Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 1 van 12
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd? Bijgewerkt tot 2012-02-16.
Het inzagerecht verbeterd? Het wetsontwerp over image in bescheiden Auteur: J. Ekelmans1 In november 2011 is een wetsontwerp tot verbetering van de wettelijke regeling van het inzagerecht ofde exhibitieplicht in civiele procedures ingediend. Brengt het wetsontwerp een verbetering? Hoe verhoudt het wetsontwerp zich tot hetgeen thans voor het inzagerecht geldt, tot hetgeen voor bewijs door andere middelen geldt en tot de opvattingen zoals die zich over het inzagerecht ontwihkelen? Valt de betekenis van die opvattingen te illustreren aan de hand van concrete uit het leven gegrepen voorbeelden? Die vragen staan centraal bij de bespreking van het wetsontwerp. 1. Inleiding Milieudefensie verwijt Shell dat zij door slecht onderhoud van een pijpleiding in Nigeria een milieuramp heeft veroorzaakt, waarbij visvijvers en landbouwgronden ernstig zijn vervuild.2 Telecomaanbieder Pretium beticht het consumentenprogramma Tros Radar van het maken van een tendentieuze tv-reportage.3 De gemeente Haaksbergen probeert permanente bewoning van vakantiehuisjes te verhinderen.4 Patienten betichten medicijnfabrikant Merck ervan dat zij doelbewust heeft bevorderd dat medicijnen gebruikt zouden worden door patienten voor wie de medicijnen niet waren bestemd.5 Holland Casino wil verhinderen dat een ex-werknemer met een door hem te publiceren boek uit de school zal klappen over haar bedrijfsvoering.6 Philips ligt onder vuur, omdat zij een concurrerende televisieproducent op oneerlijke wijze uit de markt zou hebben gedrukt.7 Zaken die een voorpagina kunnen halen en die alle recent aan de rechter zijn voorgelegd, maar ... wat hebben deze zaken nog meer gemeen? Zij hebben alle gemeen dat een bij het geschil betrokken party met gebruikmaking van het recht op inzage in bescheiden zoals dat is geregeld in art. 843 a Rv zijn positie probeerde te versterken door de hand te leggen op fysieke documenten, digitale bescheiden, bandopnamen of videobeelden. De mogelijkheid om inzage te krijgen in bescheiden is dan ook belangrijk op alle terreinen van het materiele recht. Of Tros Radar, Philips, Holland Casino, de gemeente Harderwijk of Shell door de knieen gaat, kan staan of vallen met het antwoord op de vraag, of zij inzage krijgt of moet geven in gevraagde bescheiden. Het inzagerecht heeft in de afgelopen jaren dan ook de aandacht getrokken bij de fundamentele herbezinning,8 is voorwerp geweest van een advies van de adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht9 en is object van onderzoek in twee recent verschenen proefschriften.10 Inmiddels heeft ook de minister zich geschaard onder hen die het inzagerecht bijzondere aandacht geven: op 7 november 2011 is een wetsontwerp11 ingediend, dat volgens de memorie van toelichting tot doel heeft het inzagerecht te verbeteren.12 Aan het wetsontwerp ging vooraf een voorontwerp dat nog sprak van de wens de inzagerechten uit te breiden,13 zodat de doelstellingen van de minister kennelijk zijn getemperd. Verbetert het wetsontwerp inderdaad de mogelijkheden van het inzagerecht en hoe verhoudt het wetsontwerp zich tot hetgeen overigens in het bewijsrecht geldt? Die vragen staan centraal bij de bespreking die hierna volgt. Om die vraag te beantwoorden zal ik eerst kort uiteen zetten, wat het wetsontwerp tot de kern teruggebracht behelst. Daarna zal ik inzoomen op afzonderlijke thema's die in het wetsontwerp aan de orde worden gesteld €n die thema's afzetten tegen hetgeen thans geldt en tegen hetgeen overigens in het bewijsrecht in het bijzonder bij getuigverhoor geldt. Ik rond af met beantwoording van de vraag of het wetsontwerp de in de memorie van toelichting in het vooruitzicht gestelde verbetering brengt. 2. De hoofdlijn van het wetsvoorstel Het wetsvoorstel stelt voorop dat bescheiden niet bij andere bewijsmiddelen achtergesteld moeten worden: het opvragen van bescheiden is geen ultimum remedium.14 Terecht schrapt het voorstel dan ook de thans in de wet opgenomen bepaling dat verstrekking van bescheiden zonder meer achterwege kan blijven, indien behoorlijke rechtsbedeling anderszins is
http://www.legalintelligencexom/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?uf= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 2 van 12
gewaarborgd,15 waarvan de praktische betekenis toch al betrekkelijk is. 16 De wettelijke regeling wordt vervolgens als volgt uitgewerkt. 2.1 Verweren en bewijsmiddelen Naar huidig recht moet in het inleidende processtuk in de dagvaardingsprocedure melding gemaakt worden van de bekende verweren en de daartegen beschikbare bewijsmiddelen17 én moeten bescheiden waarop een partij zich beroept door deze in het geding gebracht worden.18 Toen de minister ter gelegenheid van de introductie van de verplichting om verweren en bewijsmiddelen daartegen te melden in de Eerste Kamer gevraagd werd, waarom die verplichting bij verzoekschriftprocedures ontbrak, antwoordde hij dat verzoekschriftprocedures vaak geen procedures op tegenspraak waren.19 Procedures in het familierecht en het arbeidsrecht kunnen evenwel verzoekschriftprocedures zijn en de vonken kunnen er ook daar vanaf vliegen. Daarom is de keuze van de minister om de zogenaamde substantiërings- en bewijsaandraagplicht in 2002 niet op verzoekschriftprocedures van toepassing te verklaren bestreden20 en is die bij beslagrekesten reeds toepasselijk verklaard doordat in de beslagsyllabus de verplichting is opgenomen om bij beslagrekesten melding te maken van verweren en bewijsstukken over te leggen.21 De minister sluit zich thans bij deze ontwikkeling aan en trekt de regeling voor de dagvaardings- en de verzoekschriftprocedure terecht gelijk. 2.2 Verstrekking op vordering of verzoek Voor het geval een procespartij bescheiden niet spontaan verstrekt, voorziet de wet reeds thans in een recht op inzage dat buiten rechte geldt én zo nodig in de bodemprocedure geldend gemaakt kan worden, wanneer de bescheiden, kort gezegd, voldoende bepaald zijn omschreven én de verzoeker bij inzage in de bescheiden rechtmatig belang heeft. Thans is dit onderwerp geregeld in één wettelijke bepaling: art. 843a Rv. Het wetsvoorstel verdeelt dit onderwerp over een artikel over het opvragen buiten rechte22 en een artikel over het opvragen in rechte23 die materieel hetzelfde moeten behelzen en dus evenzeer als thans in één artikel ondergebracht hadden kunnen worden. Deels wordt het inzagerecht wel anders verwoord en uitgewerkt dan thans het geval is, waarover zo direct meer. Het wetsvoorstel maakt echter geen gebruik van mogelijkheden om het inzagerecht wezenlijk anders vorm te geven, zoals bijvoorbeeld is voorgesteld door het driemanschap uit de fundamentele herbezinning met de suggestie om partijen te verplichten bij het aanvangen van het geding een lijst met mogelijk relevante documenten te produceren24 of de aan Engels recht ontleende suggestie van Van der Korst25 om partijen te verplichten alle (mogelijk) relevante bescheiden ter tafel te brengen. Die keuze van de minister om voort te bouwen op het bestaande systeem is begrijpelijk, omdat de belasting van partijen daarmee zo efficiënt mogelijk wordt ingevuld en nodeloze informatie uitwisseling wordt voorkomen.26 De minister vindt die keuze kennelijk zo vanzelfsprekend dat over de aangedragen alternatieven in het wetsvoorstel met geen woord inhoudelijk wordt gerept, zodat in de memorie van toelichting evenmin valt te lezen, waarom die alternatieven het onderspit hebben gedolven. 2.3 Voorlopige bewijs ver richtingen Naar huidig recht bestaat reeds de mogelijkheid om los van een bodemprocedure een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige plaatsopneming te verzoeken. Het wetsvoorstel bouwt daar op voort door de mogelijkheid te introduceren dat bescheiden ook vooruitlopend of tijdens een bodemprocedure opgevraagd kunnen worden in een afzonderlijke verzoekschriftprocedure.27 2.4 Ambtshalve bevel tot verstrekking van bescheiden De rechter kan ook ambtshalve en derhalve zonder vordering of verzoek van partijen gelasten om bescheiden in het geding te brengen.28 Tekst, noch memorie van toelichting van het wetsontwerp besteden aandacht aan die bevoegdheid. 3. De reikwijdte van het inzagerecht Evenals de huidige wettekst heeft het wetsvoorstel betrekking op bescheiden. Vervallen is in de tekst dat onder bescheiden ook digitale gegevens vallen, omdat — aldus de memorie van toelichting — dit onder het huidige tijdsgewricht een overbodige mededeling lijkt,29 terwijl het begrip bescheiden ruim moet worden uitgelegd. De memorie van toelichting geeft aan dat onder bescheiden niet slechts vallen bescheiden die zijn uitgewisseld tussen partijen bij een geschil én dat
http://www.legalintelligence.corn/FrontEnd/DocurnentOpen.aspx7uJN 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 3 van 12
bescheiden ook bij derden opgevraagd kunnen worden.30 Zodoende is eens temeer achterhaald de opvatting die de gebruiker van een vakantiehuisje vertolkte toen een gemeente inzage vroeg in zijn energierekening om aan te tonen dat het vakantiehuisje ongeoorloofd permanent werd bewoond. Vergeefs betoogde hij dat hij de gemeente geen afschrift behoefde te verstrekken van zijn energierekeningen, omdat die tussen de energieleverancier en hem waren uitgewisseld en derhalve niet tussen hem en de gemeente.31 Gas terug neemt de memorie van toelichting slechts met de opmerking dat anders dan in de literatuur is bepleit32 geen kennis genomen mag worden van informatie te ontlenen aan roerende goederen en DNA.33 De door de minister aangebrachte beperking ligt minder voor de hand, nu de wet bewijs met alle middelen rechtens toelaat34 en het daarom wenselijk is dat partijen zo mogelijk ook zelfstandig tot die bewijsmiddelen toegang kunnen krijgen, vanzelfsprekend mits aan de overige voorwaarden voor kennisneming is voldaan. Die rechtstreekse toegang tot bewijsmiddelen beperkt immers de noodzaak tot inschakeling van anderen zoals bijvoorbeeld deskundigen, welke inschakeling onvermijdelijk met verhoging van kosten gepaard gaat. 4. Het voor inzagerecht vereiste bewijsbelang 4.1 Bewijsbelang en specificatie Voor toelating tot bewijs geldt als regel dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn en feiten moet betreffen die voor de beslissing van de zaak relevant kunnen zijn. Die eisen komen in het huidige art. 843 a Rv terug doordat de tekst verlangt dat de eiser rechtmatig belang bij de bescheiden moet hebben én dat de bescheiden (voldoende) bepaald moeten zijn. Beide eisen blijven ook in het wetsontwerp gehandhaafd. Aanvankelijk was dat anders: in het voorontwerp dat aan het wetsontwerp voorafging was de eis van rechtmatig belang vervallen, omdat — aldus de memorie van toelichting — het niet nodig was om die eis op te nemen, aangezien bij gebreke van belang geen aanspraak bestond op bescheiden.35 De aldus gedane suggestie behelsde echter wel degelijk een verandering, omdat daarmee de bewijslast verschoof van de verzoeker die zijn belang moest aantonen naar de houder die het ontbreken van belang zou moeten waarmaken. Na daarover geuite kritiek en reserves36 is de minister op zijn schreden teruggekeerd en is het vereiste van rechtmatig belang in het wetsontwerp gehandhaafd. De toelichting spitst dit verder toe met de opmerking dat duidelijk moet worden aangegeven ten aanzien van welke bescheiden inzage wordt verlangd én dat duidelijk moet worden gemaakt waarom wordt verwacht dat bescheiden relevant zijn voor het gerezen dan wel (mogelijk) te verwachten geschil37 en sluit daarmee aan op rechtspraak zoals die zich inmiddels heeft ontwikkeld.38 Daarmee is de basis gelegd, maar is nog onduidelijk hoe de grenzen gelegd moeten worden, wanneer die in een eventueel geschil verder worden afgetast. Voor het leggen van die grenzen bepleit Sijmonsma dat verzoeken moeten worden toegewezen, tenzij duidelijk is dat geen weldenkend mens ze zou honoreren39 en heb ikzelf bepleit om een zogenaamde proportionaliteitstoets uit te werken.40 De minister gaat in dit krachtenveld laag liggen en kiest ervoor om de te plegen afweging niet verder in de wet te concretiseren. Daardoor beperkt de verdere uitwerking van het begrip rechtmatig belang zich in de memorie van toelichting tot de opmerking dat de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit aan de rechtspraktijk beoordelingsruimte moeten geven.41 Aldus geeft de minister bij het voor de praktijk aannemelijk belangrijkste thema — wanneer moet nog (net) wel of niet inzage worden gegeven — hoe dan ook verder weinig richting. 4.2 Rechterlijke beoordelingsvrijheid Wordt een vordering tot verstrekking in rechte ingediend, dan is de aanwezigheid van rechtmatig belang onvoldoende om toewijzing veilig te stellen. De wettekst bepaalt namelijk dat de rechter de vordering 'kan' toewijzen. Die formulering lijkt op het voorstel gedaan ter gelegenheid van de fundamentele herbezinning. Door het driemanschap werd bepleit dat de rechter een afwijzing van een bewijsaanbod wel moest motiveren, maar dat de wet niet meer behoorde te bepalen, wanneer toelating tot bewijslevering wel of niet zou moeten plaatsvinden.42 De memorie van toelichting legt echter geen verband met dit voorstel van het driemanschap. Uit de toelichting blijkt slechts dat de rechter volgens de minister een zekere discretionaire bevoegdheid toekomt en dat hij het verzoek zal afwijzen bij strijd met de goede procesorde, wanneer tegen toewijzing andere zwaarwichtige bezwaren bestaan of sprake is van misbruik van procesrecht.43 Wanneer inderdaad wordt aangesloten bij hetgeen geldt voor voorlopige bewijsmiddelen heeft de aan de rechter toegedachte vrijheid op het eerste gezicht weinig om het lijf. Voor voorlopig deskundigenbericht44 en voorlopig getuigenverhoor45 geldt immers dat geen sprake is van een discretionaire bevoegdheid van de rechter om bewijslevering
http://www.legalintelligence.com/FrontEnd/DocurnentOpen.aspx?uf= 1 fcdocumentid^... 8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 4 van 12
naar eigen inzicht wel of niet toe te laten. Er is slechts een in de praktijk beperkte mogelijkheid tot afwijzing op de door de minister aangehaalde gronden met als gevolg dat vanuit de rechterlijke macht bij herhaling is gepleit voor verdere inperking van de toelating tot voorlopige bewijsverrichtingen.46 Wellicht mag in een recent gewezen arrest van de Hoge Raad over voorlopig getuigenverhoor enige verruiming van de afwijzingsmogelijkheden gelezen worden. Het arrest expliciteert namelijk dat tot de belangen die moeten worden afgewogen bij een beroep op strijd met de goede procesorde onder meer behoort het belang van de waarheidsvinding, het belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging en het belang om misbruik te voorkomen.47 Die expliciete verwijzing naar andere belangen dan de waarheidsvinding kan daarmee ruimte bieden voor afwijzing van bijvoorbeeld (te) ongebreidelde verzoeken tot inzage. Het valt te betwijfelen, of de ruimte die de minister de rechter gunt iets toevoegt aan de afweging die toch al moet plaatsvinden bij de in de toelichting voorgestane beoordeling van rechtmatig belang aan de hand van subsidiariteit en proportionaliteit. Hoe dan ook ligt voor de hand dat verzoeken buiten rechte op dezelfde gronden afgewezen mogen worden als vorderingen in rechte: anders zou de wet buiten rechte een recht op inzage toekennen dat in rechte niet af te dwingen valt. Voor verzoeken buiten rechte biedt de minister de aan de rechter gegunde discretionaire vluchtweg echter niet: de aangesproken partij is verplicht om de bescheiden te verstrekken, indien sprake is van rechtmatig belang met als merkwaardig gevolg dat een vordering in de bodemprocedure naar de letter op meer gronden afgewezen zou mogen worden dan een buiten rechte gedaan verzoek. 4.3 Toepassing in de praktijk Terwijl de minister de optie heeft om de afweging niet verder te concretiseren, ontbeert de praktijk dat alternatief. Daar moeten immers knopen doorgehakt worden. De rechter die over het geschil tussen Tros Radar en Pretium Telecom moest oordelen liet zich in zijn uitspraak dan ook de volgende hartenkreet ontvallen: "Ook heeft de rechtbank — anders dan de academische wereld en anders dan de rechtspraak in hoger beroep en in cassatie — tot taak om te zorgen voor een goede en faire, maar ook voldoende voortvarende en praktische procesgang in de civiele eerstelijns rechtspraak."48 Zo is het maar net. Knopen worden inmiddels dan ook doorgehakt, doordat rechters een weg zoeken die hen in staat stelt om concrete beslissingen te nemen en te voorkomen dat met succes ongebreidelde inzageverzoeken kunnen worden gedaan. Bij hun zoektocht naar de te stellen grenzen komt het ook voor dat rechters de aannemelijkheid van de vordering ten gronde of de mate van waarschijnlijkheid dat bescheiden van betekenis zijn voor de beslechting van het geschil gaan meewegen. Zo zijn vorderingen van werkgevers tot inzage bij ex-werknemers wegens het onrechtmatig zoeken van klanten juist onder de relaties van de ex-werkgever gestrand als er onvoldoende aanwijzingen zijn dat daarvan sprake is. 49 Zijn de aanwijzingen daarentegen sterk dan moet de ex-werknemer het mee kijken van zijn ex-werkgever gedogen.50 Bij de eerder aangehaalde zaak van Milieudefensie tegen Shell hanteerde de rechtbank als maatstaf voor de afbakening dat gevraagde bescheiden relevant moesten zijn voor een mogelijk doorslaggevende stelling.51 Of de teneur in de rechtspraak er één van terughoudendheid zal zijn, zal echter moet blijken. Evenzeer zal moeten blijken of dergelijke rechterlijke terughoudendheid verzoekers ervan zal weerhouden hun geluk met het indienen van een verzoek of vordering te beproeven. In zoverre is de opmerking in de memorie van toelichting dat excessief gebruik van het inzagerecht niet in de lijn der verwachting ligt52 voorshands nog slechts een verboden bewijsprognose of bezweringsformule. 5. Het vereiste bewijsbelang bij bescheiden die berusten onder derden Terwijl de minister zich terughoudend betoont om iets voldoende concreets te zeggen over de afweging, is bij het opvragen van bescheiden bij derden iets bijzonders aan de hand. Volgens de memorie van toelichting ligt het openen van die mogelijkheid voor de hand, omdat bewijs door bescheiden aldus op één lijn wordt gesteld met bewijs door getuigen waar immers ook derden kunnen worden gehoord.53 Aan een getuigenverhoor gaat echter een debat tussen de eigenlijke partijen bij het geschil vooraf, terwijl dat bij het opvragen van bescheiden niet zo hoeft te zijn: de verzoeker kan zich rechtstreeks tot de derde wenden en is niet verplicht om óf eerst óf tegelijkertijd de discussie met zijn processuele tegenstander aan te gaan. Over de dilemma's die daarbij spelen zegt de memorie van toelichting niet meer dan dat er reden kan zijn om verzoeken tegenover derden meer terughoudend te beoordelen dan verzoeken jegens een processuele wederpartij,54 waarmee de minister aansluit bij een opmerking van gelijke strekking in het eerdere advies van de adviescommissie burgerlijk procesrecht.55 Voor die terughoudendheid is ontegenzeggelijk plaats, zodat die ook blijkt uit de terughoudende rechtspraak van de Hoge Raad over de mogelijkheid van een derde om informatie te verkrijgen van een internetprovider56 én aan de reserves die de beide over het inzagerecht verschenen proefschriften over dit thema uitspreken en uitwerken.57
http://www.legalintelligencexom/FrontEndyDocumentOpen.aspx?uf= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 5 van 12
De memorie van toelichting van het wetsontwerp helpt de derde die twijfelloos ongewild in een geschil wordt getrokken niet verder bij de door hem te maken afweging. Dat is niet aantrekkelijk voor die derde, zoals ook blijkt uit het feit dat de overheid bij tot haarzelf gerichte verzoeken de schrik kennelijk om het hart geslagen is. In het wetsvoorstel wordt de overheid uitdrukkelijk beschermd tegen informatieverzoeken over geschillen waarbij zij niet als partij is betrokken. Dat gebeurt doordat het voorstel erin voorziet dat de overheid verzoeken tot inzage in dat geval mag afwijzen op de daarvoor in de Wet openbaarheid van bestuur aangegeven gronden.58 Volgens de memorie van toelichting is deze bepaling opgenomen om te voorkomen dat inzage gegeven moet worden in aangelegenheden betreffende het koninklijk huis, de formatie en de ministerraad.59 Dat die gronden vaak van belang zullen zijn bij civielrechtelijke geschillen tussen derden waar een overheidsorgaan bij wordt betrokken, lijkt niet erg aannemelijk. In de praktijk zullen juist de andere weigeringsgronden uit de WOB van belang zijn zoals — bijvoorbeeld — de bescherming van vertrouwelijk aan de overheid medegedeelde bedrijfsgegevens60 of de economische of financiële belangen van de overheid.61 Dat zijn gronden die evenzeer van gewicht zijn voor een niet tot de overheidsorganisatie behorende entiteit zoals — bijvoorbeeld — een financiële instelling die evenzeer kan beschikken over een overvloed aan als vertrouwelijk ervaren gegevens over derden en er evenmin op zit te wachten om meegetrokken te worden in een geschil tussen anderen. Logisch zou, kortom, zijn dat de minister wel meer inzicht geeft in de afweging die voor alle derden gemaakt moet worden en dat de overheid vervolgens wordt blootgesteld aan dezelfde onzekerheid als anderen hoe te handelen als een verzoek om inzage wordt gedaan óf dat aan die anderen dezelfde weigeringsgronden worden gegund als de weigeringsgronden die de minister thans voor overheidsorganisaties in petto heeft. 6. Vertrouwelijkheid die aan inzagerecht in de weg staat Ook met betrekking tot de mogelijkheden om een beroep op vertrouwelijkheid te doen spreekt uit het wetsvoorstel de wens tot harmonisatie.62 Voor getuigenverhoor geldt dat informatie geweigerd kan worden op grond van de in de wet vermelde verschoningsrechten63 en op grond van het in de rechtspraak erkende recht om beantwoording van een vraag te weigeren met een beroep op een gewichtige reden.64 In de mogelijkheid bescheiden te weigeren op grond van een gewichtige reden voorzag de wet reeds sinds 2002. De memorie van toelichting bevat op dit punt niets nieuws en merkt op dat bij dit thema sprake is van zo onbegrensde variatieruimte dat daarover geen algemene uitspraken gedaan kunnen worden.65 Onvermeld blijft in de toelichting hoe moeilijk het is om met succes een beroep te doen op een gewichtige reden. Daarvoor is volgens de Hoge Raad immers vereist dat het als zwaarwegende maatschappelijk aangeduide belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt moet wijken voor het concrete belang bij geheimhouding.66 Van de drie voor getuigen geldende verschoningsrechten — functioneel, familiaal en strafrechtelijk verschoningsrecht — kent de wet bij bescheiden thans nog slechts het functioneel verschoningsrecht.67 Het wetsontwerp brengt daarin verandering en voegt toe het familiaal verschoningsrecht.68 Niet wordt toegevoegd de mogelijkheid om inzage te weigeren met een beroep op het feit dat bij verstrekking van bescheiden het risico van strafrechtelijke vervolging bestaat. In het voorontwerp was die mogelijkheid nog wel voorzien,69 maar na daarop geuite kritiek70 is deze in het wetsontwerp terecht vervallen. In het strafrecht zelf kan verstrekking van bescheiden immers niet met een beroep op het nemo tenetur-beginsol worden geweigerd, omdat het nemo tenetur-beginséi geen betrekking heeft op informatie die onafhankelijk van de wil van de verdachte is ontstaan zoals bijvoorbeeld reeds bestaande documenten of bloed- of urinemonsters.71 Derhalve kan verstrekking van bescheiden in bijvoorbeeld het belastingrecht ook niet geweigerd worden omdat verstrekking het risico van strafrechtelijke vervolging in zich draagt.72 Onlogisch is om in het civiele recht een grotere bescherming te geven dan daarbuiten, zodat in het ontwerp terecht van het opnemen van een strafrechtelijk verschoningsrecht is afgezien. De Raad van State heeft de minister gevraagd om in de memorie van toelichting aandacht te geven aan de vraag, of bescheiden die vallen onder een verschoningsrecht bij een ander dan de verschoningsgerechtigde opgevraagd kunnen worden. De minister heeft aan die uitnodiging gevolg gegeven en geeft aan dat het advies van een advocaat of de status van een arts in beginsel niet opgevraagd worden bij een cliënt of patiënt73 en verwijst naar rechtspraak waarin verzoeken tot inzage in correspondentie van advocaten werden afgewezen.74 Uit de memorie van toelichting blijkt niet of de minister zich heeft afgevraagd, of dit betekent dat een slachtoffer in personenschadezaken op deze grond kan weigeren om medische bescheiden te verstrekken, terwijl in de memorie van toelichting op de wet deelgeschillenregeling nog zo'n drie jaar geleden juist wel werd aangegeven dat in een deelgeschillenprocedure medische bescheiden opgevraagd kunnen worden.75 Wat daar van ook zij: de discussie lijkt meer academisch dan ook anderszins relevant. De soep wordt immers minder heet gegeten, dan zij wordt opgediend: het slachtoffer dat met verwijzing naar een (afgeleid) verschoningsrecht informatie weigert, roept daarmee het risico over zich af dat zijn vordering of verweer als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen.76
http://www.legalintelligence.com/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?uf=: 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 6 van 12
Met het harmoniseren van de regeling voor de verschoningsrechten had de minister kunnen volstaan. Dat heeft hij echter niet gedaan: in de wettekst is ook opgenomen dat informatie kan worden geweigerd met een beroep op een wettelijke geheimhoudingsplicht.77 Dat is geen gelukkige keuze: de wetgever heeft kwistig met wettelijke geheimhoudingsplichten gestrooid, zodat een inventarisatie daarvan in het proefschrift van Fernhout zo'n 30 pagina's druk omvat.78 Bij het in afzonderlijke wetten opnemen van geheimhoudingsplichten is doorgaans niet de afweging gemaakt of die zo zwaar moeten wegen dat zij aan bewijslevering — bijvoorbeeld — door getuigen in de weg staan. Vandaar dat de Hoge Raad een beroep op een wettelijke geheimhoudingsplicht in de regel ontoereikend vindt om een getuige te ontslaan van de verplichting een getuigenverklaring af te leggen. Die vrijheid ontstaat pas als uit de wet en/of wetsgeschiedenis van de betrokken bepaling onmiskenbaar blijkt dat de afweging is gemaakt dat geen getuigenverklaring afgelegd behoeft te worden.79 Uit de memorie van toelichting blijkt dat de minister zich rekenschap heeft gegeven van de beperkte mogelijkheden om een beroep op een wettelijke geheimhoudingsplicht te doen.80 De wettekst sluit daar echter niet op aan met als gevolg dat een onwenselijke discrepantie ontstaat tussen de wijze, waarop bij getuigen met een wettelijke geheimhoudingsplicht omgegaan moet worden en de wijze, waarop dat bij bescheiden moet geschieden. De aansluiting bij hetgeen elders in het bewijsrecht geldt valt makkelijk te herstellen door de wettelijke geheimhoudingsplichten als absolute weigeringsgrond uit de wettekst te schrappen. Dat leidt er immers toe dat verstrekking van bescheiden zonder meer geweigerd kan worden met een beroep op een gewichtige reden in die gevallen waarin de wettelijke geheimhoudingsplicht de volgens de Hoge Raad voor een verschoningsrecht vereiste afweging in zich draagt. Draagt de wettelijke geheimhoudingsplicht die afweging niet in zich, dan zal het met de geheimhoudingsplicht beschermde belang van geval tot geval afgewogen moeten worden tegen het door de Hoge Raad als zwaarwegend maatschappelijk aangeduide belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt. 7. Geheimhoudingsplicht voor verstrekte bescheiden De mogelijkheden om met succes een beroep op vertrouwelijkheid te doen kunnen beperkt worden doordat voorzieningen worden getroffen om vertrouwelijkheid te beschermen. Thans bestaat reeds de mogelijkheid om bescheiden slechts aan een deskundige te geven, om geheimhouding overeen te komen of om bescheiden zwart te maken voor het deel dat voor het geschil niet relevant is.81 Nieuw is dat de minister in de wet wil opnemen dat een procespartij bescheiden die hij heeft ontvangen omdat hij verstrekking daarvan heeft verlangd zonder meer geheim moet houden.82 Weliswaar geeft de memorie van toelichting aan dat de suggestie ertoe strekt dat partijen geen mededelingen doen over vertrouwelijke gegevens,83 doch de wettekst heeft betrekking op alle verstrekte bescheiden en derhalve niet slechts op als vertrouwelijk aan te merken stukken. Het onderscheid tussen wat wel en niet vertrouwelijk zou moeten blijven valt ook niet eenvoudig te maken. Bij deze bepaling — opgenomen op suggestie van VNO-NCW84 en de Orde van Advocaten,85 die daarbij beide verwezen naar Engels recht — passen is in tweeërlei opzicht vraagtekens. Als deze suggestie goed zou zijn, zou die evenzeer moeten gelden voor bescheiden die spontaan worden verstrekt — bijvoorbeeld — in anticipatie op een anders te verwachten vordering tot verstrekking én ook voor bescheiden die worden verstrekt op grond van een ambtshalve door de rechter gegeven bevel tot verstrekking van bescheiden. De geheimhoudingsplicht zou, kortom, moeten gelden voor alle verstrekte bescheiden. Het doortrekken van de gedachtegang maakt ook beter zichtbaar, waar het tweede probleem zit: waarom zou het logisch zijn dat informatie uit bescheiden hoe dan ook geheim gehouden moet worden? Die keuze staat haaks op het feit dat er geen rechtsregel is die een procespartij zonder meer verbiedt om uit de school te klappen over een geschil waarbij hij betrokken is én dat procedures in beginsel openbaar zijn, zodat comparities, getuigenverhoren en pleidooien desgewenst vrij toegankelijk zijn, zodat een derde daar vrijelijk deelgenoot kan worden van de gedachtewisseling waar ook bescheiden vaak een prominente rol vervullen. Vandaar dat het buitenlands recht waarnaar VNO-NCW en de Orde van Advocaten verwezen evenmin het absolute verbod kent dat de minister wil introduceren. Onder de Federal Rules of Civil Procedure in de V.S. geldt geen verbod tot verdere openbaarmaking, zodat de verplichting tot geheimhouding afzonderlijk vastgesteld moet worden, hetgeen bijvoorbeeld pleegt te gebeuren in zaken tussen directe concurrenten of met betrekking tot technologie. Onder Engels recht geldt wel een gebod om bescheiden alleen ten behoeve van de procedure te gebruiken, maar dat verbod is niet absoluut. Het geldt niet wanneer naar deze stukken is verwezen tijdens een openbare behandeling, in een verhoor of in een schriftelijke verklaring en evenmin wanneer de rechter toestemming geeft voor verdere openbaarmaking.86 De thans in het wetsvoorstel gekozen oplossing is dan ook te onevenwichtig. Het thema behoeft meer maatwerk, waar de wet in zoverre thans reeds in voorziet, dat de rechter kan bepalen dat gegevens geheim gehouden moeten worden.87 Op het
http://www.legalintelligencexom/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?uf:= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 7 van 12
eerste gezicht zal bescherming van de houder van bescheiden tegen opdringerige nieuwsgierigheid bovendien eerder gezocht moeten worden aan de poort — bij het aanscherpen van de criteria voor inzage — dan in de staart: met het opleggen van een geheimhoudingsplicht van hetgeen dat (te veel) verstrekt moet worden. 8. Kosten en wijze van verstrekking Evenzeer als thans bepaalt de wet dat de kosten van verstrekking voor rekening komen van degene die om de bescheiden vraagt en dat de rechter de wijze van verstrekking kan bepalen. Daarmee is wel geregeld dat de houder ter gelegenheid van de verstrekking een vergoeding ontvangt, maar is nog niet geregeld welke kosten vergoed moeten worden én wie die moet dragen, wanneer het werkelijke geschil wordt beslecht. Voor de hand ligt, dat de kosten van bewijsgaring worden gedragen door degene die de procedure over het materiële geschil verliest én dat die verliezer daarbij ook moet vergoeden de kosten van rechtsbijstand van zijn wederpartij op basis van het liquidatietarief. In de toelichting van het voorontwerp was in aansluiting op advies van de adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht88 evenwel opgenomen dat de kosten om verstrekking te verkrijgen zouden kwalificeren als buitengerechtelijke kosten.89 De redelijke kosten van de verzoeker zouden derhalve als kosten ter vaststelling van schade of aansprakelijkheid verhaald kunnen worden op degene van wie bescheiden worden gevraagd. De minister is in het ontwerp op die keuze teruggekomen en geeft met zo veel woorden aan dat kosten om verstrekking te verkrijgen niet kwalificeren als buitengerechtelijke kosten.90 Terecht, want de suggestie was te gunstig voor verzoekers van bescheiden. Het is immers niet logisch dat kosten verband houdend met het verkrijgen van bescheiden op basis van de redelijke werkelijke kosten vergoed zouden kunnen moeten worden en de kosten voor het vergaren van de overige bewijsmiddelen aan de hand van de eigen kosten van getuigen en deskundigen en het liquidatietarief. De kwalificatie van de kosten als buitengerechtelijke kosten hielp bovendien slechts de verzoeker: de werkelijke kosten van het voeren van verweer kwalificeren immers niet als buitengerechtelijke kosten in de zin van art. 6:96 BW en kunnen ook overigens nagenoeg nimmer bij de verzoeker in rekening gebracht worden, ook niet als het verweer succesvol is.91 9. Afdwingen van verstrekking 9.1 Bodemprocedure Thans is het zo dat bescheiden in een dagvaardingsprocedure opgevraagd kunnen worden bij dagvaarding, enige conclusie of akte.92 De memorie van toelichting geeft aan dat daarin geen verandering wordt gebracht93 en geeft aan dat een vordering kan worden ingediend in elke stand van het geding totdat de zaak in staat van wijzen is 94 en laat daarmee zien, dat de thans meest gebruikte wijze om bescheiden op te vragen — de incidentele vordering — gehandhaafd blijft. In aansluiting op de bestaande rechtspraak95 geeft de memorie van toelichting aan dat de beslissing op een vordering tot verstrekking een tussenuitspraak is, zodat appel in principe slechts met appel tegen de einduitspraak kan worden ingesteld en bewijsincidenten de voortgang van het proces niet doorbreken.96 De memorie van toelichting gaat niet in op het betoog van Wiersma die heeft bepleit dat tussentijds appel mogelijk zou zijn bij schending van fundamentele rechtsregels of het beginsel van hoor of wederhoor.97 Dat betoog snijdt echter geen hout, omdat de rechtspraak waarbij de Hoge Raad appel op deze gronden toestaat betrekking heeft op doorbreking van absolute appelverboden. Bij tussenuitspraken over vorderingen tot verstrekking van bescheiden is echter geen sprake van een absoluut appelverbod, maar van de noodzaak om met het desgewenst instellen van appel te wachten totdat een einduitspraak is gewezen,98 vanzelfsprekend tenzij de rechter toestemming geeft voor het instellen van tussentijds appel.99 Nieuw is dat de wet de mogelijkheid opent om tijdens een aanhangige bodemprocedure een vordering tot verstrekking tegen een niet als partij in de procedure betrokken derde in te stellen, welke derde daartoe in het geding opgeroepen zal moeten worden.100 Die mogelijkheid bestaat thans niet,101 zodat degene die ten behoeve van een lopende procedure bescheiden van een derde wil ontvangen een afzonderlijke procedure moet beginnen en zijn toevlucht zal moeten nemen tot bijvoorbeeld een kort geding.102 De thans geïntroduceerde optie is een betere, ook omdat het noodzaakt tot het eerst tussen de eigenlijke partijen bij het geschil voeren van een debat, of het nodig is om bescheiden bij een derde op te vragen. 9.2 Voorlopige bewijsverrichtingen Nieuw is dat in navolging van eerdere pleidooien van de adviescommissie intellectuele eigendom van de Orde van Advocaten103 en de adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht104 ook in een afzonderlijke verzoekschriftprocedure
http://www.legalintelligence.com/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?uf^ 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 8 van 12
om verstrekking van bescheiden kan worden gevraagd. De daarbij geïntroduceerde regeling sluit aan op de regeling voor het voorlopig getuigenverhoor. Evenals bij de vordering in een bodemprocedure verlangt de wettekst dat voor toewijzing is voldaan aan de eisen waaronder buiten rechte bescheiden opgevraagd kunnen worden, zodat derhalve onder meer rechtmatig belang vereist is, én dat de rechter een verzoek kan toewijzen. Ook hier is derhalve van belang dat de criteria voor afweging verder worden verduidelijkt, wanneer de minister kans van slagen wil geven aan zijn opmerking dat excessief gebruik van het inzagerecht niet in de lijn der verwachting ligt.105 Bij de uitwerking van de verzoekschriftprocedure valt op dat op het verzoek niet alleen de wederpartij maar ook eventuele andere belanghebbenden gehoord moeten worden.106 Een soortgelijke bepaling ontbreekt bij het voorlopig getuigenverhoor en het voorlopig deskundigenbericht. Evenzeer valt op, dat in de wettekst niet is bepaald, dat beroep tegen een toewijzende beslissing is uitgesloten. Uit de memorie van toelichting blijkt dat dit een bewuste keus is: daar valt te lezen, dat het reguliere appelprocesrecht van toepassing is. 107 Dat betekent dat appel mogelijk is van zowel toewijzende als afwijzende beschikkingen. Die keuze wijkt af van de keuze in het voorontwerp én is terecht. Het appelverbod bij toewijzende beschikkingen dat wel geldt bij voorlopig getuigenverhoor108 en voorlopig deskundigenbericht109 is immers onbillijk én ontstaan om inmiddels achterhaalde redenen. Het is onbillijk, omdat degene wiens verzoek wordt afgewezen niet meer of minder bescherming verdient dan degene wiens verweer wordt gepasseerd. Het is ontstaan op inmiddels achterhaalde gronden, omdat het appelverbod is ingevoerd toen voorlopig getuigenverhoor slechts mogelijk was als een bewijsmiddel verloren dreigde te gaan én de wet nog niet voorzag in de mogelijkheid om de schorsende werking van hoger beroep te doorbreken.110 Toestaan van hoger beroep tegen een toewijzende beschikking betekende destijds dat het bewijsmiddel tijdens de appelprocedure verloren zou kunnen gaan. Thans kan een beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden en speelt dit probleem dus niet meer. De minister licht niet toe, waarom hij kiest voor het — terecht — laten vervallen van een appelverbod tegen toewijzende beschikkingen. Daarom is ook onduidelijk waarom niet tegelijkertijd de gelegenheid te baat is genomen om het appelverbod ook bij het voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht te schrappen. 10. De mogelijkheden om bewijsbeslag te leggen Voor intellectuele eigendomszaken voorziet de wet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om beslag te leggen op bescheiden teneinde deze als bewijsmiddel veilig te stellen.111 Voor andersoortige geschillen ontbreekt een uitdrukkelijke regeling om bewijsbeslag te leggen. Zij die bewijsbeslag ook in die gevallen reeds thans mogelijk achten, vinden een wettelijke grondslag daarvoor in art. 730 Rv over beslag tot afgifte in combinatie met art. 843 a lid 2 Rv dat aangeeft dat de rechter bepaalt op welke wijze inzage geboden moet worden.112 De ontwerpers van beide artikelen zullen niet bevroed hebben dat deze als kapstok voor bewijsbeslag zouden worden gebruikt. Tegelijkertijd lijkt die wettelijke grondslag toereikend, nu er geen goede grond is om in niet-IE-zaken anders te oordelen over de wenselijkheid dat bewijsbeslag gelegd kan worden dan in IE-zaken én omdat bewijsbeslag ook in IE-zaken slechts summier in de wet is geregeld. Het wetsontwerp gaat de vraag uit de weg of bewijsbeslag in niet-IE-zaken mogelijk is door slechts op te merken dat aangesloten moet worden bij de bestaande praktijk en de verdere ontwikkelingen thans moeten worden afgewacht.113 De voorstanders van bewijsbeslag lijken in de praktijk de overhand te hebben. De voorzitters van de sectoren civiel aanvaarden in de beslagsyllabus de mogelijkheid tot leggen van bewijsbeslag in niet-IE-zaken.114 De beslagsyllabus en de rechtspraak geven aan de rechten en verplichtingen van beslaglegger en beslagene invulling.115 Die ontwikkeling maakt het ook mogelijk dat bewijsbeslag de toets van art. 8 EVRM doorstaat: het EHRM heeft de mogelijkheid bewijsbeslag te leggen aanvaard, kort gezegd, mits die mogelijkheid met voldoende waarborgen was omgeven, waarbij die waarborgen ook in relevante teksten en rechterlijke uitspraken kunnen vastliggen en derhalve niet in wettelijke bepalingen neergelegd behoeven te zijn.116 Tegelijkertijd toonde de adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht zich nog maar enkele jaren geleden tegenstander van de introductie van bewijsbeslag in niet-IE-zaken gezien de risico's van excessief gebruik en misbruik117 en verstommen de stemmen niet dat voor bewijsbeslag in niet-IE-zaken een deugdelijk(er) wettelijke regeling nodig of wenselijk is. 118 Het wetsontwerp biedt de minister de gelegenheid om de regeling te verbeteren door hier een knoop door te hakken. In beide over de exhibitieplicht verschenen proefschriften zijn ook suggesties gedaan voor de daartoe te treffen wettelijke regeling.119 11. Ambtshalve bevel tot verstrekking van bescheiden Thans is voor het ambtshalve door de rechter te geven bevel tot verstrekking van bescheiden slechts bepaald dat dit achterwege dient te blijven, indien een gewichtige reden daaraan in de weg staat. De wettekst geeft verder geen aandacht aan de vraag wanneer een bevel gegeven zou mogen worden, noch aan de vraag of er andere beletselen dan een gewichtige reden aan het geven van een bevel in de weg zouden kunnen staan. Nu de wetgever de mogelijkheid tot inzage
http://www.legalintelligence.com/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?ur= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 9 van 12
van bescheiden voor partijen terecht beperkt tot bescheiden waarbij — kort gezegd — een bewijsbelang bestaat én uitsluit bij een gewichtige reden of verschoningsrechten, ligt voor de hand dat de bevoegdheden van de rechter op dezelfde wijze worden geclausuleerd.120 Desondanks geeft het wetsontwerp geen aandacht aan de bevoegdheid van de rechter om ambtshalve te bevelen dat bescheiden in het geding gebracht moeten worden. Ook gezien de door de minister uitgedragen wens de regelingen voor de verschillende bewijsmiddelen beter op elkaar aan te laten sluiten,121 ligt dan ook voor de hand, dat uitdrukkelijk in de wet bepaald wordt dat ook de rechter is gebonden aan de vereisten van rechtmatig belang en bepaalbaarheid, de verschoningsrechten en eventuele overige gronden voor vertrouwelijkheid die in de wet zijn opgenomen. 12. Conclusies Verbetert het wetsontwerp de wijze, waarop met verzoeken tot inzage omgegaan moet worden? Aan de goede zijde van de balans staat, dat het wetontwerp het inzagerecht verder in het bestaande bewijsrecht incorporeert door de regelingen voor verzoekschriftprocedures en dagvaardingsprocedures gelijk te trekken, de regeling voor verschoningsrechten te harmoniseren en de mogelijkheden om het inzagerecht tot gelding te brengen uit te breiden met de mogelijkheid om derden in het geding te roepen en de mogelijkheid om voorafgaand of tijdens een bodemprocedure in een afzonderlijke verzoekschriftprocedure bescheiden op te vragen. Ongunstig springt er uit het nodeloos hanteren van verschillende maatstaven voor de beoordeling van het inzagerecht bij een buitengerechtelijk gedaan verzoek, een in rechte gedaan verzoek of een ambtshalve gegeven bevel tot verstrekking, het achterwege laten van een regeling voor bewijsbeslagen de nog te onevenwichtige introductie van de mogelijkheid om verstrekking te weigeren met een beroep op wettelijke geheimhoudingsplichten, van de mogelijkheden voor de overheid om verstrekking van informatie aan derden achterwege te laten én van de verplichting voor de ontvanger om aan hem verstrekte bescheiden hoe dan ook geheim te houden. Bovenal is van belang dat de betekenis van de voorgestelde wettelijke regeling betrekkelijk is. De memorie van toelichting geeft aan dat de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit de rechtspraktijk een kapstok zullen moeten geven voor het maken van de vereiste afweging, of de verzoeker het vereiste bewijsbelang heeft bij opgevraagde bescheiden en geeft bij de bespreking van vertrouwelijkheid aan, dat daarbij sprake is van een zo grote variatieruimte dat daarover geen algemene uitspraken gedaan kunnen worden. Als gevolg daarvan biedt het ontwerp maar weinig inhoudelijk houvast. Wordt het wetsontwerp tot wet dan zal het inzagerecht ook evenals tot nog toe grotendeels in de praktijk verder vormgegeven moeten worden. Tegen die achtergrond is de opmerking in de memorie van toelichting dat excessief gebruik van het inzagerecht niet in de lijn der verwachting ligt voorshands een verboden bewijsprognose of een bezweringsformule.
Voetnoten 1
Mr. J. Ekelmans is advocaat in Den Haag.
2
Rb. 's-Gravenhage 14 september 2011 LJN BU3535 (Milieudefensie/Shell).
3
Rb. 's-Gravenhage 2 februari 2011 L/7VBP46O5 (Pretium Telecom/Tros).
4
Hof Arnhem 3 november 2009, ZJ7VBK 9968 (^Haaksbergen).
5
Hof Amsterdam 11 januari 2011, ZJ7VBP 3548 (Merck c.s/X).
6
Hof 's-Gravenhage 15 november 2011 LJN BU3406 (Holland Casino/X).
7
Rb. 's-Hertogenbosch 29 december 2010 LJN BP3095 (Team Vision/Philips).
8
W.D.H. Asser, H.A. Groen & J.B.M. Vranken, Uitgebalanceerd. Eindrapport fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006, p. 71-76.
9
Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, 'Advies over gegevensverstrekking in burgerrechtelijke zaken', TCR 2008, p. 117-130.
10
J. Ekelmans, De exhibitieplicht (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2010 (hierna: Ekelmans 2010); J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht (diss. Maastricht), Deventer: Kluwer 2010 (hierna: Sijmonsma 2010).
11
Kamerstukken II2011/12, 33 079.
12
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 1.
13
Het voorontwerp is te vinden op www.internetconsultatie/informatieverschaffing en besproken door J. Ekelmans, 'Het
http://www.legalintelligence.com/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?ur= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 10 van 12
wetsvoorstel over het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden. Geen eindspel maar een tussenstand', AAe 2011, p. 346-354; T.S. Jansen, 'Van exhibitie naar discovery', TOP 2010, p. 180-185 en J.R. Sijmonsma, 'Het inzagerecht vernieuwd?', TvPP 2010, p. 179-185. 14
Kamerstukken 1/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 2.
15
Art. 843a lid 4 Rv.
16
Ekehnans 2010, p. 165-167; Sijmonsma 2010, p. 27-28, 194.
17
Art. 111 lid 3 en art. 128 lid 5Rv.
18
Art. 85Rv.
19
Van Mierlo/Bart, Pari. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 294.
20
Ekelmans 2010, p. 299.
21
Zie de beslagsyllabus, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder 3.
22
Art. 162aRv.
23
Art. 162cRv.
24
W.D.H. Asser, H.A. Groen & J.B.M. Vranken, Uitgebalanceerd. Eindrapport fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006, p. 71-76.
25
P.J. van der Korst, Bedrijfsgeheimen en transparantieplichten (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 2007, p. 217-219.
26
Ekelmans 2010, p. 198-201; Sijmonsma 2010, p. 240.
27
Art. 162b Rv.
28
Art. 22Rv.
29
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3 p. 10.
30
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 11.
31
Hof Arnhem 3 november 2009, LJNBK 9968 ^C/Haaksbergen).
32
Ekelmans 2010, p. 66-67; M.A. van der Pool & J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht, Deventer: Kluwer 2010; TvPP 2010, p. 197; Sijmonsma 2010, p. 139, 141-142, 164, 165, 167, 239.
33
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 7.
34
Art. 152Rv.
35
Het voorontwerp is te vinden op www.internetconsultatie.nl/informatieverschaffing.
36
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, bijlage: reactie VNO-NCW d.d. 30 november 2010; J. Ekelmans, 'Het wetsvoorstel over het recht op inzage afschrift of uittreksel van bescheiden, geen eindspel maar een tussenstand', AAe 2011, p. 351; J.R. Sijmonsma, 'Het inzagerecht vernieuwd?', TvPP, p 181-182.
37
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 10.
38
Ekelmans 2010, p. 90-94.
39
Sijmonsma 2010, p. 163.
40
Ekelmans 2010, p. 180-186.
41
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 11.
42
W.D.H. Asser, H.A. Groen & J.B.M. Vranken, Een nieuwe balans. Interimrapport fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2003, p. 88-89; W.D.H. Asser, H.A.Groen & J.B.M. Vranken, Uitgebalanceerd. Eindrapport fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006, p. 185.
43
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 4 en p. 13.
44
HR 19 december 2003, NJ 2004/584
45
A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie onder 2.1 bij HR 20 september 2002, LJN AE7831 (Canal+/UPQ; A-G Huydecoper in zijn conclusie onder 7 bij HR 19 december 2003, NJ 2004/584 (Wustenhojf/Gebuis); V.C.A. Lindijer, De goede procesorde (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2006, p. 273; Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, 'Advies over gegevensverstrekking in burgerrechtelijke zaken', TCR 2008, p.123.
46
Brief Raad voor de Rechtspraak d.d. 29 april 2004, p. 4 met reactie op het Interimrapport Fundamentele herbezinning, te vinden op www.rechtspraak.nl; Rapport Commissie verbeterv oorstellen civiel, p. 8-10, te vinden op www.rechtspraak.nl.
47
HR 16 december 2011, LJNBU3922 r.o. 3.5.3. {X/Cyrte Investments c.s.) over beperking van het aantal te horen getuigen.
48
Rb. 's-Gravenhage 7 september 2011 LJN BU3512 r.o. 11 (Pretium Telecom/Tros).
49
Rb. Dordrecht 20 april 2011 LJN BQ2170 (Brastro/Ottolinx c.s.).
50
Rb. Arnhem (vzr.) 25 oktober 2010 LJN BO3338 (Clever/ID/X).
51
Rb. 's-Gravenhage 14 september 2011 LJN BU3535 (Milieudefensie/Shell).
(Wustenhojf/Gebuis).
52
http://www Jegalintelligencexom/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?uf= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 11 van 12
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p 8. 53
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 11.
54
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 11.
55
Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, 'Advies over gegevensverstrekking in burgerrechtelijke zaken', TCR 2008, p. 128.
56
HR 25 november 2005, NJ 2009/550 r.o. 5.2.2 (Lycos Netherlands/Pessers).
57
Ekelmans 2010, p. 76-79; Sijmonsma 2010, p. 170.
58
Art. 162a lid 3 Rv.
59
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 5.
60
Art. 10 lid 1 onder c WOB.
61
Zie: art. 10 lid 2 onder b WOB.
62
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3 p. 3.
63
Art. 165 Rv.
64
HR 10 april 2009, NJ 2010/471 {X/Mr Lubbers es.).
65
Kamerstukken /72011/12, 33 079, nr. 3 p. 13.
66
HR 10 april 2009, NJ 2010/471 (X/Mm Steenoven); HR 11 juli 2008, NJ 2009/451 r.o. 3.4.6 (De Telegraaf c.s./staat).
67
Art. 843a lid 3Rv.
68
Art. 162a lid 2 onder a Rv, art. 162b lid 1 Rv, art. 162c lid 1 Rv.
69
Het voorontwerp is te vinden op www.internetconsultatie/informatieverschafïing, art. 162a lid 2 Rv.
70
J. Ekelmans, 'Het wetsvoorstel over het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden. Geen eindspel maar een tussenstand', AAe 2011, p. 351.
71
Ekelmans 2010, p. 119-121; Conclusie A-G Vegter bij HR 21 december 2010, LJNBL0666, nr. 5 e.v.
72
HR 18 september 2009, NJ 2009/566 (X/staat).
73
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3 p. 12.
74
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 12.
75
Kamerstukken 772007/08, 31518, nr. 3, p. 16.
76
E.M. Deen, 'Letstelschade en de patiëntenkaart: een bewijsrechtelijke beschouwing', TCR 2010, p. 98-103; Ekelmans 2010, p. 152-153.
77
Art. 162a lid 2 onder a Rv.
78
F.J. Fernhout, Het verschoningsrecht van getuigen in civiele zaken (diss. Maastricht), Deventer: Kuwer 2004, p. 198-229.
79
HR 22 december 1989, NJ 1990/779 r.o. 3.2 (Algemene Bank Nederland/Fraterman c.s.).
80
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 12.
81
Vgl. Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 4.
82
Art. 29Rv.
83
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 8.
84
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, bijlage: Reactie VNO-NCW d.d. 30 november 2010.
85
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, bijlage: Reactie Orde van Advocaten d.d. 3 december 2010.
86
Zie: CPR, r. 31.22 te vinden op www.justice.gov.uk, waarover nader: S. Sime, A Practical Approach to civil procedure, Oxford: Oxford University Press 2008, p. 389-390.
87
Art. 29 lid 1 onder bRv.
88
Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, 'Advies over gegevensverstrekking in burgerrechtelijke zaken', TCR 2008, p. 130, art. 155c lid 7 Rv.
89
Concept-MvT, p.13. Het voorontwerp is te vinden op www.internetconsulatie/informatieverschaffing.
90
Kamerstukken /72011/12, 33 079, nr. 3, p. 5-6.
91
HR 2 juni 1996, NJ 1996/695 (Ontvanger/Van Zoolingen) en HR 27 juni 1997, NJ 1997/651 (Vaston/Smit), waarover Ekelmans 2010, p. 212.
92
Ekelmans 2010, p. 236-242; Sijmonsma 2010, p. 225-237.
93
Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 4, p. 15.
94
Kamerstukken 7/2011 /12, 33 079, nr. 3 p. 15.
95
Ekelmans 2010, p. 255-258 en de daar genoemde rechtspraak, voorts: Hof 's-Gravenhage 21 december 2010, LJN BP1556; Hof Arnhem 11 januari 2011, JBPr 2011, 26; Hof Leeuwarden 11 januari 2011, LJN BP1185; Hof 's-Hertogenbosch 15
http://www.legalintelligence.com/FrontEnd/DocumentOpen.aspx?uf= 1 &documentid=y...
8-2-2012
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, Het inzagerecht verbeterd?
pagina 12 van 12
februari 2011, LJN BP5094. 96
Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 15.
97
H.W. Wiersma, 'Doorbrekingsgronden en het verbod van tussentijdse hogere voorziening bij uitspraken over inzagerecht van art. 843a Rv; te vergaande kritiek van een hof op rechtsoordelen van een ander hof, JBPr 2011', p. 220-228.
98
Vgl. HR 8 mei 2009, NJ 2009/223 r.o. 3.2. (X/Y) voor een tussenbeschikking.
99
HR 23 januari 2004, NJ 2005/510 r.o. 3.4 {Pontecen/Stratex c.s.).
100 Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 14-15. 101 Ekehnans 2010, p. 233-234. 102 Rb. Amsterdam 4 mei 2011, LJN BQ3218 {X/Rabobank). 103 Preadvies van de Adviescommissie Intellectuele Eigendom van de Nederlandse Orde van Advocaten betreffende conceptwetsvoorstel Richtlijn handhaving intellectuele eigendom, ter inzage gelegd bij Kamerstukken II, 2005/06, 30 392, nr. 3. 104 Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, 'Advies over gegevensverstrekking in burgerrechtelijke zaken', TCR 2008, p. 130 (art. 155c lid 2). 105 Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p. 8. 106 Art. 162b lid 3Rv. 107 Kamerstukken 7/2011/12, 33 079, nr. 3, p.16, vgl. ook p. 8. 108 Art. 188 lid 2Rv. 109 Art. 204 lid 2Rv. 110 Ekelmans 2010, p. 249-251. 111 Art. 1019bRv. 112 Ekelmans 2010, p. 262-264; Sijmonsma 2010, p 215-224. 113 Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p.7-8. 114 De beslagsyllabus is te vinden op www.rechtspraak.nl. 115 Zie de rechtspraak vermeld bij Ekelmans 2010, p. 259-289 en Sijmonsma 2010 p. 219-224 en voor een recente bevestiging van de mogelijkheid bewijsbeslag te leggen: Hof 's-Gravenhage 29 maart 2011, LJN BQ1725 r.o. 34 (Iizii c.s./Eagle Feather). 116 EHRM 30 maart 1989, NJ 1991/552 {Chappell/VerenigdKoninkrijk). 117 Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, 'Advies over gegevensverstrekking in burgerrechtelijke zaken', TCR 2008, p. 128-129. 118 D.M. de Knijff, 'Bewijsbeslag', TCR 2011, p. 30; E.A.M. Meeuwse & V.C.M. Verberne, 'De stand van zaken van het bewijsbeslag in niet-EE-zaken', BER 2011, p. 21-26. 119 Ekelmans 2010, p. 307-308; Sijmonsma 2010, p. 242. 120 Vgl. Ekelmans 2010, p. 225-226; Sijmonsma 2010, p. 57, 58 en 239; anders: P.J. Van der Korst, Bedrijfsgeheimen en transparantieplichten (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 2007, p. 88. 121 Kamerstukken 772011/12, 33 079, nr. 3, p. 3. ©Kluwer 2012-02-16
http://www Jegalintelligencexom/FrontEnd/DocurnentOpen.aspx?uf= 1 &documentid=y...
8-2-2012