 Laag
20 15
Midden
10
5 0 12/01
Hoog 13/01
14/01
15/01
16/01
17/01
18/01
19/01
Tijd (h) Figuur 8. Warmtevraagprofielen (kW) voor tussenwoning per isolatieniveau in de winter.
3.3.2 Warmtevraagprofielen voor utiliteit Voor de utiliteitsbouw zijn de warmtevraagprofielen geconstrueerd op basis van informatie over de piekvraag en het volume. De piekvraag voor utiliteitsbouw met het isolatieniveau laag is 54 W/m2 (NEV 2015, EIB 2015 en aannames vollasturen utiliteit Ecofys). Voor de overige isolatieniveaus is de piekvraag geschaald op basis van de ontwikkelingen in woningen. Het volume voor utiliteitsbouw bedraagt 86 kWh/jaar (NEV 2015, EIB 2015).
BUINL16074
23
3.3.3 Aggregatie van vraagprofielen per woningtype naar vraagprofielen per woonmilieu en voor heel Nederland Op basis van een indeling van de woningvoorraad in Nederland naar woonmilieus en op basis van de gedefinieerde scenario’s zijn geaggregeerde vraagprofielen gecreëerd. In deze geaggregeerde profielen wordt rekening gehouden met de gelijktijdigheid van de warmtevraag. De geaggregeerde profielen zijn vervolgens gebruikt als basis voor de distributie- en transmissiekostenberekening. 3.3.4 Energievraagprofielen In Sectie 3.3 is beschreven hoe de warmtevraagprofielen worden gemaakt. Indien een gebouw op een warmtenet is aangesloten is dat profiel direct het warmtevraagprofiel voor een individuele gebouw. Maar als de warmte wordt geleverd door een HR-ketel of warmtepomp dan wordt het warmtevraagprofiel met een rendement omgezet naar een gasvraag- of elektriciteitsvraagprofiel. De uitgangspunten
voor
de
rendementen
zijn
weergegeven
in
Emissies.
Op
basis
van
deze
vraagprofielen kan vervolgens het gevraagde volume (Tabel 7) en de piekvraag (Tabel 8) worden bepaald. De modelering van de technologieën worden uitvoerig beschreven in het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015). Tabel 6. Uitgangspunten bij de modelering van de elektriciteits-, gas- en warmtevraagprofielen. Technologieën
Karakteristieken
HR107
HR-combitapketel met ηruimteverwarming = 90-95% en ηwarm tapwater = 54-62%, rendementen op bovenwaarde. De tapwaterrendementen zijn lager dan voor ruimteverwarming vanwege stilstandsverliezen.
Warmtenetten
Directe warmtelevering, η = 100%
Hybride warmtepomp
Luchtwarmtepomp
Bodemwarmtepomp
Bivalent systeem van een lucht-water warmtepomp en een HR-ketel. Temperatuursafhankelijke coefficient of performance voor warmtepomp en HR107 karakteristieken voor piekvraag; tapwater met HR-ketel en voor ruimteverwarming een economische regelstrategie. Lucht-water warmtepomp met temperatuursafhankelijke coefficient of performance. Voor warm tapwater wordt daarnaast rekening gehouden met stilstandsverliezen (factor 62%) en boilerverliezen 1,5 kWh/dag. Bodem-water warmtepomp met gesloten bron en een verticale bodem warmtewisselaar, temperatuursafhankelijke coefficient of performance Voor warm tapwater wordt daarnaast rekening gehouden met stilstandsverliezen (factor 62%) en boilerverliezen 1,5 kWh/dag.
Tabel 7. Energievraag (kWh) voor tussenwoning per technologie en isolatiegraad (met graaddagen gecorrigeerd voor een gemiddeld jaar). Technologieën
Isolatiegraad Laag
Midden
Hoog
HR107
20.247 kWh gas
14.991 kWh gas
8.510 kWh gas
Warmtenetten
17.894 kWh warmte
13.755 kWh warmte
7.598 kWh warmte
Hybride warmtepomp
-
10,048 kWh gas 1,257 kWh elektriciteit
5213 kWh gas 755 kWh elektriciteit
Luchtwarmtepomp
-
5.647 kWh elektriciteit
3.151 kWh elektriciteit
Bodemwarmtepomp
-
-
2.269 kWh elektriciteit
BUINL16074
24
Tabel 8. Piekvraag (kW) voor tussenwoning per technologie en isolatiegraad. De piekvraag is gegeven voor klimaatjaar 1987. Technologieën
Isolatiegraad Laag
Midden
Hoog
HR107
16,8 kWgas
15,2 kWgas
4,2 kWgas
Warmtenetten
15,1 kWth
14,3 kWth
3,8 kWth
Hybride warmtepomp
-
15,2 kWgas 0,8 kWe
4,1 kWgas 0,5 kWe
Luchtwarmtepomp
-
12,6 kWe
2,3 kWe
Bodemwarmtepomp
-
-
1,0 kWe
De energievraagprofielen voor de warmtevraag (ruimteverwarming, warmt tapwater en koken) worden gecombineerd met additionele vraagprofielen om zo het totale vraagprofiel te creëren:
Basisvraag – Het basisvraagprofiel wordt geconstrueerd op basis van de standaardprofielen voor elektriciteit
van
EDSN
(2014).
Deze
standaardprofielen
geven
per
kwartier
het
elektriciteitsgebruik als fractie van het jaarverbruik. Deze fracties hebben een waarde tussen 0 en 1 die aangeeft welk deel van het jaarverbruik in het desbetreffende kwartier gebruikt wordt.
Koelingsvraag – Voor de koelingsvraag wordt een versimpeld profiel gehanteerd, waarbij er in de winter niet gekoeld wordt en in de zomer wel.
Zon-PV – Het productieprofiel van zonnepanelen wordt bepaald door de geïnstalleerde capaciteit, de jaarlijkse productie per geïnstalleerd vermogen en de weersomstandigheden. De extremen in weersomstandigheden resulteren in geen productie (besneeuwde daken) of maximale productie (zonnige zomerdag). Om de jaarprofielen te genereren wordt gebruik gemaakt van een referentieprofiel. Het referentieprofiel is bepaald voor een systeem in De Bilt met een oriëntatie van 180° (pal zuid) en een hellingshoek van 35°.
Zon-thermisch
–
Warmtapwater
productie
met
behulp
van
een
zonneboiler
is
sterk
weersafhankelijk. De productie is daarom niet in het profiel opgenomen, maar gemodelleerd als reductie van het jaarvolume.
3.4
Synthese
De scenario’s worden op drie dimensies geëvalueerd: energie en emissies, energetische kwaliteit en economische effecten.
BUINL16074
25
3.4.1 Energie en emissies Energiegebruik De energievraagprofielen in sectie 3.3.4 beschrijven het verbruik per gebouwtype. Het landelijke verbruik wordt berekend op basis van het verbruik per gebouwtype en de omvang van de gebouwenvoorraad. 𝑉𝑒𝑟𝑏𝑟𝑢𝑖𝑘 = ∑ ∑ 𝑣𝑒𝑟𝑏𝑟𝑢𝑖𝑘 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 𝑖𝑛 𝑔𝑒𝑏𝑜𝑢𝑤𝑡𝑦𝑝𝑒 𝑗 ∙ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑜𝑛𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑔𝑒𝑏𝑜𝑢𝑤𝑡𝑦𝑝𝑒 𝑗 𝑖
𝑗
Emissies Wat betreft de toerekening van emissies is ervoor gekozen om in eerste instantie alle emissie te laten zien die worden veroorzaakt door energiegebruik in de gebouwde omgeving. Dat betekent dus inclusief de indirecte emissies die bij de productie van de elektriciteit vrijkomen die nodig is in de gebouwde omgeving en (nog) niet emissievrij wordt opgewekt. We laten ook zien wat het emissies zijn die alleen direct in de gebouwde omgeving worden veroorzaakt.
De emissies van de energievoorziening in de gebouwde omgeving zijn berekend op basis van het totale verbruik per energiedrager en de emissiefactoren. 𝐸𝑚𝑖𝑠𝑠𝑖𝑒𝑠 = ∑ ∑ 𝑣𝑒𝑟𝑏𝑟𝑢𝑖𝑘 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 𝑖𝑛 𝑔𝑒𝑏𝑜𝑢𝑤𝑡𝑦𝑝𝑒 𝑗 ∙ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑜𝑛𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑔𝑒𝑏𝑜𝑢𝑤𝑡𝑦𝑝𝑒 𝑗 𝑖
𝑗
∙ 𝑒𝑚𝑖𝑠𝑠𝑖𝑒𝑠 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 Het totale verbruik is het netto verbruik dat centraal geproduceerd moet worden. De emissiefactoren van elektriciteit zijn tot 2030 gebaseerd op de Nationale Energieverkenning (ECN, 2014a). In 2050 wordt
voor
additionele
vraag
een
emissiefactor
van
0,250 kgCO2/kWh
aangenomen.5
De
emissiefactor beschrijft een mix van centrale fossiele en duurzame productie. De afname in emissiefactoren wordt gerealiseerd door de verduurzaming van de energievoorziening als gevolg van de groei in wind energie, inzet van biogas en biomassa, ultra diepe geothermie, etc. De emissiefactoren van gas zijn de standaardfactoren voor Nederlands aardgas.6 De emissiefactoren
5
Deze methodiek wijkt af van de methodiek beschreven in “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015). In die
studie werd een grens van 8 TWh aan additionele duurzame elektriciteitsvraag aangehouden ten opzichte van het HR Midden scenario. Hierboven wordt de vraag volledig door conventionele bronnen ingevuld. Dit resulteerde in een oplopende emissiefactoren in de scenario’s met een zeer hoge additionele elektriciteitsvraag. In deze studie is deze beperking niet opgelegd. Dit betekent dat in de scenario’s met meer elektriciteitsvraag, ook meer hernieuwbare energie zal worden opgewekt. 6
Deze methodiek wijkt af van de methodiek beschreven in “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015). In die
studie werd aangenomen dat er in 2050 maximaal 1,5 miljard m3 groen gas beschikbaar zal zijn voor de huishoudelijke warmtevoorziening. In de verschillende scenario’s werd aangenomen dat de absolute hoeveelheid groen gas door meer factoren dan alleen de
BUINL16074
26
voor warmte zijn sterk afhankelijk van de mix van technologieën gebruikt voor de productie van warmte.
In
deze
studie
zijn
de
emissiefactoren
gebaseerd
op
warmte
geproduceerd
uit
geothermische bronnen (basislast) en gasketels (pieklast). Tabel 9. Emissiefactoren (kgCO2/kWh). Energiedrager Heden 2015 Elektriciteit 0.586 Gas 0.202 Warmte 0.099
2030
Scenario’s 2050 0.343 0.195 0.093
0.25 0.187 0.085
Hernieuwbaarheidspercentage Het hernieuwbaarheidspercentage beschrijft het aandeel achter de meter opgewekte hernieuwbare energie in de bruto energievraag. 𝐻𝑒𝑟𝑛𝑖𝑒𝑢𝑤𝑏𝑎𝑎𝑟ℎ𝑒𝑖𝑑𝑠𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡𝑎𝑔𝑒 =
𝐸𝑙𝑒𝑘𝑡𝑟𝑖𝑐𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡𝑠𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒 𝑢𝑖𝑡 𝑃𝑉 + 𝑊𝑎𝑟𝑚𝑡𝑒𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒 𝑢𝑖𝑡 𝑧𝑜𝑛𝑛𝑒𝑏𝑜𝑖𝑙𝑒𝑟 𝐵𝑟𝑢𝑡𝑜 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔
3.4.2 Energetische kwaliteit Equivalent primair omzettingsrendement Het equivalent primair omzettingsrendement beschrijft het equivalente primaire energiegebruik per eenheid van geleverde warmte in gebouwen. Daar zowel elektriciteit, gas en warmte voor een deel duurzaam worden opgewekt, wordt het equivalente primaire energiegebruik berekend op basis van de emissies en de emissiefactor van gas, volgens: 𝐸𝑚𝑖𝑠𝑠𝑖𝑒𝑠 𝑤𝑎𝑟𝑚𝑡𝑒𝑣𝑜𝑜𝑟𝑧𝑖𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔 𝐸𝑚𝑖𝑠𝑠𝑖𝑒𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟 𝑔𝑎𝑠 𝐸𝑞𝑢𝑖𝑣𝑎𝑙𝑒𝑛𝑡 𝑝𝑟𝑖𝑚𝑎𝑖𝑟 𝑜𝑚𝑧𝑒𝑡𝑡𝑖𝑛𝑔𝑠𝑟𝑒𝑛𝑑𝑒𝑚𝑒𝑛𝑡 = 𝑊𝑎𝑟𝑚𝑡𝑒𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔 3.4.3 Economische effecten Systeemkosten In deze studie worden zowel systeemkosten als woon- en bedrijfslasten ingeschat. De systeemkosten zijn bepaald in de vorm van nationale kosten. Ten eerste betekent dit dat de kosten exclusief alle belastingen en subsidies zijn die immers per saldo bezien vanuit de BV Nederland nul zijn. De op deze wijze bepaalde kosten zijn daarom niet representatief voor de kosten en baten van een huishouden of bedrijf. Verder is de uitgevoerde analyse geen volledige maatschappelijke kosten-
warmtevoorziening huishoudens wordt bepaald en gelijk blijft. In deze studie is deze beperking niet opgelegd. Dit betekent dat in de scenario’s met meer gasvraag, ook meer groen gas zal worden ingezet.
BUINL16074
27
baten analyse (MKBA). Verschillende externaliteiten, zoals de baten van emissiereductie, zijn niet gekwantificeerd of meegenomen in de kosten en baten. De studie geeft dus een beeld van de totale te verwachten financiële kosten voor verschillende scenario’s. De verdeling van deze kosten over huishoudens, overheid of andere partijen wordt daarbij niet beschouwd omdat het hier gaat om het verschaffen van inzicht voor Nederland als geheel. De woon- en bedrijfslasten zijn wel de ingeschatte werkelijke kosten voor de woning en energie, inclusief belastingen. De kosten worden gepresenteerd als jaarlijkse kosten. Deze jaarlijkse kosten zijn berekend op basis van de investeringskosten en een bij de afschrijvingstermijnen en rentepercentage horende annuïteitsfactor, 𝐽𝑎𝑎𝑟𝑙𝑖𝑗𝑘𝑠𝑒 𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 = 𝐼𝑛𝑣𝑒𝑠𝑡𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔𝑠𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 ∙ 𝐴𝑛𝑛𝑢ï𝑡𝑒𝑖𝑡𝑠𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟 waarbij de annuïteitsfactor is gedefinieerd als
𝑟 1−(1+𝑟)−𝑛
, met 𝑟 als rentepercentage en 𝑛 als
afschrijvingstermijn in jaren. In Tabel 10 zijn de afschrijvingstermijnen, rentepercentages en annuïteitsfactoren van diverse kostenposten gegeven. Het is belangrijk om op te merken dat dit gehanteerde rentepercentage een grote
invloed
heeft
op
de
omrekening
van
investeringskosten
in
bijvoorbeeld
isolatie
of
warmtetechnologieën naar jaarlijkse kosten. Daarmee heeft het een bepalende invloed op de uiteindelijke sommatie en verhouding tussen verschillende onderdelen in de totale kosten. Voor de afschrijvingstermijnen is gebruik gemaakt van kennis van Ecofys; de rentepercentages zijn gebaseerd op een naar risico gewogen discontovoet voor het berekenen van de netto contante waarde van publieke investeringsprojecten (Ministerie van Financiën, 2015). Tabel 10. Afschrijvingstermijnen, rentepercentages en annuïteitsfactoren voor kostenposten. Afschrijvingstermijn Kostenpost Rentepercentage Annuïteitsfactor (jaren) Isolatie 40 3% Technologieën 15 3% Infrastructuur 40 4,5% PV 20 3%
0,043 0,084 0,054 0,067
De totale integrale kosten bestaan uit de volgende componenten: Kosten voor gebouwen De kosten voor gebouwen omvatten de investeringen in isolatie, technologieën voor verwarming en koeling, PV installaties en de aansluiting. Kosten voor isolatie, technologieën voor verwarming en de aansluiting voor woningen zijn afkomstig uit het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015). Naast de kostenontwikkeling die in het genoemde rapport wordt
BUINL16074
28
geschetst, wordt er in de huidige studie nog een additionele kostenontwikkelingsfactor toegepast die per scenario verschild (Bijlage I).
Kosten voor utiliteit De kosten voor (vergaand) isoleren van utiliteit (dak, gevel, vloer, glas) zijn gebaseerd op BEAM27 berekeningen van Ecofys en het rapport “Renovation tracks for Europe up to 2050” (Ecofys, 2012). De kenmerken zijn per sector van de utiliteitsbouw bepaald en naar het niveau van utiliteit geaggregeerd. Voor de implementatie en naleving van de Wet Milieubeheer is uitgegaan van huidige energiekosten (2015) en een gemiddelde terugverdientijd van 3 jaar.
Kosten voor PV De kosten voor zonnepanelen zijn scenario afhankelijk en zijn gespecifieerd in Bijlage I.
Kosten voor koeling De kosten voor koeling zijn scenario afhankelijk en zijn gespecifieerd in Bijlage I.
De huidige kosten in 2015 omvatten de kosten van technologieën voor warmte en koude. Voor isolatie wordt aangenomen dat de investeringen kosteneffectief zijn gemaakt en daardoor niet resulteren in netto kosten voor het 2015 scenario. Kosten voor energie De kosten voor energie zijn berekend op basis van de energievraag per woningtype, de woningvoorraad en de energiekosten: 𝐸𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 = ∑ ∑ 𝑣𝑒𝑟𝑏𝑟𝑢𝑖𝑘 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 𝑖𝑛 𝑤𝑜𝑛𝑖𝑛𝑔𝑡𝑦𝑝𝑒 𝑗 ∙ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑤𝑜𝑛𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑤𝑜𝑛𝑖𝑛𝑔𝑡𝑦𝑝𝑒 𝑗 𝑖
𝑗
∙ 𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 Hierbij is gebruik gemaakt van per scenario gedefinieerde energieprijzen (Bijlage I). Kosten voor distributie- en transmissienetten De kosten voor distributie en transmissie zijn berekend op basis van de piekvraag per woonmilieu en voor heel Nederland. Voor de woonmilieus (distributie) en Nederland (transmissie) zijn kengetallen gedefinieerd die de kosten per eenheid van additioneel vermogen beschrijven. Tenzij anders aangegeven, worden de distributie- en transmissiekosten bepaald op basis van de toename in piekvraag in woonmilieus en in heel Nederland volgens:
7
Built Environment Analysis Model (BEAM2), zie
http://www.ecofys.com/files/files/beam;%20choosing%20the%20best%20options%20for%20better%20energy%20performance%20of%20 buildings.pdf voor meer informatie.
BUINL16074
29
𝐷𝑖𝑠𝑡𝑟𝑖𝑏𝑢𝑡𝑖𝑒𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 = ∑ ∑ 𝑝𝑖𝑒𝑘𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 𝑖𝑛 𝑤𝑜𝑜𝑛𝑚𝑖𝑙𝑖𝑒𝑢 𝑗 𝑖
𝑗
∙ 𝑑𝑖𝑠𝑡𝑟𝑖𝑏𝑢𝑡𝑖𝑒𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 𝑝𝑒𝑟 𝑘𝑊 𝑣𝑜𝑜𝑟 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 𝑖𝑛 𝑤𝑜𝑜𝑛𝑚𝑖𝑙𝑖𝑒𝑢 𝑗 𝑇𝑟𝑎𝑛𝑠𝑚𝑖𝑠𝑠𝑖𝑒𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 = ∑ 𝑝𝑖𝑒𝑘𝑟𝑎𝑎𝑔 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑡𝑒𝑟 𝑖 ∙ 𝑡𝑟𝑎𝑛𝑠𝑚𝑖𝑠𝑠𝑖𝑒𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛 𝑝𝑒𝑟 𝑘𝑊 𝑣𝑜𝑜𝑟 𝑒𝑛𝑒𝑟𝑔𝑖𝑒𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒𝑟 𝑖 𝑖
De kosten voor distributie- en transmissienetten worden nader uitgewerkt in het rapport “De systeemkosten van warmte voor woningen” (Ecofys/ECN, 2015). In diverse scenario’s zal de zullen er gebieden zijn waar geen gas meer wordt gebruikt, terwijl er nog wel een gasnet in de grond ligt dat niet is afgeschreven. In dergelijke gevallen geldt de opruimplicht: zodra niet meer nodig dan dient verwijdering van het net plaats te vinden. Dit is te beschouwen is als een extra kostenpost. Omdat het op dit moment heel moeilijk in te schatten is wanneer en onder welke omstandigheden zich dit voordoet is dit niet meegenomen in de systeemkosten. De a priori verwachting is dat dit ook geen doorslaggevende kostenpost zal zijn die de resultaten beïnvloedt. Hier passage over strenge winters en klimaateffecten en -17 C criterium. Woon- en bedrijfslasten De woon- en bedrijfslasten omvatten de kosten voor investeringen in gebouwen (isolatie en technologieën) en de kosten voor energie. Anders dan bij de systeemkosten worden de kosten inclusief energiebelasting en eventueel BTW gehanteerd (Tabel 11). Voor woningen worden de energiebelastingstarieven in de eerste schijf gehanteerd. Voor de utiliteit wordt gerekend met lagere energiebelastingstarieven, namelijk 0,05 €/kWh voor elektriciteit en 0,15 €/m3 voor gas. Deze rekenwaarden zijn berekende gemiddelde tarieven. Voor de utiliteit wordt geen rekening gehouden met heffingskortingen omdat dit een verwaarloosbaar effect heeft op de bedrijfsenergiekosten. Tabel 11. Energiebelasting per sector Sector Huishoudens Bedrijven
Energiedrager
Waarde
Eenheid
Elektriciteit
0,1196
€/kWh
Gas
0,1911
€/m3
Elektriciteit
0,05
€/kWh
Gas
0,15
€/m3
Gevolgen voor inkomsten uit energiebelasting op energiegebruik woningen De gevolgen voor de overheidsfinanciën omvatten de directe effecten de energiebelasting op het energiegebruik in woningen. Effecten op BTW inkomsten, gevolgen van werkgelegenheidseffecten op loonbelastingsinkomsten en opbrengsten uit energiebelasting in de utiliteit zijn buiten beschouwing gelaten. Voor de BTW-inkomsten en loonbelastingseffecten mag worden verwacht dat deze in een
BUINL16074
30
(per saldo) gelijke macro-economische ontwikkeling over de scenario’s elders in de economie elkaar compenseren. Het analyseren van de opbrengsten van energiebelasting op energiegebruik in de utiliteit vraagt vanwege de beperkte informatie over het aantal aansluitingen en een grotere spreiding in het energiegebruik (kleinverbruikers en grootverbruikers) een gedetailleerde analyse per belastingschijf. De effecten voor utiliteit zullen vergelijkbaar zijn met die van huishoudens, maar door een hoger gemiddeld verbruik per aansluiting zullen de effecten kleiner zijn. Tabel 12. Energiebelasting. Energiedrager
Waarde
Eenheid
Elektriciteit
0,1196
€/kWh
Gas
0,1911
€/m3
Heffingskorting
311,94
€/aansluiting
Werkgelegenheid In de scenario’s worden toenames verondersteld in investeringen in de woningen en gebouwen en in de installaties, met een grotere omvang of aanvullend ten opzichte van het Geleidelijke transitie scenario. Dit zal naar verwachting tot extra werkgelegenheid leiden. Een grove inschatting van de werkgelegenheidseffecten is gemaakt op basis van kengetallen voor de werkgelegenheidseffecten van de geïnstalleerde vermogens aan zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen en de investeringen in isolatie (Tabel 13) (Zie Bijlage III voor een overzicht van de gebruikte bronnen voor werkgelegenheidseffecten). In deze kentallen is werkgelegenheid als gevolg van bouw/installatie en beheer/onderhoud begrepen. Werkgelegenheidseffecten als gevolg van investeringen in infrastructuur zijn buiten beschouwing gelaten. Tabel 13. Werkgelegenheidseffecten. Investering Zonnepanelen Zonneboilers Warmtepompen Isolatie
BUINL16074
Waarde
Eenheid
21
FTE/MW
5
FTE/MW
4
FTE/MW
12
FTE/M€
31
4 Analyse van de resultaten De resultaten zijn verdeeld in drie dimensies: Energie en emissies, Energetische kwaliteit en Economische effecten.
4.1 Energie en emissies 4.1.1 Emissies Figuur 9 geeft de jaarlijkse CO2 emissies per scenario weer. Per scenario wordt aangegeven hoe deze zich in de tijd ontwikkelen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen emissies die in de gebouwde omgeving plaatsvinden (gas, rood) en emissies die buiten de gebouwde omgeving plaatsvinden (elektriciteit en warmte, grijstinten). Elk van de scenario’s laat een toenemende reductie in emissies zien. De grootste reductie wordt gehaald in het Technologie-adoptiescenario, waar de emissies binnen de gebouwde omgeving zelf tot nul naderen. Deze sterke afname is een gevolg van een
combinatie
van
verregaande
isolatie
en
elektrificatie,
samen
met
een
gedeeltelijke
verduurzaming van de elektriciteitsproductie. Het resterende gasverbruik in dit scenario is minimaal en wordt alleen in bepaalde specifieke situaties nog gebruikt. Ook in het Urgentiescenario is de directe emissie in 2050 gedaald naar 15% t.o.v. 2015. In het Geleidelijke Transitie scenario en het Schaarste scenario is de reductie gematigd, mede als gevolg van een hogere warmtevraag door beperkte isolatie en een afhankelijkheid van aardgas, dat slechts ten dele verduurzaamd kan worden. De elektriciteitsvraag is echter in alle scenario’s substantieel. Deze elektriciteitsvraag wordt deels voorzien door opwek met PV, het resterende elektriciteitsverbruik wordt centraal opgewekt. Deze
Jaarlijkse emissies (Mt)
centrale opwek van de resterende elektriciteitsvraag vindt deels duurzaam en deels fossiel plaats.
70 60 50 40 30 20 10 0 2015 Heden
2030
2050
Technologieadoptie Totaal gas
2030
Urgentie Totaal elektriciteit
Figuur 9. Jaarlijkse emissies per scenario (in MtCO2).
BUINL16074
2050
32
2030
2050
Schaarste Totaal warmte
2030
2050
Geleidelijke transitie
4.1.2 Energiegebruik Figuur 10, Figuur 11 en Figuur 12 geven respectievelijk het jaarlijkse elektriciteitsgebruik, het jaarlijkse gasgebruik en het jaarlijkse warmtegebruik. Voor elektriciteit neemt de vraag voor het Technologie-adoptie en Urgentie scenario in eerste instantie toe als gevolg van elektrificatie. Na 2030 neemt deze vraag echter weer af als gevolg van verregaande
isolatie.
In
het
Schaarste
en
Geleidelijke
Transitie
scenario
neemt
het
elektriciteitsverbruik beperkt af als gevolg van zeer geleidelijke efficiëntieverbeteringen. De vraag naar gas neemt af in alle scenario’s, enerzijds als gevolg van isolatie en de daarmee samenhangende reductie in de warmtevraag, maar anderzijds ook als gevolg van elektrificatie in het Technologie-adoptie scenario en/of transitie naar warmtenetten in het Urgentie scenario. Ondanks isolatie (waardoor de vraag naar warmte bij eindgebruiker afneemt), neemt het warmtegebruik (door levering via warmtenetten) in alle scenario’s substantieel toe. Dit is een gevolg van de verdere uitrol van warmtenetten. In het Urgentie scenario stijgt het aandeel warmtenetten uiteindelijk tot 30%.
Elektriciteitsgebruik Elektriciteitsgebruik (TWh)
60 50 40 30 20
10 0 2015
Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie
Totaal woningen
2030
2050
Schaarste Totaal utiliteit
Figuur 10. Jaarlijks elektriciteitsgebruik per scenario (in TWh elektriciteit).
BUINL16074
33
2030
2050
Geleidelijke transitie
Gasgebruik (TWh)
Gasgebruik 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2015
Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
2030
Urgentie
Totaal woningen
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Totaal utiliteit
Figuur 11. Jaarlijks gasgebruik per scenario (in TWh gas).
Warmtegebruik Warmtegebruik (TWh)
35 30
25 20 15 10 5
0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
2030
Urgentie
Totaal woningen
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Totaal utiliteit
Figuur 12. Jaarlijks warmtegebruik per scenario (in TWh warmte).
4.1.3 Opwekking In Figuur 13 en Figuur 14 zijn de technologieën zichtbaar die worden ingezet voor de warmteopwekking in woningen en de utiliteitssector.8 In alle scenario’s vindt er een verschuiving
8
Zonneboilers zorgen voor een reductie in de effectieve warmtevraag van woningen, deze zijn daarom niet in de figuur opgenomen.
BUINL16074
34
plaats van de ingezette technologieën. In het Technologie-adoptie en het Urgentie scenario is het effect van elektrificatie en toename van warmtenetten het grootst. In het Geleidelijke Transitie en Schaarste scenario komt de verschuiving met name voor de rekening van de nieuwbouw, waarin verregaande isolatie wordt gecombineerd met warmtepompen.
Warmteopwekking woningen 100% 80% 60% 40% 20% 0% 2015 Heden HR-ketel
2030
2050
2030
Technologie-adoptie Stadverwarming
2050
Urgentie Hybride warmtepomp
2030
2050
2030
Schaarste Luchtwarmtepomp
2050
Geleidelijke transitie Bodemwarmtepomp
Figuur 13. Verdeling van warmtetechnologiën voor woningen per scenario.
Warmteopwekking utiliteitsbouw 100% 80%
60% 40% 20% 0% 2015 Heden HR-ketel
2030
2050
2030
Technologie-adoptie Stadverwarming
2050
Urgentie Hybride warmtepomp
2030
2050
Schaarste Luchtwarmtepomp
2030
2050
Geleidelijke transitie Bodemwarmtepomp
Figuur 14. Verdeling van warmtetechnologiën voor utiliteitsbouw per scenario.
4.1.4 Aandeel hernieuwbare energie Figuur 15 beschrijft het aandeel hernieuwbare energie dat wordt opgewekt achter de meter. Deze hernieuwbare energie wordt opgewekt met behulp van zon-PV en zonneboilers. In het Technologieadoptie scenario stijgt het aandeel van de achter de meter opgewekte energie tot boven de 40% als
BUINL16074
35
gevolg van een hoge marktpenetratie van zonnepanelen. In Schaarste en Urgentie is het verbetertempo de prijsdaling minder prominent en dat vertaalt zich in een veel kleiner aandeel (1020%) in 2050. Geen van de scenario’s resulteert dus in energieneutraliteit achter de meter. Energieneutraliteit in de gebouwde omgeving kan echter ook gerealiseerd worden door de inzet van hernieuwbare energieproductie in de nabijheid van de gebouwde omgeving (binnen een straal van 10 km). Daarnaast kunnen ook technologische ontwikkelingen (toename in efficiëntie van zonnepanelen) leiden tot een grotere potentie voor energieneutraliteit.
Aandeel hernieuwbaar achter de meter 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie
2050
2030
Urgentie
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Figuur 15. Aandeel hernieuwbare energie per scenario.
4.2 Energetische kwaliteit 4.2.1 Gebouwen Figuur 16 en Figuur 17 beschrijven de ontwikkeling van het isolatieniveau van woningen en de utiliteitsbouw. In alle scenario’s neemt het aandeel hoge isolatie toe als gevolg van sloop en nieuwbouw. De renovatie naar isolatiegraad hoog in de bestaande bouw verschilt sterk. In het Technologie-adoptie
scenario
wordt
het
grootste
deel
van
de
woningvoorraad
verregaand
gerenoveerd, in het Schaarste en Geleidelijke transitie scenario is deze ontwikkeling veel beperkter.
BUINL16074
36
Energetische kwaliteit woningen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie Woningen laag
2030
2050
Urgentie Woningen midden
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Woningen hoog
Figuur 16. Overzicht van de ontwikkeling van isolatiegraad voor woningen per scenario.
Energetische kwaliteit utiliteitsbouw 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie Utiliteit laag
2030
2050
Urgentie Utiliteit midden
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Utiliteit hoog
Figuur 17. Overzicht van de ontwikkeling van isolatiegraad voor sector utiliteit per scenario.
4.2.2
Energieinfrastructuur
De elektrificatie die plaatsvindt in het Technologie-adoptie scenario en het Urgentie scenario heeft ook een groot effect op het aantal gebouwen dat is aangesloten op het gasnet. Waar in 2015 nog circa 95% van de gebouwen een gasaansluiting heeft, daalt dit in 2050 tot circa 5% in het Technologie-adoptie scenario en tot circa 20% in het Urgentiescenario (Figuur 18). Het aantal gebouwen aangesloten op het warmtenet stijgt in alle scenario’s, maar in het bijzonder in het Urgentie scenario, waar het aandeel stijgt tot 30%.
BUINL16074
37
Gebouwen aangesloten op gas 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie
2050
2030
Urgentie Woningen op gas
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Utiliteit op gas
Figuur 18. Aandeel van gebouwen aangesloten op het gasnet.
Gebouwen aangesloten op warmte 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie
Woningen op stadsverwarming
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Utiliteit op stadsverwarming
Figuur 19. Aandeel van gebouwen aangesloten op het warmtenet.
4.3 Economische effecten 4.3.1 Systeemkosten Om de geschetste scenario’s te realiseren zijn investeringen nodig in gebouwen (isolatie, technologieën, aansluitingen), in distributie en transmissienetten en in energieproductie. De totale kosten voor de geschetste scenario’s worden gegeven in Figuur 20. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de gepresenteerde kosten exclusief alle belastingen zijn en dus niet representatief zijn voor de netto kosten voor de eindgebruiker. Getoond zijn de jaarlijkse optredende kosten voor het
BUINL16074
38
energiesysteem, inclusief kapitaalkosten. Door deze aanpak is wel een goede onderlinge vergelijking mogelijk op nationale kosten van de verschillende scenario’s. Het is belangrijk om voor ogen te houden dat deze representatie van uitgevoerde analyse ook geen maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) is omdat diverse baten, zoals de baten van emissiereductie, BTW en loonbelasting niet zijn gekwantificeerd of meegenomen in de berekening. De kosten voor gas zijn in drie van de vier scenario’s nog aanzienlijk door het grote aandeel dat aardgas nog heeft in deze toekomstbeelden. De systeemkosten voor met name het Schaarste scenario pakken daardoor heel hoog uit. Ook bij Urgentie zijn de systeemkosten in 2050 substantieel hoger, terwijl hier de kostenpost bij de investering in de woning ligt. De kostenpost voor elektriciteit blijft zelfs in het technologie adoptie scenario nog substantieel terwijl een groot deel van de stroomopwekking uit eigen productie plaats vindt. Bij de berekening van de netto energiekosten is er van uit gegaan dat salderen voor huishoudens onbeperkt mogelijk blijft.
Systeemkosten 35,000
Jaarlijkse kosten (M€)
30,000 25,000 20,000 15,000 10,000 5,000
0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
Kosten voor gebouwen
2030
2050
Urgentie
Kosten voor energie
Figuur 20. Jaarlijkse systeemkosten per scenario (in M€).
BUINL16074
39
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Kosten voor distributie en transmissie
Jaarlijkse kosten (M€)
Kosten voor gebouwen 15,000 10,000
5,000 0 2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie
2050
2030
Urgentie
2050
Schaarste
Technologiekosten bestaande bouw
Isolatiekosten nieuwbouw
Isolatiekosten bestaande bouw
Technologiekosten nieuwbouw
2030
2050
Geleidelijke transitie
Koelingskosten Figuur 21. Jaarlijkse systeemkosten voor gebouwen per scenario (in M€).
Jaarlijkse kosten (M€)
Kosten voor energie 16,000 14,000 12,000 10,000 8,000 6,000 4,000 2,000 0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie Warmte
2030
2050
2030
Urgentie Gas
Schaarste
Elektriciteit
Figuur 22. Jaarlijkse systeemkosten voor energie per scenario (in M€).
.
BUINL16074
40
2050
2030
2050
Geleidelijke transitie
Kosten voor distributie en transmissie Jaarlijkse kosten (M€)
5,000 4,000 3,000 2,000
1,000 0
2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie
2050
Urgentie
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Transmissie gas
Distributie gas
Transmissie elektriciteit
Distributie elektriciteit
Distributie warmte
Transmissie warmte
Figuur 23. Jaarlijkse systeemkosten voor distributie en transmissie per scenario (in M€).
4.3.2 Woon- en bedrijfslasten Om ook de effecten op gebouwniveau te analyseren, zijn de kosten voor gebouwen (isolatie en technologieën) en de kosten voor energie ook inclusief belastingen berekend. Hierbij is nog geen rekening gehouden met heffingskortingen. In Figuur 24 tot Figuur 27 worden de gemiddelde woonlasten voor tussenwoningen, appartementen, vrijstaande woningen en utiliteitsbouw getoond. Voor woningen nemen de woonlasten in elk scenario toe als gevolg van de benodigde investeringen om emissiereducties te realiseren. Voor de utiliteitsbouw nemen de bedrijfslasten licht toe als gevolg van de gemaakte investeringen. Alleen in het Technologie-adoptie scenario dalen de bedrijfslasten licht als gevolg van kostendalingen voor renovaties en technologieën.
BUINL16074
41
Woonlasten tussenwoning 3,000
Woonlasten (€/jaar)
2,500 2,000 1,500 1,000 500
0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie
investeringen €/woning
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
energie €/woning
Figuur 24. Jaarlijkse woonlasten voor een tussenwoning (in €).
Woonlasten appartement 2,500
Woonlasten (€/jaar)
2,000 1,500 1,000 500 0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie
investeringen €/woning
42
2050
Schaarste energie €/woning
Figuur 25. Jaarlijkse woonlasten voor een appartement (in €).
BUINL16074
2030
2030
2050
Geleidelijke transitie
Woonlasten (€/jaar)
Woonlasten vrijstaande woning 4,500 4,000 3,500 3,000 2,500 2,000 1,500 1,000 500 0 2015
Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie
2050
Urgentie
investeringen €/woning
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
energie €/woning
Figuur 26. Jaarlijkse woonlasten voor een vrijstaande woning (in €).
Bedrijfslasten utiliteitsbouw 25
Woonlasten (€/jaar)
20 15 10 5 0
2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie
investeringen €/m2 BVO
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
energie €/m2 BVO
Figuur 27. Jaarlijkse woonlasten voor utiliteitsbouw (€).
4.3.3 Gevolgen voor inkomsten uit energiebelasting op energiegebruik woningen Voor woningen, zorgt de reductie in energiegebruik bij gelijkblijvende fiscale omstandigheden, ook voor een afname in inkomsten uit de energiebelasting. Het effect van deze afname is gevisualiseerd in Figuur 28. Naast de energiebelasting zullen ook BTW inkomsten op energie en investeringen en loonbelastinginkomsten effect hebben op de overheidsinkomsten. Deze effecten zijn niet nader
BUINL16074
43
gekwantificeerd. De overheidsinkomsten als gevolg van energiebelasting bij utiliteit zal ook afnemen, maar in mindere mate dan in overheidsinkomsten voor de huishoudens. Tabel 14. Inkomsten overheid uit energiebelasting particulieren. TechnologieHeden Urgentie adoptie 2015 2030 2050 2030 2050 Aardgas 2,277 901 83 1,231 450 Elektriciteit 2,429 1,729 1,666 1,776 1,893 Heffingskorting 2,305 2,511 2,614 2,511 2,614 Totaal 2,402 118 -865 496 -271
Geleidelijke transitie 2030 2050 1,981 1,573 1,645 1,568 2,511 2,614 1,114 527
Schaarste 2030 1,685 1,530 2,511 704
2050 1,125 1,530 2,614 41
Gevolgen voor overheidsinkomsten uit energiebelasting particulieren 3,000 2,500
Jaarlijkse kosten (M€)
2,000 1,500
1,000 500 0 -500 -1,000 -1,500 2015 Heden
2030
2050
2030
Technologie-adoptie
2050
Urgentie
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
Figuur 28. Gevolgen voor inkomsten uit energiebelasting op energiegebruik woningen per scenario (in M€).
4.3.4 Werkgelegenheid De investeringen in woningen voor isolatie, zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen zorgen voor werkgelegenheid.9 Dit heeft een positief effect in alle scenario’s (Figuur 29). Als gevolg van de verregaande adoptie van deze technologieën in het Technologie-adoptie scenario is de toename in werkgelegenheid daar het grootste. Werkgelegenheidseffecten als gevolg van investeringen in infrastructuur zijn buiten beschouwing gelaten.
9
De werkgelegenheid is bepaald op basis van de jaarlijkse investeringen in isolatie, zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen en
beschrijft daarmee de gemiddelde jaarlijkse werkgelegenheid als gevolg van deze investeringen. Wanneer in bepaalde periode meer geïnvesteerd wordt dan in andere periode, zullen de werkgelegenheidseffecten in die jaren hoger liggen.
BUINL16074
44
Jaarlijkse werkgelegenheid (fte)
Werkgelegenheid 180,000 160,000 140,000 120,000 100,000 80,000 60,000 40,000 20,000 0 2015 Heden
2030
2050
Technologie-adoptie
2030
2050
Urgentie Totaal Nederland
Figuur 29. Werkgelegenheidseffecten per scenario (in fte).
BUINL16074
45
2030
2050
Schaarste
2030
2050
Geleidelijke transitie
5 Conclusies Dit rapport bouwt voort op de scenario’s ontwikkeld door De Ruijter Strategie B.V. De scenario’s Geleidelijke
transitie,
Schaarste,
Urgentie
en
Technologie-adoptie
beschrijven
de
mogelijke
ontwikkelingen in de toekomst op een aantal belangrijke aspecten wat betreft de energievoorziening en de gebouwde omgeving in Nederland. Voor al deze scenario’s geldt dat onzeker is of deze zich voordoen, desalniettemin zijn ze alle vier voorstelbaar. Het Geleidelijke transitie scenario vormt het basisscenario, waarop de overige drie scenario’s verder voortbouwen. In elk van deze scenario’s resulteren de voorgestelde parameters in een versnelde verduurzaming ten opzichte van het Geleidelijke transitie scenario. Er is echter ook een gerede kans dat geen van deze ontwikkelingen zich gaat voordoen zoals beschreven. Gezien de grote investeringen en veranderingen in de energievoorziening in de gebouwde omgeving moeten deze uitkomsten vooral gezien worden als achtergrondbeelden bij een discussie over wat er nodig is aan acties van alle stakeholders om zich voor te bereiden op grote veranderingen in de sociaal-economische dynamiek in de gebouwde omgeving en het gewenste ontwikkelingstempo van verduurzaming tot stand te brengen. Alle geschetste scenario’s laten voor 2050 een substantiële emissiereductie zien ten opzichte van de huidige situatie. Geen enkele scenario resulteert in een volledig energieneutrale of emissieloze gebouwde omgeving in 2050. Het Technologie-adoptie scenario komt echter wel in de buurt van de ambitieuze
doelstelling
van
de
EU:
80-95%
emissiereductie
in
2050.
Om
verdergaande
emissiereducties te bereiken moeten innovatieve concepten worden uitgewerkt en geïmplementeerd, zoals grootschaliger toepassing van geothermie, seizoensopslag warmte, collectieve WKO’s, alsook andere technologie die de emissies van het elektriciteitsgebruik verminderen op centraal niveau zoals windenergie, CCS en mogelijk ook kernenergie. Dit is in de scenario’s maar beperkt of niet meegenomen. In alle scenario’s zijn er grote investeringen nodig voor verdergaande maatregelen om emissies in de gebouwde omgeving te verminderen. Vooral de renovatie van woningen (isolatie en technologie) om deze emissiereductie te realiseren vragen grote investeringen. Deze investeringen verdienen zich op nationaal niveau (exclusief energiebelasting) niet allemaal terug door energiebesparing, wat resulteert in een nationale kostenpost. In het scenario met de hoogste investeringen zijn de additionele systeemkosten het laagst, circa 5 miljard per jaar. In andere scenario’s lopen de additionele systeemkosten op tot 15 miljard per jaar. De grootste uitdaging ligt in de bestaande gebouwde omgeving, omdat vervanging door sloop en nieuwbouw een belangrijke maar beperkte bijdrage (18%) kan leveren in de komende 35 jaar. De investeringen in woningen voor isolatie, zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen zorgen in alle scenario’s voor significant meer werkgelegenheid, 80.000-160.000 fte per jaar.
BUINL16074
46
Richting 2050 stijgen de woonlasten omdat er meer wordt geïnvesteerd dan de jaarlijkse besparingen opleveren. Met meer innovatie zijn deze extra kosten omlaag te brengen. Voor woningen is die stijging in het Geleidelijke transitie scenario 5% tot 10%, terwijl in de andere drie scenario’s de stijging 20% tot 50% is. Voor utiliteitsgebouwen nemen de bedrijfslasten licht toe. Alleen in het Technologie-adoptie scenario dalen de bedrijfslasten licht als gevolg van kostendalingen voor renovaties. De woonlasten worden in meer of mindere mate bepaald door (afschrijving op) investeringen of kosten voor energie. Deze verhoudingen verschillen sterk per scenario. In het Technologie-adoptie scenario neemt het aandeel afschrijving op investeringen het snelst toe nemen de energie uitgaven het meest af. In het Schaarste scenario daarentegen ligt de grootste kostenpost bij de energierekening. In twee van de vier scenario’s – namelijk Technologie-adoptie en Urgentie – neemt het aantal gebouwen met een aansluiting op gas sterk af (respectievelijk 95% en 80%). In de overige scenario’s blijft het merendeel van de gebouwen aangesloten op het gasnetwerk.
5.1 Technologie-adoptie De grootste emissiereducties worden gerealiseerd in het Technologie-adoptie scenario. Deze reductie is het gevolg van de veronderstelde verregaande vraagvermindering door isolatie en elektrificatie van de warmtevoorziening. Het Technologie-adoptie scenario heeft tevens de laagste systeemkosten, onder andere als gevolg van sterke prijsdalingen voor investeringen in de woning en verregaande inzet van zonnepanelen die tot kostenbesparingen leiden. Deze kostendaling worden verondersteld als gevolg van verregaande technologische doorbraken. De verhouding tussen kosten voor energie en kosten als gevolg van investeringen in isolatie en technologieën verschuiven sterk ten opzichte van de andere scenario’s. Verregaande elektrificatie is verondersteld samen op te gaan met de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening, door middel van opwek achter de meter als ook decentrale en centrale duurzame elektriciteitsproductie. Hierbij moet wel worden bedacht dat er een decarbonisatie van de elektriciteitsvoorziening is aangenomen zoals voorzien in de Nationale Energie Verkenning tot 2030. Na dat jaar moeten weer opnieuw besluiten worden genomen over doorgroei van hernieuwbare stroom– en/of gasproductie. In het Technologie-adoptiescenario zullen grote veranderingen plaatsvinden in de energieinfrastructuur. Het aandeel gebouwen dat aangesloten is op het gasnet zal richting 2050 gedaald zijn tot circa 5%. Het aandeel van de netwerkkosten in het totaal neemt toe.
5.2 Urgentie Ook het Urgentie scenario laat grote emissiereducties zien. Deze decarbonisatie is het gevolg van een combinatie van isolatie, elektrificatie en uitbreiding van warmtenetten. De maatregelen in het Urgentie scenario worden gedreven door een gevoel van urgentie bij alle stakeholders, waardoor overheidsbeleid met betrekking tot de energetische kwaliteit van woningen breed gedragen wordt.
BUINL16074
47
Ten opzichte van Technologie-adoptie blijven er twee keer zoveel emissies over. Dit verschil wordt met name veroorzaakt door de hogere vraag naar gas. De elektrificatie en uitbreiding van warmtenetten heeft grote effecten op de energieinfrastructuur. Waar in 2015 circa 5% van de gebouwen is aangesloten op warmtenetten, stijgt dit in het Urgentie scenario tot 30% in 2050. Het aandeel gebouwen dat is aangesloten op het gasnet daalt tot circa 20%.
5.3 Schaarste De emissiereductie in het Schaarste scenario is vergeleken met het Technologie-adoptie scenario en Urgentiescenario beperkt. Dit komt met name door de relatief hoge resterende warmtevraag van gebouwen in combinatie met een lage elektrificatie (dus nog veel gasketels). De combinatie van beperkte vraagreductie en een forse stijging van energieprijzen zorgt voor ruim 50% hogere systeemkosten vergeleken met het Technologie-adoptiescenario.
5.4 Geleidelijke transitie De emissiereductie in het Geleidelijke transitie scenario is beperkt: -30% oplopend naar -50% in 2050. Als er in de omgeving niets verandert/geen prikkel ontstaat, is dit het resultaat. Doordat er relatief weinig wordt geïnvesteerd in de woningen blijft de stijging in systeemkosten voor Nederland als geheel ook beperkt. Dit heeft ook een weerslag in de woonlasten, die voor het Geleidelijke transitie scenario het laagst is van alle andere scenario’s. Dit gaat echter wel ten koste van de emissiereductie.
BUINL16074
48
6 Bronnen ABF Research, 2015. SysWov en Primos data over woningvoorraad. Beschikbaar op: http://www.datawonen.nl/. ABF Research, 2005. Methodiek en toelichting Socratesmodel. Beschikbaar op: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2006/09/01/metho diek-en-toelichting-socratesmodel/methodiek-20socrates-20r2005-0030cp.pdf. De Ruijter, 2015. Scenario’s Energie in de Gebouwde Omgeving, deel 2: Scenario’s. Beschikbaar op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/11/24/scenario-s-energie-in-degebouwde-omgeving-deel-2-scenario-s DNV GL/PBL, 2014. Het potentieel van zonnestroom in de gebouwde omgeving van Nederland. Beschikbaar op: http://www.dnv.nl/Binaries/14-1932%20DNV%20GL%20%20PBL%20%20PV%20Potentieelstudie_final%20(3)_tcm141-611298.pdf. Ecofys/ECN, 2015. De systeemkosten van warmte voor woningen: Hoe beïnvloeden technologiekeuzes in woningen de toekomstige kosten van het energiesysteem? Beschikbaar op: http://www.ecofys.com/files/files/ecofys-2015-systeemkosten-van-warmte-voorwoningen_02.pdf. ECN, 2015. Nationale Energie Verkenning 2015. Beschikbaar op: https://www.ecn.nl/nl/energieverkenning/. ECN, 2014a. Nationale Energieverkenning 2014. Beschikbaar op: http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/pbl-2014-nationale-energieverkenning2014_01364.pdf. ECN, 2014b. Correctie elektriciteitsverbruik koken, ECN-N-14-024. Beschikbaar op: https://www.ecn.nl/publicaties/ECN-N--14-024. ECN, 2013a. Achtergronddocument bij doorrekening SER Energieakkoord – sector Gebouwde omgeving. Beschikbaar op: http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/E13045.pdf ECN, 2013b. Energiebesparing: Een samenspel van woning en bewoner - Analyse van de module Energie WoON 2012. Beschikbaar op: https://www.ecn.nl/publicaties/ECN-E--13-037. ECN, 2009. Gasverbruik voor warm tapwater en koken. Analyses t.b.v. formules in HOME, ECN in samenwerking met Methonder, EnergieNed, SenterNovem, Millward Brown, ECN-X-09-107.
BUINL16074
49
ECN, 2006. Energieneutraal 2050. EDSN, 2014. Profielen Elektriciteit 2013. Gedownload van http://www.edsn.nl/verbruiksprofielen/ op 17 september 2014; nu beschikbaar op: http://nedu.nl/portfolio/verbruiksprofielen/. EIB, 2015. Investeren in Nederland. Beschikbaar op: http://www.eib.nl/pdf/investeren_in_nederland.pdf Energy Matters, 2014. Eindrapportage veldtesten, Energieprestaties van 5 warmtetechnieken bij woningen in de praktijk. Beschikbaar op: http://www.rvo.nl/sites/default/files/Praktijkprestaties%20van%20warmtetechnieken%20bij% 20huishoudens.pdf. Ministerie van Financiën, 2015. Kabinetsreactie bij eindrapport werkgroep discontovoet. Beschikbaar op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/11/13/kabinetsreactieeindrapport-werkgroep-discontovoet PBL, 2015. Op weg naar een klimaatneutrale woningvoorraad in 2050. Beschikbaar op: http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/pbl-2014-op-weg-naar-eenklimaatneutrale-woningvoorraad-in-2050_738.pdf. Rutovitz and Harris, 2012. Rutovitz, J. and Harris, S. 2012. Calculating global energy sector jobs: 2012 methodology. Prepared for Greenpeace International by the Institute for Sustainable Futures, University of Technology, Sydney. Beschikbaar op: http://cfsites1.uts.edu.au/find/isf/publications/rutovitzharris2012globalenergyjobsmethycalc.pd f RVO, 2011. Brochure Voorbeeldwoningen bestaande bouw 2011. Beschikbaar op: http://www.rvo.nl/sites/default/files/bijlagen/4.%20Brochure%20Voorbeeldwoningen%202011 %20bestaande%20bouw.pdf.
BUINL16074
50
Bijlage I.
BUINL16074
Scenario’s
51
Sloop en renovatie Tabel 15 Parameter
Eenheid
Heden
Technologie-adoptie
2015 Woningen Sloop Renovatie Utiliteit Sloop
2030
2050
Urgentie 2030
Schaarste 2050
2030
2050
Geleidelijke transitie 2030 2050
woningen/jaar woningen/jaar
0 0
19,400 212,500
26,550 170,000
19,400 204,000
26,550 170,000
19,400 178,500
26,550 170,000
19400 170,000
26,550 170,000
m2/jaar
0
2,900,000
2,900,000
2,900,000
2,900,000
2,900,000
2,900,000
2,900,000
2,900,000
Isolatieniveaus en technologieën Parameter
Eenheid
Heden 2015
Woningen Laag Midden Hoog Utiliteit Laag Midden Hoog
2050
2030
Schaarste 2050
2030
2050
Geleidelijke transitie 2030 2050
56% 44% 0%
9% 40% 51%
0% 3% 97%
10% 69% 20%
1% 28% 70%
15% 72% 13%
4% 50% 46%
17% 73% 11%
5% 58% 37%
% % %
100% 0% 0%
0% 59% 41%
0% 21% 79%
0% 85% 15%
0% 69% 31%
0% 85% 15%
0% 69% 31%
0% 85% 15%
0% 69% 31%
Eenheid
Heden 2015
BUINL16074
2030
Urgentie
% % %
Parameter Woningen HR-ketel Stadsverwarming Hybride warmtepomp Luchtwarmtepomp Bodemwarmtepomp Utiliteit HR-ketel
Technologie-adoptie
Technologie-adoptie 2030
2050
Urgentie 2030
Schaarste 2050
2030
2050
Geleidelijke transitie 2030 2050
% % % % %
96% 4% 0% 0% 0%
30% 10% 16% 39% 5%
5% 15% 2% 71% 8%
33% 20% 31% 11% 4%
14% 30% 12% 37% 6%
72% 10% 11% 5% 2%
61% 15% 6% 15% 4%
86% 6% 4% 3% 2%
77% 10% 3% 6% 3%
%
96%
31%
6%
30%
19%
84%
74%
84%
74%
52
Parameter
Eenheid
Heden 2015
Stadsverwarming Hybride warmtepomp Luchtwarmtepomp Bodemwarmtepomp
% % % %
4% 0% 0% 0%
Technologie-adoptie 2030 10% 0% 0% 59%
2050 15% 0% 0% 79%
Urgentie 2030 20% 0% 0% 50%
Schaarste 2050 30% 0% 0% 51%
2030 6% 0% 0% 10%
2050 10% 0% 0% 16%
Geleidelijke transitie 2030 2050 6% 10% 0% 0% 0% 0% 10% 16%
Overig Parameter
Eenheid
Heden 2015
Reductie basisvraag Aandeel zonthermisch in warmtapwatervraag woningen Koelingsvraag woningen Koelingsvraag utiliteit Vermogen zon-PV woningen Vermogen zon-PV utiliteit
Schaarste
Geleidelijke transitie 2030 2050 15% 15%
2030 10%
2050 10%
2030 10%
2050 10%
2030 20%
2050 20%
0% 16 4.4
25% 50 3
50% 80 1.1
10% 29 3.5
15% 50 2.2
15% 67 4.4
25% 133 4.4
5% 33 4.4
10% 67 4.4
600,000 400,000
21,000,000 14,000,000
30,000,000 20,000,000
14,700,000 9,800,000
21,000,000 14,000,000
10,500,000 7,000,000
15,000,000 10,000,000
8,400,000 5,600,000
12,000,000 8,000,000
% kWh/woning kWh/m2
kWp
Urgentie
0%
%
kWp
Technologie-adoptie
Kostenontwikkelingen
Energieprijzen
Energiedrager
Eenheid
Heden 2015
Exclusief belasting Elektriciteit Gas Warmte Inclusief belasting Elektriciteit Gas Warmte
BUINL16074
Technologie-adoptie 2030
2050
Urgentie 2030
Schaarste 2050
2030
2050
Geleidelijke transitie 2030 2050
€/kWh €/kWh €/kWh
0.057 0.035 0.038
0.071 0.039 0.038
0.075 0.041 0.038
0.082 0.045 0.038
0.071 0.041 0.038
0.089 0.053 0.038
0.107 0.088 0.038
0.071 0.047 0.038
0.064 0.070 0.038
€/kWh €/kWh €/kWh
0.214 0.069 0.072
0.231 0.073 0.072
0.235 0.076 0.072
0.244 0.081 0.072
0.187 0.084 0.072
0.209 0.098 0.072
0.230 0.140 0.072
0.231 0.083 0.072
0.222 0.111 0.072
53
Investeringen
Parameter Kosten PV Kosten koeling Kostenontwikkeling schil Kostenontwikkeling installaties
BUINL16074
Eenheid
Heden
Technologie-adoptie
Urgentie
Schaarste
€/kWp €/kWh/jaar baseline = 1
2015 1,500 0.25 1
2030 575 0.2 1
2050 432 0.15 1
2030 760 0.23 1.2
2050 555 0.2 1.2
2030 760 0.25 1.2
2050 555 0.25 1.2
baseline = 1
1
0.8
0.8
1.1
1.1
1.1
1.1
54
Geleidelijke transitie 2030 2050 760 555 0.25 0.25 1.2 1.2 1.1
1.1
Bijlage II. Resultatentabel
BUINL16074
55
Tabel 16. Resultaat
Parameter
Specificatie
Eenheid
Heden 2015
Energie en emissies
CO2 emissies
Energiegebruik
BUINL16074
Totaal woningen Totaal utiliteit Totaal Nederland Totaal elektriciteit Totaal gas Totaal warmte Tussenwoning Hoekwoning Appartement Twee-onder-eenkapwoning Vrijstaande woning Utiliteit Elektriciteit Totaal woningen Totaal utiliteit Totaal Nederland Tussenwoning Hoekwoning Appartement Twee-onder-eenkapwoning Vrijstaande woning Utiliteit Gas Totaal woningen Totaal utiliteit Totaal Nederland Tussenwoning Hoekwoning Appartement Twee-onder-eenkapwoning
56
Technologieadoptie 2030 2050
Urgentie 2030
Schaarste
2050
2030
2050
Geleidelijke transitie 2030 2050
MtCO2 MtCO2 MtCO2 MtCO2 MtCO2 MtCO2 tCO2/woning tCO2/woning tCO2/woning
36 27 63 31 31 1 4.6 5.2 3.4
15 12 27 15 11 1 1.8 2.0 1.4
5 7 12 10 1 1 0.6 0.6 0.5
19 14 33 16 15 2 2.3 2.7 1.7
10 11 21 12 6 3 1.2 1.3 0.9
22 17 39 15 23 1 2.8 3.3 2.1
15 14 29 12 16 1 2.0 2.4 1.5
25 17 42 16 26 1 2.9 3.5 2.2
19 14 33 12 20 1 2.1 2.5 1.6
tCO2/woning tCO2/woning tCO2/m2 BVO
5.6 7.2 0.0554
2.0 2.5 0.0223
0.6 0.6 0.0118
2.7 3.5 0.0257
1.3 1.6 0.0173
2.8 3.6 0.0313
1.4 1.8 0.0227
3.6 4.7 0.0320
2.7 3.4 0.0234
TWh TWh TWh kWh/woning kWh/woning kWh/woning
20 33 53 2,740 2,881 1,899
14 28 42 2,023 1,874 1,630
14 27 41 1,916 1,746 1,675
15 32 47 2,041 1,935 1,525
16 33 49 2,103 1,974 1,698
13 32 45 1,554 1,461 1,107
13 34 47 1,400 1,244 1,044
14 33 47 1,846 1,787 1,294
13 36 49 1,738 1,625 1,255
kWh/woning kWh/woning kWh/m2 BVO
3,308 3,863 67
1,702 1,655 52
1,406 1,217 44
1,900 1,956 60
1,823 1,796 54
2,133 2,311 59
2,268 2,430 56
1,882 2,052 61
1,638 1,714 59
TWh TWh TWh kWh/woning kWh/woning kWh/woning
116 38 154 14,714 16,905 11,166
46 12 58 5,092 6,539 3,830
4 2 6 444 575 347
63 12 75 6,937 8,945 5,258
23 8 32 2,398 3,195 1,858
86 30 116 11,178 13,936 8,506
58 27 85 8,332 10,558 6,449
101 30 131 11,405 14,170 8,734
80 27 107 8,638 10,877 6,757
kWh/woning
18,036
6,903
616
9,403
3,360
9,317
3,288
14,908
11,440
Resultaat
Parameter
Opwekking
Aandeel hernieuwbaar
BUINL16074
Specificatie
Eenheid
Heden
Technologieadoptie 2030 2050 9,304 834 22 3
Vrijstaande woning Utiliteit Warmte Totaal woningen Totaal utiliteit Totaal Nederland Tussenwoning Hoekwoning Appartement Twee-onder-eenkapwoning Vrijstaande woning Utiliteit Woningen HR-ketel Stadverwarming Hybride warmtepomp Luchtwarmtepomp Bodemwarmtepom p Utiliteit HR-ketel Stadverwarming Hybride warmtepomp Luchtwarmtepomp Bodemwarmtepom p
kWh/woning kWh/m2 BVO
2015 24,018 78
TWh TWh TWh kWh/woning kWh/woning kWh/woning
4 1 6 544 627 409
8 2 10 895 1,062 695
kWh/woning kWh/woning kWh/m2 BVO
670 897 3
% %
Totaal Nederland Tussenwoning Hoekwoning Appartement Twee-onder-eenkapwoning Vrijstaande woning Utiliteit
57
Urgentie
Schaarste
Geleidelijke transitie 2030 2050 19,750 15,052 56 44
2030 12,719 21
2050 4,496 14
2030 12,634 56
2050 4,427 44
8 2 10 883 969 718
19 6 25 2,154 2,639 1,646
21 9 30 2,346 2,736 1,876
11 2 13 684 842 518
13 3 16 945 1,164 729
6 2 8 694 852 528
9 3 12 968 1,187 752
1,129 1,515 4
1,055 1,428 3
2,778 3,724 11
2,916 3,885 15
2,763 3,709 3
2,870 3,839 5
897 1,199 3
1,251 1,667 5
96% 4%
30% 10%
5% 15%
33% 20%
14% 30%
72% 10%
61% 15%
86% 6%
77% 10%
% %
0% 0%
16% 39%
2% 71%
31% 11%
12% 37%
11% 5%
6% 15%
4% 3%
3% 6%
%
0%
5%
8%
4%
6%
2%
4%
2%
3%
% %
96% 4%
31% 10%
6% 15%
30% 20%
19% 30%
84% 6%
74% 10%
84% 6%
74% 10%
% %
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
%
0%
59%
79%
50%
51%
10%
16%
10%
16%
% % % %
0% 0% 0% 0%
22% 21% 21% 21%
43% 48% 51% 44%
12% 12% 11% 11%
21% 22% 22% 20%
9% 9% 8% 9%
14% 14% 13% 14%
6% 6% 5% 5%
9% 10% 9% 9%
% % %
0% 0% 0%
24% 24% 20%
58% 61% 33%
13% 13% 13%
26% 26% 18%
10% 10% 8%
21% 21% 11%
6% 6% 6%
11% 11% 9%
Resultaat
Parameter
Specificatie
Eenheid
Heden 2015
Energetische kwaliteit
Gebouwen
Installaties
Technologieadoptie 2030 2050
Urgentie 2030
2050
Schaarste 2030
2050
Geleidelijke transitie 2030 2050
Woningen laag Woningen midden Woningen hoog Utiliteit laag Utiliteit midden Utiliteit hoog Totaal Nederland Tussenwoning Hoekwoning Appartement Twee-onder-eenkapwoning Vrijstaande woning Utiliteit
% % % % % % kWhp/kWhth kWhp/kWhth kWhp/kWhth kWhp/kWhth
56% 44% 0% 100% 0% 0% 0.92 0.92 0.92 0.93
9% 40% 51% 0% 59% 41% 0.58 0.58 0.61 0.58
0% 3% 97% 0% 21% 79% 0.22 0.22 0.21 0.24
10% 69% 20% 0% 85% 15% 0.63 0.65 0.68 0.65
1% 28% 70% 0% 69% 31% 0.43 0.42 0.45 0.43
15% 72% 13% 0% 85% 15% 0.78 0.82 0.86 0.82
4% 50% 46% 0% 69% 31% 0.65 0.74 0.79 0.73
17% 73% 11% 0% 85% 15% 0.84 0.83 0.86 0.83
5% 58% 37% 0% 69% 31% 0.75 0.73 0.77 0.73
kWhp/kWhth kWhp/kWhth kWhp/kWhth
0.92 0.92 0.93
0.59 0.58 0.57
0.19 0.16 0.27
0.68 0.67 0.53
0.43 0.42 0.42
0.65 0.64 0.85
0.38 0.37 0.77
0.86 0.84 0.85
0.77 0.75 0.77
Woningen op gas Woningen op elektriciteit Woningen op stadsverwarming Utiliteit op gas Utiliteit op elektriciteit Utiliteit op stadsverwarming
%
96%
46%
7%
65%
26%
83%
66%
90%
81%
%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
%
4% 96%
10% 31%
15% 6%
20% 30%
30% 19%
10% 84%
15% 74%
6% 84%
10% 74%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
4%
10%
20%
10%
1,070
96,149
64,882
57,955
10% 109,07 5
6%
fte investeringen €/woning energie €/woning totaal €/woning investeringen €/woning energie €/woning totaal €/woning investeringen €/woning
30% 119,96 5
6%
Totaal Nederland
15% 168,22 1
39,797
77,821
201 1,635 1,836
1,278 926 2,204
1,778 566 2,344
890 1,260 2,149
1,375 989 2,364
594 1,635 2,230
915 1,845 2,761
556 1,358 1,914
856 1,159 2,015
199 1,821 2,021
1,428 1,013 2,441
2,099 541 2,640
928 1,469 2,397
1,580 1,100 2,680
601 1,932 2,533
1,006 2,214 3,219
558 1,569 2,127
940 1,320 2,260
193
1,059
1,454
752
1,136
494
745
465
699
Energieinfrastructuur
Economische effecten
Werkgelegenheid Woon- en bedrijfslasten
Tussenwoning
Hoekwoning
Appartement
BUINL16074
58
Resultaat
Parameter
Specificatie
Twee-onder-eenkapwoning
Vrijstaande woning
Utiliteit
Maatschappelijke kosten en baten
Gevolgen voor overheidsfinancië n
BUINL16074
Totaal Nederland Kosten voor gebouwen Kosten voor energie Kosten voor distributie en transmissie Energiebelasting aardgas Energiebelasting elektriciteit Heffingskorting Totaal
59
Eenheid energie €/woning totaal €/woning investeringen €/woning energie €/woning totaal €/woning investeringen €/woning energie €/woning totaal €/woning investeringen €/ m2 BVO energie €/ m2 BVO totaal €/m2 BVO
Heden 2015 1,202 1,395
Technologieadoptie 2030 2050 724 488 1,783 1,942
Urgentie
Schaarste
2030 951 1,703
2050 787 1,923
2030 1,227 1,722
2050 1,419 2,164
Geleidelijke transitie 2030 2050 1,012 881 1,477 1,580
192 1,993 2,186
1,622 1,005 2,627
2,416 468 2,884
1,048 1,516 2,564
1,818 1,101 2,919
976 1,707 2,683
1,729 1,304 3,034
630 1,651 2,281
1,078 1,371 2,449
192 2,539 2,732
2,092 1,204 3,296
3,163 467 3,630
1,343 1,920 3,264
2,393 1,324 3,717
1,243 2,184 3,426
2,266 1,610 3,876
825 2,085 2,910
1,455 1,698 3,154
2 14 16
7 10 16
8 7 15
6 12 18
7 12 19
5 14 19
6 16 22
5 13 18
6 13 19
M€
14,245
17,767
20,275
22,019
28,239
22,145
30,268
18,815
22,927
M€
2,239
7,993
11,756
8,969
14,570
7,007
11,885
6,084
10,051
M€
8,649
5,918
3,983
9,065
9,102
11,476
14,328
9,185
8,972
M€
3,356
3,855
4,536
3,985
4,567
3,662
4,055
3,546
3,905
M€
2,277
901
83
1,231
450
1,685
1,125
1,981
1,573
M€ M€ M€
2,429 2,305 2,402
1,729 2,511 118
1,666 2,614 -865
1,776 2,511 496
1,893 2,614 -271
1,530 2,511 704
1,530 2,614 41
1,645 2,511 1,114
1,568 2,614 527
Bijlage III. Bronnen werkgelegenheidseffecten De werkgelegenheid in Nederland door het nemen van maatregelen in de gebouwde omgeving zit vooral in de bouw- en installatiesector. Om het effect in te schatten, wordt gewerkt met kengetallen die het aantal FTE per geïnvesteerd(e) vermogen of euro beschrijven. Het geïnstalleerde vermogen of de geïnvesteerde euro’s zijn gedeeld door de afschrijvingstermijnen. Dientengevolge is de werkgelegenheid weergegeven in jaarlijkse FTE’s. De getallen geven de bruto werkgelegenheid; er wordt dus geen rekening gehouden met verdringing (extra banen in duurzaamheid gaan ten koste van andere arbeidsplekken). In onderstaande tabel wordt voor de vier maatregelen isolatie, zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen de gebruikte kengetallen gegeven als ook de gehanteerde bronnen en rechtvaardiging. Wanneer in de genoemde bronnen werkgelegenheidseffecten voor heel Europa worden gerapporteerd, doen we aannames over welk deel van de werkgelegenheid met betrekking tot de bouw/installatie enerzijds en beheer/onderhoud anderzijds in Nederland plaats vindt. Het Nederlandse aandeel in de bouw/installatie is veelal lager (productie in andere landen) dan beheer/onderhoud (door Nederlandse bedrijven).
Verdere uitgangspunten hierbij zijn: •
een baan is 1 FTE;
•
de gehanteerde kengetallen zijn op basis van directe werkgelegenheid. Wanneer indirecte werkgelegenheid wordt meegenomen (verzekering, verkoop, financiering, etc.), komen de getallen 50% tot 100% hoger uit, dus tot 2 maal zo hoog (Rutovitz and Harris, 2012);
•
naast verdringing wordt ook behoud van banen (die anders zouden verdwijnen) niet meegenomen;
•
er worden nauwelijks garantiebanen gecreëerd, omdat mensen met een beperking over het algemeen moeilijk isolatie- en installatiemaatregelen uitvoeren.
BUINL16074
60
ECOFYS Netherlands B.V. Kanaalweg 15G 3526 KL Utrecht T: +31 (0) 30 662-3300 F: +31 (0) 30 662-3301 E:
[email protected] I: www.ecofys.com