B U L L E T I N VA N D E V E R E N I G I N G R E M B R A N D T J A A R G A N G 11 N O 3 N A J A A R 2 0 0 1
Mr Eva M. van der Dussen over fondsen ■ Kunst verzamelen: het echtpaar Sanders ■ Prof. dr Henk van Os in Bonassola ■ Jaarverslag 2000
■
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
BESTUUR
Mr J.M. Boll, voorzitter Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk, penningmeester Prof. Dr C.H. Blotkamp Dr R.E.O. Ekkart Prof. Dr P.A. Hecht Prof. Drs R. de Leeuw Dr J.R. ter Molen Mr A. Ruys Drs M. Sanders Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken Mr J.G. de Vries Robbé BUREAU (9 – 13 UUR)
Drs B.F. van Ittersum, directeur Mevrouw Mr E.M. van der Dussen, fondsenwerving Mevrouw Drs F.M. Bijl de Vroe-Verloop, contacten Musea/PR Lange Voorhout 15, 2514 EA Den Haag Telefoon 070-4271720, Fax 070-4271940 E-mail:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl REKENINGEN
Bank Mees Pierson, Amsterdam 25 22 00 861 (voor betaling contributie) Bank Mees Pierson, Amsterdam 21 33 99 385 Postbank 11 71 21 ten name van de Vereniging Rembrandt, Den Haag
Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor ƒ 15,- per stuk (excl. portokosten).
illustratie omslag: Ostuni (detail) Lino Tagliapietra (1934) 1999. Glasobject, H 47,5 cm Gemeentemuseum, Den Haag
I N H O U D
De Vereniging Rembrandt is een particuliere organisatie,
A A N W I N S T E N
4 Voorwoord
NATIONAAL BEIAARDMUSEUM, ASTEN
11 Zes Chinese aardewerken klokken
Mr J.M. Boll
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
5 De Vereniging Rembrandt en de fondsen
‘De kunst van het geven.’ Een gesprek met mr Eva M. van der Dussen die door de vereniging is aangetrokken om zich met het verder uitbouwen en structureren van de verschillende fondsen bezig te houden.
FRANS HALSMUSEUM, HAARLEM
13 Heilige Gommarus
Pieter Cornelisz Ebbekin
7 Kunst verzamelen: het echtpaar Sanders
Prof. mr Piet Sanders en zijn vrouw Ida verzamelen al zo’n halve eeuw kunst, in het bijzonder moderne beeldhouwkunst en oude Afrikaanse sculpturen. ‘Het verzamelen is iets wat wij altijd samen doen.’ Een interview met een toegewijd echtpaar.
TEYLERS MUSEUM, HAARLEM
16 Christus verdrijft de wisselaars uit de
Tempel Dirck Barendsz.
10 Ogenblik
Prof. Dr H.W. van Os Henk van Os verbleef deze zomer in zijn geliefde Bonassola aan de Middellandse Zee en liet er zijn gedachten gaan over de geschilderde ex voto’s in de plaatselijke parochiekerk.
NOORDBRABANTS MUSEUM, DEN BOSCH
19 Twee zilveren tafelkandelaars
Guilliam Domis I
34 Jaarverslag 2000 37 Gesteunde aanwinsten 2000
RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
23 Europa en de stier 38 Vereniging Rembrandt
Algemeen: de pagina met algemene informatie over de Vereniging Rembrandt met betrekking tot schenkings- en successierechten, fiscale aspecten en dergelijke, is aangepast en up to date gebracht.
Nicolaas Verkolje
PALEIS HET LOO, APELDOORN
27 Verguld zilveren juwelenkist van
prinses Marianne der Nederlanden Joseph-Germain Dutalis
GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG
In dit Bulletin vindt u een antwoordkaart waarop u kunt aangeven naar welke verzamelgebieden die de Vereniging Rembrandt steunt uw voorkeur uitgaat. Voor nadere informatie, zie de achterpagina en het interview met mr Eva M. van der Dussen.
30 Ostuni
Lino Tagliapietra
V O O RW O O R D
J.M. BOLL
Meer dan 600 leden kwamen op 22 september naar de jaarvergadering van ‘Rembrandt’ in Rotterdam, een nieuw record. Maar liefst 15% van ons totale ledenbestand vond het de moeite waard om hiervoor tijd vrij te maken en in beslotenheid te vergaderen, lezen, luisteren en kijken, met als uitgangspunt ‘ons’ openbaar kunstbezit. Dit hartverwarmende enthousiasme, dat met de jaren alleen maar blijkt te groeien, heeft ons ertoe aangezet om met ingang van volgend jaar bijzondere ontvangsten van wat kleinere omvang te organiseren. Wij willen meer inzicht krijgen in de verschillende interesses van onze leden, naar welke verzamelgebieden hun voorkeur uitgaat, zodat wij bescheiden groepen van specifiek geïnteresseerden kunnen uitnodigen voor bijzondere presentaties. In dit Bulletin is een antwoordkaart opgenomen waarop u uw voorkeuren kunt aangeven. De grote opkomst voor de jaarvergadering was natuurlijk mede te danken aan de wel heel bijzondere locatie. In Museum Boijmans Van Beuningen was een tentoonstelling te zien over het werk van Jheronimus Bosch en van andere vroege maar ook hedendaagse kunstenaars die hij inspireerde. De expositie was een hoogtepunt voor Rotterdam als Europese culturele hoofdstad 2001 en zou niet mogelijk zijn geweest zonder de aanwezigheid van een aantal belangrijke schilderijen van Bosch in de permanente collectie van het museum zelf. Mede dankzij de Vereniging Rembrandt kwam al voor de oorlog het schilderij De Verloren Zoon vanuit het buitenland naar Nederland terug. Zo’n 70 jaar na de terugkeer werd het omgedoopt tot De Marskramer, maar de bijnaam beklijft gelukkig! Het eigen bezit van een museum is een belangrijke basis om incidenteel ook topwerken van elders te kunnen tonen. Interessante omvangrijke tentoonstellingen kunnen alleen maar georganiseerd worden als je eigen collectie ook iets voorstelt. Door dit eigen bezit ter gelegenheid van een tentoonstelling in samenhang te tonen met werken die zich in elders in de wereld bevinden, pluk je als het ware de vruchten van de buitenlandse collectievorming en van de daaraan gekoppelde kennis en liefde. Een tentoonstelling als deze sterkt ons in het besef dat het bouwen aan kwalitatief hoogwaardige openbare collecties in Nederland van nationaal en internationaal belang is. Een groot en gevarieerd aantal bezoekers profiteert ervan, vooral degenen die ook de catalogus aanschaffen, waarin wordt toegelicht wat men ziet en wat men erbij moet denken. Dat laatste telt ook. Een kunstwerk is een vorm van beeldspraak die veelal gebaat is bij vertaling. Onze Vereniging steunt ons openbaar kunstbezit door het geven van financiële steun bij aankopen door musea:
4
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
die ondersteuning is op zich al een belangrijk statement. De kwaliteit en het belang van een aanwinst worden onderschreven door de consensus van de kenners en liefhebbers die in het bestuur en de raad van toezicht van de Vereniging Rembrandt zitting hebben: zij vertegenwoordigen zo breed mogelijk de museale en wetenschappelijke kunstwereld in Nederland. Dat komt tot uitdrukking in het ondersteunen van musea verdeeld over heel Nederland met aandacht voor tal van verzamelgebieden – van een retabel voor het Bonnefantenmuseum te Maastricht tot een soepterrine voor het Gemeentemuseum in Weesp. Om die kracht van spreken op peil te houden en te vergroten is het nodig dat ‘Rembrandt’ zowel meer leden krijgt als over meer financiële middelen beschikt. Daartoe is het enthousiasme van onze leden en begunstigers onontbeerlijk. Wie actief wil mee verzamelen kan bovendien participeren in de eerder genoemde activiteiten die wij het komend jaar zullen starten voor een aantal themagebieden van collectievorming. Gaarne beveel ik u ter lezing aan hetgeen elders in dit bulletin hierover wordt vermeld door onze nieuwe medewerker Eva van der Dussen, die zich aan de hand van uw voorkeuren gaat bezig houden met het opzetten van themafondsen. Laat een ieder delen in uw en ons gemeenschappelijk erfgoed. Daarmee is de cohesie in onze samenleving gebaat, nu én later. Dat 2002 in elk opzicht een goed jaar moge zijn ◆ J.M. Boll is voorzitter van de vereniging Rembrandt
De Vereniging Rembrandt en de fondsen Mr Eva M. van der Dussen over de ’kunst van het geven’ TEIO MEEDENDORP
De Vereniging Rembrandt heeft dit jaar een nieuwe medewerker aangetrokken, mr Eva M. van der Dussen. Zij houdt zich bezig met de fondsenwerving, in het bijzonder met de Fondsen op Naam en het ontwikkelen van themafondsen. Tot vijf jaar geleden was Eva van der Dussen werkzaam als juriste, eerst in het bedrijfsleven en daarna in de advocatuur. De laatste jaren heeft zij zich ingezet voor een aantal instellingen op cultureel en maatschappelijk gebied. Haar taak voor de Vereniging Rembrandt bestaat uit het versterken van de financiële middelen, die nodig zijn om de musea daadwerkelijke steun te kunnen blijven verlenen voor het behoud en de verrijking van ons openbare kunstbezit. Zowel particulieren als bedrijven worden voorgelicht over de verschillende fiscaal gunstige schenkingen aan bijvoorbeeld themafondsen, of door oprichting van een Fonds op Naam. Dit is geen eenvoudige opgave, die Van der Dussen met vertrouwen en enthousiasme aanvaardde. Zij pleit voor een grote betrokkenheid van de leden: ‘Het lidmaatschap biedt niet alleen een gratis toegangskaart voor talloze musea – dat is een prettige bijkomstigheid en kan iemand over de streep trekken om lid te worden. Maar wat misschien niet iedereen goed genoeg beseft is dat de musea door een lidmaatschap direct worden gesteund bij het aankopen van belangrijke kunstwerken op alle mogelijke verzamelgebieden. Daar is veel geld voor nodig en de Vereniging ontvangt daartoe naast de lidmaatschapsgelden, schenkingen en erfstellingen jaarlijks een forse bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Maar er is meer nodig. De bedoeling van de fondsen is leden en potentiële leden, in aanvulling op de bestaande schenkingsmogelijkheden, de gelegenheid te bieden
5
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
om op een uiterst persoonlijke manier bij te dragen aan de verrijking van het nationaal kunstbezit.’ Van der Dussen ziet mogelijkheden om meer nieuwe leden hierbij te betrekken: ‘de meeste musea in Nederland hebben een vriendenclub, enthousiaste mensen die hun museum een warm hart toedragen en daar veel voor over hebben. Die moeten wij zien te bereiken, en hen laten zien wat ‘Rembrandt’ tot nog toe voor en met hun museum heeft gedaan en in de toekomst nog kan doen.’ Wat wordt er precies met een fonds bedoeld? De dikke Van Dale vermeldt bij ‘fonds’ onder andere kort en bondig: voor een bijzonder doel vastgesteld kapitaal. Van der Dussen: ‘Als je de kunst bekijkt waarvan de Vereniging al meer dan honderd jaar de aankoop steunt, valt onmiddellijk de grote diversiteit op. Niet alleen schilderkunst, maar ook beeldhouwkunst, zilver en glas, handschriften, elke aanvraag wordt beschouwd op kwaliteit. Het zijn kenmerkende hoogtepunten in het oeuvre van de betreffende kunstenaar, of uit een bepaalde periode. Toch denken nog veel mensen bij de Vereniging Rembrandt alleen maar aan 17de-eeuwse schilderkunst. Om de belangstelling die er onder de leden bestaat voor specifieke verzamelgebieden, bepaalde tijdvakken en categorieën van collecties te stimuleren is het plan ontstaan om met de musea kleinere gespecialiseerde
bijeenkomsten te organiseren. Vandaar dat er bij dit Bulletin een antwoordkaart is gevoegd, waarop de leden kunnen aangeven waar hun persoonlijke interesse naar uitgaat binnen de veelheid van de beeldende kunst.’ Mede naar aanleiding van dit onderzoekje kunnen de zogeheten ‘themafondsen’ worden samengesteld: kapitaalrekeningen die aangewend zullen worden voor een specifiek verzamelgebied. Van der Dussen: ‘Je kunt daarbij denken aan themafondsen voor religieuze kunst, voor prenten en tekeningen, niet-westerse kunst, kunstnijverheid en zo meer. Vervolgens hopen we potentiële gulle gevers te interesseren die zich door zo’n themafonds aangesproken voelen. Daarom ontwerpen we op het ogenblik een voorlichtingsbrochure, waarin alle juridische, fiscale en overige van belang zijnde informatie overzichtelijk wordt gepresenteerd. Binnen de themafondsen kunnen, onder bepaalde voorwaarden, ook de Fondsen op Naam ondergebracht worden. Er bestaat de mogelijkheid voor een schenker om zijn naam te verbinden aan een fonds dat voor een bijzonder doel wordt aangewend.’ In een vorig Bulletin werd melding gemaakt van het Jaap en Joanna van der Lee-Boersfonds. Met dit Fonds op Naam, dat hij thans door een periodieke schenking
‘Een schenker kan zijn naam verbinden aan een fonds dat voor een bijzonder doel wordt aangewend’
6
verbonden aan schenkingen en erfstellingen die ten gunste komen van ons openbaar kunstbezit. Particulieren en bedrijven kunnen onder tal van positieve voorwaarden in kunst investeren. Er moet een vertrouwensrelatie ontstaan. Een notaris of een jurist wordt erbij betrokken en er is altijd sprake van uiterste discretie: ik omschrijf mijn taak wel eens als het stimuleren van “de kunst van het geven”.’ De Vereniging Rembrandt oordeelt bij aanvragen voor museale aankopen in de eerste plaats op de kwaliteit en het belang van een object voor de betreffende collectie. Het bestuur en de raad van toezicht bestaan uit museummensen, kunsthistorici en liefhebbers met kennis van zaken op velerlei gebied, die garant staan voor een weloverwogen beslissing zowel over kwaliteit en belang als over prijzen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine musea. Rembrandt draagt voor een museale aankoop maximaal de helft van het gevraagde bedrag bij. Een positieve beoordeling geldt als een keurmerk en stelt een museum in staat meer gelden voor een aanvraag te genereren. ‘In het verleden bestond de indruk dat alleen grote musea in de randstad profiteerden’, meent Van der Dussen, ‘maar een blik in de Bulletins van de laatste jaren weerspreekt dit vooroordeel duidelijk. Jaarlijks worden met ruim twee miljoen gulden zo’n 14 tot 16 aanvragen ondersteund. Dit betreft altijd voor de musea uiterst belangrijke objecten. Met meer geld en fondsen kunnen meer aanvragen worden gehonoreerd. Er gaat wel eens een aanvraag die in principe is goedgekeurd niet door, omdat een museum de andere helft van het aankoopbedrag niet bij elkaar kan krijgen. Als het om een veiling gaat, kan een garantstel-
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
ling boven een toegezegde steun net de doorslag geven die de aankoop laat slagen.’ De nieuwe medewerker is vol energie en enthousiasme. Samen met het bureau en gesteund door individuele bestuursleden, is ze druk aan de slag. ‘Het opzetten van deze activiteiten’ zegt Van der Dussen, ‘brengt een berg papierwerk met zich mee: we moeten alle financiële en juridische aspecten tot in de finesses uitwerken, een database opzetten en altijd klaar staan om geïnteresseerden persoonlijk te woord te staan.’ Misschien is wel de belangrijkste ontwikkeling, dat de onderlinge betrokkenheid tussen de (aspirant-)leden en het uiteindelijke doel van de Vereniging Rembrandt – het behouden en verrijken van het openbaar kunstbezit in Nederland – nog nauwkeuriger op elkaar worden afgestemd ◆
Foto’s: Roel Rozenburg
opbouwt, maakt hij het via de Vereniging Rembrandt mogelijk de glascollectie van het Haags Gemeentemuseum en mogelijk ook andere openbare glascollecties te versterken. ‘Bij een Fonds op Naam gaat het doorgaans om de grotere bedragen’, verduidelijkt Van der Dussen, ‘wij zijn op zoek naar verzamelaars, enthousiaste particulieren en bedrijven die zich met onze maatschappij verbonden voelen en het Nederlands openbaar kunstbezit daarbij niet vergeten. Voor de themafondsen zijn natuurlijk alle bedragen welkom.’ Wie participeert in een fonds krijgt daarvoor wel het nodige terug: ‘Het ligt in de bedoeling om met de musea bijeenkomsten te organiseren die gericht zijn op de voorkeuren van de leden. Om een voorbeeld te geven: stel de Vereniging Rembrandt krijgt een aanvraag van een museum voor een bijzonder glazen voorwerp – om maar bij ‘glas’ te blijven. De aanvraag wordt gehonoreerd en het themafonds glas of kunstnijverheid wordt aangesproken om het te financieren. Vervolgens maakt het museum een presentatie rond de nieuwe aanwinst en kunnen wij voor de leden die specifiek in glas zijn geïnteresseerd een bijeenkomst organiseren waarbij experts van het desbetreffende museum zijn betrokken. Zo zie je direct wat er met je geld gebeurt en worden de leden actiever betrokken bij wat de Vereniging Rembrandt doet.’ Een themafonds kan op verschillende manieren worden ingezet: ‘We moeten bekijken op welke manier we het kapitaal voor de themafondsen het beste kunnen gebruiken. Je kunt bijvoorbeeld zowel de vaste gelden van een themafonds aanspreken, als de opbrengsten van de kapitaalrekening. In beide gevallen moet een aanzienlijk bedrag voor het themafonds beschikbaar zijn. De voorlichtingsbrochure zal te zijner tijd verkrijgbaar zijn bij banken en notariskantoren, maar kan ook bij het bureau van de Vereniging worden aangevraagd. Er zijn allerlei fiscale voordelen
‘Met meer geld en fondsen kunnen meer aanvragen worden gehonoreerd’
Boyo Zaïre, eerste kwart 20ste eeuw, H. 47 cm
Interieur opname.
KUNST VERZAMELEN
Het echtpaar Sanders ‘ Ve r z a m e l e n i s i e t s w a t w i j a l t i j d s a m e n d o e n ’ TEIO MEEDENDORP
Prof. mr Piet Sanders (1912) en zijn vrouw Ida (1915)
Alle kamers in hun fraaie woning in de buurt van verzamelen al bijna een halve eeuw kunst. Voor de Rotterdam getuigen van de oorlog vestigde de heer Sanders zich als advocaat bijzondere toewijding die het echtpaar Sanders bij het veraanvankelijk in Amsterdam – waar hij in 1937 trouwde zamelen van kunstvoorwerpen met Ida Sanders (die toevallig dezelfde achternaam aan de dag heeft gelegd en nog steeds legt. heeft) – en vervolgens in Rotterdam. De nadruk ligt op nationale en internationale moderne beeldAldaar werd hij in 1959 hoogleraar privaathouwkunst en oude Afrikaanse sculpturen. recht aan de Erasmus Universiteit en was hij Maar hun verzameling telt ook vele schilvoor een belangrijk deel verantwoordelijk derijen, tekeningen en grafische werken van tal van moderne kunstenaars, met wie voor het opzetten van de Faculteit Rechtszij bijna allemaal een persoonlijk contact geleerdheid. In 1983 ging hij met emeritaat. hebben of hadden. Opmerkelijk is dat het Prof. Sanders is een autoriteit op het gebied echtpaar een omvangrijk deel van hun van het (Europese) vennootschaps- en verzameling over een periode van 40 jaar ondernemingsrecht en het (internationale) arbitragerecht, waarover hij tot op de dag geschonken heeft aan diverse Nederlandse van vandaag regelmatig publiceert. musea.
7
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
‘Het verzamelen is iets wat wij altijd samen doen’, aldus de heer Sanders. ‘Mijn vrouw en ik hebben wat dat betreft een opvallend gelijke smaak.’ Mevrouw Sanders: ‘de kleinkinderen hebben ons een keer op de proef gesteld tijdens de Mondriaantentoonstelling in Den Haag. In een bepaalde zaal vroegen ze eerst aan mijn man “wat vind jij nou de mooiste Mondriaan”; later vroegen ze dat aan mij en wij bleken voor hetzelfde schilderij te kiezen.’ Beiden zijn van kindsbeen af met kunst geconfronteerd. Ten huize van mevrouw Sanders hingen twee Mondriaans uit het begin van de jaren 20. ‘Ze hingen elk aan een kant van de schuifdeuren in de eetkamer’, herinnert mevrouw Sanders zich, ‘als kind was ik niet zo snel met eten en dan had ik er een langdurig prettig uitzicht op. Het kwam nog al eens voor dat bezoek de schilderijen bekeek en dan aan
‘Wij verzamelen eigenlijk altijd kunst van jonge mensen, die wij ook persoonlijk kennen’
Yoruba Nigeria, H 31 cm
mij vroeg: “heb jij die ene geschilderd en je zuster de andere?” Mondriaan was in die tijd zo goed als onbekend. Mijn ouders behoorden tot de Bremmerkring. Bij familie van ons hield Bremmer lezingen met lichtbeelden, dat heeft een enorme invloed gehad.’ Ook de heer Sanders komt uit een familie waar kunst een belangrijke rol speelde: ‘Mijn vader was architect. Thuis hing Haagse School. Dit huis is in 1928 door en voor hemzelf gebouwd en later gerenoveerd door Jaap Bakema, een van mijn beste vrienden. Ik was enig kind en eigenlijk had ik architect moeten worden. Elk weekend bezochten wij wel een museum. Ook onze eigen kinderen zijn geheel op kunst georiënteerd. Onze dochter heeft een galerie in New York en onze beide zoons, van wie de oudste al gepensioneerd is, hebben een belangrijke kunstverzameling.’ De woonkamer is rijkelijk gevuld met kleine en middelgrote beelden. Vlakbij de deur staat een bronzen gebogen figuur zonder armen, getiteld Christofoor, van de kunstenaar Henk Visch. Op de vensterbank staan beelden van Henry Moore die hij in de oorlog vervaardigde. Heel bijzonder – en ook zeer passend voor wie beeldhouwkunst verzamelt – zijn twee meer dan 4000 jaar oude marmeren sculptuurtjes van de Cycladen, de bakermat van de beeldhouw-
8
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
kunst. Een groot beschilderd fotowerk van Ger van Elk siert een van de wanden. ‘Wij verzamelen eigenlijk altijd kunst van jonge mensen, die wij ook persoonlijk kennen. Er gaat geen week voorbij of we hebben wel contact met de een of ander.’ Vanzelfsprekend zijn niet alle kunstenaars die het echtpaar Sanders in de loop der tijd hebben ontmoet allemaal meer zo jong. De heer Sanders: ‘Wat mij wel eens gestoken heeft, is dat museumdirecteuren zo weinig mogelijkheden hebben, of het niet aandurven, jonge kunstenaars te steunen. Sandberg [voormalig directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, TM ] had dat wel, die kwam hier regelmatig eten. Als vegetariër had de keuken nog wel eens problemen met hem.’ Mevrouw Sanders: ‘ik probeerde hem wel eens wat anders te geven. Op een gegeven moment zei hij tegen me: “weet je wat ik het allerlekkerste vind, spiegeleieren met spinazie.” Had ik dat nou maar eerder geweten.’ Naast en tussen de beelden van kunstenaars als Moore, Hepworth, Gabo, Rickey, Lipchitz, Marini en Shapiro – om er maar een paar te noemen – staat een flink aantal houten sculpturen, offerbeelden, maskers en dergelijke, uit Afrika. De heer Sanders: ‘Wat hier nu staat, noemen we “Afrika 2”. Afrika 1 hebben we geschonken aan het Wereldmuseum in Rotterdam. Naar aanleiding van die schenking en de vele daaraan voorafgaande schenkingen werd aan mijn vrouw en mij in 1997 de Museumpenning uitgereikt.’ Hoe is de belangstelling voor oude Afrikaanse sculptuur ontstaan? En verzamelt het echtpaar ook werk van jonge Afrikaanse kunstenaars? ‘Daar hebben we wel over getwijfeld, maar uiteindelijk toch niet gedaan. Je moet toch ergens een keer een streep trekken, evenals voor fotografie, waarvoor ik in 1932 als student in Leiden de eerste internationale fotografietentoonstelling in de Lakenhal organiseerde. Maar de aandacht voor de oude Afrikaanse kunst kwam eigenlijk bij toeval tot stand. In het begin van de jaren 60 werd de moderne
kunst almaar duurder. Wij hadden ons een limiet gesteld, juist om ons te dwingen naar jonge mensen te kijken en je eigen smaak te volgen. In die periode was Afrikaanse kunst zeer betaalbaar, in de orde van grootte waarmee we in het begin moderne kunst verzamelden.’ Mevrouw Sanders: ‘We waren in een galerie in Parijs, maar vonden eigenlijk niets van onze gading. Toen zei de galeriehouder dat hij achterin nog wel wat had staan en hij kwam terug met een Afrikaans beeld, dat we heel mooi vonden. We hebben het gekocht en dat is het echte begin geweest. Wat later kwam mijn man in een galerie in Londen, die onder andere kunst uit de nalatenschap van de beeldhouwer Jacob Epstein verkocht.’ De heer Sanders: ‘In die nalatenschap zaten een stel Dogonbeelden, die kom je tegenwoordig bijna niet meer tegen, maar kon je destijds voor relatief weinig geld kopen. Die Dogons zijn nu in het Wereldmuseum Rotterdam.’ De Dogon bewonen een rotsplateau in Mali en zijn bekend om hun sculpturen, zoals voorouderbeelden en maskers. Deze zijn gesneden in een soort kubistische stijl en waren bijzonder populair bij diverse moderne kunstenaars, onder wie dus Epstein, maar ook Picasso. De contacten met de kunstenaars worden door het echtpaar gekoesterd. Een nog jonge Tony Cragg kwam persoonlijk langs met zijn vriendin om een sculptuur van losse beschilderde planken op de overloop bij de trap te monteren. ‘Ik ben absoluut niet technisch’, vertelt de heer Sanders, ‘ik kijk eigenlijk ook zelden naar hoe een beeld gemaakt is; het spreekt me aan of niet en dat weet je meestal binnen een paar minuten. Mijn vrouw kijkt wel heel goed hoe iets in elkaar zit. Zij houdt ook alles bij en heeft een ingenieus kaartsysteem aangelegd.’ Mevrouw Sanders: ‘Eigenlijk had ik daar direct mee moeten beginnen, maar je hebt pas na een tijdje door dat je echt aan het verzamelen bent.’ De persoonlijke band met kunstenaars leidt soms tot aardige gebeurtenissen. Mevrouw Sanders vertelt
hoe een kleine bronzen sculptuur met drie staande figuren van Henry Moore ooit beschadigd raakte: ‘een armpje was gebroken. Henry Moore schreef ons dat we het maar moesten brengen, dan zou hij het wel restaureren. Dat duurde en duurde, totdat mijn man een keer in Londen was en hij vertelde dat het klaar was. Hij wilde voor de restauratie niets hebben. Toen wij het in 1953 kochten, gaf hij zelfs de oorspronkelijke getekende schets erbij cadeau. Die is heel bijzonder, want daar staan vier in plaats van drie staande figuren op.’ De heer Sanders herinnert zich een ander voorval: ‘Toen ik hoogleraar werd [1959, TM] en mijn rede had gehouden over het idee van een Europese NV te creëren, stuurde ik die ook naar diverse kunstenaars en vrienden. Er kwam toen een leuke reactie van de Deense beeldhouwer Robert Jacobsen, op dat moment een kunstenaar in bonus die in Parijs werkte. Mijn vrouw en ik waren een van de eersten die werk van hem kochten. Hij schreef een heel aardige brief met “Beste Piet, je zult nu wel een stuk minder verdienen dan toen je advocaat was; mag ik je onze boerderij in de Corrèze aanbieden voor de maand augustus, dan kunnen jullie lekker vakantie houden.” Dat hebben we gedaan!’ Goede herinneringen heeft het echtpaar Sanders ook aan de beeldhouwer
9
Georges Rickey, van wie veel werken door het hele huis aanwezig zijn, waaronder vertederend kleine mobiele sculptuurtjes. ‘Een schat van een man’, aldus de heer Sanders, ‘nu maakt hij niet zoveel meer, hij is nog ouder dan ik, maar wij hebben hem destijds min of meer in Nederland geïntroduceerd en ook musea op hem attent gemaakt.’ In de lange periode die het echtpaar Sanders al verzamelt, heeft het altijd werken geschonken aan diverse musea. ‘Wij verkopen nooit’, vertelt de heer Sanders, ‘maar schenken wel, geen bruikleen dus. Dat is eigenlijk een gevolg van het feit dat ik in de aankoopcommissie zat van drie grote musea, het Kröller-Müller, Boijmans Van Beuningen en het Stedelijk Museum. Zo leerde ik ook de kant van de musea kennen en bruiklenen heb ik persoonlijk altijd een gevaarlijk instrument gevonden. Wij hebben altijd geschonken en dat hebben we anoniem gedaan. Oxenaar [voormalig directeur van het Kröller-Müller Museum, TM] zei wel eens: “wil je je naam er niet bij zetten, dat stimuleert wellicht anderen.” Dat is een tijdje gebeurd, maar geen hond is dat voorbeeld gevolgd. En ook vandaag de dag zijn er eigenlijk maar heel weinigen die écht schenken. Bij ons stond er nooit iets tegenover, ook niet dat het permanent getoond moest worden. Het is ook een manier om iets voor die jonge
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
kunstenaars te doen. Door werk van hen te schenken aan musea help je iedereen een stapje verder.’ Niet in de laatste plaats het publiek: dankzij de inspanningen van particuliere verzamelaars als de heer en mevrouw Sanders wordt ook ons nationaal kunstbezit er rijker op. De Sanders zijn nog steeds uiterst actieve verzamelaars. Een paar dagen voor het interview werd afgenomen, was er net een nieuwe Afrikaanse sculptuur gearriveerd. De heer Sanders: ‘Meestal als we ergens in het buitenland zijn, nemen we iets mee. We zijn onlangs in Berlijn geweest en hebben twee beeldjes meegenomen van nog onbekende kunstenaars. Er hangen hier beelden van een jonge Amerikaanse kunstenaar die nog niet zo lang geleden in zijn eigen land ook door de musea is opgemerkt.’ Na het gesprek, als de heer en mevrouw Sanders mij door hun huis rondleiden, valt mijn oog op die kunstenaar, Willie Cole. Twee sculpturen van een haan en een soort leeuwenkop, geheel vervaardigd uit oude damesschoenen, en een andere intrigerende kop, samengesteld uit drie stoomstrijkijzers. Een van de eerste kunstenaars die het echtpaar Sanders steunde, was Karel Appel. Naast een deur hangt een grote opengewerkte gipsen sculptuur van hem. Mevrouw Sanders: ‘Karel kennen we nog van voor
Three standing figures Henry Moore (1898-1986) 1953. Brons, H 25 cm, B 21 cm Rosa Parks Willie Cole 1994. 65 x 50 x 35 cm
• OGENBLIK •
EX voto P R O F. D R H . W. V A N O S Bonassola is mijn meest geliefde plek aan de Middellandse Zee. Een veilige baai omsloten door hoge bergen. Italiaans familieleven aan de kabbeling van het lauwwarme water, waar geen dreunende disco’s klinken en geen plaats is voor pompeuze jachten. Op het strand zwaaien Gianni en Renate de scepter. Al vijfendertig jaar huur ik bij hen strandstoel en parasol in ruil waarvoor ik ruimschoots wordt geïnformeerd over het leven in het algemeen en dat van Bonassola in het bijzonder. Gianni’s voorvaderen bewoonden in de 14de eeuw een goed verdedigbare toren, die zich nu uit zee voordoet als een brokkelig monument van een ver verleden. Grote zeevaarders waren het. De zeelieden van Bonassola werden wel de vera aristocrazia del mare genoemd. In de vele maanden, waarin er op het strand niets te verdienen valt, bouwen Gianni en zijn vrienden in flessen modellen van de schepen van hun vermaarde voorouders. De geest zit erin en hoeft er nooit meer uit. Gianni weet niet alleen alles van scheepsmodellen, maar ook van geschilderde ex voto’s, waarvan er vele in kerken langs de Ligurische kust te vinden zijn. In Bonassola is geruststellend weinig kunst, maar in de parochiekerk van Santa Caterina hangt een tiental ex voto’s. Ze zijn geschilderd door de enige schilder die de baai ooit heeft voortgebracht, Angelo Arpe. Tussen 1860 en 1890 schilderde hij op bestelling van zeelieden hun schip bij zwaar weer. Als het er naar uitzag dat hun een eerlijk zeemansgraf te wachten stond, dan baden zij tot Maria en zij bracht hen weer in veilige haven. Uit dankbaarheid werd Angelo gevraagd deze reddingen uit de nood in beeld te brengen. De schilderijtjes hingen zij bij het hoofdaltaar van hun kerk, waar Gianni en ik ervan kunnen genieten. Vanmiddag heb ik in de strandhut een groot fotoboek van Gianni bekeken met allemaal ex voto’s. Wat mij er het meest aan fascineert is de bijzondere relatie die spreekt van opdrachtgever en kunstenaar en van privé en publiek. Jij bent gered en uit dankbaarheid laat je dat aan iedereen zien door middel van een schilderij. Liggend op het strand denk ik aan de Vereniging Rembrandt. Vele mensen die best een groot schilderij kunnen betalen, moeten in hun leven stormen doorstaan. Als ze uiteindelijk in veilige haven zijn aangeland, zouden ze kunnen bedenken om in plaats van een ex voto een bestaand kunstwerk publiek op te hangen, zodat we er allemaal van kunnen genieten. Uit dankbaarheid. Reken maar dat Gianni en ik komen kijken ◆
• OGENBLIK •
de oorlog. Dit werk zag mijn man later een keer bij hem in Parijs, in de Rue Santeuil. Hij wilde er niets voor hebben: we moesten alleen zelf het transport regelen, dat vanwege de kwetsbaarheid van het beeld niet meeviel. Toen hij het bij ons thuis zag hangen, zei hij dat we het in brons moesten gieten. Maar Karel, zei ik, dat kun je het beeld toch niet aandoen. “Gerust hoor” zei hij, “we laten er drie exemplaren van maken, één voor jezelf, één voor mij en één voor de verkoop, dan houden we er nog wat aan over ook.” We hebben het maar zo gelaten.’
Christofoor Henk Visch
Teruglopend naar het station besef ik me opeens hoe vanzelfsprekend de heer en mevrouw Sanders met kunst omgaan. Ik heb helemaal niet het idee op bezoek te zijn geweest in een soort museum, hoewel de meeste werken die me omringden een museale status rechtvaardigen. Het was een volstrekt natuurlijke omgeving; de verzameling is een eenheid in verscheidenheid, er staat geen verkeerd werk tussen. Ik proefde de liefde en betrokkenheid van het echtpaar bij hun verzameling, bij de kunstenaars die ze gekend hebben en de nieuwe contacten die ze nog steeds opdoen. Kunst verveelt nooit en door de ruimhartige opstelling van de heer en mevrouw Sanders kunnen de bezoekers van diverse Nederlandse musea genieten van kunstwerken die daar ooit dankzij hun inspanningen zijn terechtgekomen. Ik denk terug aan mevrouw Sanders die geïnspireerd vertelt op welke bijzondere wijze zij het fragiele handgemaakte model van de grote sculptuur van Naum Gabo bij de Bijenkorf in Rotterdam wisten te verwerven. En haar boosheid over hoe dat grote beeld op dit moment wordt verwaarloosd. Ik denk aan de woorden van de heer Sanders, die in zijn werkkamer glimlachend de kunstwerken overziet en opmerkt: ‘ik laat me er iedere dag weer opnieuw door inspireren.’◆
Zes Chinese terracotta klokken Periode van de Strijdende Staten (475-221 v. Chr.) Nationaal Beiaardmuseum
Asten
Terracotta, H (resp.) 26, 28, 31, 42, 43 en 48 cm. Herkomst: Vanderven-Vanderven Oriental Art, ‘s-Hertogenbosch.
Het Nationaal Beiaardmuseum in Asten wist dit jaar, met steun van de Vereniging Rembrandt, de hand te leggen op een zestal bijzondere terracotta klokken. Ze werden meer dan 2000 jaar geleden in China vervaardigd en dienden hoogstwaarschijnlijk als gift in een graftombe voor een hooggeplaatste heer. Dergelijke objecten zijn slechts spaarzaam in openbare collecties vertegenwoordigd. BRONZEN GRAFGIFTEN
Ver voor onze jaartelling, ten tijde van de Shang- en Chou-dynastie (ca.1520- ca.1030, resp. ca.1030-221 v.Chr.), bestond er in China een waarlijk indrukwekkende bronscultuur. Elders in de wereld werd die kunst minstens een millennium lang niet geëvenaard. Wat destijds in China gebeurde, was dan ook heel bijzonder. Talloze zeer fraai gedecoreerde kleine en grote rituele vaten werden in kostbaar brons gegoten en vervolgens bijgezet in de graftombes van hooggeplaatste personen, opdat die in het dodenrijk niets te kort kwamen. Daarbij ging het veelal om wijn- en voedselvaten, in allerlei vormen en modellen: soms klein, maar ook indrukwekkend hoog, van enkele tientallen centimeters tot ver boven een meter. Het gewicht van de objecten was daarmee in evenredigheid. Ze zijn in talloze musea over de gehele wereld te bewonderen. Het zou verleidelijk zijn om wat dieper in te gaan op de technische achtergrond van deze zo opmerkelijke bronscultuur, maar hiertoe ontbreekt de ruimte. De ambachtelijke bedrevenheid van de antieke Chinese bronsgieter was echter fenomenaal, zeker voor die tijd. Behalve rituele vaten werden ook muziekinstrumenten, zoals klokkenspelen, aan de doden meegegeven. Klokken hadden in het oude China een bijzondere betekenis, ook in het dagelijks leven. Een klinkende bronzen klok stond samen met de grote trom op het terras van de tempel. Samengevoegd tot reeksen kon er muziek mee gemaakt worden. Het waren echte klokkenspelen die in tempels en paleizen dan wel in de grote grafkamers van edele heren stonden opgesteld. De Chinese dichters hebben er een rijke poëzie over achtergelaten, met name in de Shih Ching (het Boek der Oden) dat hoofdzakelijk in de 9de tot 5de eeuw voor Christus gedateerd moet worden. Bijvoorbeeld dit fragment uit een gedicht dat een edelman over zijn heer componeerde: Ik mag hem gaarne leiden. ‘k Liet trom en bellen klinken om hem die hele morgen zijn welzijn toe te drinken.
11
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
In een ander gedicht wordt beschreven hoe een vorst gecharmeerd werd door de Vijverhal, een van zijn vertrekken: Er waren staande en liggende balken spitsend gesierd voor het klokkenspel, er waren trommen en vele bellen, trommels en bellen van allerlei soort; O, hoe die Vijverhal vorst Wen bekoort!
Tenslotte kan worden aangetekend dat men bij een begrafenis in uitzonderlijke gevallen niet volstond met het plaatsen van het rituele vaatwerk en muziekinstrumenten alleen, maar ook concubines en dienaren doodde teneinde ze samen met hun heer in diens graf bij te zetten. Het meest bekende voorbeeld is de graftombe van markies Yi (433 v.Chr.): naast een ongekend rijke verzameling muziekinstrumenten – waaronder maar liefst negen klokkenspelen met 65 klokken – kreeg Yi ook een aantal concubines mee in zijn graf, die aldus de rol van bijzit ook na de dood van hun meester bleven vervullen. TERRACOTTA KLOKKEN
Literatuur André Lehr, Klokken en klokkenspelen in het oude China tijdens de Shang- en Chou-dynastie, Athanasius KircherStichting 1985. De fragmenten van de gedichten komen uit: Sji Tsjing. Het klassieke Boek der Oden. Vertaald naar de oorspronkelijke Chinese tekst door Johan W. Schotman, Deventer 1969.
12
In een tijd dat de Egyptenaren, Babyloniërs, Assyriërs, Grieken en Romeinen niet veel verder kwamen dan dierbelletjes van enkele centimeters hoog, luisterde men in China naar de indringende klank van kleine en grote bronzen klokken, in individuele slagen of in melodieën bij gezangen. Het mag wellicht verbazen dat dergelijke klokken ook tot de grafgiften behoorden. Ze waren slechts voorbehouden aan de sociale bovenlaag, mede omdat het om zeer kostbare werkstukken ging. Het mag dan ook geen wonder heten dat tenslotte naar andere, minder dure materialen werd uitgezien. Dat geschiedde voornamelijk op het einde van de Chou-dynastie, in wat nu genoemd wordt de Periode van de Strijdende Staten (475-221 v.Chr.). Dan blijkt het voldoende om een terracotta pendant van het bronzen voorwerp in het graf te plaatsen. Dat geschiedde overigens niet alleen met klokken: ook de gedode dienaren en concubines werden uiteindelijk vervangen door kleine terracotta beeldjes. Hoewel aardewerk als remplaçant van brons voor de hand lag – zeker als wij beseffen dat in het dodenrijk die klokken niet zouden klinken – zijn juist die klokken weer erg zeldzaam. Kennelijk is het een voorbijgaand gebruik geweest. Het Nationaal Beiaardmuseum was dan ook erg gelukkig toen Vanderven-Vanderven Oriental Art uit Den Bosch zes van dergelijke klokken aanbood. Mede dankzij de substantiële steun van de Vereniging Rembrandt is de aankoop tot stand gekomen. De klokken variëren in hoogte van 26 tot 48 cm. De geelachtige terracotta is hier en daar geglazuurd en geeft daarmee de klok een warme glans. Zoals gebruikelijk bij oud-Chinese klokken hebben deze geen klepels. Ze werden namelijk met houten hamertjes aangeslagen. Hun toon is dientengevolge bescheiden, hetgeen overigens ook noodzakelijk was, omdat Chinese klokken uit die tijd niet
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
in torens hingen maar in tempels en paleizen laag werden opgesteld. Of aardewerken klokken ooit door musici zijn gebruikt, is in de geschreven bronnen niet geboekstaafd. De zes klokken behoren tot drie verschillende types. De middelste, lager opgestelde klok is van het type chung. Kenmerkend zijn vooral de nippels die op elke zijde zijn aangebracht. In de Chou li (Over de riten van de Chou-dynastie, een boek dat uit de eerste eeuwen voor Christus dateert) wordt gesproken over de tepels van de klok, die gezien kunnen worden als vruchtbaarheidssymbolen. Ook wordt gewezen op een analogie met de flonkerende sterren aan de nachtelijke hemel. In elk geval werden de nippels niet gebruikt om de bronzen klok op de juiste toonhoogte te brengen. Technisch is dat onmogelijk. Vanzelfsprekend geeft terracotta zijn beperkingen in de vormgeving. Zo vindt men op deze chung niet het monstermasker thoa thieh, een gestileerd monster dat op allerminst vriendelijke wijze recht uit de klok lijkt te kijken. Slechts een zeer rudimentaire vorm daarvan is op de aardewerken klok te zien. Wel kent deze klok, evenals de anderen, ingekraste versieringen die zich beperken tot eenvoudige lijnmotieven waarvan sommige in de vorm van gestileerde slangen. De klok die boven de chung staat is een chhung yü. Deze doet in wezen erg on-Chinees aan, doch komt wel degelijk in dit land voor, met name in het diepe zuiden. Het bronzen voorbeeld heeft als ophangoog een fraaie tijger die midden op de schotel staat die de klok bekroond. Mede dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt kon het Nationaal Beiaardmuseum een dergelijke bronzen chhung yü in 1981 aankopen. De vier overige klokken zijn van het type to, handbellen derhalve. Dikwijls werden de bronzen pendanten gebruikt om bepaalde gebeurtenissen aan te kondigen waarbij de omroeper de klok in de linkerhand hield en deze met een hamertje in de rechterhand aantikte. Soms werd er ook wel een houten klepel in gehangen. Over Confucius is bijvoorbeeld geschreven dat de hemel de grote meester als een klok met een houten tong zal gebruiken. Ook is het verhaal overgeleverd van een heraut die elk jaar met zo’n type bel door het land trok om ambtenaren op te roepen een voorbeeld voor anderen te zijn. Maar zoals gezegd, er zijn geen aanwijzingen dat dit ook met een terracotta model gebeurde. Daarom gaat het hier waarschijnlijk uitsluitend om een grafgift. Het Nationaal Beiaardmuseum prijst zich gelukkig dat het deze klokken in zijn collectie heeft mogen opnemen. Het kan hiermee een bijzonder aspect van de rijke klokkencultuur van het antieke China illustreren ◆ André Lehr
Heilige Gommarus Pieter Cornelisz Ebbekin (actief in Haarlem 1647- 1666) Frans Halsmuseum
Haarlem
Haarlem 1656. Zilver, H 71 cm. Merken: aan de onderzijde van de rok: stadskeur Haarlem (twee keer); M (jaarletter 1656); DFL (meesterteken in monogram; het meesterteken is op dezelfde manier samengesteld als dat van zijn oom Dominicus van Lijnhoven en zijn neef Pieter Bagijn). Herkomst: veiling Sotheby’s, Amsterdam, 15-5-2000, nr 216.
Op 15 mei 2000 verwierf het Frans Halsmuseum op een veiling bij Sotheby’s te Amsterdam een zilveren beeld van de Heilige Gommarus. Het werd in 1656 vervaardigd door Pieter Cornelisz Ebbekin, één van de belangrijkste Haarlemse zilversmeden rond het midden van de 17de eeuw. Het is een volstrekt uniek werk: er bestaat geen ander voorbeeld van een zilveren beeld van dit formaat (71 cm hoog) uit de 17de eeuw, vervaardigd door een Hollandse maker. De aankoop werd hierdoor van nationaal belang geacht. Dankzij de genereuze steun van de Vereniging Rembrandt, het Prins Bernhard Cultuurfonds (cultuurfonds Noord Holland), de Mondriaan Stichting, de Vrienden van het Frans Halsmuseum en het Fonds de Haas was het museum in staat dit zeldzame beeld te verwerven.
13
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Detail van de sokkel
BEELD EN MAKER
1648). Het museum was al in het bezit van historiestukken
met het wonder van de
Gommarus was een heilige die in de 8ste eeuw in het gebied rond Antwerpen leefde, daar allerlei wonderen verrichtte en mensen tot het christelijk geloof bekeerde. Hij is staande op een achthoekige sokkel weergegeven met een staf in zijn rechterhand; hij draagt een hoed en een met bont gevoerde mantel. Als attribuut heeft hij een afgehakte boomstam die verwijst naar een wonder dat hij verrichtte: hij bracht een omgehakte boom weer tot leven door zijn gordel om de boom te leggen. Dit wonder staat afgebeeld op drie reliëfs op het voetstuk. Het beeld bestaat uit verschillende onderdelen die op ingenieuze wijze samen één geheel vormen. De werkwijze van de zilversmid kan hierdoor worden gereconstrueerd. Het achthoekige voetstuk is samengesteld uit verschillende segmenten die aan elkaar zijn gesoldeerd. De reliëfplaatjes zijn met zilveren nagels in de vier hoeken vast geklonken op een houten kern. Het beeld zelf bestaat eveneens uit verschillende onderdelen, die rond een lange schroef in het midden met elkaar verbonden zijn. Het hoofd en de geschulpte pelerine van de mantel vormen het bovenste deel. De mantel is een los onderdeel en de armen kunnen losgeschroefd worden van het lichaam. Het middenstuk van de schouders tot de knieën is het volgende onderdeel. In de onderplaat van de rok is de schroef bevestigd die de bovenstaande onderdelen bijeenhoudt. De onderbenen en de boomstronk zijn op het voetstuk geschroefd. Het beeld is dus niet zoals bij bronzen beelden gegoten met hulp van een model. Ebbekin heeft de verschillende onderdelen in zilver gedreven en vervolgens gemonteerd. Pieter Cornelisz Ebbekin was een van de belangrijkste Haarlemse zilversmeden die tussen 1647 en 1666 in Haarlem actief was. Hij behoorde tot een familie van schilders, beeldhouwers en zilversmeden die in Haarlem in de eerste helft van de 17de eeuw een belangrijke rol speelde. Ebbekin was van moederszijde verwant aan de schildersfamilie De Grebber en aan de zilversmeden Dominicus van Lijnhoven (1587-1637) en Pieter Bagijn (ca. 1600-
van Frans en Pieter de Grebber, een monstrans van Dominicus van Lijnhoven (in 1993 aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt), een ampullenblad met voetwassing van Pieter Bagijn (in 1994 aangekocht, eveneens met steun van de Vereniging Rembrandt) en een beeldhouwwerk van diens broer Dominicus Bagijn (overl. 1636). Van Pieter Ebbekin had het museum al een serie van zes altaarkandelaars en een plooischotel in de collectie. In deze context hoort het zilveren heiligenbeeld duidelijk thuis in de verzameling van het Frans Halsmuseum.
omgehakte boom.
14
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
OPDRACHT
Het heiligenbeeld werd vervaardigd voor de rooms-katholieke schuilkerk St. Gommarus in Enkhuizen. Behalve het beeld van de Heilige Gommarus maakte Ebbekin tegelijkertijd een zilveren madonnabeeld voor deze kerk. Beide beelden werden in één opdracht besteld om het altaar van de kerk op te luisteren – hetzij in naam van de parochianen, hetzij door een kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder die verbonden was aan de Gommaruskerk. Het is bekend dat een tante van Pieter Ebbekin, Maria de Grebber (1602-1680), in 1656 nog in Enkhuizen woonde. Zij was de weduwe van Wouter Coenraetsz de Wolff (1590-1636), die in 1629 in Enkhuizen compagnon werd in een pottenbakkerij. Diens broer Godtschalk, alias Augustijn de Wolff (1585 -1635) was pastoor in de rooms-katholieke schuilkerk te Enkhuizen van 1633 tot zijn dood in 1635, nadat hij eerder van 1614 tot 1631 assistent was geweest van pastoor Nicolaes Moens. Deze Augustijn de Wolff bestelde voor zijn kerk bij zijn zwager Pieter de Grebber een altaarstuk met een voorstelling van de kruisafname, dat nu in Amsterdam in het Rijksmuseum bewaard wordt. Misschien hebben familiebanden later opnieuw geresulteerd in het verlenen van deze opdracht aan Pieter Ebbekin. Het is echter heel goed mogelijk dat de opdracht uit een andere hoek kwam. Ebbekin was op dat moment de belangrijkste Haarlemse zilversmid, die veel zilver vervaardigde voor gebruik in de
Altaarkandelaars Pieter Cornelisz Ebbekin Haarlem 1653. Zilver, H 77 cm Merken: I (jaarletter 1653) FRANS HALSMUSEUM, HAARLEM
Plooischotel Pieter Cornelisz Ebbekin Haarlem 1649. Zilver, 37,5 x 45 cm Merken: E (jaarletter 1649) FRANS HALSMUSEUM, HAARLEM
rooms-katholieke eredienst in kerken in Noord Holland. Dit zou ook doorslaggevend kunnen zijn geweest bij de toekenning van deze opdracht. VERVOLGGESCHIEDENIS
De Heilige Gommarus en het madonnabeeld hebben enige eeuwen lang het altaar van de St. Gommaruskerk te Enkhuizen gesierd, die later in de 18de eeuw de oudkatholieke schuilkerk van Enkhuizen werd. In 1907 zag het parochiebestuur zich genoodzaakt beide beelden samen met enige andere kerkschatten te verkopen om de reparatie van het ingestorte dak van de kerk te kunnen bekostigen. De beelden werden in Amsterdam geveild en verdwenen naar Duitsland. De onmiddellijk ingezette pogingen van het landelijke oud-katholieke kerkbestuur om de beelden terug te kopen vonden geen gehoor bij de koper. De beelden werden sindsdien niet meer gesignaleerd totdat het heiligenbeeld in 1991 opdook bij een klein, onbekend veilinghuis in München. Daar werd het aangeboden als een 19de-eeuws beeld van een Poolse koning. De merken had de veilinghouder blijkbaar niet kunnen identificeren. Het museum had daar geen weet van totdat de nieuwe Duitse eigenaar, die alle mogelijke moeite deed om de merken te identificeren, ter verificatie in 1992 naar het Frans Halsmuseum kwam. In het museum kon zijn vermoeden worden bevestigd en werd hem de documentatie uit de veilingcatalogus van 1907 getoond. Helaas wilde de eigenaar het beeld niet verkopen en keerde hij weer terug naar München. Bovendien wenste hij strikt anoniem te blijven en was hij niet bereid zijn adres achter te laten. Het beeld verdween zo weer uit het zicht totdat de expert van Sotheby´s in april vorig jaar het Frans Halsmuseum meldde dat het beeld in Amsterdam geveild zou worden. In een buitengewoon spannende veilingzitting werd het heiligenbeeld uiteindelijk verworven door het museum ◆ Pieter Biesboer
15
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Christus verdrijft de wisselaars uit de Tempel Dirck Barendsz. (1534-1592) Teylers Museum
Haarlem
1581-1587 (vermoedelijk). Penseel in bruine, grijze en ivoorkleurige olieverf op bruin geprepareerd papier, 240 x 198 mm. De hoeken zijn schuin afgesneden en aangevuld. Gesigneerd rechtsonder: Theodorus B[…] Herkomst: kunsthandel Haboldt & Co., Parijs/New York.
Dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt heeft Teylers Museum een belangrijke en boeiende 16de-eeuwse tekening kunnen verwerven, die niet alleen een lacune opvult in de kleine groep vroege Noord-Nederlandse tekeningen die het museum reeds bezit, maar die tegelijkertijd op de mooist denkbare wijze een brug legt naar de tekeningen uit die andere, in de museumcollectie zo fraai vertegenwoordigde, 16de-eeuwse school: de Italiaanse. De tekening werd verworven ter gelegenheid van het afscheid van Mr. E. Ebbinge als directeur van Teylers Museum. DIRCK BARENDSZ.
De maker van het nieuwverworven blad, Dirck Barendsz. (1534 -1592), vormde een belangrijke schakel tussen Italië en de Noordelijke Nederlanden. In zijn Schilder-Boeck uit 1604 prees Karel van Mander hem als degene die de rechte manier van Italien heeft puer en onvermenght ghebracht
Verdrijving van de wisselaars (detail) Marcello Venusti (1512/151579), naar Michelangelo Na 1550. Olieverf op paneel, 61 x 40 cm LONDEN, NATIONAL GALLERY
16
naar Holland. In Amsterdam geboren als zoon van de schilder ‘Dove’ Barend, verliet Dirck op 21-jarige leeftijd zijn geboortestad en reisde naar het zuiden om daar zijn opleiding te voltooien. Hij bezocht Rome – waar men zijn naam in het pleister van een muur van het Domus Aurea gekrast heeft gevonden – en verbleef langere tijd in Venetië. Daar werkte hij in het atelier van niemand minder dan Titiaan (ca. 1485 -1576). De bejaarde schildervorst bejegende de jonge Hollander volgens Van Mander seer aengenaem, jae als kindt ten huyse. Zeven jaar lang bleef Dirck Barendsz. in Italië. Hij knoopte er vriendschappelijke banden aan met andere Nederlanders die daar destijds verbleven, onder wie Marnix van Sint Aldegonde en de Leuvense humanist en letterkundige Domenicus Lampsonius. Van werken die hij daar heeft uitgevoerd is niets met zekerheid bekend. Van Mander noemt een Portret van Titiaan, dat mogelijk tijdens het verblijf in Venetië ontstond, en kort geleden heeft men een imposante muurschildering van het Laatste Oordeel uit 1561 in de abdij van Farfa aan Dirck Barendsz. toegeschreven.1 In 1562 keerde de kunstenaar via Frankrijk naar Amsterdam terug, trad er in het huwelijk en vestigde zich als schilder van portretten en religieuze werken. Uit Van Manders levensbeschrijving komt hij naar voren als een man met aanzien, iemand met een brede culturele ontwikkeling. Hij kende zijn talen, correspondeerde met Lampsonius in het Latijn, had wiskundige interesse en was een begaafd musicus. Zijn humanistische inslag blijkt ook uit de manier waarop hij gebruikelijk signeerde: Theodorus Bernardus Amsterodamus. Tenslotte vermeldt Van Mander nog dat Dirck Ba-
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
rendsz. veel van het buitenleven hield, maar dat hij in zijn latere leven zo zwaarlijvig was geworden, dat hij zelfs een reisje per trekschuit naar Haarlem niet meer aandurfde. OVERGELEVERDE WERKEN
Niet meer dan een handvol schilderijen – in hoofdzaak portretten – en zo’n 30 tekeningen vertegenwoordigen alles wat nu van Dirck Barendsz.’ hand bekend is. Dan zijn er nog eens ongeveer 40 prenten die naar zijn ontwerp werden gemaakt. Dat zo weinig van zijn werk tot ons is gekomen, is slechts ten dele te wijten aan de beeldenstorm van 1566, waaraan enkele van zijn religieuze schilderijen ten prooi zijn gevallen. Funester was het gebrek aan belangstelling dat latere generaties doorgaans ten toon spreidden voor de Hollandse kunst van vòòr de Gouden Eeuw. Feit is dat alleen een groot altaarstuk in Gouda (Stedelijk Museum Het Catharinagasthuis) met de Aanbidding door de herders nu nog een indruk kan geven van de treflijcke Titiaensche en italiaensche handelinghe die Van Mander in Dirck Barendsz’ werk roemde. Het demonstreert een ongekend levendige manier van schilderen, een haast on-Hollandse verve in het plezier waarmee de schilder zijn penselen hanteerde, een fel koloriet en een vernieuwende manier van componeren. Meer dan aan Titiaan doet het Goudse altaarstuk denken aan schilderijen van jongere meesters die destijds in Venetië werkten, zoals Tintoretto, Andrea Schiavone en Jacopo Bassano, wier werk Dirck Barendsz. goed gekend moet hebben. Eenzelfde ‘Italiaanse’ levendigheid en verve spreken ook uit de recent verworven tekening. Eigenlijk is het geen tekening maar een schildering op papier, een olieverfschets in grisaille. De voorstelling is snel en spontaan neergezet in tinten bruin en grijs, op een vel papier dat tevoren met een brede kwast lichtbruin getint was; flitsende ivoorkleurige lichtaccenten verlevendigen het beeld. Techniek en stijl zijn zonder Venetiaanse voorbeelden nauwelijks denkbaar. We worden vooral herinnerd aan Titiaans late schilderijen, waarin de vormen en contouren als het ware ontbonden worden en oplossen in vloeiend opgebrachte, naar het bruinmonochrome neigende penseelstreken. Het is goed mogelijk dat Dirck Barendsz. de techniek van de olieverfschets in Venetië heeft leren kennen, al moet erkend worden dat de ons bekende Venetiaanse voorbeelden – zoals van Domenico Tintoretto – pas enkele decennia nà zijn verblijf in de stad ontstonden. Een onafhankelijke ontwikkeling van de olieverfschets in de Nederlanden is ook denkbaar, maar het feit blijft dat
17
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Christus verdrijft de wisselaars uit de tempel Jan Sadeler (1550-1600), naar Dirck Barendsz. Ca.1581-1587. Kopergravure, 260 x 204 mm. RIJKSPRENTENKABINET, AMSTERDAM
Dirck Barendsz. de techniek alla veneziana hanteert. ONDERWERP
Noten 1. Nicole Dacos, tent. cat. Fiamminghi a Roma 1508/1608. Kunstenaars uit de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik te Rome tijdens de Renaissance, Brussel 1995, p. 27 en afb. op pp. 28-29. 2. Londen, National Gallery, inv. 1194. Zie Cecil Gould, National Gallery Catalogues. The Sixteenth-Century Italian Schools, Londen 1975, pp. 154-155. 3. F.W. Hollstein, Dutch and Flemish Etchings, Engravings and Woodcuts ca. 1450-1700, XXI, Amsterdam 1980, nos. 201-205.
Literatuur J. Richard Judson, Dirck Barendsz. 1534-1592, Amsterdam 1970. Jacques Foucart and Pierre Rosenberg, “Some ‘Modelli’ of Religious Scenes by Dirck Barendsz.”, The Burlington Magazine, 120 (1978), pp. 198-204. Wouter Kloek, in tent. cat. Kunst voor de beeldenstorm, Rijksmuseum, Amsterdam 1986, pp. 412-413, onder nr. 303. Karel G. Boon, The Netherlandish and German Drawings of the XVth and XVIth Centuries of the Frits Lugt Collection, Paris 1992, I, pp. 9-16.
18
De tekening stelt de Verdrijving van de wisselaars uit de Tempel voor. De figuur van Christus domineert het blad, terwijl hij fel uithaalt naar de in verwarring op de grond gevallen geldwisselaars, wier tafels hij omver geworpen heeft. Anderen zoeken met hun handelswaar een goed heenkomen. In de achtergrond nemen schriftgeleerden en priesters het gebeuren in ogenschouw. Links achter ontwaren we de voorhang van de Tempel. Alle vier Evangelisten beschrijven deze episode, die het passieverhaal inluidde, maar het meest gedetailleerd is de versie in Johannes 2:14-17, waarin gesproken wordt van de zweep van touw die Christus in Dirck Barendsz.’ tekening hanteert, alsook van de verkopers van schapen en duiven, die ter rechterzijde wegvluchten. Misschien heeft hij tijdens zijn verblijf in Italië kennis kunnen nemen van een Verdrijving van de wisselaars, naar ontwerp van Michelangelo door de Romeinse kunstenaar Marcello Venusti (1512/15 - 1579) geschilderd: de centrale plaatsing van Christus binnen de compositie herinnert aan dat invloedrijke ontwerp.2 Dirck Barendsz.’ Verdrijving van de wisselaars staat niet op zichzelf maar is onderdeel van een unieke reeks olieverfschetsen met voorstellingen van het lijden van Christus, die oorspronkelijk uit 40 bladen plus een titelblad bestond. In de 18de eeuw heeft de beroemde verzamelaar PierreJean Mariette de complete reeks gezien en beschreven in zijn Abecedario. In 1851, toen ze aan het Louvre te koop werden aangeboden, waren de schetsen nog bijeen. Daarna verdwenen ze uit het zicht, totdat onderdelen van de reeks in 1975 in de Franse kunsthandel opdoken. Sindsdien zijn 25 bladen (inclusief het titelblad) aan het licht gekomen en verspreid geraakt over diverse museale en particuliere collecties. Eén blad uit de reeks, het Laatste Avondmaal, bevindt zich sinds 1995 in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. De voor Teylers Museum verworven schets is de tweede die nu aan het Nederlands openbaar kunstbezit is toegevoegd. Hoe belangrijk deze serie is voor onze kennis van Dirck Barendsz.’ werk moge onder meer blijken uit het feit dat er, voordat deze ‘nieuwe’ schetsen in 1975 opdoken, niet meer dan vijf à zes tekeningen aan
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
hem konden worden toegeschreven. PRENTEN
De meeste van de herontdekte olieverfschetsen, waaronder ook het Haarlemse blad, dragen Dirck Barendsz.’ signatuur, in een aantal gevallen met de toevoeging inventor. Dat wijst erop dat de reeks bestemd was om te worden gegraveerd, zoals Mariette reeds besefte; hij bracht de tekeningen in verband met enkele prenten die de ZuidNederlandse graveur Jan Sadeler (1550 -1600) naar Dirck Barendsz. vervaardigde. Vijf voorstellingen uit de reeks – waaronder de Verdrijving van de wisselaars – zijn inderdaad door Sadeler in prent gebracht.3 Het Haarlemse blad laat nog de sporen zien van de griffel waarmee de graveur de hoofdlijnen van de voorstelling op zijn koperplaat heeft overgebracht. Op zichzelf is dat al een uitermate boeiend en verrassend aspect van de tekening: wie had kunnen verwachten dat een olieverfschets, een bij uitstek picturale techniek, die doorgaans gebruikt werd ter voorbereiding van grote schilderijen, zou kunnen dienen voor het ontwerp van een prent? Kennelijk vertrouwde Dirck Barendsz. er op dat Sadeler zijn summiere maar effectvolle indicaties op de juiste wijze zou weten te interpreteren. Hij deed in deze zeer schilderachtig uitgevoerde ontwerpen in ieder geval geen enkele concessie aan de lineaire benadering die de graveurburijn vereist. Sadeler heeft Dirck Barendsz.’ ontwerp uiterst vakkundig in prent gebracht. Dat daarbij veel van de dramatiek en ruimtelijkheid van de olieverfschets verloren ging, was waarschijnlijk onvermijdelijk, gezien het karakter van de graveertechniek. Waarom de prentreeks onvoltooid bleef, is niet bekend. Geen van de vijf uitgevoerde prenten draagt een datering, en Dirck Barendsz.’ werk is te fragmentarisch bewaard om de chronologie van zijn tekeningen steekhoudend te kunnen reconstrueren. Men heeft de reeks olieverfschetsen van het lijdensverhaal zowel rond 1565/70 als rond 1585 willen dateren. Gezien het feit dat de weinige gedateerde prenten die Jan Sadeler naar ontwerpen van Dirck Barendsz. maakte alle tussen 1581 en 1587 ontstonden, lijkt het voor de hand te liggen dat ook de vijf Passiescènes in die periode zijn gemaakt. Dat wil echter nog niet noodzakelijkerwijs zeggen dat zijn ontwerpen ook in die jaren ontstonden, al is dat wel het meest waarschijnlijk. Hoe dit ook zij, zeker is dat de kunstenaar in deze schitterende tekening een op Venetiaanse colore gebaseerde benadering ten toon spreidt, die grote indruk gemaakt zal hebben op zijn Hollandse tijdgenoten en die ook nu nog bewondering afdwingt. Gezien de weinige werken die van deze belangrijke kunstenaar bewaard zijn gebleven, is het des te verheugender dat deze schets aan het Nederlands kunstbezit kon worden toegevoegd ◆
Twee zilveren tafelkandelaars Guilliam Domis I (1633 Breda 1689) Noordbrabants Museum
’s-Hertogenbosch
Breda 1665. Zilver, 1178 gram, H 30,3 cm. Merken op onderrand voet: ruit in schild (meesterteken Guilliam Domis I); trembleersteek; wapen Breda (stadskeur); B (jaarletter 1665) Herkomst: Parochie van de H. Maagd Maria, Bergen op Zoom
In het najaar van 2001 verwierf het Noordbrabants Museum met steun van de Vereniging Rembrandt en de Mondriaan Stichting een paar grote, rijk met bloemen en druivenranken ver-
19
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
sierde zilveren tafelkandelaars. Deze bijzonder fraaie stukken werden, zo blijkt op grond van de keurmerken en het meesterteken, in 1665 vervaardigd door de Bredase zilversmid Guilliam Domis I.
Merken op onderrand voet: ruit in schild (meesterteken Guilliam Domis I); trembleersteek; wapen Breda (stadskeur); B (jaarletter 1665)
Kandelaars als deze zijn zeldzaam en worden niet vaak aangeboden; andere in het zuiden van de Republiek vervaardigde exemplaren zijn zelfs in het geheel niet bekend. Maar ook de manier waarop de kandelaars in de verkoop kwamen en de wijze waarop zij uiteindelijk werden verworven, waren bepaald niet alledaags. BREDASE KANDELAARS
De stad Breda heeft in de voorbije eeuwen heel wat vakbekwame en productieve zilversmeden binnen haar muren gehad, zo bleek uit de in 2000-2001 gehouden tentoonstelling Zilver en zilversmeden uit de Baronie van Breda in het Breda’s Museum. Onder de tentoongestelde en in de catalogus besproken objecten bevonden zich ook de thans door het Noordbrabants Museum verworven kandelaars.1 De maker, Guilliam Domis I, werd in 1633 geboren te Breda als zoon van katholieke ouders. Vanaf 1653 was hij
Gezicht op de Korenmarkt met Cleijn Engels Huijs (met hijsbalk) te Bergen op Zoom Barnardus Klotz 11 juli 1671. Tekening, 15,2 x 20,5 cm PARTICULIERE COLLECTIE
20
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
in opleiding bij zilversmid Nicolaes Willemssens aan de Grote Markt te Antwerpen, waarna hij zich als zelfstandig meester in 1662 weer in zijn geboortestad vestigde. Hij was vele jaren actief als deken van het Bredase zilversmidgilde, totdat hieraan door religieuze tegenstellingen een einde kwam. Guilliam Domis I, over wie betrekkelijk veel biografische gegevens bewaard zijn gebleven, had dertien kinderen. Twee van hen volgden zijn voorbeeld en werden zilversmid. Guilliam Domis I stierf in 1689 en werd begraven in de Grote Kerk te Breda.2 Domis vervaardigde de kandelaars in 1665, drie jaar na zijn terugkeer in Breda. Hij voerde ze uit in de florale stijl van die periode. De kandelaars hebben een brede, ronde en enigszins bolle voet, fraai versierd met drijf- en graveerwerk van takken en bloemen. De voet verjongt zich tot een in aanzet gladde stam, waarboven zich een ronde knop met gegraveerd blad bevindt. Daarboven begint de getordeer-
de kolomstam, waarlangs zich een gegraveerde wijnrank met druiven omhoog slingert. De kandelaars worden aan de bovenzijde bekroond door een ronde vetvanger met brede rand. Kandelaars van dit type waren in de tweede helft van de 17de eeuw zeer in trek en worden ook afgebeeld op schilderijen uit deze periode. Buiten de Bredase exemplaren zijn er nog slechts acht vergelijkbare Noord-Nederlandse (d.w.z. in het noorden van de Republiek vervaardigde) kandelaars bekend.3 In de kerk van het Bredase begijnhof bevinden zich drie soortgelijke stellen van Antwerpse makelij; er is gesuggereerd dat deze de Bredase zilversmid als voorbeeld gediend kunnen hebben.4 Het ligt evenwel voor de hand dat Domis het model al kende vanuit zijn leertijd in Antwerpen, enkele jaren tevoren. GEBRUIKSTRAJECT
Wat deze kandelaars nog meer bijzonder maakt, is het gegeven dat hun herkomst en gebruikstraject grotendeels bekend is. De in Breda vervaardigde kandelaars blijken tot circa 1690 in het bezit te zijn geweest van twee adellijke dames uit Bergen op Zoom, jonkvrouwe Charlotte Bax
Reconstructie van het interieur van de katholieke kerk te Bergen op Zoom in 1801 Kees Warmoeskerken naar ontwerp van de auteur 1983/1998. Tekening, 33 x 44 cm PARTICULIERE COLLECTIE
21
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
en haar dochter Judith, leden van een Brabants riddergeslacht. Charlotte was een dochter van de roemruchte legeraanvoerder Marcelis Bax, gouverneur van Bergen op Zoom van 1606 tot aan zijn dood in 1616.5 Zij behoorde door haar afkomst en haar familiebanden met plaatselijke regenten en opeenvolgende drossaards, gouverneurs en legeraanvoerders, tot de meest vooraanstaande inwoners van Bergen op Zoom. Zoals veel adellijke families was ook de familie Bax gedeeltelijk gereformeerd, gedeeltelijk katholiek. Charlotte en haar dochter blijken katholiek te zijn geweest en behoorden daardoor in het 17de-eeuwse Bergen op Zoom tot een religieuze minderheid.6 Vooralsnog zijn er weinig gegevens voorhanden over het leven van Charlotte Bax en haar dochter Judith. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk of Charlotte gehuwd was: ook haar dochter droeg namelijk de familienaam Bax. Hun overlijdensdata zijn echter wel bekend. De moeder overleed te Bergen op Zoom op 21 april 1690; dochter Judith stierf in dezelfde stad op 22 december 1692. Hun overlijden werd door de pastoor aangetekend in de lijst van overleden parochianen.7
De dames Bax moeten zich nauw bij hun kerkelijke gemeenschap betrokken hebben gevoeld. Vermoedelijk bij de dood van de laatstlevende in december 1692, lieten zij de parochie hun twee zilveren kandelaars na. In ruil daarvoor kregen moeder en dochter een eeuwigdurend jaargetijde; na hun dood zou ten eeuwigen dage jaarlijks op hun sterfdag een mis voor hun zielenheil worden gelezen. De pastoor legde de overeenkomst vast in zijn lijst van jaargetijden: pro animabus domicellarum Carlina Bax et Judith Bax anniversaria perpetua ob legationem duorum candelabrorum argenteorum.8
Noten 1. J.-P. van Rijen, Zilver en zilversmeden uit de Baronie van Breda, (tent. cat. Breda’s Museum) Breda 2000, p. 77, nr. 14. 2. Ibidem, pp. 257-258. 3. Amsterdam (Sotheby’s) 7 mei 2001, nr. 268. 4. Van Rijen, op. cit., p.77, nr. 14. 5. J. Baselius, Historisch-verhael inhoudende Sekere notable explooten van Oorloge in de Nederlanden, sedert het oprechten van de Companien der Heeren Gouverneurs ende Ritmeesteren van Paulus ende Marcelis Bax, Breda, Isaac Schilders 1615; Gemeentearchief Bergen op Zoom (GABoZ), Notariële Archieven, inv.nr. 337, akte 25 november 1693; met dank aan Rochus van den Bergh. 6. Over de kerkelijke situatie en het parochieleven te Bergen op Zoom: Ch. de Mooij, Geloof kan bergen verzetten. Reformatie en katholieke herleving te Bergen op Zoom, 1577-1795. Hilversum (diss.) 1998. 7. GABoZ, Doop-, Trouw- en Begraafregisters Bergen op Zoom (DTB-B), inv.nr. 1, lijst van overledenen. 8. Ibidem, lijst van jaargetijden; De Mooij, op. cit., 549. 9. Vgl. H.E. van Gelder, De Nederlandse munten, Utrecht/Antwerpen 1980 (7de druk), pp. 216-235. 10. GABoZ, DTB-B, inv.nr. 1, lijst van jaargetijden. 11. GABoZ, Archief van de Parochie van de H. Maagd Maria Tenhemelopneming, inv.nr. 174, IV.8 12. Amsterdam (Sotheby’s) 7 mei 2001, nr. 268.
22
Op basis van de in deze periode gehanteerde tarieven voor dergelijke zielmissen mogen we aannemen dat de waarde van de twee zilveren kandelaars ten tijde van het legaat minimaal 100 gulden heeft bedragen: een aanzienlijk bedrag. Gelet op hun gewicht in zilver zal de waarde vermoedelijk echter tenminste het dubbele zijn geweest.9 De namen van de schenksters werden dan ook keurig in de kalender van de jaargetijden genoteerd en de opeenvolgende pastoors hielden zich nauwgezet aan hun verplichtingen: op 21 april werd een mis voor Charlotte gelezen, op 22 december voor dochter Judith.10 De zilveren kandelaars kwamen na de dood van de schenksters op het altaar van de schuilkerk te staan. Hun aanwezigheid te Bergen op Zoom is goed gedocumenteerd: de kandelaars komen voor in alle opeenvolgende kerkinventarissen, te beginnen met de vroegste, uit 1743 daterende lijst. Uit de inventarislijst van 1854 blijkt dat ze toen inmiddels van een houten voet waren voorzien.11 Waarschijnlijk had deze aanpassing tot doel de kandelaars beter zichtbaar te maken voor het kerkvolk. De zwarte houten voeten zijn overigens bij een restauratie in 2000 weer verwijderd. De rijk bewerkte zilveren kandelaars waren en bleven de meest kostbare exemplaren waarover de parochie beschikte, reden om ze ruim drie eeuwen lang een prominente plaats in de opeenvolgende kerkgebouwen te geven. Van circa 1692 tot 1704 sierden ze het altaar van de huiskerk in het Cleijn Engels Huijs, van 1704 tot 1829 het hoogaltaar in de schuurkerk aan de Korenmarkt. Van 1829 tot 1986 deden de kandelaars dienst in de aan de H. Maagd gewijde kerk aan de Grote Markt, waar ze uiteindelijk geen permanente plaats meer hadden, maar alleen nog bij zeer bijzondere gelegenheden werden gebruikt. VERKOOP KERKELIJK KUNSTBEZIT
In 1986 verruilde de parochie de uit 1829 daterende Waterstaatskerk aan de noordzijde van de Grote Markt voor de tegenoverliggende Gertrudiskerk, de uit de Middeleeuwen daterende en recent ingrijpend gerestaureerde stadskerk. Het kerkmeubilair en de liturgische voorwerpen, voor een belangrijk deel nog afkomstig uit de vroegere schuil-
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
kerken, verhuisden mee. Vanwege hun kwetsbaarheid en hun grote waarde werden de uit 1665 daterende kandelaars echter niet meer opgesteld. De Gertrudiskerk is een vanuit bouwkundig en (kunst)historisch oogpunt bijzonder interessant monument en geniet de laatste jaren dan ook grote belangstelling. Om deze belangstelling nog verder te stimuleren, wordt gestreefd naar een permanente opstelling van bijzondere liturgische objecten in een zogenoemde schatkamer. Ter realisatie van dit voornemen, besloot het kerkbestuur tot verkoop van de uit 1665 daterende zilveren kandelaars. Daarbij gaven de geringe gebruiksmogelijkheden en het naar het oordeel van het kerkbestuur profane karakter van de kandelaars de doorslag. De diocesane commissie voor kerkelijk kunstbezit van het bisdom Breda verleende toestemming voor deze verkoop. Nadat de kandelaars tevergeefs aan enkele West-Brabantse musea waren aangeboden, bood het kerkbestuur de kandelaars ter verkoop aan bij het veilinghuis Sotheby’s.12 De kans dat de kandelaars voor een zeer hoog bedrag naar een buitenlandse koper zouden gaan, was heel reëel. Dit soort imposante stukken blijkt zeer in trek bij vermogende verzamelaars. Het Noordbrabants Museum oordeelde echter dat deze vanuit historisch en kunsthistorisch opzicht zo belangwekkende stukken voor het Nederlandse openbare kunstbezit bewaard dienen te blijven, uiteraard bij voorkeur in de eigen provincie. Het museum streeft reeds vele jaren naar de verwerving van representatieve voorbeelden van zilver uit de Brabantse steden. In het verleden werden diverse fraaie stukken verworven, met name objecten uit ’s-Hertogenbosch, Breda, Oosterhout en Boxmeer. In de vaste presentatie van het Noordbrabants Museum wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de uiteenlopende uitingen van de Brabantse zilversmeedkunst. Binnen deze presentatie zouden de in Breda vervaardigde kandelaars – door hun fraaie vormgeving, het rijke drijfwerk en het opvallende formaat, maar tevens door hun historische achtergrond – dan ook een belangrijke plaats innemen. Na langdurige en intensieve onderhandelingen, waarbij behalve museum, kerkbestuur en veilinghuis, ook de Vereniging Rembrandt en het bisdom Breda betrokken waren, zijn de kandelaars teruggetrokken van de veiling en vervolgens aangekocht door het Noordbrabants Museum. Dat gebeurde met steun van de Vereniging Rembrandt en de Mondriaan Stichting, die beide overtuigd waren van de grote cultuurhistorische betekenis van deze objecten. Hun inzet en financiële steun hebben ertoe bijgedragen dat deze uitzonderlijke kandelaars voor het Nederlandse én Brabantse patrimonium bewaard zijn gebleven ◆ Charles de Mooij
Europa en de stier Nicolaas Verkolje (1673 – 1746) Rijksmuseum
Amsterdam
1735 -’40 (vermoedelijk). Olieverf op paneel, 57,7 x 72,8 cm Gesigneerd linksonder: NVerkolje Herkomst: Veiling Sotheby’s, New York, 25 januari 2001, nr. 170; Kunsthandel Rob Noortman, Maastricht
Bij de rijkdom van het Rijksmuseum aan Nederlandse schilderijen uit de 17de eeuw steekt het bezit aan werkelijk goede representanten van de 18de eeuw nog altijd wat pover af. Dat geldt vooral voor de eerste helft van de eeuw, Cornelis Troost uitgezonderd. Er zijn plannen om aan de schilderkunst uit het herfsttij van de Gouden Eeuw een overzichtstentoonstelling te
23
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
wijden. In het recente verleden zijn op het gebied van die ‘post-17de eeuw’ belangrijke voorbeelden verworven van historiestukken door Adriaen van der Werff (in 1996) en door Arnold Houbraken (in 1998), terwijl daarnaast met steun van de Vereniging Rembrandt een uitmuntend genretafereel door Willem van Mieris werd gekocht (in 1998).
Verkolje kreeg een verdediger in Gerard Hoet, een kunstenaar die vooral kunsthandelaar was. Hij ging met Van Gool in pennenstrijd over diens Nieuwe Schouburg, waarbij de behandeling van Verkolje en diens Europa en de stier een der onderwerpen was. Hoet had de schilder juist als een oprecht en eenvoudig mens gekend, zonder overdreven eigenliefde. Van Gool moest Verkolje verkeerd hebben begrepen: die had slechts te kennen [willen] geven, dat een Historieschilder in alle deelen van de Kunst moet geoeffent weezen. De
stierenhorens waren ongetwijfeld naar de natuur geschilderd geweest, en de manier waarop ze op de kop stonden zal dan ook een gebrek in de natuur van ’t voorwerp geweest zijn.
De roof van Europa Gerard de Lairesse (1640-1711) ca. 1680. Ets, 240 x 298 mm. RIJKSPRENTENKABINET, AMSTERDAM
Ook elders in ons land wordt tegenwoordig het oog opengehouden voor deze toch belangrijke schilderkunst die echter bij velen te boek staat als wat onoprecht en glad. Zo konden in de laatste jaren dankzij de Vereniging Rembrandt een Vinding van Mozes door Nicolaas Verkolje en een prachtige Minerva verheft de Kunsten door Jan van Mieris aangekocht worden, respectievelijk door het Rijksmuseum Twenthe te Enschede en Museum de Lakenhal te Leiden, in 1994 en 1997. HORENS
Dat het Rijksmuseum met Europa en de stier als representatief mythologisch historiestuk van Nicolaas Verkolje een heel terechte keuze deed, wordt bevestigd door de geschiedenis van het schilderij. Het moet uit ongeveer 1735 -’40 dateren. De schilder en kunstenaarsbiograaf Jan van Gool zag het omstreeks 1745 bij Verkolje thuis. Hij beschreef het onderhoud
24
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
dat volgde wat kwaadsprekerig in zijn Nieuwe Schouburg van Kunstschilders en Schilderessen (Den Haag 1750 -’51). Verkolje zou hem hebben verteld dat hij het had gemaakt om aan te tonen dat hij zowel beesten, bloemen als water kon schilderen. Door al die onderdelen zo goed te doen als kunstenaars die slechts in één ervan gespecialiseerd waren, bewees hij boven hen te staan. Wat dunkt u, Lezers!, is dat ook niet verwaent en opgeblazen genoeg?, schrijft Van Gool
verontwaardigd, en hij legt Verkolje in de mond zich aldus beter te voelen dan Paulus Potter, Willem van de Velde en Jan van Huysum. Nog even overwoog de bezoeker in discussie te gaan en te wijzen op de horens die heel gek op de stierenkop waren weergegeven. Maar hij achtte het beter te zwijgen, vooral daar het gehoorde hem deed denken aan de eigenwaan van Gerard Wigmana, ‘de Friese Rafaël’ en de laughing stock van de 18de-eeuwse kunstwereld.
Net als Hoet had ook Van Gool al opgemerkt dat Verkolje vrijwel bij elk onderdeel van zijn composities naar modellen werkte, en daardoor heel lang, zo niet onnodig lang over een stuk deed. Wat Verkolje tegen de middelmatige veeschilder Jan van Gool ook gezegd moge hebben, Europa en de stier moet voor de kunstenaar een bijzonder werk zijn geweest. Hij had het immers voor zichzelf geschilderd. Daarmee behoort het tot de categorie van pronkstukken die kunstenaars thuis of in het atelier hielden als blijk van hun kunnen, om klanten te overtuigen. Bij Verkoljes atelierveiling in 1746 bracht het met 405 gulden het op één na hoogste bedrag op. Koper was toen Nicolaas’ broer Johannes, die zelf ook enigszins de kunst beoefende, maar vooral werkzaam was als kunstmakelaar en nu optrad als organisator van de verkoping. Uit de hamerprijs zou men kunnen opmaken dat hij het belangrijke schilderij uit familieoverwegingen kocht. Hoe dan ook, Johannes
Allegorische voorstelling van de Amsterdamse Kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie Nicolaas Verkolje (1673-1746) ca. 1702. Olieverf op doek, 59,5 x 85 cm. RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
Verkolje behield het schilderij, en direct na de veiling van diens bezit – in 1763 – kwam het stuk in Duitsland terecht, in het kabinet van de bankier Gottfried Winkler te Leipzig. Gedurende de 19de eeuw bevond de Europa en de stier zich in Franse collecties. Blijkens oude veilingcatalogi heeft Verkolje ook twee getekende versies gemaakt van Europa en de stier, één in grijze inkt en één in aquarel. Van beide is de verblijfplaats thans niet bekend. De aquarel, die hij blijkens de datering van 1741 op 68-jarige leeftijd maakte, zou afgaande op een catalogusbeschrijving een herhaling geweest kunnen zijn van het schilderij. Bovendien heeft Verkolje misschien een tweede versie of een variant geschilderd van onze Europa en de stier. VOORSTELLING
Afgebeeld is een van de vele verleidingshistories van Zeus. De mooie koningsdochter Europa placht re-
25
VERENIGING REMBRANDT Z0MER 2001
gelmatig met haar metgezellinnen langs de zee te wandelen. Zeus verstopte zich, vermomd als een grote sneeuwwitte stier, in een kudde die hij met behulp van Mercurius het pad der vrouwen liet kruisen. Europa was gefascineerd door het niet dreigend uitziende beest met zijn kleine, edelsteenachtige horentjes. Het dier gedroeg zich jegens haar aanminnig als een lammetje – door Verkolje geestig gekarakteriseerd in de flemende stier. Al snel overwon Europa haar angst en begon met de stier te spelen. Zij voerde hem bloemen en omkranste zijn horens en nek met bloemenslingers. Links heeft Verkolje enkele van de metgezellinnen weergegeven, waarvan er één wordt aangemoedigd haar angst te overwinnen. Kort na de door Verkolje gekozen scène zal de stier uitnodigend knielen, en als Europa op hem is gaan zitten voor een ritje zal hij naar de zee wandelen en plotseling met haar op de rug
wegzwemmen. Dat tafereel van de ontvoering is, althans in de buitenlandse kunst, in de prentkunst en in Nederland in de 17de eeuw, veel vaker weergegeven dan de verleiding van Europa. De verleidingsscène leende zich uitstekend voor het afbeelden van een pastorale idylle. De Hollandse setting waarin dat in de 17de eeuw dan vaak gebeurde, heeft Verkolje nadrukkelijk vermeden, zoals passend was in zijn op de klassieken georiënteerde tijd. Hij bleef zeer dicht bij de beschrijving van het verhaal in Ovidius’ Metamorfosen en om de mythologische wereld te benadrukken introduceerde hij, buiten het amortje dat de stier leidt, ook nog eens twee putti die bij de waterkant met een dieplood in de weer zijn. Ze wijzen vooruit naar de tocht door de zee en het feit dat er voor Europa dan geen terugkeer meer mogelijk is. Het schilderij heeft een prachtig helder koloriet, dat wel gezien mag
worden als een reactie op de vaak wat donkerder schilderijen uit de 17de eeuw. Het landschap op de achtergrond is niet alleen qua type, maar vooral door de naar blauwgroen zwemende kleurstelling geïnspireerd op gouaches met classicistische landschappen door tijdgenoten als Isaac de Moucheron, Jan van Huysum, Abraham Rademaker en Willem Troost. Voor dat landschap staan de figuren in een opstelling die doet denken aan een toneeluitvoering. Het is aan de grote variëteit in de houdingen en de kleding met zijn doordachte afwisseling van witte, blauwe en rode tinten te danken dat het stuk niet al te braaf en statisch is uitgevallen. In veel van zijn beste, latere werken toonde Verkolje een voorkeur voor een compositieschema waarbij de figuren min of meer waren opgesteld in een licht boogvormig fries. Daarbij meed hij dieptewerking en diagonale perspectieven. Wellicht sprak de helderheid van deze eenvoudige, maar niet noodzakelijk levenloze composities hem aan. In Europa en de stier is een favoriet beeldmotief van Verkolje verwerkt: het afschermen van de ogen tegen fel invallend licht. Niet toevallig is de vrouw die dit gebaar maakt precies in het midden van de voorstelling gezet. Zowel de elegante pose als het doordachte kleurgebruik met de bijna transparant lijkende helder rode vingers moeten de aandacht van de beschouwer wel trekken. Het sterke licht, dat overigens in het schilderij verder niet voorkomt, is een symbool van de aanwezigheid van Zeus. Het decoratieve gebaar is door Verkolje prominent toegepast in diverse andere tekeningen en schilderijen. Ook tijdgenoten als Arnold Houbraken, Philip Tideman en Jacob de Wit ge-
26
bruikten het, zij het incidenteel. Zeer verwant, zowel in compositie als opvatting, inclusief het afschermgebaar, is een Proserpina en haar gezellinnen in de weide van Enna in het Louvre. Het schilderij stamt uit de collectie van Lodewijk XVI en getuigt daarmee van het aanzien dat Verkolje in de 18de eeuw genoot. INVLOED
In het werk van Nicolaas Verkolje, een leerling van zijn vader die kunstschilder te Delft was, komen verschillende aspecten samen. Er zijn invloeden – vooral in de conceptie – van de 17de-eeuwse Nederlandse historieschilderkunst, gecombineerd met de classicistische beeldopbouw van Gerard de Lairesse uit ongeveer 1680-1700 en met diens streven naar archeologisch correcte detaillering. Daarnaast heeft de fijnschildertechniek van de Leidse school een sterk stempel op de uitvoering gedrukt. Daarbij kwam in de eerste decennia van de 18de eeuw via reproductieprenten een niet te onderschatten invloed van de nieuwe Franse en Italiaanse historieschilderkunst met een neiging tot elegantie in de composities. In het verwerken van dat alles tot een eigen stilistisch idioom wist Nicolaas Verkolje in zijn beste werken veel betere resultaten te bereiken dan zijn Nederlandse generatiegenoten. Zijn bevangenheid door waarheidsliefde, tot uitdrukking komend in het streven om zo veel mogelijk onderdelen van zijn composities naar modellen te schilderen, was daar eveneens een uiting van. Het is dan ook zeker niet toevallig dat Verkolje zich in zijn uitbeelding van het mythologische verhaal, op de putti met het peillood na, nauwkeurig hield aan hetgeen Ovidius had geschreven.
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Van Nicolaas Verkolje was al een vroeg schilderij in de collectie van het Rijksmuseum aanwezig – een allegorie op de VOC naar een voorstelling op een medaille uit 1702 – en een niet heel erg belangrijk portret. Daarnaast is sinds enige tijd het wel belangrijke portret van de familie Van Mollem-Sijdervelt uit 1740 in bruikleen. Het is dus zonder meer duidelijk dat een goed historiestuk van zijn hand een wezenlijke lacune opvult. Europa en de stier heeft bovendien als niet te onderschatten voordeel dat Verkoljes ‘smeltend penseel’ van fijnschilderkunst verreweg het beste tot uiting komt bij een schilderij op paneel. Alle aanprijzingen die Verkolje in de 18de eeuw in binnenen buitenlandse veilingcatalogi en kunsthistorische geschriften kreeg toegezwaaid zijn bij uitstek op de nieuwe aanwinst van toepassing: blij; teder en schoon; fris van kleur; precieus van uitvoering; schoon getekend; delicaat gepenseeld
◆
Robert-Jan te Rijdt
Met dank aan Guido Jansen, Rotterdam, Mevrouw B. ter Molen-den Outer, Apeldoorn, Charles Dumas, Den Haag
Literatuur: Johan van Gool, De Nieuwe Schouburg der Nederlantsche Kunstschilders en Schilderessen, Den Haag 1750-’51, deel 1, pp. 392-402 Gerard Hoet, Aanmerkingen Op het eerste en tweede Deel des Nieuwen schouburgs der Nederlantsche kunstschilders en schilderessen, door Johan van Gool, [Den Haag 1753], pp. 57-59; herdrukt in facsimile in: Lyckle de Vries, Diamante gedenkzuilen en leerzaeme voorbeelden. Een bespreking van Johan van Gools Nieuwe Schouburg, Groningen 1990 J.G. Burman Becker, Notices sur la famille Verkolje, Kopenhagen 1869 Eric Jan Sluijter, De ‘heydensche fabulen’ in de schilderkunst van de Gouden Eeuw. Schilderijen met verhalende onderwerpen uit de klassieke mythologie in de Noordelijke Nederlanden, circa 1590-1670, Leiden 2000, pp. 61, 242
Verguld zilveren juwelenkist van prinses Marianne der Nederlanden Joseph-Germain Dutalis (1781-na 1842) Paleis Het Loo
Apeldoorn
Brussel 1828-1829.1 Verguld zilver, 22,5 x 36 x 23,5 cm. Merken: waarborgteken keurkamer Brussel (1814-1831), eerste gehalteteken (1814-1831), meesterteken en winkeliersmerk J.-G. Dutalis Herkomst: kunsthandel ‘La Mésangère’, Luik
De juwelenkist die onlangs met steun van de Vereniging Rembrandt door Paleis Het Loo kon worden verworven, is voor Nederland in twee opzichten een uitzonderlijk stuk. Enerzijds zijn verguld zilveren voorwerpen uiterst zeldzaam, anderzijds heeft de vroege 19de-eeuwse edelsmeedkunst in ons land – letterlijk en figuurlijk – slechts weinig objecten van dit formaat voortgebracht.2 De Nederlandse voorkeur in de 17de en 18de eeuw voor zuiver zilver is behalve uit een oogpunt van smaak ook te verklaren uit het feit dat het
27
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
gebruik van goud en verguld zilver een prerogatief was van vorsten. In de Republiek waren de prinsen en prinsessen van Oranje de enigen die dit voorrecht bezaten. Eén van de fraaiste voorwerpen van verguld zilver uit oud Oranjebezit is het toiletstel dat prinses Mary (1662 - 1695) waarschijnlijk ter ere van haar huwelijk met prins Willem III (1650 - 1702) in 1677 ten geschenke kreeg en dat zich thans in Chatsworth bevindt.3 Als telg uit het koninklijke geslacht Stuart genoot zij het vorstelijk voorrecht op vergulding.
TOILETSERVIES
Er zijn slechts weinig voorbeelden van grote Nederlandse voorwerpen van edelsmeedkunst in late Empirestijl. Een vergelijkbaar, eveneens verguld stuk is de spiegel die in 1994 – ook met steun van de Vereniging Rembrandt – door het Rijksmuseum werd aangekocht.4 Van deze grote, verguld zilveren spiegel, geflankeerd door vrouwenfiguren, kon worden vastgesteld dat hij behoorde tot een toiletservies dat koning Willem I (1772-1843) in 1828 bij Joseph-Germain Dutalis voor zijn dochter prinses Marianne (1810-1883) als huwelijksgeschenk bestelde. In dat jaar engageerde Marianne – een nakomertje en zeer geliefd door haar ouders – zich met de Zweedse prins Gustaaf. Zij trouwde echter op 14 september 1830 met haar neef prins Albert van Pruisen (1809-1872). De eerdere verloving, die verbroken werd omdat verwantschap met het verdreven koningshuis Vasa politiek niet wenselijk was, verklaart waarom koning Willem I al in 1828-1829 een toiletservies liet vervaardigen. Rekeningen zijn in het Koninklijk Huisarchief niet meer voor handen, maar dankzij het feit dat het servies in 1830 op de nijverheidstentoonstelling te Brussel door Dutalis werd getoond, beschikken we over een eigentijdse beschrijving. Daarin worden 11 dozen genoemd: une Cassette à bijoux; deux Boîtes id., carré long; huit id. ovales (een juwelenkist, twee rechthoekige en acht ovale dozen). Gezien het formaat en de voorname decoratie mag worden aangenomen dat de verworven kist de Cassette à bijoux is. Het is niet geheel duidelijk wat er met ‘id’ wordt bedoeld, aangezien het niet waarschijnlijk is dat alle elf dozen voor bijoux waren bestemd.5 Prominent is aan de voorzijde het monogram PM met koningskroon geplaatst, omgeven door een bloemenkrans en geflankeerd door grote palmetmotieven. Toen de kist in 1990 op de veiling kwam is de juiste herkomst niet onderkend, omdat het monogram PM door het veilinghuis geacht werd te staan voor Philippe, graaf van Vlaanderen en prinses Marie van Hohenzollern-Sigmaringen, gehuwd in 1867.6 Gekroonde monogrammen waarbij het initiaal van een voornaam gecombineerd wordt met de letter P voor Prins of Prinses komen veelvuldig voor op 19de-eeuwse zilveren voorwerpen uit het bezit van de Nederlandse koninklijke familie. Mogelijk is deze samenstelling gebaseerd op het in de 18de eeuw gebruikte monogram PVO voor de Prins van Oranje. Het lijdt geen twijfel dat het gekroonde monogram PM dat van Prinses Marianne is. Noten 1. In België worden in deze periode geen jaarletters gebruikt. Nauwkeurige datering is mogelijk op grond van de correspondentie tussen J.G. Dutalis en Louis Royer. Zie: R. Baarsen, ‘De toiletspiegel van prinses Marianne’, Bulletin van de Vereniging Rembrandt, jrg 5 (1995), no. 1, p. 14-17. 2. Vergulding op Nederlandse 17deen 18de-eeuwse zilveren voorwerpen is meestal pas in de 19de eeuw, veelal in Engeland, aangebracht.
28
3. Cat.tent. Treasures from Chatsworth. The Devonshire inheritance, International Exhibitions Foundation 19791980, cat. nr. 149. 4. Op. cit. (noot 1), p. 14-17. 5. Catalogus der voortbrengselen van de nationale nijverheid, Brussel 1830, nr. 993. 6. Veiling Sotheby’s, Genève 12 november 1990, cat. nr. 7. 7. C. Hernmarck, The Art of the European Silversmith 1430-
1830, Londen/New York 1977, I p. 251-260, afb. 733. 8. In de 19de eeuw werd aan gehuwde prinsessen de voornaam van hun gemaal gegeven. ‘Prinses Frederik’ is Louise van Pruisen, de gemalin van prins Frederik. De lijsten bevinden zich in het Archief van het Koninklijk Paleis te Brussel, Fonds Leopold 1, nr. 295/3. 9. Veiling Sotheby’s, Amsterdam 8 juni 1994, cat. nrs. 161-164, 168.
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Een koninklijke herkomst wordt aangegeven door de kroon op de deksel en door de vergulding, zoals gezegd een vorstelijk prerogatief. Naast de koninklijke symbolen bestaat de ornamentiek uit een kop van Minerva op de linker- en één van Mercurius op de rechterzijde, lieren gedragen door gevleugelde paarden op de afgeschuinde hoeken en druivenranken en aren in de rand langs de onderzijde. GESCHENKEN
Het is niet bekend wie de schenker is geweest van het eerder genoemde 17de-eeuwse toiletservies van prinses Mary II Stuart, de dochter van Jacobus II (1633-1701) en gemalin van de koning-stadhouder. De onderhandelingen voor dit huwelijk werden gevoerd door Mary’s oom, koning Karel II (1630-1685). Jacobus II was niet ingenomen met een verbintenis tussen zijn dochter en een protestantse prins, en de bruid werd derhalve door haar oom weggegeven. Het toiletservies is van de hand van de Parijse edelsmid Pierre Prévost en draagt de jaarletter van 1670. Het betreft mogelijk een in haast gekocht huwelijksgeschenk van Karel II of Jacobus II dat uit voorraad leverbaar was en waar de monogrammen, bestaande uit een W en een M met de Engelse koninklijke prinsenkroon, aan toegevoegd zijn. Zeker is dat Lodewijk XIV aan zijn dochter FrançoiseMarie mademoiselle de Blois, die in 1692 met de hertog van Orléans trouwde, en aan Marie Adelaïde van Savoye, de bruid van zijn kleinzoon, de hertog van Bourgondië, verguld zilveren toiletstellen cadeau deed ter ere van hun huwelijk. Een voorbeeld dat door vele vorsten is gevolgd. Op zijn eigen grootse wijze herstelde Napoleon na de Franse revolutie deze traditie. Door de Parijse edelsmeden Biennais en Odiot werden verschillende grote toiletserviezen, soms gecombineerd met een ontbijtservies of schrijfnecessaires, in de door Percier en Fontaine gecreëerde Empirestijl vervaardigd. Typerend voor deze latere toiletserviezen zijn de door figuren gedragen, ovale spiegels. De spiegel van het servies van prinses Marianne sluit duidelijk bij deze traditie aan. Grote juwelenkisten ontbreken echter bij de Franse voorbeelden en zijn mogelijk toevoegingen van Duitse origine. Van een in 1822 in Berlijn gemaakt toiletstel, dat in stijl verwant is aan de Napoleontische serviezen, is het belangrijkste stuk na de spiegel een juwelenkist die grote gelijkenis vertoont met die van prinses Marianne. Beide worden gedragen door vier gevleugelde dieren op de hoeken, zijn langs de onderzijde van een ornamentrand voorzien en hebben op de deksel een kroon op een kussen. Overeenkomstig de heraldiek zijn de dragers van de Berlijnse kist Pruisische adelaars en van het Brusselse exemplaar Nederlandse – weliswaar gevleugelde – leeuwen. Het Duitse toiletstel was een huwelijksgeschenk van koning Frederik Willem III (1770-1840) van Pruisen aan zijn dochter Alexandrine (1803-1892), die in 1822 in het huwelijk trad met groothertog Paul Frederik (1800-1842) van Mecklenburg-Schwerin.7
Toiletspiegel (vervaardigd voor Prinses Marianne) Joseph-Germain Dutalis (1781-na 1842) Brussel 1830. Verguld zilver, H 87 cm, B 118 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
Zij was zowel een zuster van prins Albert, de bruidegom van prinses Marianne, als van prinses Louise, de gemalin van prins Frederik. Deze tweede zoon van koning Willem I en oudere broer van Marianne trad in 1825 in het huwelijk met de Pruisische prinses Louise. Hoewel haar vaderlijk huwelijksgeschenk niet bekend is, weten we dankzij een onlangs ontdekte beschrijving dat het vrijwel gelijk is geweest aan dat van haar zuster. Het komt voor in twee stukken in de Koninklijke archieven van België, de één een inventaris van meubels en persoonlijke bezittingen van de familie van de koning der Nederlanden, de ander een opsomming van de twee toiletstellen van ‘prinses Frederik’, die zijn overgedragen aan de zilvermeester van het paleis te Brussel.8 De eerste lijst bevat een vermeil (verguld zilveren) toiletservies van prinses Louise waartoe een grote kist en twee kleine met deksels, monogrammen en kronen behoren. De laatste geeft een nauwkeuriger omschrijving. Hieruit blijkt dat de grootste doos van dit servies vierkant of rechthoekig is, als decoratie vier Pruisische adelaars heeft en dat de deksel getooid wordt door een kussen met kroon. Het is zeer voor de hand liggend dat dit Brusselse toiletservies met juwelenkist van prinses Louise model heeft gestaan voor het huwelijksgeschenk voor prinses Marianne. Misschien zijn de vleugels die de Nederlandse leeuwen gekregen hebben een gevolg van een op dit punt te nauwkeurige navolging. Ook de samenstelling vertoont grote overeenkomst. Het enige opmerkelijke verschil is dat bij de spiegel van Marianne
29
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
vorstelijke symbolen ontbreken, terwijl bij die van haar schoonzuster adelaars en een kroon genoemd worden. DUTALIS
Over de maker Joseph-Germain Dutalis is slechts weinig bekend. Als hofedelsmid en –juwelier heeft hij tot 1830 aan verscheidene leden van de Nederlandse koninklijke familie en na 1830 aan het Belgische koningshuis veel werk geleverd. Paleis Het Loo verwierf in 1997 vier ovale schotels en 48 borden van een zilveren tafelservies van prins Frederik, met het gekroonde monogram PF.9 Grote werken, zoals de toiletspiegel, wijnkoelers, siervazen en deze juwelenkist tonen op overtuigende wijze aan dat zijn meesterschap meer vermocht. Op het ogenblik wordt in België de mogelijkheid onderzocht om in de komende jaren een tentoonstelling aan deze belangrijke zilversmid te wijden. Zijn werkzaamheden voor het Nederlandse koningshuis rechtvaardigen dat ook in ons land aandacht aan hem zal worden besteed. Ondanks de Franse en Duitse invloeden en de vervaardiging door een Brusselse edelsmid kan de juwelenkist als een fraai en important voorbeeld van de Nederlandse edelsmeedkunst beschouwd worden, omdat zij dateert uit de korte periode dat België en Nederland één koninkrijk vormden ◆ A.M.L.E. Erkelens
Ostuni Lino Tagliapietra (1934) Gemeentemuseum
Den Haag
1999. Glasobject, H 47,5 cm Herkomst: kunstenaar
Onlangs is de collectie kunstnijverheid van het Gemeentemuseum Den Haag verrijkt met een adembenemend mooi glasobject van de hand van de Italiaanse glaskunstenaar Lino Tagliapietra (1934). Deze aanwinst is mede mogelijk gemaakt dankzij een substantiële bijdrage uit het Jaap en Joanna van der Lee-Boersfonds dat in 2000 werd ingesteld door mr. J.J. van der Lee. Dit bij de Vereniging Rembrandt ondergebrachte Fonds op Naam heeft als belangrijkste doelstelling museale aankopen op het gebied van glas te stimuleren, in het bijzonder ten behoeve van het Gemeentemuseum Den Haag. Het uitzonderlijke van deze aanwinst is dat de heer Van der Lee het object zelf heeft uitgekozen als het in zijn ogen mooiste voorwerp dat te zien was op de tentoonstelling A.D. Copier & Lino Tagliapietra. Inspiratie in glas die vorig jaar in Museum Het Paleis (een dependance van het Gemeentemuseum) heeft plaatsgevonden. Omdat ook het Gemeentemuseum dit glasobject met de intrigerende naam Ostuni als een belangrijk en representatief werk van Tagliapietra beschouwt, is besloten het voorwerp aan te kopen. Het is de eerste verwerving die met steun van het door Van der Lee in het leven geroepen fonds plaatsvindt. De tentoonstelling A.D. Copier & Lino Tagliapietra was een hommage van de Italiaanse glaskunstenaar Lino Tagliapietra aan de belangrijkste glasontwerper die Nederland in de 20ste eeuw heeft gekend: A.D. Copier (1901-1991). Met het naderen van de magische leeftijd van 65 jaar ontstond bij Tagliapietra de wens om in Nederland een tentoonstelling van zijn recente werk te mogen opdragen aan Copier, die hij als zijn geestelijke vader beschouwt. Aangezien in de rijke en gevarieerde glasverzameling van het Gemeentemuseum het werk van Copier een belangrijke plaats inneemt, wilde het museum graag meewerken aan de realisatie van dit verlangen. En zo was in Museum Het Paleis enerzijds een overzicht te zien van het veelzijdige oeuvre van Copier, anderzijds een veertigtal oogstrelende objecten dat Tagliapietra speciaal voor deze gelegenheid had vervaardigd.1 De tentoonstelling is een groot succes geweest: meer dan 21.500 bezoekers hebben het werk van de twee glascoryfeeën bewonderd. Voor het eerste contact tussen Copier en Tagliapietra moeten we teruggaan naar het jaar 1981, toen Copier enige tijd in Venetië verbleef, waar hij door de Scuola Internazionale del Vetro was uitgenodigd deel te nemen aan een workshop. Tot de fabrieken waar Copier zijn ontwerpen liet uitvoeren, behoorde Effetre International waaraan Tagliapietra op dat moment was verbonden als artistiek
30
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
directeur, ontwerper èn hoofd van de productie. In die hoedanigheid was hij ook diegene die tot op de millimeter nauwkeurig de ontwerpen van Copier materialiseerde. De hoge graad van technische vaardigheid waarmee de Italiaanse glasmaker dit deed, maakte diepe indruk op de Nederlandse ontwerper. Geheel in de traditie van de oude Venetiaanse glaskunst gaf Tagliapietra op meesterlijke wijze gestalte aan de ontwerpen die Copier al in Nederland aan het papier had toevertrouwd. Zoals uit het navolgende citaat blijkt, was ook Tagliapietra geïmponeerd door het kunstenaarschap van de toen inmiddels 80-jarige Copier. ‘Die dag [waarop zij elkaar voor het eerst ontmoetten, TME ] was ik bezig objecten naar mijn eigen ontwerp te maken en ik herinner mij heel goed dat Copier buitengewoon opmerkzaam was, en voorkomend, zoals hij ook in het vervolg steeds was. Wij begonnen samen te werken en ik geloof dat het geweldige glasobjecten waren, die uit onze samenwerking ontsprongen (…). Nog een eigenschap die mij aan Copier fascineerde, was zijn vermogen zich in te leven in de technische vaardigheden van de meester waarmee hij samenwerkte en zich daaraan, met behoud van zijn eigen identiteit, aan te passen. Wat mij betreft waren de perioden die ik met hem heb doorgebracht fantastisch, omdat hij mij gebracht heeft tot een nieuwe dimensie waarin ik mijn verhouding tot glas opnieuw ontdekte en het glas als kunst ging ervaren. Daarvoor zal ik hem altijd dankbaar zijn’.2 Niet in de laatste plaats door Copier gestimuleerd, heeft Tagliapietra in de periode van 20 jaar die sinds hun eerste contact is verstreken zich tot een van de belangrijkste glaskunstenaars van deze tijd ontwikkeld. Aan zijn blaaspijp is een scala aan glasobjecten ontsproten die het beste bieden wat de eeuwenoude Muranese glastraditie heeft voortgebracht. Tot deze voorwerpen behoort het object Butterfly dat Tagliapietra als dank voor de succesvolle expositie in Museum Het Paleis aan het Gemeentemuseum schonk. Dit veelkleurige, haast brutale glasobject heeft, zoals de naam aangeeft, de vorm van een vlinder waarin Tagliapietra ondubbelzinnig getuigt van zijn onbetwistbare virtuositeit. Het is een bijna schilderkunstig object geworden waarvan de huid met geel- en roodkleurige verfstreken beschilderd lijkt te zijn. Daar overheen zien we een ritmisch spel van zwarte lijnen die doen denken aan muziekpapier, als gaat het hier om een lichtvoetige ouverture uit een Italiaanse opera. Van een geheel ander, naar binnen gekeerd karakter is het glasobject Ostuni. Dit voorwerp is ontstaan met be-
31
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
hulp van de techniek van het zogenoemde filigraanglas. Voor deze techniek wordt gebruik gemaakt van, in dit geval, opaakwitte glasstaafjes die als kantwerk in de huid van het glas worden opgesloten. Als deze cane (glasstaafjes) evenwijdig lopen, spreken we van vetro a fili. Zijn de glasstaafjes getwist, dan is er sprake van de techniek vetro a retorti. Het netwerk van gekruiste glasdraden wordt vetro a reticello genoemd. Het is vooral dit laatste patroon dat we in verschillende lagen en combinaties terugzien in het object Ostuni. Met dit voorwerp heeft Tagliapietra letterlijk de draad van een van de oudste en meest bekende Venetiaanse glastechnieken opgepakt en verrijkt met zijn eigen meesterschap. Mede om die reden vormt Ostuni een welkome aanvulling op de glascollectie van het Gemeentemuseum waarin prachtige voorbeelden van 16de- en 17de-eeuws filigraanglas zijn vertegenwoordigd. Er is haast geen mooier voorbeeld denkbaar van het grote meesterschap waarmee een oude techniek is geactualiseerd. Afgezien van de relatie die met de oude voorwerpen in de verzameling kan worden gelegd, completeert Ostuni het rijke palet van voorbeelden van hedendaagse glaskunst. Samen met het werk van (glas)kunstenaars als Peter Bremers, Bert Frijns, Hella Jongerius, Richard Meitner en Ettore Sottsass illustreert Ostuni de vele mogelijkheden die de moderne glaskunst biedt. Het Jaap en Joanna van der Lee-Boersfonds had zich geen betere besteding kunnen wensen ◆ Titus M. Eliëns
32
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Butterfly Lino Tagliapietra (1934) 2000. H 31,7 cm. GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG
Noten 1. T.M. Eliëns, A.D. Copier & Lino Tagliapietra. Inspiratie in glas. Inspiration in glass, Den Haag (Gemeentemuseum) / Gent 2000. 2. L. Tagliapietra, ‘Andries Copier heb ik in 1981 leren kennen’, in: De David Röell Prijs 1987 (speciale uitgave van de Vereniging van Vrienden van Modern Glas) 1987, 16.
2000 j a a r v e r s l a g
Vereniging Rembrandt
33
Verslag over het vereniging sjaar ACTIVITEITEN
Het Bestuur van de Vereniging Rembrandt heeft in het jaar 2000 28 aanvragen voor steunverlening van musea ontvangen. Hiervan werden 18 aanvragen gehonoreerd, 9 afgewezen en één ingetrokken. Het totale bedrag aan toezeggingen kwam uit op ruim 2 miljoen gulden. De meest omvangrijke schenking van 0,5 miljoen gulden ging naar het Rijksmuseum voor de verwerving van de 16de-eeuwse terracotta sculptuur Zelfportret door Johan Gregor van der Schardt. Van de Fondsen op Naam werd uit het Beatrijs de Rooijfonds een bedrag van 15.000 gulden beschikbaar gesteld voor de verwerving van een portret van Paulus Moreelse door Slot Zuylen. In november 2000 werd voor de eerste keer een Rembrandtlezing gehouden in het Rijksmuseum. Dit initiatief, dat tezamen met Het Financieele Dagblad is ontwikkeld en waarin ook het Nationaal Fonds Kunstbezit participeerde, heeft ten doel door middel van dit jaarlijkse evenement een maatschappelijke discussie op gang te brengen en te houden over het belang van het nationaal openbaar kunstbezit en – in samenhang daarmee – de vraag hoe kan worden voorzien in de lacunes van onze nationale collectie. Het centrale thema is: de taak en verantwoordelijkheid van particulieren, bedrijfsleven en fondsen. De eerste lezing werd uitgesproken door Neil MacGregor, directeur van de National Gallery in Londen. De titel luidde: Striking while the art is hot: the opportunistic building of public collection. Vervolgens presenteerde bestuurslid prof. dr P.A. Hecht het op verzoek van het Bestuur geschreven boekje Gelukkige momenten en gemiste kansen, waarin hij een kort historisch overzicht geeft van het tot stand komen van de nationale collectie. Hij vestigt de aandacht op de wisseling van eigenaren van een aantal belangrijke schilderijen waarbij het niet altijd lukte deze voor Nederland te behouden. De bijeenkomst werd besloten met een slotwoord van de heer C. Boonstra, getiteld Openbaar kunstbezit en de particuliere sector, waarin hij de rol van het bedrijfsleven benadrukte. De lezingen en het besproken thema trokken veel aandacht in de media. De Voorjaarsbijeenkomst voor de leden werd op 6 mei 2000 in het Rijksmuseum gehouden ter gelegenheid van de tentoonstelling De Glorie van de Gouden Eeuw. De grote opkomst noopte tot het houden van twee sessies voor de
34
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
inleiding van de hoofddirecteur van het museum, tevens bestuurslid, prof. drs R. de Leeuw. In de tentoonstelling met topwerken uit onze gouden eeuw waren een groot aantal schilderijen en objecten te zien die met steun van de Vereniging Rembrandt werden verworven. De Grote of Sint-Bavokerk te Haarlem was op 21 oktober 2000 de plaats van samenkomst voor de Algemene Ledenvergadering die door circa 500 leden werd bijgewoond. De inleiding op de aansluitende exclusieve bezichtiging van de tentoonstelling Kinderen op hun mooist in het Frans Halsmuseum werd verzorgd door het bestuurslid dr R.E.O. Ekkart. Tijdens de vergadering werd décharge verleend aan het Bestuur over 1999. Voorts werden de voorgestelde aanpassingen van de contributies voor 2001 en 2002 goedgekeurd. Ook werd ingestemd met de voorgestelde aanpassingen van de Statuten, betreffende de verkorting van de naam van de Vereniging (de toevoeging Nationaal Fonds Kunstbehoud kwam te vervallen), alsmede een verlenging van de benoemingstermijn (van drie naar vier jaar) en een beperking van het aantal herbenoemingen voor de leden van het Bestuur en de Raad van Adviseurs. BULLETIN
Het Bulletin van de Vereniging Rembrandt verscheen zoals gebruikelijk drie keer. Hierin werd uitgebreide aandacht besteed aan de gesteunde kunstwerken en aan de activiteiten van de Vereniging. Bijzondere onderwerpen waren: de gevolgen van de belastingherziening 2001 voor kunstverzamelaars, de ontwerprichtlijn van de Europese Commissie met betrekking tot het volgrecht Kunstrecht of rechtskunst? en de columns van Ileen Montijn over de historische rol van de Vereniging Rembrandt bij het verwerven van kunstwerken en het ontstaan van het Allard Pierson Museum. Het Bulletin werd ook in het verslagjaar gesponsord door F. van Lanschot Bankiers. LEDEN- EN FONDSENWERVING
In het verslagjaar werd bijzondere aandacht geschonken aan het vergroten van de naamsbekendheid van de Vereniging Rembrandt, mede ten behoeve van de ledenwerving. Met de musea die steun ontvingen werden afspraken gemaakt omtrent de publicatie van de rol van de Vereniging bij de acquisitie van het betrokken kunst-
2000 werk en over het bevorderen van ledenwerving onder de vrienden van deze musea. Bijzondere vermelding verdient de start van een internetsite van de Vereniging: www.verenigingrembrandt.nl. Dit nieuwe medium biedt goede mogelijkheden voor informatie aan nieuwe doelgroepen en voor ledenwerving. Daarnaast werden regelmatig radiospotjes uitgezonden door Business Nieuws Radio. Rond de jaarvergadering werd in een STER - Cultuurspotje op de televisie aandacht voor het lidmaatschap van de Vereniging Rembrandt gevraagd. In het kader van de fondsenwerving werden voorbereidingen getroffen voor de actieve bevordering van het stichten van Fondsen op Naam door particulieren. Aan het einde van het jaar werd door mr J.J. van der Lee een nieuw fonds gesticht: het Jaap en Joanna van der Lee-Boersfonds, voor het verlenen van financiële steun voor de aankoop van glaskunst ten behoeve van openbare kunstcollecties in Nederland, in het bijzonder het Gemeentemuseum te Den Haag.
Boven en mevrouw drs M.H. Breitbarth-van der Stok. De Vereniging is hen zeer dankbaar voor hetgeen zij gedurende vele jaren voor haar hebben verricht. Als nieuwe Bestuursleden werden benoemd: mevrouw mr A.A. van Berge, drs M. Sanders en drs C. baron van Tuyll van Serooskerken. De volgens rooster aftredende leden, dr J.R. ter Molen en mr A. Ruys werden herbenoemd. RAAD VAN ADVISEURS
De Raad van Adviseurs fungeerde als klankbord en adviseerde het Bestuur over het te voeren beleid. Regelmatig werd individuele leden om specifieke adviezen gevraagd. Tot de Raad van Adviseurs traden als nieuwe leden toe: mevrouw drs M.H. Beitbarth-van der Stok, J. Leighton, mevrouw drs D.H.A.C. Lokin, drs R.C.J. Meijer en drs C. Smithuijsen. Mevrouw prof. dr C.W. Fock, jhr G.E.Loudon, mevrouw drs P.C.M. Lunsingh Scheurleer, drs J.J. Th. Sillevis en mevrouw dr N.C. Sluijter-Seijffert werden herbenoemd. WERKGROEP
FINANCIEN
Dankzij een verheugende toeneming van de ontvangsten uit giften, erfstellingen en legaten en dezelfde, in 1999 verhoogde bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds, namen de netto-baten uit fondsenwerving in 2000 toe met 0,3 miljoen gulden tot ruim 3,3 miljoen gulden. Hiertegenover stond een negatief resultaat uit beleggingen van 0,6 miljoen gulden, waardoor een bedrag van 2,7 miljoen gulden beschikbaar was voor de doelstelling. Hiervan werd 2,1 miljoen gulden bestemd voor schenkingen aan musea. Na aftrek van de kosten van de eigen organisatie (0,2 miljoen gulden) resteerde een overschot van ruim 0,4 miljoen gulden. Dit overschot werd toegevoegd aan het vermogen. Het eigen vermogen van de Vereniging nam in 2000 toe tot ruim 28 miljoen gulden, waarvan 4,4 miljoen gulden was vastgelegd in specifieke Fondsen op Naam. BESTUUR
Het Bestuur kwam in 2000 zes keer in vergadering bijeen, alsmede twee keer tezamen met de Raad van Adviseurs. De vergaderingen werden voorbereid door het Dagelijks Bestuur. In het verslagjaar traden uit het Bestuur: mr H.F. Heerkens Thijsen, vice-voorzitter, mevrouw drs M.M.A. van
35
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
De Werkgroep kwam in 2000 vijf keer bijeen. De belangrijkste gespreksthema’s waren leden- en fondsenwerving, alsmede de organisatie van de ledenbijeenkomsten, waaraan door de leden bovendien zeer gewaardeerde assistentie werd verleend. BUREAU
Aan het einde van het verslagjaar nam mevrouw T.E.A. Rive-von Bönninghausen afscheid als adjunct-secretaris. De Vereniging is haar zeer veel dank verschuldigd voor de grote inzet en energie waarmee zij haar gedurende bijna tien jaar heeft gediend. Ter versterking van het Bureau trad mevrouw drs F.M. Bijl de Vroe in dienst als medewerker musea en pr. Voorts trad mevrouw A.J.M. Devilee tot het Bureau toe als secretaresse, in het bijzonder voor de in eigen beheer genomen ledenadministratie, die extra aandacht vroeg ◆
Beschermvrouwe H.M. de Koningin Erevoorzitters Mr G. van Tienhoven 1894-1914 Dr E. Heldring 1953-1954 Mr Chr.P. van Eeghen 1962-1968 Ereleden J. Philip van der Kellen 1885-1906 Mr J.F. van Lennep 1892-1893 J.C.J. Drucker 1909-1945 Mevrouw M.L. Drucker-Fraser 1909-1945 Dr A. Bredius 1922-1946 Dr H.W.A. Deterding 1929-1938 Dr A.F. Philips 1933-1951 D.G. van Beuningen 1933-1955 Dr J.H. van Heek 1933-1957 W. van der Vorm 1938-1957 Dr J.C.J. Bierens de Haan 1950-1951 I. de Bruyn 1950-1953 Mevrouw J.G. de Bruyn-van der Leeuw 1950-1960 N. Ottema 1953-1955 Jhr F.J.E. van Lennep 1965-1980 Mevrouw Dr E. Frederiks 1994BESTUUR BIJGEWERKT PER OKTOBER 2001
Met het jaartal wordt het jaar van aftreden aangegeven. Mr J.M. Boll, voorzitter (2005) Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter (2002) Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris (2003) Drs H.B. van Wijk RA, penningmeester (2002) Dr R.E.O. Ekkart, lid dagelijks bestuur (2005) Prof. Drs R. de Leeuw, lid dagelijks bestuur (2005) Prof. Dr C. Blotkamp (2005) Prof. Dr P.A. Hecht (2005)
36
Dr J.R. ter Molen (2003) Mr A. Ruys (2003) Drs M. Sanders (2003) Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven (2005) Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken (2003) Mr J.G. de Vries Robbé (2002)
Dr E.J. van Straaten (2005) Drs M.J.F. Weck (2005) Jhr M.A. van Weede (2002)
FONDS KUNSTBEZIT (SNFK)* BESTUUR
COMMISSIE VAN TOEZICHT NATIONAAL FONDS 1930
Mr Th. Groenewald Ph.F. Korthals Altes J.E. Stroeve
RAAD VAN ADVISEURS BIJGEWERKT PER OKTOBER 2001
WERKGROEP
Met het jaartal wordt het jaar van aftreden aangegeven. Drs M.A. van den Bergh (2005) Mevrouw Drs M.H. Breitbarthvan der Stok (2003) Mr Drs L.C. Brinkman (2002) Mevrouw Prof. Dr C.A. Chavannes-Mazel (2002) Mr W. baron van Dedem (2002) Drs H.L.M. Defoer (2005) Prof. Mr E.J. Dommering (2005) Drs F.J. Duparc (2005) Mevrouw Prof. Dr C.W. Fock (2003) R.H. Fuchs (2002) Mevrouw A. van GrevensteinKruse (2005) Mr R.W.J. Groenink (2002) Drs J.H. van Heijningen Nanninga (2002) Prof. Dr C.J.A. Jörg (2003) J.M.N. Leighton (2003) Dr J.L. Locher (2005) Mevrouw Drs D.H.A.C. Lokin (2003) Jhr G.E. Loudon (2003) Drs Ing. C. Maas (2002) Drs H.J.A.T. Meertens (2005) R.M. Meines (2002) Drs R.C.J. Meijer (2003) Dr D. Overbosch (2005) Mr S.A. Reinink (2002) M.J.M. van Rooy (2005) Drs J.J.Th. Sillevis (2003) Mevrouw Dr M.F. Simon Thomas (2005) Mevrouw Dr N.C. SluijterSeijffert (2003) Drs C.B. Smithuijsen (2003)
Mevrouw C. Badon Ghijbenvan Haersma Buma. Mevrouw A. Bannier. J.C. Boutens Drs W. Grommers Mevrouw A.M.C. Marius-van Eeghen Drs T. Meedendorp Mr J.L. Miedema Mr S.A. Reinink Mevrouw T.E.A. Rive-von Bönninghausen Drs R.A. Roelants A.G.L. Strengers Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Jhr M.A. van Weede
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
STICHTING NATIONAAL
bijgewerkt per oktober 2001 Mr J.M. Boll, voorzitter Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk RA, penningmeester Dr R.E.O. Ekkart RAAD VAN TOEZICHT
bijgewerkt per oktober 2001 Mr B.J.M. baron van Voorst tot Voorst, voorzitter Mevrouw Drs H. d’Ancona Drs A.G. Jacobs Jhr Mr H.A. van Karnebeek Drs J.W.E. Neervens Mevrouw Prof. Mr I.C. van der Vlies
* De Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit richt zich op de verwerving van kunstwerken welke van evident en eminent belang zijn en waarvan de prijs zo hoog is dat deze een beletsel vormt voor een financiering uitsluitend uit de reguliere budgetten van de Nederlandse musea en van de Vereniging Rembrandt.
In 2000 met steun van de Vereniging Rembrandt aangekochte werken:
AMSTERDAM
Rijksmuseum, Rijksprentenkabinet Tekening, Portret van Gillis van Breen, tekenend
LEIDEN
Stedelijk Museum De Lakenhal Marmeren reliëf, Twee amoretten
Hendrick Goltzius
Jan Baptist Xavery, 1740
AMSTERDAM
LEIDEN
Rijksmuseum
Volkenkundig Museum
Sculptuur, Zelfportret
Ets, Gezicht op de dijk van het
Johan Gregor van der Schardt, ca. 1573
Yoshiwara Ao¯do¯ Denzen, ca. 1805-1810
APELDOORN
Paleis Het Loo Verguld zilveren juwelenkist van prinses Marianne der Nederlanden
Museum Het Valkhof Verguld zilveren doos
Joseph-Germain Dutalis, 1828-1829
Albert Hermens Gramey, 1657-1658
ARNHEM
UTRECHT
Museum voor Moderne Kunst Arnhem Schilderij, Stilleven met flessen en fluit
Museum Catharijneconvent Houten sculptuur, Sibille
Dick Ket, 1937-1938
Brussel (?), derde kwart 15de eeuw
DORDRECHT
UTRECHT
Dordrechts Museum Schilderij, De Hemelse en de Aardse Liefde
Museum Catharijneconvent Schilderij, Gregoriusmis
Ary Scheffer, 1850
Meester van de levensbron, ca. 1500-1510
HAARLEM
UTRECHT
Frans Halsmuseum
Centraal Museum
Zilveren beeld, Heilige Gommarus
Schilderij, Aangekomene
Pieter Cornelisz Ebbekin, 1656
J.H. Moesman, 1933
LAREN
WEESP
Singer Museum Schilderij, Brink in Laren Gustave De Smet, 1916
37
NIJMEGEN
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Gemeentemuseum Weesp Porseleinen terrine Weesp, ca. 1760
ALGEMEEN
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no. V40531186.
LIDMAATSCHAP
Ingevolge besluit van de Algemene Ledenvergadering 2000 zijn de contributies met ingang van 2002 als volgt vastgesteld: ■ gewoon lidmaatschap: tenminste 50 euro per jaar ■ echtpaar/partners lidmaatschap (twee personen): tenminste 75 euro per jaar ■ jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): tenminste 20 euro per jaar ■ lidmaatschap voor het leven: tenminste 1000 euro (eenmalig) ■ bedrijfslidmaatschap: tenminste 2500 euro per jaar. De leden hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis toegang tot de permanente
collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partnersleden ontvangen één Bulletin). Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
V E R E N I G I N G R E M B R A N D T V R I J G E S T E L D VA N S C H E N K I N G S - E N S U C C E S S I E R E C H T E N Het beknopte overzicht dat wij u geven, is gebaseerd op de regelingen opgenomen in de Successiewet 1956 en de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 voor zover van belang voor de Vereniging Rembrandt (in het volgende Bulletin zullen enige veel voorkomende voorbeelden worden opgenomen). U dient bij enkele typen van giften een notaris in te schakelen, bij andere is het verstandig u fiscaal grondig te oriënteren bij uw eigen adviseur of in een gesprek met de Belastingdienst om een regeling te treffen. Het bureau is te allen tijde bereid u behulpzaam te zijn. Vrijstelling van schenkings- en successierechten De overheid erkent de noodzaak van de activiteiten van de Vereniging Rembrandt en staat achter haar doelstelling. Zij heeft de vereniging opgenomen op de lijst van musea en steuninstellingen, waardoor de Vereniging Rembrandt is vrijgesteld van schenkings- en successierechten. U kunt tijdens uw leven dan wel bij erfstelling onze doelen steunen. Daaraan kunnen voor u of uw nabestaanden fiscale voordelen verbonden zijn. Algemene voorwaarden voor aftrek van giften Van een gift is sprake bij een bevoordeling uit vrijgevigheid. Dit kan ruim worden geïnterpreteerd, mits daar tegenover geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan. Lidmaatschapsgelden zijn geen giften. De gever moet in Nederland belastingplichtig zijn. Voor buitenlanders gelden speciale regels. Erfstellingen en legaten Bij erfstellingen en legaten dient het Nederlandse
38
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
notariaat ingeschakeld te worden. Over specifieke boedelgoederen kan bij codicil worden beschikt. Als kunstobjecten van museale kwaliteit aan de vereniging worden toegedacht, is met het oog op kwijtschelding van rechten aan te raden tijdig contact op te nemen met het bureau ten einde in gezamenlijk overleg na te gaan of de voorwerpen voor duurzame expositie in één der Nederlandse musea – als bruikleen aan de musea – in aanmerking komen. Beperkte aftrek voor giften zonder lijfrenteverplichting Andere giften zijn beperkt aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Voor alle giften die u in één kalenderjaar heeft gedaan geld een drempel en een maximum. Als uw verzamelinkomen meer bedraagt dan 600 euro is het totaal van de giften aftrekbaar voor zover dit een drempel van 1% van het verzamelinkomen overschrijdt tot een maximum van 10% van het verzamelinkomen. Indien u het gehele jaar een fiscale partner heeft, moeten de bedragen van de giften en de verzamelinkomens bij elkaar worden geteld. Bij giften in natura is de waarde in het economisch verkeer op het moment van de gift bepalend. Over de waardering is vooraf overleg met de inspecteur der inkomstenbelasting aan te bevelen. Volledige aftrek voor giften in de vorm van termijnen van lijfrente Lijfrenten zijn vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die met een zekere regelmaat worden uitgekeerd en die in elk geval bij het overlijden van de verzekerde, i.c. de schenker, eindigen; de aan-
spraak op de uitkeringen mag niet worden afgekocht, vervreemd of tot voorwerp van zekerheid dienen. De schenker kan de termijnen van lijfrenten volledig in mindering brengen bij de berekening van zijn of haar belastbaar inkomen. Voor deze vorm van schenking in geld is vereist dat de termijnen van lijfrenten berusten op een verplichting aangegaan bij notariële akte van schenking, en dat gedurende vijf of meer jaren minimaal jaarlijks een gelijke termijn wordt uitgekeerd aan de Vereniging Rembrandt. De vereniging draagt de notariële kosten bij lijfrenteschenkingen boven 500 euro. Aftrekbare lijfrenten in natura door periodieke schenking van kunstwerken Een lijfrente in natura kan bijvoorbeeld zijn een collectie, waarvan elk jaar een evenredig gedeelte in eigendom overgaat of een kunstwerk waarvan het eigendomsrecht jaarlijks in gelijke gedeelten overgaat naar een museum. De staatssecretaris van Financiën heeft de Vereniging Rembrandt bevestigd dat lijfrenten ook in natura kunnen worden verstrekt. Nadere uitwerking vooraf in overleg met het bureau van de Vereniging Rembrandt en de belastingdienst is in deze gevallen wel aan te bevelen. Schenking door onderneming Bij ondernemingen moet de schenking het bedrijfsbelang dienen om een bedrijfslast te zijn, zoals reclame- of goodwilldoeleinden, of een beroep op de ondernemer waaraan deze zich niet redelijkerwijs heeft kunnen onttrekken.
ALKMAAR • AMERONGEN • AMERSFOORT • AMSTERDAM •
Stedelijk Museum
•
Museum van het boek
PURMEREND •
Purmerends Museum
Kasteel Amerongen
•
Museum Mesdag
RIDDERKERK •
Huys ten Donck (alleen de tuinen)
Groninger Museum
ROERMOND •
Stedelijk Museum Roermond
Frans Halsmuseum
ROTTERDAM •
Museum Flehite Allard Pierson Museum
GRONINGEN • HAARLEM •
•
Amsterdams Historisch Museum
•
Bijbels Museum
•
Joods Historisch Museum
•
Museum Amstelkring
•
Museum het Rembrandthuis
•
Museum Willet-Holthuysen
•
Nederlands Scheepvaartmuseum
•
Pijpenkabinet
HOORN •
•
Rijksmuseum
KATWIJK •
•
Stedelijk Museum
•
Stedelijk Museum Buro Amsterdam
•
Tropenmuseum
•
Van Gogh Museum
APELDOORN • APPINGEDAM • ARNHEM •
Paleis Het Loo - Nationaal Museum Gemeentemusea
ASSEN •
Drents Museum Nationaal Beiaardmuseum
BERGEN OP ZOOM • BEVERWIJK • BREDA • BRIELLE • DELFT •
Afrika Museum
• ENKHUIZEN • ENSCHEDE • GORINCHEM • GOUDA •
HILVERSUM •
LAREN • LEEK • LEENS • LEERDAM • LEEUWARDEN •
•
•
Museum voor Volkenkunde
•
NAi Nederlands Architectuurinstituut
Het Gouverneurshuis Goois Museum Westfries Museum Katwijks Museum Singer Museum Nationaal Rijtuigenmuseum Borg Verhildersum
ROZENDAAL • DE RIJP • RIJSWIJK (ZH) • SCHIEDAM • SCHOONHOVEN • SLUIS •
Nationaal Glasmuseum Fries Museum Museum Het Princessehof/
LEIDEN •
•
Museum Boerhaave
TIEL •
•
Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet
UITHUIZEN • UTRECHT •
Rijksmuseum van Oudheden Rijksmuseum voor Volkenkunde
•
Stedelijk Museum De Lakenhal
•
LIMMEN •
Hortus Bulborum (bereikbaar via
VAASSEN •
Museum Lambert van Meerten
Gemeentemusea Dordrechts Museum Museum Mr. Simon van Gijn Museum Kempenland Stedelijk Van Abbemuseum Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum
Gemeentehuis) LOOSDRECHT • MAARSSEN • MAASTRICHT •
Kasteel-Museum Sypestyn
Stedelijk Museum Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum Oudheidkundige Verzameling Stedelijk Museum Streekmuseum De Groote De Pont, Stichting voor
•
Museum voor Religieuze Kunst Menkemaborg Centraal Museum Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement
VELSEN-ZUID • VLISSINGEN •
Museum Catharijneconvent Kasteel de Cannenburch Museum Beeckestijn Stedelijk Museum
Slot Zuylen
WEESP •
Gemeentemuseum
Bonnefantenmuseum
WIJHE •
Kasteel het Nijenhuis
MARKEN •
Marker Museum
WOERDEN •
Stadsmuseum Woerden.
MIDDELBURG •
Zeeuws Museum
ZAANDAM •
Museum van het Nederlandse
NIJMEGEN • OTTERLO •
Museum Het Valkhof Kröller-Müller Museum
Rijksmuseum Twenthe
(Op vertoon van het bewijs van lid-
Gorcums Museum
maatschap ontvangt u in het muse-
Stedelijke Musea
um restitutie van de bij de ingang
Uurwerk ZALTBOMMEL • ZIERIKZEE •
• ZUTPHEN •
Veluwe betaalde entreeprijs voor
Koninklijk Kabinet van
één persoon en één auto) •
Nederlands Tegelmuseum
Maarten van Rossummuseum Maritiem Museum Zierikzee Stadhuismuseum Museum Henriëtte Polak in De Wildeman
van het Nationaal Park Hoge
Haags Historisch Museum Schilderijen Mauritshuis
Museum Rijswijk
hedendaagse kunst UDEN •
•
Historisch Museum Den Briel
Rijper Museum In ‘t Houten Huis
Sociëteit TILBURG •
Prentenkabinet der Rijksuniversiteit
Kasteel Rosendael
Belfort Sluis SNEEK •
Nederlands keramiekmuseum
’ S-GRAVENHAGE • Gemeentemuseum Den Haag •
Museum Boijmans Van Beuningen
•
•
Volkenkundig Museum Nusantara
EINDHOVEN •
HEUSDEN A/D MAAS •
Noordbrabants Museum
Maritiem Museum Rotterdam
•
Breda’s Museum
•
•
•
•
Museum Kennemerland
Stedelijk Museum Het Prinsenhof
DORDRECHT •
Voerman Museum
’ S-HERTOGENBOSCH • Museum het Kruithuis
Het Markiezenhof
•
DEVENTER •
HATTEM •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis (Historisch Museum Rotterdam)
Teylers Museum
’ S-HEERENBERG • Huis Bergh
Gewestelijk Historisch Museum
ASTEN • BERG EN DAL •
•
•
Stedelijk Museum
ZWOL LE •
Stedelijk Museum
Samenstelling: Teio Meedendorp, Amsterdam. Vormgeving: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam. Lithografie: Scan Profile, Oisterwijk. Druk: Waanders Drukkers, Zwolle.
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de musea, die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
COLOFON
39
VERENIGING REMBRANDT NAJAAR 2001
Aan de leden van de Vereniging Rembrandt
Kunt u zich het Van Gogh Museum nog voorstellen zonder de twee Monets, het Kröller- Müller Museum zonder Kiefer of Museum Boijmans Van Beuningen zonder De Verloren Zoon van Jheronimus Bosch? Uit deze voorbeelden, en de voorbeelden uit het jaaroverzicht in dit Bulletin, waar de veertien kunstwerken die in 2000 door de Vereniging Rembrandt werden gesteund nog eens op een rijtje zijn gezet, blijkt de grote diversiteit van de verzamelgebieden die de Vereniging Rembrandt steunt. Zo werd onder meer steun gegeven aan ‘prenten en tekeningen’, ‘kunstnijverheid’, ‘religieuze kunst’ en ‘schilderkunst 20ste eeuw/eigentijdse kunst’. Naast de artikelen in het Bulletin, waarin de met steun van de Vereniging Rembrandt aangekochte kunstwerken besproken worden, willen wij u ook graag de gelegenheid geven om deze in de context van de openbare verzameling te bewonderen. Zo zullen in de toekomst vaker bijzondere ontvangsten georganiseerd worden waarbij u de mogelijkheid geboden wordt deze aanwinsten voor het openbare kunstbezit in beslotenheid te bewonderen. Graag zouden wij uw voorkeur(en) voor een specifiek verzamelgebied leren kennen, om zo tot een gericht uitnodigingsbeleid te kunnen komen voor deze bijzondere ontvangsten. Derhalve vragen wij u de antwoordkaart in dit Bulletin – waarop u uw specifieke interesse(s) kunt aangeven – in te vullen en op te sturen.
Het Bulletin van de Vereniging Rembrandt wordt gesponsord door
De eerstkomende bijzondere ontvangst wordt georganiseerd op 8 februari 2002 in het Gemeentemuseum Den Haag op het verzamelgebied kunstnijverheid. Dit naar aanleiding van de gegeven financiële steun bij aankoop van het glasobject Ostuni door de kunstenaar Lino Tagliapietra. Prof. dr T. Eliëns, hoofd kunstnijverheid van het Gemeentemuseum Den Haag, zal dan een inleiding houden.