Monitoring Educatieve Contentketen Doelrealisatie – Behoeften – Rollen
Hans van Gennip | Jos van Kuijk oktober 2006
Monitoring Educatieve contentketen Doelrealisatie – Behoeften – Rollen
Hans van Gennip | Jos van Kuijk oktober 2006
ITS Radboud Universiteit - Nijmegen
Opdrachtgever: Stuurgroep Educatieve contentketen / Stichting Kennisnet Ict op School
© 2006 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ii
Monitoring Educatieve contentketen
Inhoudsopgave
1 Doelen en aanpak van de Educatieve contentketen 1.1 Doel Educatieve contentketen: innoveren door standaardiseren 1.2 Van knelpunten naar doelen 1.3 Verschillen tussen onderwijssectoren
1 1 2 3
2 Opzet van het onderzoek 2.1 Onderzoeksvragen 2.2 Doelen en realisatie 2.3 Behoeften na 2006 2.4 Rollen 2.5 Respondentgroepen en dataverzameling 2.6 Analyse en rapportage van de gesprekken 2.7 Leeswijzer
5 5 5 6 6 7 8 8
3 Doelrealisatie standaarden 3.1 Inleiding 3.2 Vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content 3.2.1 Doelrealisatie 3.2.2 Vervolg 3.2.3 Suggesties voor de toekomst 3.3 EduRep van start 3.3.1 Doelrealisatie 3.3.2 Vervolg 3.4 EduStandaard 3.4.1 Doelrealisatie 3.4.2 Vervolg 3.4.3 Suggesties voor de toekomst 3.5 Architectuur Educatieve contentketen: doelrealisatie
11 11 11 11 13 14 15 15 16 16 16 18 18 19
4 Implementatie- en referentieprojecten 4.1 Vanuit het perspectief van projecten 4.1.1 Afspraken vindbaarheid en uitwisseling 4.1.1.1 Doelrealisatie 4.1.1.2 Vervolg / suggesties voor de toekomst
21 21 21 21 22
Monitoring Educatieve contentketen
iii
4.1.2 Gebruik educatieve content, werkbaarheid en realisatie van voorwaarden 4.1.2.1 Doelrealisatie 4.1.2.2 Vervolg 4.1.2.3 Suggesties voor de toekomst 4.2 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 4.2.1 Doelrealisatie 4.2.2 Vervolg
23 23 25 26 27 27 28
5 Contentstimulering 5.1 Vanuit het perspectief van projecten 5.1.1 Doelrealisatie 5.1.2 Vervolg 5.1.3 Suggesties voor de toekomst 5.2 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 5.2.1 Doelrealisatie 5.2.2 Vervolg 5.2.3 Suggesties voor de toekomst
31 31 31 33 34 35 35 36 37
6 Verbreden 6.1 Doelrealisatie 6.2 Vervolg 6.3 Suggesties voor verbreding
39 39 40 41
7 Organisatie educatieve contentketen en rollen 7.1 Organisatie Educatieve contentketen in vogelvlucht 7.2 Bestuurlijk en programmatisch 7.3 Rol van educatieve uitgevers 7.3.1 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 7.3.2 Vanuit het perspectief van projectuitvoerenden 7.4 Rol van leveranciers software / elektronische leeromgeving 7.4.1 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 7.4.2 Vanuit het perspectief van projectuitvoerenden 7.5 Rol van Kennisnet: procesbegeleider en ontwikkelaar 7.5.1 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 7.5.2 Vanuit het perspectief van projectuitvoerenden 7.6 Rol van scholen 7.7 Rol van verstrekkers van financiële middelen
43 43 43 44 44 46 46 46 47 47 47 48 50 50
iv
Monitoring Educatieve contentketen
8 Samenvatting en conclusies 8.1 Inleiding 8.2 Vergroten van de vindbaarheid en uitwisselbaarheid 8.3 Implementeren van leertechnologische afspraken 8.4 Contentontwikkeling en bedrijfsmodellen 8.5 Vergroten bewustzijn en verbreding 8.6 Rollen 8.7 Slotsom
53 53 53 55 57 59 60 61
Bijlage 1 – Overzicht van respondenten beleid en ontwikkeling Bijlage 2 – Overzicht van respondenten projectuitvoering Bijlage 3 – Gesprekspartners Kennisnet
65 66 66
Monitoring Educatieve contentketen
v
vi
Monitoring Educatieve contentketen
1 Doelen en aanpak van de Educatieve contentketen
1.1 Doel Educatieve contentketen: innoveren door standaardiseren Het ontwikkelen en gebruik van webbased leermateriaal (educatieve content) kent een aantal pluspunten. Webbased leereenheden passen bij uitstek bij nieuwe vormen van flexibel, contextrijk en competentiegericht onderwijs (‘vliegwiel voor innovatie’). Webbased leermateriaal sluit bovendien aan bij de leerstijl van jongeren (netgeneratie), is vaak visueel van aard, actueel en biedt mogelijkheden tot interactie. De Educatieve contentketen is opgezet met het doel kwalitatief goede en actuele educatieve content op het juiste moment en afgestemd op de leerbehoefte beschikbaar te stellen aan de lerende (al dan niet begeleidt door de leraar). De lerende kan kiezen uit gestructureerde content. Deze gestructureerde content wordt door diverse partijen (uitgever, landelijk orgaan, leraren, scholen) ontwikkeld, soms in samenwerking. Het ontwikkelen van webbased materiaal vormt een innovatieve optie voor educatieve uitgevers en andere partijen waarbij elke partij vanuit de eigen rol en expertise een bijdrage kan leveren. De onderwijsmarkt is heterogeen qua doelgroepen die soms ook nog gering van omvang zijn; mede hierdoor is de koopkracht beperkt. Taken op het gebied van ontwikkelen, distribueren, beheren en onderhouden kunnen onder de vlag van de Educatieve contentketen anders worden gedeeld en ingericht waardoor verantwoordelijkheden en risico’s worden gespreid. In dit verband wordt gezocht naar nieuwe bedrijfs- of exploitatiemodellen. Door slim samen te werken kunnen kosten worden bespaard en meer groepen worden voorzien van kwalitatief goede content. Als het ontwikkelen van de leereenheid gereed is, is het zaak dat de content beschikbaar gesteld wordt, gemakkelijk gevonden kan worden door geïnteresseerde lerenden, gekozen en ingepast kan worden in een leerarrangement en uiteindelijk gebruikt in het leerproces. Breed gebruik van webbased leereenheden vraagt standaardisatie of afspraken. Om webbased leermateriaal effectief te kunnen benutten is het voorwaarde dat partijen standaarden met elkaar afspreken. Het primaire doel van de Educatieve contentketen is dan ook betrokken partijen ondersteuning te bieden bij het maken en implementeren van afspraken voor elke stap in de contentketen: ontwikkelen, beschikbaar stellen, vinden, arrangeren, gebruiken. Door leertechnologische afspraken te maken voor ontwikkelen, gebruik, beheer en onderhoud kunnen velen gebruik maken van de inspanning van enkelen.
Monitoring Educatieve contentketen
1
Er is in de afgelopen jaren aan een achttal standaarden intensief gewerkt. De ontwikkelde afspraken worden in de praktijk getoetst in referentieprojecten1 en later ook in uitgebreidere implementatieprojecten. In de bve-sector – waar het besef om tot duidelijke afspraken te komen het sterkst was – zijn het eerst projecten gestart, later zijn daar projecten in het primair onderwijs (po) en het voortgezet onderwijs (vo) bijgekomen. Uitontwikkelde standaarden komen in beheer bij EduStandaard. Deze vereniging zorgt ook voor het onderhoud van afspraken en standaarden.
1.2 Van knelpunten naar doelen In het Programmaplan Educatieve contentketen (2004) worden vijf knelpunten in de educatieve contentketen opgesomd die men in drie jaar wil aanpakken. Deze zijn: 1. gebrekkige standaardisatie: wat betreft informatie over content (metadata) en technologie wat betreft uitwisselbaarheid van systemen; 2. implementatie van standaarden / afspraken; 3. barrières bij contentontwikkeling; 4. verschillende databases met educatief materiaal; 5. beperkt inzicht in (resultaten van) gesubsidieerde ontwikkelprojecten: er ontbreekt één projectenbank die via één interface doorzoekbaar is. Deze knelpunten zijn in het programmaplan vertaald in een aantal projecten die samen het programma Educatieve contentketen zijn gaan vormen. Met het oog op het evaluatieonderzoek waarin de mate van de verwezenlijking van de doelen centraal staat, is het gewenst de genoemde knelpunten te formuleren in termen van doelen. Omdat de knelpunten in algemene termen zijn geschetst, blijven ook de doelformuleringen algemeen van aard. Knelpunten en doelen bevinden zich daarmee op algemeen, strategisch niveau. Dat betekent dat ze niet echt concrete ijkpunten (‘SMART’-criteria) bieden om precies te kunnen bepalen of de plannen zijn verwezenlijkt. In dit evaluatieonderzoek wordt dus de verwezenlijking van de doelen getoetst die de genoemde knelpunten moeten oplossen.
1 Doel van referentieprojecten is om aan de hand van voorbeelden uit de praktijk te laten zien wat het toepassen van leertechnologische standaarden inhoudt. Er neemt minimaal één onderwijsinstelling deel waarbij minimaal één van de afspraken wordt geïmplementeerd vanuit het programma Educatieve contentketen of EduStandaard. Ondersteuning bij de implementatie van afspraken binnen het project, kan geboden worden. Een vertegenwoordiger van een referentieproject houdt een presentatie op EduExchange. Daarbij gaat het om het delen van kennis en ervaring.
2
Monitoring Educatieve contentketen
De onderzoekers2 leiden uit de knelpunten de volgende doelformuleringen af. 1. De vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content vergroten via het ontwikkelen van leertechnologische afspraken (standaarden). Om dit doel te bereiken is de cyclus gehanteerd van: ‘a: onderzoeken en ontwikkelen; b: gebruiken en evalueren; c: beheren en onderhouden van standaarden’. Andere middelen zijn: EduRep (toegang tot metadata) en EduStandaard als beheerder van standaarden die voldoende uitontwikkeld zijn. 2. Het toetsen en implementeren van afspraken / standaarden in het onderwijs. Middelen voor dit ‘Proof of concept’ zijn referentieprojecten (zonder subsidie) en implementatieprojecten (met subsidie). 3. Het stimuleren van contentontwikkeling en het ontwikkelen van effectieve bedrijfsmodellen. Het belangrijkste middel hier zijn de contentstimuleringsprojecten waarbij contentontwikkelaars en scholen met subsidie samenwerken aan vraagarticulatie en het beproeven van (nieuwe) modellen om tot een verantwoorde exploitatie te komen. 4. Het vergroten van het bewustzijn in het onderwijsveld dat standaarden nodig en functioneel zijn. Belangrijke hulpmiddelen hierbij vormen de EduExchange en de themabijeenkomsten.
1.3 Verschillen tussen onderwijssectoren Om de onderzoeksuitkomsten in het juiste perspectief te kunnen plaatsen, is het gewenst de ontstaansgeschiedenis van de educatieve contentketen te schetsen. De wortels van het programma liggen in de bve-sector waar Roc-i-partners, een platform waarin roc’s samenwerken aan ict en onderwijs, tot het inzicht kwam dat metadatering van leereenheden een noodzaak is om deze te kunnen delen. Na vooronderzoek is in 2004 het programma Educatieve contentketen gestart. Het programma richtte zich toen nog uitsluitend op bve-instellingen. In 2005 is het programma verbreed en zijn ook het primair en het voortgezet onderwijs aangehaakt. De projecten die aanvankelijk alleen in de bve liepen, werden toen ook uitgebreid naar beide andere onderwijssoorten. Deze historie verklaart waarom de bve-sector zowel bestuurlijk als qua ontwikkeling van standaarden een sterk stempel op het geheel gedrukt heeft. Behalve de latere start moet ook gewezen worden op het verschil in structuur en de organisatiegraad tussen onderwijssectoren. In het beroepsonderwijs is het aantal instellingen te overzien (circa 70: roc’s, vakscholen en agrarisch onderwijs) en gaat het om omvangrijke instellingen, in beide andere sectoren zijn er veel scholen en is hun omvang bescheiden (vooral in het basisonderwijs). Naast de kleinere schaal speelt een 2
Na overleg met het programmamanagement van de Educatieve contentketen. Monitoring Educatieve contentketen
3
rol dat de bve-sector al langer overkoepelende organen kent die de gehele sector vertegenwoordigen (MBO Raad en Roc-i-partners). De VO Raad is pas in april 2006 opgericht en in het basisonderwijs wordt meestal maar een deel van de sector vertegenwoordigd.
4
Monitoring Educatieve contentketen
2 Opzet van het onderzoek
2.1 Onderzoeksvragen De financiering van de programma-activiteiten van de Educatieve contentketen stopt eind 2006. Zijn de vastgestelde knelpunten opgelost? Aan wat voor dienstverlening uit het programma is na 2006 nog behoefte en hoe kunnen die activiteiten het beste georganiseerd worden? Dit zijn de hoofdvragen van de externe monitoring door het ITS, uitgevoerd in opdracht van de Stuurgroep Educatieve contentketen. De Stuurgroep Educatieve contentketen heeft haar vragen als volgt gespecificeerd. • Waar staat het programma Educatieve contentketen voor? • In hoeverre zijn de doelstellingen gerealiseerd? In hoeverre zijn de oorspronkelijk gestelde doelen nog relevant gegeven de veranderende omstandigheden? • Aan welke activiteiten blijft behoefte na afronding van het programma? • Wat vinden partijen van hun eigen rol en de rol van Kennisnet in het programma? De vraagstellingen spitsen zich toe op wat betrokkenen vinden van het volgende. 1. De doelen en de realisatie van de doelen en de gevolgde aanpak. Zie 2.2. 2. Activiteiten waaraan behoefte blijft na afronding van het programma. Zie 2.3. 3. De (eigen) rol en de rol van Kennisnet in het programma. Zie 2.4.
2.2 Doelen en realisatie Het programma Educatieve contentketen heeft als hoofddoel om via (leer)technologische afspraken te komen tot (ontwikkeling van) educatieve content die gemakkelijk vindbaar, uitwisselbaar, betaalbaar en bruikbaar is in het onderwijs door lerende en leraar. In 1.2 is verwezen naar de knelpunten die het programma wil oplossen. Deze knelpunten zijn vertaald in een viertal strategische doelen waarbij de belangrijkste middelen (aanpak) om deze doelen te verwezenlijken, zijn aangegeven. Via het samenstel van middelen en deelprojecten is door velen gewerkt aan de strategische doelen. Onderzocht wordt in hoeverre onderstaande doelen zijn gehaald. 1. Vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content: leertechnologische afspraken. 2. Toetsen en implementeren van standaarden in het onderwijs.
Monitoring Educatieve contentketen
5
3. Stimuleren van contentontwikkeling en het ontwikkelen van effectieve bedrijfsmodellen. 4. Vergroten van het bewustzijn in het onderwijsveld dat standaarden nodig en functioneel zijn. In het onderzoek staat centraal wat er van deze doelen in de praktijk volgens betrokkenen feitelijk terecht is gekomen. De respondenten is gevraagd de voortgang te beoordelen vanuit diverse gezichtspunten: (leer)technologisch, bedrijfsmatig, schoolorganisatorisch, bevorderende en belemmerende factoren bij het invoeringsproces en onderwijskundig. Dit is uitgewerkt in diverse interviewleidraden, afgestemd op de doelgroep. De leidraden zijn vooraf met de opdrachtgever besproken.
2.3 Behoeften na 2006 In de gesprekken is ook gevraagd naar wensen en behoeften voor een eventueel vervolgtraject. De behoeften worden beschreven naar de hiervoor genoemde inhoudelijke gebieden die centraal staan in de doelstellingen van de Educatieve contentketen en naar de gewenste ondersteuning en organisatie daarbij.
2.4 Rollen Bij de Educatieve contentketen zijn heel wat partijen betrokken, zoals: • onderwijsinstellingen po, vo, bve; • onderwijsondersteunende organisaties; • educatieve uitgevers en andere contentleveranciers; • branche-uitgevers; • andere ketenpartners: Colo, EduStandaard; • softwareleveranciers (die de elektronische leeromgeving leveren); • Kennisnet. De bedoeling van de Educatieve contentketen is dat partijen samenwerken en elkaar aanvullen. Dat is één kant van de medaille. Daarnaast heeft elk van de partners eigen belangen die op gespannen voet zouden kunnen staan met die van anderen. Deze partijen vervullen uiteenlopende rollen / taken: • bestuurlijk / programmatisch; • ontwikkeling van afspraken en standaarden; • ondersteunend (management, projectbegeleiding, voorlichting, disseminatie); • uitvoering praktijkproject: referentie, implementatie, contentstimulering;
6
Monitoring Educatieve contentketen
•
• •
‘contentprovider’ (contentontwikkelaar; uitgevers, brancheorganisatie, softwareleverancier); gebruiker in het onderwijs (onderwijsinstelling); verstrekker van financiële middelen (OCW).
Kennisnet wil geen inhoudelijke rol hebben. Kennisnet vervult ondersteunende rollen: faciliteren van vooronderzoeken; ondersteuning en expertise bieden; inrichten en faciliteren van de programmaorganisatie; regelingen opzetten en uitvoeren en begeleiden van projecten uit regelingen; communicatie en kennisdeling; onderzoek (laten) uitvoeren. De diverse partijen is gevraagd naar hun eigen rol binnen de Educatieve contentketen, wat zij daarvan vinden en of hun rol voldoende uit de verf is gekomen. Ook de rol / taken van andere partijen is aan de orde gesteld. Welke verbeteringen zijn mogelijk in een eventueel vervolgtraject?
2.5 Respondentgroepen en dataverzameling Er is voor gekozen om uitsluitend respondenten te benaderen die op de een of andere manier betrokken zijn bij de Educatieve Contentketen, omdat alleen zij iets kunnen vertellen over de verwezenlijking van de doelen. Dat betekent dus dat in dit onderzoek het oordeel van betrokkenen centraal staat. Wat buitenstaanders eventueel van een en ander zouden vinden, blijft buiten beschouwing. Alle respondentgroepen zijn vragen gesteld rond Realisatie doelen, Behoeften en Rollen. Afhankelijk van de achtergrond en kenmerken van de respondent zijn andere accenten gelegd. Twee respondentgroepen komen aan het woord. •
•
Vanuit beleid en ontwikkeling: zie bijlage 1 waarin de gesprekspartner zijn genoemd. De geïnterviewde personen vertegenwoordigden de stuurgroep Educatieve contentketen, diverse programmagroepen, Roc-i-partners, contentontwikkelaars, educatieve uitgeverijen, brancheorganisaties, softwareleveranciers (elektronische leeromgeving), Colo, EduStandaard en OCW. Sommige van deze respondenten hebben ook vragen beantwoord over de uitvoering van projecten. Vanuit de projectuitvoering; zie bijlage 2. Er is met zeventien vertegenwoordigers van verschillende organisaties (scholen, uitgevers, ontwikkelaars van content en leeromgevingen, begeleiders) uit projecten gesproken: acht uit implementatieprojecten (gesubsidieerd), drie uit referentieprojecten (niet-gesubsidieerd) en zes uit contentstimuleringsprojecten (gesubsidieerd). In de implementatieprojecten is voornamelijk gebruik gemaakt van reeds ontwikkelde content. In de referentieproMonitoring Educatieve contentketen
7
jecten is zowel nieuwe content ontwikkeld als dat gebruik is gemaakt van ontwikkeld materiaal. Via Kennisnet zijn gegevens (naam en telefoonnummer) van de contactpersonen van de diverse partijen verstrekt. Kennisnet heeft mede een rol gespeeld bij werving van de te interviewen projectvertegenwoordigers. Van de projectdeelnemers is degene met het meeste overzicht over het projectverloop telefonisch geïnterviewd. Soms is dat de persoon die behoort tot de penvoerende partij (onderwijsinstelling). Een telefonisch interview duurde gemiddeld 30 tot 45 minuten en is door een ervaren onderzoeker uitgevoerd. De interviews verliep aan de hand van een gespreksleidraad met (semi)open vragen. De leidraad is vooraf per e-mail toegezonden aan de gesprekspartner. Als aanvulling op bovenstaande interviews zijn twee groepsinterviews gehouden met medewerkers van Kennisnet. Een groepsinterview duurde 1½ uur. Zie bijlage 3.
2.6 Analyse en rapportage van de gesprekken De interviews zijn op kwalitatieve wijze verwerkt en gerapporteerd. Daarbij is rekening gehouden met de drie sectoren: primair onderwijs, voortgezet onderwijs, bvesector. Verschillen tussen sectoren worden belicht. Verder is gelet op de partijen, omdat afhankelijk van de positie van betrokkene in het contentketenproces andere belangen, behoeften en percepties kunnen oplichten.
2.7 Leeswijzer In dit en de volgende hoofdstukken staat de doelrealisatie centraal. In hoofdstuk 1 werden de vier strategische doelen van de Educatieve contentketen beschreven. Wat is daar na drie jaar van verwezenlijkt? De doelen leveren het raamwerk voor de opzet van het rapport. In hoofdstuk 3 wordt beschreven in hoeverre de vindbaarheid van educatieve content en uitwisselbaarheid is vergroot (vraagstelling 1) via het ontwikkelen van afspraken. Hierbij komen vooral de vertegenwoordigers van beleid en ontwikkeling aan bod. Hoofdstuk 4 gaat over de implementatie en toepasbaarheid van standaarden (vraagstelling 2) in referentie- en implementatieprojecten. Hierbij komen projectuitvoerenden vooral aan het woord. De mening van de geïnterviewden uit beleid en ontwikkeling wordt hiermee vergeleken.
8
Monitoring Educatieve contentketen
In hoofdstuk 5 staat de contentstimulering in de zin van vraagarticulatie en bedrijfsmodellen centraal (vraagstelling 3). Hierover laten zowel projectuitvoerders als vertegenwoordigers van beleid en ontwikkeling zich uit. Hoofdstuk 6 gaat in op het vergroten van het bewustzijn in het onderwijsveld dat afspraken nodig en functioneel zijn (vraagstelling 4). Vertegenwoordigers van beleid en ontwikkeling zijn hierover ondervraagd. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de diverse rollen van betrokkenen en hoe die worden gewaardeerd. Met een beknopte samenvatting in schema’s, concluderende opmerkingen per doelstelling (onderzoeksvraag) en een slotsom wordt dit rapport afgesloten (hoofdstuk 8).
Monitoring Educatieve contentketen
9
10
Monitoring Educatieve contentketen
3 Doelrealisatie standaarden
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt nagegaan of de doelen die gesteld zijn voor de leertechnologische standaarden zijn bereikt. Het gaat om het strategisch doel (zie hoofdstuk 1): vindbaarheid van educatieve content en uitwisselbaarheid vergroten via het ontwikkelen van afspraken. Middelen hierbij zijn het cyclisch ontwikkelen en beproeven van standaarden, EduRep en EduStandaard. In dit hoofdstuk komen vooral de geïnterviewden vanuit beleid en ontwikkeling aan het woord. Ze vertegenwoordigden de Stuurgroep Educatieve contentketen, de diverse programmagroepen, Roc-i-partners, contentontwikkelaars, educatieve uitgeverijen, brancheorganisaties, softwareleveranciers (elektronische leeromgeving), Colo, EduStandaard en OCW. De uitkomsten van de twee groepsinterviews met medewerkers van Kennisnet (‘techniek’ en ‘ondersteuners’) zijn hier ook verwerkt. In het volgende hoofdstuk (4) komen de projectuitvoerders aan bod die antwoord geven op de vraag of de centraal ontwikkelde standaarden in de referentie- en implementatieprojecten bruikbaar zijn gebleken.
3.2 Vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content 3.2.1 Doelrealisatie Alle gesprekspartners van ‘beleid en ontwikkeling’zijn het er zonder uitzondering over eens dat het programma Educatieve contentketen door het ontwikkelen en vaststellen van metadata een flinke bijdrage heeft geleverd aan het kunnen vinden van educatieve content. Ook voor de uitwisseling van educatieve content is – eveneens door het vaststellen van technische afspraken – vooruitgang geboekt. Benadrukt is dat de standaarden nog wel moeten worden toegepast op de educatieve content en ondersteunende software (zoals de elektronische leeromgeving): pas dan kan de gebruiker in de school, de content gemakkelijk vinden en binnen de eigen (elektronische) leeromgeving toepassen. In beginsel is dit proces van vinden en uitwisselen via leertechnologische standaarden in technische zin uitontwikkeld. Het proces van ontwikkeling en het verkrijgen van consensus over standaarden heeft grotendeels plaatsgevonden buiten het zicht van scholen, de gebruikers. De technische mijlpaal is
Monitoring Educatieve contentketen
11
gepasseerd, wat onder meer tot uitdrukking komt in het deponeren van een aantal leertechnologische standaarden bij EduStandaard die de standaarden nu gaat onderhouden. Meer over EduStandaard in 3.4. Er is gekozen voor 18 velden metadata voor het contentzoekprofiel. Dat is een deel van de velden die theoretisch en praktisch mogelijk zijn. Uitbreiding van dit aantal wordt van latere zorg geacht. Binnen de huidige velden is nog verdieping mogelijk. Veld 9.1 van het contentzoekprofiel is daar een sprekend voorbeeld van. Bij dit veld gaat het over de classificatie van het leerobject. Hier kan per onderwijssector een eigen indeling worden gehanteerd. Dit veld biedt volop mogelijkheid voor domeinspecifieke metadatering. Met name de bve-sector heeft hier ambitieuze plannen (zie kader). Voor de bve-sector maakt Colo een koppeling met de competenties uit de competentiegerichte kwalificatiestructuur. Deze structuur is begin 2007 uitgewerkt voor ongeveer 200 beroepsdossiers. Als dit gereed is, is het mogelijk dat docenten en deelnemers doelgericht educatieve content kunnen vinden voor het ontwikkelen van een bepaalde beroepscompetentie. Uiteraard moeten uitgevers, brancheorganisaties, leerbedrijven e.d. hun educatieve content dan nog wel voorzien van de metadata uit veld 9.1. (en andere velden). Zo ontstaat volgens één van de makers een ‘TOM TOM voor de competentiegerichte kwalificatiestructuur’. Als de educatieve content zo wordt gemetadateerd, is de verwachting dat het onderwijs daarmee een grote dienst is bewezen. Voor het ontwikkelen van metadata in relatie tot de competentiegerichte kwalificatiestructuur heeft Colo subsidie ontvangen van de overheid, omdat dit geen wettelijke maar een additionele taak is voor dit orgaan is.
In de bve-sector, waar men zich het eerst bewust werd van de behoefte aan standaardisering, is men al vertrouwd met educatieve content en hoe deze in te zetten. Voor betrokkenen uit het onderwijsveld klinken inmiddels termen als SCORM die twee jaar geleden nog totaal vreemd waren, vertrouwd in de oren. In het voortgezet onderwijs en in het basisonderwijs staat een en ander nog in de kinderenschoenen, zo verzekeren vertegenwoordigers van deze sectoren. De feitelijke vindbaarheid en uitwisselen van educatieve content door gebruikers in scholen is medio 2006 – volgens de geïnterviewden – echter nog maar zeer beperkt. Gebruik vindt nu nog vrijwel uitsluitend plaats in (implementatie)projecten die een proef- en laboratoriumkarakter hebben. Najaar 2006 wordt echter EduRep operationeel voor het onderwijsveld, pas dan wordt het zoeken en vinden van educatieve content door een breed onderwijspubliek mogelijk. In EduRep zijn digitale leermiddelen te vinden van APS, NICL (SLO) en Davindi (Kennisnet). In de afgelopen tijd is hard gewerkt om dit materiaal te voorzien van metadata. De ontsluiting van educatieve content, voorzien van de ontwikkelde metadata voor het onderwijsveld, is dan een feit.
12
Monitoring Educatieve contentketen
Aanpak en projecten Project Project ‘Afspraken ‘Afspraken ontwikkelen’ ontwikkelen’
Kennisdeling/projecten Kennisdeling/projecten (Evenement, (Evenement, Plugfest, Plugfest, website) website) Thema-bijeenkomsten Thema-bijeenkomsten
Project Project ‘Afspraken ‘Afspraken evalueren’ evalueren’
Referentieprojecten Referentieprojecten Regelingen Regelingen
7
3.2.2 Vervolg Zoals we zagen is een deel van de leertechnologische standaarden grotendeels gereed, maar wordt het feitelijk gebruik pas goed mogelijk na de start van EduRep. ‘Als Kennisnet en de programmamanagers klaar zijn, begint het pas!’, merkte een lid van een programmagroep op. Voor grootschalig gebruiksgemak is het allereerst noodzakelijk dat méér educatieve content wordt voorzien van metadata en op gestandaardiseerde manier wordt verpakt. Dat is nog maar voor een deel van de educatieve content het geval. Er moet volgens de gesprekspartners nog een omvangrijke metadateringsronde plaatsvinden. Hieraan zijn uiteraard kosten verbonden. Educatieve uitgevers geven er vaak de voorkeur aan allereerst hun nieuwe producten te voorzien van metadata, wellicht dat later de reeds bestaande content nog aan de beurt komt (of niet meer). Aangegeven is dat uitgevers er belang bij hebben dat hun educatieve content wordt gevonden, er is dus een prikkel om te metadateren. Ook voor andere aanbieders van content zou hetzelfde gelden. Leraren die een product maken, zouden gestimuleerd moeten worden hieraan de juiste zoeklabels te koppelen. In de fase waarin nagedacht wordt over de doelen van het te ontwikkelen product, zou via een gericht vraag- en antwoordspel als vanzelf metadata toegevoegd kunnen worden. Doelen vaststellen en metadatering gaan dan op natuurlijke wijze hand in hand. Bij door leraren in te brengen educatieve content, is een Monitoring Educatieve contentketen
13
laagdrempelige aanpak gewenst. Ook bescheiden producten als lesbrieven zouden hun weg naar anderen kunnen vinden via de educatieve contentketen. De mogelijkheden van automatische metadatering worden onderzocht, vooralsnog loopt men daarbij op tegen een aantal praktische problemen (Telematica Instituut, Huijsen, 2005). Duidelijk is dat het metadateren voor betrokken instellingen zo gemakkelijk mogelijk gemaakt moeten worden. Op termijn zou een concreet meetpunt voor succes zijn, dat scholen educatieve content weigeren die niet beantwoordt aan de afgesproken leertechnologische standaarden. EduStandaard zou educatieve content van een technologisch keurmerk kunnen voorzien. Deze suggesties is door diverse gesprekspartners gedaan. Twee verwerkingsomgevingen Bij het gebruik van educatieve content heeft de gebruiker soms met twee digitale omgevingen te maken. De elektronische leeromgeving van de school èn de omgeving van de uitgever of contentontwikkelaar. Soms moet de gebruiker op twee plaatsen het werk, de output nakijken. Dit is een ongewenste situatie genoemd.
3.2.3 Suggesties voor de toekomst De Educatieve contentketen is inmiddels uitgebreid met activiteiten rond het Eportfolio. In de gesprekken zijn nog meer ideeën naar voren gekomen. Nog meer standaardisatie? • Het is de bedoeling dat leraren leermiddelen gaan arrangeren. Er zouden (op termijn) ook standaarden moeten komen voor het (tussen leraren) kunnen uitwisselen van arrangementen. In een arrangement worden leerobjecten gerangschikt waardoor een leereenheid ontstaat. • Het gebruik van digitaal beeldmateriaal neemt een steeds hoger vlucht, ook in het onderwijs. De standaarden voor zoeken, vinden en uitwisselen zouden hier voldoende op toegesneden moeten worden. Uitbreiding of aanpassing van standaarden maakt het leraren mogelijk om actuele arrangementen te maken waarin recent beeldmateriaal is opgenomen. • Aandacht is nodig voor (verfijning van) standaarden rond authenticatie, autorisatie en identificatie (AAI) en de koppeling met reeds beschikbare instellingsgegevens. Daaraan is al gewerkt in het kader van A-select en Entree van Kennisnet. • Er zijn standaarden gewenst voor het terugmelden van de resultaten van leerlingen die met educatieve content hebben gewerkt richting elektronische leeromgeving en E-portfolio.
14
Monitoring Educatieve contentketen
•
Hoe weet een leraar of leerling of educatieve content kwalitatief van voldoende niveau is? Er zou nagedacht moeten worden over kwaliteitsaanduiding van de educatieve content, bijvoorbeeld in de vorm van een kwaliteitskeurmerk. Een keurmerk kan de drempel voor betaling doen slechten.
Een tweetal suggesties gaat nog een stapje verder. • Leraren die zoeken en arrangeren van educatieve content laten ‘digitale sporen’ in het systeem achter. Deze verwerkingsdata (‘log files’) worden zelden benut, maar kunnen voor ontwikkelaars van grote waarden zijn om inzicht te krijgen in het feitelijk gebruik van educatieve content. Ook voor scholen kunnen deze verwerkingsdata inzicht verschaffen hoe leerlingen omgaan met arrangementen en educatieve content. Past het arrangement bij de stijl / profiel van leren van deze leerling? • Standaarden worden centraal ontwikkeld maar deze moeten landen binnen de school (de eigen elektronische leeromgeving). Nu ploetert elke onderwijsinstelling op elke locatie om de instellingen en afstemming voor elkaar te boksen. Een alternatief zou kunnen zijn om ‘centraal aan te vliegen’. Alle content en bijbehorende standaardisatie en alle afstemming worden landelijk op één centraal punt bijeengebracht en geregeld. Dan kan elke onderwijsinstelling centraal inloggen en decentraal aan de slag gaan.
3.3 EduRep van start 3.3.1 Doelrealisatie Behalve het geschetste proces van het toepassen van standaarden op educatieve content, is het zaak om alle materiaal dat zo is behandeld, gemakkelijk toegankelijk te maken. Het is de bedoeling dat het zoeken en vinden van educatieve content plaatsvindt via EduRep. EduRep verzamelt de metadata van educatieve content die afkomstig is van NICL (SLO, leermiddelenbank), APS (Programmamatrix, 4000 gemetadateerde pakketten) en Davindi (Kennisnet), maar ook van educatieve uitgevers en andere contentontwikkelaars. Via EduRep krijgt de gebruiker toegang tot de gegevens (metadata) van bovengenoemde digitale leermiddelenbanken. Als men iets van zijn of haar gading gevonden heeft, gaat de gebruiker door naar de eigenaar van de content (uitgever, contentontwikkelaar, school). Daar kan de educatieve content vervolgens worden gehaald (en waar nodig betaald). EduRep wordt operationeel voor gebruikers na de zomervakantie 2006. Er moet volgens de geïnterviewden nog gewerkt worden aan bekendheid in het veld. Kennisnet heeft EduRep als voorziening verzorgd.
Monitoring Educatieve contentketen
15
3.3.2 Vervolg EduRep zou in de schoolomgeving moeiteloos gekoppeld of geïntegreerd moeten zijn met de elektronische leeromgeving van de school. In de interviews is opgemerkt dat een soepel functionerend EduRep het beste middel is om leraren te overtuigen van het nut van educatieve content en de standaardisering daarvan (die op de achtergrond haar nuttige werk verricht). In het verlengde van EduRep is APS Diensten bezig met de ontwikkeling van een leerobjectenbank voor po/vo/bve waarbij educatieve content meteen kan worden benut (tegen vergoeding). Er heeft hiermee al een proef plaatsgevonden. De leerobjectenbank komt via EduRep beschikbaar, waarschijnlijk na de zomer 2006.
3.4 EduStandaard 3.4.1 Doelrealisatie Bij EduStandaard worden uitontwikkelde leertechnologische standaarden gedeponeerd (ook voor hoger onderwijs). Drie standaarden zijn (voldoende) klaar en gedeponeerd bij EduStandaard: • content-zoekprofiel (IEEE-LOM); • beschikbaar stellen en verzamelen metadata door bijvoorbeeld EduRep (OAIPMH); • opvragen van metadata door gebruiker in onderwijs (SRU/ SRW). Er wordt nog gewerkt aan: • Uitwisseling van educatieve content (IMS-CP of SCORM-CP); • Afspelen van educatieve content (open standaard SCORM runtime (RTE). In prille vorm verkeren: • Transport van educatieve content (IMS-DRI); • Implementatie (IMS-LD, IMS-SS en SCORM S&N). • Toetsing (QTI).
16
Monitoring Educatieve contentketen
Plaats van de afspraken in de keten Beschikbaar stellen en verzamelen metadata & Content zoekprofiel
Uitwisselen content
Opvragen metadata & Content zoekprofiel
Afspelen content
Van Transport, Implementatie en Toetsing is de rol nog niet precies precies bepaald Voor meer informatie: http://architectuur-contentketen.kennisnet.nl
9
EduStandaard beheert de gereed gekomen standaard. Dit beheer is een dynamisch proces. Een standaard is namelijk nooit af. Technologische ontwikkelingen, ook internationaal, kunnen aanleiding zijn om de standaard aan te passen en opnieuw up to date te maken. Ook inhoudelijke ontwikkelingen in het onderwijs zijn reden tot bijstelling. EduStandaard heeft naast beheer de taak het belang van standaarden duidelijk te maken en te zorgen voor draagvlakvergroting voor gebruik en implementatie van standaarden bij relevante partijen. Er is éénmaal een kritische noot geplaatst bij EduStandaard: het zou traag zijn in het beschikbaar en toegankelijk maken van tools voor validatie dat de standaarden juist worden gebruikt.
Monitoring Educatieve contentketen
17
3.4.2 Vervolg EduStandaard zelf wil graag voorlichting èn ondersteuning rechtstreeks aan gebruikers bieden. Vanuit de projecten in het kader van de Educatieve contentketen zijn vragen gesteld aan EduStandaard. Bijvoorbeeld een school die een elektronische leeromgeving aanschaft, wil graag weten in welke mate dat systeem open staat voor het importeren van educatieve content. In het interview is opgemerkt dat voor directe voorlichting en ondersteuning de middelen ontoereikend zijn. (‘Miljoenen voor de Educatieve contentketen, enkele tonnen voor EduStandaard’). De (eenduidige) interpretatie van technische standaarden vraagt eveneens blijvend aandacht, zo is van diverse kanten duidelijk gemaakt. Interpretatiekwesties kwamen onder meer aan het licht toen Colo metadata ging toepassen op de competentiegerichte kwalificatiestructuur. EduStandaard is een zelfstandige, onafhankelijke vereniging, los van Kennisnet en OCW. OCW heeft wel een startsubsidie verstrekt (tot en met 2007). Een aantal roc’s is er lid van. Scholen in het primair en voorgezet onderwijs zijn doorgaans geen lid (‘Ver van mijn bed’); dat vinden ze iets voor overkoepelende organisaties. De grote educatieve uitgevers zijn lid3. Er zijn nu ongeveer dertig leden. Leden hebben de mogelijkheid invloed uit te oefenen op standaardisatie. Er lopen discussie over de positionering van EduStandaard en de hoogte van de contributie die de leden moeten betalen. Een kostendekkende aanpak lijkt via uitsluitend contributies niet mogelijk. Het product ‘leertechnologische standaarden’ blijkt vanwege zijn abstracte karakter moeilijk te verkopen. In de gesprekken is de suggestie gedaan dat EduStandaard zou kunnen opgaan in een bestaand orgaan dat zich richt op normering en standaardisering die niet strikt gekoppeld zijn aan het onderwijs.
3.4.3 Suggesties voor de toekomst EduStandaard beheert standaarden voor het onderwijs, het primaire proces. Ook voor de standaardisering van het secundaire proces zijn er diverse ontwikkelingen zoals de invoering van het onderwijsnummer. In het interview opperde OCW de mogelijkheid dat beide type standaarden op elkaar worden afgestemd zodat ze ook gezamenlijk beheerd kunnen worden.
3
18
Een leverancier van een elektronische leeromgeving zegt in principe niet lid te willen zijn van EduStandaard. Dit bedrijf zou dan ook nog contributie moeten betalen, terwijl ze nu al gevraagd worden te reageren op pagina’s lange beschrijvingen van standaarden. Deze adviezen worden geacht kosteloos gegeven te worden. Monitoring Educatieve contentketen
3.5 Architectuur Educatieve contentketen: doelrealisatie Er is gewerkt aan een architectuur voor de Educatieve contentketen op functioneel niveau. Naarmate het aantal leertechnologische afspraken groeit en zich verbreedt, is het van belang dat de samenhang en rationale tussen al deze afspraken inzichtelijk gemaakt wordt en helder blijft. Een functioneel ontwerp biedt inhoudelijke structuur. Daarbij is onderscheid gemaakt in drie met elkaar samenhangende lagen (bedrijfsarchitectuur, informatie-architectuur en technologische architectuur). De website voor de architectuur van de Educatieve contentketen kent maar een deel van de geïnterviewden van de groep ‘beleid en ontwikkeling’. De ‘kenners’ vinden de achterliggende studie zeer waardevol om de samenhang tussen de diverse standaarden transparant te maken. De website is echter alleen voor ingewijden (‘theoretisch’) toegankelijk; wat ook de bedoeling was. Deze website is er niet om leraren te overtuigen van de noodzaak van de educatieve contentketen. De meeste vertegenwoordigers van de implementatie- en referentieprojecten kennen de site 'Architectuur Contenketen' wel. Ongeveer de helft heeft er ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt. Het cyclische werken, de informatie en het verkrijgen van een goed overzicht (van de technische aspecten) vormden de redenen voor het gebruik. De helft van de geïnterviewden uit de contentstimuleringsprojecten kent de site Architectuur Contentketen niet. De anderen kennen de site wel en hebben er vanwege interesse naar gekeken en niet zozeer voor het project.
Monitoring Educatieve contentketen
19
20
Monitoring Educatieve contentketen
4 Implementatie- en referentieprojecten
In dit hoofdstuk wordt bekeken of de afspraken die gemaakt zijn over vindbaarheid en uitwisseling, in de implementatie- en referentieprojecten werkbaar zijn en of de voorwaarden hiervoor in de implementatie- en referentieprojecten gerealiseerd worden. We doen dit eerst vanuit de optiek van de betrokkenen in de projecten en daarna vanuit de optiek van beleid en ontwikkeling. Aan de orde komen steeds of de doelen gerealiseerd zijn, wat het mogelijk vervolg is en welke suggesties er zijn voor de toekomst.
4.1 Vanuit het perspectief van projecten 4.1.1 Afspraken vindbaarheid en uitwisseling 4.1.1.1 Doelrealisatie De overgrote meerderheid van de geïnterviewden is van mening dat de vindbaarheid verbeterd is, al geeft bijna de helft wel aan dat er nog veel aandacht voor nodig is. Enkelen geven aan de vraag niet goed te kunnen beantwoorden, omdat dit nog moet blijken in de testfase of dat het project vertraging heeft opgelopen. Gesteld wordt dat metadatering van eigen content nog problemen geeft en aandacht vergt. Ook worden opmerkingen gemaakt in de zin van dat het zoeken wel goed gaat maar dat het vinden en arrangeren lastig blijft. Ondanks training in het project blijft het kennelijk een moeizaam proces. De geringe aanwezigheid van voldoende goede content is hierin volgens een enkeling ook een factor. Verder wordt gemeld dat de vindbaarheid vooral afhankelijk is van de ontwikkelingen van EduRep en de mate waarin er gebruik van gemaakt zal worden. De uitwisselbaarheid van content levert bij de vertegenwoordigers in de projecten een zelfde beeld op: de grote meerderheid is van mening dat de uitwisselbaarheid verbeterd is. Ook hier geeft bijna de helft aan dat er nog veel werk verricht moet worden. De verwachtingen erover zijn echter positief. Aandacht is vooral ook nodig omdat nog niet precies duidelijk is hoe de uitwisselbaarheid in de praktijk zal gaan werken (‘in de testfase werkte het in ieder geval goed’). Andere genoemde aandachtspunten zijn: de inpasbaarheid in de verschillende elektronische leeromgevingen en de gebruikersvriendelijkheid van educatieve content.
Monitoring Educatieve contentketen
21
Zowel wat betreft de vindbaarheid als wat betreft de uitwisselbaarheid van content wordt door velen aangegeven dat in de projectscholen er relatief weinig docenten bij betrokken zijn. Het betreft een kleine voorhoede. In acht van de elf projecten is volgens vertegenwoordigers al sprake van het laten zoeken en vinden van content door leraren. Daar waar er geen sprake is van zoeken en vinden, wordt vaak aangegeven dat dit later (in de pilotfase, tijdens het testen) wel zal plaatsvinden. Arrangeren komt veel minder voor bij leraren. Ook hier geldt dat het in de meeste projecten een beperkte groep docenten betreft die bezig is met zoeken en vinden. Leerlingen / deelnemers zijn volgens geïnterviewden in vijf van de elf projecten bezig met zoeken en vinden van educatieve content. Arrangeren komt daar nauwelijks voor. Bij leerlingen gaat het meestal eveneens om beperkte aantallen. De vraag wordt ook opgeroepen of arrangeren voor (alle) leerlingen wel nodig of geschikt is (‘zwakke leerlingen verzuipen er in’).
4.1.1.2 Vervolg / suggesties voor de toekomst Ten aanzien van de vindbaarheid en de uitwisselbaarheid van educatieve content worden vanuit de implementatie- en referentieprojecten de volgende nog te zetten stappen genoemd. • Standaarden moeten flexibel blijven en steeds aangepast worden aan wat aanwezig is aan content en aan de vraag. • Aandacht voor elektronische leeromgeving en metadatering. Op basis van door leerlingen gemaakte keuzes van educatieve content, moet de docent zijn aanpak voor die leerlingen kunnen inrichten (soort portfolio of volgsysteem). • Ontwikkelen van één platform waar alle educatieve content is op te halen. • Over de verschillende elektronische leeromgevingen moet – vanwege het belang hiervan voor de vindbaarheid en de uitwisselbaarheid van content – meer bekend worden. Voor- en nadelen van elk van deze zouden, zonder hierover een oordeel te geven, op een rij gezet moeten worden. • Aandacht voor interactieve elementen in arrangementen waardoor docenten ook weten dat er van ‘hun‘ content door leerlingen gebruik wordt gemaakt. • Meer automatiseren bij het arrangeren van bestaande content naar nieuwe content. • Toevoegen van kwaliteitsindicatie voor educatieve content. Deze vervolgstappen zijn voorbeelden van richtingen waaraan vertegenwoordigers uit deze projecten denken bij de afspraken over vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content. In het volgende paragraaf gaan we in het gebruik van educatieve content en of gemaakte afspraken in de projecten werkbaar zijn. 22
Monitoring Educatieve contentketen
4.1.2 Gebruik educatieve content, werkbaarheid en realisatie van voorwaarden 4.1.2.1 Doelrealisatie Gebruik educatieve content In iets meer dan de helft van de implementatie- en referentieprojecten is volgens geïnterviewden het gebruik van educatieve content op scholen en instellingen (veel, een beetje) toegenomen. Men vindt dat het een groeiproces is. Deelname aan het project versterkt de interesse, zeker bij de kopgroep. Hoewel bij velen de verwachting bestaat dat het gebruik van educatieve content in de toekomst toeneemt, wordt de periode na het project met spanning tegemoet gezien (‘zal de belangstelling niet volledig wegvallen als ook de voorhoede de kar niet meer trekt?’). Werken de afspraken, zijn ze bruikbaar? We noemen dit de meer technische insteek. Zijn de verschillende leertechnologische afspraken bruikbaar gebleken in de implementatie- en referentieprojecten? Het contentzoekprofiel is volgens een ruime meerderheid van de vertegenwoordigers in de stimuleringsprojecten bruikbaar, maar hieraan moet nog wel gewerkt worden. Aandachtspunten zijn: het op de juiste wijze gebruik maken van de standaarden, afspraken zijn niet voor iedereen helder en problemen van het contentzoekprofiel in een leeromgeving van Microsoft. In een aantal implementatieprojecten was men nog niet zover om over de bruikbaarheid uitspraken te doen. In de referentieprojecten was het contentzoekprofiel niet aan de orde of was het niet bruikbaar gebleken. De afspraken over metadata en het opvragen ervan zijn volgens eveneens meer dan de helft van de geïnterviewden in de implementatieprojecten bruikbaar, maar hier is nog veel werk te verrichten, vindt men. Nodig is: aandacht om het technisch werkend te krijgen, afspraken moeten voor iedereen helder zijn, gebruik in bepaalde applicaties, gebruikersvriendelijkheid voor leraren (‘docenten willen de regie houden over hun onderwijs’). Een aantal geïnterviewden uit de implementatieprojecten kon de bruikbaarheid van de afspraken over het opvragen van metadata op dit moment nog niet beoordelen, omdat men nog niet zover was. Geïnterviewden uit de referentieprojecten (3) geven aan dat afspraken over metadata in hun project niet van toepassing zijn of zeggen dat de afspraken over de metadatering niet altijd bruikbaar bleken en die over het opvragen ervan wel. De bruikbaarheid van de overige afspraken (uitwisseling, afspelen, transport, implementatie en toetsing) is voor de meeste geïnterviewden moeilijk te beoordelen omdat men er veelal nog niet aan toegekomen is en sommige standaarden nog niet beschik-
Monitoring Educatieve contentketen
23
baar zijn. Over veel van deze afspraken is in een aantal projecten wel gesproken, maar het is nog onvoldoende duidelijk wat de betekenis ervan is. Zijn de voorwaarden voor gebruik van educatieve content gerealiseerd? Met de voorwaarden hebben we het over het organisatorische en sociale aspect van de implementatie. Bedoeld wordt: heeft de implementatie van deze projecten bijgedragen aan het draagvlak voor educatieve content, de samenwerking tussen partijen en bijvoorbeeld het overbruggen van cultuurverschillen? In alle projecten heeft de implementatie van het project (veel, een beetje) bijgedragen aan het draagvlak voor educatieve content. Ingezien wordt dat er verschillende rollen nodig zijn om flexibel met educatieve content om te gaan. Geconstateerd wordt dat scholen / leraren zich langzaam bewust worden van de mogelijkheden, de voordelen en de meerwaarde van educatieve content. Het ketendenken neemt volgens sommige geïnterviewden toe en doordat docenten weten dat het kan, gaan ze zelf arrangementen maken. Ook aan de samenwerking tussen de partijen heeft de implementatie in alle projecten (veel) bijgedragen. Gesproken wordt over: gezamenlijke doelbereiking, van aanbodnaar vraaggericht, van boekgericht naar webbased-gericht, naar intensievere samenwerking tussen partijen met overduidelijk verschillende belangen (o.a. uitgeversonderwijs). Het overbruggen van cultuurverschillen tussen partijen is een aspect waarvan de bijdrage minder goed is aan te geven. Enerzijds geven geïnterviewden aan dat er geen of weinig sprake was van cultuurverschillen omdat partijen al langer samenwerken. Anderzijds is het voor sommigen nog te vroeg om daar een oordeel over te geven. Een geïnterviewde vindt dat het project niet expliciet een bijdrage levert (‘ieder heeft zijn eigen ding gedaan’). Wel ontstaat er soms meer helderheid over de verschillen, zo wordt aangegeven. In de ogen van de meeste geïnterviewden hebben de implementatie- en referentieprojecten positief bijgedragen aan de bewustwording van het belang van technologische afspraken, de begrijpelijkheid van afspraken en de afstemming tussen technologie en gebruik. Deze positieve bijdrage geldt vooral voor de groep direct betrokkenen die in de meeste projecten beperkt van omvang is. Het besef dat afspraken nodig zijn, zou bij deze groep sterk zijn gegroeid omdat gezien wordt dat het werkt. Via presentaties en cursussen wordt soms getracht dit besef te verbreden. De begrijpelijkheid van termen / afspraken levert discussies op en dat is winst. De termen blijven soms onbegrijpelijk (vaktaal en daardoor ‘frustrerend, want te veel vanuit de techniek en te weinig vanuit onderwijs’). De bijdrage aan de afstemming tussen techniek en gebruik 24
Monitoring Educatieve contentketen
is wel positief, maar zal vooral in het verder uittesten en ‘uitrollen’ van het project moeten blijken. Om de bijdrage aan het inpassen van webbased content in de schoolorganisatie en in het onderwijsproces te bepalen, is het voor de meeste geïnterviewden nog te vroeg. Hiervoor is het noodzakelijk te weten wat de scholen willen en dat is veelal nog niet duidelijk (‘Het gaat immers nog maar om een project’ en ‘De schoolleiding is er nog niet echt bij betrokken’). Dit zal in de nabije toekomst aangegeven moeten worden, zo vindt men. Enkelen zien al positieve bijdragen: dat docenten aan het management duidelijk maken dat er veranderingen moeten komen omdat de huidige schoolorganisatie niet is toegerust voor gebruik van educatieve content. Wat de bijdrage aan het inpassen van webbased content in onderwijs betreft, wordt door sommigen het toenemend gebruik en het onderkennen van de waarde ervan genoemd. Het leren projectmatig te werken wordt door sommige geïnterviewden ook als een belangrijke opbrengst van de projecten gezien. Hoewel soms te zwaar de vinger aan de pols gehouden wordt (door Kennisnet), zo geven enkelen aan.
4.1.2.2 Vervolg Alle vertegenwoordigers in de implementatie- en referentieprojecten zijn van mening dat er ook na 2006 nog (gesubsidieerde) projecten nodig zijn. Als belangrijkste argumenten hiervoor komen naar voren dat de huidige projecten meer te kwalificeren zijn als adoptieprojecten dan als implementatieprojecten en het feit dat de gestelde doelen in de projecten (nog) niet gerealiseerd zijn. De echte implementatie (verbreding, verdieping) moet feitelijk nog starten. Andere redenen zijn: • Er is al redelijk wat content en er zijn leveranciers van content, maar technisch en organisatorisch (in de scholen) is er nog veel nodig om de ontwikkeling aan te sturen. • Er is vooral veel aanbodgericht gewerkt. De onderwijskundige kant (vraagkant) moet meer in de ‘picture’ komen. Dit is ook van belang voor het betrekken van meer leraren bij het project. • Andere leraren en management in de eigen school maar ook in andere scholen moeten kennis maken met ontwikkelde producten, kennis, ervaringen en mogelijkheden. • Er moeten projecten komen voor het ontwikkelen van interactieve elementen in de arrangementen, kwaliteitscontrole op arrangementen en vernieuwen van content. Ook illustraties en multimediale content moeten nog ontwikkeld worden.
Monitoring Educatieve contentketen
25
•
•
•
Vervolgprojecten moeten ook gericht zijn op contentontwikkeling voor die onderwijssectoren waar te weinig webbased content is (bijvoorbeeld vmbo en po). De in gang gezette ontwikkelingen zijn hoopvol, maar anderen (uitgevers, elektronische leeromgevingen) moeten er mee verder. De verwachting leeft dat kleine uitgevers de ontwikkelingen eerder zullen oppakken dan de grote. Grote uitgevers worden wat dit betreft niet echt vernieuwend genoemd. Schaalvergroting van projecten is noodzakelijk om én van elkaar te leren én om gebruik van webbased educatieve content te stimuleren.
Gezien deze redenen zal het dan ook niet verbazen dat de meeste geïnterviewden aangeven dat hun activiteiten (vermoedelijk) ook zullen doorgaan als er geen projectsubsidie meer gegeven wordt. In deze zin is er in de projecten een basis gelegd om op voort te bouwen. Soms zijn hiervoor al afspraken gemaakt met uitgevers en / of ontwikkelaars van elektronische leeromgevingen. In een aantal gevallen is ook al nagedacht over welk commercieel model gebruikt kan worden. Voor andere projecten geldt dat er wel nadrukkelijk de wens en de verwachting is dat de activiteiten doorgaan, maar dat onbekend is of er financiering voor gevonden kan worden. Externe financiering zou in deze projecten zeer welkom zijn, zo wordt naar voren gebracht. Vrijwel alle geïnterviewden in deze projecten stellen dat de beweging die door het programma Educatieve contentketen in gang is gezet, (voorlopig) toch nog externe impulsen nodig heeft. Hierbij wordt niet alleen aan geld gedacht, maar ook aan kennisdeling, ondersteuning op organisatorisch en projectmatig terrein en aan het bijeen brengen van diverse betrokkenen. Met de huidige projecten is de voorhoede bereikt en is een eerste basis gelegd. Externe impulsen moeten nu het programma verbreden. Dit wil zeggen: management van scholen er bij betrekken, meer bewustwording en gebruik van content in de scholen en komen tot heldere afspraken over gebruik voor leerlingen en docenten.
4.1.2.3 Suggesties voor de toekomst De geïnterviewden hebben tal van plannen en suggesties voor wat er nog moet gebeuren om de ontwikkeling, het vinden en het gebruik van webbased content te vergroten. We geven puntsgewijs een overzicht van veelgenoemde suggesties. In kader 1 wordt dit aangevuld met andere genoemde suggesties. • Vanwege grote verschillen (in gebruik, in ontwikkeling, in toepassingsmogelijkheden) tussen sectoren lijkt het zinvol om het programma Educatieve contentketen per sector verder uit te werken en te ondersteunen. • Goede voorbeelden van webbased content en succesvolle ontwikkelingen uit de projecten laten zien. Koplopers stimuleren ‘de boer op te gaan’ (verbreding). Ge26
Monitoring Educatieve contentketen
lijksoortige projecten na afloop bij elkaar brengen en goede ontwikkelingen verder uitbouwen. Scholen en docenten stimuleren (projecten op het terrein van) webbased content uit te voeren. Als scholen aangeven dat ze webbased content willen, zullen uitgevers eerder ontwikkelingen op dit terrein in gang zetten. Door ontwikkeling op scholen ontstaat tevens meer inzicht in de problemen die er zijn die vervolgens aangepakt kunnen worden. Management overtuigen van het belang van webbased content. Vooral het management houdt zich te weinig bezig met methodenkeuze en is voornamelijk geïnteresseerd in de kosten. Leraren stimuleren bij leermiddelen verder te kijken dan alleen naar methoden (bijvoorbeeld training door voorlopers). Ze interesseren voor het gebruik van webbased content (‘zij vormen de crux’). Docenten en leraren laten zien dat webbased content hun taak kan verlichten, dat webbased content de didactische mogelijkheden vergroot. Infrastructuur op scholen aanpassen aan het gebruik van webbased content. Volgens veel geïnterviewden moet hier nog het nodige gebeuren. Op centraal / landelijk niveau via kwaliteitscriteria toezicht houden op webbased content.
•
•
•
•
•
Andere suggesties voor de toekomst • • • • • • •
Ontwikkelgroepen (regionaal) per sector stimuleren en ondersteunen (financieel, kennis). In scholen ontwikkelstraten per vak of vakgebied van webbased educatieve content inrichten en hierbij ook leerlingen betrekken. Kenniscentra en brancheorganisaties en regionale bedrijfsadviescommissies meer betrekken bij ontwikkeling van content en bij het interesseren van docenten voor gebruik van webbased content. Structuur uitbreiden met portfolio over gebruikte content, kwaliteitsgegevens over content. Prijzen ter beschikking stellen voor ontwikkelde content, bijvoorbeeld ‘Oscar’ voor webbased content. Kijken of er andere mogelijkheden zijn (pda, laptop, telecom) om contact te leggen met elektronische leeromgeving. De nadruk moet hierbij liggen op handzaam en betaalbaar. Kennisnet als coördinerende organisatie (van het programma, van projecten en van ontwikkelingen) in stand houden. Hier horen financiën bij. Stimuleren samenwerking tussen Kennisnet en SURF (hbo).
4.2 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 4.2.1 Doelrealisatie Evenals de projectuitvoerders zijn geïnterviewden in deze groep van mening dat bij een complexe innovatie in drie à vier jaar tijd niet (veel) verder gekomen kan worden dan de adoptiefase. Het implementeren en incorporeren van een veelomvattende vernieuwing vraagt jaren, zo wordt beweerd. Beleidsmakers hanteren vaak een vier Monitoring Educatieve contentketen
27
jaren beleidsperspectief en lopen daardoor de kans veelbelovende initiatieven af te breken voordat een idee goed en wel voet aan de grond heeft gekregen. Deze groep geïnterviewden merkt op dat via de implementatie- en referentieprojecten tot op heden maar een kleine groep scholen en leraren is bereikt. Als er een project in een onderwijsinstelling draait, weten de collega’s die niet deelnemen er veelal weinig of niets van. ‘Nog geen enkele leraar wordt lyrisch over de Educatieve contentketen’. Implementatieprojecten zijn volgens enkele geïnterviewden vaak gekenmerkt door een laboratoriumachtige opzet, zodat van gebruik van educatieve content in het onderwijsproces nog weinig sprake is. Een contentontwikkelaar die heeft deelgenomen aan een implementatieproject, meldt transfer vanuit het project naar alle leerobjecten in het eigen fonds. Alle leerobjecten (700) zijn als gevolg hiervan voorzien van de standaarden van de Educatieve contentketen. Enkele vertegenwoordigers van beleid en ontwikkeling verwachten dat 2007 het oogstjaar van de implementatieprojecten zou kunnen zijn, waarbij scholen projectscholen zouden kunnen bezoeken om ter plaatse te ervaren hoe educatieve content ingezet kan worden. Volgens deze geïnterviewden moet geconcludeerd worden dat de Educatieve contentketen – die nu voor een deel technisch rond is met de afspraken – nog vertaald moet worden naar de meeste onderwijsinstellingen. Veel instellingen hebben de kat nog uit de boom gekeken. In het basisonderwijs is deze beweging nog maar net gestart.
4.2.2 Vervolg Voor de doorwerking van de Educatieve contentketen op de werkvloer wordt voortzetting van implementatieprojecten in de een of andere vorm (met subsidie) door vrijwel iedere geïnterviewde wenselijk geacht. Vervolgprojecten zouden veel meer mensen op de werkvloer moeten bereiken en moeten leiden tot ‘echte’ implementatie in plaats van verkenning van mogelijkheden. Een educatieve uitgever juicht het toe dat binnen implementatieprojecten ruimte en aandacht is voor ‘marginale’ aspecten die anders blijven liggen en die toch heel wezenlijk zijn voor de dagelijkse gang van zaken. Er is aandacht voor het koppelen van de diverse schakels in de keten. Enkele malen is de suggestie gedaan bij deze projecten niet alleen de docent als spil te beschouwen. De deelnemer of leerling die goed uit de voeten kan met ict, zou benut kunnen worden als hefboom voor verandering.
28
Monitoring Educatieve contentketen
Naast grootschaliger projecten zou ook gedacht kunnen worden aan Grassrootachtige activiteiten waarbij één of enkele leraren een concreet project met de eigen leerlingen uitvoeren.
Voorbeeld – Inventarisatie educatieve content in de school Alle scholen aangesloten bij hetzelfde bestuur, hebben besloten te inventariseren wat ze allemaal al in huis hebben op het gebied van educatieve content. Naar verwachting zal dan blijken dat er al veel digitaal materiaal, ook ontwikkeld door leraren, aanwezig is en dat het nog niet op ruime schaal wordt gehanteerd. Na de inventarisatie wordt nagegaan wat hiervan overdraagbaar is. De achterliggende idee is dat zo de noodzaak van metadatering vanzelf duidelijk wordt. Voorgesteld wordt dat Kennisnet landelijk een dergelijke inventarisatie gaat maken.
Monitoring Educatieve contentketen
29
30
Monitoring Educatieve contentketen
5 Contentstimulering
In dit hoofdstuk komen de contentstimuleringsprojecten aan de orde die als doel hebben de vraag naar de behoefte aan educatieve content te articuleren en exploitatiemodellen te ontwikkelen. Wat is gerealiseerd, hoe zou het vervolg er uit moeten zien en welke plannen en suggesties voor de toekomst leven hiervoor? We doen dit eerst vanuit de optiek van de betrokkenen in de projecten en daarna vanuit het oogpunt van beleid en ontwikkeling.
5.1 Vanuit het perspectief van projecten 5.1.1 Doelrealisatie De contentstimuleringsprojecten hebben tot doel de vraag rond de behoefte van educatieve content te articuleren (‘wat moet er exact gemaakt worden voor wie?’) en te onderzoeken welke exploitatiemodellen hiervoor effectief zijn. De kern van dit type projecten is dat eerst met betrokkenen scherp wordt nagedacht over wat ontwikkeld moet worden aan educatieve content (vraagarticulatie). Dat zorgt er voor dat wordt aangesloten bij de expliciete behoefte van de school. Onderdeel van het ontwerp is het verkennen van de markt en het ontwikkelen van een betalingsmodel. Contentstimuleringsprojecten zijn in ruime mate door de overheid van middelen voorzien. Deze projecten lopen nog. Wat is er van deze doelen gerealiseerd? We starten met de mening van de projectdeelnemers hierover. Alle projecten dragen volgens geïnterviewden (veel) bij aan vraagarticulatie voor educatieve content. Velen zien dit als het ultieme doel van het contentstimuleringsproject. Docenten bewust maken van wat de mogelijkheden zijn en ze aan laten geven wat ze wat dit betreft willen in hun onderwijs. Ook als het project mislukt, zo wordt gesteld, is het een ‘leerproces’. Ook aan het andere doel van de contentstimuleringsprojecten - ontwikkeling van exploitatiemodellen – dragen de projecten volgens alle geïnterviewden bij. Verschillende varianten passeren de revue. ‘Boter bij de vis: het direct afkopen van de inzet en delen van de winst voor het in stand houden van de samenwerking’ is er één van. Het communitymodel is een andere keuze. De mogelijkheden voor een open of gesloten model (voor enkele scholen beschikbaar) en gratis (‘als tegenwicht tegen uitgevers:
Monitoring Educatieve contentketen
31
Take, shape en share’) of met betaling (gebruikersplatform) vormen onderwerp van discussie. Welke andere bijdragen leveren de contentstimuleringsprojecten? Unaniem vinden de geïnterviewden dat de projecten (veel) bijdragen aan het draagvlak voor educatieve content. Velen geven aan dat wat hen betreft dat een belangrijk doel is en hoewel veel niet-betrokken docenten nog huiverig zijn, neemt volgens hen het draagvlak langzaam toe. De noodzaak voor meer flexibiliteit in het onderwijs zou een reden zijn. De verbreding, zowel binnen de projectschool als daarbuiten vraagt volgens geïnterviewden echter nog veel aandacht. Dit geldt zeker voor het basisonderwijs. Aan de samenwerking tussen partijen leveren deze projecten volgens alle vertegenwoordigers een grote bijdrage. Het gezamenlijke belang van partijen zou hier zorg voor dragen. Soms wordt expliciet genoemd dat er geen commerciële partij in het project betrokken is en dat daarom de samenwerking goed gaat. In andere projecten worden de commerciële partners (uitgevers, elo-leveranciers) juist geroemd om hun informatieoverdracht, hun open houding en betrouwbaarheid. Aan de synergie tussen partijen hebben de contentstimuleringsprojecten een beetje bijgedragen. Dit komt voornamelijk tot uitdrukking in de wil om samen te werken en in het feit dat die samenwerking ook gestalte krijgt. Partijen weten dat ze elkaar nodig hebben om het project te laten slagen en om gezamenlijk voordeel te halen. Over het overbruggen van cultuurverschillen wordt minder eensgezind gedacht. Soms is de bijdrage van het project hieraan groot, maar vaker wordt melding gemaakt dat er nauwelijks sprake is van cultuurverschillen. Men heeft in de regel oog voor elkaars belangen en in het geval dat een of meer commerciële partners betrokken zijn, gaat het er soms wat ‘ formeler’ aan toe, zo wordt gesteld. Uiteenlopend wordt gedacht over het effect van het contentstimuleringsproject op de bewustwording van het belang van leertechnologische afspraken. Dat is ook geen expliciet doel van dit type project. Aan het scherp krijgen van de eigen behoeften – een belangrijk doel van de contentstimuleringsprojecten – leveren de projecten over het algemeen een redelijke (veel, een beetje) bijdrage. Bij grote organisaties zoals het mbo is het moeilijk om overzicht te krijgen. Clusters hebben volgens geïnterviewden veel autonomie en centrale sturing wordt dan lastig. Voor een aantal geïnterviewden is het nog wat vroeg om hierover nu al een definitief antwoord te geven (vooral po).
32
Monitoring Educatieve contentketen
In de helft van de projecten is al veel bijgedragen aan het andere doel van de contentstimuleringsprojecten - het ervaring opdoen met exploitatiemodellen - en in deze projecten lijkt een keuze gemaakt. In de andere projecten is men nog niet zover. Mede op basis hiervan is de bijdrage aan spreiding en deling van kosten en risico’s en helderheid over bedrijfsmodellen, in deze projecten soms wel bekend en soms ook niet. Slechts in een enkel project zijn definitieve keuzes gemaakt en is er volledige helderheid. In alle andere projecten is sprake van enige bijdrage maar moet er nog ‘voorzichtig gemanoeuvreerd’ worden of ‘is men nog zoekende’. De inhoudelijke en onderwijskundige kwaliteit van educatieve content is voor scholen een belangrijk item. Hiermee staat of valt het gebruik. De projecten hebben hier volgens vrijwel alle geïnterviewden veel aan bijgedragen. Men is van mening dat door te kijken naar content en het gebruik ervan, steeds ook de didactiek (aanbod, verwerking, toetsing) in ogenschouw wordt genomen wat bijdraagt aan een hogere onderwijskwaliteit. Door inschakeling van deskundigen, door het houden van workshops en door het stellen van kwaliteitseisen (in samenspraak tussen scholen en uitgevers) is en wordt hier vorm aan gegeven. De stimuleringsprojecten hebben volgens de meeste geïnterviewden ook (veel) bijgedragen aan de begrijpelijkheid van termen en afspraken. Dat geldt in eerste instantie vooral voor direct bij het project betrokkenen. Bij het gros van de docenten speelt dit (nog) niet en is nog ‘wat werk’ te doen. Geïnterviewden vinden ten slotte dat het contentstimuleringsproject een redelijk grote bijdrage (veel, een beetje) heeft geleverd aan het ontwikkelen, het exploiteren en het (eventueel) vermarkten van webbased content. Door er mee bezig te zijn, krijgt men een steeds beter beeld van mogelijkheden en wat het zou kunnen worden. Men beseft hierbij dat men voorloper is en dat er nog veel nodig is om ook anderen binnen de scholen en instellingen enthousiast te maken.
5.1.2 Vervolg Alle geïnterviewden geven aan dat er na 2006 nog contentstimuleringsprojecten wenselijk zijn. Door een persoon werd dit als volgt treffend verwoord: ‘het zaaien heeft nu plaatsgevonden, de groei is nauwelijks gestart, van bloei is nog geen sprake, laat staan van oogsten.’ Redenen voor de wenselijkheid van vervolgprojecten zijn de volgende. • Op de korte termijn is het fenomeen webbased educatieve content niet op de kaart te zetten. Voordat duidelijk is wat kan, wat haalbaar is en wat gewenst is, is nog veel experimenteren noodzakelijk. Dit geldt voor alle partijen. Monitoring Educatieve contentketen
33
•
•
•
Opbouw en uitbouw van exploitatiemodellen (bijvoorbeeld communitymodel) kosten erg veel overleg en dus tijd en geld. Vervolgprojecten dwingen je samen te werken met noodzakelijke partners. ‘geen van de partners kan het alleen af’ en ‘men is tot elkaar veroordeeld’. De huidige projecten zullen bij afronding veel vragen oproepen en open einden laten zien. Het zoeken naar oplossingen en het invullen van deze open einden is noodzakelijk genoemd.
Een aantal vertegenwoordigers van contentstimuleringsprojecten geeft aan dat hun activiteiten na 2006 niet kunnen en zullen stoppen. In enkele projecten zijn hier al afspraken over gemaakt. Uiteraard wordt subsidiering van eventuele vervolgprojecten op prijs gesteld. Geïnterviewden vinden dat er zeker nog externe impulsen nodig zijn om de verworvenheden van het contentstimuleringsproject verder te helpen. Het feit dat het voor een groot deel om non profit organisaties gaat, wordt als reden genoemd. Verder wordt gesteld dat men tegen zaken oploopt, zoals bijvoorbeeld de juridische aspecten van exploitatiemodellen, waarvoor nog veel ontwikkeling en ondersteuning nodig is. Patstellingen tussen uitgevers, scholen, ontwikkelaars van content en van elektronische leeromgevingen moeten verder doorbroken worden. De verschillende partijen zullen volgens een geïnterviewde altijd op zoek gaan naar projecten in dit kader (bijvoorbeeld 3D-ontwikkeling van webbased content). Dit zijn weliswaar autonome ontwikkelingen, maar ze zullen om aan te slaan, ondersteund moeten worden met externe impulsen. Kennisnet zou volgens velen hierin een belangrijke rol kunnen spelen. Er is bovendien volgens meer geïnterviewden een absolute noodzaak om door te gaan op de ingeslagen weg. In de eerste plaats omdat webbased content een ontwikkeling is die niet meer te stoppen is (bijvoorbeeld toename gebruik internet, digitale schoolborden) en in de tweede plaats omdat het goed aansluit bij wat leerlingen willen en waar ze mee bezig zijn.
5.1.3 Suggesties voor de toekomst Over wat er de komende jaren nog moet gebeuren, hebben geïnterviewden in de contentstimuleringsprojecten tal van plannen en suggesties die zowel betrekking hebben op het eigen project als meer in het algemeen op de ontwikkeling en het gebruik van webbased educatieve content. De meest genoemde suggesties geven we beknopt weer.
34
Monitoring Educatieve contentketen
•
•
•
•
•
•
•
Meer leuke, aantrekkelijke content ontwikkelen die uitnodigt tot gebruik en die inpasbaar is in het onderwijs en waaraan de docent niet meer tijd kwijt is. Docenten duidelijk maken in trainingen en cursussen dat er meer is dan ‘het bord’ en ‘het krijtje’. Docenten moeten kansen zien in webbased content, de winst er van inzien en op basis daarvan aan kunnen geven wat ze willen. Opleidingen hebben hierin een taak. Management meer betrekken bij de kansen, bedreigingen, kosten van webbased educatieve content. Scholen moeten meer bereid zijn om ontwikkelde content te delen. Ze blijven nu te veel op het eigen materiaal zitten omdat ze hun investering terug willen hebben. Dit wil zeggen dat evenwicht tussen ‘halen’ en ‘brengen’ nagestreefd moet worden. Verbeteren van de technische infrastructuur in scholen en instellingen (bijvoorbeeld leerling-pc-ratio, internetaansluitingen). Een – politieke – oplossing vinden voor hoe de betaling van leermiddelen in de verschillend sectoren geregeld moet worden (denk hierbij aan de discussie over schoolkosten in mbo en vo en aan het gegeven dat het po nu al onvoldoende middelen krijgt om hun leermiddelen te betalen). Hierdoor zouden mogelijk blokkades worden weggenomen. Belangen van partijen respecteren. (uitgevers niet als vijanden zien) en in open communicatie doelen trachten te realiseren.
5.2 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling 5.2.1 Doelrealisatie Vertegenwoordigers van beleid en ontwikkeling kijken allen met een zekere spanning uit naar de bedrijfsmodellen die als effectief uit de bus gaan komen. Er wordt gehoopt op creatieve oplossingen waarbij niet alles op voorhand wordt dicht getimmerd. Volgens het onderwijsveld moeten de uitgevers meer over de brug komen door soepeler om te gaan met hun verlangen dat alles betaald moet worden. Oude posities moeten verlaten worden. Duidelijkheid over het businessmodel is nodig om de uitwisselbaarheid van educatieve content te bevorderen. Tegelijkertijd is er scepsis of de contentstimuleringsprojecten wel nieuwe modellen gaan opleveren. TNO heeft eerder zeven businessmodellen beschreven die helder zijn (waaronder abonnement, licentie, strippenkaart, communitymodel waarbij partijen de kosten en de opbrengsten delen). Een educatieve uitgever merkt op dat de lopende projecten waarschijnlijk geen nieuwe inzichten zullen opleveren. Hij licht toe dat uitgevers er zelf vaak hard aan moeten trekken om een project iets op te laten leveren. Onderwijsinstellingen zijn niet erg gewend projectmatig en opbrengstgericht te werken. Monitoring Educatieve contentketen
35
Eén van de reden voor contentstimuleringsprojecten is de onvoldoende duidelijkheid over de wijze van betaling van educatieve content die de gebruiker afneemt bij een educatieve uitgever of een andere aanbieder. Zo vragen geïnterviewden zich af ‘Wie betaalt voor educatieve content?’ ‘School of leerling?’ ‘Kan / mag / moet de prijs voor educatieve content gelijk zijn aan de prijs van schoolboeken?’ In het kader van het schoolkostendossier is hierover discussie gaande tussen ministerie en Tweede Kamer. Keuzes hierin zijn nog niet gemaakt. Projecten of niet, nichemarkten blijven hoe dan ook een probleem, omdat deze niet interessant zijn voor uitgevers. De omvang van de markt is immers bepalend voor een gezond exploitatiemodel. Voor nichemarkten blijft subsidie (zo nodig uit diverse bronnen) wezenlijk, zo merkt een uitgever op.
5.2.2 Vervolg De geïnterviewde uitgevers (waaronder die van een brancheorganisatie) geven aan dat na 2006 de contentstimuleringsprojecten niet behoeven te worden voortgezet met externe subsidie. De markt moet dit zelf oppakken. Als men er eigen geld in stopt, wordt er extra nagedacht en is het commitment groter. Als iets goed is, verkoopt het zichzelf. Een uitgever formuleert het zo: ‘Implementatieprojecten zijn belangrijker dan contentstimuleringsprojecten. Daar waar een markt is, ontstaat content vanzelf.’ Vanuit de programmagroep bve merkt iemand op dat voortzetting van de contentstimuleringsprojecten onnodig is, omdat het er waarschijnlijk toch weer op neer zal komen dat educatieve content gewoon gekocht moet blijven worden bij educatieve uitgevers omdat ze hun marktaandeel willen behouden. Anderen hebben geen uitgesproken mening over voortzetting, vaak omdat ze geen zicht op dit type projecten hebben respectievelijk willen wachten op de uitkomsten hiervan. In verband met contentontwikkeling is de vraag in hoeverre leraren zelf ontwikkelaars van content moeten / kunnen zijn. Hierover wordt verschillend gedacht. In hoeverre is dit specialistenwerk? Een geïnterviewde uitgever signaleert dat bij de start van de Educatieve contentketen het accent sterk lag op het zelf ontwikkelen van educatieve content door de school. Nu is volgens hem deze opstelling bijgesteld en wordt de rol en expertise van de educatieve uitgevers veel meer onderkend. In de discussie over de leraar als ontwikkelaar is – zo is voorgesteld – het zinvol onderscheid te maken in het type leermiddelen. Er zijn sturende leermiddelen die schoolspecifiek zijn en ondersteunende leermiddelen die men van elders kan betrekken zonder vertaalslag naar de school. Bij sturende leermiddelen (bijvoorbeeld de eigen aanpak van het werken in projecten) zullen leraren zelf een deel voor hun reke36
Monitoring Educatieve contentketen
ning moeten nemen. De school zelf ontwikkelt dan de toegevoegde waarde voor de eigen werkomgeving. De geïnterviewden zeggen wel globale indrukken te hebben van de stand van zaken in projecten, maar ze missen een overzicht van de inhoudelijke uitkomsten van de contentstimuleringsprojecten. Een systematische inventarisatie vinden sommigen daarom gewenst. Onduidelijk is of de projectuitkomsten voor anderen bruikbaar zijn. Gezien het strategisch belang wordt inzicht verlangd in de werkzaamheid van de diverse businessmodellen die nu worden getest.
5.2.3 Suggesties voor de toekomst In de gesprekken is een aantal concrete suggesties gedaan voor de betaling van educatieve content en voor vervolgactiviteiten. • Een roc zou voor bijvoorbeeld 1½ miljoen euro in één keer alle (digitale) leermateriaal kunnen inkopen bij uitgevers waarna leerlingen gratis gebruik kunnen maken van alle basismateriaal. Voor extra’s moet dan wel betaald worden. • In plaats van projecten via scholen: laat educatieve uitgever / contentontwikkelaar aan de slag gaan, en betaal pas achteraf voor de ontwikkelkosten als het product klaar is en geschikt voor de praktijk is gebleken. • De brancheorganisatie besluiten alle ontwikkelkosten voor haar rekening te nemen, waarna alle deelnemers gratis van materiaal voorzien kunnen worden.
Voorbeeld – Project leermiddelenarrangeurs Een aantal scholen voor voortgezet onderwijs onder eenzelfde bestuur gaat met eigen middelen werken met een veertigtal leermiddelenarrangeurs. Men wil toewerken naar vraaggestuurd onderwijs. Ze starten met het metadateren (18 velden plus één label van het samenwerkingsverband) van (de op scholen aanwezige?) educatieve content eenheden, als basis voor het kunnen zoeken, vinden en arrangeren door leraren en leerlingen van deze eenheden in het onderwijsproces. Doel is een etalage van leermiddelen te maken die direct bruikbaar is (vergelijk EduRep). Voorwaarde hiervoor is het gebruik door de deelnemende school van een elektronische leeromgeving. Bij de deelnemende scholen zijn vier verschillende elo’s in gebruik. Het samenwerkingsverband denkt op eigen kracht na over het geschikte businessmodel. Men wil professioneel assertief zijn en de macht van de uitgevers breken.
Monitoring Educatieve contentketen
37
38
Monitoring Educatieve contentketen
6 Verbreden
Het vierde strategisch doel van de Educatieve contentketen luidt als volgt: vergroten van het bewustzijn in het onderwijsveld dat afspraken nodig en functioneel zijn. Hiervoor zijn EduExchange en themabijeenkomsten georganiseerd. In dit hoofdstuk gaan we hierop in en op andere mogelijkheden om het onderwijs bewust te maken van het nut van de Educatieve contentketen. In dit hoofdstuk komen voornamelijk geïnterviewden uit beleid en ontwikkeling aan het woord.
6.1 Doelrealisatie EduExchange heeft tot doel tot kennisdeling te komen. Het omvat een jaarlijks evenement in de vorm van een landelijke, sectordoorsnijdende bijeenkomst met een breed aanbod. De doelgroep van EduExchange zijn ict-coördinatoren en onderwijsmanagers (dus niet de leraren). In 2005 waren er ongeveer vijfhonderd deelnemers. Naast deze landelijke bijeenkomsten worden er nog Plugfests (demonstraties van werking standaards) en themabijeenkomsten georganiseerd. De opzet waarbij scholen voor scholen demonstreren hoe educatieve content op een nieuwe manier kan worden benut (‘Zien is geloven’), vinden de geïnterviewden geslaagd. Dit is onmisbaar voor het verkrijgen van draagvlak. Het bereik van genoemde bijeenkomsten is echter beperkt tot een voorhoede van scholen. De Educatieve contentketen is op de werkvloer, zeker in het primair en voortgezet onderwijs, nog vrijwel onbekend, zo is geconstateerd. Het besef van metadata is vrijwel afwezig bij leraren4. Er zijn uitzonderingen, zoals de bve-sector waar de educatieve content al wel op de agenda staat, wat opmerkelijk genoemd is voor een dergelijk taai onderwerp. Een vertegenwoordiger van het basisonderwijs merkt op dat gewaakt moet worden dat bij EduExchange de presentaties niet boven de pet gaan van bovenschoolse managers. Hij betwijfelt of via EduExchange éénpitters (bestuur met één basisschool) bereikt worden. Iemand anders merkt op: ‘EduExchange is een vorm, het heeft een beurskarakter.’ 4 Iemand wijst er op dat in de komende versie van Windows de optie ‘metadata’ standaard aanwezig is, bijvoorbeeld om foto’s te registreren en terug te vinden. Dit kan behulpzaam zijn bij het ontwikkelen van deze notie voor educatieve content. Monitoring Educatieve contentketen
39
Een educatief uitgever vult aan dat uitgevers ook workshops rond hun product houden. Hij oppert dat het werken met proefscholen waarbij educatieve content draaiend wordt gemaakt, een betere strategie is dan bijeenkomsten in de geest van EduExchange. Ook hier geldt: ‘Zien is geloven’. Bovendien is voor een uitgever een proefschool, waarbij direct contact gelegd wordt met de klant, interessant. Projecten Vrijwel alle geïnterviewden in de implementatieprojecten zeggen baat te hebben gehad van informatie, ervaringen en ontwikkelde producten van anderen buiten het project. In een enkel geval gaat het alleen om het krijgen van informatie, meestal gaat het om meer dan dat. De themabijeenkomsten en EduExchange worden hierbij vaak genoemd als plaats waar de uitwisseling plaatsvindt. Er is ook kennis doorgegeven door vertegenwoordigers van organisaties die in meer projecten deelnemen. In de referentieprojecten is wat minder melding gemaakt van het benutten van kennis en ervaringen van andere projecten. Geïnterviewden in vijf van de zes contentstimuleringsprojecten zeggen in hun project baat te hebben gehad van informatie, ervaringen en ontwikkelde producten van anderen buiten het project. Soms worden expliciet de bijeenkomsten georganiseerd door Kennisnet genoemd. Nog meer worden echter de producten en werkwijzen van de verschillende partners (onderwijs, uitgevers, leeromgevingontwikkelaars, contentontwikkelaars) genoemd, waarvan men kennis heeft genomen en die van nut zijn geweest voor het project.
6.2 Vervolg De geïnterviewden uit beleid en ontwikkeling zijn vrijwel unaniem van mening dat in de toekomst bijeenkomsten vergelijkbaar met EduExchange en de themabijeenkomsten beslist gewenst zijn voor verspreiding van de ideeën over het werken met standaarden van de Educatieve contentketen. Scholen die niet naar EduExchange komen, zouden via andere partijen bereikt moeten worden, zoals bijvoorbeeld schoolbegeleidingsdiensten. EduExchange kent een gelijksoortige opzet als de Surfdagen voor het hoger onderwijs en de tweejaarlijkse ict-conferentie voor de bve. Enkele keren is voorgesteld een koppeling te maken met deze andere activiteiten. Iemand deed de suggestie om te laten betalen voor deelname aan EduExchange. Dat gebeurt ook bij de Surfdagen: daar blijkt dat geen barrière voor deelname. Verder is de suggestie gedaan om de bijeenkomsten sectoraal op te zetten, vooral voor het basisonderwijs zou dit te overwegen zijn. Bij EduExchange zijn nu alle onderwijssectoren present.
40
Monitoring Educatieve contentketen
Met het oog op implementatie zou Kennisnet zich voorlopig moeten richten op de ondersteuning van scholen wat betreft de basisideeën van de Educatieve contentketen. Eerst moet het concept bij leraren tussen de oren zitten.
6.3 Suggesties voor verbreding ‘De zwakste schakel in de Educatieve contentketen is de professionele ontwikkeling van leraren’. Van vele kanten is benadrukt dat er nog veel inspanning nodig is om het onderwijsveld breed en tot op de werkvloer te bereiken. Het gebruik van leertechnologische standaarden is niet af te dwingen, stelt iemand. Om gehoor te krijgen voor de boodschap kan men zich alleen bedienen van argumenten en het tonen van de gebruiksvoordelen. De eindgebruiker moet uitsluitend voordeel hebben van de toegepaste standaarden. Deze moeten op de achtergrond werken en niet zichtbaar zijn voor de gebruiker (‘onder de motorkap’). De vele suggesties en ideeën die in de gesprekken naar voren zijn gekomen om de kennis over en het gebruik van de Educatieve contentketen te verbreden, kunnen als volgt schetsmatig worden weergegeven. De voorlichting- en scholingscampage zou zich op diverse doelgroepen moeten richten. De volgende groepen zijn genoemd. 1. De technisch betrokkenen; 2. De functioneel betrokkenen zoals medewerkers van bibliotheek, open leercentra; 3. Ict-coördinatoren, kunnen een voortrekkersrol vervullen; 4. Managementlaag bereiken, in basisonderwijs is dat bovenschoolse manager. 5. De eindgebruikers: leraren en leerlingen. Omdat leerlingen al heel bedreven zijn met ict, zou ook gemikt moeten worden op leerlingen die de leraar hierbij een handje kunnen helpen. 6. Lerarenopleidingen die nieuwe beroepsbeoefenaren opleiden. Inhoudelijke aangrijpingspunten: • De voordelen en de praktische noodzaak van de Educatieve contentketen tonen. Werken volgens de Educatieve contentketen is lonend. ‘Als iets goed is, verkoopt het zich zelf’. • Tonen van goede voorbeelden. • Trainingen voor leraren in het opzetten van leerarrangementen. • Het gaan werken met een elektronische leeromgeving in de school is een praktisch aangrijpingspunt om het nut van het vinden en uitwisselen van educatieve content aan te tonen. Softwareleveranciers van elo’s dienen er dan voor te zorgen dat hun
Monitoring Educatieve contentketen
41
•
leeromgevingen zonder haperen kunnen omgaan met de standaarden voor educatieve content. Voorlichtingsactiviteiten zouden gedeeltelijk regionaal georganiseerd moeten worden, bijvoorbeeld uitgaande van een roc als middelpunt. Bijeenkomsten op locatie hebben toegevoegde waarde.
Vorm: • In de benadering van het onderwijsveld niet te technisch en hoogdravend maar aanpassen aan de taal van het onderwijs. • Mediamix is gewenst. Wie? • Externe adviseurs zouden scholen kunnen bezoeken en hen een spiegel voorhouden. • Kennisnet zou het voortouw moeten nemen bij voorlichting en scholing rond Educatieve contentketen. Commerciële partijen zouden later in beeld kunnen komen.
42
Monitoring Educatieve contentketen
7 Organisatie educatieve contentketen en rollen
7.1 Organisatie Educatieve contentketen in vogelvlucht Alvorens de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, volgt een schets van de programmaorganisatie Educatieve contentketen. Om het veelomvattende programma van de Educatieve contentketen uit te kunnen voeren is door partijen een open organisatiestructuur opgebouwd. Er is de Stuurgroep Educatieve contentketen. Daarnaast zijn er diverse programmagroepen (po,vo, bve) met vertegenwoordigers uit het veld die een taak hebben bij het nader programmeren van activiteiten en het aangeven van veldbehoeften aan afspraken rond educatieve content. Naast deze overkoepelende laag met bestuurlijke en programmatische taken, is er een aantal groepen (‘Spoor 1’) die zich – op basis van de aangegeven behoeften – richt op het ontwikkelen en toetsen van leertechnologische afspraken om flexibel onderwijs mogelijk te maken. Voor het toetsen van de ontworpen afspraken in de praktijk is er een aantal referentie- en implementatieprojecten waarin onderwijsinstellingen (en andere partners) nagaan in welke mate de afspraken voldoen. Deze projecten worden bij de uitvoering begeleid door Kennisnet. Om het onderwijsveld breed te betrekken bij educatieve content en de daarbij behorende afspraken en standaarden, is er een reeks activiteiten (‘Spoor 2’) gericht op disseminatie, kennisdeling en ondersteuning. Het landelijke evenement EduExchange wordt in dit verband jaarlijks georganiseerd. Het geheel wordt gecoördineerd door het programmamanagement en projectleiders. Deze diensten worden door Kennisnet geleverd. Ter ondersteuning van het geheel vinden ten slotte activiteiten plaatsen rond ‘onderzoek en inbedding’ (‘Spoor 3’). In de interviews is steeds over de tevredenheid over de eigen rol in het programma Educatieve contentketen gesproken en over de tevredenheid over de rol van de overige partners. Daarnaast is de tevredenheid over Kennisnet aan de orde geweest.
7.2 Bestuurlijk en programmatisch De geïnterviewde deelnemers aan de Stuurgroep en de Programmagroepen zijn tevreden over het functioneren van deze strategische groepen. De brede samenstelling (onderwijsveld, uitgevers, en andere partijen) is een positief punt en de sfeer is ge-
Monitoring Educatieve contentketen
43
richt op het komen tot afstemming en samenwerking. Er is baanbrekend werk gedaan door een complex onderwerp in de steigers te zetten waarbij partijen met uiteenlopende belangen tot elkaar zijn gebracht. Er heerst een gevoel van ‘pioniers onder elkaar’. Opgemerkt is dat er in de stuurgroep sprake was van dominantie door de bve-sector, getalsmatig en qua inhoudelijke inbreng. De inbreng vanuit het primair en voortgezet onderwijs zou nog van de grond moeten komen. Deze onderwijssectoren kunnen hun voordeel doen met de inhoudelijke voorsprong van de bve-sector waarbij het wel zaak blijft voldoende kritisch te zijn en te letten op de eigen aard van de betreffende sector. Als voorbeeld van synergie is genoemd de ontwikkeling van de metadatering voor het voortgezet onderwijs waarbij in sterke mate gebruik gemaakt kon worden van de velden die eerder voor de bve bedacht waren (12 van de 18). OCW geeft aan tevreden te zijn: stapje voor stapje is draagvlak en afstemming tussen partijen ontstaan en er wordt gewerkt aan een integrale aanpak. Diverse geïnterviewden bevelen aan dat voor de toekomst een landelijk platform / een programmagroep per onderwijssector gehandhaafd moet worden om onder meer de ontwikkelbehoeften rond educatieve content scherp te blijven houden. Alleen voor de bve-sector zou er al een alternatief platform zijn waarop overleg rond Educatieve contentketen zou kunnen doorgaan, als het programma ophoudt te bestaan, namelijk de Roc-i-partners.
7.3 Rol van educatieve uitgevers 7.3.1 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling De belangen van het onderwijs en uitgevers lopen volgens veel geïnterviewden gedeeltelijk uiteen. Ten dele gelden voor elke partij andere waarden en belangen. Het onderwijs hecht belang aan het delen van kennis (hoewel door sommigen toch ook vraagtekens zijn gezet bij de bereidheid van leraren kennis te delen), terwijl uitgevers voor hun investering in het maken van leermiddelen een vergoeding wensen om hun bedrijf te kunnen continueren. Educatieve uitgevers en andere aanbieders van educatieve content kunnen zich volgens een aantal gesprekspartners in verband met hun afzet niet onttrekken aan de noodzaak om leertechnologische afspraken te maken over vindbaarheid en uitwisselbaarheid. Enkele geïnterviewden geven aan dat de opkomst van educatieve content een bedreiging vormt voor de uitgever oude stijl. Het vraagt een open mind van uitgevers om 44
Monitoring Educatieve contentketen
deze ontwikkeling positief tegemoet te treden waarbij oplossingen gevonden moeten worden voor geestelijk eigendom en afrekensystemen. Het zou voor uitgevers een uitdaging zijn via de digitale weg winst te gaan behalen. Uitgevers willen in de regel, zo stellen enkele geïnterviewden, een zo kort mogelijke time to market. Metadatering vergt een extra investering, een kostenpost die nog kan groeien gezien de tendens om kleinere leereenheden te maken. Gezamenlijke uitgevers vinden dat ze noch overheid, noch subsidie nodig hebben voor het vindbaar en uitwisselbaar maken van educatieve content. Uitgevers zijn ook al veel langer in GEU-verband bezig geweest met metadatering. Ze vinden elkaar op dit punt (‘precompetitief’), ze bundelen hun krachten om gezamenlijk randvoorwaarden te scheppen waarna ieder voor zich de concurrentie aan kan gaan. Uitgevers doen als vanzelfsprekend mee met de Educatieve contentketen, zoals ze met allerlei ontwikkelingen mee zouden doen die voor hen relevant kunnen zijn. Uitgevers zijn, zo wordt gesteld in een interview, steeds op zoek naar een primaire relatie met de klant. Dat betekent dat als een gebruiker binnenkomt via een centraal portal, het zaak is de klant door te sluizen naar de website die van de uitgever is en daar het transactieproces voort te zetten. Educatieve content is maar een klein deel van wat een educatieve uitgever een onderwijsinstelling te bieden heeft. Daarbij is te denken aan arrangementen van content tot leereenheden (‘niveau 3’). De combinatie van educatieve content met andere diensten wordt voor uitgevers interessant genoemd. Uitgevers bezinnen zich of en in welke mate ze met educatieve content geld kunnen en willen verdienen. Diverse geïnterviewden uit het onderwijsveld uiten (enige) twijfel of de uitgevers zich wel voluit inzetten om educatieve content te standaardiseren en uitwisselbaar te maken. Men heeft de indruk dat educatieve uitgevers de kat een beetje uit de boom kijken en dat ze ook op andere paarden lijken te wedden. Het behoud van markt en het zeker stellen van financiële opbrengsten weegt voor hen zwaar. Een geïnterviewde bestuurder uit de bve-sector ziet sinds de start van de Educatieve contentketen wel een kentering bij uitgevers. Deze zouden zich vooral nog maar willen onderscheiden in de geleverde content, niet meer wat betreft standaardisatie. De weg naar de inhoud is, volgens deze geïnterviewde, de weg terug van de uitgevers naar hun kerntaak. Die kerntaak is het professioneel ontwikkelen van geordende en gevalideerde content. Met het oog op de kwaliteit van educatieve content vormt dit een belangrijk tegenwicht tegen de enorme informele educatieve content die (bij Google, Wikepedia, Teleblik) allemaal (gratis) op het internet te vinden is.
Monitoring Educatieve contentketen
45
7.3.2 Vanuit het perspectief van projectuitvoerenden De tevredenheid over de rol van uitgevers bij projectuitvoerders (in alle projecten) varieert. Zelfs binnen een project met meerdere uitgevers loopt het oordeel uiteen van zeer ontevreden tot zeer tevreden, afhankelijk van de uitgever. Het betreft hier vooral de mate waarin de uitgevers prioriteit geven aan het project en hun afspraken nakomen. In andere projecten wordt de rol van uitgevers formeel, bureaucratisch en vertragend genoemd (‘als puntje bij paaltje komt, terughoudend’). Vermeld wordt hierbij dat uitgevers weinig vernieuwend zijn op het terrein van webbased content. Ze hebben hun methoden en: ‘Wat ze wel willen is die in stukjes hakken en ze dan vermarkten’. In andere projecten wordt juist de coöperatieve houding, de inzet (‘er is hard aan getrokken’), de openheid, het nakomen van afspraken en goede samenwerking met uitgevers gewaardeerd. Eén geïnterviewde spreekt over de makelaarsrol van uitgevers bij webbased educatieve content. Er is met één uitgever over de eigen rol in een project gesproken. De eigen rol werd gekarakteriseerd als ‘hard aan getrokken’, de afspraken zouden steeds zijn nagekomen.
7.4 Rol van leveranciers software / elektronische leeromgeving 7.4.1 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling Een geïnterviewde softwareleverancier kenmerkt de positie van leveranciers van elektronische leeromgevingen, het platform waarbinnen educatieve content wordt benut, als een tussenpositie tussen uitgevers / contentontwikkelaars en het onderwijsveld. Leveranciers van elektronische leeromgevingen zijn afhankelijk van enerzijds het aanbod van uitgevers en anderzijds van de ontwikkelaars van standaarden. De technische standaarden zijn er grotendeels, technisch gezien is dit opgelost. Maar het interpretatieprobleem blijft en dat is de menselijke factor. Interpretatieverschillen kunnen zorgen voor het haperen van de beoogde vindbaarheid en uitwisselbaarheid. Een eenduidige toepassing van standaarden blijft een aandachtspunt. Bijvoorbeeld: is dit leermateriaal voor ‘natuurkunde’ of ‘techniek’? Er is – volgens diverse geïnterviewden uit de hoek van beleid en ontwikkeling – vooruitgang geboekt sinds de inwerkingtreding van de Educatieve contentketen. De leertechnologische standaarden zouden echter nog ‘volwassen’ moeten worden en er zijn nog hiaten die weggewerkt moeten worden. De toepasbaarheid van de standaarden kunnen nog verbeterd worden.
46
Monitoring Educatieve contentketen
7.4.2 Vanuit het perspectief van projectuitvoerenden Geïnterviewden zijn in grote lijn tevreden over de rol van de contentontwikkelaars / ontwikkelaars van elektronische leeromgevingen. Ze zouden hun afspraken nakomen, zeer coöperatief zijn en de beloofde producten op tijd hebben aangeleverd. Gemeld wordt ook dat ze zeer voortvarend te werk gaan en systemen goed aanpassen aan de wensen van de school. Naast ontwikkelaars hebben ook personen op het snijvlak van onderwijsadvies en ontwikkeling een bijdrage geleverd. Ook hierover zijn de geïnterviewden tevreden. Deze zouden vooral het onderwijskundig concept steeds in de gaten hebben gehouden en oog gehad hebben voor de communicatie tussen school / docenten en ontwikkelaars. Soms wordt bij ontwikkelaars aangegeven dat er meer contact en sturing had moeten zijn van die kant. Ontwikkelaars van content (waaronder uitgevers) en van leeromgevingen (inclusief onderwijsadviseurs) zijn tevreden over hun eigen rol in de projecten. Zij hebben zich vooral beziggehouden met de projectleiding en projectcoördinatie, hebben naar hun mening voldoende ingebracht en geleverd wat afgesproken was (gebruikersvriendelijke systemen). De ‘onderwijsadviesachtige’ betrokkenen geven aan dat ze een ‘linking pin-functie’ hebben vervuld tussen docenten/ management en ontwikkelaars en bewakers zijn geweest van het onderwijsconcept van de scholen.
7.5 Rol van Kennisnet: procesbegeleider en ontwikkelaar 7.5.1 Vanuit het perspectief van beleid en ontwikkeling Zonder uitzondering wordt Kennisnet door geïnterviewden die betrokken zijn bij ontwikkeling en beleid, lof toegezwaaid voor zijn constructieve en professionele rol in de Educatieve contentketen. Er is sprake van een conceptuele benadering van een complexe onderneming (helder maken waar het heen moet) die consequent wordt gevolgd. Het programmamanagement wordt zonder uitzondering door geïnterviewden positief beoordeeld. Hiervoor zijn externen tijdelijk aangetrokken. Het brede programma Educatieve contentketen kent een grote mate van complexiteit wat vraagt om professionele coördinatie waarvoor voldoende tijd beschikbaar moet zijn. Kennisnet heeft deelprojecten volgens de meeste geïnterviewden goed begeleid en een deel daarvan in eigen regie uitgevoerd. Er wordt op gewezen dat Kennisnet van origine aanbodgericht placht te werken, maar dat er een omslag heeft plaatsgevonden: men probeert nu goed te luisteren naar het
Monitoring Educatieve contentketen
47
veld. Diverse geïnterviewden benadrukken dat een bottom up, procesgerichte aanpak noodzakelijk is. Kennisnet heeft beperkte speelruimte volgens veel geïnterviewden, maar deze wordt wel optimaal benut. Er wordt strikt vastgehouden aan een onafhankelijke opstelling, boven de partijen. Kennisnet vervult een stimulerende, samenbindende rol tussen partijen, zo stelt men. Er wordt zorgvuldig naar partijen geluisterd. Een geïnterviewde educatief uitgever erkent dat Kennisnet begrip heeft getoond voor de positie van de uitgevers. Enige kanttekeningen zijn ook geplaatst. Enkelen merken op dat het boven de partijen staan van Kennisnet soms vertragend werkt omdat ze niet willen (mogen) kiezen. Dit zou onder meer gebleken zijn bij de discussie rond het gebruik van open source software. Vanuit het onderwijsveld merkte iemand op dat Kennisnet ‘vastzit’ aan uitgevers, zich niet durft in te zetten op het ontwikkelen van ‘sociale’ educatieve content door de onderwijsinstellingen zelf. Een ander vindt dat Kennisnet meer zou moeten kiezen voor het onderwijs (zo nodig ten kosten van de uitgevers). De geïnterviewde ondersteuners van Kennisnet waarschuwen er voor dat Kennisnet niet te veel eigenaar moet worden van de Educatieve contentketen, omdat het een onderneming is van scholen, ontwikkelaars en uitgevers. Overkoepelende organisaties zouden sterker mede-eigenaar moeten worden. Na 2006 moet er een platformfunctie blijven waarbij de diverse geledingen met elkaar spreken over aspecten van de Educatieve contentketen. Daarbij is programmamanagement nodig dat boven de partijen staat. De suggestie is gedaan om dit management dan te verdelen over twee personen (samen 1,0 fte) die dan met elkaar kunnen sparren. Mede met het oog op continuïteit en de expertise verdient het sterk de voorkeur dat een vervolgtraject door Kennisnet wordt gecoördineerd en niet door een andere partij als bijvoorbeeld de Landelijke Pedagogische Centra. Zo worden bovendien kosten en tijd die nu eenmaal verbonden zijn aan overdracht voorkomen.
7.5.2 Vanuit het perspectief van projectuitvoerenden De ondersteuners van Kennisnet (groepsinterview) typeren hun hulp zelf aan scholen als ‘streng maar behulpzaam’. Ze bedoelen daarmee dat scholen aangesproken worden op resultaatgericht werken waarbij ze niet achterover kunnen leunen. Zonder uitzondering zijn alle geïnterviewde projecten (implementatie-, referentie en contentstimulering) tevreden tot zeer tevreden over de rol van Kennisnet. Gesproken wordt over deskundige ondersteuning, een motiverende houding en een zeer informe48
Monitoring Educatieve contentketen
rende opstelling. De coördinerende activiteiten in en tussen de projecten bevielen velen goed. Kennisnet heeft ook voldoende (technische) kennis in huis en contacten in het veld om een dergelijk grootschalig programma te laten draaien. De onafhankelijkheid en neutrale houding wordt eveneens geroemd. Meer specifiek worden de volgende activiteiten van Kennisnet gewaardeerd: • de organisatie van en informatieverstrekking op EduExchange (‘zeer stimulerend’); • de flankerende website waar snel inzicht kan worden verkregen in het programma en onderdelen ervan; • de goede samenwerking indien Kennisnet zelf ook partij is (Davindi); • systematische ondersteuning bij het opstellen van het projectplan; • zeer deskundig in de discussie over elektronische leeromgevingen; • het monitoren van de voortgang in de projecten; • begeleiden van projecten (inclusief bezoek aan projecten, workshops georganiseerd, extra projectbijeenkomst belegd, presentaties gehouden); • uitwisseling tussen projecten en goed op de hoogte zijn van parallelle ontwikkelingen. Ondanks dit zeer positieve rapport zijn enkele geïnterviewde projectuitvoerders van mening dat verbeteringen op enkele aspecten mogelijk en wenselijk zijn. Een groot deel van deze opmerkingen betreffen de projectplannen en de wijze waarop deze tot stand komen. Kennisnet wordt hier nogal formeel genoemd (‘zoveelste versie van het project, projectplan nu nóg niet goedgekeurd’). Dit leidt soms tot irritatie. Ook de projectondersteuning en projectcontrole worden soms wat zwaar genoemd. De systematiek van subsidie per geleverd product loopt volgens enkelen ook niet goed en zet projecten onder druk. De tijdspanne van projecten wordt door enkelen te kort genoemd voor deze problematiek. Ten slotte wordt wat betreft de contracten gesteld dat deze per kalenderjaar werken en scholen en instellingen per schooljaar. Voor het inroosteren van personeel is dat soms lastig, vinden enkele gesprekspartners. De onafhankelijkheid en neutraliteit van Kennisnet wordt op prijs gesteld. Een enkeling spreekt van te neutraal. Soms moeten knopen doorgehakt worden en daarin zou Kennisnet keuzes moeten maken. Inhoudelijk wordt door een projectuitvoerder naar voren gebracht dat het er op lijkt dat Kennisnet moeite heeft met de vertaling van educatieve content naar het primair onderwijs. Het getekende model (‘cirkel’) zou namelijk technologisch / onderwijskundig ver af staan van praktijk in deze sector. Tot slot meldt één geïnterviewde dat het er op lijkt of er bij Kennisnet mensen werken die het onderwijs minder goed kennen. Ze zouden goed zijn als consultant maar minder als didacticus. De vraag werd opgeroepen of deze mensen nieuwe projecten goed kunnen trekken. Monitoring Educatieve contentketen
49
7.6 Rol van scholen De geïnterviewden in de verschillende projecten zijn over de hele linie tevreden met de rol van de scholen in de verschillende projecten. Scholen hebben het project gecoördineerd, hebben cursussen gegeven, hebben handleidingen gemaakt en testen uitgevoerd. Ook hebben scholen een bereidheid tot samenwerking getoond, zich coöperatief opgesteld, inspanningen gedaan om content aan te leveren en in inhoudelijke en technische werkgroepen een goede inbreng gehad. Minpunten zijn het weinig gestructureerde en geringe ervaring in projectmatige werken in scholen. Steeds moet op het nakomen van afspraken worden geattendeerd. Als oorzaak hiervoor wordt de grote druk van de dagelijkse werkzaamheden genoemd. Ook is een mentaliteit geconstateerd van wel ‘halen maar niet brengen’. Het management ten slotte blinkt niet altijd uit in inzicht in de materie dan wel in de belangstelling voor de consequenties van educatieve content. Bedoeld wordt hiermee ook dat de conservatieve tendensen en het gebrek aan kennis van ict in het onderwijs niet onderschat moeten worden. Geïnterviewden uit de scholen zelf zijn eveneens tevreden over hun eigen rol. De een noemt zijn rol sturend, de ander vertaalt dat met duwen, trekken, sleuren en motiveren. Ze vinden ook dat ze steeds de bewaker zijn van de belangen van de school / de docenten. In de regel hebben ze ook goed kunnen aangeven wat hun wensen waren en hebben ze de gelegenheid genomen om die wensen te verduidelijken.
7.7 Rol van verstrekkers van financiële middelen ‘Er is nog geen volume.’, stelt de voorzitter van de Stuurgroep Educatieve contentketen. Als de subsidie voor de Educatieve contentketen wegvalt na 2006, verwachten geïnterviewden uit het onderwijsveld en andere partijen (contentontwikkelaars) dat het tempo om te komen tot gebruik van leertechnologische standaarden sterk vertraagt. Vooral in het basisonderwijs is het proces nog zeer pril. Als er geen Educatieve contentketen meer zou zijn, dan verwachten deze geïnterviewden wel dat er via andere vormen – maar waarschijnlijk in aanzienlijk lager tempo – het proces doorgang vindt. De Educatieve contentketen is nog niet af, zo is de overheersende mening. Opgemerkt is dat het voorbereiden, het maken van basale producten en het verwerven van een begin van draagvlak, veel tijd heeft gevergd. Partijen hebben elkaar gevonden, maar er is nog zeker vijf jaar nodig om alles praktisch op de rails te krijgen. Er is consensus dat de ingezette ontwikkelingen sowieso doorgezet moeten worden.
50
Monitoring Educatieve contentketen
Door enkelen wordt voorgesteld na een nauwgezette inventarisatie van wat nog niet af is, nieuwe doelen te formuleren voor een nieuw programma of project: Verbreding Educatieve contentketen. Tot die resterende werkzaamheden zouden in ieder geval moeten behoren de doorontwikkeling van leertechnologische standaarden, het blijvend beheer van standaarden (EduStandaard), een onderwijsbrede voorlichtingscampagne, de organisatie van landelijke bijeenkomsten in de geest van EduExchange en de ondersteuning op locatie van scholen. Daarbij zou een landelijke overlegplatform van partijen met een centrale regierol (van Kennisnet?) gewenst zijn. In meerderheid wordt daarbij aan ondersteuning via externe middelen gedacht. De overheid wordt een niet echt betrouwbare partner genoemd, omdat die geen continuïteit over jaren wil bieden. Afstemming boven partijen blijft de komende jaren gewenst. Het is nog te pril om het spel nu aan de (markt)partijen over te laten (versplintering, diversificatie). OCW heeft het programma Educatieve contentketen zeer stevig gesubsidieerd vanuit de innovatiegelden Balkenende II. De contentstimuleringsprojecten zijn in twee tranches gefinancierd (OCW en Economische Zaken). OCW geeft aan de Educatieve contentketen te beoordelen op het halen van de gestelde doelen, de dynamiek van het programma (afstemming en aanpassing aan de omgeving) en het horizontale draagvlak bij de partijen. Of er vervolgsubsidie komt is niet duidelijk (‘subsidie is eindig’). De resterende activiteiten zouden dan vanuit de basisfinanciering van de diverse instellingen moeten plaatsvinden. Verder zou de markt zijn werk moeten doen, zo wordt gesteld. Er zijn diverse suggestie voor subsidiering gedaan. OCW zou wederom een beroep kunnen doen op de innovatiegelden. Een andere mogelijkheid zou zijn het gebruik van de SLOA-gelden voor de onderwijsverzorgingsstructuur (SLO, LPC, Cinop). Als mogelijkheid voor kostenbesparende synergie is intensivering van de samenwerking van Kennisnet met SURF en SURFnet op het vlak van standaardisering genoemd. Enkele geïnterviewden wierpen de vraag op of onderwijsinstellingen de implementatie van de educatieve contentketen in de eigen schoolsituatie volledig uit hun basisfinanciering moeten halen.
Monitoring Educatieve contentketen
51
52
Monitoring Educatieve contentketen
8 Samenvatting en conclusies
8.1 Inleiding De onderzoekers hebben vanuit de door Kennisnet vastgestelde knelpunten in de educatieve contentketen de volgende doelformuleringen voor het programma Educatieve contentketen afgeleid. Of deze doelen zijn gehaald, is onderzocht. 1. De vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content vergroten via het ontwikkelen van leertechnologische afspraken (standaarden). 2. Het toetsen en implementeren van afspraken / standaarden in het onderwijs. 3. Het stimuleren van contentontwikkeling en het ontwikkelen van effectieve bedrijfsmodellen. 4. Het vergroten van het bewustzijn in het onderwijsveld dat standaarden nodig en functioneel zijn. Er is voor gekozen om alleen respondenten te benaderen die op de een of andere manier betrokken zijn bij de Educatieve Contentketen, omdat alleen zij zicht hebben op de verwezenlijking van de doelen. Dat betekent dat in dit onderzoek het oordeel van betrokkenen centraal staat. Wat buitenstaanders eventueel van een en ander vinden, blijft buiten beschouwing. In de volgende paragrafen worden per doelstelling de belangrijkste uitkomsten in schemavorm gepresenteerd die uit de interviews van enerzijds ‘beleid en ontwikkeling’ en anderzijds ‘projectuitvoerders’ naar voren zijn gekomen. Op basis hiervan zijn conclusies getrokken.
8.2 Vergroten van de vindbaarheid en uitwisselbaarheid De eerste doelstelling heeft te maken met het vergroten van de vindbaarheid en uitwisselbaarheid van educatieve content via het ontwikkelen van leertechnologische afspraken (standaarden). Om dit doel te bereiken is de cyclus gehanteerd van: a: onderzoeken en ontwikkelen; b: gebruiken en evalueren; c: beheren en onderhouden van standaarden. Andere middelen zijn: EduRep (toegang tot metadata) en EduStandaard als beheerder van standaarden die voldoende uitontwikkeld zijn.
Monitoring Educatieve contentketen
53
Onderzoeksuitkomsten: ontwikkelen van standaarden Volgens beleid en ontwikkeling Doelrealisatie
•
Technisch (bijna) gereed: standaarden voor zoeken en vinden. Ondergebracht bij EduStandaard. Gedeeltelijk gereed standaarden voor uitwisselen en afspelen. • Nog doorontwikkelen standaarden voor transport, implementatie en toetsing. • Voor bve koppeling contentzoekprofiel met competentiegerichte kwalificatiestructuur (Colo) bijna gereed. •
Vervolg
Suggesties
•
Méér educatieve content nog metadateren (kosten!). Faciliteren van metadatering met tool, automatiseren waar mogelijk. • Betere afstemming elektronische leeromgeving en standaarden. • •
EduStandaard: verhelderen positie, contributies / inkomen, werving leden. EduStandaard wil mogelijkheid krijgen vragen vanuit het veld over standaarden meer te kunnen beantwoorden.
•
Uitbreiding en verdieping aantal standaarden is mogelijk vanwege modulaire opbouw. Ook standaarden voor beeldmateriaal en arrangementen. Keurmerk voor kwaliteit content? Keurmerk voor gebruik standaarden. Benutting van verwerkingsdata (traceren feitelijk gebruik). Op één centraal punt plaatsen en beheren van elektronische leeromgeving inclusief content met standaarden: scholen loggen in op centraal netwerk en zijn verlost van eigen technische sores.
• • • • •
Kansen
• • • • •
Bedreigingen
EduRep bijna operationeel als gemeenschappelijke voorziening voor zoeken, vinden en uitwisselen.
• •
Soepel functionerend EduRep bedient leraren en leerlingen en overtuigt door gemak. Open netwerktechnologie is nu de norm geworden. Een instelling kan er geen eigen standaarden meer op na houden. De aandacht voor toepassing van open standaarden vergroot het gebruik van educatieve content. Opkomst van Web2. Mogelijke killer application voor educatieve contentketen: de metadatering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur (bve). Extra kosten voor metadatering. Een heel nieuw type standaard dat ineens opduikt, dat commercieel krachtig blijkt en de markt in een klap verovert waardoor bestaande standaarden verouderd zijn..
We concluderen dat er grote vorderingen zijn gemaakt wat betreft het ontwikkelen en toetsen van standaarden. Gereed zijn de standaarden voor het zoeken en vinden van educatieve content. Deze zijn beproefd en ondergebracht bij EduStandaard. Standaarden voor het uitwisselen en afspelen van educatieve content zijn grotendeels gereed.
54
Monitoring Educatieve contentketen
Standaarden voor transport, implementatie en toetsing zijn nog in ontwikkeling. Met deze laatste standaarden is het feitelijk gebruik van educatieve content door leraar en leerlingen pas echt goed mogelijk. Te denken is aan het arrangeren en het volgen van het leertraject van de lerende. Voorwaarde voor optimaal gebruik van educatieve content is dat juist deze standaarden uitontwikkeld en beproefd worden. De start van EduRep vormt een mijlpaal, omdat daarmee het onderwijsveld voor het eerst direct toegang kan krijgen tot educatieve content die voorzien is van metadata en andere standaarden. Vanaf dat moment breekt een nieuwe fase aan waarin verbreding van het aantal gebruikers technisch mogelijk wordt. Een tweetal uitgesproken behoeften, moet hier worden gememoreerd. Het is noodzakelijk dat er een oplossing wordt gevonden voor de nog vaak moeizame afstemming en inbedding van standaarden binnen de school: de elektronische leeromgeving. Verder vraagt de kwestie aandacht of er al dan niet een kwaliteitskeurmerk aan educatieve content – zowel technisch als inhoudelijk – moet worden toegekend. EduStandaard bezint zich op de eigen positie. Het belang van het onderhoud van standaarden wordt door betrokkenen algemeen onderkend. Vanuit het onderwijsveld is benadrukt dat standaarden aangepast moeten kunnen worden als de omstandigheden in het onderwijs daarom vragen (flexibele inzet van standaarden). EduStandaard zelf wil graag ondersteuning geven bij het interpreteren en toepassen van de standaarden, maar geeft aan daar onvoldoende middelen voor te hebben.
8.3 Implementeren van leertechnologische afspraken Het gaat hier om het toetsen en implementeren van afspraken / standaarden in het onderwijs. Middelen voor dit Proof of concept zijn implementatieprojecten (met subsidie) en referentieprojecten (zonder subsidie). Doel van deze projecten is een versnelling aan te brengen bij het in de praktijk realiseren van het programma Educatieve contentketen.
Monitoring Educatieve contentketen
55
Onderzoeksuitkomsten: implementeren van afspraken
Doelrealisatie in project
Volgens beleid en ontwikkeling
Volgens projectuitvoerders
•
•
Implementatieprojecten bereiken voorhoedescholen en leraren die voorop lopen.
Implementatieprojecten bereiken voorlopers, ook in school. • Wel zoeken en vinden, nog nauwelijks arrangeren in projecten. •
Vindbaarheid content door project: + , vraagt nog aandacht. • Uitwisselbaarheid content door project: +, vraagt nog aandacht. • • •
Bruikbaarheid contentzoekprofiel in project: +. Bruikbaarheid metadata en opvragen content: ±. Bruikbaarheid uitwisseling en afspelen: nog niet bekend.
• • • •
Draagvlak in project: +. Samenwerking partijen: +. Overbruggen cultuurverschillen: + / -. Bewustwording belang, begrijpelijkheid afspraken en afstemming techniek en gebruik: +. • Inpassen content in organisatie en onderwijsproces: nog te vroeg. Vervolg
•
Systematische overzichten van opbrengst diverse projecten gewenst. • 2007 oogstjaar van projecten? Scholen elkaar bezoeken. • Streven naar grootschaliger implementatie van gebruik standaarden.
•
Suggesties
•
Leerlingen stimuleren dat ze hun leraar leren om met ict in onderwijs om te gaan ('hefboom'). • Grassrootsachtige projecten?
•
Meer differentiëren naar onderwijssector (bijvoorbeeld basisonderwijs).
Kansen
•
Leerlingen (vo / bve) willen wèl anders leren: deelnemers als vernieuwers van het onderwijs en veranderaar van leraren!
•
Benutten van de voorhoede.
Bedreigingen
•
Afwerende (of afwachtende) houding van leraren ten opzichte van andere manier van onderwijs geven en leren.
•
Meer aandacht voor de elektronische leeromgeving ; betere afstemming elo en standaarden. • Na adoptie, echte implementatie. • Implementeren op brede schaal. • Subsidie voor projecten wenselijk.
Twijfel in onderwijs of (kleine/ grote) uitgevers voldoende vernieuwend zijn. • Gebrek aan kennis ict in het onderwijs. • Terughoudendheid bij leraren gebruik webbased educatieve content.
Toelichting + betekent ‘in meeste projecten positief’; ± betekent ‘in meeste projecten middelmatig’; + /- ‘in meeste projecten soms positief, soms negatief’
56
Monitoring Educatieve contentketen
We concluderen dat de implementatieprojecten zelf een bijdrage hebben geleverd aan het vindbaar en uitwisselbaar maken van educatieve content. Dat wat landelijk is ontwikkeld, blijkt in proefscholen bruikbaar te zijn. Tegelijkertijd wordt vanuit de projecten opgemerkt dat de standaarden nog verdere aandacht behoeven. De al eerder genoemde afstemming van standaarden met de elektronische leeromgeving vormt hierbij een wezenlijk punt. De implementatieprojecten zijn gericht op een zeer selecte groep. Ook binnen de projecten zelf is het bereik doorgaans beperkt. De deelnemers hebben kennis gemaakt met een nieuw fenomeen, dat nog niet heeft geleid tot (brede) toepassing in de onderwijssituatie. Vanuit de projecten worden vervolgactiviteiten (met subsidie) wenselijk geacht die gericht zijn op het gebruik van educatieve content in scholen.
8.4 Contentontwikkeling en bedrijfsmodellen Vraagarticulatie en het ontwikkelen van effectieve bedrijfsmodellen, staan centraal in de contentstimuleringsprojecten. Daarbij werken contentontwikkelaars / uitgevers en scholen met subsidie samen aan het in kaart brengen van behoeften van scholen en leraren en het beproeven van (nieuwe) modellen om tot een verantwoorde exploitatie te komen. We komen tot de conclusie dat het nog te vroeg is om een oordeel te vellen over de opbrengsten van de contentstimuleringsprojecten. De projecten zijn hier nog volop mee bezig. Betrokkenen in de projecten hebben wel het idee dat er voortgang wordt geboekt. De geïnterviewde uitgevers daarentegen zien geen noodzaak dit type project te vervolgen. Ze hebben twijfel over de effectiviteit van deze aanpak; ze hebben meer vertrouwen in de markt. De spanning tussen ‘halen’ en ‘brengen’ is nog een heet hangijzer. In welke mate kunnen en moeten leraren als ontwikkelaars van educatieve content een rol spelen of moet dat grotendeels worden overgelaten aan professionele instellingen als uitgevers en brancheorganisaties? De discussie over de verhouding tussen informele, vrij beschikbare educatieve content en gestandaardiseerde, te betalen content is nog niet beslecht. Een breekijzer kunnen de uitkomsten zijn van het politieke discussie over de kosten van leermiddelen.
Monitoring Educatieve contentketen
57
Onderzoeksuitkomsten: vraagarticulatie en ontwikkelen bedrijfsmodellen in contentstimuleringsprojecten Volgens beleid en ontwikkeling Het is nog wachten op de uitkomsten. Overzichten hiervan worden gewenst. • Hoop op creatieve oplossingen voor investeren en betalen. Twijfel of die er ook komen vanwege belangen die op het spel staan. • Sommige uitgevers zijn sceptisch over projectmatige en resultaatgerichte competenties van scholen.
• •
Projecten dragen bij aan vraagarticulatie: +. Projecten dragen bij aan exploitatiemodellen: +.
• • • • •
Draagvlak voor educatieve content: +. Samenwerking tussen partijen: +. Synergie tussen partijen: ±. Overbruggen cultuurverschillen: ±. Bewustwording belang standaarden; : + / -.
Vervolg
• •
Uitgevers: geen subsidie meer nodig. Onderwijsveld: verdeeld over gesubsidieerd vervolg. • In discussie over wenselijkheid leraar als ontwikkelaar helder onderscheid maken in typen leermiddelen. Afhankelijk van type, andere rol.
•
Suggesties
•
Er zijn ook onorthodoxe oplossingen mogelijk: leerlingen gratis content laten gebruiken, roc of branche betaalt.
•
Kansen
•
'Wat goed is, verkoopt zichzelf'.
Bedreigingen
•
De ingebakken idee ‘alles via internet, • Geringe kennis en belangstelling bij het is gratis’. management van scholen voor het onderUitgevers die kost wat kost financiële werp educatieve content. zekerheid wensen. Leraren behoren niet tot de generatie waarbij het delen van kennis vanzelfsprekend is. Mogelijk gaat dat veranderen als nieuwe leraren instromen. Leraren ‘halen’ liever educatieve content dan dat ze ‘brengen’. Er is nog te weinig educatieve content in Nederland, ondanks allerlei aanzetten.
Doelrealisatie in project
•
Volgens projectuitvoerders
• •
• •
•
Helderheid bedrijfsmodellen: nog onbekend. • Spreiding en deling kosten / risico's: nog onbekend. Begin is gemaakt, vervolg gewenst. Nog veel losse eindjes. • Sommige projecten gaan op eigen kracht door, subsidie wordt op prijs gesteld.
Werken aan beter evenwicht 'halen' en 'brengen'. • Politieke oplossing vinden voor betaling van leermiddelen (school / ouders). • Aantrekkelijke content ontwikkelen die uitnodigt tot gebruik en gemakkelijk inpasbaar is. • Leraren laten zien dat educatieve content winst kan opleveren voor het onderwijs dat ze geven.
Toelichting + betekent ‘in meeste projecten positief’; ± betekent ‘in meeste projecten middelmatig’; + /- ‘in meeste projecten soms positief, soms negatief’
58
Monitoring Educatieve contentketen
8.5 Vergroten bewustzijn en verbreding De doelstelling hier heeft betrekking op het vergroten van het bewustzijn in het onderwijsveld dat standaarden voor educatieve content nodig en functioneel zijn. Een belangrijk hulpmiddel hierbij vormen EduExchange en themabijeenkomsten. Onderzoeksuitkomsten: vergroten van bewustzijn en verbreding Volgens beleid en ontwikkeling Doelrealisatie
•
Vervolg
• •
Suggesties
• •
Kansen
• •
Bedreigingen
•
EduExchange heeft praktische opzet (demonstreren, beurs) en trekt jaarlijks méér bezoekers. • Roc’s worden bereikt, scholen voor primair en voorgezet onderwijs worden weinig bereikt. Bijeenkomsten die qua opzet vergelijkbaar zijn met EduExchange, blijven gewenst. Andere vormen en partijen inschakelen om scholen te bereiken. Sectorspecifieke voorlichtings- en ondersteuningscampagne met oog voor diverse doelgroepen. De taal van de scholen hanteren! Kennisnet zou voortouw moeten nemen. • Ondersteuning op locatie in onderwijsinstellingen werpt vruchten af. EduExchange per sector opzetten? Aansluiting zoeken bij andere ict-evenementen (SURF).
De beweging richting competentiegericht onderwijs. Explosieve groei van (gratis) ´sociale content´ op het internet (web2). Kan ook bedreiging zijn: men geeft de voorkeur aan informele in plaats van formele content. • Bottom up werken, vanuit de vraag in het veld. De irreële verwachting dat in een paar jaar een grootschalige onderwijsinnovatie valt te verwezenlijken (die dientengevolge vaak niet verder komt dan adoptie in plaats van via implementatie tot incorporatie). • Het ict-gebruik in onderwijs is soms nog beperkt.
Concluderend blijkt een vervolg van EduExchange gewenst. Benadrukt is dat voor een verbreding van de ideeën en aanpak van de educatieve contentketen een campagne noodzakelijk is, gericht op diverse doelgroepen met een scala aan activiteiten (voorlichting, ondersteuning, scholing enz.). Een sectorspecifieke aanpak is gewenst. De ontwikkelingen in het basisonderwijs zijn nog pril. Beklemtoond is dat de ‘taal’ van de scholen gehanteerd moet worden. Kennisnet zou in deze voorlichtings- en ondersteuningscampagne het voortouw moeten nemen. Volgens sommigen moeten niet alleen scholen, maar ook een deel van de uitgevers en andere contentaanbieders nog worden benaderd om de idee van de Educatieve contentketen te laten postvatten.
Monitoring Educatieve contentketen
59
8.6 Rollen Rondom de Educatieve contentketen is een heel netwerk van actoren met diverse rollen actief. Over en weer heeft men elkaars rol geëvalueerd. Onderzoeksuitkomsten: rollen van partijen Rollen
Volgens beleid en ontwikkeling
Bestuurlijk en programmatisch
•
Volgens projectuitvoerders
Positief: functioneren Stuurgroep en Programmagroepen, brede samenstelling, gericht op afstemming en samenwerking. • De bve-sector heeft inhoudelijk voortouw genomen. Primair en voortgezet onderwijs later aangesloten; profiteren van ervaringen in bve.
Educatieve uitgevers • Onderwijsveld vindt hen afwachtend, weinig vernieuwend.
•
Softwareleveranciers • Elo-ontwikkelaars middenpositie tussen scholen en contentontwikkelaars.
•
Wisselend: van coöperatief tot terughoudend en formeel. • Aandachtspunt: behoudend, weinig vernieuwend. Vooral positief: voortvarend, coöperatief, producten op tijd gereed en aangepast aan wensen, bewaken onderwijsconcept (adviseurs), bemiddelen tussen onderwijs en ontwikkelaars (adviseurs). • Aandachtspunt: meer contact en meer sturing.
Kennisnet
•
Positief: professioneel, constructief, programmamanagement, neutraal / onafhankelijk. • Aandachtspunt: besluiteloosheid door neutraliteit, verbreden eigenaarschap Educatieve contentketen.
•
Scholen
•
•
Uitgevers vinden dat scholen niet resultaatgericht en projectmatig genoeg werken.
Positief: informerend, ondersteunend, deskundig, motiverend. • Aandachtspunt: projectbeoordeling (formeel), druk op projecten, neutraliteit. Positief: bereidheid tot samenwerking, coöperatief, bereidheid inspanningen te leveren. • Aandachtspunt: gestructureerd en projectmatig werken, houding ten aanzien van ict en educatieve content.
Concluderend Prominent is de rol van Kennisnet. Zowel in informerende als in ondersteunende zin is Kennisnet van grote waarde. Ook voor de toekomst is een dergelijke rol noodzakelijk. Kennisnet wordt gezien als samenbindende factor, mede omdat men consequent
60
Monitoring Educatieve contentketen
boven de partijen blijft staan. Deze neutrale houding van Kennisnet leidt volgens betrokkenen in het onderwijs soms tot vertraging omdat men niet wil kiezen. De uitgevers vormen een spil in de educatieve contentketen, bij hun rol worden echter door anderen vraagtekens gezet. Voor velen is niet geheel duidelijk of uitgevers echt bereid zijn de doelen van het programma Educatieve contentketen volledig en met overtuiging te ondersteunen en er aan bij te dragen.
8.7 Slotsom Naast de conclusies die we in het voorafgaande deel van dit hoofdstuk al plaatsten, ronden we nu af met een overkoepelende beschouwing. Verschillende snelheden Om de onderzoeksuitkomsten in het juiste perspectief te kunnen plaatsen is het gewenst de ontstaansgeschiedenis van de educatieve contentketen in herinnering te roepen. De wortels van het programma liggen in de bve-sector waar Roc-i-partners, een platform waarin roc’s samenwerken aan ict en onderwijs, tot het inzicht kwam dat metadatering van leereenheden een noodzaak is om deze daadwerkelijk te kunnen delen. Na een voorstudie is in 2004 het programma Educatieve contentketen gestart. Het programma richtte zich toen nog uitsluitend op bve-instellingen. In 2005 is het programma verbreed en zijn ook het primair en het voortgezet onderwijs aangehaakt. De projecten die aanvankelijk alleen in de bve liepen, werden toen ook uitgebreid naar beide andere onderwijssoorten. Deze historie verklaart waarom de bve-sector zowel bestuurlijk als qua ontwikkeling van standaarden een sterk stempel op het geheel gedrukt heeft. In de gesprekken is naar voren gekomen dat de andere onderwijssectoren voordeel hebben gehad bij de voorsprong van de bve. Tegelijkertijd is uit deze sectoren beklemtoond dat voldoende rekening gehouden moet worden met de eigen aard van het onderwijs in die sector. In het onderzoek is gebleken dat in het voortgezet onderwijs en vooral in het primair onderwijs het bewustzijn van standaardisatie van educatieve content en de voortgang van het proces nog beperkt zijn in vergelijking met de bve-sector. Behalve de geschetste latere start, spelen daarbij ook de structuur en de organisatiegraad van primair en voortgezet onderwijs een rol. In het beroepsonderwijs is het aantal instellingen te overzien (circa 70: roc’s, vakscholen, agrarisch onderwijs) en gaat het om grote instellingen, in beide andere sectoren zijn veel scholen van bescheidener omvang. Naast de kleinere schaal speelt een rol dat in de bve-sector al langer overkoepelende organen zijn die de gehele sector vertegenwoordigen (MBO Raad en Roc-ipartners). De VO Raad is pas in april 2006 opgericht en in het basisonderwijs wordt meestal maar een deel van de sector vertegenwoordigd.
Monitoring Educatieve contentketen
61
De ontstaansgeschiedenis en de schaal van de onderwijssectoren hebben er toe bijgedragen dat de ontwikkeling en implementatie van de educatieve contentketen per sector een andere snelheid kennen. Basisvoorwaarden verwezenlijkt Een deel van de beoogde standaarden zijn ontwikkeld en beschikbaar voor het onderwijs via EduStandaard. Gereed zijn de standaarden voor het zoeken en vinden van educatieve content. Standaarden voor het uitwisselen en afspelen van educatieve content zijn grotendeels gereed. De standaarden voor transport, implementatie en toetsing zijn nog in ontwikkeling. Met deze laatste standaarden is het feitelijk gebruik van educatieve content door leraar en leerlingen pas echt goed mogelijk, namelijk het arrangeren van leereenheden en het volgen van het leertraject van de lerende. Het programma Educatieve contentketen heeft aangetoond dat er te werken valt met leertechnologische standaarden. De basis is gelegd. Hiermee zijn in principe de middelen beschikbaar om webbased leermateriaal op flexibele wijze in te vlechten in het onderwijs, waarmee ingespeeld kan worden op de leersstijl van de huidige generatie leerlingen. Een volgende stap zou zijn dat het proces van de educatieve contentketen vanuit de pioniersgroepen verbreed wordt naar het hele onderwijsveld, zodat deze benadering kan gaan indalen in het onderwijs en de organisatie van scholen. Dat vergt méér dan het invoeren van leertechnologische standaarden. Dan komen ook de onderwijsvisie, de motivatie en de competenties van de beoogde gebruikers in beeld. Speciale aandacht hiervoor is dan beslist gewenst. Als het programma Educatieve contentketen zou worden stopgezet, wordt het ambitieuze doel om het onderwijs flexibel te maken door inzet van educatieve content, waarschijnlijk erg vertraagd. Door geen verdere impulsen te geven aan standaardisatie, gebruik en ontwikkeling van content, wordt een domper gezet op de met zo veel enthousiasme ingezette beweging. Impulsen zijn nodig om wat de afgelopen jaren in gang is gezet, wortel te laten schieten. Perspectief Stond de Educatieve Contentketen I in het teken van de noodzaak standaarden te ontwikkelen (scheppen van technische voorwaarden), een eventuele Educatieve contentketen II zou in het teken moeten staan van verbreding en implementatie in onderwijsinstellingen. Daarbij blijft het van belang in te spelen op de aanzienlijke verschillen tussen onderwijssectoren in ontwikkeling van de educatieve contentketen. Alle geïnterviewden wensen een vervolg, waarbij op onderdelen extra middelen op prijs worden gesteld.
62
Monitoring Educatieve contentketen
Benadrukt is dat er in de toekomst een platform moet blijven bestaan waar diverse partijen met elkaar in gesprek blijven over de ontwikkeling en toepassing leertechnologische standaarden en de implementatie daarvan in het veld. Het gebruik van webbased educatieve content door leraren en leerlingen zou gebaat zijn bij de ontwikkeling en presentatie van een baanbrekende toepassing waar het onderwijs niet om heen kan.
Monitoring Educatieve contentketen
63
64
Monitoring Educatieve contentketen
Bijlage 1 – Overzicht van respondenten beleid en ontwikkeling Partij / rol Bestuurlijk
Stuurgroep ECK
Wie
sector
Bart Bongers, voorzitter Nova college
bve
Lieneke Jongeling Northgo College; namens schoolleiders vo Ook bestuurslid EduStandaard. Programmatisch
Programmagroep po
Paul Bemelen po M&O-groep Den Bosch (adviesbureau, onder meer van Adventure, schoolbegeleidingsdiensten)
Programmagroep vo
Erik Sommer Carmel College, stafafdeling ict
vo
Programmagroep bve
Ludo Cuijpers, voorzitter Leeuwenborgh Opleidingen; Roc-i partners
bve
Roc-i partners
Jan Barteling Roc Aventus; ook in stuurgroep educatieve contentketen en programmagroep bve
bve
AVS
Jos Kooij
po
Geeske Steeneken Codenaam Future
nvt
Michel van Ast Olympische spelen 2020
nvt
Jos Zuylen Onderwijsvernieuwingscoöperatie
vo
Aanbieder content Contentontwikkelaar en software + andere ketenpartners
Uitgevers / GEU
Jaap van der Heiden GEU, Nijgh Versluijs Business Unit BVE (ook in bve programmagroep elektronisch portfolio) Jacob Molenaar Thieme / Meulenhoff; ook in programmagroep bve; bestuurslid Edustandaard
bve
Brancheorganisatie,
Hans Schuiling bve BUG, Branche Uitgevers; Horeca Branch Instituut; ook in stuurgroep educatieve contentketen
Softwareleverancier
Dolf Gagestein APS ITdiensten
Colo
Overheid
vo
Pascal Scheurink Teletop Cor Nagtegaal (ook in programmagroep bve en elektronisch portfolio)
bve
EduStandaard
David Berg Manager EduStandaard
nvt
OCW
Bert Ouwens Maurijn Keulen
nvt
Monitoring Educatieve contentketen
65
Bijlage 2 – Overzicht van respondenten projectuitvoering Projecten
Po
Implementatieprojecten
Referentieprojecten
Rik Tuithof Software leverancier StudieWeb / Edutude
vo
bve
Marco Meurink Ontwikkelcentrum
Klaas Wever Horizon College
Carla van de Brand BDF Adviesgroep
T.de Lange Intraquest
Cornelis Kaai Petrus Canisius College
Cees Siemons ROC West-brabant
Anthony van der Staak Bisschop Bekkers College
Jan Minkhorst Ontwikkelcentrum
Herman Rigter Sg Laar en Berg Theo Bekker Dominicus College
Contentstimuleringsprojecten
Reinoud Jager Wolters Noordhoff
Hans Schapink Carmel College
Albert de Vos ROC Zeeland
Hans van Rooijen Eduniek
Erik Verhulp Digitale school
Ria van Helden Aventus
Bijlage 3 – Gesprekspartners Kennisnet Ontwikkelaars van afspraken (groepsinterview)
Alex Klijn Hans van Rijs Jeroen Hamers Jos van de Arend Ron Jonk
Ondersteuners Management, voorlichting (groepsinterview)
Nico Verbij Wim Nieuwenhuize Leo Bakker Lilian Boonstra Joni Wagner
Interview
René Montenarie
66
Monitoring Educatieve contentketen