Misjpoge 1992 nr 3, pagina 77-83
DE GESCHIEDENIS VAN DE JODEN IN HET EXOTISCHE SURINAME In 1992 is het 500 Jaar geleden dat de joden uit Spanje werden verdreven en de periode begon die in de Joodse geschiedenis bekend staat als de Tweede Verstrooiing. Hoewel de joden naar alle vier de windstreken uitzwierven, is geen van hun nieuwe vestigingsplaatsen bij het grote publiek zo onbekend gebleven als Suriname. De joodse kolonie is daar weliswaar nooit zeer talrijk geweest, maar verrassend genoeg zijn er thans in de Verenigde Staten, in Europa en elders veel mensen van joodse afkomst, wier voorouders in Suriname hebben gewoond. Hoe kwamen de joden in deze afgelegen en exotische kolonie terecht? Na 1492 zwermden ze van het Iberisch schiereiland uit over heel Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In de loop van de daarop volgende twee eeuwen raakten ze, door de beperkingen die hun werden opgelegd bij de keuze van een beroep, bij uitstek bedreven in de internationale handel. Dank zij hun kennis van de geldhandel en van financiële zaken en hun contacten met joden in vele andere landen die als tussenpersonen konden optreden, wisten ze al spoedig een overzees netwerk op te bouwen dat voor de internationale handel onontbeerlijk was. Veel Europese joden waren rond het begin van de 17e eeuw naar Amsterdam getrokken vanwege het liberale en tolerante beleid in de Republiek ten aanzien van godsdienstzaken. In diezelfde tijd verwierf de Republiek steeds meer overzeese bezittingen. De Hollanders stichtten onder meer een nieuwe kolonie in het noorden van Brazilië en vanzelfsprekend werden de Joden als pioniers naar deze verre Nieuwe Wereld gestuurd. In Brazilië leerden de Joodse plantage-eigenaren hoe men in een tropisch klimaat landbouw bedrijft. Maar toen de Portugezen in 1654 Noord-Brazilië heroverden en er de inquisitie invoerden, zagen de joden zich opnieuw genoodzaakt om naar elders te gaan. Omdat Spanje en Portugal het grootste deel van Zuid-Amerika beheersten, konden ze zich alleen in de Guyana's vestigen, waarvan een deel al spoedig in Nederlandse handen viel. Bij de Vrede van Breda in t667 kwam namelijk een ruil tot stand tussen de Republiek en Engeland: Nieuw Amsterdam - tot dat moment Hollands bezit - werd aan Engeland overgedragen waarna het de naam New York kreeg; als compensatie kreeg de Republiek Suriname. De Hollanders lachten in hun vuistje want ze meenden aan het langste eind te trekken. Nieuw Amsterdam werd gezien als een stuk grond in een gematigde luchtstreek terwijl Suriname naar hun idee een weelderig tropisch paradijs was. Inderdaad ging binnen vijftig jaar de op cultures gebaseerde economie van Suriname, met zijn rijkdom aan rietsuiker, koffie en cacao, de leidende rol spelen op het Amerikaanse continent, waarbij de welvaart van beter bekende plaatsen als Philadelphia, Boston en New York verre werd overtroffen. Hoewel de eerste joodse kolonisten al in 1639 uit Italië waren gekomen, werd de Surinaamse Joodse Gemeente pas in 1667 gesticht door een groep verdrevenen uit Brazilië onder leiding van David Nassy (werkelijke naam: Joseph Nunes Fonseca). Deze nieuwelingen, die een gedegen kennis bezaten van de tropische landbouw, vestigden zich op een steile hoge oever van de Suriname-rivier, ongeveer 80 kilometer stroomopwaarts van de hoofdstad Paramaribo. Daar stichtten zij een onafhankelijke joodse gemeente, Joden Savanne, bestuurd volgens hun eigen wetten onder een speciaal charter van de Staten Generaal. In die tijd hadden deze kolonisten de hoogste levensstandaard van alle joden ter wereld.
Joden Savanne. Lithografie van Madou naar Benoit (1839) In de periode 1700-1750 vertoonde de Surinaamse plantage-economie een opgaande lijn. Er heerste grote welvaart die gebaseerd was op de wereldbehoefte aan rietsuiker. Duizenden slaven werden uit Afrika gehaald om de plantages te bewerken. De driehoekshandel: rum uit Nieuw Engeland - slaven uit Afrika - suiker uit West-Indië, bloeide. De meeste plantages waren eigendom van joden en zij waren de enige joden ter wereld die slaven hielden.
Waterbron op de Joden Savanne (lithografie Pierre J. Benoit, 1831) In de laatste decennia van de 18e eeuw kreeg Suriname echter te lijden van twee grote crises. De eerste was een economische, die in 1773 begon met de ineenstorting van het bankwezen in Holland. Dat werd het begin van een recessie waarvan Suriname nooit meer volledig herstelde. Bovendien ontdekten de Europeanen dat de bietsuiker die zij zelf konden verbouwen, veel goedkoper was dan de ingevoerde rietsuiker uit de Nieuwe Wereld. De tweede crisis die Suriname in deze tijd trof had te maken met de voortdurende dreiging van onverwachte aanvallen op de blanke bevolking door weggelopen slaven die zich in het oerwoud schuil hielden. De samenstelling van de Surinaamse bevolking was in de voorafgaande periode altijd stabiel geweest: er waren nooit meer dan 2000 blanken (1000 Joden en 1000 Nederlandse christenen) tegenover 70.000 Afrikaanse slaven. Suriname bezat als enig land in de Nieuwe Wereld woongemeenschappen in het oerwoud, gelijkend op die in sommige Afrikaanse gebieden. Als zij te ruw werden behandeld, liepen de slaven gewoon
van de plantages weg en verdwenen in het oerwoud, waar zij weer in stamverband gingen leven; men noemde hen Marrons. Een bewaard gebleven joodse herinnering aan de slavenopstanden vormt een gebed uit 1797, opgeschreven door Cantor Louzada. In dit gebed wordt op de vooravond van Grote Verzoendag Gods zegen gevraagd bij de verdediging van de joodse gemeenschap tegen de verwachte aanval van een bende ontsnapte slaven. Het verhaal deed namelijk de ronde, dat een Marronhoofdman voornemens was om op die avond een aanval te doen op de afgelegen joodse plantages omdat hij wist dat de joden voor het gebed in de synagoge zouden zijn en Joden Savanne dus niet zou worden verdedigd. Een van de huisslavinnen op een joodse plantage hoorde van het plan en omdat ze haar meesteresse trouw wilde blijven, lichtte ze deze in. Toen de Joden dit vernamen, wisten ze niet goed wat te doen. Tenslotte besloten ze om hun geweren mee te nemen naar de synagoge om voorbereid te zijn op een gevecht op leven en dood. Toen de bende slaven op de avond van Grote Verzoendag heimelijk het joodse dorp binnensloop, steeg uit de synagoge gezang op. Door de ramen van de synagoge naar binnen kijkend, zagen ze dat de hele gemeente in het wit gekleed was. In sommige delen van Afrika werd een wit gewaad gezien als een symbool van de overwinning. We kunnen ons voorstellen wat ze moeten hebben gedacht toen ze hun vijanden, in het wit gehuld, in gebed heen en weer zagen bewegen. De hevig geschrokken slaven vluchtten het oerwoud in en de aanval was afgewend. De gestage economische achteruitgang en de dreigende slavenopstanden hadden tot gevolg dat de joden en veel mensen van Europese afkomst naar de Verenigde Staten emigreerden of naar Holland teruggingen. De uittocht begon in de jaren 1790 en zette zich voort in de eerste jaren van de 19e eeuw. Tegelijkertijd kwamen na 1800 heel wat Asjkenazische joden uit Europa naar Suriname en veel voormalige plantage-eigenaren trokken naar Paramaribo waar zij een middenstand van kleine winkeliers gingen vormen. Toen de slavernij in 1863 werd afgeschaft, gingen de voormalige slaven in staking en weigerden nog langer te werken. Uit wanhoop voerde de Nederlandse overheid grote aantallen Hindoestanen, Javanen en Chinezen naar Suriname, om in de behoefte aan arbeidskrachten te voorzien. Deze Aziaten zouden tenslotte de gevestigde joodse winkeliers gaan beconcurreren en hun economische ondergang bewerkstelligen. Aan het einde van de 19e eeuw was Suriname nog slechts een ingedut, achtergebleven gebied, ver verwijderd van de wereldhandelsroutes. Thans wonen in Suriname geen vijftig identificeerbare joden meer. Hun gelederen zijn uitgedund door emigratie naar de Verenigde Staten en Nederland en door onderlinge huwelijken. Er was altijd al een tekort aan huwbare vrouwen omdat het merendeel van de oorspronkelijke kolonisten uit jonge vrijgezellen bestond. Toen de economische omstandigheden in later jaren verslechterden en veel mensen naar elders emigreerden, nam het aantal beschikbare huwelijkspartners voor jonge joodse mannen nog verder af. Nu had er altijd al rassenvermenging plaats gevonden tussen Afrikaanse vrouwen en hun blanke meesters, wat geleid had tot een tamelijk grote groep kleurlingen van wie sommigen het joodse geloof beleden. Na 1860 namen huwelijken van joodse mannen met lichtgetinte negerinnen die het joodse geloof hadden aangenomen, dan ook gestadig toe. Veel van hun afstammelingen bleven joods, anderen gingen over tot een christelijk geloof. Het is thans heel gewoon als men in Suriname een vrouw van Afrikaanse afkomst een Davidsster ziet dragen. Als men haar zou vragen waarom ze dat symbool draagt, zal ze misschien zeggen dat het een 'gelukshanger' is die ze van haar grootvader heeft gekregen. Van de twee joodse gemeenten in Paramaribo is de oude synagoge van de Sefardim sterk in verval en al vele jaren gesloten. De Asjkenazische synagoge, Neve Shalom, is nog steeds een fraai gebouw met kandelabers, gebrandschilderde ramen en balcons. Helaas zijn er zelden genoeg mannen om op Sabbat een minjam te vormen.
De Portugese synagoge in Paramaribo, gebouwd in 1736 In het oerwoud langs de rivier zijn de overblijfselen van de oorspronkelijke Sefardische kolonie - Joden Savanne - als een groots, gedeeltelijk gerestaureerd gedenkteken voor de vroegere joodse kolonisten bewaard gebleven. Het is over de weg en per veerboot bereikbaar. De bijbehorende begraafplaats telt 400 stenen, deels door Europese wetenschappers geïnventariseerd. Ook is er een nog niet geïnventariseerde oude begraafplaats in Thoratica, die dateert uit de tijd van de eerste Italiaansjoodse kolonisten (1639). In Paramaribo zijn nog drie joodse begraafplaatsen. Op de 'nieuwe' Asjkenazische en Portugees-joodse begraafplaatsen vindt men grafstenen vanaf ca 1825. De oude Sefardische begraafplaats werd Jaren geleden geruimd ten behoeve van een bouwproject; de grafstenen werden overgebracht naar de rand van de 'nieuwe' Sefardische begraafplaats. De oude Asjkenazische begraafplaats, met grafteksten waarvan de datering teruggaat tot het begin van de 18e eeuw, wordt thans ook met ruiming bedreigd. Er zijn echter geen fondsen aanwezig voor het verplaatsen van de stenen naar de 'nieuwe' begraafplaats zodat deze erfenis gevaar loopt voorgoed verloren te gaan, temeer omdat de opschriften nooit geïnventariseerd zijn. Genealogische bronnen De Nederlanders, die de naam hadden bijzonder nauwkeurige documentalisten te zijn, maakten ook in Suriname hun reputatie waar; bovendien bewaarden zij alle gegevens zorgvuldig - een goede zaak voor genealogen. Het meest toegankelijk zijn de registers van de verschillende kerkelijke gemeenten die door de Mormonen op microfilm zijn gezet en via hun genealogische bibliotheek verkrijgbaar zijn. Dok het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag beschikt over deze microfilms. In het begin van deze eeuw verklaarde de Nederlandse regering dat de civiele trouwboeken en de registers van impost op huwelijk en overlijden uit Suriname van voor 1816 de Nederlandse Staat toebehoorden en per schip naar het moederland moesten worden overgebracht. Ongelukkigerwijs liep de inhoud van de vele kisten met oude documenten tijdens de overtocht ernstige waterschade op als gevolg van het ruwe weer. Wat niet geheel en al teloor ging, berust thans bij het Algemeen Rijksarchief, maar is niet openbaar toegankelijk wegens de slechte staat waarin de stukken verkeren. *) De registers van de Burgerlijke Stand, die in de koloniën in 1828 werd ingevoerd, bevinden zich in Suriname, maar deze zijn om politiekraciale redenen niet openbaar toegankelijk. In Suriname zijn politieke groeperingen veelal synoniem met bevolkingsgroepen (Hindoestanen, Creolen, etc.). Men vreest dat het sommige politici nadeel zou berokkenen als bekend werd dat zij voorvaderen bezitten van een ander ras dan waartoe zij geacht worden te behoren. Een voordeel met betrekking tot de Surinaamse blanke bevolking is, dat het gebied zo geïsoleerd lag, dat huwelijken tussen dezelfde families generatie op generatie voorkwamen. Het is niet overdreven om te stellen dat iemand van joodse afkomst, wiens voorouders langer dan honderd jaar in Suriname hebben gewoond, verwant is met alle andere Surinaams-joodse families.
Tenslotte een naamlijst van joodse planters in Suriname uit de periode 1700-1750: Abenacar Aharon Almeida Alveres Aquilar Arias Barios Barzilay Belmonte Bibaz Blanes Brandon
Faro Fereira Fonseca Franco Gabay Garcia Gedes Gomes Gomperts Granada Habilho Habis
Lobo Lopez Louzada Marques Mattos Meatob Medina Mementon Mendes Mercado Mesquita Messiah
Phanes Pimentel Pina Pinto Polak Prado Quiros Ribas Robles Roderiquez Sadok Samuel
Britto Campos Canet Capadoce Cardozo Carilho Castro Cohen Corea Coronel Costa Coutinho Crespo Delmonte Dorballe Dovale Drago Duwarte
Halevy Hamelberg Hamelbeurog Hartog Henriques Hoeb Isidro Israel Jafe Jedau Jessurun Jona Judeu Ledesma Leon Levi Lindo Lobato
Meza Miranda Molina Monsanto Montezinos Moron Musaphia Naar Nassy Nunes Obediente Pacheco Pardo Parra Penha Penso Pereira Pezaro
Sarphalia Sarphaty Side Sigalla Silva Simeon Soiza Templo Touro Turgeman Uziel Vale Van Dordt Van Edam Vidat Vila Real Ximenes Zamora
Ralph G. Bennett M.D. (vertaling T. Spaans-van der Bijl) Aanvulling van de Redactie: Het Centraal Bureau voor Genealogie kreeg toestemming om microfilms te maken van de in dit artikel genoemde trouwboeken en impostregisters. Deze zijn bij dit Bureau te raadplegen. Bij K.B. d.d. 22-12-1915 en K.B. d.d. 7-7-1919 zijn de overheidsarchieven (tot 1829) van Suriname en de Nederlandse Antillen naar Nederland overgebracht. Bij K.B. d.d. 12-5-1930 is de overbrenging gelast van de notariële archieven. Hiertoe behoren dus niet de registers van de Burgerlijke Stand. De overgebrachte archieven berusten bij het Algemeen Rijksarchief. Bij dit archief berusten verder wijkregisters van Paramaribo uit de periode 1828-1832 en 1833-1845 waarin alle huizen van de stad vermeld staan met opgave van de toenmalige bewoners. Genoemd archief beschikt ook over een kaartsysteem dat een index bevat op de journalen van de gouverneurs (1728-1781); het kaartsysteem is in rubrieken verdeeld en joden zijn afzonderlijk genoemd in rubriek 2.1; hierin staat onder meer vermeld wanneer zij in Suriname zijn aangekomen en waar zij vandaan kwamen. Een copie van deze rubriek is aanwezig bij het Centraal Bureau voor Genealogie. Een complete inventaris van de grafsteenteksten die op de begraafplaats van Joden Savanne zijn aangetroffen, berust bij de Indische Genealogische Vereniging. Voor nadere informatie daarover kan men zich wenden tot de heer P.A. Christiaans, Loosduinse Hoofdstraat 342, 2552 AP Den Haag. Tenslotte willen we geïnteresseerde lezers wijzen op de Jaarboeken nr 4 (1950) en nr 20 (1966) van het Centraal Bureau voor Genealogie die opgaven bevatten van bronnen voor genealogisch onderzoek in Suriname.