MOGELIJKHEDEN VAN REGIONALE VEEVOERSTROMEN EEN HAALBAARHEIDSTUDIE
Dr. Harry Vahl
augustus 2010
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 1
INHOUD INLEIDING ……...................................................................................................................4 LEESWIJZER … ...................................................................................................................5 HOOFDSTUK 1 FACTOREN DIE DE MOGELIJKHEDEN VAN REGIONALE VEEVOERSTROMEN BEÏNVLOEDEN ...................................................6 1.1 Verbruik van mengvoer door de verschillende diersectoren ........................................6 1.2 Verbruik van soja in de diverse voeders .....................................................................7 1.3 Beschikbaarheid van alternatieve grondstoffen ......................................................... 10 1.4 Bereidbaarheid van eindafnemer (en consumenten) om meer te betalen ................... 11 1.5 Zijn er in de mengvoersector veranderingen nodig ................................................... 12 HOOFDSTUK 2 MOGELIJKHEDEN VAN REGIONALE VEEVOERSTROMEN PER DIERSECTOR .......................................................................................... 15 2.1 Melkvee ................................................................................................................... 16 2.2 Vleesvarkens............................................................................................................ 16 2.3 Leghennen ............................................................................................................... 17 2.4 Vleeskuikens............................................................................................................ 18 2.5 Conclusies ............................................................................................................... 19 HOOFDSTUK 3 BIJ WELKE AL BESTAANDE TUSSENSEGMENT-INITIATIEVEN KAN WORDEN AANGESLOTEN?......................................................... 20 3.1 Voorbeelden van tussensegment initiatieven op het terrein van zuivel, vlees en/of eieren in Nederland Initiatieven in de eiersector ...................................................... 20 3.2 Initiatieven in de vleeskuikensector ..........................................................................22 3.3 Initiatieven in de eiersector ...................................................................................... 22 3.4 Initiatieven in de vleesvarkensector ..........................................................................22 3.5 Initiatieven in de rundveesector................................................................................ 23 3.6 Initiatief in de sector van aardappelen, groente en fruit ............................................. 24 3.7 Conclusies ............................................................................................................... 24 HOOFDSTUK 4 HOE KAN REGIONAAL ZUIVEL, VLEES EN EI VERMARKT WORDEN? ............................................................................................... 25 4.1 Tussensegment-initiatieven met een keurmerk ......................................................... 25 4.2 Factoren die bij de consument een rol spelen............................................................ 26 4.3 Factoren die bij het GWB en de detailhandel een rol spelen .....................................27 4.4 Wegingsfactoren voor het in de markt zetten van een tussensegment product dat extra eisen stelt aan herkomst van het voer ......................................................................28 HOOFDSTUK 5 WAAR LIGGEN DE KANSEN? .............................................................. 30 5.1 Belangrijke criteria die een rol spelen ......................................................................30 5.2 Hoe nu verder?.........................................................................................................31 HOOFDSTUK 6 GERAADPLEEGDE PERSONEN ............................................................ 32 GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR ......................................................... 33 Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 2
Bij de totstandkoming van dit rapport is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht. Tenzij vooraf schriftelijk anders overeengekomen aanvaardt Vahl Feed & Health geen aansprakelijkheid voor schadeclaims die worden uitgebracht naar aanleiding van de inhoud van dit rapport.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 3
INLEIDING
De sojateelt van sojabonen in Zuid-Amerika roept de laatste jaren in Nederland en Europa veel emoties op ( Nederlandse Sojacoalitie, 2006; Tielens en Braakman, 2007; Beukema, 2008; de Vré, 2008; IUCN, 2009). Voor varkens- en kippenvlees wordt veel gebruik gemaakt van onduurzaam geproduceerde soja uit Zuid-Amerika. Een recente studie waarin de situatie met betrekking tot verantwoorde soja in Nederland wordt geschetst, is het rapport van de hand van Van Gelder en Herder (2009) in opdracht van de Nederlandse sojacoalitie. Dat dit onderwerp ook elders in Europa leeft, wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de actie van de Engelse leverancier van biologisch voedsel Abel and Cole. Dit bedrijf introduceerde onlangs de verkoop van vlees van een vleeskuiken waaraan tijdens het leven geen Amazone-soja is gevoerd (Abel and Cole, 2009). Hoe de sojateelt en sojahandel in Zuid-Amerika in elkaar steken, en welke rol Nederland hierbij speelt, zijn door van Berkum et al. (2006) uitvoerig beschreven. In hun publicatie geven zij ook speciale aandacht aan de relatie van de sojateelt met ontbossing, de rol van genetische modificatie en de economische perspectieven van de teelt in de komende jaren. Voor Natuur & Milieu is door Vahl Feed and Health in 2009 een scenariostudie uitgevoerd waarbij de kernvraag was in hoeverre Europese eiwitrijke grondstoffen in varkensvoer een alternatief kunnen zijn voor de sojateelt in Zuid-Amerika (Vahl, 2009). Uit deze studie kwam naar voren dat voor varkensvoer
op
dat
moment
op
Europees
niveau
koolzaadschroot,
tarwe,
erwten
en
zonnebloemzaadschroot de belangrijkste alternatieve eiwitbronnen zijn. Mede op basis van de uitkomsten van bovenstaande studie heeft Milieudefensie een vervolgstudie door Vahl Feed and Health laten uitvoeren. Doel van deze vervolgstudie is om na te gaan welke mogelijkheden en bereidheid er zijn om via het voeren van veevoer met regionaal (Noordwest Europa) geproduceerde eiwitbronnen een tussensegment vlees te produceren dat tussen het gangbare en het biologische vlees kan worden gepositioneerd.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 4
LEESWIJZER In deze studie wordt in hoofdstuk 1 eerst stilgestaan bij de factoren die bepalend zijn voor de mogelijkheden van regionale veevoerstromen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de mogelijkheden voor de diverse sectoren. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de mogelijkheden om aan te sluiten bij al bestaande tussensegment- initiatieven. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de mogelijke marketing van regionale vleesproducten. In hoofdstuk 5 worden de belangrijkste kansen samengevat. Aan de studie is ten besluit een lijst met geraadpleegde personen en lijst met geraadpleegde literatuur toegevoegd.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 5
Hoofdstuk 1 Factoren die de mogelijkheden van regionale veevoerstromen beïnvloeden In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de factoren die de mogelijkheden die er per sector zijn om een regionale veevoerstroom op te zetten beïnvloeden. Omdat de haalbaarheid voor het inrichten van regionale veevoerstromen (Noordwest Europa) per diersoort kan verschillen zal dit ook voor een aantal belangrijke diersectoren apart worden bekeken. In hoeverre soja in de diverse diervoeders vervangen kan worden door regionale alternatieve grondstoffen, is afhankelijk van een aantal factoren zoals 1. de hoeveelheid mengvoer die de betreffende diersector verbruikt 2. percentage soja in de diverse voeders 3. beschikbaarheid van alternatieve eiwitbronnen in plaats van soja 4. bereidbaarheid om meer te betalen
Voordat in hoofdstuk 2 per sector nader wordt ingezoomd, zullen eerst een aantal van bovengenoemde factoren kort aan de orde worden gesteld.
1.1 Verbruik van mengvoer door de verschillende diersectoren Het zal duidelijk zijn dat de grootte van de diersector en het verbruik van soja in de sector medebepalend is of vervanging van soja voor een deel of het geheel mogelijk is. In tabel 1.1 is op basis van FEFAC-gegevens de Nederlandse mengvoerproductie van de afgelopen jaren weergegeven. Hoewel er grensverkeer van mengvoer is, is in deze studie aangenomen dat per saldo alle mengvoerproductie ook door Nederlands vee is geconsumeerd.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 6
Tabel 1.1. Mengvoerproductie in Nederland voor de diverse diersectoren (FEFAC, 2009)
x 1000 ton
2005 2006 2007 2008 definitief definitief definitief schatting
2008 schatting % van totaal
Rundvee vleesvee melkvee overig
3.178 262 2.916
3.140 259 2.881
3.375 347 3.012 16
3.593 409 3.168 16
24,8% 2,8% 21,8% 0,1%
Varkens biggen vleesvarkens zeugen
5.378 689 3.545 1.144
5.672 758 3.698 1.216
5.755 770 3.779 1.206
6.203 827 4.047 1.329
42,8% 5,7% 27,9% 9,2%
Pluimvee vleeskuikens opfok en leghennen
3.426 1.558 1.868
3.533 1.526 2.007
3.407 1.530 1.877
3.437 1.484 1.953
23,7% 10,2% 13,5%
Kalvermelk
728
724
761
824
5,7%
Overige dieren
269
422
432
450
3,1%
12.979
13.491
14.507
100 %
TOTAAL
13.730
Uit tabel 1.1 valt af te leiden dat in Nederland de varkenssector veruit de grootste verbruiker van mengvoer is en dat de productie voor de rundvee- en pluimveesector beide bijna een kwart van het totaal vertegenwoordigen. Ook zien we dat de totale mengvoerproductie de afgelopen jaren weer is gestegen.
1.2 Verbruik van soja in de diverse voeders Op basis van de studie van Berkum et al. (2006) is een schatting gemaakt van het procentuele verbruik door de diverse sectoren (tabel 1.2).
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 7
Tabel 1.2. Schatting van procentueel verbruik van totale hoeveelheid soja in de diverse voeders (op basis van gegevens van Van Berkum et al., 2006)
Rundvee Varkens Vleespluimvee Legpluimvee Overige Totaal sojaverbruik % soja (x 1000 kg)
% soja
% soja
% soja
% soja
15,9% 17,9% 15,8% 11,4%
51,2% 57,9% 43,0% 53,7%
21,2% 10,6% 20,7% 18,2%
8,1% 10,2% 12,6% 12,8%
3,5% 3,4% 8,0% 3,8%
2.445.000 3.612.000 2.564.000 2.737.000
Gemiddeld 15,2%
51,4%
17,7%
10,9%
4,7%
100 %
2001 2002 2003 2004
Uit tabel 1.2 blijkt dat gemiddeld meer dan 51 % van de in Nederland verbruikte soja door varkens wordt geconsumeerd en dat rundvee ruim 15 % en leghennen ca. 11 % van de soja verbruiken. Ook Van Gelder en Herder (2009) hebben recent een inschatting gemaakt van het percentage soja in de diverse voeders (tabel 1.3).
Tabel 1.3 Mengvoerproductie en geschat % soja in het voer (naar Van Gelder en Herder, 2009)
Gemiddeld schatten Van Gelder en Herder (2009) dat in Nederlands mengvoer 20,1 % sojameel werd verwerkt. Dit komt heel goed overeen met van de schatting die van Berkum et al. (2006) eerder maakten. Volgens van Berkum et al. (2006) bestaat gemiddeld circa 20 % van het veevoer uit sojaproducten. Sojaschroot/meel is een belangrijke eiwitbron en daarom bevat een eiwitrijker voer vaak ook een hoger percentage sojarijker. In tabel 1.3 is deze trend van een eiwitrijker voer en dan Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 8
sojarijker ook duidelijk waarneembaar. Een vleeskuikenvoer is in deze rij het meest eiwitrijke voer. Opgemerkt moet worden dat in deze tabel waarschijnlijk door Van Gelder en Herder wat betreft de hoeveelheid voer voor rundvleesproductie een te hoge schatting is gemaakt. In werkelijkheid is de schatting ongeveer de helft namelijk 409.000 ton (zie tabel 1.1). Mogelijk hebben zij ook een deel van de productie van kalvermelk onder het rundveevlees categorie geschaard. In tabel 1.4 is op basis van de gegevens van Van Gelder en Herder (2009) weergegeven welk percentage van het totale jaarlijkse sojaverbruik in Nederland door de diverse diercategorieën wordt verbruikt. Op basis van deze schatting blijkt varkensvoer meer dan 55 % van de totale hoeveelheid soja zou verbruiken.
Tabel 1.4 Schatting van jaarlijks sojameel verbruik door de diverse sectoren (op basis van de gegevens van Van Gelder en Herder, 2009) Verbruik van soja (% van jaarlijks verbruik) Melkvee
11,9
Varkens
55,2
Legpluimvee
12,4
Vleespluimvee
14,7
Melkvee zou volgens deze cijfers 11,9 % van de soja verbruiken en vleespluimvee 14,7 %.
Opgemerkt moet worden dat het percentage sojameel in de voeders in het jaar en over de jaren heen sterk kan variëren. Dat verklaart mede de verschillen tussen de percentages in tabel 1.2 en 1.4. Immers mengvoeders worden geoptimaliseerd met behulp van lineaire programmering. Hierbij wordt de grondstofsamenstelling van een mengvoer geoptimaliseerd aan de hand van een groot aantal aan het betreffende voer gestelde nutriënteisen en de onderlinge verhouding van kostprijzen van de diverse beschikbare grondstoffen. Zo had Vahl (2009) in zijn studie te maken met een marktsituatie waarin met ca. 10 % sojaschroot in het vleesvarkensvoer werd gerekend. In tabel 1.5 is aangeven hoe in maart, juni en september 2010 door Pre-Mervo het verwerkingspercentage van sojabonen en sojaschroot voor een aantal voeders wordt geschat. Voor het vleesvarkensvoer wordt in 2010 dus op basis van grondstofprijzen rekening gehouden met een lager verbruik aan sojaschroot.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 9
Tabel 1.5 Geschat verwerkingspercentage van sojabonen en sojaschroot in een aantal diervoeders in maart, juni en september 2010
Maart 2010
Juni 2010
Rundvee
Vleesvarken
980/110
1.10
Sojaschroot: 5,4
Sojaschroot: 5,1
Sojaschroot: 15,9 Sojaschroot: 15,2
Sojaboon: -
Sojaboon: -
Sojaboon: -
Sojaschroot: 2,5
Sojaschroot: 4,6
Sojaschroot: 15,3 Sojaschroot: 14,6
Sojaboon: -
Sojaboon: -
Sojaboon: -
Sojaschroot: 4,8
Sojaschroot: 14,4 Sojaschroot: 14,6
Sojaboon: -
Sojaboon: -
September 2010 Sojaschroot: 2,9 Sojaboon: -
Legmeel (fase 1)
Vleeskuiken (fase 2)
Sojaboon:
Sojaboon:
Sojaboon:
10
10
10
1.3 Beschikbaarheid van alternatieve grondstoffen In hoeverre soja vervangen kan worden, hangt ook af van de beschikbaarheid van alternatieve grondstoffen. Vahl (2009) heeft in een scenariostudie op basis van expert judgement geschat welke grondstoffen als alternatieven gebruikt gaan worden als Zuid-Amerikaanse sojaschroot niet meer mag worden verwerkt. In deze studie werd daarnaast berekend in welke mate in Europa ter vervanging van soja alternatieven beschikbaar zijn. Uit deze scenariostudie bleek dat voor het vervangen van 10 % soja in het varkensvoer het areaal erwten in Europa al met 10,9 % wordt aangesproken ( zie tabel 1.6).
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 10
Tabel 1.6. Benodigde hoeveelheid eiwit (in tonnen) en hectares gewas om 10 gewichtsprocenten sojaschroot in varkensvoer te vervangen door alternatieve eiwitbronnen (Vahl, 2009) Aandeel in de vervanging
Aandeel Benodigd Opbrengst Benodigde eiwit
Eiwit/ha
hectares
van totaal Europa
1000 %
kg
kg/ha
ha
%
Koolzaad
55
144.210
792
182.083
4,1
Erwten
10
26.220
633
41.422
10,9
Tarwe
19
49.818
880
56.611
0,1
Zonnebloemzaad
6
15.732
280
56.186
2,8
Aminozuren
10
26.220
Totaal
100
262.200
Sojabonen
262.200
Totaal /soja, %
355.827
940
278.936
76,8
121
Bij deze scenarioberekening werd gerekend met een hoeveelheid varkensvoer van 5,7 miljoen ton varkensvoer en een tamelijk laag verwerkingspercentage van 10 % sojaschroot in het varkensvoer. Terwijl er dus al een behoorlijk beslag op het Europese erwtenareaal wordt gedaan, heeft echter de extra benodigde hoeveelheid eiwit uit tarwe van 19 % nauwelijks effect op de totale Europese tarwemarkt. Het zal duidelijk zijn dat voor een kleinere diersector de effecten op de Europese grondstofmarkt relatief ook kleiner zullen zijn.
1.4 Bereidbaarheid van eindafnemer (en consumenten) om meer te betalen In de scenariostudie van Vahl (2009) werden een aantal alternatieven doorgerekend. Er werd berekend dat door een combinatie van alle alternatieven, waarbij alle sojaschroot (= 10 %) in het varkensvoer door een combinatie van meer tarwe, koolzaadproducten en aardappeleiwit werd vervangen, de zogeheten dagprijs van het voer met ruim 5 % steeg (€ 0,89/ 100 kg). Dit heeft een tamelijk beperkte invloed op de vleesprijs. Want een verhoging van de voerprijs met € 1,00 /100 kg voer doet de Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 11
gemiddelde kostprijs van een kg afgeleverd varken stijgen met 3 eurocent. Uitgaande van gelijkblijvende technische resultaten en kwaliteit van het vlees betekent dit dat per kilo vlees de directe kostprijs met ongeveer 3 eurocent zal stijgen. Op zich zijn dit relatief tamelijk kleine invloeden. In welke mate daarnaast ook nog indirecte kosten stijgen (bijv. opslag en beheer van extra vleesassortiment) is lastiger in te schatten.
1.5 Zijn er in de mengvoersector veranderingen gewenst? Door de opdrachtgevers is uitdrukkelijk ook de vraag gesteld of er voor het bereiken van een dierlijk product in het tussensegment ook nog veranderingen in de mengvoersector benodigd zijn. Om hier een beter beeld van te krijgen is door Vahl Feed and Health een beknopte schriftelijke enquête uitgevoerd onder een selecte groep van 14 mengvoerbedrijven. In de enquête is alleen gekeken naar de mengvoersector. De enquête werd voornamelijk door de directie ingevuld. Van de 14 bedrijven die door VFH werden benaderd, werd door 11 de enquête ingevuld. Zij vertegenwoordigen gezamenlijk ca. 50 % van de Nederlandse mengvoerproductie, en geven dus een redelijk goed beeld hoe in de mengvoersector hierover gedacht wordt. In tabel 1.7 zijn de uitkomsten samengevat. Uit de enquête komen in grote lijnen een aantal tendensen naar voren: a. In verband met het Europese eiwittekort (1) in de mengvoersector leeft vrij sterk de opvatting dat haalbaarheid van “regionaal voer” nu nog beperkt mogelijk is. Voor de toekomst wordt wel geschat dat dit onderwerp belangrijker gaat worden. b. In grote meerderheid wil men meedenken over de productie van “regionale veevoerstromen” c. Een aantal bedrijven denken vanwege hun regionale positie een extra rol als intermediair te kunnen spelen. d. Bij het merendeel is er nog geen sprake van duidelijk herkenbaar regionale voerproductie. Een paar bedrijven is intussen zelf ook al bezig op dit terrein. e. Het merendeel van de bedrijven staat positief om onder voorwaarden en na verder overleg mee te willen doen aan de productie van “regionaal voer”. Wel willen een aantal bedrijven dit niet als voorlopers maar als volgers doen. f.
Men staat in principe zeer open voor nader overleg met VFH na aanleiding van deze enquête.
g. Er worden opmerkingen geplaatst over de duurzaamheid van “regionale veevoerstromen”.
De uitkomsten van de enquête laten naar mijn mening zien dat er in principe in de mengvoersector voldoende bereidheid en dynamiek is om mee te werken aan het creëren van een nieuw tussensegment in de dierlijke sector.
Ook qua certificering zijn er voldoende auditorinstellingen om dit in de
1
Op basis van FEFAC Statistical Yearbook (2009, tabel 15) kent de EU-balans van eiwitrijke mengvoergrondstoffen een dekkingsgraad van slechts 28 %, dat wil zeggen dat slechts 28 % van alle eiwit in mengvoer van Europese oorsprong is. Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 12
mengvoersector controleerbaar te maken. Waarschijnlijk is het goed haalbaar om in de diervoersector een dergelijk tussensegment via al bestaande audits te laten controleren. In welke mate verderop in de keten extra audits nodig zijn, zal nader moeten worden onderzocht.
Tabel 1.7 Meningen van mengvoerleveranciers over “regionaal voer” Schriftelijk gestelde vragen
a
b c
Mengvoerbedrijven
d
e
f
g
h
i
1
2
3
4
5
Wat is uw persoonlijke mening over de haalbaarheid van “regionaal voer”?
Zou u als bedrijf willen meedenken over de productie van regionale eiwitrijke grondstoffen en mengvoerproductie?
Zou u als bedrijf onder voorwaarden en na verder overleg mee willen doen aan de productie van “regionaal voer”?
Stelt u het op prijs dat er naar aanleiding van deze enquête door VFH contact met u wordt opgenomen?
Hebt u nog vragen, aanvullingen of opmerkingen?
Regionale grondstoffen nemen in toekomst toe Moeilijk om soja te vervangen Kleinschalig haalbaar
Niet actief
Zou u boeren kennen die hieraan willen meedoen? U kunt daarbij een onderscheid maken in a. veehouders b. akkerbouwers Niet op dit moment
Ja, als klanten erom vragen
Niet nodig
Verwerking CCM en eendenkroos
Niet op dit moment, vraagt nader onderzoek Waarschijnlijk wel
Positieve houding
Ja
Nee
Positieve houding
Ja
Boeren willen meedoen, mits extra vergoeding. Extra opslagmogelijkheden nodig
Vooralsnog beperkt, in 2020 mogelijk 100 % Sterk afhankelijk van diersoort en % eiwit in voer Haalbaarheid afhankelijk van: a. Beschikbare alternatieven b. mogelijkheid van grondstof scheiding Rundvee en varkens haalbaar bij biggen en pluimvee moeilijk Voorstander regionale productie
Zijn zelf hiermee bezig
Ja
Al gestart
Nee
Nee
Ja, wat betreft mengvoerproductie
Niet op dit moment
Liever niet
Ja
Geeft beperkingen in
Ja, onder voorwaarden
Mogelijk wel
Positieve houding
Ja
Willen graag uitkomst enquête horen. Vereist bereidheid consument om meerprijs te betalen
Ja zeker
Ja, wel belangrijk dat het economisch blijft
Jazeker
Ja, i.v.m.
Interessant thema
Ja zeker
Niet op dit moment
Niet als voorloper
Ja
Ondoenlijk i.v.m. groot eiwittekort in Europa
Nee
Nee
Niet als voorloper
Geen probleem
Positief, vraagtekens bij haalbaarheid Positief
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
6
productie
achtergrond vraag
Noemt milieuvoordelen, goed initiatief. Wel vrij handelsverkeer houden Ziet wel heil in Cradle to cradle aanpak
Pagina 13
j
k
Moet trekker hebben en consument moet willen betalen
Ja, werkt nu al volop aan
Heeft hun interesse
Ja, onder voorwaarden
regioproducten mee
Ja, er is al beperkt regioproductie voor bijv. Waddenmelk
Ja, binnen voorwaarden bereid. Werkt ook mee aan Duitse 3xD concept
Ja
Volstrekt niet duurzaam, maar past in groene marketing (Feel Good)
Niet op dit moment
Ja, onder voorwaarden
Ja
Denk aan algenproductie en graseiwit
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 14
Hoofdstuk 2 Mogelijkheden van regionale veevoerstromen per diersector
In het vorige hoofdstuk zijn een aantal factoren benoemd die van grote invloed kunnen zijn op de haalbaarheid van regionale veevoerstromen. In dit hoofdstuk is op basis van scenariostudies en expert judgement onderzocht welke consequenties het zoveel mogelijk verlagen van sojaschroot en –bonen heeft op de dagprijs van de voeders. Om de lezer een idee te geven van de grondstofprijzen van een aantal veevoedergrondstoffen zijn in tabel 2.1 de door het LEI op hun website vermelde grondstofprijzen van de afgelopen maanden weergegeven (in euro’s per ton, excl. BTW)
Tabel 2.1 Maandprijzen van een aantal veevoedergrondstoffen (januari – juni 2010, LEI)
Januari Februari Maïs Gerst Tarwe Tapioca hardpellets Voererwten Maïsglutenvoermeel/pellets Tarwegries/pellets Bietenpulp/pellets, inlands Bietenpulp/pellets, import Citruspulp/pellets Melasse riet Palmpitschilfers/pellets, 22% Raapzaadschroot Sojabonen getoast Sojaschroot/pellets, Braziliaans 48% Sojaschroot/pellets, Zuid-Amerikaans, 4546% Sojaschroot/pellets, inlands 49% Sojaschroot/pellets, inlands 44-45%
Maart
April
Mei
Juni
145,70 113,55 130,70
141,90 110,00 126,05
142,85 155,20 108,30 113,25 123,55 132,90
163,25 118,75 138,75
164,50 122,75 143,50
188,35
180,50 132,75 93,40 130,00 107,70 102,50 149,15 93,75 189,90
177,00 118,35 87,70 123,80 105,10 107,85 149,70 95,45 167,45
140,65 98,15 124,50 115,30 122,70 153,00 133,15 191,55
144,00 101,70 126,20 121,95 119,95 154,00 125,20 189,90
100,75 120,00 108,95 107,25 148,25 92,45 183,05 342,50 308,15
183,75 124,25 93,90 122,25 109,20 114,55 151,00 116,15 174,20
305,25
297,25
298,95
291,15
287,50
296,05
283,30
312,30 290,55
310,15 290,40
306,45 304,25 297,70 293,15
306,00 290,95
299,50 275,20
De berekeningen van het zoveel mogelijk weglaten van sojaschroot en –bonen uit het mengvoer zijn uitgevoerd door Pre-Mervo. Om dit zo vergelijkbaar mogelijk te houden, worden de mogelijkheden per sector in een schema geplaatst.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 15
2.1 Melkvee In voer voor melkvee wordt gemiddeld een laag percentage soja opgenomen. In tabel 2.2 zijn de mogelijkheden en effecten samengevat. Er is in tabel 2.2 gerekend met een gemiddeld verbruik van 3 % sojaproducten in melkveevoer, gebaseerd op berekeningen van Pre-Mervo (Utrecht). In een overzicht van Van Raansdonk et al. (2007) werd een percentage van 4,1 sojaschroot (en 5,3 % sojaschillen). Totaal zou dit ongeveer 4,1 + ( 0,25 x 5,3) = 5,4 % sojaschroot zijn. Deze percentages zijn beduidend lager dan de schatting van 9,8 % door van Gelder en Herder, 2009 (zie tabel 1.3). Toch zijn de schattingen door van Gelder en Herder (2009) voor melkvee waarschijnlijk goed te verklaren, omdat zij hierbij ook rekening hebben gehouden met de soja producten die buiten het krachtvoer aan de melkkoeien worden verstrekt.
Verder moet wel, zoals ook al eerder in hoofdstuk 1.2 werd
opgemerkt benadrukt worden dat de marktsituatie voor de diverse grondstoffen, inclusief soja, per jaar nogal kan variëren. Vervanging van dit lage percentage soja van 3 % heeft bij de huidige grondstofprijzen een zeer gering verhogend effect op de dagprijs van het mengvoer en daarmee ook een zeer gering verhogend effect op de kostprijs van meetmelk.
Tabel 2.2 Mogelijkheden voor regionale veevoerstromen in de melkveesector Aandeel sojaschroot + sojabonen
Beschikbaarheid
Effect op
Effect op kostprijs
in melkveevoer, situatie mrt.
alternatieve
verhoging
Melk
2010
grondstoffen
dagprijs
(LEI,2007)
(%)
(inschatting)
van mengvoer
(%, van kostprijs)
(%) Regionaal
3
goed
< 0,08 %
< 0,06 eurocent/100
versus
kg meetmelk
gangbaar
(+ < 0,0015 %)
Zoals hierboven gemeld wordt naast het reguliere krachtvoer ook sojaschroot als losse grondstof gevoerd. Dit betekent dat het uiteindelijke effect van het weglaten van soja uit het melkveerantsoen op de kostprijs van de melk groter kan worden dan wat hier inde tabel is weergegeven.
2.2 Vleesvarkens De vleesvarkensector is relatief een grootverbruiker van soja. Geschat wordt dat ongeveer de helft van de door de varkenssector gebruikte soja bestemd is voor de vleesvarkens. De andere helft dient als eiwitbron in het biggenvoer, zeugenvoer en opfokzeugenvoer. In tabel 2.3 zijn de mogelijkheden voor
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 16
de vleesvarkensector samengevat. Opvallend is dat er nu (anno maart 2010) volgens de berekening ca. 4,6 procent sojaschroot in het vleesvarkensvoer wordt verwerkt. Vorig jaar maart 2009 (Vahl, 2009) was dit percentage hoger (namelijk 10 %). Wel betrof het toen een wat eiwitrijker startvoer en -zoals al opgemerkt- is er een positieve correlatie tussen het eiwitgehalte en het % sojaschroot in het voer.
Tabel 2.3 Mogelijkheden voor regionale veevoerstromen in de vleesvarkenssector Aandeel sojaschroot +
Beschikbaarheid
Effect op verhoging
Effect op kostprijs
-bonen
alternatieve
dagprijs
/ kg “afgeleverd
in varkensvoer
grondstoffen
van mengvoer
gewicht”
(%)
(inschatting)
(%)
(%, van kostprijs)
Regionaal vs
10
Redelijk
+ 5,1 %
+ € 0,03
gangbaar (1)
(mrt. 2009)
(voerprijs: juli 2009)
Regionaal vs
4,6
Met aardappeleiwit
gangbaar (2)
(mrt. 2010)
(voerprijs: Jan. 2010)
Regionaal vs
4,6
Zonder
gangbaar (3)
(mrt. 2010)
aardappeleiwit
(+ 1,8 %) + 4,2 %
+ € 0,021 (+ 1,4 %)
+ 7,2 %
+ € 0,037 (+ 2,4 %)
(voerprijs: Jan. 2010)
(1) = vervanging van 10 % sojaschroot (Vahl, 2009) (2) = vervanging van 4,6 % sojaschroot, met als alternatief aardappeleiwit (3) = vervanging van 4,6 % sojaschroot, zonder als alternatief aardappeleiwit Uit tabel 2.3 blijkt dat de kostprijs van het voer door het weglaten van soja in het vleesvarkensvoer stijgt van ca. 4 tot ruim 7 %. Hierdoor stijgt de kostprijs van het afgeleverde vleesvarken. In maart 2009 steeg de kostprijs met 1,8 % en nu varieert de stijging van 1,4 tot 2,4 %. Deze laatste variatie heeft te maken met het al of niet beschikbaar zijn van de grondstof aardappeleiwit als alternatieve eiwitbron.
2.3 Leghennen Wat betreft de eiersector is in de consumentenmarkt al sprake van een grote mate van diversificatie. De inschatting is dat in deze sector daarom zeker mogelijkheden bestaan om met een tussensegment-ei te komen, dat gebaseerd is op regionaal veevoer. In tabel 2.4 zijn de mogelijkheden samengevat.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 17
Tabel 2.4 Mogelijkheden voor regionale veevoerstromen in de leghensector
Regionaal vs
Aandeel
Beschikbaarheid
Effect op
Effect op kostprijs
sojaschroot
alternatieve
dagprijs
ei
in legvoer
grondstoffen
van mengvoer
(%, van kostprijs)
(%)
(inschatting)
(%)
15,8
redelijk
+ 17 %
gangbaar
+ € 0,0057/ei (+ 11,6 %)
Voor het berekenen van het effect op de kostprijzen zijn de LEI voerprijzen van februari 2010 gehanteerd. De effecten van het weglaten van sojaschroot in het rantsoen voor leghennen zijn echter zowel op de voerprijs als de kostprijs van het ei relatief groot. Een verhoging van de kostprijs van het ei met ruim een halve cent betekent een verhoging van de kostprijs van het ei met bijna 12 %. Omschakeling van productie van eieren op gangbaar voer naar een voer zonder soja heeft dus grote gevolgen voor de kostprijs in de huidige situatie.
2.4 Vleeskuikens Van de in deze studie onderzochte diercategorieën hebben vleeskuikens de hoogste % soja in het voer. Ook in de berekeningen van Pre-Mervo is dit het geval. In tabel 2.5 zijn de effecten van vervanging van soja door alternatieve eiwitrijke grondstoffen weergegeven.
Tabel 2.5 Mogelijkheden voor regionale veevoerstromen in de vleeskuikensector
Regionaal vs
Aandeel sojaschroot in
Beschikbaarheid
Effect op
Effect op kostprijs
vleeskuikenvoer
alternatieve
dagprijs
per kg “afgeleverd
(%)
grondstoffen
van mengvoer
gewicht”
(inschatting)
(%)
(%, van kostprijs)
redelijk
+ 4,3 %
+ € 0,035/kg
24,5
gangbaar (1) Regionaal vs
(+ 4,4 %) 24,5
redelijk
+ 16,7 %
gangbaar (2)
+ € 0,106/kg (+13, 4 %)
(1)= verlaging naar Max. 20 % sojaschroot (2)= verlaging naar Max. 15 % sojaschroot Uit de tabel blijkt een verlaging naar maximaal 20 % sojaschroot al een forse verhoging van de voerprijs en van de kostprijs van het afleverde kuiken tot gevolg heeft. Een verdere verlaging van het sojaschrootgehalte naar maximaal 15 % verhoogt de kostprijs met ruim 13 %.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 18
2.5 Conclusies In de veehouderijsector is men sterk gericht op het beheersen van de kostprijs. Een geringe verhoging van de kostprijs heeft met name voor de primaire sector, dus de boer, al vaak een grote invloed op het bedrijfssaldo. Uit de voorgaande berekeningen blijkt dat het weglaten van sojaschroot uit het mengvoer voor melkvee bijna geen effect heeft op de kostprijs van melk. Weglaten van soja uit varkensvoer heeft een beperkte invloed op de kostprijs van het afgeleverde eindproduct. Daarentegen heeft het verminderen van sojaschroot in vleeskuikenvoer een sterk verhogend effect op de kostprijs van het afgeleverde kuiken. Ook het weglaten van sojaschroot uit het legvoer verhoogt voor de boer de kostprijs van een ei met 11,6 %.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 19
Hoofdstuk 3 Bij welke al bestaande tussensegment-initiatieven kan worden aangesloten? In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op een aantal tussensegment-initiatieven. Onder een tussensegment-produkt wordt in dit verband verstaan een product op het terrein van zuivel, ei of vlees dat tussen het gangbare en het biologische segment is te positioneren. Allereerst wordt in dit hoofdstuk ingegaan op een aantal bestaande tussensegment-initiatieven, en vervolgens in hoeverre hierbij met een soja-arm regionaal voer kan worden aangesloten.
3.1 Voorbeelden van tussensegment initiatieven op het terrein van zuivel, vlees en/of eieren in Nederland Initiatieven in de eiersector De tijd dat er slechts een beperkt aantal soorten zuivel, vlees en eieren in de supermarkt te koop waren, is duidelijk verleden tijd. Zo is er intussen ook op het terrein van de tussensegment-initiatieven al een behoorlijk assortiment ontstaan. In tabel 3.1 zijn een aantal relevante tussensegmentproducten vermeld, inclusief mogelijke eisen die aan het voer worden gesteld. Verder is in deze tabel ook een persoonlijke inschatting gemaakt in hoeverre deze tussensegmenten succesvol kunnen zijn. Hierbij is succesvol gedefinieerd als de kans dat deze producten ook volgend jaar nog substantieel bestaan.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 20
Tabel 3.1 Voorbeelden van tussensegment producten (zuivel, vlees en eieren ) met de potentie om hieraan regionaal voer te koppelen Eisen mbt voer
Herkomst
Dier welzijn
Bekendheid (1)
Kans binnen GWB (2)
Inschatting succes (3)
Duitland
8
6
7
Wadden
4
6
5
Caring Dairy
7
7
7
Caring Dairy
9
7
8
+++ (+) ++ (+) +++ (+++)
7
8
7
6
8
7
5
5
5
++ (+) +++ (++) +++ (+) Milieu keur ++ (+) ++ (+) +++ (++)
6
8
7
8
8
8
6
?
6
6
6
6
Keurslager 8
6
8
7
5
5
5
+++ (+++)
7
7
7
Neder land Nederland
4
2
3
4
2
3
Nederland
8
8
8
Beter Leven sterren Zuivel producten
Rund Vlees
Melk Landliebe (Friesland Campina) Kaas Frico Deichgold (Friesland Campina) Kaas Beemsterkaas (Cono-kaasmakers) IJs Ben& Jerry’s (Unilever) AH-scharrelvlees
Regionale herkomst
Noord-Holland Overijssel Flevoland Noord-Holland Overijssel Flevoland (Noord) Ierland Nederland
Kalfsvlees van Van Drie Ecofields (rosévleeskalveren) Jumbo Bewust
Varkens Vlees
Nederland
AH-scharrelvlees
Enge land
Huis van Beleg
Pluimvee Vlees
De Hoeve
Nederland
Volwaard
Nederland
AH-scharrelkip Scharrelkip met uitloop Label Rouge Kemper MaïsScharrelkip Kemper Landhoen
Eieren
Kakelgoud 4Granen ei (Kwetters)
Min 70 % graan; geen GMO-soja Min 70 – 75 % granen Min 70 – 75 % granen Min. 80 % biologische grondstoffen Voer bevat ten minste 4granen
Frankrijk
7
(1) inschatting bekendheid bij consument (1= laag, 10= zeer hoog) (2) inschatting kans bij GWB (1= laag, 10= zeer hoog) (3) inschatting kans dat het in 2011 nog bestaat (1= laag, 10= zeer hoog) Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 21
Als we tabel 3.1 bekijken, wordt voor een aantal producten eisen gesteld wat de samenstelling van het voer betreft. Uit tabel 3.1 blijkt verder dat over de herkomst van het voer tot nu slechts alleen bij Landliebe eisen hieraan worden gesteld. Hieronder worden per sector een aantal initiatieven nader toegelicht.
3.2 Initiatieven in de vleeskuikensector In de vleeskuikenhouderij is de Volwaard-kip een voorbeeld van een tussensegment. Sinds januari 2007 is deze kip op de markt. Kenmerken van de Volwaard-kip zijn:
De Volwaard kippen groeien langzamer
De Volwaard kippen hebben meer ruimte en een natuurlijk dag-nacht ritme
De Volwaard kippen hebben een overdekte uitloop naar buiten
Er wordt afleidingsmateriaal verstrekt in de vorm van graag strooien of strobalen
Het transport naar het slachthuis is minder dan 3 uur
De Volwaard kippen worden bedwelmd en geslacht in een 2-fasen gasbedwelmingssysteem
Voor meer informatie kan worden verwezen naar de website van de Dierenbescherming. Er zouden naar mijn mening relatief ook gemakkelijk bij een dergelijk tussensegment aanvullende eisen aan de herkomst van de voeding kunnen worden gesteld. Een ander voorbeeld is de scharrelkip (voor vleesproductie) met uitloop. Van deze dieren wordt specifiek genoemd dat ze niet-GMO soja verstrekt krijgen. In het Verenigd Koninkrijk (Devonshire) is de kip van Abel & Cole een voorbeeld waarbij aan de biologische kip een sojavrij voer wordt verstrekt.
3.3 Initiatieven in de eiersector Als we het scharrelei intussen als gangbaar beschouwen, zijn in de eiersector weinig tussensegment initiatieven. Een voorbeeld van een tussensegment ei is het Kakelgoud 4-Granen ei. In de pers werd toen gemeld dat Kwetters Eierhandel op 21 juni 2007 de eerste lading van 100 ton duurzaam geproduceerde soja voor gebruik in kippenveevoer heeft gekocht (Papenburg, 2007). Eierhandel Kwetters in Veen meldde dat zij bij het gebruik van faire soja voor de productie van het 4-Granen Ei samenwerkten met de organisatie Fairfood. Op de website van Kwetters wordt intussen met geen woord meer gerept over het gebruik van duurzame grondstoffen en/of regionale grondstoffen.
3.4 Initiatieven in de vleesvarkensector Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 22
In het vleesvarkensegment is het Jumbo bewust varkensvlees een voorbeeld van een tussensegment dat in de Beter Leven-indeling 1 ster heeft gekregen. De argumenten om 1 ster te geven zijn de volgende: De varkens liggen in een dikke laag zaagsel Per varken is er meer ruimte dan in de intensieve varkenshouderij Door iets grotere groepen is er effectief meer bewegingsruimte De varkens hoeven niet gecoupeerd te worden De varkens hebben een afzonderlijk toilet De Dierenbescherming werkt met de varkenshouders aan verdere verbeteringen.
Over betekenis van een keurmerk zal in hoofdstuk 4 nog iets meer worden gezegd.
3.5 Initiatieven in de rundveesector In de melkveesector is vooral biologische melk een begrip. Zo brengt Friesland Campina in de supermarkt onder de merknaam Groene Koe biologische melk in het winkelschap. In Duitsland en Oostenrijk is Landliebe een voorbeeld van een tussensegment waarbij zoals al opgemerkt ook sprake is van eisen met betrekking tot het voer. Het betreft hier een van herkomst Duits zuivelmerk dat sinds 1980 bestaat.
Intussen is het een merk van de Nederlandse zuivelgigant FrieslandCampina. Landliebe staat – zoals de naam al zegt – voor liefde voor het land. Het is nauw verbonden met het leven op het Duitse en Oostenrijkse platteland. Alle producten van Landliebe bevatten uitsluitend natuurlijke ingrediënten, zoals melk van geselecteerde boerderijen en vers fruit van topkwaliteit. Kenmerken zijn welzijn voor de koeien en een “traditioneel rantsoen” voor de koeien. Dit betekent zo veel mogelijk ruwvoer van eigen bedrijf en bij aankoop van krachtvoer (grondstoffen) alleen grondstoffen afkomstig van bepaalde leveranciers, en het mogen geen GMO-grondstoffen zijn. Het is het eerste Duitse zuivelmerk dat samen met de veeboeren het initiatief heeft genomen om koeien uitsluitend te voeren met uit Europa afkomstige en zonder GMO- geproduceerde voeders. Vooral wordt hierbij ook GMO-soja genoemd. Op de website worden geen verdere harde verdere eisen genoemd om te onderbouwen wat “traditionele voedering” exact behelst. Voor de hogere voerkosten krijgen de boeren een maandelijkse toeslag op de melkprijs van 1 eurocent/kg geleverde melk. Daarentegen zijn er in Nederland op het terrein van melk geen duidelijke tussensegment-initiatieven gevonden. Op het terrein van ijs is Ben & Jerry’s wel een duidelijk voorbeeld van een tussensegment. Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 23
Op het gebied van kaas en rundvlees zijn in tabel 3.1 ook een aantal tussensegment- initiatieven genoemd, bijvoorbeeld bij CONO, de leverancier van de melk voor Ben & Jerry’s ijs.
3.6 Initiatief in de sector van aardappelen, groente en fruit Een mooi voorbeeld van regionaal denken en handelen is de formule van Willem&Drees in de AGFsector. Willem&Drees brengt verse aardappels, groenten en fruit van boeren uit de buurt zo naar de winkel. Zij hebben een credo van 10 punten: 1. Uit de buurt, streven van straal van maximaal 40 kilometer 2.
Van het seizoen: koude grond of onverwarmde kas
3. Betere kwaliteit door verser 4. Boer krijgt gezicht (achter ieder product zit een mens) 5. Respect voor milieu 6. Minder transport 7. Duurzame relaties (langdurig) 8. Idealisme en ondernemerschap gekoppeld 9. Doorzichtigheid ( open en vertrouwen) 10. Plezier (incl. avontuur en experiment)
Op 17 december 2009 heb ik contact gehad met één van de twee oprichters ( Drees Peter van den Bosch). Gevraagd of zij in 2010 ook al denken om op het terrein van vlees initiatieven te gaan nemen, luidt het antwoord dat dit nog niet voor 2010 hun prioriteit heeft, maar dat zij op de iets langere termijn zeker voor eieren en kaas mogelijkheden zien.
3.7 Conclusies Uit het voorgaande blijkt dat er in de dierlijke sector in Nederland nog geen voorbeelden zijn van tussensegment producten waarbij het gebruikte mengvoer van regionale Europese herkomst is. Het enige bekende voorbeeld van een product geproduceerd met regionaal voer is het Duitse zuivelmerk Landliebe. Geschat wordt dat voor meerdere van de in tabel 3.1 genoemde tussensegment producten het gebruik van regionaal voer haalbaar is, en ook extra kansen kan bieden. In dit verband is het initiatief van Willem&Drees in de AGF-sector een goed voorbeeld van wat mogelijk is.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 24
Hoofdstuk 4 Hoe kan regionaal zuivel, vlees en ei vermarkt worden? In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de vraag hoe regionaal vlees vermarkt zou kunnen worden. Omdat het hebben van een keurmerk mogelijk kan bijdragen in het vermarkten van een product geproduceerd met “regionaal voer” wordt allereerst ingegaan op een aantal keurmerken. Vervolgens wordt stilgestaan bij een aantal, dat bij de marketing van een dergelijk product mogelijk een rol kunnen spelen.
4.1 Tussensegment-initiatieven met een keurmerk Een aantal tussensegment-initiatieven is in het bezit van een keurmerk. Een van deze keurmerken is het Milieukeur. Dit keurmerk richt zich zowel op food als non-food. Binnen de food-sector zijn er een breed aantal, dat dit keurmerk kunnen dragen. Het gaat hierbij om zowel plantaardige en dierlijke producten als be- en verwerkte voedingsmiddelen.
Op dit moment zijn dit aardappelen, aardbeien, groenten, fruit, uien, bier, varkensvlees, potplanten. De Milieukeurcriteria hebben betrekking op de hele levenscyclus van het product of de dienst. Van grondstoffen, energie- en watergebruik, tot schadelijke stoffen, verpakking en afval. Bij voedingsmiddelen hebben de criteria daarbij ook nog betrekking op een beperkt gebruik en emissiearme toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen en is er aandacht voor dierenwelzijn, natuurbeheer en voedselveiligheid. Met een Milieukeurcertificaat wordt voldaan aan de duurzaamheiddoelstellingen van overheidsregelingen zoals MIA en Vamil. De Hoeve B.V. is op het gebied van varkensvlees als enige drager van het Milieukeur. Binnen De Hoeve B.V werken deelnemende varkenshouderijen, slachterijen, grossiers en (Keur)slagers samen. In welke mate dit varkensvlees qua marktaandeel een rol van betekenis speelt in de Nederlandse situatie is tijdens deze literatuurstudie niet duidelijk geworden. Het feit dat de vermarkting via de (keur)slagers verloopt, zal betekenen dat het marktaandeel waarschijnlijk vooralsnog beperkt zal zijn. Een ander voorbeeld is de Jumbo Bewust varkensvlees lijn. Deze vleeslijn heeft het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming (met 1 ster). Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 25
Jumbo duidt dit vlees op haar website als volgt aan: De lijn Jumbo Bewust is afkomstig van dieren die een beter leven hebben gehad dan de dieren in de gangbare intensieve veehouderij.
4.2 Factoren die bij de consument een rol spelen Naast de directe kostprijs waarop in hoofdstuk 2 nader werd ingegaan, spelen er zowel voor de consument als voor het grootwinkelbedrijf (GWB) nog een aantal zaken die belangrijk zijn, wil een tussensegment-dierlijk product het gaan halen. Voor de consument zijn qua vlees een aantal aspecten belangrijk: 1. kostprijs 2. veiligheid 3. kwaliteit 4. smakelijkheid 5. herkenbaarheid 6. diervriendelijkheid 7. imago
ad. 1: Wat betreft het effect van de hogere voerprijs op de kostprijs van het dierlijk product liet het eerder genoemde voorbeeld van Vahl (2009) zien dat dit effect zeer beperkt is. Uiteraard komen daar voor de consument nog andere kosten bij omdat het grootwinkelbedrijf te maken krijgt met een apart assortiment.
ad 2: Qua veiligheid worden geen effecten verwacht van een andere grondstoffenstroom, omdat voor de verwerking van de grondstoffen dezelfde GMP-regels gelden als voor sojaschroot wat betreft veiligheid.
ad 3 en 4: Wat betreft de kwaliteit en de smakelijkheid van het dierlijk eindproduct is in principe ook geen verschil te verwachten tussen het gangbare product en het tussensegment-product. Immers voor beide voeders (met of zonder sojaschroot) gelden dezelfde nutritionele voedereisen.
ad 5 t/m 7: Wil een dergelijk tussensegment-product een succes worden dan zal het voor de consument duidelijk herkenbaar moeten zijn als een product met een positieve waarde.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 26
Wat betreft de CO2-emissie kan een regionale voerstroom mogelijk een voordeel opleveren. Dit zal wel nader moeten worden onderzocht.
4.3 Factoren die bij het Grootwinkelbedrijf (GWB) en de detailhandel een rol spelen Wat voor het GWB en voor de detailhandel belangrijk is voor de acceptatie van dit tussensegmentproduct zijn ten minste de volgende aspecten: 1. winstmarge 2. vraag van, en herkenbaar voor, de consument 3. constant leverbaar 4. imago
ad 1. Voor het GWB is vooral de winstmarge zeer bepalend of een nieuw tussensegment een kans van slagen heeft. Hier heeft het GWB zelf uiteraard zeer veel invloed op. Maar waarschijnlijk zal er toch ook een duidelijke marketing moeten zijn, waarvoor uiteraard wel kosten moeten worden gemaakt. De praktijk kent veel voorbeelden dat een nieuw product bij tegenvallende verkoop vaak weer snel uit de markt wordt genomen. Om dit te voorkomen zullen vooral door het GWB extra inspanningen moeten worden gedaan wat betreft de herkenbaarheid en het imago van het product.
ad 2. Uiteraard zal er ook duidelijk een vraag vanuit de consument voor dit tussensegment moeten zijn. Bovendien zal het bewuste product duidelijk herkenbaar moeten zijn. Dus geen moeilijke verhalen, maar via oneliners naar de consument uit te leggen. In dit verband moet worden opgemerkt dat er wel erg veel keurmerken zijn. De vraag is of dit voor de consument nog wel meerwaarde heeft.
ad 3. Het product moet ook constant leverbaar zijn. Dit betekent dat er een constante stroom van het product moet zijn
ad 4. Het imago van het product ligt in het verlengde van de herkenbaarheid. Het GWB zal hier vooral ook zelf verantwoordelijk voor zijn. Door publieksacties van MD en N&M kan dit waar mogelijk ondersteund worden.
Hieronder zal nader worden ingegaan op wegingsfactoren voor het in de markt zetten van een
tussensegment product dat extra eisen stelt aan herkomst van het voer.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 27
4.4 Wegingsfactoren voor het in de markt zetten van een tussensegment product dat extra eisen stelt aan herkomst van het voer Landliebe is het enige bekende tussensegment product dat nu aan de “regionale voerclaim” voldoet. Op de website van Landliebe wordt dit ook vermeld. Intussen wordt op de Nederlandse website van FrieslandCampina
het traditioneel voedingsconcept van Landliebe ook opgevoerd als een
verkoopargument richting de consument (Anoniem, 2010). Door MD is gevraagd in deze studie ook aan te geven hoe een tussensegment product met een “regionale voerclaim” in de markt gezet zou kunnen worden. Naar mijn mening zal MD moeten proberen als start aan te sluiten bij een of meerdere goed lopende tussensegment producten. Belangrijke wegingsfactoren daarbij kunnen zijn: 1. Marktaandeel van tussensegment product 2. Imago van geselecteerde bestaand tussensegment product 3. Is regionaal voer in het bestaande marketingconcept een aanwinst 4. Mogelijkheden om regionaal voer te produceren 5. Invloed van regionaal voer op de kostprijs van tussensegment product 6. Beleving bij de consument
Onderstaand worden deze mogelijke wegingsfactoren kort besproken. Ad 1. Marktaandeel van het tussensegment product Het lijkt logisch om aan te sluiten bij een tussensegment product dat een substantieel marktaandeel heeft in vergelijking met het gangbare product. Immers op die manier wordt direct ook een behoorlijke hoeveelheid soja vervangen. Zo zou bijvoorbeeld aan de eisen die nu al gesteld worden aan de grondstof melk bestemd voor de productie van het Ben&Jerry-ijs waarschijnlijk relatief gemakkelijk ook de eis van “regionaal voer” kunnen worden toegevoegd. Ad 2. Imago van het geselecteerde bestaande tussensegment Uiteraard zijn imago en naamsbekendheid criteria waarop de selectie mede gebaseerd moet worden. Ad 3. Is regionaal voer in het bestaande marketingconcept een aanwinst? Het kan een sterk punt zijn als het verstrekken van regionaal voer als een aanwinst wordt ervaren in de marketing van het bestaande tussensegment product. Ad 4. Mogelijkheden om regionaal voer te produceren
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 28
Vahl (2009) heeft voor varkensvlees een schatting gemaakt hoeveel “regionaal voer” nodig zou zijn. Om alle varkensvlees in Nederland met voer zonder Zuid-amerikaans sojaschroot te produceren zou in deze scenariostudie al 11 % van het Europese erwtenareaal benodigd zijn.
Ad 5. Invloed van regionaal voer op de kostprijs van het tussensegment product? Uit de berekeningen zoals in Hoofdstuk 2 gemeld, blijkt dat voor varkensvlees de kostprijs voor de boer per kg afgeleverd vlees met 1,8 tot maximaal 2,4 % zou stijgen. Voor vleeskuikenvlees is de kostprijsstijging bij een beperkte daling van het percentage sojaschroot al heel aanzienlijk. Ook bij eieren geeft het totaal vervangen van sojaschroot een kostprijsstijging van 11,6 %.
Ad 6. Leeft een regionaal product bij de consument? Als de consument een goed gevoel heeft bij een product dat tot stand is gekomen door gebruik te maken van “regionaal voer” dan is dit een extra kans om met succes een dergelijk tussensegment product in de markt te positioneren. Het schijnt dat in Duitsland de melk van Landliebe hierdoor een extra impuls heeft gekregen.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 29
Hoofdstuk 5 Waar liggen de kansen? In de voorgaande hoofdstukken is nader gekeken welke mogelijkheden er zijn om een tussensegment product van dierlijke oorsprong (melk, vlees en ei) te produceren waarbij aan de dieren eiwitbronnen van regionale (Europese) herkomst worden verstrekt. In dit hoofdstuk zal worden aangegeven waar volgens Vahl Feed and Health vooral voor Milieudefensie de kansen liggen om dit verder te gaan realiseren.
5.1 Belangrijke criteria die een rol spelen In het vorige hoofdstuk zijn bij 4.4 zes wegingsfactoren genoemd die van belang zijn om een dergelijk tussensegment product succesvol in de markt te kunnen zetten. Hierbij was de scope vooral vanuit consument, producent en productieketen, detailhandel en grootwinkelbedrijf. De verwachting is dat zeker een aantal criteria cruciaal zijn om de kans op succes voor Milieudefensie en Natuur & Milieu te verhogen. In dit verband zijn naar mijn inschatting vooral de volgende aanvliegroutes mogelijk:
1. Effect van alternatieven op afname van sojaverbruik (= sturen op volume) 2. Haalbaarheid van alternatieve voeders (= sturen op kostprijs) 3. Houding van de consument, detailhandel en grootwinkelbedrijf Ad 1. Effect van alternatieven op afname van sojaverbruik Bij deze benadering wordt gekeken naar het effect op de hoeveelheid verbruikte soja. Omdat de varkenssector de grootste verbruiker van soja is, zal een alternatief in deze sector de grootste bijdrage leveren in een daling van het sojaverbruik, maar is moeilijker te realiseren. Ad 2. Haalbaarheid van alternatieve voeders, rekening houdend met de kostprijs van het voer Uit hoofdstuk 2 blijkt dat relatief in de melkveesector de verhoging van de kostprijs van het alternatieve voer (zonder soja) en het daarbij behorende tussenproduct het geringst zijn. Dit komt door enerzijds een laag percentage soja en mede daardoor een relatief hoge beschikbaarheid van alternatieve grondstoffen. Geschat wordt dat daarom de bereidheid binnen de melkveehouderijsector ook relatief het hoogst zal zijn. Ad 3. Houding van de consument, detailhandel en grootwinkelbedrijf Ter vereenvoudiging is dit hier opgevoerd als één criterium. Uiteraard spelen hier allerlei sub belangen. In hoofdstuk 4.2 en 4.3 is dit al aangeduid. Belangrijk zal zijn dat “regionaal voer zonder soja” een
onderwerp moet zijn dat voor de mondige consument in ieder geval
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 30
aansprekend moet zijn. Bovendien moeten de argumenten voor deze keuze qua argumenten betrouwbaar en valide zijn.
In tabel 5.1 zijn de kansen met betrekking tot deze drie criteria in een schema voor de verschillende diersectoren samengevat.
Tabel 5.1. Inschatting van kansen voor tussenproducten uit de diverse diersectoren op basis van regionaal voer Melkveesector
Varkenssector
melk/kaas/ijs
vlees
eieren
vlees
++
++++
++
++
++++
++
+
±
++
±
±
±
Daling sojaverbruik Haalbaarheid regionaal voer
Pluimveesector
(effect op kostprijs) Houding consument/ detailhandel/grootwinkelbedrijf
± tot ++++: hoe meer +, des hoger de kans wordt geschat Uit tabel 5.1. komt naar voren dat geschat wordt dat in de melkveesector op korte termijn de meeste kans bestaat dat er ruimte is voor een tussenproduct. Opgemerkt moet worden dat de houding van consument (+ detailhandel en grootwinkelbedrijf) het moeilijkst is in te schatten.
5.2 Hoe nu verder? Uit deze studie komt naar voren dat er kansen bestaan om dierlijke producten op de markt te brengen die geproduceerd zijn door aan de dieren “regionaal Europees voer” te verstrekken. Het is gewenst dat Milieudefensie en Natuur en Milieu met een aantal relevante marktpartijen het gesprek aangaan om met elkaar verder over deze mogelijk kansen in gesprek te komen. Marktpartijen die hierbij een rol zouden moeten spelen, zijn onder andere:
de mogelijke leveranciers (zuivel- , en vleesindustrie en de eierhandel); de detailhandel en supermarkten de diervoersector
Intussen heeft Milieudefensie het plan om op 5 nov. 2010 met een aantal vertegenwoordigers van deze marktpartijen in een werkconferentie de kansen en mogelijkheden van tussensegment producten gebaseerd op regionaal voer met elkaar te verkennen.
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 31
Hoofdstuk 6 Geraadpleegde personen
Naam
Organisatie
Type bedrijf
Functie
Drees Peter van den Bosch
Willem&Drees
Leverancier van voedsel uit de buurt
oprichter
IJmert Muilwijk, Johannes de Vries
Pre-Mervo
premixleverancier
nutritionisten
Ad Wals
Agrifirm, Meppel
mengvoerproductie
directeur
Johan Schuttert
Agruniek, Didam
mengvoerproductie
directeur
Marcel Roordink
Arkervaart-Twente, Nijkerk
mengvoerproductie
directeur
Pouwel Brouwer
Brameco-Zon, Eindhoven
mengvoerproductie
directeur
Gert Roelofs
Coöperatie Den Ham, Den Ham
mengvoerproductie
directeur
Wim Maaskant
Cehave, Veghel
mengvoerproductie
directeur
Hendrik de Vor
Coppens diervoeding, Helmond
mengvoerproductie
directeur
Willy van Lieshout
De Samenwerking, Haastrecht
mengvoerproductie
directeur
Nico de Vos
ForFarmers, Lochem
mengvoerproductie
directeur
Albert Getkate
Rijnvallei, Wageningen
mengvoerproductie
directeur
Hans Verheul
Zuidoost Salland, Haarle
mengvoerproductie
directeur
Klaas-Jan van Calker
Cono-kaasmakers
Kaas en ijs productie
manager
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 32
Geraadpleegde bronnen en literatuur Abel & Cole, 2009. Abel & Cole pioneers new rainforest-friendly Free Range Chicken. http://www.abelandcole.co.uk/news.aspx?tab=freerangechicken Anoniem, 2010. Landliebe schakelt voor zijn basismelkproducten om op traditionele veevoeding ‘ohne Gentechnik’. http://www.frieslandcampina.com/nederlands/news-andpress/news/corporate-news/2010-06-16-landliebe-stellt-basismilchprodukte-um-auf-ohnegentechnik.aspx Beukema, E., 2008. Soja in voer blijft beladen. Boerderij 93 (42) 6-8. De Vré, K., 2008. De wereld draait op soja. Trouw, 29 okt. Dierenbescherming,2010. http://beterleven.dierenbescherming.nl/aanbieders-volwaard-kip en http://beterleven.dierenbescherming.nl/scharrelkip-met-uitloop FEFAC, 2009 Feed & Food, Statistical Yearbook 2008. http://www.fefac.org/file.pdf?FileID=24622 IUCN-NL, 2009. Soja, de relatie tussen soja, veevoer en vlees. http://www.iucn.nl/themas/soja/ Jumbo, 2010. http://www.jumbosupermarkten.nl/Homepage/Assortiment/Gezond-Verantwoord/Diervriendelijkheid/
Landliebe, 2010. http://www.landliebe.de/qualitaet/traditionelle-fuetterung.html en http://www.landliebe-milchqualitaet.de/ . LEI, 2010, Actuele maandprijzen veevoedergrondstoffen. http://www3.lei.wur.nl/BIN_ASP/show.exe?aktie=vindtoon&bj=2007&ej=2010&language=N L&Valuta=2&publicatieID=1&kiestabel=1.01&Database=Prijzen#verklaar1101010 Nederlandse sojacoalitie, 2006. Soja doorgelicht. De schaduwzijde van een wonderboon. ISBN-10: 90-77648-07-0 Papenburg, A., 2007. Kwetters kiest voor faire soja. http://www.boerderij.nl/1033866/Pluimveehouderij/ProductnieuwsPluimveehouderij/Kwetters-kiest-voor-faire-soja.htm Tielens, J. en J. Braakman, 2007. Kan soja duurzaam zijn. Resource, weekblad voor Wageningen UR, 18 okt. Vahl, 2009. Alternatieven voor Zuid-Amerikaanse soja in veevoer. Studie in opdracht van Stichting Natuur & Milieu. http://www.natuurenmilieu.nl/pdf/alternatievenvoorsojainveevoervahl2009.pdf Van Berkum, S., P. Roza en B. Pronk, 2006. Sojahandel- en ketenrelaties Sojaketens in Brazilië, Argentinië en Nederland. Rapport 5.06.08 LEI, Den Haag
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 33
Van Gelder, J.W. en A. Herder, 2009. Soja Barometer 2009, een onderzoeksrapport voor de Nederlandse sojacoalitie. Profundo economisch onderzoek. Van Raamsdonk, L.W.D., C.A. Kan, G.A.L. Meijer en P.A. Kemme. Kengetallen van enkele landbouwhuisdieren en hun consumptiepatronen. Rapport 2007.010. Rikilt, 2007 Willem en Drees, 2010. http://www.willemendrees.nl/home
Mogelijkheden van regionale veevoerstromen
Pagina 34