NTKR 7 (2013), 60 Nederlands Tijdschrift voor Kerk en Recht, 7 (2013), 60-68 Drugsgebruik binnen religieuze organisaties: wordt het recht op vrijheid van godsdienst gebruikt als dekmantel voor crimineel gedrag? HvJ Amsterdam 24 februari 2012, LJN: BV6888 mr. F.A. Dudok van Heel* Kan een lid van een kerkgenootschap op grond van een beroep op zijn recht op vrijheid van godsdienst gevrijwaard worden van strafvervolging voor het overtreden van bepalingen uit de Opiumwet? Het Gerechtshof behandelt in het onderhavige arrest het spanningsveld tussen godsdienstvrijheid en het dwingendrechtelijke verbod op de bewezenverklaarde invoer van DMT (dimethylthiambuteen). Verdachte is lid van de Santo Daime Kerk te Amsterdam en heeft in die hoedanigheid, op verzoek van de voorgangster van de kerk, vanuit Brazilië een vloeistof – ayahuasca – meegenomen naar Nederland. Ayahuasca is een psychotrope drank die wordt bereid uit twee planten: Banisteriopsis en Psychotria vidris, waarvan de laatste DMT bevat.1 DMT is een van de stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I. Binnen de Santo Daime Kerk staat het drinken van ayahuasca centraal als het belangrijkste sacrament in de eredienst, waarmee zowel nationaal- als internationaalrechtelijke verboden op het gebruik van psychoactieve stoffen worden overtreden. Verscheidene andere godsdiensten hebben het gebruik van psychotrope stoffen eveneens verheven tot sacrament binnen hun religie. Wetgeving die het gebruik van drugs verbiedt kan dan ook op gespannen voet komen te staan met het recht op vrijheid van godsdienst. In die gevallen waarin drugsgebruik een van de sacramenten vormt van de eredienst van een religie zou een dergelijk verbod zelfs kunnen worden geïnterpreteerd als een vorm van „religieuze vervolging‟.2 Van belang voor de vraag of de invoer van ayahuasca gerechtvaardigd kan worden door een beroep op de vrijheid van godsdienst was voor het Hof allereerst de vraag of de Santo Daime Kerk gekwalificeerd kan worden als *
mr. F.A. Dudok van Heel is werkzaam bij de strafsector van de Rechtbank NoordHolland, locatie Haarlem. 1 B.C. Labate & K. Feeney, “Ayahuasca and the process of regulation in Brazil and internationally: Implications and challenges”, International Journal of Drug Policy 23 (2012), p. 155. 2 C. Walsh, “Drugs and human rights: private palliatives, sacramental freedoms and cognitive liberty”, The International Journal of Human Rights, Vol. 14, No. 3, May 2010, p. 430.
NTKR 7 (2013), 61 een „godsdienst of overtuiging‟ in de zin van artikel 9 EVRM. De vraag die het Hof zich vervolgens heeft moeten stellen is of door toepassing van artikel 10 van de Opiumwet een ongerechtvaardigde inbreuk zou worden gemaakt op het recht van verdachte op zijn vrijheid van godsdienst. De terughoudendheid die hierbij doorgaans wordt betracht komt voort uit het gevaar van een precedentwerking die andere groeperingen het idee zou kunnen geven eveneens uit naam van hun vrijheid van godsdienst gevrijwaard te kunnen worden van strafvervolging. Een dergelijke uitzondering op een strafrechtelijk verbod zou immers individuen op het idee kunnen brengen zich te verenigen in organisaties die het recreatief gebruik van drugs tot doel hebben, onder de schijn van een religieus- of heilig ideaal. Een te soepele praktijk van het vrijwaren van organisaties van de strafbaarstelling van invoer en gebruik van drugs mag nooit de uitkomst zijn van het geslaagde beroep op de vrijheid van godsdienst van één individu of religieuze organisatie: de vrijheid van godsdienst mag niet worden gebruikt als een dekmantel voor crimineel gedrag.3 De vraag of gebruik en import van ayahuasca voor religieuze doeleinden al dan niet gedoogd dienen te worden is derhalve een fundamentele vraag naar het bepalen van de scheidslijn tussen godsdienstvrijheid en dwingendrechtelijke strafbepalingen. Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) garandeert eenieders „recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften‟ Kijkende naar de redactie van dit eerste lid van artikel 9 EVRM lijkt het recht op de vrije belijdenis van godsdienst op welke manier dan ook een onaantastbaar fundamenteel recht. Het tweede lid creëert echter de mogelijkheid tot inperking van het recht godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen, voor zover een dergelijke inperking „bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.‟ Op 26 maart 2009 beargumenteerde de Rechtbank Haarlem in haar vonnis waartegen beroep dat, aangezien de Santo Daime Kerk dient te worden beschouwd als een kerkgenootschap, zowel de kerk zelf als het gebruik van haar heilige sacrament ayahuasca de bescherming genieten van artikel 3
N. Doe, Law and Religion in Europe: A Comparative Introduction, Oxford: Oxford University Press 2011, p. 87.
NTKR 7 (2013), 62 9 EVRM.4 De Rechtbank benadrukte dat het wettelijke verbod op de import van ayahuasca “een zodanige inbreuk vormt op de vrijheid van godsdienst dat deze inbreuk niet kan worden beschouwd als te zijn noodzakelijk in een democratische samenleving, nu DMT een bestanddeel van de heilige ayahuasca thee vormt die alleen in Brazilië wordt vervaardigd en een wezenlijk onderdeel van de godsdienstige overtuiging voor de leden van de Santo Daime kerk is, ten gevolge van welk verbod de Santo Daime kerk tijdens de eredienst het belangrijkste sacrament binnen zijn godsdienstovertuiging niet kan ontvangen.” Verder oordeelde de Rechtbank dat, “gezien het grote gewicht dat moet worden toegekend aan de vrijheid van godsdienst en de omstandigheid dat […] de invoer van de ayahuasca thee met waarborgen omkleed is en aan het rituele gebruik van de ayahuasca binnen de beslotenheid van het kerkgenootschap Santo Daime te Amsterdam geen noemenswaardige gezondheidsrisico‟s kleven, […] aan de bescherming van de godsdienstvrijheid in dit geval groter gewicht moet worden toegekend [dan aan het belang van de Staat tot het verbieden van DMT]." Verdachte is daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. Deze uitspraak, in onderhavig arrest door het Hof in stand gehouden, sluit aan bij een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 21 mei 2001.5 Het Hof oordeelt aldus, net als de Rechtbank in eerste aanleg, dat de Santo Daime Kerk een 'godsdienst of overtuiging' is in de zin van artikel 9 EVRM en dat toepassing van artikel 10 Opiumwet voorts – gezien de verwaarloosbare gezondheidsrisico's die aan het gebruik van ayahuasca binnen het kerkgenootschap kleven – een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op het recht van verdachte op de vrijheid van godsdienst. Twee uitspraken betreffende het kerkgenootschap Luz da Floresta volgen de lijn van Rechtbank en Hof in onderhavig arrest niet. De Rechtbank Den Haag heeft op 9 februari 2011, in een civiele zaak, door het kerkgenootschap aangespannen tegen de Staat, geoordeeld dat Luz da Floresta weliswaar kan worden beschouwd als een kerkgenootschap in de zin van artikel 9 EVRM, maar dat dit niet in de weg staat aan toepassing van het op de Opiumwet gegronde verbod op het in voorraad hebben en gebruik van DMT: "Het heilige sacrament bevat nu eenmaal een op lijst I behorend bij de Opiumwet voorkomende substantie en is daarom een middel dat geacht wordt een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid te vormen. […] Het voorgaande leidt ertoe dat het op de Opiumwet gegronde verbod op het in voorraad hebben en gebruiken van Santo Daime niet in strijd is met de beperkingsclausule van artikel 9 lid 2 EVRM en daarmee dat artikel 9 EVRM niet aan toepassing van artikel 2
4 5
Rechtbank Haarlem 26-03-2009, LJN: BH9844. Rechtbank Amsterdam 21 mei 2001 LJN: AB1739.
NTKR 7 (2013), 63 Opiumwet in de weg staat."6 In de strafzaak betreffende Luz da Floresta heeft de Hoge Raad in cassatie op 9 januari 2007 uitspraak gedaan. De Hoge Raad beargumenteerde dat "het oordeel van het Hof dat het bij de Opiumwet voorziene verbod op het bezit van de onderhavige ayahuasca strekt ter bescherming van de volksgezondheid […] juist [is]. De daaraan door het Hof verbonden gevolgtrekking dat dit verbod kan worden aangemerkt als een beperking op de aan de klaagster toekomende vrijheid van godsdienst die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid als bedoeld in art. 9, tweede lid, EVRM, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk."7 Overigens dient hierbij vermeld te worden dat klaagster in casu zelf had verklaard dat het gebruik van ayahuasca voor haar niet strikt noodzakelijk was voor de beleving van haar godsdienst, maar dat zij die ook zonder het gebruik van ayahuasca kon belijden. Klaagster heeft vervolgens een klacht ingediend bij het EHRM waarin zij stelt dat door de Staat een onjuiste uitleg is gegeven aan artikel 9 EVRM. Deze klacht is thans in behandeling in Straatsburg.8 In navolging van gerechtelijke beslissingen in onder meer Brazilië, de Verenigde Staten en Canada hebben – ten gevolge van de mondiale verspreiding van de Santo Daime Kerk – ook Europese gerechtelijke instanties buiten Nederland beslist over claims op de vrijheid van godsdienst als vrijwaringsmechanisme voor dwingendrechtelijke verboden op invoer en gebruik van ayahuasca. In Frankrijk beargumenteerde het Parijse Gerechtshof in 2005 dat leden van de Santo Daime Kerk – die hadden aangetoond dat ze hun heilige sacrament ayahuasca dronken in de uitoefening van hun godsdienst, en voorts niet als pure DMT maar door het drinken van een thee getrokken uit diverse planten – dienden te worden gevrijwaard van vervolging op grond van de strafbaarstelling van DMT.9 Enige tijd later was de Franse overheid echter de eerste ter wereld die alle voor de bereiding van ayahuasca benodigde planten plaatste op de lijst van verboden middelen, in plaats van slechts het bestanddeel DMT zelf.10 Deze wetgeving – door de Franse Raad van State in stand gehouden11 – heeft de juridische status van ayahuasca in Frankrijk substantieel veranderd. Vier Franse onderdanen die worden beschuldigd van het invoeren van ayahuasca uit Brazilië hebben 6
Rechtbank Den Haag 9 februari 2011, LJN: BP4424. Hoge Raad 9 januari 2007, LJN: AZ2497. 8 Rechtbank Den Haag 9 februari 2011, ro. 2.6. 9 Cours d‟appel de Paris 13 januari 2005, 10ème chambre, section b., Dossier N° 04/01888. 10 Arrêté du 20 avril 2005 modifiant l‟arrêté du 22 février 1990 fixant la liste des substances classées comme stupéfiants, Journal Officiel De La République Française No 102, 3 mei 2005, p. 7636, text No. 18. 11 Conseil d‟État, Arrêt du 21 décembre 2007, M. Bauchet et autres, n° 282100. 7
NTKR 7 (2013), 64 „constitutionele vragen‟ gesteld aan het Franse Hof van Cassatie teneinde de strafbaarstelling van de invoer van ayahuasca te toetsen aan de Franse Grondwet.12 Een van hun drie vragen roept het Hof van Cassatie op de legaliteit van de strafbaarstelling van ayahuasca te toetsen aan artikel 10 van de Franse „Verklaring van de rechten van de mens en de burger‟ uit 1789, die stelt dat „niemand vanwege zijn opvattingen, ook niet godsdienstige, lastig mag worden gevallen, in zoverre dat hun uiting de door de wet ingestelde openbare orde niet verstoort‟, een bepaling soortgelijk aan artikel 9 EVRM. Op moment van schrijven zijn de vragen door het Hof van Cassatie nog niet beantwoord, maar het is zeker dat – mocht het Hof de klagers in het gelijk stellen – de juridische status van ayahuasca in Frankrijk opnieuw fundamenteel zal veranderen, ditmaal in het voordeel van leden van de Santo Daime Kerk. Tot dat moment hangt strafvervolging deze vier echter boven het hoofd; de status van het gebruik en de invoer van ayahuasca blijft onzeker totdat het Hof een beslissing heeft genomen. In Italië werden vierentwintig leden van de Santo Daime Kerk in 2005 gearresteerd op verdenking van de import en het bezit van ayahuasca. Aan het einde van datzelfde jaar besliste het Italiaanse Hooggerechtshof, het Italiaanse equivalent van de Nederlandse Hoge Raad, dat de openbaar aanklager onvoldoende bewijs kon aanleveren om de gearresteerden schuldig te verklaren aan het overtreden van welke wetsbepaling dan ook.13 Deze uitspraak was echter niet gebaseerd op de vrijheid van godsdienst, maar op een technische uitleg van Italiaanse drugswetgeving aangaande het feit dat ayahuasca op zich geen verboden middel is, maar slechts een product gemaakt uit natuurlijke bronnen, zonder enige chemische inmenging in het bereidingsproces. Aangezien deze uitspraak noch handelt over de religieuze status van de Santo Daime Kerk, noch over de ruimte die het tweede lid van artikel 9 EVRM biedt tot inperking van de vrijheid van godsdienst, is de wettelijke status van de invoer en het gebruik van ayahuasca in Italië tot op heden nog niet duidelijk, net zoals in Frankrijk. De uitspraak van het Hooggerechtshof kan echter wel worden gezien als een stap in de richting van legalisering van het gebruik van ayahuasca in de toekomst, nu de weg is vrijgemaakt voor uitspraken gebaseerd op de vrijheid van godsdienst. Menozzi suggereert dat de oplossing voor Italië zou kunnen liggen in het bereiken van overeenstemming met de lokale autoriteiten over het maken van een uitzondering op het verbod op ayahuasca voor ritueel gebruik op grond van de vrijheid van godsdienst, maar het handhaven van de illegale status van
12
Zie de tekst in Engelse vertaling en in origineel op http://www.bialabate.net/news/current-situation-of-the-santo-daime-in-france. 13 Corte Suprema di Cassazione 6 oktober 2005, Sentenza n. 44227.
NTKR 7 (2013), 65 ayahuasca voor andere doeleinden, zoals de situatie die in Nederland met onderhavig arrest in stand is gehouden.14 Uitspraken die leden van de Santo Daime Kerk toestaan om psychoactieve stoffen te importeren en gebruiken uit naam van hun vrijheid van godsdienst suggereren twee dingen: 1. De Santo Daime Kerk is een „godsdienst of overtuiging‟ in de zin van artikel 9 EVRM die vrijelijk beleden mag worden in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. 2. Voor zover de omstandigheden waaronder ayahuasca binnen de Santo Daime Kerk wordt gebruikt slechts een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid opleveren mag het recht op het vrijelijk belijden van deze „godsdienst of overtuiging‟ niet door andere wetgeving ingeperkt worden, in ogenschouw nemend dat verboden op het gebruik van psychoactieve stoffen worden ingegeven door de bescherming van de volksgezondheid. De tweede vooronderstelling dient gebaseerd te zijn op de afweging welke aspecten van het Santo Daime geloof in de geloofsuitoefening centraal staan en welke aspecten niet strikt noodzakelijk zijn voor een ongestoorde godsdienstbelijdenis.15 Evans stelt dat het recht op vrijheid van godsdienst, zoals gewaarborgd in artikel 9 EVRM, in de meest nauwe uitleg het recht omvat om in stilte religieuze opvattingen te koesteren: een recht dat gezien zijn aard bijna onmogelijk door de Staat kan worden geschonden.16 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in zijn eerste baanbrekende uitspraak aangaande artikel 9 beargumenteerd „dat het recht op vrijheid van godsdienst een van de fundamenten is van een democratische samenleving. Het vormt een van de meest vitale elementen die vorm geven aan de identiteit van gelovigen en hun belevenis van het leven, maar biedt tegelijkertijd ook een waardevol handvat aan atheïsten, agnosten en sceptici. Het pluralisme dat onlosmakelijk verbonden is met de democratische samenleving hangt ervan af.‟17 De kwalificatie een van de fundamenten te zijn van de democratische samenleving biedt nog geen waarborg voor het overtreden van dwingendrechtelijke strafbepalingen in naam van de vrijheid van godsdienst. De onderhavige uitspraak van het 14
W. Menozzi, “The Santo Daime Legal Case in Italy”, in: B.C. Labate & H. Jungaberle (red.), The Internalization of Ayahuasca, Zürich/Vienna: Lit Verlag 2011, p. 387. 15 J. Sullum, „Spiritual Highs and Legal Blows‟, Reason Magazine 2007 Vol. 39, Issue 2, p. 49. 16 C. Evans, Freedom of religion under the European Convention on Human Rights, Oxford: Oxford University Press 2001, p. 68. 17 EHRM 25 mei 1993, Kokkinakis v. Greece, Application no. 14307/88, § 31.
NTKR 7 (2013), 66 Hof leidt echter tot de conclusie dat een indirect verbod op het belijden van centrale en onmisbare aspecten van een godsdienst in de zin van artikel 9 EVRM niet gerechtvaardigd kan worden in een democratische samenleving zonder acht te slaan op de aard van de overtreding van de strafbepaling en de omstandigheden waaronder die plaatsvindt. Om aangemerkt te kunnen worden als een godsdienst of overtuiging de zin van artikel 9 EVRM is een zeker niveau van intellectuele of morele coherentie vereist: enkel vage opvattingen zijn daartoe onvoldoende.18 In de zaak Pretty v. Het Verenigd Koninkrijk bepaalde het EHRM dat meningen of overtuigingen noodzakelijkerwijs een zekere vorm van manifestatie moeten bevatten in de zin van erediensten, onderricht, praktische toepassing of het onderhouden van geboden en voorschriften, om te kunnen worden aangemerkt als een overtuiging in de zin van artikel 9 lid 2.19 Desalniettemin hebben de Commissie en het EHRM een brede visie ontwikkeld op het begrip „godsdienst of overtuiging'. Een variatie aan Christelijke tradities20, de Islam21, het Hindoeïsme22, het Boeddhisme23, het Jodendom24, het atheïsme25 en ook het pacifisme, Communisme, anti abortus-overtuigingen en overtuigingen van agnosten, sceptici en onverschilligen26 zijn in Straatsburgse jurisprudentie alle gekwalificeerd als „godsdiensten of overtuigingen‟ in de zin van artikel 9 EVRM. Het recht op vrijheid van godsdienst is meermaals ingeroepen ter rechtvaardiging van de invoer en het gebruik van verboden middelen. Het feit dat dergelijke claims daadwerkelijk zijn gehonoreerd, zoals door het Hof in onderhavig arrest, onderstreept het belang van het verschil tussen het gebruik van drugs in naam van een „religieus- of heilig ideaal‟ aan de ene kant en in naam van enig ander – godloos – ideaal aan de andere kant. Dit verschil raakt aan de kern van het debat over de rechtvaardiging van het enerzijds beschermen van „godsdienstige ervaringen‟ inhoudende religieus drugsgebruik, en het anderzijds verbieden van andere
18
Evans, supra noot 16, p. 54. EHRM 29 april 2002, Pretty v. United Kingdom, Application no. 14307/88, § 82. 20 Commissie, Knudsen v. Norway, App. No. 11045/84, Dec. & Rep. 247 (1985). 21 Commissie, Ahmed v. the United Kingdom, App. No. 8160/78, Dec. & Rep. 27 (1981); Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, Karaduman v. Turkey, App. No. 16278/90, Dec. & Rep. 93 (1993). 22 Commissie, ISKCON and others v. the United Kingdom, App. No. 20490/92, Dec. & Rep. 41 (1994). 23 Commissie, X. v. the United Kingdom, App. No. 5442/72, Dec. & Rep. 41 (1974). 24 Commissie, D v. France, App. No. 10180/82, Dec. & Rep. 199 (1983). 25 Commissie, Angeleni v. Sweden, App. No. 10491/83, Dec. & Rep. 41 (1986). 26 S. Küfner, D. Rabe & B. Sonczyk, The Santo Daime Church – The Protection of Freedom of Religion Under International Law, Amsterdam International Law Clinic, maart 2007, p. 29. 19
NTKR 7 (2013), 67 druggerelateerde ervaringen, die overigens bijna van even groot belang zouden kunnen zijn voor het daarbij betrokken individu.27 Wanneer we artikel 9 EVRM interpreteren in het licht van de besproken jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat enkel opvattingen zonder enige „coherente visie op fundamentele problemen‟ niet kwalificeren als een „godsdienst of overtuiging‟, maar dat de term „godsdienst of overtuiging‟ tegelijkertijd wel breed dient te worden geïnterpreteerd, waardoor zowel lang bestaande godsdiensten als moderne bewegingen er onder geschaard worden. Organisaties die crimineel gedrag huldigen onder valse voorwendselen zullen echter, niettegenstaande het feit dat de erkenning van nieuwe organisaties als godsdiensten of overtuigingen in de zin van artikel 9 niet onmogelijk is gebleken, snel door de mand vallen. Kenmerkend voor de toets die organisaties te dien einde moeten doorstaan is de uitspraak van de Hoge Raad inzake de Zusters van Sint Walburga.28 In casu presenteerde een seksclub op de Amsterdamse wallen zich als de "Kloosterorde der Zusters van Sint Walburga, Sectie Nederland", een onderdeel van de Satanskerk. De organisatie trachtte aanspraak te maken op de bepaling, gesteld bij het toenmalige artikel 123 Strafvordering, die religieuze lokalen vrijwaarde van de bevoegdheid van de politie die buiten heterdaad te betreden ter controle. De Kloosterorde stelde dat het aanbieden van seksshows behoorde tot haar godsdienstbelijdenis. De Hoge Raad overwoog dat "de activiteiten van Sint Walburga zich niet onderscheiden van die van een gewone seksclub en dat noch bij betalende bezoekers noch bij de door Sint Walburga als 'zusters' aangeduide optredende vrouwen enigerlei religieuze ervaring is waar te nemen." Het Gerechtshof Amsterdam overwoog al eerder dat voor kwalificatie van de Sint Walburga Kloosterorde als religie van belang was "dat het om godsdienst gaat en dat de aanhangers een gestructureerde organisatie hebben." Aan beide voorwaarden was niet voldaan, aldus het Hof. Een recenter voorbeeld van een mislukte poging om op grond van religie gevrijwaard te worden van dwingendrechtelijke wetsbepalingen kan worden gevonden in de opkomst van de Rokerskerk. De Rokerskerk staat het haar leden toe te roken – een religieuze rite van het geloof – in een van haar 'gebedshuizen': bij de kerk aangesloten en als zodanig aangewezen cafés. Deze dekmantel voor het omzeilen van het rookverbod in de horeca is door de Voedsel- en Warenautoriteit echter in de wind geslagen, en de 'gebedshuizen' van de Rokerskerk zijn evenals andere cafés die moedwillig de regels overtraden beboet. In België verwierp de correctionele Rechtbank te Gent op 30 oktober 2012 het verweer van een café-uitbater
27 28
Walsh, supra noot 2, p. 432. Hoge Raad 31 oktober 1996, NJ 1987, 183.
NTKR 7 (2013), 68 die zijn lidmaatschap van de Rokerskerk inriep ter rechtvaardiging van zijn overtreding van het rookverbod.29 Het gebruik van drugs moet derhalve veel meer omvatten dan slechts een aangename ervaring of belevenis voordat het op grond van de vrijheid van godsdienst zal worden toegestaan. Dit is exact de reden dat organisaties die het recht op vrijheid van godsdienst proberen te gebruiken als een dekmantel voor crimineel gedrag zullen falen in hun aanspraken, terwijl leden van de Santo Daime Kerk gevrijwaard kunnen worden van strafvervolging wegens overtreding van de Opiumwet. Dit onderscheid is door het Hof in onderhavig arrest eens te meer benadrukt. Het feit dat de vrijheid van godsdienst een potentiële vrijwaring biedt voor toepassing van strafbaarstellingen uit de Opiumwet vormt het centrale vertrekpunt in de beantwoording van de vraag die aan onderhavig arrest ten grondslag ligt: wordt de vrijheid van godsdienst gebruikt als een dekmantel voor crimineel gedrag door het negeren van zowel nationale- als internationale drugswetgeving? Aangezien opvattingen zonder enige „coherente visie op fundamentele problemen‟ niet kwalificeren als een „godsdienst of overtuiging‟ kan crimineel gedrag onder het valse voorwendsel van de manifestatie van een godsdienst gemakkelijk ontdekt en verhinderd worden door nationale autoriteiten. De uitspraak van het Hof heeft de Santo Daime Kerk onmiskenbaar aangemerkt als een „godsdienst‟ in de zin van artikel 9 EVRM, een uitspraak die logisch volgt uit het hiervoor besprokene. Het belijden van dit geloof op zijn kenmerkende eigen wijze moet worden gezien als een vorm van het gebruik van psychotrope stoffen die een vrijwaring verdient van strafvervolging. In afwachting van de uitspraak van het Franse Hof van Cassatie, toekomstige Italiaanse rechtspraak en bovenal uitspraken van EHRM, zal de Nederlandse aanpak wellicht navolging krijgen, waarmee de legalisering van het belijden van de Santo Daime religie middels haar sacrament ayahuasca definitief zal worden gewaarborgd.
29
Corr. Gent 30 oktober 2012, NjW 2013, 228.