Methodiekbeschrijving project „Niemand is alleen!‟
St. ISLAM & DIALOOG -
Emili Consult - Challenges - Hogeschoool Rotterdam maart 2009
Voorwoord Het doet me plezier om dit voorwoord te mogen schrijven. Het geeft mij namelijk een gerust gevoel om mijn missie in dit project te hebben voltooid als projectleider. Het is ons gelukt om 45 allochtone jongeren te koppelen aan evenveel autochtone, sociaal geïsoleerde ouderen. De meerwaarde van „Niemand is alleen!‟ was dat het project een multidisciplinaire aanpak kende. Naast de maatschappelijke activering van zowel de jongeren als de ouderen probeerde Stichting Islam en Dialoog tevens de dialoog tussen Rotterdammers met verschillende achtergronden te bevorderen. Gedurende het project draaide het bij mij om de kwaliteit, om de experience die de koppels hebben meegemaakt. Ik geniet er vooral van als ik terugblik op de ervaringen tijdens het project. Een vrijwilliger vertelde onlangs het volgende: “Afgelopen zondag heb ik mijn koppelgenoot bij haar thuis ontmoet. Het was een warme ontvangst. Na het gesprek hebben we een nieuwe afspraak gemaakt. Ze beloofde om de volgende keer bij mij langs te komen. Ik vertelde dat ik haar kennis zou laten maken met mijn moeder en mijn buren. Ze was aangenaam verrast. Toen we afscheid namen, gaf ze me een stevige knuffel. Op dat moment merkte ik dat ik met iets goeds bezig was. Ze is een heel fijn mens. Ze zegt dat ze iets heeft om naar uit te kijken...” Het citaat hierboven doet iets met mij. Dit zijn prachtige momenten waar de hele samenleving naar uitkijkt. Volgens statistieken hoopt 25 procent van de Nederlanders op meer solidariteit in de toekomst (Sociaal Cultureel Planbureau, 2004). Juist hier ligt er een grote verantwoordelijkheid voor het maatschappelijke middenveld. Door middel van projecten zoals „Niemand is alleen!‟ horen de maatschappelijke organisaties de sociale behoeften van de burgers enigszins te vervullen. Volgens mij is alleen het uitvoeren van participatieprojecten niet voldoende voor het bereiken van sociale cohesie. Het vergroten van de impact van een project is net zo significant. Dit doe je door de opgedane ervaringen te delen met andere organisaties. „Niemand is alleen!‟ is al geëxporteerd naar de gemeentes Den Haag en Nijmegen, en zelfs Keulen! Middels deze methodiekbeschrijving trachten wij de werkwijze, kennis en ervaringen van het project te delen met de geïnteresseerde organisaties. Dit moet uiteindelijk leiden tot een grotere reikwijdte van het project.
2
Hierbij wil ik alle betrokkenen die mij hebben gesteund in alle fasen van het project van harte bedanken. Toch gaat mijn speciale dank uit naar de vrijwilligers die een enorme inspanning hebben geleverd tijdens de uitvoering. M. Sinan Evsen Projectleider „Niemand is alleen!‟ april 2009
Slotbijeenkomst met enkele deelnemers
3
Inhoud Inleiding
5
1
Doelgroepen
7
1.1
Ouderen
8
1.1.1
De feiten op een rijtje
8
1.1.2
„Oud‟ en „ouderen‟
9
1.1.3
Eenzaamheid
10
1.1.4
Sociaal isolement
10
1.1.5
De kenmerken van de doelgroep
12
1.1.6
Risicogroepen ouderen
13
1.2
Allochtone jongeren
13
1.3
Het gewenste resultaat bij de doelgroepen
14
2
De methodiek van het project
17
2.1
De methode
17
2.1.1
Het doorbreken van sociaal isolement
17
2.1.2
Er voor de ander zijn is soms al genoeg
18
2.1.3
De dialoog, een beproefd instrument
20
2.1.4
Signaleren
10
3
De werkwijze in de praktijk
22
Fase 0: de voorbereiding
22
Fase 1: de start
28
Fase 2: de uitvoering
33
Fase 3: de evaluatie
39
Bijlage 1 – Regels van de dialoog
43
Bijlage 2 – Formulieren
45
4
Inleiding Het project „Niemand is alleen!‟ richt zich op autochtone ouderen die door omstandigheden de maatschappelijke aansluiting dreigen te verliezen of die in een isolement geraakt zijn, en op het bevorderen van maatschappelijke participatie van allochtone jongeren. Vanuit het oogpunt van sociale cohesie wordt er met behulp van jonge allochtone vrijwilligers met verschillende culturele achtergronden gepoogd ouderen die tot een risicogroep behoren vroegtijdig te interesseren voor hernieuwde maatschappelijke participatie. Hoofddoel van het project is het bevorderen van participatie onder sociaal geïsoleerde ouderen en allochtone Nederlanders. Islam en dialoog zal circa 50 vrijwilligers koppelen aan geïsoleerde ouderen binnen Deelgemeente Delfshaven. Een oudere en een vrijwilliger zullen samen een dialooggroep vormen. Bij een dergelijk gesprek, dat vaak in de thuissituatie van de oudere plaats vindt, staat emotionele steun centraal. De partners kunnen over allerlei onderwerpen praten. Op deze manier zullen zowel de ouderen als vrijwilligers zich betrokken voelen in de samenleving. Gaandeweg heeft zich sinds maart 2008 een methodiek ontwikkeld waarmee zowel ouderen bereikt worden die in een isolement dreigen te komen of daar al in zijn gekomen, als jonge vrijwilligers de gelegenheid wordt gegeven zich op een zinvolle wijze maatschappelijk te manifesteren. Binnen het project is er als het ware een intergenerationele methodiek ontwikkeld die verschillende effecten heeft: -
het doorbreken of voorkomen van het isolement van ouderen;
-
het bieden van een mogelijkheid voor vrijwilligers om een zinvolle maatschappelijke bijdrage te leveren;
-
het overbruggen van culturele en generatiekloven en het bevorderen van sociale cohesie.
In Rotterdam leven naar schatting 4500 mensen van boven de 65 jaar eenzaam en sociaal geïsoleerd. Nog eens 9000 Rotterdammers in die leeftijdscategorie zitten in de „gevarenzone‟, blijkt uit onderzoek. Het zijn mensen met weinig sociale contacten voor wie veranderingen vaak te snel gaan. Sociaal geïsoleerde
5
mensen zijn mensen die eenzaam zijn en nauwelijks contacten hebben met anderen. In deze definitie staat de kwantiteit van de sociale relaties centraal, ook wel sociale eenzaamheid genoemd. De meesten van hen missen het contact met de
maatschappij
na een intensief arbeidsverleden. Anderen hebben wel
contacten maar ervaren een gebrek aan emotionele steun in hun omgeving en durven niet over persoonlijke zaken te praten. De gemeente wil dat professionals en vrijwilligers daar attenter op zijn. Zij moeten signaleren dat een sociaal geïsoleerde oudere eenzaam is en hem over de drempel helpen om contact of hulp te zoeken. In deze beschrijving wordt in hoofdstuk 1 ingegaan op de twee doelgroepen van het project: de autochtone ouderen en de allochtone jongeren. Tevens worden er begrippen verhelderd en de beoogde veranderingen ten aanzien van de verschillende doelgroepen beschreven. In hoofdstuk 2 wordt uitleg gegeven over de methode waardoor sociaal isolement en het bevorderen van sociale participatie gestalte krijgen. Hoofdstuk 3 gaat in op de werkwijze zoals die in de praktijk vorm krijgt. Ook zijn er in de tekst geanonimiseerde fragmenten van interviews met ouderen en jongeren opgenomen. Pieter de Held Mei 2009
Ouderen en vrijwilligers in dialoog
6
1
Doelgroepen
Middels een projectmatige aanpak is er een werkwijze ontwikkeld gericht op sociale participatie van verschillende doelgroepen. Twee doelgroepen staan centraal: geïsoleerde autochtone ouderen en allochtone jongeren. Deze jongeren worden middels het project gestimuleerd een zinvolle maatschappelijke bijdrage te leveren en culturele kennis op te doen en over te dragen. Een andere, secundaire groep die ook vanuit het oogpunt van sociale cohesie van belang is, zijn de mantelzorgers. Zij ervaren dat jongeren met een andere culturele achtergrond zich oprecht interesseren voor de ouderen waar zij de zorg voor hebben. Ook de mantelzorgers profiteren van deze culturele uitwisseling en maken
persoonlijk
ambassadeurs. beschrijving
kennis
Aan
geen
de
met
groep
aandacht
deze
jonge,
mantelzorgers
besteden,
omdat
positieve
zullen deze
we groep
en
ambitieuze
verder geen
in
deze
primaire
projectdoelgroep is. Een ander belangrijk aspect is het creëren van binding met de buurt, wijk of deelgemeente. In het project werd aanvankelijk geprobeerd zoveel mogelijk mensen uit Delfshaven te betrekken. Al snel bleek dat er binnen Delfshaven onvoldoende aanbod van ouderen was om aan de project inspanningsverplichtingen te voldoen. De autochtone ouderen blijken in grote getale naar anderen wijken te zijn verhuisd. In overleg met de gemeente Rotterdam kreeg het project een stedelijk gerichte aanpak. Sociale cohesie bleef een belangrijke invalshoek. Sociale cohesie begint bij het ervaren van binding met je eigen groep als voorwaarde om in contact te kunnen komen met andere culturele groepen. De begrippen bonding en bridging worden veelvuldig gebruikt om dit proces te beschrijven (R.D. Putnam, 2000. Bowling Alone. New York: Simon en Schuster). Bonding: de krachten die een groep samen houden, meestal onderling erkende gelijkenissen tussen individuen. Bridging: momenten of situaties waarin individuen of subgroepen uit de populaties elkaar ontmoeten.
7
1.1
Ouderen
De groep waar het project zich op richt zijn ouderen die geïsoleerd dreigen te raken of dat al zijn geraakt. In Rotterdam leven naar schatting 4500 mensen van boven de 65 jaar eenzaam en sociaal geïsoleerd. Nog eens 9000 Rotterdammers in die leeftijdscategorie zitten in de „gevarenzone‟, blijkt uit onderzoek. De leeftijd voor deelname aan het project is 55 plus, een bovengrens is moeilijk aan te geven. Ook het feit dat ouderen alleen wonen, hoeft niet te betekenen dat ze eenzaam zijn. Het gaat er veel meer om of ouderen kunnen omgaan met veranderingen die zich in hun leven voordoen, zoals werkloosheid, pensionering, het overlijden van een partner, enz. Ook het verminderen van lichamelijke functies of het ontstaan van ziekte en gebreken is van belang. Maatschappelijke verwachtingen en beeldvorming ten aanzien van ouderen spelen ook een rol.
1.1.1 De feiten op een rijtje Feiten over de vergrijzing in Nederland: -
Het aantal 55-plussers zal de komende dertig jaar met 63% toenemen. In 2025 zal 40% van de Nederlandse bevolking 55 jaar of ouder zijn.
-
Op dit moment zijn er in Nederland 4,2 miljoen 55-plussers, er zijn 2,3 miljoen mensen ouder dan 65 jaar en 800.000 ouder dan 75 jaar. In 2025 zullen 6 miljoen mensen ouder zijn dan 55 jaar (CBS, 2006; RIVM).
-
Van de ruim 7 miljoen huishoudens die Nederland telt, worden er 2,5 miljoen door ouderen gevoerd (CBS, 2003). In 2010 zullen er 3 miljoen ouderenhuishoudens zijn.
-
Er is sprake van een dubbele vergrijzing. Het aantal ouderen neemt toe (de babyboom) en de ouderen leven gemiddeld langer.
Feiten over eenzaamheid in Nederland: -
In Nederland voelt 1 miljoen ouderen zich vaak eenzaam (circa 43% van de 65-plussers), waarvan 200.000 zelfs extreem eenzaam (NIZW).
8
-
Volgens prognoses van het NIZW en het CPB zijn er in 2010 zo‟n 1,5 miljoen eenzame ouderen, waarvan er meer dan 310.000 extreem eenzaam zijn.
-
Van alle 65-plussers woont ongeveer 40% alleen en van alle 75-plussers ongeveer 55%. Het eenzaamst zijn alleenwonende ouderen die gescheiden zijn en weinig sociale relaties hebben (SCP, Rapportage Ouderen 2006).
-
Van de duurzame relaties van mensen rond de 60 jaar is twintig jaar later nog maar een kwart over (prof. Braam).
-
20% (420.000) van de ouderen viert kerst en oud en nieuw niet. Ruim 200.000 ouderen (10%) in Nederland zitten tijdens de feestdagen zonder bezoek, een kwart van hen (48.000) voelt zich hierdoor eenzaam (Interview NSS).
-
60% van de verpleeg- en verzorgingshuisbewoners krijgt nooit bezoek.
Uit voorgaande gegevens zijn enkele conclusies te trekken. Bij de groep 60plussers lijkt de eenzaamheidsproblematiek een toename te vertonen. Van belang is hoe mensen dit zelf ervaren. Het cijfer van het CPB dat er in 2010 zo‟n 310.000 ouderen extreem eenzaam zijn, is schokkend. In dertig jaar tijd zal dat aantal verdubbelen. De druk op ouderen wordt nog groter naarmate de overheid zich verder zal terugtrekken door de bezuinigingen op onder andere de AWBZ. Aan de andere kant zal langer doorgewerkt moeten worden door zij die dat kunnen. Dit zou een positief effect kunnen hebben op het gevoel een zinvol bestaan te leiden. Dit betekent echter niet dat je je met werk niet eenzaam zou kunnen voelen.
1.1.2 ‘Oud’ en ‘ouderen’ Iemand die door zijn gezondheid en/of leeftijd wordt belemmerd in het dagelijks functioneren en hierbij hulp nodig heeft, noemen we „oud‟. Dus men hoeft niet een bepaalde leeftijd te hebben bereikt om oud te zijn. Ook iemand van 25 jaar die niet zelfstandig kan functioneren op cognitief, motorisch of sociaalemotioneel vlak vanwege een ziekte en hierdoor afhankelijk wordt van anderen valt in de categorie „oud‟. Onder „ouderen‟ verstaan we de groep mensen van 60+. Het grootste gedeelte van de ouderen voelt zich niet oud maar is vitaal en actief. Ook de verwachting
9
van de regering dat 65+-ouderen nog een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het arbeidsproces geeft aan dat er nog veel vitaliteit in deze groep verondersteld wordt. Momenteel zijn er ook ouderen na een gedwongen, wettelijke pensionering via uitzendbureaus en tijdelijke contracten actief op de arbeidsmart. Ook zelfstandig ondernemers werken vaak door, soms ook gedwongen doordat ze geen goede pensioenvoorziening hebben.
1.1.3 Eenzaamheid In de literatuur over eenzaamheid zijn veel verschillende definities van het begrip eenzaamheid in omloop (T. Fokkema en T.G. van Tilburg, 2006). Deze bevatten drie gemeenschappelijke elementen: -
eenzaamheid treedt op als er verschil bestaat tussen de relaties zoals men die heeft en de relaties zoals men die zich wenst;
-
pas
als
dit
verschil als
negatief
wordt
ervaren
is
er
sprake
van
eenzaamheid; -
eenzaamheid wordt sterker als deze niet binnen een redelijke termijn kan worden opgelost.
Onderzoeker De Jong-Gierveld (1999) definieert eenzaamheid als “… het als negatief ervaren verschil tussen de kwaliteit van de relaties die men onderhoudt en de relaties zoals men die zich voor zichzelf zou wensen.” De kwaliteit van de relaties, ook wel emotionele eenzaamheid genoemd, staat hierbij centraal.
1.1.4 Sociaal isolement De grootte van het netwerk is de belangrijkste invalshoek voor het begrip sociaal isolement. De onderzoekers Hortulanus, Machielse en Meeuwesen (2003) komen op basis van de sociale contacten van mensen uit op de volgende typologie: -
sociaal weerbaren: mensen met veel contacten die zich hier prima bij voelen;
-
eenzamen: mensen die zich ondanks hun vele contacten erg eenzaam voelen; 10
-
contactarmen: mensen met weinig contacten die daarmee wel tevreden zijn;
-
sociaal geïsoleerden: mensen met weinig contacten die zich daar erg eenzaam onder voelen.
Sociaal geïsoleerde mensen zijn mensen die eenzaam zijn en nauwelijks betekenisvolle contacten hebben met anderen. In deze definitie, gebruikt door Stichting Islam en Dialoog, staat de kwantiteit van de sociale relaties, ook wel sociale eenzaamheid genoemd, centraal. De meeste sociaal geïsoleerden missen het contact met de maatschappij na een intensief arbeidsverleden. Anderen hebben wel contacten maar ervaren een gebrek aan emotionele steun in hun omgeving en durven niet over persoonlijke zaken te praten. Hier is sprake van een kwalitatief aspect. Soms is één betekenisvolle relatie beter dan een aantal minder diepgaande. Hierin ligt tevens de kracht van het project. Eén geslaagde dialoogrelatie kan van grote betekenis zijn voor een geïsoleerde oudere. Bij het project was er tevens sprake van aandacht voor culturele isolatie, de afstand tussen autochtone ouderen en hun allochtone buurtgenoten. In de dominante westerse cultuur draagt het streven naar individualisering (Paul Schnabel, 2004) en zelfstandigheid niet bij om andere, meer wij-gerichte culturen te ontmoeten, culturen waarin familiebanden en gemeenschapszin hoger gewaardeerd worden. Aan de andere kant bestaat er angst voor inflatie van waarden en normen binnen de wij-cultuur. Deze angst staat mogelijk het contact met de meer ik-gerichte cultuur in de weg. Er is dus wederzijds weinig behoefte aan contact tussen allochtonen en autochtonen. Hierdoor komen allochtone jongeren echter in een moeilijke positie. Zij kunnen en willen zich niet afzijdig houden. Zij „moeten‟ deze strijdigheden oplossen voor de ontwikkeling van hun identiteit en relatieve zelfstandigheid. Een belangrijke doelstelling van Stichting Islam en Dialoog is om de culturele isolatie die autochtone ouderen en allochtone jongeren hebben ten opzichte van elkaar en andere bevolkingsgroepen te verkleinen.
11
1.1.5 De kenmerken van de doelgroep De doelgroep bestaat uit mensen met weinig sociale contacten voor wie veranderingen vaak te snel gaan. De meesten van hen missen het contact met de maatschappij na een intensief arbeidsverleden. Anderen hebben wel contacten maar ervaren een gebrek aan emotionele steun in hun omgeving en durven niet over persoonlijke zaken te praten. De meeste sociaal geïsoleerden wonen alleen en onderhouden met niemand een hechte band. Ze zijn altijd alleen geweest of ze zijn gescheiden of de partner is overleden. Een klein deel woont samen met een partner. Het vanzelfsprekende netwerk dat er was, is door allerlei omstandigheden of gebeurtenissen afgebrokkeld en nieuwe contacten zijn niet gelegd. Veel van hen hebben geen of weinig contact met hun kinderen. Sociaal
geïsoleerden
doen
vaak
dingen
alleen.
Sommigen
hebben
niemand op wie ze een beroep kunnen doen voor praktische hulp of emotionele ondersteuning. Soms gaan er weken voorbij zonder dat ze een gesprek voeren met iemand. Ze ervaren het leven als een last en kunnen hun bestaan geen zin meer geven. “Ze komen door onvoldoende mobiliteit weinig buiten de deur en nemen geen deel aan het maatschappelijke of sociale leven. Thuis kunnen ze zich met moeite vermaken. Gevoelens van verveling en desoriëntatie zijn het gevolg.” “Ze kunnen vanwege hun ziekte of beperkingen niet alles zelf doen. Ze zijn meestal afhankelijk van iemand of een instelling.” “Ouderen hebben behoefte aan praktische, emotionele en gezelschapssteun. Eigenlijk zijn de behoeftes van ouderen niet anders dan die van jongeren. Alleen de voldoening in dezen is anders.” Zie voor meer informatie: Lut Vanden Boer en Koenraad Peuwets (2003, juni). Oud „zijn‟ en zich oud „voelen‟. Wijs over Grijs, nr. 2, 3-6.
12
1.1.6 Risicogroepen ouderen Het is van belang, in verband met het signaleren van geïsoleerde ouderen, zicht te hebben op bepaalde subgroepen die het risico lopen te vereenzamen. Als risicogroepen worden genoemd (De Jong Gierveld, 1999; B. Nitsche en R. van Overbeek, 2005): -
ouderen zonder partner;
-
alleenwonende ouderen;
-
gescheiden oudere mannen;
-
ouderen op hogere leeftijd (vanaf 75 jaar);
-
ouderen met familiale conflicten;
-
oudere bewoners van een grote stad;
-
ouderen die weinig andere ouderen in hun directe woonomgeving hebben;
-
ouderen die hun gezondheid als slecht ervaren;
-
ouderen met twee of meer chronische aandoeningen;
-
ouderen met cognitieve problemen (dementie);
-
oudere mantelzorgers met een langdurig zieke partner;
-
ouderen die van hun kind gescheiden zijn (bijvoorbeeld door overlijden of conflicten);
-
ouderen met een lage sociaaleconomische status;
-
ouderen met beperkte sociale competenties, weinig zelfvertrouwen, een negatief zelfbeeld en een gebrek aan probleemoplossend vermogen.
1.2
Allochtone jongeren
Een belangrijke invalshoek van het project betreft het aanmoedigen van de sociale participatie van Nederlandse allochtone jongeren. Maatschappelijke desintegratie en fragmentatie vormen voor allerlei bevolkingsgroepen een groot risico omdat het gemeenschapsgevoel hierdoor wordt ondergraven. Het iedervoor-zich-principe is een grote bedreiging voor sociale cohesie.
13
Hoe kijken mensen tegen elkaar aan Meningen over allochtonen (Bron SCP, 2004)
2002
2006
Teveel buitenlanders buiten onze cultuur
81%
71%
Immigranten grote bijdrage Nl. cultuur
41%
49%
“Met NIA willen we juist uitgaan van de kracht en potentie die de allochtone jongeren hebben, en wat ze kunnen bijdragen aan de Nederlandse cultuur”. Veel spanning’ tussen sociale groepen (bron SCP 2004) NL.
Den.
VK
BRD
Arm/rijk
25%
4%
23%
36%
Werkn./werkg.
23
6
26
34
M/V
9
7
17
7
Oud/jong
18
3
17
13
Etnisch
61
39
48
38
“Dat 61 % procent van Nederlanders etnische conflicten ervaart is zorgwekkend. Middels het project willen wij het wederzijdse begrip en tolerantie bevorderen en deze spanningen verminderen”. Nederland prettiger met minder immigranten? Bron: Autochtoon.nl (2008) (zeer) oneens -
34%
(zeer) eens -
40%
18-34 jr. 35-54 jr. -
44% 34%
“Opvallend is dat bij jongeren dit gevoel meer leeft dan bij volwassenen. Dit gaat weliswaar over autochtone jongeren, maar een soortgelijke conclusie kan je ook over de allochtone jongeren trekken. Dit laat zien dat je juist de sociale cohesie onder jongeren moet bevorderen. In NIA gebeurt dat”.
Jongeren zijn erg gevoelig voor de verlokkingen van onze consumptiemaatschappij. Zingeving lijkt voor velen vooral betrekking te hebben op meer, groter, mooier en glimmender. In dit verband zou je van pseudozingeving kunnen spreken. Gevoelens van onbehagen en onzekerheid worden afgeweerd door te consumeren en de emotionele leegte te vullen. Ouders kunnen dit proces vaak niet goed sturen, hoewel zij het normatief afglijden van hun kinderen vaak wel signaleren. Ouders, zowel bij autochtonen als allochtonen, vallen vaak door onwetendheid en gebrek aan kennis terug op hun etnisch geïnspireerde opvoedingsvaardigheden: thuishouden, verbieden, vermanend toespreken en
14
straffen. Hiervan is vooral sprake bij laagopgeleide autochtone en allochtone Nederlanders. Deze aanpak werkt vaak averechts omdat er een negatieve sfeer ontstaat waarbij er weinig ruimte meer is voor waardering. Gelukkig staan ouders er niet alleen voor. Ook in het onderwijs groeit het bewustzijn dat naast structuur en veiligheid het van belang is dat jongeren gezien en gewaardeerd worden. Voor hen is het belangrijk het gevoel te hebben erbij te horen, niet alleen omdat je het nieuwste mobieltje hebt, maar ook om waardering te ervaren voor wie je bent. Het project geeft jongeren ook de mogelijkheid te ervaren dat ze ertoe doen door een zinvolle maatschappelijke bijdrage te leveren en over de grenzen van hun eigen vanzelfsprekendheden te kijken. Een voordeel is dat er bij allochtone jongeren een gemeenschapszin aanwezig is die in eerste instantie op de eigen etnische
groep
wereldcentrische
gericht dimensie
is
(bonding) krijgt
en
doordat
door er
het
met
project
andere
een
meer
culturen
wordt
kennisgemaakt (bridging). Ook het diepgewortelde respect voor ouderen helpt mee de kloof te overbruggen. Dit respect komt voort uit culturele en religieuze achtergronden van de allochtone gemeenschappen.
1.3
Het gewenste resultaat bij de doelgroepen
De doelstelling is het bevorderen van de maatschappelijke participatie van sociaal
geïsoleerde,
zelfstandig
wonende
ouderen
en
jonge
allochtone
Nederlanders. Vanuit deze centrale doelstelling zijn de volgende subdoelen te formuleren: -
het helpen van sociaal geïsoleerde ouderen door middel van het leggen van contacten;
-
de verbinding leggen tussen ouderen en jongeren en de generatiekloof overbruggen;
-
het creëren van binding met de buurt, wijk of stad;
-
het inzichtelijk maken van de problematiek onder de geïsoleerde ouderen;
-
de participatie bevorderen van minderheidsgroepen;
-
het creëren van een wederkerige sociale verbondenheid tussen ouderen en jeugdigen.
15
Uitgangspunt bij de start van het project was dat sociaal geïsoleerde ouderen het beste te helpen zijn door actief met hen in contact te treden. Door hiervoor allochtone
jongeren
generatiekloof
te
in
te
zetten,
overbruggen
als
ontstaat het
de
wederzijds
mogelijkheid inzicht
in
zowel de
de
elkaar
ontmoetende culturen te laten toenemen. Middels de projectactiviteiten worden contacten met andere groeperingen gestimuleerd waardoor ook de participatie van minderheidsgroepen bevorderd zal worden. De contacten tussen ouderen en vrijwilligers zullen, mede door registratie en verslaglegging, leiden tot een beter inzicht in de behoeften en problemen van de geïsoleerde ouderen.
16
2
De methodiek van het project
In het afgelopen jaar heeft zich een werkwijze ontwikkeld zoals die in het projectplan beschreven is: “Het koppelen van een jonge, allochtone vrijwilliger aan een autochtone sociaal geïsoleerde oudere of aan een oudere die geïsoleerd dreigt te raken.” Een unieke interventie die zingeving en sociale cohesie bevordert. Het in de praktijk realiseren van een dergelijk voornemen vraagt om aanpassingen en creatieve oplossingen. Er zijn nogal wat variabelen die een invloed hebben op de realisatie van een project. Ook de korte projectperiode van ongeveer een jaar en de aangegane inspanningsverplichtingen vergen veel van de projectleiding en de vrijwilligers. Tijd om te leren van de ervaringen is er eigenlijk niet. Het project moet er gelijk staan.
2.1
De methode
Het methodische aspect van het project heeft betrekking op het verbinden van onderliggende
(wetenschappelijke)
inzichten
en
praktijkervaring
op
basis
waarvan de werkwijze en interventies beschreven zijn in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze inspirerende inzichten.
2.1.1 Het doorbreken van sociaal isolement In haar publicatie “Sociaal isolement vraagt om nieuw beleid” pleit Anja Machielse voor een gerichte aanpak om het sociaal isolement van ouderen te doorbreken. Volgens haar zijn het aangaan van de dialoog en het winnen van vertrouwen de basis voor geslaagde interventies bij het doorbreken van isolement. Bij het project gaan wij uit van de volgende definitie van sociaal isolement: van sociaal isolement is sprake wanneer iemand zich eenzaam voelt en geen of nauwelijks sociale contacten heeft (Hortulanus, Machielse en Meeuwesen, 2003). Vooral de kwantiteit van de relaties staat in deze definitie centraal. Echter, het
17
hebben van veel relaties wil nog niet zeggen dat mensen zich ook gelukkig voelen. Bij het project wordt de kwaliteit van de sociale relaties van groot belang geacht. Beter één goede relatie dan vijf oppervlakkigen. Volgens Machielse is het kunnen winnen van vertrouwen een belangrijke voorwaarde om een evenwichtige en dialogische relatie te realiseren. Met ouderen wiens sociaal isolement vaak zijn wortels in hun jeugd heeft, kan praten over dit proces zeer confronterend en beangstigend te zijn. Een gesprek waarin een snelle diagnose wordt gesteld en een mogelijke oplossing naar voren wordt geschoven, is volgens Machielse ondenkbaar. Ook moet er rekening gehouden worden met de autonomie van de oudere en gaat het erom de potentiële kracht van de sociaal geïsoleerde zelf te laten activeren. Tijdelijk mentorschap kan volgens Machielse hen voldoende vertrouwen geven. Na verloop van tijd kunnen ze proberen zelf contacten te leggen. De vrijwilliger moet de grenzen kennen van de reikwijdte van de interventies en weten wanneer er doorverwezen moet worden voor meer professionele hulp. Deze hulp kan dan ook een psychiatrisch karakter hebben.
2.1.2 Er voor de ander zijn is soms al genoeg Bij interventies wordt vaak gedacht aan het toepassen van technieken. Bij het winnen van vertrouwen en het aangaan van de dialoog is de kwaliteit van de relatie tussen oudere en vrijwilliger een belangrijke voorwaarde. De vrijwilliger kan deze relatie positief beïnvloeden door oprecht betrokken en geïnteresseerd te zijn. Naast het technische methodisch werken is de belangstelling voor de relationele component groeiende. De presentiemethode verschaft de vrijwilliger een goede basis om een gesprek aan te gaan met een oudere.
18
Definitie van present zijn zoals drs. Andries Baart die definieert: “Een praktijk waarbij de zorggever zich aandachtig en toegewijd op de ander betrekt, zo leert zien wat er bij die ander op het spel staat – van verlangens tot angst – en die in aansluiting dáárbij gaat begrijpen wat er in de desbetreffende situatie gedaan zou kunnen worden, en wie hij/zij daarbij voor de ander kan zijn. Wat gedaan kan worden, wordt dan ook gedaan. Een manier van doen, die slechts verwezenlijkt kan worden met gevoel voor subtiliteit, vakmanschap, met praktische wijsheid en liefdevolle trouw.” Methodische kenmerken van de presentiebeoefening zoals door drs. Andries Baart benoemd: TREFWOORD en VOORBEELD 1. beweging, plaats, tijd • De beroepskracht/vrijwilliger volgt de ander in tijd (in plaats van het omgekeerde). 2. ruimte en begrenzing • Werken vanuit het geheel; geïntegreerd i.p.v. fragmentatie en specialisering. 3. aansluiting • Bij het geleefde leven zijn (i.p.v. bij de bureaucratische schematisering ervan). 4. zich afstemmen • De bedoelingen van de ander centraal stellen (i.p.v. de eigen goede bedoelingen). 5. betekenis • De ander is minstens bij één persoon in tel; heeft één medestander, „maatje‟ (vrijwilliger die hem door dik en dun bijstaat). Erkenning en relatie wegen het zwaarst.
Voorgaande betekent dat vertrouwensrelaties op „professionele‟ basis in gang gezet moeten worden en dat daarin in het bondgenootschap geïnvesteerd moet worden. Het lijkt logisch voor deze zorghouding te kiezen, zeker als we de humanistische visie op het ontstaan van problemen ernaast leggen. De vrijwilliger in het project moet enerzijds beschikken over een visie op het ontstaan van sociale isolatie en anderzijds beschikken over vaardigheden om op een positieve manier een relatie aan te gaan met een aangemelde oudere. De presentiemethode verschaft een goed kader om communicatieve vaardigheden aan te leren en verder te ontwikkelen. Het is van belang te onderkennen dat er ook veel ouderen zijn die hun leven lang met problemen te kampen hebben. Zij houden met moeite het hoofd boven water en hebben moeite met veranderingen, wat veel stress veroorzaakt. Ook kunnen mensen in hun bestaan getraumatiseerd zijn. Ze kijken niet met plezier op hun leven terug. Hun persoonlijkheid kan veranderd zijn en ze hebben soms langdurig psychische problemen. Het kan zijn dat ondersteuning door een vrijwilliger bij deze mensen niet toereikend is.
19
2.1.3 De dialoog, een beproefd instrument Volgens dhr. S. Evsen, projectleider van „Niemand is alleen!‟, is de dialoog een van de voornaamste fundamenten waarop een duurzame vrede berust, een wezenlijk middel waarmee mensen elkaar en hun werelden beter leren begrijpen. Een dialoog is een constructief communicatie-instrument, een gesprek tussen mensen die verschillende zienswijzen en tegengestelde belangen proberen te overbruggen. Een dialoog is een open gesprek, een ontmoeting door het woord. In de dialoog zijn de deelnemers gelijkwaardige gesprekspartners. Zij gaan niet uit van een winnaar of een verliezer. Ze stellen elkaar vragen om de essenties achter de standpunten te vinden en om de wederzijdse gevoelens en belangen te onderzoeken. Een dialoog opent nieuwe gezichtspunten en voorkomt onnodige polarisatie. De regels van de dialoog: -
luister met respect om te begrijpen;
-
houd je oordeel in;
-
stel goede en gerichte vragen;
-
waardeer de ander in zijn verhaal;
-
spreek met passie maar kort.
Zie voor een uitgebreide beschrijving bijlage 1.
2.1.4 Signaleren Bij de sociaal geïsoleerde oudere is het sociale systeem sterk afgebrokkeld waardoor er een afnemend gevoel van emotionele steun kan ontstaan. Dit kan allerlei psychische reacties geven. Wanneer de vrijwilligers in dialoog zijn met ouderen is het belangrijk goed te observeren hoe ze handelen of zich gedragen, bijvoorbeeld of de oudere onverschilliger wordt of steeds somberder wordt. De vrijwilligers worden getraind in het kijken naar de non-verbale reacties en in het goed luisteren naar de verbale reacties. Ook de gevoelens van de vrijwilliger zijn tijdens het contact met de oudere van belang. Een ongemakkelijk gevoel kan wijzen op onbegrip of het verlies van 20
interesse van de oudere of de vrijwilliger. Ook is het mogelijk dat de oudere worstelt met onuitgesproken problemen. Door deze veranderingen op te merken (te signaleren) en te bespreken met de coördinerend vrijwilliger is het mogelijk tijdig problemen te onderkennen en erger te voorkomen. Het is vooral belangrijk om het gedrag en de verschijnselen te onderkennen. Pas daarna komen de vragen: wat betekent dat, waardoor komt het en wat kunnen/moeten we er aan doen? Anoniem kunnen eventueel deskundigen geraadpleegd worden. Als het nodig is om te verwijzen, worden de zorgen die er zijn met de oudere besproken.
21
3
De werkwijze in de praktijk
De werkwijze beschrijft in feite de inhoudelijke en organisatorische kanten van het project. Hierbij is het van belang te onderkennen dat het project het afgelopen jaar voortdurend in ontwikkeling was. Elke fase heeft haar eigen accenten die in het hoofdstuk Draaiboek nader omschreven worden. De volgende fasen zijn te onderscheiden: Fase 0: de voorbereiding Fase 1: de start Fase 2: de uitvoering Fase 3: de evaluatie De verschillende fasen zijn niet altijd duidelijk in de tijd af te bakenen. Zo werd de voorgenomen werkwijze voortdurend geëvalueerd en bijgesteld en werd ernaar gestreefd met de deelnemers en vrijwilligers een gezamenlijke start te maken. Echter, door de mond-tot-mondreclame steeg het aantal ouderen dat na de startfase wilde deelnemen en daardoor moest er een vorm gevonden worden om deze nieuwe mensen een plaats in het project te geven. Hierdoor moesten er ook nieuwe vrijwilligers gevonden worden. Dit bleek echter geen probleem, want er was belangstelling genoeg onder allochtone jongeren in de verschillende wijken. Fase 0: de voorbereiding Deze
fase
wordt
aangestuurd
door
Stichting
Islam
en
Dialoog.
Zij
is
verantwoordelijk voor de realisatie van het project. In de voorbereidingsfase vinden de volgende activiteiten plaats: 1.
vaststellen van de projectorganisatie en aanstellen van een projectleider
2.
samenstellen van een klankbordgroep
3.
werven van vrijwilligers en formeren van een stuurgroep
4.
de coördinerende vrijwilligers
5.
de uitvoerende vrijwilligers
6.
randvoorwaarden
22
ad 1. Vaststellen van de projectorganisatie en aanstellen van een projectleider: In de voorbereidingsfase wordt de projectorganisatie vastgesteld en wordt een projectleider aangesteld. De deelnemers in het projectteam zijn de projectleider, de
administratief
medewerker,
de
projectbewaker
en
de
coördinerende
vrijwilligers. De projectleider is verantwoordelijk voor: -
het werven en selecteren van vrijwilligers, vooral bij de start van het project;
-
het werven van ouderen, vooral bij de start van het project;
-
het vertegenwoordigen van het project ten opzichte van de „buitenwereld‟;
-
het vaststellen van de benodigde middelen voor de uitvoering van het project;
-
het nemen van dagelijkse besluiten aangaande de projectvoortgang;
-
deelname aan de bijeenkomsten van de klankbordgroep.
De projectbewaker is een extern bureau dat de projectleider coacht en de voortgang bewaakt.
Projectleider
Klankbordgroep
Adviseur
Assistent Administratief medewerker
Coördinerende vrijwilliger
Coördinerende vrijwilliger
Coördinerende vrijwilliger
Vrijwilliger
Vrijwilliger
Vrijwilliger
Organogram projectorganisatie.
Vrijwilliger
ad 2. Samenstellen van een klankbordgroep: Een geslaagd project staat of valt bij een goede samenwerking met instellingen die contacten hebben met de verschillende projectdoelgroepen. Hiervoor wordt een klankbordgroep samengesteld waarin vertegenwoordigers van de participerende instellingen een plaats hebben. Deze klankbordgroep begeleidt niet
23
alleen de voortgang van het project, maar heeft ook een belangrijke rol bij de implementatie. De klankbordgroep kan behulpzaam zijn bij het werven van de vrijwilligers en, in een later stadium, het toeleiden van de deelnemers, de geïsoleerde ouderen. Ook kunnen er afspraken gemaakt worden over de aanmeldingscriteria
en
de
terugkoppeling
van
deelnemers
waarbij
meer
professionele hulp geboden moet worden. Leden klankbordgroep namens de participerende instellingen: Instelling
Deelnemer(s) namens de instelling
Stichting Humanitas Pluspunt Stichting Islam en Dialoog Maatschappelijk Ondersteunings Bureau Het Rode Kruis Stichting De Zonnebloem SoZaWe Stichting Laurus
Astrid Arts Anneke Boer Sinan Evsen Ayşe Gürbüz en Ismail Meral Kora Hol Lies de Loper Martin Rath en Gerdien Schipper Leona Ouwehand, later Dondu Ozdemir Bettina Verkade Ibrahim Emili Adrie Verbaan
Stichting Disck Emili Consult Stichting Visio
ad 3. Werven van vrijwilligers en formeren van een stuurgroep: Door de werkwijze van het project waarbij het vormen van koppels noodzakelijk is, is het hebben van voldoende vrijwilligers net zo belangrijk als het vinden van geïsoleerde ouderen. Het werven van vrijwilligers en het formeren van een stuurgroep van coördinerende vrijwilligers is een taak van de projectleider. Door de spreiding van het project over verschillende Rotterdamse wijken is het noodzakelijk om de vrijwilligers in twee lagen te plaatsen. De eerste laag bestaat uit de zogenaamde coördinerende vrijwilligers (gebiedsverantwoordelijken). Zij richten zich aanvankelijk op een gebied dat uit een aantal woonwijken bestaat. Later is het project georganiseerd naar doelgroepen en bestanden van vrijwilligers op stedelijk niveau. De coördinerend vrijwilliger kent de vrijwilligers goed en begeleidt hen. Hij is het eerste aanspreekpunt voor de vrijwilliger. In de tweede laag zijn de zogenaamde uitvoerende vrijwilligers actief die de directe contacten met de ouderen hebben.
24
Voor het dagelijks bestuur van het project wordt onder leiding van de projectleider een stuurgroep geformeerd die bestaat uit de projectleider, de coördinerende vrijwilligers en de administratief medewerker.
ad 4. De coördinerende vrijwilligers: De coördinerende vrijwilligers voorzien samen met de projectleider in het dagelijks bestuur. De coördinerende vrijwilligers zijn een belangrijke schakel bij de aanmelding en de uitvoering van de feitelijke begeleiding door de uitvoerende vrijwilligers. De coördinerende vrijwilligers hebben onder andere de volgende taken: -
het zorgen voor terugrapportage naar de projectleider;
-
het zorgen voor de matching van koppels;
-
het zorgen voor de coaching en ondersteuning van de vrijwilligers;
-
het verzorgen van instructies met betrekking tot de projectmethodiek en werkwijze;
-
het spelen van een rol bij de screening van de ouderen opdat de uitvoerende vrijwilligers niet met te zware problematiek geconfronteerd worden;
-
het voeren van intakegesprekken met de uitvoerende vrijwilligers;
-
het leveren van een bijdrage bij het werven en selecteren van de uitvoerende vrijwilligers;
-
het leveren van een bijdrage bij het werven van de ouderen.
De laatste twee taken waren oorspronkelijk niet voorzien, maar werden uiteindelijk wel uitgevoerd. De coördinerende vrijwilligers overleggen regelmatig met de projectleider waarbij de werving van geïsoleerde ouderen en de voortgang van de begeleiding besproken worden. Dit overleg is ook de plaats waar besproken wordt hoe niet eerder gesignaleerde problemen van ouderen aan betrokken professionals doorgegeven moeten worden en wie daar de verantwoordelijkheid voor neemt. De coördinerende vrijwilligers ondersteunen ook de uitvoerende vrijwilligers door werkbegeleiding.
25
ad 5. De uitvoerende vrijwilligers: Door de grootte van Stichting Islam en Dialoog was het mogelijk in eerste instantie de vrijwilligers, zowel de coördinerende als de uitvoerende, uit het eigen netwerk te rekruteren. Met iedere vrijwilliger wordt een intakegesprek gevoerd waarin uitleg over het project gegeven wordt en de geschiktheid van de vrijwilliger getoetst wordt. Hierbij is van belang dat de vrijwilliger enkele eigenschappen en vaardigheden (competenties) bezit. De vrijwilliger moet: -
communicatief vaardig zijn;
-
geïnteresseerd zijn in ouderen;
-
ondernemend en initiatiefrijk zijn;
-
volhardend zijn en niet snel opgeven;
-
kunnen signaleren van een toename van problemen bij de oudere.
Naast deze aanwezige, voorwaardelijke competenties komen de volgende onderwerpen in de training aan bod: verdere ontwikkeling van specifieke communicatieve
vaardigheden,
motiveren
van
ouderen,
werken
met
de
vragenlijst en visie op oudere mensen. De uitvoerende vrijwilligers hebben gedurende het project ook een belangrijke rol gespeeld bij het werven van andere vrijwilligers en ouderen.
ad 6. Randvoorwaarden: Randvoorwaarden van het project: -
het huisbezoek wordt uitgevoerd door vrijwilligers die een training hebben gevolgd verzorgd door Emili Consult;
-
de coördinerende vrijwilligers worden gedurende het traject door de projectleider (een beroepskracht) begeleid;
-
de benodigde samenwerkingsrelaties: samenwerking met alle lokale (allochtone) welzijnsorganisaties;
-
scholing van medewerkers via een training van Emili Consult (zie competenties bij ad 5. De uitvoerende vrijwilligers).
26
Wat waren uw verwachtingen van ‘Niemand is alleen!’ in de startfase van het project? Mevrouw M. “Ik ben met het Rode Kruis Rotterdam naar een uitje geweest. Na dat uitje belde K. me op om te vragen of ik mee zou willen doen met het project „Niemand is alleen!‟. Toen dacht ik bij mezelf dat het een goed idee zou zijn om achter de deur te kijken. Ik verwachtte dat iemand bij me op bezoek zou komen en ik met hem of haar een goed gesprek zou hebben. Het draaide dus om een gezellig babbeltje.” Mevrouw K. “Ik wilde dat we elkaar beter zouden leren kennen. Ik kende de buitenlanders niet zo goed en daarom was dit project voor mij een kans om hen van dichtbij te leren kennen. Het leek me leuk om in contact te komen met andere mensen.” Mevrouw H. “Toen ik werd benaderd voor het project sprak het me wel aan. Het leek me een leuke activiteit en ik besloot mee te doen want ik had niets te verliezen. Ik had niet veel verwachtingen over het project. Ik wist er weinig over dus had ik ook niks te verwachten. Ik wachtte af wat op mij zou afkomen.” Jongere S. “Ik had geen grote verwachtingen van het project. Ik dacht gewoon aan een oudere waarmee ik regelmatig contact zou hebben. Ook zouden we wat van elkaar leren.” Jongere M. “Ik had gedacht aan contact met een oudere persoon waarbij we een persoonlijke band zouden krijgen.” Jongere F. “Meer te weten komen over het geloof en de cultuur van de koppelgenoot. Zoals de naam van het project al zegt: een project waarbij de oudere (emotionele) steun geboden wordt.”
27
Fase 1: de start In deze fase wordt aangevangen met het realiseren van de dialoog. De volgende stappen zijn te onderscheiden: 1.
trainingen
2.
werving van de ouderen
3.
intakegesprek
4.
introductiebijeenkomst
5.
koppelvorming
ad 1. Trainingen De vrijwilligers krijgen een aantal trainingen, over de interculturele dialoog, de sociale kaart van ouderen, isolement, het invullen van formulieren, enz. Voordat er feitelijk met ouderen gewerkt kon worden, is een eerste groep vrijwilligers, zowel coördinerende als uitvoerende, door Emili Consult getraind. Door de mondtot-mondreclame meldden nieuwe vrijwilligers zich aan. Deze nieuwe vrijwilligers werden door de coördinerende vrijwilligers geïnstrueerd en getraind.
ad 2. Werving van de ouderen Nadat in de voorbereidingsfase de belangrijke basis is gelegd op het gebied van samenwerkingsafspraken, en de projectdoelstelling bij iedereen „tussen de oren‟ terechtgekomen was, breekt het spannende moment aan om met de feitelijke werving van de deelnemers te beginnen. De werving van de ouderen verliep voor slechts 40% via de samenwerkende organisaties. Het overgrote deel werd door de eigen vrijwilligers geworven. Ook werd er bij Stichting Islam en Dialoog gekeken naar ouderen die baat konden hebben bij de door het project geboden activiteiten en begeleiding. De resterende 60% werd geworven door de coördinerende en de uitvoerende vrijwilligers in de maanden na de introductiebijeenkomst. In de wijken waar ze zelf wonen, benaderden de vrijwilligers ouderen en probeerden hen te interesseren voor het project. Het peilen van de belangstelling van ouderen is daarmee gelijk een vorm van eerste kennismaking. Deze kennismaking is vrijblijvend van karakter en laagdrempelig. Deze werkwijze is daarnaast minder omslachtig en loopt over minder schijven. Een nadeel kan zijn dat je niet de ouderen treft die helemaal de deur niet meer uitgaan en
28
anderen zelfs de boodschappen laten doen. Deze groep zou mogelijk beter door de
welzijnsorganisaties
gesignaleerd
kunnen
worden.
Ook
de
mond-tot-
mondreclame werkte, opdat er uiteindelijk voldoende aanmeldingen waren om de prestatieafspraken, die met de gemeente Rotterdam gemaakt waren, te kunnen beantwoorden. De problematiek van de ouderen moet niet te complex zijn. De begeleiding kan natuurlijk niet de plaats van professionele hulp innemen. Het draait vooral om ouderen die, zoals in hoofdstuk 1 beschreven, zichzelf als eenzaam ervaren, nauwelijks kwalitatieve sociale contacten hebben en het belangrijk vinden hier verandering in te brengen. De netwerkpartners deden een eerste screening waarbij gekeken werd welke ouderen van de begeleiding zouden kunnen profiteren. Hierbij werd het aanmeldingsformulier gebruikt (zie bijlage 1). De ouderen worden geïnformeerd over het project door de organisatie die de oudere aanmeldt of door de vrijwilligers. Tijdens de startbijeenkomst hebben de ouderen ook informatie gekregen over het project. Het motiveren van de ouderen is een significant onderdeel van het project. Daarom wordt de oudere bij de eerste ontmoeting, indien mogelijk, bijgestaan door een professionele hulpverlener. Deze hulpverlener is voor de oudere een vertrouwenspersoon, zoals een huisarts, vrijwilliger of familielid, met wie de oudere een band heeft. Met behulp van de hulpverlener kan de vrijwilliger het vertrouwen van de oudere makkelijker winnen. De hulpverlener kan ook een belangrijke rol spelen bij de begeleiding door de vrijwilliger. Vanwege de beperkte aanmeldingen via het netwerk speelden de uitvoerende en de coördinerende vrijwilligers in de tweede fase van de werving de grootste rol. Door het ontbreken van een professionele aanmelder speelden de coördinerende vrijwilligers een belangrijke rol bij de begeleiding van de uitvoerende vrijwilligers gedurende het gehele project. Hierbij kwam de bestaande expertise van Stichting Islam en Dialoog op het gebied van interpersoonlijke communicatie goed van pas om de ouderen te motiveren voor het traject.
29
ad 3. Intakegesprek Na de aanmelding voeren coördinerende vrijwilligers een intakegesprek met de oudere. Aanwezigheid van de aanmelder is daarbij gewenst. De aanmelder kan ook een uitvoerend vrijwilliger zijn. De doelen van het intakegesprek zijn: -
het motiveren van de oudere;
-
het krijgen van een persoonlijke indruk van de oudere;
-
het verkrijgen van meer achtergrondinformatie;
-
het invullen van het intakeformulier (zie bijlage 1).
Dit alles is nodig om een goede matching te kunnen maken voor de koppelvorming. ad 4. Introductiebijeenkomst Nadat de eerste aanmeldingen via de samenwerkingspartners ontvangen waren (40% van de voor een succesvolle uitvoering van het project benodigde ouderen) werd er een introductiebijeenkomst georganiseerd waarin de ouderen en de aanmelders werden ingelicht over het vervolg van het traject. De geïsoleerde ouderen werden getraceerd via welzijnsorganisaties, SoZaWe, patiënten- en consumentenplatforms, bejaardenhuizen, ouderen- en buurtcentra, huisartsen, diaconieën van kerkgemeenschappen en sleutelfiguren in de wijken. Daarbij werd voorrang verleend aan ouderen die acute hulp (contact) nodig hadden. Vóór de eerste bijeenkomst vond er al een eerste screening plaats van belangstellende ouderen. Dit om verkeerde verwachtingen te voorkomen en ouderen te behoeden voor nieuwe teleurstellingen.
30
ad 5. Koppelvorming Voorafgaand aan de introductiebijeenkomst worden de eerste koppels op papier gevormd. Tijdens de introductiebijeenkomst wordt de koppelvorming feitelijk geëffectueerd en wordt er nader kennisgemaakt. Bij deze kennismaking worden de eerste afspraken gemaakt over de activiteiten van de dialoogkoppels. Hierna start de daadwerkelijke dialoog tussen de dialoogpartners. Vanaf dat moment wordt
de
verantwoordelijkheid
voor
de
invulling
van
het
partnerschap
overgedragen aan de dialoogpartners. Zij bepalen hoe ze vorm geven aan hun toenadering en hoe ze een beroep op elkaar kunnen doen, waarmee een goede sfeer gecreëerd wordt als basis voor een geslaagde dialoog. Op de achtergrond is de coördinerend vrijwilliger aanwezig die middels rapportage en overleg de voortgang van de dialoogactiviteiten volgt.
Twee koppels aan het einde van het project, echter niet hun laatste contact.
Hoe heeft u zich ontwikkeld gedurende het project? Wat heeft u geleerd? Jongere S. “Ik heb veel over de Nederlandse manier van overleven tijdens de Tweede Wereldoorlog geleerd. Daar praatte ze vaak over. En over boten. Ze heeft jarenlang een boot gehad met haar man en ik heb geleerd hoe je een boot maakt, onderhoudt, aanlegt, enz. Ze heeft me al haar handwerkjes laten zien. Ze zou me leren borduren, maar daar is niets van terecht gekomen. Qua emotionele ontwikkeling heeft ze me zeker iets gedaan. Ik denk nu heel anders over oudere mensen die alleen zijn en heb gelijk een planning gemaakt voor mijn eigen ouderdom.”
31
Jongere M. “Ik heb veel dingen geleerd en heb nu een baan gevonden waar ik weer een oudere begeleid. Het is heel erg leuk en ook goed voor me om in te zien later voor mijn eigen ouders te zorgen en hen gezelschap te houden. Het is altijd goed om begripvol te zijn tegenover oudere mensen zodat je zelf ook begrip krijgt als je ouder bent.” Jongere F. “Ik dacht min of meer dat ouderen alleen bingo spelen en thuis nieuws kijken. Tijdens de afspraken met mijn koppelgenoot ben ik meer te weten gekomen over de cultuur en het geloof van mijn koppelpartner. Ik weet nu onder andere dat er veel ouderen zijn die werkzaam zijn in een koor of ander vrijwilligerswerk doen.” Heeft ‘Niemand is alleen!’ effect gehad op de ontwikkeling van uw sociale netwerken of uw participatie in de Nederlandse samenleving? Jongere S. “Jawel, het heeft ervoor gezorgd dat ik dit werk voor altijd zou willen doen. Dus gewoon oudere mensen bezoeken en opzoeken. Het geeft me echt een goed gevoel om wat te doen voor mijn medemens. Dit is dus een begin geweest voor mij en ik hoop dat het nooit zal eindigen”. Jongere M. “Ja, zeker. Ik denk dat ik veel dingen aankan, zowel voor ouderen als voor jongeren. Het is ook goed geweest voor mijn sociale netwerk. Ik heb ervaringen opgedaan, waarvan ik nu de vruchten pluk. Ik ben nu bezig met een ander project, een soort thuiszorg waarbij ik uitstapjes voor oudere mensen organiseer.”
Gezellig samenzijn
32
Fase 2: de uitvoering In deze fase beginnen koppels met hun gesprekken en ontmoetingen en komt de feitelijke dialoog op gang. De volgende stappen zijn te onderscheiden: 1.
het eerste gesprek
2.
dialoog en activiteiten
3.
zelfstandige activiteiten
4.
signaleren, taxeren en evalueren
5.
coaching
6.
instrumenten
In een later stadium wordt samen met de samenwerkende partners gekeken naar welke activiteiten de ouderen verwezen kunnen worden. Denk aan activiteiten van Stichting Islam en Dialoog, buurthuisactiviteiten, activiteiten van de partners, enz.
ad 1. Het eerste gesprek Nadat de eerste koppels zich gevormd hebben, vindt er een taxatie plaats van de behoeften en wensen van de oudere. Afstemming op de behoeften van de ouderen is van groot belang. De verwachtingen worden besproken en er wordt verdere uitleg gegeven over de bedoelingen van het project en wat de ouderen van hun deelname aan het project mogen verwachten. Enerzijds is de vrijwilliger beschikbaar om de oudere te helpen het leven nieuwe inhoud te geven, anderzijds
probeert
de
vrijwilliger
zich
een
beeld
te
vormen
van
de
mogelijkheden (competenties), wensen en beperkingen (problematiek die de begeleiding in de weg kan staan). Ook wordt uitleg gegeven over de individuele contacten die gezamenlijke activiteiten kunnen behelzen of gesprekken kunnen zijn over zaken die voor beide gesprekspartners belangrijk kunnen zijn. Er zijn minimaal twaalf dialoogmomenten gedurende een jaar, normaliter één moment per drie weken. Er zijn geen beperkingen wat betreft de onderwerpen, die de dialoogpartners samen bepalen. De gesprekken vinden plaats tussen de dialoogpartners en hoeven niet met anderen gedeeld te worden. Privacy is dus belangrijk.
33
ad 2. Dialoog en activiteiten (praten en doen) Naast de dialoog als uitgangspunt voor de vormgeving van de begeleidende contacten is er ook ruimte om op basis van de wensen van de oudere activiteiten te ontplooien waardoor herstel van verloren contacten kan optreden. Stichting Islam en Dialoog leverde een actieve bijdrage aan het project door eigen activiteiten te organiseren en activiteiten op andere plaatsen in beeld te brengen. Een gezamenlijke activiteit kan een bezoek aan het buurthuis inhouden, maar het kan ook een bezoek aan de bibliotheek zijn. Ook zijn er regelmatig bijeenkomsten waarbij alle koppels elkaar ontmoeten onder het genot van een hapje en een drankje. Deze bijeenkomsten vinden plaats op de locatie van Stichting Islam en Dialoog. Dit zijn de zogenaamde ontmoetings- of dialoogactiviteiten van de stichting. Het samen dingen ondernemen, kan het contact op een positieve manier beïnvloeden. Tijdens een gezamenlijke bezigheid kan het ijs wat makkelijker gebroken worden.
Tijd voor ontspanning
Gaandeweg zal de vrijwilliger een steeds beter beeld krijgen van wat er in de oudere omgaat. Harry Kunneman heeft het over trage vragen en snelle vragen.
34
Met trage vragen bedoelt hij de meer existentiële vragen die met de zingeving van het bestaan van doen hebben. Voor deze vragen lijkt in de professionele hulpverlening steeds minder aandacht en vooral ook te weinig tijd te zijn. De professionele hulpverlening richt zich vooral op snelle vragen, vragen op materieel gebied of vragen om informatie. Trage vragen zijn vragen die pas na verloop van tijd, als er vertrouwen ontstaat in een hulpverlenersrelatie, aan de orde komen. Bij de dialogische benadering is er ruimte om bij dit soort complexe vragen stil te staan. Hier kan de vrijwilliger de verzakelijkte, professionele hulpverlening goed aanvullen. Het is dan wel van belang dat koppelpartners elkaar minimaal eens in de drie weken ontmoeten. Bij het project draait het niet zozeer om praktische steun, maar om emotionele en gezelschapssteun. Gezelschapssteun is sociale ondersteuning in de vorm van gezelschap
waarbij
iemand
gevraagd
wordt
ergens
aan
mee
te
doen,
aangesproken wordt voor een praatje, zomaar wordt opgebeld, bezoek krijgt, uitgenodigd wordt voor een feestje of etentje, enz. Emotionele ondersteuning ervaart iemand als hem genegenheid wordt getoond, een luisterend oor wordt geboden, opgevrolijkt wordt, een duwtje in de goede richting krijgt, aangespoord wordt tot volhouden, gerustgesteld wordt of goede raad krijgt.
ad 3. Zelfstandige activiteiten Naast de individuele contacten zijn er ook bijeenkomsten waarbij alle ouderen en vrijwilligers elkaar ontmoeten. Stichting Islam en Dialoog organiseert regelmatig deze contactactiviteiten. Tijdens dit samenzijn wordt het contact tussen de ouderen onderling aangemoedigd. Hierbij geldt het motto: “Niets moet, alles mag.”
ad 4. Signaleren, taxeren en evalueren De vrijwilligers zijn getraind opdat ze makkelijker inzien wat de problemen van de sociaal geïsoleerde ouderen inhouden. Voor iedere deelnemer wordt een vragenlijst ingevuld en stellen de koppels zelf een doel op voor het traject. Aan de hand van deze vragenlijst wordt getaxeerd hoe ernstig de situatie van de oudere is. Als blijkt dat de problemen te zwaar zijn voor de vrijwilliger, worden
35
de verantwoordelijke instellingen op de hoogte gebracht. De probleemgebieden zijn grofweg verdeeld in drie categorieën: financiële problemen, angst en mobiliteit, in verband gebracht met sociale isolatie. Evalueren is een belangrijk onderdeel in het begeleidingsproces van de oudere. Op basis van het begeleidingsplan dat bij de start van het traject gemaakt is, wordt met regelmaat bekeken of de mate van socialisatie van de oudere toeneemt of op een gegeven moment gerealiseerd is. Zodra dat het geval is, kan er naar afronding van het contact gewerkt worden. De projectbemoeienis wordt dan afgesloten. Dit betekent echter niet dat verdere contacten tussen oudere en vrijwilliger verboden zijn. Ook wordt gedurende het dialoogtraject door middel van een vragenlijst stilgestaan bij de voortgang van de gesprekken. De mate van voortgang van het gestagneerde socialisatieproces wordt gemeten via een vragenlijst. De vrijwilliger vraagt bijvoorbeeld aan welke activiteiten de oudere heeft deelgenomen en in hoeverre die hebben bijgedragen aan het socialisatieproces. De signalen die naar voren komen tijdens de begeleiding worden verwerkt in een rapport. Deze informatie wordt, indien nodig, maar niet zonder toestemming van de oudere, gedeeld met de verantwoordelijke hulp-, dienst- en/of zorgverlenende instellingen.
ad 5. Coaching Coaching is bij het project van groot belang. De projectleider coacht de coördinerende vrijwilligers en zij coachen op hun beurt de uitvoerende vrijwilligers. In de praktijk nemen de coördinerende vrijwilligers de dagelijkse gang van zaken bij het project voor hun rekening. Nieuwe vrijwilligers worden door hen ingewerkt en de methodiek wordt overgedragen. Bij de inwerking wordt het dialoogmodel gebruikt opdat er sprake is van congruente aanpak op de verschillende projectniveaus. Tijdens de coachingsgesprekken tussen de coördinerende en de uitvoerende vrijwilligers wordt ook stilgestaan bij de sociale kaart in de welzijnssector, omdat
36
het van belang is te weten naar welke instanties de oudere verwezen kan worden als de problemen overstijgend zijn.
ad 6. Instrumenten Tijdens het project wordt van de volgende instrumenten gebruikgemaakt: -
handleiding „dialoogmethodiek‟
-
handleiding „communicatie met ouderen‟
-
informatie bij de training voor vrijwilligers
-
protocol voor aanmelding, intake en bezoek
-
vragenlijsten: o intakeformulieren voor sociaal geïsoleerde ouderen o observatielijst voor dementie bij ouderen o observatielijst voor psychosociale problematiek bij ouderen
Wat vindt u van het project en uw koppelgenoot achteraf? Heeft het aan uw verwachtingen voldaan? Mevrouw M. “Het heeft zeker aan mijn verwachtingen voldaan. S. is een hele leuke meid. We hebben in totaal drie ontmoetingen gehad en het was altijd gezellig. Ik vind het jammer dat het zo kort was, maar ik ben dan ook in de laatste fase van het project binnengekomen. Misschien is het een idee om de contacten verder door te laten lopen. Dit project was een leuke ervaring voor mij.” Mevrouw K. “Het heeft zeker aan mijn verwachtingen voldaan, heel erg zelfs. We hebben hele leuke bijeenkomsten gehad met eten en drinken in een mooie zaal. Dit soort mooie dingen had ik niet verwacht. De jongeren gingen vriendelijk met elkaar om. Ze waren heel beleefd. Ik heb altijd vooroordelen gehad over buitenlanders. Ik kende ze niet zo goed en ik hoorde altijd rare verhalen om me heen. Maar ik heb geleerd dat het anders is dan het lijkt. Het project was leerzaam, je had er wat aan. Het is heel leuk om S. gekend te hebben.” Mevrouw H. “F. is een afwachtend meisje. Ze is heel erg op haar familie gesteld. Je kunt haar een familiedochter noemen. Ze heeft een wederzijdse familieband. Het project was leuk, maar je moest er zelf ook moeite voor doen. Ik dacht dat er meer aangemoedigd zou worden door bijeenkomsten en uitjes. Maar het bleek dat de koppels op eigen initiatief dingen moesten regelen. Maar dit komt omdat ik er in het begin niet zo veel van wist.” Jongere S. “Jazeker, ik merkte dat mijn oudere zich steeds beter bij me ging voelen. In het begin had ze rare ideeën over het project, maar later zei ze tijdens een bijeenkomst tegen iedereen dat het zeker een goed idee was geweest om mee te doen.”
37
Jongere M. “Ja, zeker. Het was heel leuk en leerzaam. Ik heb ervaringen opgedaan en geleerd om te gaan met ouderen. Het heeft meer dan alleen voldaan aan mijn verwachtingen.” Jongere F. “Voor een deel heeft het wel aan mijn verwachtingen voldaan. Ik had een geïsoleerde ouder verwacht. Echter, mijn koppelgenoot was zeer sociaal en wetend. Tijdens de afspraken met mijn koppelgenoot ben ik wel meer te weten gekomen over haar cultuur. Achteraf vind ik dat er in het project meer aandacht besteed kon worden aan evaluatiebijeenkomsten over de loop van het project. Er waren wel bijeenkomsten met informatie over het project, maar ik vind dat er ook een bijeenkomst had kunnen worden georganiseerd, op de helft van het project, voor een evaluatie met alleen de vrijwilligers. Over het algemeen vond ik het een leuk en leerzaam project.”
38
Fase 3: de evaluatie Evaluatiemomenten zijn in het project op verschillende niveaus ingebouwd. Deze momenten zijn: 1.
het dialoogtraject monitoren
2.
de evaluatie met de samenwerkende organisaties
3.
interviews met de ouderen
Plenaire eindevaluatie ad 1. Het dialoogtraject monitoren Er wordt gedurende het dialoogtraject door middel van een vragenlijst stilgestaan bij de voortgang van de gesprekken. De mate van voortgang van het gestagneerde socialisatieproces wordt gemeten via een vragenlijst. De vrijwilliger vraagt bijvoorbeeld aan welke activiteiten de oudere heeft deelgenomen en in hoeverre die hebben aan het socialisatieproces. De coördinerend vrijwilliger volgt het traject door gespreksrapportages. Na ieder gesprek wordt een verslag gemaakt. De signalen die naar voren komen tijdens de begeleiding worden verwerkt in dit verslag. Deze informatie wordt, indien nodig, maar niet zonder toestemming van de oudere, gedeeld met de verantwoordelijke hulp-, diensten/of zorgverlenende instellingen. Overstijgende en algemenere problemen worden met de projectleider besproken in de stuurgroep.
39
ad 2. De evaluatie met de samenwerkende organisaties Stichting Islam en Dialoog evalueert het project twee keer per jaar met de klankbordgroep. Deze groep bestaat uit de stichting, welzijnsorganisaties, SoZaWe, de subsidieverstrekker en de projectbewaker die tijdens het project Stichting Islam en Dialoog adviseert. De stichting informeert de organisaties over hoe het met hun klanten is gesteld en evalueert samen met hen de projectvoortgang. Elk kwartaal worden bilaterale gesprekken gevoerd met de partners. Tijdens deze gesprekken worden de organisaties in de gelegenheid gesteld aanbevelingen te doen. Zo kan Stichting Islam en Dialoog de ervaring en expertise van de welzijnsorganisaties benutten.
ad 3. Interviews met de ouderen De vrijwilligers leggen gedurende het traject een interview af met de oudere over de problemen van sociaal geïsoleerde ouderen. Door de verslaglegging is het mogelijk inzicht te verkrijgen in de problematiek van geïsoleerde ouderen in algemenere zin.
Ook deze mening is van belang
40
Wat was voor u een onvergetelijk moment tijdens dit project? Mevrouw M. “M. had zelf het initiatief genomen mijn nagels te lakken en dat vond ik heel erg leuk. Ik kan dat namelijk niet in mijn eentje. Dit project was erg leuk.” Mevrouw K. “De startbijeenkomst van „Niemand is alleen!‟ was heel leuk. Heel veel mensen, autochtone en allochtone, waren bij elkaar. Het was zeer leuk.” Mevrouw H. “Ik vond de startbijeenkomst van „Niemand is alleen!‟ heel leuk. Daar werden de koppels bekendgemaakt en na de voorstelling hebben we lekker gegeten. Ik heb toen kennisgemaakt met andere jongeren. Het was hartstikke leuk.” Jongere S. “Alle momenten dat ik bij mevrouw K. thuis was. Het is een huisje met zo veel geschiedenis en herinneringen. Echt prachtig gewoon, dat is op mijn netvlies gebrand. Toch kan ik één ding niet vergeten. Dat is de bijeenkomst waarbij mevrouw K. het woord kreeg en vertelde dat ze het heel leuk had met mij. Ik voelde me toen heel geëerd en ik besefte dat ik met iets heel goeds bezig was.” Jongere M. “Alle momenten waren onvergetelijk. Echter, ik heb twee dingen meegemaakt die een grote impact op me hadden. Het ene was de dag dat mijn koppelgenoot mijn foto vroeg om het te laten zien aan haar dochters. Dit betekende dat ze om me gaf en over mij vertelde tegen haar dochters. Ik voelde echt dat ze om mij gaf. Het andere moment dat onvergetelijk voor me was, was onze afscheidsdag. Ik had haar meegedeeld dat ik niet meer even vaak zou kunnen komen als vroeger.” Jongere F. “Mijn koppelgenoot en ik vinden het leuk om foto‟s te maken. Het onvergetelijke van het project zijn dan ook de momenten waarop we foto‟s maakten in het museum of bij haar of bij mij thuis. Foto‟s nemen was dan ook onze gemeenschappelijke hobby.”
41
Een onvergetelijk moment
42
Bijlage 1 - Regels van de dialoog Een goed verloop van de dialoog is afhankelijk van enkele eigenschappen en principes waarover haar participanten zouden moeten beschikken. Hoe beter men deze principes naleeft, des te dieper en meer verrijkend kan de dialoog zijn. Het verlangen naar kennis De mens heeft een intrinsiek verlangen naar kennis; ook al is er grote verscheidenheid in het soort kennis dat men nastreeft. Met deze fundamentele aandrift leert de mens zichzelf en anderen kennen. Inzicht in de overeenkomsten maar ook de verschillen vormt de basis van dit leerproces. Dit verlangen naar kennis en vooral inzicht zou voor een goede dialoog gevoed moeten worden, omdat het een probaat middel kan zijn tegen vooringenomenheid. Een gedeeld verlangen naar kennis op een gemeenschappelijk interessegebied vormt vaak een goed uitgangspunt voor ontmoeting en dialoog. Nederigheid Een belangrijke eerste stap tot dialoog is het beseffen dat wij zeer weinig weten. De werkelijkheid is veel groter en complexer dan wij ooit zullen kunnen bevatten ook al streven wij hier zo hevig naar. Met een grondhouding van nederigheid zal het niet mogelijk zijn te beweren, noch te veronderstellen, de wijsheid in pacht te hebben. Nederigheid verschaft ons juist de mogelijkheid te leren van hen die ons voor zijn gegaan op deze weg van dialoog. Empathie Empathie is de bewustwording van de beleving van de ander. Een eerste vereiste hiervoor is het actief kunnen luisteren. Luisteren gaat niet vanzelf, zonder inspanning en aandacht. Het moet bewust gebeuren wil het tot empathie leiden. Empathie betekent niet dat de eigen gevoelens worden ontkend of verloochend, maar dat men in eerste instantie rekening houdt met die van de ander; dat men het bestaan van de ander met al zijn aspecten erkent en respecteert. In een dialoog waarin op empathische wijze naar elkaar wordt geluisterd zal men kunnen voorkomen dat men elkaar ongewild beledigt. Oprechtheid Welwillendheid en een oprechte intentie vormen de geest van het adequaat menselijk handelen. Zonder deze is de handeling een lichaam zonder geest. Een poging tot dialoog zonder oprechtheid zal dan ook niet veel meer zijn dan een oppervlakkig of formeel gesprek. Openheid Er zijn obstakels in de dialoog zoals: vooroordelen beiderzijds, angst voor het vreemde en twijfels ten aanzien van de intenties. Om deze obstakels te verwijderen is openheid nodig. Voor openheid is vertrouwen weer een vereiste. Wederzijds vertrouwen bevordert men alleen door een duurzame oprechtheid in spreken en handelen. Een niveau hoger is dat men de ander ook innerlijk oprecht bejegent; dat men ook de gedachte aan de ander trouw blijft wanneer die niet aanwezig is. Openheid is net als alle andere gouden principes niet te forceren. Zij groeit als zij de juiste aarde vindt. Vervolg volgende pagina
43
Continuïteit Voor de instandhouding en verdere ontwikkeling van de dialoog is continuïteit van deze principes een belangrijke voorwaarde. Het mag nooit een ideaal zijn dat zich beperkt tot een moment, of zelfs een generatie, wil dialoog de gewenste heilzame werking hebben in de samenleving. De dialoog is tot slot een gezamenlijke zoektocht van mensen die hun eigen inzichten willen toetsen aan de inzichten van de ander om uit dit betrekkelijk korte, vergankelijke leven de universele, eeuwige waarheden te distilleren.
44
Bijlage 2 - Formulieren
Aanmeldingsformulier ouderen Datum:
Intaker:
Persoonlijke gegevens Naam Man/vrouw Geboortedatum Adres Postcode + woonplaats Telefoonnummer Burgerlijke staat
Aanmelding Verwijzer + telefoonnummer
Aanleiding tot aanmelding
45
INTAKEFORMULIER OUDERE SOCIAAL ISOLEMENT Datum: Intaker:
Persoonlijke gegevens Naam Man/vrouw Geboortedatum Adres Postcode + woonplaats Telefoonnummer Burgerlijke staat
Aanmelding Verwijzer + telefoonnummer Aanleiding tot aanmelding
Achtergrond cliënt (partner, kinderen, cultuur, opleiding)
Levensloop (in grote lijnen)
Dagelijkse bezigheden (hobby’s, internet, dingen anders willen)
Sociaal Netwerk (steun, in geval van nood, mensen die iets kunnen doen)
Eerdere ervaringen met hulpverlening? Nog contact?
Mobiliteit
Gemaakte afspraken (onderzoekers betrokken/nulmeting)
Indruk van de intaker
46