Regionale raming van ziekenhuisopleidingen Verslag van gegevensverzameling en suggesties voor verdere ontwikkeling
Opdrachtgever: NVZ en NFU
Ineke Bloemendaal Francisca van der Velde Willem van der Windt Utrecht, januari 2013
Kiwa Prismant is hét kennis- en expertisecentrum in het hart van de zorg. Wij willen de Nederlandse zorgsector optimaal informeren, adviseren en ondersteunen en daarmee bijdragen aan een goede sturing en kwaliteit van de zorg. Uitgangspunten zijn: objectiviteit, gedegenheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid. Kiwa Prismant wortelt in de basis en heeft een sterke verbinding met de top van de zorg. Door die unieke sleutelpositie zijn wij bij uitstek in staat om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van het landelijke beleid en ontwikkelingen in het veld. Wij ondersteunen onze klanten in hun streven de doeltreffendheid, doelmatigheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg te verbeteren.
© Kiwa Prismant, Utrecht, 5 2012. Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit werk mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Kiwa Prismant. Publicatie van cijfers en/of tekst uit dit werk als toelichting of ondersteuning bij wetenschappelijke artikelen, boeken of scripties, is toegestaan mits daarbij geen sprake is van commerciële doeleinden en voor zover de bron duidelijk wordt vermeld. Indien het werk bedoeld is voor openbare publicaties dan mag dat zonder schriftelijke toestemming louter in zijn geheel en zonder enige toevoeging of weglating openbaar gemaakt worden. ® Prismant is een wettig gedeponeerd dienst- en warenmerk.
Uitgever Kiwa Prismant Ptolemaeuslaan 900, 3528 BV Utrecht Postbus 85200, 3508 AE Utrecht Telefoon 030 - 2345 678 Fax 030 - 2345 677
[email protected]
Inhoudsopgave
1. 1.1 1.2 1.3
Inleiding Subsidieregeling opleidingen Aanleiding voor dit onderzoek Opzet rapportage
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Ervaringen bij de verwerking van de enquête Inleiding Bevindingen bij ingevulde vragenlijsten Vergelijking met externe bronnen De functie van ken- en stuurgetallen Samenvatting en conclusies
7 7 7 9 10 14
3. 3.1 3.2 3.3
De verbetering van ken- en stuurgetallen De benodigde informatie Het proces van ramen Opleiden en……….
17 17 17 18
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Mogelijke instrumenten bij de beleidscyclus Suggesties om het ramingsproces te versterken Producten ter versterking van de beleidscyclus A) Checklist regionale planning B) Beschikbaar stellen van achtergrondinformatie C) Personeelsscan
19 19 20 21 21 22
5.
Ten slotte
25
5 5 6 6
Bijlage 1
Overzicht samenstelling regio’s
Bijlage 2
Samenhang met andere beroepsgroepen
Bijlage 3
Concpet vragenlijst 2e ronde
3
4
1.
Inleiding In ziekenhuizen komen veel beroepen voor die alleen daar uitgeoefend kunnen worden. Bij veel van deze beroepen speelt het ziekenhuiswezen zelf een zeer belangrijke rol in de opleiding. Dit maakt dat opleiding en personeelsvoorziening bij deze beroepen nauw met elkaar verweven zijn. Beslissingen op dit terrein luisteren nauw en beïnvloeden elkaar sterk: men kan het betreffende personeel niet aantrekken vanuit andere bedrijfstakken. Een goede planning van de instroom in de opleidingen is dus letterlijk van levensbelang.
1.1
Subsidieregeling opleidingen Het Fonds Ziekenhuis Opleidingen (FZO) is in het studiejaar 2010/2011 van start gegaan. Door het FZO is een prestatiegerichte bekostiging in het leven geroepen voor een aantal opleidingen die vallen onder het College Zorg Opleidingen (CZ0)1. Het gaat om de volgende opleidingen: OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist
Vanaf aug 2012 Vanaf aug 2012
Met de prestatiegerichte bekostiging worden ziekenhuizen en universitair medische centra meer gestimuleerd in het opleiden van medewerkers voor een aantal gespecialiseerde verpleegkundige en medisch ondersteunende functies. Voor deze cruciale functies dreigen anders in de toekomst tekorten te ontstaan. Het FZO is opgebouwd uit twee functies: een betaalkantoor en een beleidscyclus. Via het betaalkantoor lopen de subsidies voor de opleidingsinspanning. De opleidingsinspanning wordt bepaald op basis van de studenten en diplomaregistratie van het CZO. Het Ministerie van VWS voert tot nu toe de subsidieverstrekking uit. De intentie is dat de NZA deze functie zal gaan overnemen. De beleidscyclus van het FZO bestaat uit het verzamelen van ken- en stuurgetallen door instellingen en regio’s om tot een regionale raming te komen voor hun opleidingsbehoefte voor de komende jaren. Op landelijk niveau worden deze gegevens vervolgens geaggregeerd en vertaald naar landelijk beleid. (bron: Website NVZ). Waar de prestatiegerichte bekostiging er voor zorgt dat ziekenhuizen die opleiden niet benadeeld worden als het opgeleide personeel elders aan de slag gaat bij collega instellingen die niet of onvoldoende
1
Cardiac Care verpleegkundige valt wel onder het CZO, maar niet onder het FZO. 5
opgeleid hebben, moet de regionale raming er voor zorgen dat er in totaliteit voldoende mensen opgeleid worden.
1.2
Aanleiding voor dit onderzoek De NVZ en de NFU willen graag dat er binnen de opleidingsregio’s regionaal geraamd gaat worden omtrent de beroepen waarvoor het FZO een prestatiegerichte bekostiging verleent. Daartoe stimuleert men dat er een beleidscyclus op gang gebracht wordt waarin regionaal arbeidsmarktbeleid voor de onderhavige beroepsgroepen een plaats krijgt. Om dit traject op gang te krijgen hebben NVZ/NFU een eerste start gemaakt door enquêtes uit te zetten onder de Nederlandse ziekenhuizen. De NVZ/NFU hebben 84 enquêtes retour gekregen en hebben Kiwa Prismant om ondersteuning gevraagd bij het verwerken van de enquêtes tot een werkzame dataset. De eerste verzameling van enquêtes heeft het karakter van een pilot. De kwaliteit van de ingevulde vragenlijsten verschilt sterk. Het is van belang om nu te kijken hoe verder te gaan, wat verbeterd kan worden, en hoe regio’s ondersteund kunnen worden. De vraag van het NVZ/NFU aan Kiwa Prismant is is kortom drieledig: 1. Verwerk de binnengekomen enquêtes tot een dataset 2. Maak op basis van deze dataset een eerste overzicht van de resultaten per opleidingsregio 3. Geef suggesties voor verbeteringen
1.3
Opzet rapportage In deze rapportage geven we aan wat onze ervaringen met de verwerking zijn (hoofdstuk 2). Dat zou op zichzelf al tot verbeteracties kunnen leiden. Het is o.i. beter om ze in te passen in het doel dat NVZ/NFU met het FZO voor ogen hebben. Daarom gaan we in hoofdstuk 3 in op een aantal aspecten van regionale ramingen. Daarbij staan de volgende vragen centraal. Wat wil het FZO bereiken en welke instrumenten kan men daar voor inzetten? In hoofdstuk 4 beschrijven we een aantal “tools” waarmee een en ander gemakkelijker en wellicht beter bereikt zou kunnen worden. De suggesties zijn dus bedoeld om de beleidscyclus van het FZO te versterken.
6
2.
Ervaringen bij de verwerking van de enquête
2.1
Inleiding De NVZ/NFU willen graag dat ziekenhuizen gerichte ramingen gaan opstellen voor de opleidingen die gefinancierd worden via het FZO. Daartoe is een eerste aanzet gegeven door een enquête uit te zetten onder alle ziekenhuizen in Nederland. De enquête is te vinden in bijlage ... Het merendeel van de ziekenhuizen heeft de enquête ingevuld en geretourneerd. Van de 105 ziekenhuizen stuurden 84 de vragenlijst op (80%). Van de 21 die niet opstuurden gaven er 3 aan geen FZO-opleidingen te verzorgen. De data zijn ingevoerd in Excel. Door te selecteren op regionaal samenwerkingsverband en opleiding is zicht te krijgen op de verzamelde data van een regio (zie Bijlage ..). Deze eerste versie van de enquête is in feite een soort pilot. Duidelijk moet worden waar de hiaten en knelpunten in de dataverzameling zitten en hoe deze verbeterd kunnen worden. Hieronder worden op basis van de ingevulde enquêtes de bevindingen gerapporteerd (paragraaf 2.2). Een aantal algemene bevindingen rondom de vragenlijst en problemen bij het invullen worden naar voren gebracht en tot slot wordt meer in detail ingegaan op bepaalde vragen uit de enquête die knelpunten opleveren. Deze paragraaf sluiten we af met een aantal aanbevelingen. Bij het beoordelen van de vragenlijst en de invulling daarvan spelen nog een tweetal vragen: - Is het mogelijk om data uit externe bronnen te gebruiken, waaraan de data van de opleidingsregio’s gerelateerd kunnen worden? Dit schept een kader om de nu verzamelde data in te plaatsen (paragraaf 2.3). - Welke data zijn nodig om een goede regionale raming te maken? We zetten de vragen die gehanteerd zijn af tegen een modelmatige benadering en gaan in op de indicaties die nu uit de vragenlijst zijn af te leiden (zie 2.4).
2.2
Bevindingen bij ingevulde vragenlijsten 2.2.1
Bevindingen algemeen
- Het merendeel van de ziekenhuizen heeft de enquête ingevuld en geretourneerd. - Een deel van de enquêtes is door een penvoerder ingevuld en verstuurd, een deel door individuele ziekenhuizen. Hierbij heeft de penvoerder soms gegevens geaggregeerd, en soms gefungeerd als doorgeefluik. - Er zitten in feite twee niveaus in de vragenlijst: een deel van de gegevens wordt uitgevraagd op het niveau van het regionale samenwerkingsverband (studenten in opleiding, verwachte instroom in de opleiding en diplomering van studenten, verwachte uitstroom uit het beroep, moeilijk vervulbare vacatures), een deel van de gegevens wordt uitgevraagd op het niveau van het individuele ziekenhuis (aantal gediplomeerden en fte). Dit leidt tot een aantal knelpunten: - Data op regionaal niveau kunnen eventuele onjuistheden op het niveau van het individuele ziekenhuis verhullen. - Doordat sommige enquêtes door een penvoerder zijn ingevuld en andere door individuele ziekenhuizen (binnen een regionaal samenwerkingsverband) is niet altijd duidelijk of de regel met de regionale gegevens op het gehele samenwerkingsverband betrekking hebben, of op het individuele ziekenhuis. Daar staat tegenover dat het de bedoeling is om op regionaal niveau een beeld te krijgen van de arbeidsmarkt en de (benodigde) opleidingsinspanningen. Bepaalde gegevens zullen dus wel op regionaal niveau bevraagd moeten worden. 7
Gezien bovenstaande is het aan te bevelen om nog eens te kijken naar welke data op welk niveau worden gevraagd. Een mogelijkheid is om data over aanwezige capaciteit, verwachte groei, moeilijk vervulbare vacatures en uitstroom op het niveau van individuele ziekenhuizen te verzamelen, gegevens over de opleidingen op regionaal niveau. Bijkomend voordeel voor de individuele ziekenhuizen is dat voor hen inzichtelijk wordt hoe zij staan ten opzichte van andere ziekenhuizen. - Nog een ander punt wat de samenwerkingsverbanden betreft: het is niet altijd duidelijk hoe de samenwerkingsverbanden zijn samengesteld. Zo is de lijst met ziekenhuizen in de regio rond Amsterdam erg lang. Het Gemini Ziekenhuis en MCA vormen een eigen groep, NKI staat er niet bij maar geeft zelf wel aan erbij te horen, etc. - Er zijn per abuis twee versies van de vragenlijst in omloop geraakt.. Het verschil zit in de vraag over de opleidingen (aantal mensen dat in opleiding is op peildatum + verwachte instroom in de opleidingen in de komende 3 tot 5 jaar, versus verwachte uitstroom uit de opleidingen). -Een enkel ziekenhuis heeft eigen schema’s opgestuurd met net andere cijfers. Voorbeeld: ‘ onvervulde vacatures’ in plaats van ‘ moeilijk vervulbare vacatures’ 2.2.2
Bevindingen met betrekking tot het invullen van de vragenlijst
- Een deel van de vragenlijsten is niet compleet. Soms zijn vragen overgeslagen, bijvoorbeeld als een ziekenhuis de vragenlijst individueel heeft ingevuld, soms ontbreken gegevens over bepaalde functies, waarvan het niet logisch is dat ze er niet zouden zijn. - Onduidelijk is wanneer iets niet is ingevuld, of wanneer het nul moet zijn (lege vakjes, ‘ – ‘ en ‘ 0 ‘ komen alle drie voor, ook binnen een enquête). - Waar zowel jaarcijfers als gemiddelden worden gevraagd en zijn ingevuld, lijken de gemiddeldes wel erg globaal bepaald en soms zelfs helemaal niet te kloppen met het rekenkundig gemiddelde van de cijfers per jaar. - Correcties die ziekenhuizen sturen n.a.v. vragen van de NVZ zijn soms compleet anders dan de oorspronkelijke cijfers. - Gemiddelde parttimefactor (berekend uit vraag 4) is soms niet te verklaren laag of hoog. - Sommige ziekenhuizen hebben ook andere functies, bijvoorbeeld ‘ medisch nucleair werker’ of ‘medium care verpleegkundige’ . - Verwacht verloop/uitstroom soms in aantallen en soms in % aangegeven. 2.2.3
Bevindingen met betrekking tot de specifieke vragen
- De instroom in de opleidingen kan sterk variëren over de drie jaren waar naar wordt gevraagd (zie bv regio Limburg, waar in 2008 en 2009 4 personen instroomden in de opleiding, en in 2010 18 personen). Onduidelijk is of deze cijfers kloppen. - Lang niet alle ziekenhuizen vullen zowel het aantal gediplomeerde beroepsbeoefenaren als het aantal fte in. Dat leidt er toe dat het aantal fte soms groter is dan het aantal aanwezige beroepsbeoefenaren (dit is bv bij Groningen een aantal keer het geval). - De definitie van het aantal werkzamen strakker definiëren, dus een uitputtende opsomming te maken (tellen bv 0-uren contracten wel of niet mee?). - De vraag over moeilijk vervulbare vacatures is door weinig ziekenhuizen ingevuld. 8
- Ook de vraag over de verwachte uitstroom is lang niet altijd ingevuld. - De vraag over aantal personen in opleiding: bij de driejarige opleiding is de verwachting dat op peildatum 31/7 twee lichtingen in opleiding zijn. Soms duiden de data er echter op dat er drie lichtingen zijn opgegeven (als het aantal in opleiding drie keer zo hoog is als de uitstroom in de jaren daarvoor bijvoorbeeld). Bij de korte opleidingen lijken het soms 2 en soms 1 lichting te zijn. Dit is voor een vervolg goed te ondervangen door gebruik te maken van data van het CZO (door het aantal personen per opleidingsjaar (1e 2e 3e ) op peildatum op te vragen en in te voeren
2.2.4
Aanbevelingen
- Een groter deel van de gegevens opvragen op het niveau van individuele ziekenhuizen. - Duidelijk aangeven hoe om te gaan met opleidingen of beroepsgroepen die men niet in huis heeft (door bv te vragen het betreffende vakje dan leeg te laten). Daar waar men verwacht dat de instroom of uitstroom nul is, van een beroepsgroep die men wel in huis heeft, een nul invullen. - Een vraag toevoegen waarin expliciet wordt gevraagd welke functies men in huis heeft en voor welke men ook opleidt, heeft opgeleid of wil gaan opleiden. Bij een elektronische afname zou dit ook kunnen leiden tot een routing door de vragenlijst. - Bij een digitale versie een melding laten verschijnen als gegevens niet met elkaar in overeenstemming zijn (als bv het aantal fte hoger is dan het aantal personen, of als een reeks met instroom- of uitstroomgegevens rare uitschieters vertoont). - Daar waar mogelijk: opleidingsgegevens van het CZO gebruiken (als deze er zijn op het niveau van individuele ziekenhuizen).
2.3
Vergelijking met externe bronnen Een vergelijking met externe bronnen is lastig. Niet voor niets wordt deze dataverzameling gehouden: goede andere bronnen ontbreken. Het enige waar we op terug kunnen grijpen is een onderzoek uit 2008 dat een in opdracht van het Capaciteitsorgaan door Prismant opgestelde raming bevat. Deze is tot stand gekomen op basis van gegevens uit de Enquête Jaarcijfers Ziekenhuizen. Daarin is een vraag naar het voorkomen van een aantal beroepsgroepen opgenomen. De beantwoording van die vragen was echter niet volledig. De respons liep sterk uiteen. Daarom zijn een aantal methoden voor het bijschatten gehanteerd. We kunnen de landelijk uitkomsten, de regionale optellingen, van het huidige onderzoek met deze ramingen van toen vergelijken.
9
Tabel 2.1 Raming voor Capaciteitsorgaan over 2008 en meting FZO 2012 (in FTE’s) Raming voor CaMeting % FZO paciteitsVerpleegkundig orgaan FZO /Raming Intensive care verpleegkundige 4896 3751 77 Kinder IC verpleegkundige 563 230 41 Neonatologie verpleegkundige 952 632 66 SEH verpleegkundige 1896 1451 77 Dialyse verpleegkundige 1371 1300 95 Obstetrie & gynaecologie verpleegk. 2460 1555 63 Kinder verpleegkundige 3398 2177 64 Oncologie verpleegkundige 1023 1217 119 Ondersteunend Operatieassistant 3780 3070 81 Anesthesieassistant 1842 1683 91 Klinisch perfusionist 113 96 85 Radiodiagnostisch laborant 3767 2707 72 Radiotherapeutisch laborant 526 696 132
De meting van het FZO zou grosso modo wat hoger moeten zijn dan de raming voor het Capaciteitsorgaan: deze vond immers vier jaar later plaats dan de raming. Daar staat tegenover dat de respons op de FZO-meting 80% was. Een ratio van rond de 80% of hoger is derhalve plausibel. We zien dat alleen bij oncologieverpleegkundigen en radiotherapeutisch laboranten er sprake is van ruim grotere aantallen bij de meting FZO. Bij Kinder IC, neonatologie, obstetrie en kinderverpleging lijkt het aantal bij de huidige meting aan de lage kant te zijn.
2.4
De functie van ken- en stuurgetallen Bij de beleidscyclus zoals het FZO die schetst is er sprake van een aantal ken- en stuurgetallen. Kenen stuurgetallen zijn er in vele maten en soorten. Als het om het volgen van de regionaal arbeidsmarkt en de opleidingsinspanning, het aantal mensen in opleiding, gaat kunnen we aan de volgende gegevens denken: - De verhouding opleidingsinspanning zittend personeelbestand - Continuïteit in de opleidingsinspanning; - De opleidingsinspanning in relatie tot de toekomstige vraag aanbodverhoudingen Hoewel het thans beschikbare databestand niet optimaal is, zullen we nu ten behoeve van een concretisering van de discussie deze ken- en stuurgetallen aan de hand van een concreet voorbeeld uitwerken. We hebben hiertoe de beroepsgroep operatieassistenten genomen. Naast een eenvoudige vraag en aanbod berekening zijn uit de beantwoording van de vragen wel een paar andere criteria voor regionale planning te destilleren. Men zou kunnen zeggen een lichtere vorm van het monitoren van de arbeidsmarkt. Deze is er meer opgericht indicatoren te geven die een “pluis/niet pluis” karakter hebben. Zoals in 2.2.1. aangegeven is de regio indeling nog niet helemaal uitgekristalliseerd. We hanteren hier de indeling zoals die uit de verwerkte enquêtes naar voren kwam. In Bijlage 1 is aan gegeven welk ziekenhuis tot welke regio indeling is gerekend.
2.4.1
Verhouding opleidingsinspanning zittend personeelbestand
De opleidingsinspanning is op vele manieren te meten. We kunnen kijken naar het aantal leerlingen dat aan een opleiding begint, het aantal dat in opleiding is of het aantal dat met succes de opleiding afrondt. In het databestand van het FZO is gevraagd naar het aantal personen dat de afgelopen jaren het 10
diploma behaald heeft. We nemen dit als indicator voor de opleidingsinspanning in een regio ten aanzien van een bepaalde beroepsgroep. Tabel 2.2 laat per regio de gemiddelde uitstroom met diploma in de afgelopen drie jaar bij operatieassistenten zien. Brengen we deze aantallen in verband met het zittend personeelsbestand dan hebben we per regio een beeld van de opleidingsinspanning in de afgelopen jaren. We zien dat deze tussen de regio’s uiteenloopt van 2,4% tot 8,4%. Het gemiddeld bedraagt 3,9%. Tabel 2.2 Gediplomeerde uitstroom en zittend personeelsbestand bij operatieassistenten GediploGediploGediploWerkUitstroom opleimeerden meerden meerden zamen ding t.o.v. zittend 2008/2009 2009/2010 2010/2011 1/12/2011 personeelsbestand A12 7 11 9 155 5,8% Groningen 12 14 21 564 2,8% Leiden 15 16 13 175 8,4% Limburg 4 4 18 305 2,8% MG-groep 4 2 2 109 2,4% Noord-Brabant 26 28 30 780 3,6% NH-overig 13 21 18 400 4,3% Nijmegen 15 7 9 390 2,6% Salland e.o 3 5 2 124 2,7% Sigra 5 5 2 123 3,3% SRZ 21 16 29 522 4,2% Twente Oost/Achterhoek 10 9 12 237 4,4% Utrecht 17 18 19 436 4,1% Geen 1 7 7 61 8,2% Totaal 153 163 191 4381 3,9%
Er kunnen uiteraard goede redenen zijn voor een laag percentage in een regio (bv. fusies). Wel is het in een regio van belang om te weten of er verklarende redenen zijn; anders en waarschijnlijk ook als het waarom duidelijk is, is het zaak om een wat uitgebreidere vraag/aanbod analyse uit te voeren om na te gaan wat eventuele consequenties zouden kunnen zijn.
2.4.2
Continuïteit opleidingsinspanning: verleden, heden en toekomst
De over het verleden aan de ziekenhuizen gevraagde gegevens betreffen alleen het jaarlijks aantal gediplomeerden. Het aantal leerlingen in opleiding op het moment van onderzoek is geeft een beeld van de huidige opleidingsinspanning. Door naar de toekomstverwachting te kijken krijgen we een beeld van de continuïteit in opleiden. Wat betreft de toekomst is in de huidige gegevensverzameling gevraagd naar de verwachte omvang van de instroom 2. Instroom in de opleiding en uitstroom (met diploma) hebben we op één noemer gebracht door gediplomeerden (uitstroom) te vermenigvuldigen met een slaagkans van 70% om te komen tot een raming van de instroom die er aan vooraf gegaan is.
2
Onderwijsgegevens over realisatie kunnen beter direct van CZO afgetapt worden en aan regio’s verstrekt worden. Men kan dan in het ramingsproces direct zelf vaststellen of er bij de voornemens grote veranderingen zijn ten opzichte van de realisatie in de afgelopen jaren.
11
Tabel 2.3 De opleidingsinspanning in verleden en toekomst (instroom gemiddeld per jaar) Aantal ge% nu in middeld jaarAantal gemiddelopleilijkse inde instroom geding/zitte stroom in pland voor kond beopleiding in mende jaren stand verleden A12 13 11 20 Groningen 15 22 23 Leiden 21 14 26 Limburg 24 12 24 MG-groep 4 0 0 Noord Brabant 16 40 61 NH-overig 2 25 28 Nijmegen 15 26 15 Salland e.o 6 5 3 Sigra 6 4 11 SRZ 12 31 37 Twente Oost/Achterhoek 15 16 15 Utrecht 26 33 15 Geen 20 7 1 Totaal 241 281 14
Bij een aantal regio’s zien we een aanzienlijke terugval, bij anderen juist een sterke toename. Vragen die men bij dit soort overzichten kan stellen zijn: - Zijn de cijfers correct? - Zo ja, is er bij grote verschillen sprake van bewust beleid? - Is er aanleiding om de planning aan te passen voor e.e.a. centraal wordt doorgegeven?
2.4.3
De uitstroom
De verwachte uitstroom van beroepsbeoefenaren (verloop) kan men ook zien als een ken- of stuurgetal. We zullen later nog in gaan op andere soortgelijke aspecten (zie 3.3). We presenteren deze nu omdat hij ook in de gegevensverzameling is meegenomen. Lang niet alle regio’s slagen er in om een beeld te geven van de verwachte uitstroom. Kunnen ze dat wel dan zien we behoorlijk grote verschillen. Er zijn regio’s waar het verwachte verloop gemiddeld 2% bedraagt; anderen laten een percentage van bijna 10% zien. Gemiddeld bedraagt het percentage 4,3%. Kent een regio een hoog verloop dan is het de vraag of dat alleen door opleiden opgelost zou moeten worden. Men kan ook aan maatregen denken die bijdragen tot een betere verloopbeheersing (zie ook 3.3).
12
Tabel 2.4 De verwachte uitstroom in aantallen en als gemiddeld percentage t.o.v. zittend bestand gemiddeld verloop over 5 jaar (gereverwachte verwachte verwachte verwachte verwachte lalteerd aan uitstroom uitstroom uitstroom uitstroom uitstroom sitiatie 2012 2013 2014 2015 2016 1/12/2011) A12 0 0 0 0 0 0,0 Groningen 4 21 24 22 25 9,9 Leiden 0 0 0 0 0 0,0 Limburg 10 9 16 11 12 3,8 MG-groep 0 0 0 0 0 0,0 NB 49 52 51 53 52 6,6 NH-overig 16 14 15 15 16 3,8 Nijmegen 0 0 0 0 0 0,0 Salland e.o 3 2 3 2 3 2,1 Sigra 0 0 0 0 0 0,0 SRZ 14 14 13 13 16 2,7 Twente Oost/Achterhoek 0 0 0 0 0 0,0 Utrecht 17 20 17 21 26 4,6 geen 0 0 0 0 0 0,0 Totaal 113 132 139 137 150 3,3 alleen respons 4,3
We zullen eerst nagaan of de vragen die aan de ziekenhuizen gesteld zijn voldoende zijn om te kunnen ramen, m.a.w. te kunnen vaststellen of vraag en aanbod in de toekomst in hun situatie (de regio) met elkaar in evenwicht zijn.
2.4.4
Beschrijving vraag aanbod model
De gewenste opleidingscapaciteit is het resultaat van een analyse van vraag naar en aanbod van een beroepsgroep en zijn opleiding. Het gaat dan om de mutatie in de omvang 3, de vervangingsvraag en een aantal gegevens over het opleidingstraject zoals in- en extern rendement en het zogenaamde pijplijneffect van de opleiding. Naast het opleiden onderscheiden we nog een categorie overig aanbod. Hieronder worden herintreders, aanbod vanuit het buitenland enz. verstaan. De start van het gebruik van dit model ligt in de beantwoording van de vraag hoeveel beroepsbeoefenaren er op dit moment zijn (FTE’s en personen). Daarna komt de invulling van de afzonderlijke elementen van het model aan de orde.
3
Omdat in plaats van de in het verleden gebruikelijke uitbreiding ook sprake kan zijn van krimp, wordt in het model gesproken van ‘mutatie omvang’.
13
Figuur 2.1
Een eenvoudig model voor vraag en aanbod
Het doel van een en ander is om een evenwicht op de arbeidsmarkt tussen vraag en aanbod te bereiken en dus niet te veel en niet te weinig personen op te leiden. Wat hier geschetst is, is een eenvoudig model. Er zijn nog veel varianten en verbijzonderingen denkbaar. De basis is echter steeds hetzelfde. Is de huidige vragenlijst voldoende voor een minimale vulling van de elementen van het model? De werkzamen (en FTE’s) en moeilijk vervulbare vacatures komen in vraag 4 aan de orde. Vraag 7 gaat over de verwachte uitstroom, de vervangingsvraag. De opleidingshistorie, het aantal leerlingen in de pijplijn is te achterhalen met vraag 3. Het toekomstig aanbod vanuit opleidingen is af te leiden uit de plannen die in vraag 5 aan de orde komen. De verwachte mutatie in de omvang 4 is alleen impliciet uit de opgaven af te leiden: deze is de resultante van de groei door plannen over instroom minus de verwachte uitstroom, onder voorwaarde dat vraag en aanbod in evenwicht zijn. In formule: Huidig volume + Pijplijn = x Toekomstig volume = X + Plannen - uitstroom De vraag is vooral of men nu regionaal kan zien of er voldoende opgeleid wordt. Dat is niet het geval. De verwachte mutatieomvang ontbreekt. Ook het regionale studierendement is niet bekend. Dat laatste is echter wel eenvoudig uit bij het CZO beschikbare gegevens af te leiden. Landelijk kunnen we uit de nu regionaal verzamelde gegevens impliciet wel een beeld destilleren als we veronderstellen dat de gewenste instroom in de opleiding voldoende is om de nieuwe vraag naar personeel en de vervangingsvraag te dekken.
2.5
Samenvatting en conclusies De eerste versie van de vragenlijst is in feite een pilot voor het op regionaal niveau ramen. Aan de hand van de eerste ervaringen kan nagegaan worden welke verbeteringen aangebracht moeten worden. We hebben in ons onderzoek twee aspecten bekeken: de dataverzameling en de kwaliteit en vooral volledigheid van de mogelijke ken- en stuurgetallen.
4
Doorgaans groei tussen 1-2% (1% trend van personeel in ziekenhuizen in de periode 2006-2011 en 2% macrovolume ruimte).
14
2.5.1
Dataverzameling
- Een groter deel van de gegevens opvragen op het niveau van individuele ziekenhuizen. - Duidelijk aangeven hoe om te gaan met opleidingen of beroepsgroepen die men niet in huis heeft (door bv te vragen het betreffende vakje dan leeg te laten). Daar waar men verwacht dat de instroom of uitstroom nul is, van een beroepsgroep die men wel in huis heeft, een nul invullen. - Een vraag toevoegen waarin expliciet wordt gevraagd welke functies men in huis heeft en voor welke men ook opleidt, heeft opgeleid of wil gaan opleiden. Bij een elektronische afname zou dit ook kunnen leiden tot een routing door de vragenlijst. - Bij een digitale versie een melding laten verschijnen als gegevens niet met elkaar in overeenstemming zijn (als bv het aantal fte hoger is dan het aantal personen, of als een reeks met instroom- of uitstroomgegevens rare uitschieters vertoont). - Daar waar mogelijk: opleidingsgegevens van het CZO gebruiken (als deze er zijn op het niveau van individuele ziekenhuizen
2.5.2
Ken- en stuurgetallen
- Een vraag naar de verwachte groei of krimp van de werkgelegenheid van een bepaalde beroepsgroep ontbreekt - Het regionale studierendement wordt nu niet in beschouwing genomen - De huidige werkwijze resulteert nu niet in uitkomsten voor de regio’s op grond waarvan men beleidsmatig kan beslissen of bijstellen noodzakelijk is. Deze uitkomsten zijn met de eerder genoemde aanpassing wel goed te maken.
15
16
3.
De verbetering van ken- en stuurgetallen Naast een beoordeling van het materiaal dat tot nu toe verzameld is hebben NVZ/NFU ook gevraagd om suggesties voor verbetering. Dit zouden we kunnen beperken tot de directe vraagstelling aan de ziekenhuizen, maar we hebben dit wat ruimer opgevat door na te gaan wat het oogmerk van het geheel is. De FZO beoogt een planning op twee niveaus (bron: website FZO): - er is een landelijk legitimering van de middelen nodig. Deze verloopt getrapt van NVZ/NFU naar het Ministerie van VWS en deze op haar beurt weer als verantwoording naar het Ministerie van Financiën en de Algemene Rekenkamer. - regionaal afstemming tussen ziekenhuizen, zodat evenwicht op de (regionale) arbeidsmarkt bereikt wordt. Voor een landelijke planning zijn de regionale verzamelde gegevens noodzakelijk, maar niet voldoende. Een belangrijk probleem is dat het blikveld van de afzonderlijke instellingen gezien hun beleidspraktijk vooral de korte termijn betreft en er bij onvolledige deelname van ziekenhuizen altijd bij geschat moet kunnen worden. Anderzijds is de huidige inventarisatie van feiten en plannen slechts een eerste stap om te komen tot een goede regionale beleidsmatige raming. De daarop volgende stap is analyse van de gegevens in regionaal verband en een onderlinge beleidsmatige afstemming. Om de kwaliteit van de (regionale) raming uit te bouwen zijn derhalve twee aspecten van belang: - de beschikbare informatie en het gebruik daarvan - het proces van ramen We gaan nu op beiden in.
3.1
De benodigde informatie Een goede landelijke en regionale raming vraagt informatie van twee kanten (bottom-up en top-down): Bottom-up: - Aantallen en kenmerken van beroepsbeoefenaren (bij het ontbreken van goede landelijke bronnen zoals DBC’s, een Enquête Jaarcijfers Ziekenhuizen) kunnen alleen van de ziekenhuizen zelf komen. Hetzelfde geldt voor de plannen voor opleiden; korte termijn zicht op praktijk; zicht op nieuwe ontwikkelingen en innovaties (denk aan substitutie, efficiënter inzetten) Top-down: - Lange termijn trends en schatting van ontbrekende parameterwaarden vraagt om gegevens uit landelijke data bronnen. Hetzelfde geldt voor de samenhang met andere personeelscategorieën b.v. medici die ondersteund worden. Het vraagt om informatie uit verrijkte databestanden op landelijk niveau De kracht van een goede raming is gelegen in het creëren van een win-win situatie door elementen van de landelijke en regionale raming te combineren. Landelijk en regionale raming hebben elkaar nodig om een kwaliteitssprong te maken.
3.2
Het proces van ramen De huidige opgave van de ziekenhuizen nodigt nog niet uit tot een regionale beleidsmatige afstemming. De gegevensverzameling is nu vooral een optelling van afzonderlijke plannen. Voor een regionale afstemming is het echter ook nodig dat men zich rekenschap geeft van wat de buurman doet. De opgave aan het FZO van regio’s en de individuele ziekenhuizen zou een sluitstuk moeten zijn van de volgende stappen: - Geïnventariseerde gegevens en plannen
17
-
-
-
3.3
In plaats van direct opsturen van de verzamelde gegeven zoals nu gebeurt vindt eerst een bespreking van de regionale uitkomsten plaats: zijn er discrepanties in vraag en aanbod te verwachten bij de huidige opgaven? Wijken de plannen erg af van de meest recente instroom in een opleiding? Analyse van alle mogelijkheden (niet alleen opleiden, zie ook 3.3) om vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt met elkaar in evenwicht te brengen (ook op grond van landelijke informatie) De dan resulterende opleidingsbehoefte met onderliggende gegevens opsturen naar het landelijk niveau
Opleiden en………. Doel van het opleidingsbeleid is niet te veel, maar ook niet te weinig personen op te leiden. Een goede personeelsvoorziening bestaat echter niet alleen uit opleiden. Alternatieven om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen zijn onder meer: - Het verhogen van de deeltijdfactor - Het beperken van het verloop en/of ziekteverzuim - Het verhogen van het studierendement - Het nagaan van mogelijk alternatief aanbod door inzet van of substitutie door andere personeelscategorieën - Het nagaan van een doelmatige inzet van het zittend personeelsbestand Kortom er zijn een groot aantal sturingsmogelijkheden die afhankelijk van de situatie ook ingezet zouden kunnen worden. In het volgende hoofdstuk presenteren we een aantal instrumenten die van dienst kunnen zijn om op regionaal niveau concreet tot een betere raming te komen.
18
4.
Mogelijke instrumenten bij de beleidscyclus De uitgezette vragenlijst was een eerste stap om de beleidscyclus vorm te geven. In dit hoofdstuk doen we een aantal suggesties om de beleidscyclus verder te uit te bouwen en vooral te versterken. De regionale ramingen kunnen een flinke stap vooruit geholpen worden wanneer er in de regio’s tools beschikbaar zijn die de inhoud van het ramen versterken. Dat betekent dat men én niet steeds zelf opnieuw het wiel hoeft uit te vinden én de discussie over inhoud in plaats van techniek van informatie verzamelen kan gaan. Bovendien kan zo de kwaliteit van de informatie en de relevantie sterk verbeterd worden.
4.1
Suggesties om het ramingsproces te versterken In onderstaand schema zijn de suggesties weergegeven onder het kopje producten. Er is onderscheid gemaakt in producten die noodzakelijk zijn en waarover al afspraken zijn gemaakt en producten die naar gevoelde behoefte ingezet kunnen worden. Naar het oordeel van Kiwa Prismant zijn ze wenselijk op grond van eerdere ervaringen bij dit soort projecten, maar is een toets in het overleg met de ziekenhuizen een vanzelfsprekende eerste stap. De producten zijn in het schema geplaatst op de plek en tijdstip in de beleidscyclus waarbij ze een rol spelen. Schema: De plaats van de voorgestelde instrumenten in de beleidscyclus Stap
Ziekenhuizen
Kiwa Prismant
Producten must
Dataverzameling
Invullen vragenlijst regiocoördinator: 1e check vragenlijst
Toesturen vragenlijst aan ziekenhuizen en regiocoördinator (1)
Digitale vragenlijst met signaalfunctie
Info CZO naar regio coordinator (2)
toesturen data Verrijking gegevens (indicatoren, uitkomsten)
Verrijking gegevens
Facultatief Checklist voor regio coördinator (A) Personeelsscan ziekenhuizen (C) Achtergrondinfo (B)
Rapportage/spreadsheet met indicatoren en uitkomsten (3)
Toesturen verrijkte spreadsheet aan regio's
Regionale uitkomsten
Landelijke uitkomsten
Bespreken resultaten in regiobijeenkomst Planning definitief vaststellen (4)
Checklist voor regio coordinator Achtergrondinfo
Verwerken info tot landelijke uitkomsten (5)
Korte beschrijving van het schema en van het proces ziet er als volgt uit. : 19
De dataverzameling vindt plaats bij de ziekenhuizen. Hiertoe zal de bestaande vragenlijst aangepast worden op grond van de ervaringen van dit onderzoek (zie hoofdstuk 2) en suggesties van regio’s (bv. van de Brabantse ziekenhuizen). Met het CZO zal nagegaan worden hoe de reeds bekende gegevens over opleidingen beschikbaar gemaakt kunnen worden voor de regionale ramingen. Verrijking gegevens vindt plaats op door de regio’s aan het FZO toegestuurde gegevens. Kiwa Prismant verwerkt de gegevens in een conceptrapport en stuurt deze aan de regio’s terug. De concept regionale uitkomsten worden door de regio(functionaris) aangevuld en met de gezamenlijke ziekenhuizen besproken. Eventuele aanpassing van de geplande aantallen; afspraken over aanvullend arbeidsmarktbeleid indien noodzakelijk. Landelijke uitkomsten worden opgesteld aan de hand van de definitieve opgave van de regio’s van hun plannen. Deze kan gebruikt worden voor landelijke gebruiksdoeleinden en in 2014 als input voor de regio’s benut worden in de volgende beleidscyclus.
4.2
Producten ter versterking van de beleidscyclus De in het schema genoemde producten: 1) Een concept van de nieuwe vragenlijst wordt gepresenteerd op het overleg van 29 januari. 2) Informatie van CZO over opleidingsgegevens per regio (nog samen te stellen) 3) De terugrapportage bestaat uit de ken- en stuurgetallen genoemd in 2.4 plus een eenvoudige vraag/aanbodberekening per beroepsgroep, waarin een aantal landelijke parameterwaarden (gebaseerd op de informatie uit C) zijn aangegeven. Men kan zo toetsen of de opgaven gedaan door de afzonderlijke ziekenhuizen voldoen in regionaal verband. Draagt iedereen in redelijke mate bij aan de gewenste opleidingsinspanning? Zo niet dan volgt discussie en mogelijk afspraken om ongewenste discrepanties te voorkomen. Naast verhogen van de opleidingscapaciteit kunnen dat ook de in 3.3. genoemde aspecten zijn. 4) De definitieve gegevens uit de regio’s worden verwerkt. 5) Een landelijke rapportage bevat idealiter naast de gegevens uit de regio’s (5) ook zaken uit landelijke databronnen. Gegevens over de samenhang met andere beroepsgroepen (zie Bijlage 1) en de verwachte ontwikkelingen bij die groepen (Capaciteitsorgaan). A) Checklist van aspecten die bekeken worden voor men in regionaal verband komt tot een definitieve vaststelling van de beantwoording van de vragen B) Het presenteren van landelijk beschikbare informatie over parameterwaarden voor het model. Verder heeft het Capaciteitsorgaan veel informatie over medici die ondersteund worden door de beroepsgroepen die hier ter sprake zijn. C) Een personeelsscan voor elk ziekenhuis over de beroepsgroepen We lichten nu de suggesties nader toe. Leidraad is dat de tools het werk voor de regionale contactpersoon sterk kunnen vereenvoudigen en tegelijkertijd de raming kwalitatief veel beter en veel aantrekkelijker maken door de mogelijkheden die e.e.a. biedt voor een regionaal beleidsmatige discussie.
4.2.1
Ad 1) Nieuwe vragenlijst
Een suggestie voor een minimale vragenlijst is als bijlage 3 te vinden. Het gaat om een aangepaste versie van de vorige vragenlijst. Daarbij zijn ook de opmerkingen van de Noord Brabantse ziekenhuizen meegenomen (brief aan NVZ).
4.2.2
Ad 2) Gegevens CZO
Aan het CZO is gevraagd of het mogelijk is om per ziekenhuis aan te geven het aantal leerlingen dat in 2010, 2011 en 2012 aan een opleiding is begonnen en het aantal dat per 1/1/2013 in opleiding is. Verder is gevraagd of het mogelijk is om het gemiddelde studierendement van de afgelopen jaren (b.v. bij een driejarige opleiding degenen die 3-5 jaar voor het meetmoment gestart zijn) per opleiding per regio (voor zover bekend) te maken. Deze gegevens kan men dan in de regio als achtergrondinformatie benutten bij de invulling van de nieuwe vragenlijst. 20
Op grond van gegevens van de HBO-Raad kunnen tevens gegevens over de MBRT toegevoegd worden. Deze zijn van belang voor het ramen van de radiodiagnostische en radiotherapeutische laboranten. 4.2.3
Ad 3) Terugrapportage/spreadsheet voor regio’s
Nadere invulling is afhankelijk van de wensen van de regio’s. Een vorm van standaardrapportage heeft als voordeel dat men gelijk een document ter bespreking heeft. Een spreadsheet heeft als voordeel dat men zelf alternatieven kan berekenen. De standaardrapportage zou de volgende gegevens kunnen bevatten: - Instroom (verleden, toekomst) vergeleken met landelijk (andere regio’s) - Opleidingsinspanning: Verhouding instroom opleiding zittend personeelsbestand ziekenhuizen in regio en landelijk - Uitstroom zittend personeelsbestand (regio/landelijk) - Studierendement regio vergeleken met landelijk - Uitkomst vraag/aanbod berekening per beroepsgroep Met het beschikbaar stellen van een spreadsheet kan het voor regio’s gemakkelijk gemaakt worden om alternatieve vraag/aanbod berekeningen op te stellen. 4.2.4
Ad 4 en 5) Landelijke rapportage
Een landelijke rapportage bevat naast de gegevens uit de regio’s (5) ook zaken uit landelijke databronnen. Gegevens over de samenhang met andere beroepsgroepen (zie Bijlage 1) en de verwachte ontwikkelingen bij die groepen (Capaciteitsorgaan).
4.3
A) Checklist regionale planning Voor de regionaal contactpersoon is het verzamelen van de gegevens doorgaans een extra taak die naast al het andere werk komt. De meesten zullen het als welkom ervaren om een soort checklist te ontvangen waarbij aan de diverse zaken aandacht besteed wordt5. Daarbij gaat het met name om het ordenen van de verzamelde gegevens en het bespreken daarvan in regionaal verband. Het gaat dus niet om een blauwdruk, maar meer om een stappenplan waarbij alle facetten de aandacht krijgen die ze verdienen. Verwijzingen naar relevante informatie wordt in deze checklist meegenomen.
4.4
B) Beschikbaar stellen van achtergrondinformatie Planningsvraagstukken mogen zich in de gezondheidszorg al jaren in een grote belangstelling verheugen. Het kan de regiofunctionarissen en contactpersonen van de ziekenhuizen een hoop tijd besparen wanneer de relevante al beschikbare informatie op een handzame manier bijeen gebracht is. Te denken valt aan landelijke informatie over: - Parameterwaarden van medisch specialisten bij ramingen van het Capaciteitsorgaan bv. uit Capaciteitsplan 2010 6 en uit het nieuwe plan van 2013 - Gegevens over de samenhang met andere beroepsgroepen (zie Bijlage 1). De beroepsgroepen waar het om gaat hebben vaak een ondersteunende rol. Dat betekent dat wanneer de beroepsgroep die men ondersteunt uitbreidt de kans groot is dat de vraag naar de ondersteunende beroepsgroep ook toeneemt. Er zijn statistische bronnen die aan kunnen geven hoe groot de verwachte groei is. Men kan dit meenemen in de besluitvorming naast uiteraard allerlei andere factoren als beschikbare middelen etc.
5
Vergelijkbaar met de publicatie: Hoeveel ga ik opleiden? 2007, Opleidingscapaciteit van zorginstellingen onder de loep. Ineke Bloemendaal, Gerard van Essen en Willem van der Windt die Prismant in opdracht van Transvorm maakte.
6
Capaciteitsplan 2010: Deelrappor Medisch Specialisten.pdf
21
-
De samenhang met andere beroepsgroepen kan ook een beeld geven van de statistische mate van substitutie tussen deze groepen. Zo zouden “best practices” opgespoord kunnen worden. - Voor een kwalitatief goede planning is het nuttig om over referentiemateriaal te beschikken. Zo kan een overzicht van parameterwaarden op grond van onderzoek uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn 7 b.v. verloopcijfers, verwachtingen rond deeltijdwerk etc. zeer dienstig zijn om tot realistisch toekomstverwachtingen te komen Deze achtergrondinformatie kan eenvoudig jaarlijks geactualiseerd worden zodat men steeds over up-to-date informatie beschikt.
4.5
C) Personeelsscan Per beroepsgroep worden nu het aantal personen en het aantal FTE’s gevraagd. Dat is weliswaar minimaal nodig, maar voor een adequate personeelsplanning zou het beter zijn om over meer informatie te beschikken zoals leeftijd van het personeel, geslacht, deeltijdfactor, aantal jaren in dienst, vertrek in het afgelopen jaar (alles gemeten op individueel niveau) 8. Dan kan men beter beoordelen hoe het toekomstig verloop er mogelijke uit gaat zien (aan de hand van de leeftijdsopbouw); of verloopbeheersing gewenst is; er mogelijkheden zijn voor vergroting deeltijdcontracten enz. Kortom de duiding van informatie krijgt meer mogelijkheden en de kansen voor alternatieve beleidsmaatregelen worden inzichtelijk. Als ziekenhuizen meedoen aan een personeelsscan zou als uitgangspunten moeten gelden: - Het moet gaan om een standaarduitdraai uit het personeelssysteem, die jaarlijks eenvoudig te herhalen is volgens een zelfde format - Er moet mogelijkheden tot spiegelinformatie zijn van het eigen ziekenhuis met landelijk en regionaal collega’s Het gaat om een scan per ziekenhuis. Als meerdere ziekenhuizen in een regio meedoen kan ook regionaal gespiegeld worden, anders alleen landelijk. Tabel 4.1 en 4.2 geven een voorbeeld ontleend aan onderzoek dat Kiwa Prismant deed voor Haaglanden met behulp van een standaarduitdraai uit het personeelssysteem. De voorgestelde scan zou dit soort uitkomsten bevatten. In Tabel 4.1 zijn de gegevens van de beroepsgroepen in hetzelfde ziekenhuis te vergelijken.
7
Arbeid in Zorg en Welzijn 2012
en Toelichting regionale prognoses AZW 2012-2015
alsmede informatie van de website
www.azwinfo.nl . 8
Nagegaan wordt of ook ziekteverzuim in het afgelopen jaar toe te voegen is.
22
Tabel 4.1: Kerngegevens Ziekenhuis X per 1 jan 2012
IC- Verpleging IC- neonatologie Kinderverpleging Dialyseverpleging Oncologieverpleging SEH-Verpleging Obstetrieverpleging Cardiac care Algemene verpleging Short-stay afdeling Verpleging diversen Operatieassistent Leerling operatieassistent Medewerker operatiekamers Anaesthesiemedewerker Leerling anaesthesiemedewerker Leerling verpleegkundige Docenten Ziekenverzorgenden Totaal/Gemiddeld
% 55+ 10
gem. aantal jaren in dienst 16,9
Deeltijdfactor 78
% vertrek 2011 10
aantal 80
gem lft 41,6
% mannen 24
40 40 40 40 50
42,8 46,0 43,0 40,1 47,0
0 8 0 22 2
12 11 13 12 19
15,3 7,4 12,6 13,8 18,3
60 75 65 75 62
7 3 0 5 17
400 40 100 40 10 5 35
39,8 34,4 45,9 42,4 27,9 53,3 46,8
6 0 5 2 0 75 41
10 9 13 16 0 25 12
11,6 9,9 13,4 14,4 3,1 19,8 14,7
68 76 65 74 98 100 78
10 0 3 8 8 0 3
5 50 20 40 1035
36,8 28,5 39,3 45,9 41,3
33 21 18 2 9
0 0 0 20 11
7,0 1,9 7,5 9,1 12,1
100 100 66 62 71
0 36 0 20 9
Figuur 4. 1 geeft een beeld hoe de leeftijdsopbouw vergeleken kan worden. We zien in dit voorbeeld dat er sprake is van een onderling volstrekt afwijkende opbouw in de verschillende ziekenhuizen. Dit soort figuren zijn voor alle onderscheiden groepen ook binnen een ziekenhuis te maken. Figuur 4.1 De leeftijdsopbouw bij verplegend personeel in zes ziekenhuizen in % 30 25 X
20
Y Z
15
W
10
V T
5 0 -25
25-30 30-35 35-40 40-45 45-50 50-55 55-60 60+
In Tabel 4.2 is één aspect er uitgelicht en worden alle beroepsgroepen vergeleken op het aandeel 55+ers per ziekenhuis. Zo kan bezien worden wie het meest last heeft van vergrijzing en hoe de verhoudingen regionaal liggen. 23
Tabel 4.2: Het aandeel 55+-ers in % per 1-1-2012 in Haaglanden Ziekenhuis Y IC- Verpleging IC- neonatologie Kinderverpleging Dialyseverpleging Oncologieverpleging SEH-Verpleging Obstetrieverpleging Cardiac care Algemene verpleging Short-stay afdeling Verpleging diversen Operatieassistent (1) Leerling operatieassistent (2) Medewerker operatiekamers (3) Anesthesiemedewerker (4) Leerling anesthesiemedewerker (5) Leerling verpleegkundige Docenten verpleging Ziekenverzorgenden Totaal/Gemiddeld Verpleegkundigen
Ziekenhuis Z
Ziekenhuis X
Ziekenhuis W
Ziekenhuis V
4
5
10
5
20 0 50 20 10
0 13 7 5 8 15 7 13 6 10 0
12 11 13 12 19
8 11 8 17 8 14 9 11 13 14 0
4 9 7 12 15 18 29 13 15 16 18 21 0 46 21 0 0
17
5 0 31 0 50 16 16
9 0 0 18 9 7 8
10 9 13 16 0 25 12 0 0 0 20 11 11
16 0 0 57 11 10
13 14
Ziekenhuis U
7
6
0 0 100 5 6
Totaal zes ziekenhuizen 5 9 9 12 14 13 16 13 11 13 14 16 0 41 16 0 0 7 22 11 11
Dit soort informatie levert meer inzicht in achtergronden op. Zo zal een ziekenhuis met jonger personeel een hoger verloop kennen. En dit soort informatie levert aanknopingspunten voor beleid op. Een ziekenhuis met relatief veel ouder personeel zal op termijn een veel grotere vervangingsvraag kennen en dus tijdig meer op moeten gaan leiden.
24
5.
Ten slotte Door de ziekenhuizen en regionale samenwerkingsverbanden is veel tijd en energie gestoken in het verzamelen van de door het FOZ gevraagde informatie. Het is van belang om hen ook iets voor deze inspanning terug te geven. De door ons voorgestelde tools dragen er toe bij dat de regionale discussie niet alleen meer gaat over de kwaliteit van de informatie (en de techniek van het verzamelen), maar ook over de inhoud en betekenis van de informatie en de beleidsmatige consequenties die dat kan of moet hebben. Derhalve draagt dit bij aan een regionale raming en vooral de afstemming van het beleid van ziekenhuizen inzake de omvang van de instroom in de opleidingen. Samengevat gaat het om een aantal aanpassingen: - Bijgestelde vragenlijst - Enigszins aangepaste procedure in de beleidscyclus - Ter beschikkingstellen van een aantal aanvullende instrumenten De bijeenkomst op 29 januari 2013 kan benut worden om de behoefte bij de regionale deelnemers te peilen. Het door ons voorgestelde pakket is misschien wel wat omvangrijk; het is ook denkbaar dit voor een aantal beroepsgroepen als pilot uit te voeren of stapsgewijs een en ander in te voeren. Wellicht dragen de regionale deelnemers ook nog suggesties aan.
25
Bijlage 1
Toedeling ziekenhuizen aan regio’s
Naam Stichting Medisch Centrum Haaglanden Groene Hart Ziekenhuis Stichting 'T Lange Land Ziekenhuis Stichting Bronovo-NEBO Stichting ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen Stichting Reinier de Graaf Groep Stichting HagaZiekenhuis Maastro-Clinic Slotervaartziekenhuis Stichting Ijsselmeerziekenhuizen Stichting Tergooiziekenhuizen Stichting Zaans Medisch Centrum Stichting Dialysecentrum 't Gooi Stichting Dianet Dialysecentra Stichting Kankerbestrijding Arnhem en Omgeving: Het Arnhems Radiotherapeutisch Instituut Stichting Radiotherapeutisch Instituut Stedendriehoek en Omstreken Stichting Zeeuws Radiotherapeutisch Instituut Transpaarne Holding BV Universitair Medisch Centrum Groningen Stichting Algemeen Christelijk Ziekenhuis Groningen (Martini Ziekenhuis) Stichting Antonius Ziekenhuis Stichting Christelijk Ziekenhuis "Refaja" Stadskanaal Stichting De Ommelander Ziekenhuis Groep Stichting Leveste (Scheper Ziekenhuis) Stichting Wilhelmina Ziekenhuis Assen Stichting Ziekenhuis "Nij Smellinghe" Stichting Ziekenhuis Bethesda Stichting Ziekenhuis De Tjongerschans Stichting Zorggroep Noorderbreedte (MC Leeuwarden) Stichting Dialyse Centrum Groningen Stichting Radiotherapeutisch Instituut Friesland Stichting Zorggroep Pasana Dialyse Kliniek Noord Leids Universitair Medisch Centrum Stichting Diaconessenhuis Leiden Stichting Rijnland Zorggroep Academisch ziekenhuis Maastricht Stichting Atrium Medisch Centrum Parkstad Stichting Laurentius Ziekenhuis Roermond Stichting Orbis Medisch en Zorgconcern Stichting St. Jans Gasthuis Stichting Gemini Ziekenhuis Stichting Medisch Centrum Alkmaar Stichting St. Elisabeth Ziekenhuis Instituut Verbeeten Stichting Admiraal de Ruyter Ziekenhuis
vestigingsplaats Den Haag Gouda Zoetermeer 's-Gravenhage Terneuzen Delft 's-Gravenhage Maastricht Amsterdam Lelystad Hilversum Zaandam Hilversum Utrecht Arnhem
regio A12 A12 A12 A12 geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen geen
Deventer Vlissingen Hoofddorp Groningen Groningen Sneek Stadskanaal Delfzijl Emmen Assen Drachten Hoogeveen Heerenveen Leeuwarden Groningen Leeuwarden Dokkum Beilen Leiden Leiden Leiderdorp Maastricht Heerlen Roermond Sittard Weert Den Helder Alkmaar Tilburg Tilburg Vlissingen
geen geen geen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Leiden Leiden Leiden Limburg Limburg Limburg Limburg Limburg MG-groep MG-groep Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant 26
Stichting Amphia Stichting Catharina-Ziekenhuis Stichting Elkerliek Ziekenhuis Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis Stichting Lievensberg ziekenhuis Stichting Máxima Medisch Centrum Stichting R.K. Ziekenhuis St. Franciscus Stichting St. Anna Zorggroep Stichting Tweesteden Ziekenhuis Stichting Ziekenhuis Bernhoven Stichting VieCuri, Medisch Centrum voor NoordLimburg Academisch Medisch Centrum Stichting Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis Stichting BovenIJ Ziekenhuis Stichting Flevoziekenhuis Stichting Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Stichting Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Stichting Waterlandziekenhuis Stichting Ziekenhuis Amstelland Vrije Universiteit Medisch Centrum Rode Kruis Ziekenhuis Stichting Kennemer Gasthuis Stichting Rijnstate UMC St Radboud Stichting Maasziekenhuis Pantein Stichting Nijmeegs Interconfessioneel ziekenhuis Canisius-Wilhelmina Stichting Sint Maartenskliniek Stichting Slingeland Ziekenhuis Ziekenhuis Rivierenland Stichting Deventer Ziekenhuis Stichting Gelre Ziekenhuizen Stichting Isala Klinieken Stichting Saxenburgh Groep Stichting Zorgcombinatie "Noorderboog" Ziekenhuis St Jansdal Stichting Interconfessioneel Spaarne Ziekenhuis Stichting Algemeen Ziekenhuis Westfries Gasthuis Erasmus MC Havenziekenhuis en Instituut voor Tropische Ziekten B.V. Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis Stichting Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis Stichting IJsselland Ziekenhuis Stichting Maasstad Ziekenhuis Stichting Protestants Christelijk Ziekenhuis Ikazia Stichting Rivas Zorggroep Stichting Ruwaard van Putten Ziekenhuis Stichting Samenwerkende Schiedamse en Vlaardingse Ziekenhuizen Vlietland Stichting Sint Franciscus Gasthuis Stichting Oogziekenhuis Rotterdam
Breda Eindhoven Helmond 's-Hertogenbosch Bergen op Zoom Veldhoven Roosendaal Geldrop Tilburg Oss Venlo Amsterdam Amsterdam Amsterdam Almere Amsterdam Amsterdam Purmerend Amstelveen Amsterdam Beverwijk Haarlem Arnhem Nijmegen Boxmeer Nijmegen Nijmegen Doetinchem Tiel Deventer Apeldoorn Zwolle Hardenberg Meppel Harderwijk Hoofddorp Hoorn NH Rotterdam Rotterdam Dordrecht Dirksland Capelle aan den IJssel Rotterdam Rotterdam Gorinchem Spijkenisse Schiedam Rotterdam Rotterdam
Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Sigra Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Salland e.o Salland e.o Salland e.o Salland e.o Salland e.o Salland e.o NH overig NH overig SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ SRZ 27
Stichting Ziekenhuisgroep Twente
Almelo
Stichting Medisch Spectrum Twente
Enschede
Stichting Ziekenhuisvoorziening Oost-Achterhoek (Koninging Beatrix) Universitair Medisch Centrum Utrecht Stichting Ziekenhuis Gelderse Vallei Stichting Diakonessenhuis Stichting Meander Medisch Centrum Stichting Sint Antonius Ziekenhuis Stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis
Winterswijk Utrecht Ede Utrecht Amersfoort Nieuwegein Woerden
Twente Oost/ Achterhoek Twente Oost/ Achterhoek Twente Oost/ Achterhoek Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht
28
Bijlage 2
Samenhang met andere beroepsgroepen
In de Enquête Jaarcijfers Ziekenhuizen worden van een aantal beroepsgroepen de FTE’s gevraagd. Deze enquête wordt echter niet door iedereen ingevuld. Daarom is gezocht naar een methode om bij te schatten. Per beroepsgroep is gezocht naar andere beroepsgroepen en vooral medisch specialisten, die in theorie een samenhang vertonen met de te onderzoeken groep. Waar dat niet logisch leek, is ook naar andere verbanden gekeken. Voor alle situaties geldt dat we natuurlijk beperkt zijn door dat wat beschikbaar is. Tabel B.1
De samenhangen tussen beroepsgroepen
Intensive care verpleegkundige Kinder IC verpleegkundige Neonatologie verpleegkundige SEH verpleegkundige Dialyse verpleegkundige Obstetrie & gynaecologie verpleegkundige. Kinderverpleegkundige Oncologie verpleegkundige Operatie assistent
Anesthesie assistent Klinisch perfusionist Radiologisch laborant Radiotherapeutisch laborant
verklaarde samenhang met variatie IC-bedden 69% intensivisten 24%
internisten voor dialyse
N (ziekenhuizen)= 71 38
61%
22
gynaecologen kinderartsen Internisten radiotherapeuten Anesthesie assistent Snijdende specialisten anesthesiologen
50% 58% 13% 3%
72 71 66 8
69%
66
45% 75%
72 62
radiologen radiotherapeuten
86% 66%
20 7
Bron: Naar een planning opleidingen specialistische verpleegkundigen en medisch ondersteuners Kiwa Prismant in opdracht van Capaciteitsorgaan
Het aantal FTE’s anesthesieassistenten in een ziekenhuis wordt voor 75% verklaard door het aantal FTE’s van anesthesiologen in dat ziekenhuis. De waarneming is gebaseerd op de gegevens van 62 ziekenhuizen. Bij dialyse-, obstetrie- en kinderverpleegkundigen is er sprake van een duidelijke en sterk verband met de betreffende specialisme. Ook bij radiologie en op de operatiekamer zijn er duidelijke samenhangen. Bij de intensive-care verpleegkundigen is er minder duidelijk sprake van een leidend specialisme. Dat geldt ook voor de oncologie- en SEH-verpleegkundigen. Over de klinisch perfusionisten die veel werkzaam zijn in academische ziekenhuizen hebben we te weinig waarnemingen. Naast het gebruik van schatten van ontbrekende waarden in enquêtes kunnen we de gegevens ook gebruiken om tot een samenhangende beroepskrachtenplanning te komen. Het aantal anesthesiemedewerkers in een ziekenhuis vertoont zoals te verwachten viel een sterke samenhang met het aantal anesthesiologen in een ziekenhuis. Van de variantie wordt maar liefst 75% verklaard. Op elke FTE anesthesioloog zijn er 2,2 FTE’s anesthesiemedewerker. Als het aantal FTE’s anesthesiologen in een ziekenhuis met één groeit zijn er gemiddeld 2,2 FTE’s extra anesthesiemedewerkers nodig. 29
anesthesiemedewerkers
Figuur B.1
De relatie tussen het aantal FTE anesthesiemedewerker en aantal FTE’s anesthesiologen in algemene ziekenhuizen in 2004
60
y = 2,2204x - 0,3907 R² = 0,7511
50 40 30 20 10 0 0
5
10
15
20
25
anaestesiologen
Figuur B.1 geeft ook een beeld van de substitutiemogelijkheden die er in de praktijk zijn. De verschillende verhoudingen tussen anesthesiologen en hun medewerkers zijn grafisch in beeld gebracht.
30
Bijlage 3
Concept vragenlijst 2e ronde.
Enquête ramingen FZO beroepen
Inleiding Dertien van de vijftien opleidingen die vallen onder het College Zorg Opleidingen(CZO), worden sinds 1 januari 2011 bekostigd uit het Fonds Ziekenhuis Opleidingen (FZO). In de gezamenlijke verklaring van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de NVZ vereniging van ziekenhuizen (NVZ), hebben partijen afgesproken dat zij ramingen gaan (laten) opstellen voor de opleidingen van deze professionals. Via www.nvz-ziekenhuizen.nl/fzo en via www.fondsziekenhuisopleidingen.nl kunt u alle achtergrondinformatie en documenten over het FZO vinden. Enkele opleidingen vallen niet onder het FZO, dit zijn: gipsverbandmeester (CZO erkend), ziekenhuishygienist (CZO erkend) en cardiac care verpleegkundige (recent erkend door CZO) en MBRT (NVAO erkend). Om te beoordelen of deze opleiding in de toekomst moeten worden opgenomen in het FZO, willen wij ook 9 deze in kaart brengen . Regionale arbeidsmarkten De arbeidsmarkten van deze groepen zijn zeer regionaal georiënteerd. De professionals zoeken meestal een baan in de buurt van hun woonplaats. Men zal niet primair vanwege een andere baan gaan verhuizen. Vanwege dit gegeven, moeten de ziekenhuizen in een regio dus het initiatief nemen bij het opstellen van ramingen. Zij kennen de regionale arbeidsmarkt, hun eigen behoefte en zijn de meest direct belanghebbenden. Tekorten leiden immers tot knelpunten in de zorgverlening met alle gevolgen van dien. Regionale samenwerkingsverbanden In de afgelopen jaren zijn er op vele plaatsen samenwerkingsverbanden tussen de ziekenhuizen in een regio ontstaan om het vraagstuk van de arbeidsmarkt te tackelen. De NVZ en NFU hebben recent deze regionale samenwerkingsverbanden in kaart gebracht. Deze zijn te vinden op www.nvz-ziekenhuizen.nl/fzo. De NVZ en NFU bevragen alle ziekenhuizen via deze vragenlijst over hun toekomstige opleidingsbehoefte. De ziekenhuizen worden verzocht de vragenlijst naar het regionale samenwerkingsverband te sturen. Deze stuurt dan alle vragenlijsten gezamenlijk door naar NVZ/NFU. Landelijke raming De informatie die wij krijgen zal door het Capaciteitsorgaan worden verwerkt in een landelijke rapportage en dienen om een beter zicht te hebben op de kostenontwikkeling voor deze opleidingen. Alle informatie zal vertrouwelijk worden behandeld en zal niet op instellings- of regioniveau herleidbaar zijn. Deze informatie zal niet worden gebruikt voor het toewijzen van opleidingsplaatsen aan instellingen of regio’s zoals bij het opleidingsfonds. Wij vragen u dringend om zo realistisch mogelijk te ramen betreffende het aantal op te leiden professionals. Als u beduidend meer of minder moet gaan opleiden dan in het verleden, dan vragen wij u om dit zo expliciet mogelijk te onderbouwen.
9
Over de toevoeging van opleidingen tot het FZO wordt besloten door de minister van VWS in overleg met NVZ en NFU.
31
In ontwikkeling Het ontwikkelen van een regionale samenwerking en opzetten van regionale ramingen is voor de meeste ziekenhuizen/UMC’s nieuw. Enkele regio’s hebben al een aardige start gemaakt maar de meeste regio’s staan nog aan het begin. De NVZ en NFU realiseren zich dat en zien deze enquête daarom als eerste stap in een innovatief proces. Wij willen deze enquête jaarlijks herhalen en de resultaten aan u terugkoppelen. Het Capaciteitsorgaan zal haar expertise beschikbaar stellen. Zo verwachten wij dat u als regio een steeds beter beeld krijgt van de arbeidsmarkt en de opleidingsbehoefte. Een en ander wordt gecoördineerd vanuit één hiervoor aangewezen centrale contactpersoon. Deze krijgt een rapportage van de berekende regionale uitkomsten. Zo kan in regionaal verband nog bekeken worden of plannen aanpassing behoeven om problemen op de arbeidsmarkt te voorkomen.
Enquête regio
1.Regionaal samenwerkingsverband Conform de opgave die wij ontvangen hebben, participeren de onderstaande ziekenhuizen/UMC’s in het regionaal samenwerkingsverband. Is dat juist? Eventuele correcties kunt u opgeven in de kolom opmerking Ziekenhuis / UMC
Opmerkingen:
Wilt u voor opleidingen waar een ander regionaal samenwerkingsverband bestaat dit aangeven? 2.Contact gegevens Van ieder regionaal samenwerkingsverband zouden wij graag één contactpersoon hebben voor vragen en voor de terugkoppeling naar aanleiding van deze enquête. Naam contactpersoon: Naam organisatie:
Man / Afdeling:
Vrouw Functie:
Postadres: Postcode: Plaats: E-mailadres: Telefoonnummer:
De volgende vragen dienen per ziekenhuis ingevuld te worden. De ingevulde vragenlijsten worden via de regiofunctionaris naar NVZ/NFU opgestuurd. 32
Enquête ziekenhuis nête regio
Naam ziekenhuis: …………………………………… 1.Opleidings aantallen Hoeveel professionals zijn er gediplomeerd of gaan er gediplomeerd raken in het lopende subsidie jaar • Een jaar dat loopt van 1 augustus 2012 tot en met 31 juli 2013. • Wat verstaan we onder gediplomeerd ? Personen die een diploma hebben behaald van een opleiding die valt onder het CZO, en een subsidie ontvangen uit het FZO fonds. • * = CCU opleiding wel CZO erkend maar nog niet FZO gesubsidieerd. Uit beleidsmatig oogpunt wel gewenst om aantallen en informatie in kaart te brengen Studiejaar 1 aug.t/m 31 juli
Opleiding aanwezig
Aantallen
OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
N.B. Dit betreft informatie die CZO nog niet heeft. De rest (bv. degenen die met een opleiding begonnen zijn) is daar al bekend.
33
2.Capaciteit en vacatures Hoeveel gediplomeerden had u begroot en werken er werkelijk op 31 december 2011 binnen uw specialisme? • Wat verstaan we onder gediplomeerden? Personen die: o idem als bij vraag 3, maar ook, o personen die op grond van ervaring (EVC) en opleiding gelijkwaardig te kwalificeren zijn (dezelfde functie kunnen uitoefenen, met dezelfde eindtermen). • Werken kan betekenen: in dienst van het ziekenhuis, tijdelijk of vast (iedereen die werkzaam is in dezelfde functie).
Vacatures
Werkelijk
Begroot
Hoeveel vacatureruimte is binnen genoemde onderstaande functie • Vacatureruimte zijn vacatures die 3 maanden of langer open staan of waarvoor vanwege schaarste niet apart geworven wordt. Met andere woorden: “Hoeveel fte zou u kunnen aanstellen binnen nu (peildatum) en drie maanden? • We bedoelen hiermee de genoemde gediplomeerde beroepsgroep. (om zuivere vergelijking mogelijk te maken)
FTE Pers FTE FTE OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
34
3.Toekomstige instroom in de opleiding Hoeveel studenten waren er op 31 december 2012 in opleiding? Verwachtte instroom leerlingen: - zonder beroeps voorbereidende periode, BvP in geval van de OK en radiologie-opleidingen in de komende jaren 2013,2014,2015 - verder is het criterium dat de student ingeschreven moet zijn bij het CZO, voor een door het CZO erkende opleiding. Dit ivm helderheid tav medewerkers in de voorwerkfase: deze medewerkers tellen dus niet mee als ‘ingestroomd in de opleiding’. Ze tellen pas mee op het moment wanneer ze daadwerkelijk ingeschreven staan bij het CZO als leerling. In opleiding op 31 december 2012
Instroom opleiding 2013
Instroom opleiding 2014
Instroom opleiding 2015
OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
Is er sprake van een andere opleiding die opleidt tot dezelfde eindtermijn, als zijnde niet CZO? (denk hierbij aan tweede deskundigheidsopleiding OK) In opleiding op 31 december 2012
Instroom opleiding 2013
Instroom opleiding 2014
Instroom opleiding 2015
OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
35
4. Indien het aantal op te leiden professionals beduidend afwijkt in positieve of negatieve zin van het verleden, dan willen wij u verzoeken de redenen van deze trendbeuk nader toe te lichten. Ruimte voor eventuele opmerkingen:
5.Uitstroom arbeidsmarkt Hoeveel gediplomeerden (personen) zullen er (gemiddeld) de komende vijf jaar naar verwachting het vak verlaten ? • door: pensionering, stoppen met werken, gaan werken buiten de gezondheidszorg, andere functie binnen de zorg, fulltime studeren.
Kalenderjaar
2013
2014
Gemiddeld per jaar (evt. door pensioen) 2015/2016/2017
OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
36
6.Mutatie werkgelegenheid De verwachte mutatie van de werkgelegenheid is van veel factoren afhankelijk en derhalve lastig vast te stellen. Doorgaans is de gemiddelde jaarlijkse groei rond 1% (1% was de trend van personeel in ziekenhuizen in de periode 2006-2011 en 2% de trend van de groei van de netto macrovolume ruimte). Wilt u aankruisen wat u voor de verschillende beroepsgroepen gemiddeld voor de komende vijf jaar verwacht? Groei ruim bovengemiddeld >3%
Groei bovengemiddeld 2-3%
Groiei onder Krimp gemiddeld 1% Tussen 0-1% <0%
Gemiddeld
OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
7. Indien de verwachte mutatie beduidend afwijkt van het gemiddelde, wilt u dan de reden hiervan nader toe te lichten. Ruimte voor eventuele opmerkingen:
37
8. Overige vragen • •
Hoe hoog is het percentage ziekteverzuim (excl. zwangerschap) per functie (bij voorkeur) en anders per afdeling? Het gaat om het trendcijfer over de laatste 12 maanden. Hoe hoog is het percentage 55+ per specialisme?
# % 55+
# % verzuim
# % 55+
# % verzuim
# % 55+
Gediplomeerden
# % verzuim
Naam ziekenhuis/UMC
OK assistent Anesthesie medewerker Radiodiagnostisch laborant Radiotherapeutisch laborant Klinisch perfusionist IC verpleegkundige IC neonatologie verpleegkundige IC kinderverpleegkundige Kinderverpleegkundige Dialyseverpleegkundige Oncologieverpleegkundige SEH verpleegkundige Obstetrieverpleegkundige Gipsverbandmeester Ziekenhuishygiënist Cardiac Care verpleegkundige*
Deze vraag is voorgesteld door de Brabantse ziekenhuizen en behoort o.i. niet tot de strikt noodzakelijke vragen. Voor een adequate personeelsplanning zou het beter zijn om over meer informatie te beschikken zoals leeftijd van het personeel, geslacht, deeltijdfactor, aantal jaren in dienst, vertrek in het afgelopen jaar (alles gemeten op individueel niveau). Dan kan men beter beoordelen hoe het toekomstig verloop er mogelijke uit gaat zien (aan de hand van de leeftijdsopbouw); of verloopbeheersing gewenst is; er mogelijkheden zijn voor vergroting deeltijdcontracten enz. Kortom de duiding van informatie krijgt meer mogelijkheden en de kansen voor alternatieve beleidsmaatregelen worden inzichtelijk. In paragraaf 4.5 van de rapportage worden de mogelijkheden voor een dergelijke personeelsscan beschreven.
.
Kiwa Prismant
38
Regionale raming