Participatiesamenleving N°
1
februari 2014
‘niemand weet wat het is’
Leerlingen van het Praktijkonderwijs moeten het qua werk vooral hebben van hun handen. Om hun kansen op de arbeidsmarkt zo groot mogelijk te maken, lopen zij vanaf hun zestiende jaar volop stage. Zoals deze twee leerlingen van praktijkschool MaxX in het Gelderse Neede. Zij konden terecht bij een plaatselijke garagehouder. Zonder hem zou de participatiesamenleving er een stuk fletser uitzien.
3 De participatiesamenleving volgens
Martin waalboer
UWV magazine
Participatie en decentralisatie Wet in wording René Paas ziet het wel zitten Re-integratie in Rotterdam De blues van Gijsbert Vonk
online > Abonneer u gratis op UWV Magazine online Wilt u elke maand op de hoogte blijven van de laatste cijfers en trends op het gebied van sociale zekerheid en arbeidsmarkt? Leest u graag de visie van opinion makers over actuele sociale thema’s? En wilt u zich ook zelf mengen in het maatschappelijke debat?
1 februari 2014 N°
Thema: participatiesamenleving > Met de komst van de Participatiewet gaat het socialezekerheidsstelsel ingrijpend op de schop. UWV Magazine verkent in dit nummer het nieuwe speelveld.
10
4 Wet in wording
Met de Participatiewet in aantocht maken hoogleraar arbeidsmarkt Ton Wilthagen en UWVbestuurder Fred Paling de tussenbalans op.
8 Ruggenspraak met Han Anema
Volgens Hoogleraar verzekeringsgeneeskunde Han Anema kan mede dankzij de Participatiewet een half miljard euro bespaard worden op de behandeling van rugklachten.
10 Meesters van de Zwarte Band
QUOTES
Meer inzicht, minder fouten, grotere klanttevredenheid. Dat kan allemaal volgens managementmethodologie Lean Six Sigma. UWV heeft de experts in huis.
Ton Wilthagen:
‘De Bijstand moet niet de nieuwe WAO worden’
14 Participatie volgens Paas
Divosa-baas René Paas is in principe positief: ‘Er is een belangrijke stap gezet op weg naar één vangnet voor mensen die niet op eigen kracht op de arbeidsmarkt kunnen meekomen.’
4
18 Centraal expertise centrum
Even voorstellen: het CEC. Deze stafdienst van UWV legt het kennisfundament voor het handelen van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.
Gijsbert Vonk:
Abonneer u dan gratis op UWV Magazine online, het maandelijkse digitale magazine van UWV over de ontwikkelingen op het gebied van sociale zekerheid en arbeidsmarkt. U kunt zich opgegeven via uwv.nl/uwvmagazine en ontvangt dan elke maand een alert als het nieuwe magazine uitkomt.
UWV magazine colofon
Magazine voor stakeholders van UWV * Februari 2014 Verschijnt drie keer per jaar Realisatie: Hoofdredactie: Kees Diamant MediaPartners/vdbj_, Postbus 2215, 1180 EE Amstelveen Redactioneel management: Fennie Pruim Eindredactie: Jacques Poell Vormgeving: Marc van Meurs en Yullan Oosterhof Aan dit nummer werkten mee: Koos Breukel, Kay Coenen, Corbino.nl, Anja Corbijn, Martin Dijkstra, Willeke Duijvekam, Dutchphotography.nl, Wim Hardeman, Hollandse Hoogte, Erik Kriek, Mirjam van Immerzeel, Martyn F. Overweel, Egbert Jan Riethof, Hanny Roskamp, Vince, Gijsbert Vonk, Arie Vreeburg, Martin Waalboer, Frank van Wijck
2
| februari | 2014
‘Participatiesamenleving: niemand weet wat het is’
20 Essay: Decentralisatieblues
‘Ik wil niemand zijn recht op een hype ontzeggen, maar een enkele relativerende opmerking kan geen kwaad. Tijd dus voor de decentralisatieblues.’ Aldus gastschrijver Gijbert Vonk.
22 Over de drempel
20
Jongeren met een lichamelijke beperking lopen vaak vast in hun zoektocht naar werk. Het Rotterdamse project TraJect helpt ze over de drempel. Met medewerking van UWV.
26 Dynamiek van de arbeidsmarkt
René Paas:
De economie kromp in 2013, het aantal banen nam af en het aantal werkzoekenden groeide. Op het oog lijkt het alsof de arbeidsmarkt stilstond. Maar niets was en is minder waar…
‘Lokaal maatwerk blijft meer dan ooit cruciaal’
13, 17 en 28 De participatie-
14
samenleving volgens Fotograaf Martin Waalboer UWV.nl | februari | 2014
3
Hoofdartikel illustratie Erik kriek tekst Mirjam van Immerzeel
Wet in oprichting Met de Participatiewet in aantocht maken hoogleraar arbeidsmarkt Ton Wilthagen en UWV-bestuurder Fred Paling de tussenbalans op. Wat is er tot dusver besloten? En welke gevolgen heeft dat voor werkzoekenden en uitvoerders in de sociale zekerheid?
Discussieer mee op
uwv.nl/uwvmagazine
4
| februari | 2014
UWV.nl | februari | 2014
5
Tessa Posthuma de Boer / Hollandse Hoogte
Hoofdartikel
‘Door kortlopende kabinetten en onzekere coalities wordt er constant geschipperd. Dat levert geen eenduidige koers op’ Ton Wilthagen, hoogleraar arbeidsmarkt Tilburg University
6
anen, daar gaat het uiteindelijk allemaal om, stelt hoogleraar arbeidsmarkt Ton Wilthagen. Zonder werk zal de Participatiewet zijn belofte niet waarmaken. De discussies over het wetsvoorstel dat komend jaar van kracht moet worden, dienen zich te concentreren op het verbeteren van de arbeidskansen van kansarmen, vindt hij. Ondertussen leiden de voorgenomen maatregelen tot flinke discussies in Den Haag, stadshuizen en de samenleving. ‘Als ik zie hoeveel “nota’s van wijziging” het ministerie inmiddels heeft toegevoegd aan het wetsvoorstel’, memoreert Fred Paling, lid van de raad van bestuur van UWV. ‘Maar de hoofdlijnen staan nu wel vast.’ Volgens de laatste plannen brengt de Participatiewet de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en de Wet werk en bijstand (WWB) onder één regeling bij de gemeenten. De komende jaren zullen ook jonggehandicapten instromen in de gemeentelijke bestanden en niet meer in die van de Wajong bij UWV. Aanvankelijk was het de bedoeling dat alle 240 duizend huidige Wajongers de overstap van UWV naar de gemeenten zouden maken. Nu geldt dit alleen voor nieuwe jonggehandicapten vanaf 1 januari 2015. Dit laatste werd op het nippertje besloten na grote onrust in politiek en onder Wajongers. ‘Gelukkig maar’, zegt Paling. ‘Wajongers die bijvoorbeeld met werkaanpassingen en aanvulling werken, kunnen daar op blijven rekenen. Het is van belang dat mensen aan het werk blijven. De zorgen bij die groep zijn daarmee in één klap weg. Voor UWV is de laatste aanpassing ook een verbetering,’ bekent Paling, ‘nog afgezien van het feit dat we niet meer de boodschapper van slecht nieuws zijn.’ De overdracht van de Wajong naar de gemeenten zou zeer complex zijn geweest, iets waar hij ook wel wat tegen opzag. ‘De Participatiewet is nu beter behapbaar voor iedereen. Gemeenten krijgen niet in één keer 240 dui-
| februari | 2014
zend Wajongers er bij, maar een bestand dat zich langzaam vult. Dat geeft meer ruimte om expertise op te bouwen en de samenwerking met UWV, sociale partners en gemeenten in te richten.’ Kern van de Participatiewet is dat de verantwoordelijkheid voor re-integratie van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bij de gemeenten komt te liggen. Wie niet zonder begeleiding of hulpmiddelen kan werken, kan bij de gemeente hulp vragen. De gang naar WSW-bedrijven wordt afgesloten voor nieuwe werknemers. UWV zal zorg dragen voor de beoordeling wie in aanmerking komt voor een van de 30 duizend ‘beschutte werkplekken’ die worden behouden.
Langs de kant De Participatiewet moet in een jaar tijd zijn beslag krijgen. Wat uitvoering betreft, kunnen UWV en vooral de gemeenten hun borst nat maken, erkent Ton Wilthagen van Tilburg University. Toch vestigt de hoogleraar graag de aandacht op waar het volgens hem uiteindelijk om draait: werk. Daarom organiseerde hij eind vorig jaar een ‘nationale werkbezoekdag’. Werkgevers werden opgeroepen om hun deuren te openen voor netwerkontmoetingen met werkzoekenden. Enkele tientallen gaven gevolg aan die uitnodiging. Dat verheugde Wilthagen, maar die ene dag heeft zijn zorg dat vele Nederlanders voorlopig langs de kant blijven staan, niet weggenomen. ‘Er zijn zo veel mensen met een flinke achterstand op de arbeidsmarkt die straks onder de Participatiewet vallen’, zegt hij. ‘Op papier worden voor 2026 maar liefst 125 duizend banen voor “arbeidszwakken” beloofd, in een arbeidsmarktsituatie die nu al moeilijk is. Onlangs is afgesproken dat in 2017 er 23.000 banen moeten zijn gerealiseerd. De banen die er al zijn op de huidige arbeidsmarkt, stellen hoge eisen. Daar kunnen deze mensen niet aan voldoen. Zodra er enig economisch herstel is en er arbeidsplaatsen bij komen, worden die snel opgevuld door mensen met een WW-uitkering.’ Wilthagen ziet een structureel probleem in de
arbeidsmarkt. ‘Nederland kent een zeer hoge arbeidsproductiviteit. Dat is geweldig, maar het vraagt ook veel van werkenden. Die moeten het tempo kunnen bijbenen met hun kennis en vaardigheden. Mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt kunnen dat niet, of hebben in ieder geval veel begeleiding nodig. De vraag is of gemeenten die nood kunnen lenigen.’
Constant geschipper ‘Participatiewet of niet, feit is dat er te weinig werk is voor deze kwetsbare groep in onze huidige economie’, stelt de hoogleraar dan ook vast. Hoe kan de Participatiewet wel een succes worden volgens hem? Wilthagen ziet in de eerste plaats de noodzaak van een ‘nieuw businessmodel’ voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. ‘We moeten werkgelegenheid creëren voor deze mensen. Er moet meer productiewerk komen. We moeten de maakindustrie terughalen en weer eenvoudige dienstverlening en service mogelijk maken. In plaats van € 7 miljard aan uitkeringen te besteden, kunnen we dat geld ook inzetten om een nieuw stuk economie te scheppen.’ De Participatiewet zoals die nu is opgesteld, helpt daar niet bij, vindt hij. Wat Wilthagen graag wat meer zou willen zien bij politici en beleidsmakers, is een visie. ‘Ik noem het een bewuste beleidstheorie: als we dit doen, dan gebeurt er dat. Door kortlopende kabinetten en onzekere coalities wordt er constant geschipperd tussen richtingen. Dat levert geen eenduidige koers op voor een nieuw socialezekerheidsstelsel. Wat nu heerst, is illusiepolitiek.’ Wilthagen zou niets liever zien dan dat iedereen met enig werkvermogen gewoon aan het werk kan, op een gewone arbeidsmarkt, zoals het kabinet beoogt. Maar hij heeft weinig fiducie in voorziene maatregelen om werkgevers te bewegen meer dan 125 duizend mensen uit het Participatiebestand aan te nemen. Loonkostensubsidies? Te veel gedoe voor werkgevers. Met een quotum werkgevers verplichten bepaalde groepen aan te nemen is volgens hem
‘Het zou zonde zijn van de moeite en het geld als spelers het wiel opnieuw gaan uitvinden. De expertise van UWV blijft beschikbaar’’ Fred Paling, lid van de raad van bestuur van UWV
Participatiewet in het kort De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2015.
De gemeente wordt vanaf die datum
verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben (die nu onder de WWB, WSW en Wajong vallen) UWV blijft verantwoordelijk voor de re-integratie van de huidige Wajongers.
De Wet op de sociale werkvoorziening (WSW) wordt afgesloten voor nieuwe instroom. In plaats daarvan komen er ‘beschutte werkplekken’.
Werkgevers en overheid gaan (tot
2026) 125.000 extra arbeidsplaatsen creëren voor mensen met een arbeidsbeperking; als ze dat niet doen, treedt een wettelijk quotum in werking.
een heilloze weg: de mislukking van de Wet arbeidsgehandicapte werknemers (WAGW) uit de jaren tachtig en het Minderhedenakkoord uit de jaren negentig van de vorige eeuw hebben dat volgens hem wel aangetoond. Ook sancties schieten volgens hem hun doel voorbij. ‘Je leest over grote bedrijven die hebben beloofd dat ze zestien Wajongers gaan plaatsen. Zestien! Daarmee sla je dus geen deuk in een pakje boter.’
Uit de lobbystand De gedachte achter decentralisatie is goed, vinden beiden. ‘Het hing ook al een tijdje in de lucht’, vertelt Paling. ‘Er gingen steeds meer stemmen op: hebben we nu wel al die regelingen nodig? Het levert onderlinge concurrentie tussen regelingen op en onduidelijkheid voor de werkgevers. Zou het niet beter zijn om een simpele regeling te hebben die iedereen begrijpt? En het zou nog goedkoper kunnen zijn ook.’ Toch moeten we wat hem betreft nog maar zien of de Participatiewet de belofte van versimpeling waarmaakt. ‘De verantwoordelijkheid voor reintegratie komt bij 403 gemeenten te liggen, die ieder hun politieke afweging zullen maken. Het staatsrechtelijke verhaal compliceert de zaak. In plaats van 403 verschillende regelingen zie ik straks liever dat we intensief gaan samenwerken met elkaar en met de sociale partners in 35 arbeidsmarktregio’s.’ Als voorbeeld noemt hij ook sociaal-medische diensten (die onder meer beoordelingen voor hun rekening nemen). ‘Als die allemaal apart per gemeente moeten worden georganiseerd, geeft dat een hoop rompslomp’, meent hij. ‘Verantwoordelijkheden decentraliseren is prima. Maar sommige zaken regel je beter in een landelijk vastgelegde wettelijke taak. Dat geeft eenduidigheid en zekerheid. Neem de beoordeling of iemand vanwege zijn beperkingen niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Dat moet je niet vrij laten. Dat geeft moeilijk uit te leggen verschillen. UWV heeft ruime sociaal-medische expertise in huis, daar past het prima.’ Intussen
blijft concurrentie tussen regelingen op de loer liggen. Nu de ‘oude’ Wajongers onder hoede van UWV blijven, blijft de uitvoerder ook zorg dragen voor hun re-integratie. ‘Positief is dat het ministerie ons extra geld heeft toegezegd om participatieplannen voor arbeidsgeschikte Wajongers op te zetten. Maar het vergt nog nauwere samenwerking met gemeenten. Er moet één plan richting arbeidsmarkt komen en één loket voor werkgevers.’ Wilthagen: ‘Werkgevers willen niet meer lastiggevallen worden met allerlei regelingen en labels op mensen. Waar we tegelijk ontzettend voor moeten oppassen, is dat de bijstand niet de nieuwe WAO wordt: een enorme pot waar mensen maar moeilijk uit komen.’ Samenvoegen maakt van deze mensen nog geen homogene groep, weet Wilthagen. ‘Sommige mensen zullen het als stigmatiserend ervaren om met elkaar op één hoop terecht te komen. De verschillen tussen de groepen als bijstand en jonggehandicapten zijn groot. Gemeenten zullen bij hun re-integratie-inspanningen tot een maatwerkaanpak moeten zien te komen om resultaten te boeken. Maar dat kost natuurlijk geld. Vergeet ook niet dat tegelijk met een toestroom van taken, verantwoordelijkheden en mensen, gemeenten ook te maken krijgen met flinke bezuinigingen. Zij gaan nu inzien dat die Participatiewet wel eens een slechte deal voor ze kan blijken te zijn.’ Waar het volgens Paling om draait, is dat de uitvoering zelf ook verstandig wordt georganiseerd. ‘Bij welke taak past welke schaal het best: landelijk, regionaal, of gemeentelijk. Het zou zonde zijn van de moeite en het geld als spelers het wiel opnieuw gaan uitvinden. Onze expertise blijft beschikbaar. Het is de kunst voor alle betrokkenen, inclusief UWV, om het minder over de instituties en meer over de dienst-verlening te hebben en die samen zo goed mogelijk regelen. We blijven per slot van rekening degenen die de feitelijke dienstverlening aan de burger leveren.’
UWV.nl | februari | 2014
7
Ontmoeting fotografie koos breukel tekst Frank van Wijck
Ruggenspraak met
Han Anema Rugklachten kosten ons land per jaar circa 3,5 miljard euro. Daarop kan minstens een half miljard worden bespaard als ervoor wordt gekozen om rugpatiënten aangepast werk aan te bieden. De Participatiewet kan helpen om dit doel te bereiken. Dit stelt hoogleraar verzekerings- en bedrijfsgeneeskunde Han Anema.
‘Het bieden van aangepast werk blijkt effectief bij alle bewegingsapparaatklachten’
8
| februari | 2014
erk is belangrijk voor de gezondheid, maar toch daalt de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap. ‘Je ziet echt een tweedeling ontstaan’, zegt Anema, verbonden aan het Kenniscentrum Verzekeringsgeneeskunde van UWV en het VUmc. ‘De ruimte voor arbeidsparticipatie van gezonde mensen groeit, maar die van mensen met een arbeidsbeperking daalt. Als zij al aan de slag komen, dan is het vaak in tijdelijke deeltijd- en flexbanen, maar een vaste aanstelling is een brug te ver voor werkgevers. Recent onderzoek van TNO, uitgevoerd in opdracht van UWV, bevestigt dat werkgevers selecteren op gezondheid van mensen bij het aanbieden en verlengen van arbeidscontracten. Het overheidsbeleid, dat de werkgever een doorbetalingsverplichting van twee jaar oplegt voor een zieke werknemer, lijkt hier in belangrijke mate debet aan. Nederland is hier uniek in, in Noorwegen bijvoorbeeld betaalt de werkgever slechts een paar weken.’
Vroeg ingrijpen effectief Nederland telt ongeveer 1,7 miljoen arbeidsgehandicapten, 20% van de beroepsbevolking. Bij 75% van hen is sprake van een lichamelijke beperking en de helft daarvan heeft rug- en nekklachten. ‘Juist hun aantal groeit de laatste tien jaar door de vergrijzing fors’, vertelt Anema. ‘We hebben onderzocht wat het effect is van vroeg ingrijpen bij rugklachten. Het bieden van aangepast werk blijkt effectief bij alle bewegingsapparaatklachten en graded activity is effectief bij chronische rugklachten.’ Graded activity wil zeggen dat de nadruk niet wordt gelegd op de klachten, maar op functieherstel en op een stapsgewijze terugkeer naar het oude werkniveau. Het idee hiervoor is
afkomstig uit Scandinavië en is in Nederland voor het eerst toegepast bij KLM. ‘Het bleek bijzonder effectief ook voor de kosten. Op basis hiervan is verder onderzoek verricht naar de combinatie van deze therapie en aangepast werk, op basis van inzet van een multidisciplinair team met een ergotherapeut, fysiotherapeut, medisch specialist en bedrijfsarts. Mensen met chronische rugklachten bij wie deze combinatie wordt toegepast, zijn vier maanden eerder weer volledig aan het werk dan de controlegroep en ook in de privésituatie functioneren zij beter.’
Over de schotten heen Het is bovendien kosteneffectief om dit te doen, want iedere euro die erin wordt geïnvesteerd, levert 26 euro aan baten op. Er is echter een probleem: de behandeling geschiedt vanuit het ziekenhuis, zodat de kosten ervan voor rekening van de zorgverzekeraar komen. De baten liggen bij de werkgever (minder ziekengeld) of de overheid (minder uitkeringen). ‘En dat probleem is moeilijk op te lossen zolang een strikte scheiding bestaat tussen de financiering van bedrijfsgezondheid en die van curatieve zorg’, zegt Anema. ‘Samenwerking over de schotten heen komt mede hierdoor onvoldoende tot stand. Er zou sprake moeten zijn van een compensatiemechanisme: de werkgever of de overheid zou de zorgverzekeraar moeten compenseren voor de behandeling om iemand met chronische rugklachten weer sneller aan het werk te krijgen. In andere landen, de Scandinavische bijvoorbeeld, zijn die systemen veel meer met elkaar vervlochten.’ Anema heeft geprobeerd de maatschappelijke winst hiervan te becijferen. ‘Rugklachten kosten Nederland ongeveer 3,5 miljard euro per jaar. Dit bedrag bestaat
voor bijna 90% uit uitkeringskosten en voor 10% uit zorgkosten. Zou de gecombineerde methode voor heel Nederland worden geïmplementeerd, dan zou dit tot een jaarlijkse besparing van zeker een half miljard euro leiden.’ Die besparing zou nog kunnen oplopen als ook oplossingen worden geboden voor andere ziektebeelden dan rugklachten. Maar dat is moeilijk, stelt Anema. ‘Bij het tweede grote probleemgebied, psychische klachten, is meer nodig dan alleen aangepast werk bieden, zo blijkt uit onderzoek. Werkgevers en werknemers vinden psychische klachten heel lastig om te bespreken. Vaak wachten ze af tot de klachten grotendeels verdwenen zijn voordat ze hiervoor concrete reintegratieplannen ontwikkelen.’
Maatwerk Nogmaals: met de huidige financiële barrière is het ook voor rugklachten niet reëel om tot een oplossing voor de huidige arbeidsuitvalproblematiek te komen. Eerst moet er afstemming komen over de verdeling van kosten en baten. Nog afgezien van het probleem natuurlijk dat voor de curatieve zorg arbeidsparticipatie nog steeds geen behandeldoel is. Een goede ontwikkeling in dit verband is de Participatiewet, stelt Anema. ‘Die is erop gericht werkgevers te prikkelen om stappen te zetten in re-integratie en participatie. En die wet kan ook effectief zijn om dit te bewerkstelligen. Dat is dus goed nieuws. De meerwaarde hiervan is echter beperkt, want de overheid wil met die Participatiewet de komende jaren 125 duizend banen creëren, terwijl het aantal arbeidsgehandicapten zoals gesteld 1,7 miljoen bedraagt. En gelet op de vergrijzing en op het feit dat mensen langer moeten werken, is te verwachten dat hun aantal zal toenemen.’ Onderzoek van Anema en de OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development) toont aan dat aangepast werk in combinatie met een aanvullende uitkering of loondoorbetaling op maat effectief is om participatie te bevorderen. Hij zegt: ‘Dit maatwerk is van groot belang, omdat mensen dan niet bang hoeven te zijn voor inkomensverlies als ze stapsgewijs weer aan het werk gaan.’
UWV.nl | februari | 2014
9
Achtergrond fotografie Martin dijkstra tekst Anja Corbijn
Streven naar eenvoud
Om de mate van gevorderdheid aan te duiden hanteert Lean Six Sigma het begrip ‘band’, zoals bij judo. Maar waar judo zich op de mat afspeelt, is de werkvloer het terrein van ‘LSS’. Drie Master Black Belts van UWV vertellen over de winst die daar geboekt wordt dankzij deze managementfilosofie. erbeter de kwaliteit door processen te doorgronden en de oorzaken van fouten weg te nemen, dat is wat de methodologie Lean Six Sigma (LSS) nastreeft. Uitvoerende medewerkers worden daarbij nauw betrokken en gestimuleerd om na te denken over oplossingen van problemen en verbeteringen van processen. De organisatie wordt sneller, slimmer en slanker: er ontstaat toegevoegde waarde voor de klant door verspilling te elimineren. Mits goed uitgevoerd blijkt dat LSS verder gaat dan incidentele verbetertrajecten en daadwerkelijk bijdraagt aan structurele veranderingen. De term ‘Six Sigma’ vindt zijn oorsprong in de productie-industrie. De Amerikaanse onderneming Motorola hanteerde destijds de six sigma-standaard voor haar productieprocessen. Zogeheten sigmabeoordelingen geven daar het rendement aan met het percentage van foutloze producten. Een proces op six sigma-niveau is er één waarbij 99,99966% van de producten foutloos is. Later werd Six Sigma hét begrip voor alle bedrijfskundige en technische activiteiten om perfectie te bereiken.
Lean UWV In 2012 is naast de ‘klassieke’ LSS-projectaanpak de lean-filosofie binnen UWV geïntroduceerd. Lean is Engels voor slank: minder verspillende activiteiten waardoor de klant sneller, beter en betrouwbaarder bediend wordt. Om dit te bereiken ligt de focus op de processen. De prestaties en ervaringen worden gedeeld met alle medewerkers. Dit
10
| februari | 2014
gebeurt tijdens dagstarts, teamoverleggen en zogeheten Gemba Walks. Het Japanse woord Gemba betekent ‘werkelijke plaats’ en staat vrij vertaald voor ‘werkvloer’. Een Gemba Walk is een wandeling over de werkvloer met als doel het werkelijke proces beter te begrijpen en verspilling op te sporen. De werkvloer wordt in de lean-filosofie gezien als dé plek waar ‘waarde voor de klant wordt toegevoegd’. Het is dan ook van groot belang dat leidinggevenden zelf ervaren wat er op de werkvloer gebeurt door daar dagelijks aanwezig te zijn. Het LSS-opleidingstraject kent verschillende niveaus: ‘belts’ (Engels voor ‘banden’) geheten, zoals bij judo. De zwarte band (Black Belt) is het een na hoogste niveau, de Master Black Belt het allerhoogste. De lean-filosofie en de statistische six sigma-methodiek hebben hun nut wereldwijd bewezen. Ze hebben een toolkit opgeleverd met kwaliteiten meetinstrumenten en een werkwijze waardoor focus ontstaat op wat de klant écht belangrijk vindt: doorlooptijden worden verkort, fouten gereduceerd en de klanttevredenheid verhoogd. UWV heeft Lean Six Sigma bedrijfsbreed geadopteerd als dé methode om de bedrijfsprocessen efficiënter te maken, met als belangrijk neveneffect dat medewerkers meer invloed hebben op hun eigen werk en kosten worden gereduceerd.
Pure winst
Bij de afdeling Uitkeren in de regio Amsterdam zijn de doorlooptijden van het afhandelen van aanvragen van een WW-uitkering recentelijk gedaald van gemiddeld 18 dagen naar gemiddeld 5 tot 8 dagen. Dit is bereikt door de individuele werkvoorraden van medewerkers los te laten en als team aanvragen te verwerken. Amsterdam werd daarbij geïnspireerd door het LSSproject van de UWV-medewerkers in Eindhoven. Het belangrijkste neveneffect is volgens teammanagers Monique de Waal en Onno Oskam dat ‘medewerkers veel meer rust in het werk ervaren. De vervelende stress van een hoge werkvoorraad is weg. We hebben zelfs ruimte om andere teams te helpen!’
Arjan Schenkel
Eric Eggermont
Martijn Molenaar
UWV.nl | februari | 2014
11
Achtergrond Lean Six Sigma
1 De participatiesamenleving volgens
Martin waalboer
Arjan Schenkel 46 Master Black Belt Lean Six Sigma ‘LSS biedt medewerkers mogelijkheden om zaken concreet te maken en aan te pakken. Het is niet nieuw of wereldschokkend, maar de gestructureerde aanpak en technieken zijn wel een garantie voor succes. Zo lukte het een van de divisies van UWV maar niet om de doorlooptijden van een proces te verkorten. Een Orange Belt heeft toen een op zichzelf kleine verbetering aangebracht, maar daarmee zo veel enthousiasme losgemaakt, dat de hele afdeling met LSS aan de slag is gegaan. Met als gevolg dat de gemiddelde doorlooptijd van 8 naar 4 weken is gedaald. Ook is de werkvoorraad gedaald met 20% tot 50%. Inmiddels zijn er binnen UWV meer dan zeshonderd mensen opgeleid, meest Orange Belts maar ook Green, Blue en Black Belts. Een combinatie van belts zorgt voor de LSS-structuur die we binnen elke divisie beogen. Bij elkaar in de keuken kijken hoort bij LSS, zowel intern als extern. We krijgen al complimenten van andere organisaties dat we met onze eigen mensen zo veel bereikt hebben.’
Martijn Molenaar 32 Master Black Belt Lean Six Sigma ‘Tijdens mijn studie economie hoorde ik al over Six Sigma. Lean ben ik later gaan waarderen omdat het zowel “hard” is qua cijfers, als dat het medewerkers nauw betrekt bij het werk dat zij dagelijks uitvoeren. Als Master Black Belt help ik medewerkers met nadenken over hun eigen processen, zodat zij beter begrijpen waar ze mee bezig zijn. We hebben een training ontworpen voor alle medewerkers: de Orange Belt. Cursisten moeten een ergernis meenemen en die in vijf weken oplossen. Wij leren ze hoe ze dat moeten doen. Een Orange Belt cursist kwam vrij timide bij mij binnen op de eerste trainingsdag. Zij draaide een heel goed project dat tonnen kan opleveren voor UWV. Nu geeft zij zelfverzekerd presentaties voor collega’s, directieleden en externe bedrijven. Daar ben ik heel trots op!’
Eric Eggermont 53 Master Black Belt Lean Six Sigma ‘Ik ga zeker vijf keer per jaar bij andere bedrijven op bezoek en kom dan terug met concrete verbetertools. Andersom komen bedrijven ook bij ons, zoals bij UWV Alkmaar. Daar organiseren ze Gemba Walks. Als de lean-filosofie goed is doorgevoerd, dan zie je op de werkvloer veel visueel bewijs ervan: posters, dagstartborden, verbeterborden. Dankzij die hulpmiddelen komen medewerkers echt met elkaar in gesprek. Ik ben heel positief over LSS. Ik leer steeds nieuwe dingen die ik direct kan toepassen, maar veel belangrijker is dat het de mensen op de werkvloer veel brengt. De lean-filosofie geeft inzicht in en enthousiasme voor verbeteren. Medewerkers krijgen een “bril” op waarmee ze anders naar hun processen kijken. Normaal gesproken levert een hick-up in het proces ergernis op. Nu denken ze: “Hé, daar zit een kans voor verbetering!”’
12
| februari | 2014
R. is een randfiguur. Woedeuitbarstingen, verkeerde vriendjes, maar ook een goede vent. Tegenwind in het leven. Dit is de huiskamer van R. Daar is hij erg trots op en hij doet zijn best om zelfstandig te wonen en te leven. Dat lukt, omdat hij – in een echte haat-liefdeverhouding – gesteund wordt door zijn buren. En omdat hij hulp krijgt van instanties. In die hulp wordt gesneden, waardoor de hulp aan R. geheel op de schouders van de buren komt te rusten. Dat zal niet gaan, omdat de buren drukke banen en in sommige gevallen ook handicaps hebben.
UWV.nl | februari | 2014
13
Interview fotografie corbino.nl tekst Mirjam van Immerzeel
van Divosa over de Participatiewet: ‘Het venijn is er nu uitgehaald’ Hoe zal de Participatiewet uitpakken? Een precies antwoord op die vraag heeft de voorzitter van Divosa nog niet. Hoe beziet René Paas de kansen en knelpunten tot zover? En wat betekent de nieuwe structuur voor de verhoudingen tussen UWV en gemeenten?
Discussieer mee op
uwv.nl/uwvmagazine
at nog veel kwesties niet zijn uitgewerkt, hoort bij zo’n grote structurele omslag als de Participatiewet. Vergeet ook niet dat die wet valt binnen een grotere beweging van decentralisatie van Rijk naar gemeenten’, zegt René Paas, voorzitter van Divosa, de vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen in Nederland. ‘Het gaat niet alleen om werk en inkomen, maar ook om jeugdzorg en AWBZ. Dat is nogal wat.’ Paas vertegenwoordigt directeuren van sociale diensten. Door de invoering van de Participatiewet krijgen die vanaf 2015 meer op hun bordje. In de Participatiewet worden Wsw (Wet sociale werkvoorziening) en WWB (Wet werk en bijstand) en de nieuwe instroom jonggehandicapten samengevoegd. De huidige Wajong-populatie blijft onder de hoede van UWV. Een operatie van formaat? Als Paas de Participatiewet met wat afstand bekijkt, ziet hij die als een logische ontwikkeling binnen het publieke domein. Decentralisatie past in de trend om de ondersteuning van burgers dichterbij te organiseren. Maar als voorzitter van Divosa zit Paas nu midden in dat proces. Volgend jaar is de Participatiewet een feit en ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij zijn leden. Daarom bekijkt Paas de zaken het liefst positief. Daar is volgens hem
ook genoeg reden voor. ‘Er is een belangrijke stap gezet op weg naar één vangnet voor mensen die niet op eigen kracht op de arbeidsmarkt kunnen meekomen. Dichtbij, in hun gemeente.’ Tot dusver bepaalde vooral toeval wie in welke regeling terechtkwam: bijstand, Wajong of sociale werkvoorziening. ‘Samenvoeging is logisch, maar lokaal maatwerk blijft meer dan ooit nodig om mensen op weg te helpen. Gemeenten hebben nu eenmaal beter zicht op lokale omstandigheden én mogelijkheden en hebben de contacten met lokale en regionale werkgevers en instanties.’ Omdat een klein jaar voorbereidingstijd erg kort is, maakt Paas zich wel zorgen over de richting en het tempo waarin de wet wordt uitgewerkt door de landelijke politiek en door de sociale partners en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. ‘Het idee is om te decentraliseren, maar zodra dat allerlei dilemma’s en problemen oplevert of leidt tot verschillen tussen gemeenten en regio’s, is de reflex van de landelijke overheid om de touwtjes weer in eigen handen te nemen. Dat maakt het ons onnodig lastig om te doen waarvoor de wet is bedoeld: mensen betere kansen op werk bieden.’
Waarom reageert Divosa zo kritisch op het wetsvoorstel? ‘Naast zorgen over de landelijke regeldrift hebben onze leden, de mensen die de ambities van het kabinet waar moeten maken, grote zorgen over de begeleiding van mensen. Dat kost nu eenmaal geld.
14
| februari | 2014
UWV.nl | februari | 2014
15
Interview
René Paas (1966) Voorzitter van Divosa, de Nederlandse vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk, inkomen en sociale vraagstukken.
Daarnaast bekleedt hij diverse
bestuursfuncties in de zorg, cultuur en het onderwijs.
Hij was negen jaar wethouder voor
het CDA in Groningen.
In 2010 hadden gemeenten nog een budget van 1,9 miljard euro om de participatie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en samenleving te stimuleren. Twee derde van dat budget heeft de bezuinigingen niet overleefd. Divosa voorziet dat het grootste deel van het re-integratiebudget straks opgaat aan het compenseren van bezuinigingen en tekorten bij de sw-bedrijven. Wat overblijft, zal niet voldoende zijn om werkzoekenden actief te ondersteunen.’
Behalve een kwestie van geld is het ook een kwestie van organiseren en professionaliteit. Zijn er genoeg kennis en vaardigheden bij gemeenten aanwezig om mensen succesvol te re-integreren? ‘Sinds gemeenten in 2004 verantwoordelijk werden voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, hebben we veel kennis en ervaring opgebouwd. Het kan altijd beter en daar werken we, samen met het ministerie, dagelijks aan. We kijken wat werkt en werken daarbij steeds
‘Ik vind het jammer dat ervoor is gekozen om de huidige Wajongers bij UWV te laten’ nauwer samen met wetenschappelijke instituten. Ook de noodzaak om meer mensen met minder budget te helpen, heeft sociale diensten gedwongen meer aandacht te besteden aan effectiviteit en vakmanschap. En vergis je niet. Veel gemeenten zoeken nu al de samenwerking op bij elkaar. Dat vind ik weer het mooie aan deze nieuwe wet. De samenwerking binnen arbeidsmarktregio’s wordt hechter. Kennis en ervaring worden steeds beter uitgewisseld en er wordt bekeken hoe partijen gezamenlijk kosten kunnen besparen.’
Een veelgehoorde zorg is dat gemeenten wat betreft re-integratie van arbeidsgehandicapten het wiel opnieuw gaan uitvinden. ‘Ik verwacht dat niet zo. Maar van groot belang is dat we kunnen blijven rekenen op de deskundigheid van UWV op het vlak van sociaalmedische en arbeidskundige begeleiding. Gemeenten zouden zichzelf, maar zeker ook jonggehandicapten die aan hen worden toevertrouwd, tekortdoen als ze de deskundigheid van UWV op dit punt verloren laten gaan. De noodzaak tot samenwerking blijft groot. We richten ons beide op de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.’
16
| februari | 2014
Hij studeerde Nederlands recht en bestuurskunde, en werkte vervolgens voor gemeente Roden en als organisatieadviseur bij BDO Management Consultants.
2 De participatiesamenleving volgens
Martin waalboer
Van 2005 tot 2009 was hij voorzitter van vakcentrale CNV.
René Paas is getrouwd met Ruth
Peetoom, voorzitter van het CDA. Ze hebben drie kinderen.
UWV heeft 240 duizend Wajongers in de kaartenbak, van wie een deel arbeidsgeschikt is. En daarbij nog eens vele WW’ers. Op welke manier kunnen concurrentie met en verdringing door gemeentelijke werkzoekenden worden voorkomen? ‘Ik vind het jammer dat ervoor is gekozen om de huidige Wajongers bij UWV te laten. Door ze uit te zonderen van de partner- en vermogenstoets, hadden we hen ook binnen de Participatiewet kunnen helpen. De keuze om ze apart te houden, doorkruist het idee om te komen tot één regeling voor alle mensen die het minimumloon voor hun baas niet kunnen terugverdienen. Eén regeling heeft namelijk ook grote voordelen voor de dienstverlening aan werkgevers. Werkgevers worden gek van alle verschillende regelingen. Zelfs grote ondernemingen met een behoorlijke afdeling personeelszaken. Participatie en re-integratie zijn voor de meeste werkgevers nog te veel gedoe. Dan weer zie je niemand, dan weer staan allemaal verschillende organisaties aan je bureau met werkzoekenden. Daarom is het essentieel dat alle partijen die in de nieuwe Werkbedrijven aan tafel zitten – UWV, gemeenten en sociale partners – tot een samenhangend aanbod komen. Het is logisch dat werkgevers daarin een zware stem krijgen.’
Nu hebben gemeenten na naarstig politiek overleg onlangs meer beleidsruimte gekregen om maatwerk te leveren in de uitvoering van de bijstand. Heeft dat tot meer tevredenheid geleid bij uw leden? ‘Het venijn is uit de geplande maatregelen gehaald. We behouden nog wat beleidsvrijheid, maar krijgen er nog steeds een flinke bos extra Haagse instructies bij. Ik merk dat er rond de decentralisatie van rijkstaken een soort koudwatervrees bestaat. Als je niet uitkijkt, wordt er straks helemaal niets gedecentraliseerd. Voor een succesvolle gemeentelijke uitvoering is beleidsvrijheid noodzakelijk. Een brij aan regels kost alleen maar meer tijd en geld. Het leidt tot discussie binnen de eigen gelederen. De bijstand is tijdens de crisis in de jaren dertig opgericht, we weten echt wel waar we het over hebben. Durf te erkennen dat er niet één aanpak is die voor alle gemeenten geschikt is. Een one-size-fits-nobody-aanpak kunnen we ons niet veroorloven.’
Ook hebben de gemeenten een halfjaar extra gekregen: de wijziging van de Wet werk en bijstand kan nu tegelijkertijd worden ingevoerd met de Participatiewet ... ‘Dat is winst. Omdat de huidige Wajongpopulatie onder de hoede van UWV blijft, hebben we straks “slechts” te maken met een kleine jaarlijkse instroom van nieuw jonggehandicapten. Maar dat betekent nog niet dat we achterover kunnen leunen. We hebben nu een halfjaar extra gekregen om onze deskundigheid op dat vlak verder te vergroten. Dat halve jaar moeten we gebruiken om samen met UWV te bekijken hoe we de nieuwe instroom binnen de arbeidsmarktregio’s het best kunnen begeleiden. Het stomste dat we kunnen doen, is dat we los van elkaar exact dezelfde begeleiding optuigen. Daar heeft werkelijk helemaal niemand wat aan.’
Vandaag brengt deze Amsterdamse vrouw soep naar een buurman een straat verderop. Hij heeft een hoge dwarslaesie, woont thuis, heeft een persoonsgebonden budget (PGB) en daarmee betaalt en regelt hij zijn eigen zorg. Maar het komt voor dat de kookhulp ziek is en niet komt opdagen. Dan belt de buurman zijn buurvrouw. En zij maakt dan extra eten, brengt dat langs en dan eten ze samen. Zo is dat al jaren, vanzelfsprekend.
UWV.nl | februari | 2014
17
Achtergrond fotografie dutchphotography.nl tekst Egbert Jan Riethof
Kennisfundament voor sociaal-medische zaken Erg actief, maar nog niet heel bekend: het CEC, het Centraal Expertise Centrum. Deze stafdienst van UWV legt het kennisfundament voor het handelen van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Van kennisontwikkeling naar kennistoepassing. et CEC, onderdeel van de divisie Sociaal-Medische Zaken (SMZ) van UWV, staat voor verdere professionalisering van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Zo levert het CEC bijvoorbeeld de vakinhoudelijke grondslag voor de sociaalmedische beoordeling van arbeidsvermogen van klanten. Het centrum doet dit door kennis te delen en verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hiermee te ondersteunen en te faciliteren. Daarbij hoort ontwikkeling van kennis, methodieken en instrumenten. Ronald Broeders, hoofd van het CEC: ‘Klanten die voor een sociaal-medische beoordeling staan, moeten met het volste vertrouwen bij UWV kunnen binnenstappen. Dat vertrouwen is belangrijk, want ze zitten in een moeilijke levensfase. Ze voelen zich onzeker, afhankelijk. Het moet voor hen vanzelf spreken dat de beoordeling gebeurt door gekwalificeerde en gecertificeerde mensen die werken volgens beproefde en gevarieerde methodieken, geschraagd door de laatste wetenschappelijke inzichten. Wij willen, in hun belang, state-of-the-art werken. Dat is hier de oprecht gevoelde ambitie.’
Volgens de laatste technieken Het streven is de competenties van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen meer evidence-based uit te voeren, zonder de ervaringscomponent los te laten. ‘Van een chirurg verwacht een cliënt terecht dat hij een behandeling en nazorg krijgt volgens de laatste technieken en inzichten. Dat vertrouwen moet degene die bij een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige binnenkomt, ook hebben.’ Ook bekijkt het CEC in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken of een wet uitvoerbaar en handhaafbaar is. Zo is CEC nu druk bezig met de uitvoering van de Participatiewet, die in 2015 moet ingaan. ‘Die wet moet nog definitief door het parlement, maar het CEC en andere UWV-afdelingen zijn al met de voorbereidingen bezig.’ De Participatiewet past in een maat-
schappelijke ontwikkeling: de claimbeoordeling is aan het verschuiven van ‘compensatie’ naar ‘participatie’. ‘De beoordelingsmethodiek verandert mee; daar zit een stevig innovatietraject aan vast’, zegt Broeders.
Academische werkplaatsen Een van de grote veranderingen in het kader van de Participatiewet ligt gevoelig: jongeren die vanaf 2015 een beroep doen op de Wajong, komen daar alleen nog maar in als zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De huidige regelingen waarbij deze kwetsbare groep met inkomensondersteuning aan het werk kan, zijn niet van toepassing voor deze nieuwe groep. Er moeten dus andere beoordelingscriteria komen. Ronald Broeders: ‘Wat wij kunnen doen, is de beoordelingsmethodiek zo inrichten dat je heel scherp in kaart krijgt wat de mogelijkheden van mensen wél zijn. Daarbij gaat het om een reguliere arbeidsomgeving, met eventueel speciaal gecreëerde voorwaarden en in al of niet beschermde omstandigheden. Onze inschatting moet een voorspellende waarde hebben voor de duurzaamheid van zo’n werkplek. De arts indiceert, de arbeidsdeskundige heeft de taak de plek te realiseren. Hij past bijvoorbeeld de methodiek toe om uit verschillende functies taken te halen en die tot een functie samen te voegen waarin de klant duurzaam aan de slag kan. Wij proberen het inhoudelijke antwoord te zijn op het wegvallen van de huidige inkomensondersteuning in het kader van de Wajong.’ Maar het CEC doet meer: het coördineert en faciliteert het Leer- en Innovatie Platform (LIP), dat actief is in de elf districten van UWV. Het LIP structureert kennisontwikkeling, verbetert processen en ontwikkelt ‘leer- en opleidingsinterventies’. Broeders: ‘Je kunt het zien als een decentralisatie van onze ambitie om de beroepen van verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te professionaliseren. Kennisontwikkeling moet, vinden wij, ook perifeer in de organisatie plaatsvin-
Twee kenniscentra Het Kenniscentrum Verzekeringsgeneeskunde (KCVG) en het Arbeidskundig Kenniscentrum (AKC) hebben tot doel een werkwijze te ontwikkelen die ertoe leidt dat meer mensen langer, structureler en duurzamer participeren in het arbeidsproces. KCVG, het Kenniscentrum Verzekeringsgeneeskunde: een samenwerkingsverband tussen UWV en het AMC, VUmc en UMCG. Wetenschappers doen hier namens UWV onderzoek binnen de verzekeringsgeneeskunde, waarbij verzekeringsartsen van UWV kunnen promoveren. De programmatische sturing komt van het CEC, dat kennisvragen vertaalt in onderzoeksprojecten. AKC, Arbeidskundig Kenniscentrum. Dit heeft de vorm van een stichting, omdat de kennisontwikkeling bedoeld is voor alle arbeidsdeskundigen in Nederland (ongeveer de helft van hen werkt buiten UWV). In de stichting werken UWV en de beroepsvereniging NVVA (Nederlandse Vereniging van Arbeidsdeskundigen) samen.
den, en dan graag in een netwerkachtige structuur. In een district ontstaat een kennisvraag waarna een kleinschalig onderzoek op gang komt. Het district kan daarin samenwerken met ons en een van de universiteiten waarmee wij contact hebben. Bijvoorbeeld omwille van de methodologische inbreng. Zo’n samenwerkingsverband heet een Academische Werkplaats.’ Ontwikkelde kennis moet ter beschikking staan van iedereen, wil Ronald Broeders maar zeggen. Binnen UWV, maar ook erbuiten. ‘Dat is althans het streven. Het gebeurt in de vorm van publicaties, congressen, presentaties voor beroepsverenigingen ... We treden zo vaak mogelijk naar buiten. We zoeken ook samenwerking met maatschappelijke organisaties, zoals de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, de NFK. Een andere partner is de GGZ, waarmee een convenant is afgesloten. En we werken samen met een twintigtal gemeenten waarvoor we sociaal-medische beoordelingen doen, waaronder Amsterdam en Rotterdam.’
Ronald Broeders, hoofd van het CEC
18
| februari | 2014
UWV.nl | februari | 2014
19
Essay illustratie Martin F. Overweel tekst Gijsbert Vonk
blues
Decentralisatie
Wie aan de sociale zekerheid denkt, denkt aan hervormingen. De nobelste aspiraties van de politicus concurreren er met de diepste angsten van de burger. De dromer, de drammer en de opportunist trekken samen op in de overlevingsstrijd van het systeem.
en aandoenlijk verschijnsel van de hervormingsdynamiek is het fenomeen van de hype, de plotselinge opkomst van een breed gedragen geloof in een bepaalde benadering of wijze van uitvoering. Een nieuwe gedachte mondt uit in een blauwdruk voor een alternatieve verzorgingsstaat. Datgene wat al eeuwenlang bestaat, wordt opnieuw gelabeld en krijgt massaal waardering als nieuwste benadering pur sang. Een kenmerk van de hype is dat deze weer even snel verdwijnt als hij is opgekomen. Wat het zo aandoenlijk maakt, is dat op het hoogtepunt blijkbaar niemand in de gaten heeft dat we te maken hebben met een hype. Zo bestond er in de jaren tachtig van de vorige eeuw onder velen een oprecht geloof in de komst van een basisinkomen. Daar kon je in sommige kringen beter geen grappen over maken. Weinigen bevroedden in de tweede helft van de jaren negentig van die vorige eeuw dat de privatiseringsgolf slechts zou uitmonden in een enkel voorbeeld van overgereguleerde marktwerking. En wee het gebeente van de persoon die rond de jongste eeuwwisseling een relativerende opmerking durfde te maken over de le-vens-loop-benadering in de sociale zekerheid. Nu zijn alle ideeën bijgezet op de boulevard of broken dreams. Daar liggen ze klaar om op een ander tijdstip weer tot leven gekust te worden. En nu hebben we de decentralisaties. De lokale verzorgingsstaat. De participatiestad. Nooit meer zal de sociale zekerheid dezelfde zijn.
Een idee heeft pas de potentie een hype te worden als het gelijktijdig tegenstrijdige visies kan mobiliseren. Om hierin te kunnen slagen moet er niet alleen verbeeldingskracht van uitgaan, ook moet het voldoende onbestemd zijn. De participatiesamenleving uit de eerste troonrede van Willem Alexander is er een prachtig voorbeeld van. Het oude (de verzorgingsstaat) is afgestorven en daarvoor in de plaats komt iets beters (de participatiesamenleving). Maandenlang werd er op radio en televisie over gepraat. Buitenlandse waarnemers rapporteerden erover. Niemand weet wat het is. Iedereen kan er zijn verwachtingen op projecteren.
Welke windmolens de participatiesamenleving ook moet bestrijden, zij heeft een goede knecht gevonden in de vorm van het decentralisatiestreven in de sociale zekerheid. Want decentralisatie is een middel om de verzorgingsstaat terug te geven aan de samenleving; de gemeente staat immers dichter bij de burger en kan beter maatwerk leveren. Althans zo wordt ons steevast voorgehouden in beleidsstukken. Hypes komen met een eigen taal. Dat geldt ook voor het decentralisatiestreven. Hier is de jargonexplosie zo extreem dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft gedacht er goed aan te doen een
20
| februari | 2014
verklarend woordenfilmpje te maken. Het is te vinden op www.invoeringwmo. nl/bibliotheek/gemeenschappelijke-taal-het-sociale-domein. De decentralisatiespeak wordt in hoog tempo op de kijker afgevuurd: begrippen als ‘maatwerk’, ‘integraliteit’, ‘ontschotting’ en ‘eigen kracht’ worden afgewisseld door gezegden als ‘de vraag achter de vraag’ en ’gewoon is weer gewoon’. Met een fris muziekje op de achtergrond. Ruimte voor de professionele ruimte en de professionalisering van de professional. Je moet er maar opkomen. En alles met een stalen gezicht, zonder een greintje ondeugendheid. Het is bittere ernst, die decentralisatie. Ik wil niemand zijn recht op een hype ontzeggen, maar een enkele relativerende opmerking kan geen kwaad. Tijd dus voor de decentralisatieblues.
In de eerste plaats moet worden bedacht dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. De sociale zekerheid kan zich daaraan niet zomaar ontworstelen. Uiteindelijk heeft Den Haag de gemeenten aan de touwen. De sociale taak van de gemeenten komt ook niet voort uit autonomie, ze wordt uitgevoerd in medebewind. Voorstanders van de decentralisaties, zoals Jorritsma en Wallage, pleiten voor meer fiscale gemeentelijke autonomie zodat er daadwerkelijk op lokaal niveau vrije bestedingsruimte ontstaat. Maar of dit vergezicht dichterbij komt, is zeer de vraag. Als puntje bij paaltje komt, staan de gemeenten te dringen om hun aandeel in de nationale pot op te eisen. Over claimgedrag gesproken. En andersom schrikt geen Haagse politicus ervoor terug om nationale doelstellingen voor te schrijven als dit beter uitkomt. Het jongste wetsvoorstel tot aanpassing van de Algemene bijstandswet dat eind 2013 is ingediend, is een parel van centraal dirigisme en heeft met het ideaal van de participatiestad niets te maken. Het Rijk zegt decentralisatie maar doet centralisatie; als het niet door de voordeur is van wettelijke regels dan in ieder geval door de achterdeur van het interbestuurlijk toezicht en de financieringsstructuur.
Een tweede opmerking betreft de positie van de sociale partners. Is de gemeente er voor de burger, dan zijn de sociale partners er voor de werkende mens. In het burgerschapsideaal van de participatiesamenleving neemt werk een belangrijke plaats in. ‘Werk boven inkomen’ luidde de slogan van UWV enkele jaren geleden. Ik wil niet uit de pas lopen, maar zelf heb ik dat altijd een wat rare volgorde gevonden. De sociale partners staan inmiddels te trappelen om hun aandeel in de uitvoering van de verzorgingsstaat weer op te pakken. Het sociaal akkoord van 2013 voorziet in de oprichting van 35 werkbedrijven om de re-integratie van werkzoekenden ter hand te nemen. Daarbij worden werkgevers en werknemers weer in het zadel geholpen. Het is namelijk de bedoeling dat het lokale bedrijfsleven in het bestuur van de werkbedrijven gaat zitten en deze bedrijven helpt te financie-
ren. Ook al moeten de gemeenten in de werkbedrijven een leidende rol spelen (volgens de tekst van het sociaal akkoord van 2013 worden ze leading), feitelijk zullen ze moeten opboksen tegen het oer-Nederlandse gezegde: wie betaalt, bepaalt. Werkgevers- en werknemersmacht is ook decentralisatie, maar eerder een van het functionele type waarmee in Nederland al veel ervaring is opgedaan.
Ten slotte de burger die in het decentralisatiepleidooi zijn eigen kracht weer terug moet vinden. Eerst kijken of je je problemen in eigen kring kunt oplossen en dan pas de hand ophouden bij de overheid, is het devies. Het roept associaties op met de ideologie van de ‘volstrekte onvermijdelijkheid’ van de oude armenwetten. Steun is alleen aan de orde als de hulpbehoevende, zijn familie en zijn maatschappelijke verbanden geen boter bij de vis kunnen doen. Daar moet natuurlijk goed controle op worden uitgeoefend. Het heeft de armenwet bepaald geen goede reputatie opgeleverd. Het zal spoedig het opgepoetste blazoen van de participatiesamenleving gaan bezoedelen. Het alternatief ligt dan voor de hand: een stelsel met solide basisaanspraken voor iedereen, met weinig toeters en bellen en minimale bemoeienis met de uitkeringsgerechtigde. Dat vraagt weer om een heel andere uitvoeringsfilosofie. Het dossier basiskomen ligt boven op de stapel, klaar om uit de kast te worden getrokken. Maar niet voordat de decentralisatiehype over zijn hoogtepunt heen is.
studeerde Gijsbert Vonk (1960)
rechten en promoveerde in 1990 op het proefschrift De coördinatie van bestaansminimumuitkeringen in de Europese Gemeenschap. Van 1993 tot 2006 was hij hoofd van de Afdeling recht en beleid van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Daarna werd hij hoogleraar socialezekerheidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ook was hij bijzonder hoogleraar in die discipline aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Gijsbert Vonk publiceert regelmatig op het terrein van de sociale zekerheid, ook over de decentralisaties, onder meer in het Nederlands Juristenblad.
Discussieer mee op
uwv.nl/uwvmagazine
UWV.nl | februari | 2014
21
Reportage fotOgrafie Willeke Duijvekam tekst Hanny Roskamp
Meedraaien, daar gaat het om
Revalidatie en re-integratie volgens TraJect Volwassen worden met een lichamelijke beperking vraagt veel van jongeren. Zo veel, dat ze soms vastlopen in hun zoektocht naar werk. TraJect, een
samenwerkingsverband van Revalidatiegeneeskunde Rijndam en re-integratiebedrijf Bureau VolZin, helpt ze over de drempel. Ook UWV is nauw bij dit TraJect betrokken. k wil normaal zijn, net als andere mensen autorijden en mee kunnen draaien’, zegt een jongen tegen een trainer. Hij is aanwezig op een bijeenkomst van TraJect in het Erasmus MC, een project dat revalidatie en re-integratie combineert om jongeren met een beperking voor te bereiden op de arbeidsmarkt. De muren zijn frisgroen gekleurd. Er is ruimte, zodat de aanwezige rolstoelen makkelijk kunnen manoeuvreren. Op de tafels staan chocolaatjes, mandarijntjes en zoute koekjes. Een beetje feestelijkheid hoort bij de afsluiting van de eerste helft van het TraJect waarin de drempels naar een baan zo veel mogelijk worden weggehaald. Vandaag wordt de deelnemers een hart onder de riem gestoken door ervaren oud-TraJectgangers die inmiddels langere tijd aan
Marjanke de Vries: ‘Ik heb geleerd mijn energie beter te verdelen’
22
| februari | 2014
het werk zijn. Zoals Robbert van Vondelen (27), een stoere Rotterdammer, die bij het pilotproject zat in 2006. ‘TraJect stond toen nog in de kinderschoenen’, vertelt hij. Het ging op dat moment niet goed met Robbert. Hij vulde zijn dagen op een activiteitencentrum, maar wat hij daar kon doen, was onder zijn niveau. Hij voelde zich nutteloos en raakte in een neerwaartse spiraal. ‘Als ik zo 80 moet worden, hoeft het niet meer voor mij’, zei hij tegen zijn revalidatiearts. Robbert werkt nu vier halve dagen per week als administratief medewerker in een kabelfabriek. Zijn werk geeft hem voldoening. ‘Toen ik begon aan het traject, dacht ik dat het alleen maar mooie verhalen waren, maar hier deden ze er écht alles aan om me aan een baan te helpen. Ik heb fijne collega’s en werk inmiddels drie jaar op deze plek. Mijn levenslust is weer teruggekomen.’
UWV.nl | februari | 2014
23
Reportage
‘Je komt nergens als je je handicap niet accepteert en geen respect voor jezelf hebt’
De jongeren die deelnemen aan TraJect stromen meestal binnen via een revalidatiecentrum en UWV. Hun beperkingen zijn het gevolg van een chronische lichamelijke aandoening zoals MS, een spierziekte of cerebrale parese (letterlijk ‘hersenverlamming’: een bewegingsstoornis). De jongeren moeten klaar zijn voor de arbeidsmarkt. Vervolgens worden ze onder andere gescreend op motivatie, vertelt Monique Floothuis, ergotherapeut van Revalidatiegeneeskunde Rijndam en trainer van TraJect. ‘Een belangrijk aspect is dat de jongeren ontdekken hoe groot hun belastbaarheid is en waar hun grenzen liggen. Wat geeft ze energie en wat kost ze energie? Als daar problemen liggen, komt er een individueel revalidatietraject. TraJectpartner Bureau VolZin probeert ze al vanaf het begin een werkervaringsplek te bezorgen, zodat ze binnen de revalidatie kunnen oefenen.’ Ook wordt er alles aan gedaan om jongeren te coachen en te helpen bij de onvermijdelijke ‘papierberg’, om voorzieningen op de werkplek te regelen, of om de werkgever te attenderen op regelgeving of subsidies voor aanpassingen. Een lichamelijke beperking is meestal niet het enige wat speelt, vertelt Natascha van Schaardenburgh van Bureau Volzin, die ook trainer is binnen TraJect. ‘Vaak is er een periode geweest met wisselende baantjes. Daar kunnen de jongeren onzeker van worden, waardoor het lijkt alsof ze niet gemotiveerd zijn, terwijl er iets anders achter zit: ontmoediging of frustratie. Ook lukt het ze niet altijd om goed in te schatten waar de eigen grenzen liggen.’
In het plaatje passen Geen goed zicht op de eigen grenzen: dat speelde bij Marjanke de Vries (24). Een sprankelende jonge meid. Ze werd geboren met spina bifida, in de volksmond ‘een open rug’. Ze wilde doktersassistente worden. De opleiding doorliep ze moeiteloos, maar tijdens stages liep ze aan tegen bepaalde zaken. ‘Ik bleek niet zo mondig te zijn, ik kwam onzeker over. Maar zelf had ik voor ogen dat ik het goed kon, ik zag het probleem niet zo. Toen ik bij de derde stage weer niet in het plaatje paste, werd ik onzeker.’ Ook haar eerste baan in een grote praktijk met drie huisartsen bleek te hoog gegrepen. Lichamelijk liep ze tegen haar grenzen aan. ‘De druk was te groot, waardoor ik steekjes liet vallen. Ik kwam in de WW, maar vier maanden solliciteren leverde niets op. Toen kwam het besef: “Ik moet eerst aan mezelf gaan werken”.’ TraJect raadde een therapie aan waarin ze leerde zichzelf en haar grenzen te accepteren. Daarnaast kreeg ze jobcoaching. Ze is inmiddels weer doktersassistente, dit keer in een rustiger omgeving, een verpleeghuis. Nu gaat het goed. ‘Het werk is beter te overzien, compacter en beter afgebakend. En ik heb geleerd mijn energie beter te verdelen. Mijn functie gaat in de toekomst misschien vervallen. Maar dat kan ik relativeren. Het ligt niet aan mij. Ik ben weerbaarder geworden en beter opgewassen tegen wat werken van me
24
| februari | 2014
vraagt.’ De aanwezige jongeren krijgen een seintje om van stoel te wisselen en in gesprek te gaan met een andere ervaringsdeskundige, trainer of begeleider. Bart Pompe, ergonoom en arbeidskundige op het gebied van voorzieningen, is hier namens UWV. Pompe had al eerder samengewerkt met Natascha van Schaardenburgh en voelde zich betrokken bij de inhoud van TraJect. ‘Wij kijken wat er nodig is op de werkplek om elke belemmering weg te halen. Kan iemand moeilijk lopen, dan komt er een lift, heeft iemand moeite met een toetsenbord, dan komt er een spraakcomputer. Ik heb het idee dat we jongeren hier écht iets kunnen meegeven.’ Uniek aan TraJect is dat UWV, re-integratie en revalidatie samenwerken. De lijnen met UWV zijn kort en er kan snel worden geschakeld. De zorgverzekeraar betaalt het deel van TraJect dat de jongeren als groep volgen. UWV neemt de re-integratie financieel voor zijn rekening.
Peer support en empowerment De resultaten van TraJect worden vanaf 2011 geëvalueerd aan de hand van wetenschappelijk effectonderzoek. Marjolijn Bal van Erasmus MC en Hogeschool Rotterdam is een van de onderzoekers die verbonden zijn aan het project. Tot nu toe blijkt dat 71% van de deelnemers na drie jaar (nog steeds) aan het werk is. Het gaat dan in 56% van de gevallen om betaald werk. Of dit effect puur toe te schrijven is aan TraJect, kan ze nu nog niet met zekerheid zeggen. ‘We vergelijken momenteel de resultaten van centra die de module toepassen en centra die deze niet aanbieden. Maar die resultaten hebben we nog niet.’ Desondanks verwacht ze dat TraJect hoger zal scoren. Met name het effect van peer support en empowerment is volgens Bal van cruciaal belang. ‘Vrijwel alle jongeren die ik heb gesproken, geven aan dat het echt heeft geholpen om hun ervaringen te delen met leeftijdgenoten die in een vergelijkbare situatie zitten. Dat geeft ze het zelfvertrouwen om een werkgever te overtuigen van hun kwaliteiten. De toegevoegde waarde zit echt in het groepsprogramma.’ Dat het in 21% van de gevallen om onbetaald werk gaat, doet niets af aan het resultaat, meent Bal. ‘Onbetaald werk is vaak een tussenstap. Daarmee krijgt een jongere meer zelfvertrouwen en de werkgever loopt minder risico.’ Belangrijk voor het slagen van TraJect is de goede samenwerking met UWV, re-integratiebedrijf en de revalidatiecentra, meent Bal. ‘Dat de revalidatiecentra één contactpersoon hebben bij Bureau VolZin. Daar staan of vallen de groepsbijeenkomsten bij. Ook is het belangrijk dat er voldoende jongeren meedoen.’
Afhaakrisico Volgens Monique Floothuis is de grote betrokkenheid van de trainers een belangrijke succesfactor. ‘Er is bij deze jongeren een groot “afhaakrisico”. Ze moeten veel stappen zetten naar een meer zelfstandig leven. Binnen TraJect gaat het om inzicht krijgen in hun eigen functioneren
Robbert van Vondelen: ‘Mijn levenslust is weer teruggekomen.’
en ontdekken waar ze hulp bij nodig hebben. Daarom zitten we er hard achteraan.’ Omdat TraJect zo succesvol is, hebben Floothuis en Van Schaarden-burgh inmiddels implementatietrainingen gegeven aan revalidatieteams en jobcoaches in Den Haag, Leiden en Amsterdam. En er is goede hoop dat andere plaatsen zullen volgen. Floothuis: ‘Deze jongeren hebben vaak veel achter de rug, ook mislukkingen. Het is belangrijk voor hun zelfbeeld, hun identiteit dat ze een plek vinden in de samenleving.’ Kevin Kramer (26) zit nog midden in het TraJect. Een enthousiaste jongeman, die te vroeg werd geboren en daar spasmes aan overhield. In de zoektocht naar zijn droombaan liep hij daar tegenaan. De horeca bleek praktisch niet haalbaar en werk in de gehandicaptenzorg liep vooral door de houding van zijn werkgever uit op een enorme teleurstelling. Zijn moeder stimuleerde hem om hulp te zoeken. Via UWV is hij bij TraJect terechtgekomen. Inmiddels is hij omgeschoold tot administratief medewerker. In zijn vriendenkring is hij de enige met een beperking. ‘Ik wilde ontdekken hoe andere jongeren zoals ikzelf in het leven staan, waar ze tegenaan lopen. Wat ik vooral heb opgepikt is dat je nergens komt als je je handicap niet accepteert en geen respect voor jezelf hebt.’
Traject in het kort TraJect is een training die zich richt op jongeren met een lichamelijke beperking in de ‘transitieleeftijd’ van 16 tot 25 jaar: dan maken ze immers de overgang naar werk, relaties en zelfstandig wonen. Om deze jongeren aan werk te helpen en aan het werk te houden is een forse investering nodig, waarbij de baten vaak pas op de langere termijn zichtbaar zijn. TraJect loopt in Rotterdam, Leiden en Amsterdam. De training is ontwikkeld door de Hogeschool Rotterdam, Revalidatiegeneeskunde Rijndam/Erasmus MC en Bureau VolZin. Lichamelijke revalidatie en re-integratie lopen via één
loket. Trainers, ergotherapeuten, psychologen en maatschappelijk werk, jobcoaches en arbeidskundigen werken samen. Tijdens het eerste deel van TraJect worden groepsactiviteiten georganiseerd die inzicht geven in de lichamelijk en mentale belastbaarheid, zoals een rollenspel dat voorbereidt op het echte solliciteren. Als er knelpunten zijn kan een aanvullend traject worden geadviseerd. Na het groepsgedeelte volgt een individuele begeleiding door de jobcoach van het re-integratiebureau. Korte lijnen met de arbeidskundige van UWV zorgen ervoor dat drempels snel weggenomen worden.
UWV.nl | februari | 2014
25
Cijfers illustratie Kay coenen tekst arie Vreeburg
80 x 1000 I
Onveranderlijk in beweging
In- en uitstroom in de ww per maand TROOM NS
60
40
De arbeidsmarkt in tijden van crisis 20
Meer dan vervangingsmarkt Vaak wordt dan in één adem door gezegd dat de huidige vacatures alleen ontstaan door vervanging van ouderen die met pensioen gaan. Maar ook dit beeld moeten we nuanceren. Ten eerste omvatten vervangingsvacatures meer dan het vervangen van mensen die met pensioen gaan of uit het arbeidsproces treden wegens arbeidsongeschiktheid. Immers er moeten ook mensen vervangen worden die vertrokken zijn naar een baan elders, de zogeheten ‘baanwisselaars’. Ten tweede veroorzaakt niet alleen vervanging van vertrokken personeel vacatures. Er is nog een andere reden: namelijk uitbreidingsvacatures. Hoewel er
26
| februari | 2014
2012
2013 IT
een krimp is van het aantal banen op nationaal niveau, zijn er toch altijd individuele bedrijven waar de werkgelegenheid groeit. Volgens het CBS worden er honderdduizenden banen per jaar bij groeiende bedrijven gecreëerd. Die creatie van banen bij groeiende bedrijven leidt tot vacatures die ook vervuld moeten worden.
Vacaturecijfers zeggen niet alles e Nederlandse economie groeide in de jaren voorafgaand aan de economische crisis met meer dan 2% per jaar. Als we uit zouden gaan van dit soort groeicijfers, zou de omvang van de Nederlandse economie op dit moment zo’n 10% groter zijn dan in 2008. In werkelijkheid is die omvang nu kleiner dan vijf jaar geleden. Minder economische activiteiten betekent normaal gesproken minder werk. Bovendien neemt de productiviteit van arbeid neemt steeds verder toe en kunnen we daardoor met relatief minder personeel toe. Al met al is in de afgelopen vijf jaar het aantal banen met 300 duizend afgenomen. Tegelijkertijd groeit de werkloosheid in de afgelopen jaren fors. Als we zo kijken naar de arbeidsmarkt, krijgen we al snel het gevoel dat er geen kansen voor werkzoekenden liggen. Immers het aantal banen blijft maar afnemen terwijl de werkloosheid groeit. Maar schijn bedriegt. De arbeidsmarkt is altijd in beweging, crisis of niet. Zo staan er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ruim 90 duizend vacatures open. Dit cijfer is een momentopname: het geeft een beeld van eind september 2013. Kijken we naar alle vacatures die in de loop van een jaar vervuld worden, dan is het aantal veel groter. Dit jaartotaal ligt tijdens economische voorspoed boven het miljoen, maar is in 2013 – ondanks de forse daling tijdens de crisis – nog altijd 0,6 miljoen.
2010
Maar ook het aantal vacatures dat gedurende een jaar wordt vervuld (0,6 miljoen in 2013), geeft een onderschatting van de echte bewegingen in de banenomvang. Zo kunnen we ook kijken hoeveel werknemers een werkzame periode starten in een bepaald jaar. Dan blijkt volgens het CBS dat werknemers in Nederland jaarlijks zo’n twee miljoen werkzame perioden beginnen. Bovendien kan een werkzame periode bestaan uit verschillende – direct opeenvolgende – banen. Dus de dynamiek is in werkelijkheid nog groter. Het lijkt een hele puzzel: waarom is het aantal starts van banen hoger dan het aantal vacatures dat vervuld wordt? Het blijkt dat er ook banen worden ingevuld zonder dat er formeel een vacature is gesteld. Denk maar aan het succes dat open sollicitaties kunnen hebben. Of mensen die via hun netwerk – zonder dat er sprake is van een vacature – toch een baan vinden. Uit arbeidsmarktgedragsonderzoek blijkt dat deze beide vormen van oriëntatie vaak succesvol zijn. Bovendien komen mensen tijdelijk aan de slag als uitzendmedewerker. Een uitzendmedewerker heeft vaak meerdere plaatsingen bij verschillende werkgevers in een jaar. De Algemene Bond van Uitzendondernemingen (ABU) telt 1,4 miljoen plaatsingen van uitzendmedewerkers in een jaar. Voor alle duidelijkheid: dit zijn veelal baanstarts zonder dat er een vacature is.
De sectorfactor en de flexfactor De arbeidsmarktdynamiek verandert de verdeling van de werkgelegenheid in de sectoren in Nederland. Het aandeel in de totale werkgelegenheid van producenten van fysieke goederen, zoals landbouw, industrie en bouw, neemt de afgelopen veertig jaar af van 40% (1970) naar minder dan de helft daarvan nu. In overeenstemming daarmee laten commerciële én niet-commerciële diensten een overeenkomstige groei van het werkgelegenheidsaandeel zien. Nederland wordt dus steeds meer een diensteneconomie. We zien dus langetermijnverschuivingen in sectoren. Sectoren worden kleiner (industrie, bouw) of verdwijnen praktisch (textielindustrie) en andere sectoren ontstaan of groeien snel (ICT). Maar er is nog een andere oorzaak van banendynamiek. In het afgelopen decennium zien we een verschuiving van vast naar flexibel werk. In ruim
tien jaar tijd is het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie toegenomen van 12% naar 16% van de werkzame beroepsbevolking. Naast werknemers zijn ook zelfstandigen flexibel inzetbaar. En ook daar zien we een forse groei van 12% naar 15% van de werkzame beroepsbevolking. In totaal is het aantal mensen met een flexibele arbeidsrelatie toegenomen van 24% naar 31%. Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie stromen vaker uit naar werkloosheid en wisselen vaker van werkgever dan mensen met een vaste arbeidsrelatie.
WW-dynamiek We zien dus veel dynamiek van mensen met een baan. De dynamiek herkennen we ook bij werkzoekenden en bij WW-uitkeringsgerechtigden. Zo zal de medewerker die zijn baan bedreigd ziet, zelf al op zoek gaan naar een andere baan. Niet iedereen van wie de baan op de tocht staat, wordt werkloos. Maar ook bij diegenen die wel werkloos worden, zien we een behoorlijke dynamiek. Zij zijn niet voor eeuwig werkloos. Zo werden in de periode 2009-2013 – door het verlies van werk – maandelijks gemiddeld 41 duizend nieuwe WW-uitkeringen toegekend. In totaal in vijf jaar tijd 2,4 miljoen toekenningen. In dezelfde periode eindigden er maandelijks gemiddeld 36 duizend WW-uitkeringen. Bij elkaar opgeteld 2,2 miljoen WW-uitkeringen in vijf jaar. Van de mensen van wie de WW eindigt, vindt aantoonbaar de helft een baan tijdens de WW-periode. Maar ook (snel) na afloop van de uitkering vinden mensen nog gewoon (parttime)werk, zo blijkt uit onderzoek van UWV. In de infographic is een overzicht gegeven van de maandelijkse in- en uitstroom in de WW. Voor werkzoekenden is het belangrijk te weten waar de meeste baandynamiek plaatsvindt. Volgens de CBS-analyse zijn dat vooral de sectoren ‘Handel’, ‘Horeca’, ‘Zakelijke dienstverlening’ en ‘Zorg en welzijn’. Vooral de uitzendbureaus – als onderdeel van de zakelijke dienstverlening – zijn belangrijk. De uitzendsector alleen al is verantwoordelijk voor een kwart van de totale Nederlandse arbeidsmarktdynamiek. Kijken we naar het aantal werkhervattingen door WW-gerechtigden dan is dat aandeel nog groter. Overigens is de uitzendsector een min of meer kunstmatige sector. Immers uitzendmedewerkers werken bij inlenende bedrijven, die actief zijn in gewone sectoren als bouw, zakelijke dienstverlening, vervoer etc. UWV
M
2009
U
De arbeidsmarkt maakt moeilijke tijden door. De economie kromp in 2013, het aantal banen nam af en het aantal werkzoekenden groeide. Oppervlakkig gezien lijkt het alsof de arbeidsmarkt stilstond. Maar niets was en is minder waar…
STROO
maakt ook prognoses over de ontwikkeling van de werkgelegenheid per sectoren. Voor 2014 verwacht UWV: Opnieuw krimp van de werkgelegenheid in Nederland. De werkgelegenheid kan groeien in conjunctuurgevoelige sectoren als de economie aantrekt. In eerste instantie zullen veel bedrijven menskracht inhuren via de uitzendsector en daarna zal ook de inlenende sector zelf werkgelegenheidsgroei laten zien Verdere afname van de werkgelegenheid in de industrie, bij de overheid en in de zorg Toch vertellen werkgelegenheidsontwikkelingen maar een kant van het verhaal. Ze geven slechts een deel van de arbeidsmarkt weer: de vraag door werkgevers. Maar ook de ontwikkeling van het aanbod van arbeid door werknemers is belangrijk. Zo blijven – ondanks een krimp van de industrie – de werkgelegenheidsperspectieven van technici goed. Veel technisch opgeleide mensen kiezen immers uiteindelijk niet voor de industrie. Daardoor kan het zijn dat een krimpende bedrijfstak als de industrie – door een relatief aanbodtekort – toch moeilijk aan technisch personeel komt.
Wat de toekomst brengen moge … Voor de verdere toekomst na 2014 zijn de verwachtingen ongewis. Dat hangt af van internationale economische ontwikkelingen, toekomstige innovaties en overheidsbeleid. En voor de echt langere termijn zou men misschien beter een futuroloog kunnen raadplegen. Zeker is dat de invloed van internet de organisatie van werk en het koopgedrag van mensen beïnvloedt. Werk wordt steeds meer ‘plaatsonafhankelijk’. Medische foto’s, gemaakt in een Europees ziekenhuis, kunnen bijvoorbeeld ook door artsen in pakweg India worden beoordeeld. Ook lijken in de toekomst technische opleidingen een goed perspectief te hebben. De sector ‘Zorg en welzijn’ zal – ondanks de huidige bezuinigingen – gezien de toekomstige vergrijzing sowieso een bedrijfstak blijven met veel werkgelegenheid. Dat blijkt ook uit de jongste prognose van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van december 2013. De conclusie is dan ook dat de economie en de arbeidsmarkt altijd in beweging blijven. Ook in tijden van crisis. En dat de bewegingen veel groter zijn dan op het eerste oog blijkt uit het saldo van werkgelegenheids-ontwikkelingen. Arie Vreeburg is senior arbeidsmarktadviseur bij UWV
UWV.nl | februari | 2014
27