METHODIEK HOMO- EN LESBISCH SPECIFIEKE HULPVERLENING L a ve r e n t u s s e n b i j z o n d e r e n n o r m a a l Handreikingen bij het acceptatie en waarderingsproces
Marianne Steijnis, Rotterdam V Stephan van Veldhoven, COC Haaglanden Juni 2012
COC Haaglanden
© 2012 RotterdamV, kenniscentrum homo- emancipatie voor de stad Rotterdam Gebruikmaking van deze uitgave is uitsluitend toegestaan met duidelijke bronvermelding.
Het acceptatie- en waarderingsproces in de homospecifieke hulpverlening Laveren tussen bijzonder en normaal Inleiding In deze bijdrage willen wij u deelgenoot maken van onze ervaringen uit de praktijk van de homo- en lesbisch specifieke hulpverlening zoals die wordt geboden binnen het maatschappelijk werk van COC Haaglanden en binnen RotterdamV. We hebben ervoor gekozen om in dit eerste deel van onze methodiek beschrijving ons te richten op het acceptatieproces, omdat dit vaak centraal staat in de hulpvraag van cliënten en kennis hierover fundamenteel is voor ons werk. Met onze kennis, die is opgebouwd uit praktijk ervaring en gedachtengoed, willen we andere hulpverleners een kader bieden van waaruit zij kunnen werken met cliënten die problemen ondervinden in hun leven, omdat ze onzeker zijn over hun seksuele identiteit, of omdat het uiting geven hieraan in het dagelijks leven binnen hun cultuur of groep problematisch is. Bijzonder eigen aan de homo en lesbisch specifieke hulpverlening is de aandacht die wij hebben voor ontwikkelingsprocessen rondom seksuele identiteit en dilemma’s en stagnaties die een rol kunnen spelen bij homoseksualiteit en biseksualiteit. Elk mens ontwikkelt een seksuele identiteit, als (belangrijk) onderdeel van de totale identiteit. Dit proces verloopt meestal soepel, als de geaardheid en de maatschappelijke norm overeenstemmen, zoals bij heteroseksualiteit eigenlijk altijd het geval is. In onze westerse cultuur lijkt seksuele diversiteit geaccepteerd te worden als ‘normaal’, als vallend binnen de maatschappelijk vastgestelde norm. Het homohuwelijk is hiervan een bewijs. Maar schijn bedriegt. Er zijn nog veel mensen en groeperingen binnen de westerse samenleving die moeite hebben met homoseksualiteit. Naast dat iedereen die homoseksueel of biseksueel is te maken krijgt met maatschappelijke stigmatisering, kan hij of zij ook functioneren in een sociale kring, een religieuze groepering of cultuur waarbinnen homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. Het kan zijn dat voor hem belangrijke anderen ouders, broers of zussen, of vrienden - eigenlijk toch alleen een heteroseksueel leven aanvaardbaar vinden. En daarbij ook zelf een heteroseksuele norm geïnternaliseerd hebben. Het verwerven van een passende seksuele identiteit wordt dan een moeizaam proces. Voor mensen met een biseksuele oriëntering is het verwerven van een stabiele seksuele identiteit vaak nog complexer. Als mensen vastlopen in het proces van het verwerven van een seksuele identiteit, kan dat leiden tot psychische problemen. Ze kunnen zich dan tot de hulpverlening wenden. De problemen waarmee de cliënt zich daadwerkelijk meldt bij de hulpverlener zijn lang niet altijd de dilemma’s die hij ervaart rondom zijn homoseksuele of biseksuele gevoelens. De cliënt kan komen met het probleem, vastgelopen te zijn in zijn werk, studie of relatie. Hij kan depressieve klachten hebben of suïcidaal zijn. Het is lang niet altijd duidelijk waar de schoen wringt, ook al omdat de dilemma’s die hij ervaart vaak met schaamte omgeven zijn. Het vergt van de hulpverlener een zeer alerte houding om in de exploratie van de situatie van een cliënt oog te hebben voor eventuele problemen met de seksuele identiteit of met de integratie hiervan in het dagelijks leven. Hoewel elk individu uniek is en een eigen proces doorloopt in het streven naar duidelijkheid over de eigen seksualiteit en over de plaats die deze inneemt of mag innemen in het leven, zien we in onze hulpverlening dat er in deze processen een gemeenschappelijke lijn te ontdekken is. Op de weg van aanvankelijke verwarring over ‘wie ben ik als ik niet hetero ben’ en zich ‘anders’ voelen, naar homoseksuele gevoelens als normaal in eigen leven kunnen integreren zijn er verschillende fases te onderkennen. In onze hulpverlening houden we zowel rekening met de intrapsychische kant van de dilemma’s van de cliënt als met de invloeden van buitenaf, de normen die de cliënt tegenkomt over homoseksualiteit of biseksualiteit binnen het gezin, de maatschappelijke groepering waartoe hij behoort, zijn religie of cultuur. Het verwerven van een (seksuele) identiteit is een proces waarin persoonlijke en omgevingsinvloeden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en interacteren. In de volgende paragrafen bespreken we de vijf fases die wij als kader en aangrijpingspunt gebruiken in onze hulpverlening. De gebruikte terminologie lichten we toe. Bij elke fase vermelden wij relevante casussen uit onze eigen praktijk, zodat u zich als lezer een beeld kunt vormen van wat er zich in een fase kan afspelen en welke problemen de cliënt daarin kan tegenkomen, en we geven handreikingen voor de hulpverlener. We sluiten af
3
met hoe het fasemodel ook een handreiking kan zijn in de intakefase bij het onderkennen van de relatie tussen hulpvraag en dilemma’s die een cliënt kan ervaren rondom homoseksualiteit. Wij hopen hiermee een constructieve bijdrage te leveren aan een betere hulpverlening aan cliënten met deze problematiek.
Het onderscheiden van fases in het acceptatie- en waarderingsproces Er zijn grote verschillen in hoe mensen hun homo- of biseksualiteit ervaren en of ze deze al dan niet kunnen accepteren en integreren in het beeld dat ze van zichzelf hebben als persoon. We zien wel een gemeenschappelijk proces in de weg die afgelegd wordt naar acceptatie en waardering. Mensen kunnen op verschillende momenten in dit proces vastlopen, door diverse oorzaken en kunnen dan in de hulpverlening terechtkomen. Stagnatie kan ontstaan door factoren in de cliënt zelf en/of ontstaan door factoren van buitenaf, bijvoorbeeld culturele of religieuze normen van de groep waartoe men behoort die homo- of biseksualiteit uitsluiten. In ons gedachtengoed vormen modellen over hoe mensen homoseksuele gevoelens onderkennen, benoemen en integreren een belangrijke leidraad voor ons methodische handelen. Een grootschalig onderzoek is gedaan door Cass (1979) die een ‘acceptatie- en waarderingsmodel’ ontwikkelde met de fases: identiteitsverwarring, identiteitsvergelijking, identiteitstolerantie, identiteitsacceptatie, identiteitstrots en identiteitssynthese. Volgens Cass zijn in het proces naar acceptatie en waardering de coping strategieën die iemand hanteert zeer belangrijk. Dat zijn ze volgens onze ervaring ook, maar Cass wijdt problemen in het acceptatieproces vooral aan persoonskenmerken van het individu of aan onderliggende psychische problematiek. Ze onderschat daarmee de acceptatieproblemen die mensen kunnen krijgen, als de omgeving de homo- of biseksualiteit niet accepteert. In het contact met de reguliere geestelijke gezondheidszorg komen wij dit ook tegen. Er worden naar ons inzicht soms ten onrechte ontwikkelingsstoornissen vastgesteld of psychiatrische diagnoses gesteld bij homo- of biseksuele cliënten waarbij een acceptatieproblematiek speelt. Acceptatieproblematiek uitsluitend te beoordelen als intrapsychisch, doet geen recht aan de complexe interactie van persoonlijke en maatschappelijke factoren in dit proces. De volgende casus is hiervan een illustratie: Ramon (35) is Hongaar en is 5 jaar geleden naar Nederland gekomen om geld te verdienen en een vrij leven als gay te hebben. Hij is technisch tekenaar en kon een goede baan vinden. Toch is het op zijn werk fout gegaan, omdat homofobe opmerkingen geleid hebben tot een escalatie waarbij hij door het lint is gegaan. Nu hij geen werk meer heeft zijn er geldproblemen ontstaan en om zijn hoofd boven water te houden is hij gaan werken in de mannenprostitutie. Om dit werk te kunnen doen is hij alcohol gaan drinken. Hij heeft zich terug getrokken uit sociale contacten en hij heeft recent een suïcidepoging gedaan. De GGZ neemt hem niet in behandeling omdat ze zijn verslavingsproblemen op de voorgrond vinden staan. De suïcidedreiging interpreteren zij niet als een serieus gevaar voor een daadwerkelijke suïcide. Binnen de verslavingskliniek ligt de focus op zijn alcoholgebruik en hij voelt zich hier niet gehoord in zijn psychische nood. Hij durft niet voor zijn homoseksualiteit uit te komen. Hij is verder gaan zoeken naar hulp en via COC naar RotterdamV doorverwezen. Cliënt noemt zelf het moment dat hij in de prostitutie is gaan werken als het beginpunt van de neerwaartse spiraal waarin hij is terechtgekomen. Hij walgt ervan homoseksueel te zijn. Hij heeft altijd een verborgen homoseksueel leven geleid. Op zijn 18de had hij zijn coming out naar zijn ouders. Zijn ouders hebben altijd een vermoeden gehad en hebben hem gezegd dat hij zijn leven maar moest leven, maar dat zij er verder niets van wilden weten. Cliënt voelt zich nergens thuis, niet in Hongarije bij zijn familie, niet in Nederland, niet in de gay scene, niet binnen de hulpverlening en niet in zijn eigen huis. Hij is één keer echt verliefd geweest, maar deze jongen is er met een ander vandoor gegaan. Verder voelt hij zich in contacten met mannen vaak gebruikt; zijn pogingen tot vriendschap lijken altijd op seks uit te draaien. Gangbaar in de huidige kijk op het acceptatie- en waarderingsproces zoals beschreven in de Nederlandse literatuur over homo- en lesbisch specifieke hulpverlening (liever vrouwen, liever mannen) is om de volgende fases te onderscheiden:
4
1. Een vaag gevoel ofwel identiteitsverwarring 2. Zelfbenoeming 3. Coming-out 4. Coming-in 5. Vinden van een nieuw evenwicht ofwel identiteitsintegratie Het onderscheiden van fases in het proces zien wij als zeer bruikbaar in de behandeling. Het biedt cliënt en behandelaar een duidelijk kader. De fases veronderstellen een lineair proces, maar zo loopt het in de praktijk lang niet altijd. Fases kunnen tegelijkertijd spelen, of gedurende het leven in nieuwe situaties weer urgent worden. Het vormen van een (seksuele) identiteit is niet een proces dat zich uitsluitend of vooral ‘in’ de persoon afspeelt. De interactie met de omgeving, in de meest ruime zin van het woord, is hierin cruciaal. Mensen spiegelen zich aan elkaar, aan andere opvattingen en meningen en leren zo kennen wat bij hen past, wat met andere woorden deel kan worden van hun identiteit. Het ‘interactiemodel’ van J. Gramick (1984) geeft hiervoor bruikbare handvatten. Ervaringen, gedachten en gevoelens worden steeds weer onderworpen aan herinterpretaties met betrekking tot zichzelf in relatie tot de omgeving. Om u als lezer een idee te geven van de complexiteit van het proces van het verwerven van een homo- of biseksuele identiteit en van de thema’s die daarin kunnen voorkomen, geven we u een aantal voorbeelden: •
Een eerste bewustwording van homoseksuele gevoelens kan een gevolg zijn van een spontaan erotisch contact met iemand van de eigen sekse. Dat kan in elke levensfase gebeuren. Een dergelijke eerste ervaring kan een acceptatieproces op gang brengen, maar dat hoeft niet, als binnen de context homoseksueel gedrag normaal is.
• Homoseksuele contacten hoeven niet te leiden tot het ontwikkelen van een homoseksuele identiteit.
Ook hoeven homoseksuele gevoelens niet te leiden tot experimenteren. Zo wordt bijvoorbeeld in bepaalde christelijke kringen homoseksualiteit geaccepteerd als zijnde een gegeven, maar niet het praktiseren ervan. Dit kan leiden tot een integratie in de identiteit, zonder het aangaan van seksuele betrekkingen.
• Homoseksuele gevoelens kunnen helemaal geïntegreerd zijn in een homoseksuele relatie die ook door de
omgeving wordt gewaardeerd, maar kunnen op individueel niveau nog heel veel vragen oproepen (accepteren van de homo-identiteit).
• Positieve waardering door de omgeving (accepteren van de identiteit) bij een coming out kan helpend zijn om
homoseksuele gevoelens verder te exploreren. Maar negatieve ervaringen bij het experimenteren, kunnen ook leiden tot ontkenning en vermijden van elke gedachte erover.
• De ervaring van een voltooid proces om zichzelf als homoseksueel te accepteren kan ruimte scheppen voor
bewustwording van gevoelens voor ‘ de andere sekse’ die naar de achtergrond waren geraakt.
Cliënten melden zich bij onze hulpverlening als zij denken dat hun klachten te maken hebben met het accepteren van hun homoseksuele of biseksuele gevoelens en/of zij hier in het dagelijks leven niet mee uit de voeten kunnen. Ze ervaren vaak psychische klachten zoals veel spanning, veel piekeren, depressieve gevoelens of sociale isolatie. Bij de aanmelding onderzoeken wij of er een relatie is tussen de problemen die de cliënt ervaart en een stagnatie in een homo- of biseksueel acceptatieproces. Wij geven de cliënten uitleg over hoe deze processen verlopen. Hiermee geven we hen een kader waarbinnen zij hun problemen kunnen bezien. We benoemen deze processen naar cliënten als ontwikkelingsprocessen en bieden hen daarmee ook een perspectief. Bij mensen die in verwarring zijn over hun homoseksuele fantasieën en eventuele ervaringen, maar bij wie deze slechts een randverschijnsel zijn, maakt het geven van informatie en uitleg duidelijk dat zij deze ervaringen niet ‘hoeven’ te integreren in een biseksuele of homoseksuele identiteit. In deze gevallen volstaat psycho-educatie. De verdienste van de homo-emancipatie heeft gezorgd voor een relatief hoge graad van tolerantie en acceptatie van homoseksuelen in Nederland. Dit, samen met een steeds groter belang dat in de maatschappij wordt gehecht aan zelfrealisatie, heeft geleid tot een nieuwe norm waarbij het gangbaar is om mensen met
5
homoseksuele gevoelens te stimuleren vorm te geven aan hun seksuele identiteit door een coming out (er met anderen over praten) en coming in (andere homoseksuelen te leren kennen). Goedbedoeld worden mensen met drempelvrees gestimuleerd ‘een volgende stap’ in hun proces te nemen. Regelmatig spreken wij cliënten waarbij deze nieuwe norm leidt tot schaamte over hun onvermogen om die stap te durven zetten of hoe een ‘geforceerde coming out of coming in’ heeft geleid tot grotere psychische problemen. De volgende casus demonstreert dat dit voor het proces van de cliënt averechts kan werken. Miranda (22) heeft deelgenomen aan een praatgroep voor lesbische vrouwen en is door de gespreksleiders doorgestuurd naar de homospecifieke hulpverlening. Miranda voelde zich helemaal niet thuis in de groep omdat iedereen het lesbisch zijn al geaccepteerd leek te hebben. Miranda heeft wel alle bijeenkomsten bezocht maar is gaandeweg ook steeds meer in een depressie geraakt. Ze schaamt zich erover dat ze haar gevoelens voor vrouwen niet kan accepteren en haat zichzelf omdat ze deze gevoelens heeft. Zij was door haar hulpverlener in de GGZ naar de gespreksgroep toegestuurd omdat ze na jaren van geheimhouding toch maar eens een stap moest zetten om andere lesbische vrouwen te leren kennen. Dit is helemaal geen goede ervaring geweest en liefst zou ze echt weer helemaal normaal worden, want anders hoeft het voor haar niet meer. Ze heeft weinig goede ervaring met voorgaande hulpverlening. Niet omdat die therapeuten niet aardig of goed waren, maar omdat ze zelf altijd een deel van zichzelf verstopte. Nu is ze zo in nood dat ze echt wil begrijpen wat er met haar aan de hand is. Ze wil een poging wagen om zichzelf als studieobject te zien en wil homoseksualiteit nuchter en objectief gaan onderzoeken. In de volgende paragrafen willen wij aan de hand van een beschrijving van de vijf fasen praktijkvoorbeelden laten zien hoe het acceptatie- en waarderingsproces gestalte krijgt binnen onze homospecifieke hulpverlening.
De eerste fase: De fase van bewustwording en identiteitsverwarring Er is vaak al een eerste onbenoembaar besef in de jeugd, dat je als jongen of meisje anders naar ‘de andere sekse’ kijkt dan de andere jongens en meisjes. Zo kan een kind het niet snappen of stom vinden dat andere jongens en meisjes steeds met verkering bezig zijn. Ook kan er een fascinatie zijn voor een kind of volwassene van hetzelfde geslacht. Ook kan het zijn dat de omgeving opmerkingen maakt over niet genderconform gedrag: “Je lijkt wel een jongen/meisje”. Of er vinden pesterijen plaats: ‘Homo!’. Het gebeurt ook dat mensen later in hun leven ontdekken dat ze homoseksuele gevoelens hebben. Voorbeelden van bewustwording van homoseksuele gevoelens: De eerste herinnering die Mark heeft aan het onderwerp homoseksualiteit is zijn moeder die hem vertelde over het eenzame leven van zijn homoseksuele oom. Toen AIDS steeds meer in het nieuws kwam en vooral in verband werd gebracht met homoseksuelen bracht hij homoseksualiteit voor het eerst in verband met zichzelf. Homoseksuele fantasieën kregen een negatieve lading en hij probeerde deze uit te bannen. Nu hij volwassen is, straft hij zichzelf als hij een man aantrekkelijk vindt. Louiza herinnert zich dat zij op haar 14e verliefdheidgevoelens had voor een meisje op de manege. Ze wilde heel graag bij haar zijn, maar durfde geen contact met haar te maken. Ergens had ze het gevoel dat haar wens tot contact met dit meisje anders was dan bij andere vriendschappen. Ze koos ervoor om dit gevoel te koesteren en niet bloot te stellen aan de kans dat het meisje ongeïnteresseerd of negatief zou reageren bij pogingen tot contact. Hans was 11 jaar toen hij stiekem bladerde in de leesmap van zijn ouders en dat hij merkte dat hij niet naar blote vrouwen, maar naar jongens en mannen keek. Hij vond dit raar en hield dit voor zichzelf. Pas een jaar later las hij in een soortgelijk blad een artikel over homoseksualiteit. Toen begreep hij meer wat hij voelde. Het kreeg voor hem een naam. De bewustwording van verschillen kan zich intern voltrekken maar kan ook door reacties van de omgeving worden gevoed. Anders-zijn brengt onzekerheid met zich mee, zeker als dit anders-zijn nog niet gedefinieerd kan worden. Op een zeker moment is er een gebeurtenis waarbij informatie over homoseksualiteit in relatie met zichzelf wordt gebracht (zoals bij Hans). De kleur en de context waarin voor het eerst homoseksualiteit als woord en begrip in verband wordt gebracht met zichzelf is vaak leidend voor hoe de persoon zich in eerste instantie tot
6
het begrip zal verhouden. Zo blijkt uit de voorbeelden dat Mark een negatieve associatie heeft, terwijl dit bij Hans minder het geval lijkt te zijn. De bewustwording van homoseksuele gevoelens kan leiden tot identiteitsverwarring. Identiteitsverwarring ontstaat door gebeurtenissen of ervaringen die niet stroken met het zelfbeeld, waardoor dit bijsturing behoeft. Bij identiteitsverwarring over seksualiteit spelen er positieve en negatieve ervaringen met gevoelens van aantrekking, verliefdheid en seksuele ervaringen. Niet alleen innerlijke ervaringen, maar ook meningen en reacties van anderen over gender (ben ik wel een echte man/vrouw) spelen daarbij een rol. We verdelen de mensheid in mannen en vrouwen en we gaan daarbij uit van heteroseksualiteit, als de ‘normale’ seksuele gerichtheid. Dat geeft houvast. Als deze gebruikelijke orde doorkruist wordt, roept dat voor alle betrokkenen vragen op en komen er reacties. Daardoor kan iemand zich gedwongen voelen zich als homo of juist als hetero te profileren. Yasser is 22 jaar en studeert economie aan de Hogeschool in Den Haag. Hij heeft sinds drie jaar een vriendin met wie hij volgend jaar gaat trouwen. Deze vriendin heeft hij op een vakantie in Tunesië ontmoet. Zijn familie keurt deze vriendin en het aanstaande huwelijk goed. Yasser heeft echter grote twijfels over het huwelijk. Hij weet niet of het fair is om met haar te trouwen. Hij heeft zo lang als hij zich kan herinneren ook gevoelens voor jongens, ook seksueel. Toen hij 13 jaar oud was heeft hij wel eens seksuele spelletjes gedaan met een buurjongetje. Hij vond dit spannend en leuk. Hier heeft hij vaak aan terug gedacht. De afgelopen maanden is hij regelmatig naar een homo-ontmoetingsplaats gegaan voor anonieme seks. Hierdoor is hij aan alles gaan twijfelen. Hij geniet van seks met mannen en hij merkt dat zijn relatie met zijn toekomstige vrouw onder druk komt te staan. Hij weet niet meer wie of wat hij is en zegt dat dit hem gek maakt. Hij is in paniek en weet echt niet hoe het verder moet. Hij is bezig met de voorbereidingen van het huwelijk. In dit proces speelt de islam een grote rol en ondanks dat hij een wisselende wat ambivalente relatie had met zijn geloof wordt het nu weer erg belangrijk voor hem. De islam keurt homoseksualiteit af en hem dus ook. Hij weet dat hij niet langer welkom zal zijn in zijn familie en de moskee, als mensen wisten van zijn ‘afwijking’, zoals hij het nu noemt. Hij kan kiezen om zijn verlangens en behoeften geheim te houden maar hij weet dat hij zijn toekomstige vrouw daarmee pijn zou doen. Hij denkt zelfs dat hij gevaar zou lopen als mensen hier achter zouden komen. Yasser zit vast omdat hij onder druk staat en keuzes lijkt te moeten maken, over zijn huwelijk, over zijn geaardheid, over zijn toekomst en zijn relatie met zijn omgeving en het geloof. Hij moet nu wat doen. Yasser weet niet of hij eigenlijk homoseksueel is of dit niet wil of durft te zijn. Hij houdt van zijn vriendin en wil graag een familie leven. Zijn seksuele verlangen naar mannen overkomt hem steeds maar gaat ook gepaard met veel gevoelens van zonde. De homoseksuele gevoelens passen niet in het beeld dat hij van zichzelf heeft en zeer zeker niet in het beeld dat zijn vriendin en zijn familie van hem hebben. Eigenlijk wil hij deze homoseksuele gevoelens uitbannen. Het is voor hem een grote stap geweest om contact te zoeken met de homospecifieke hulpverlening. Als hulpverlener is het heel belangrijk om hem erkenning te geven voor de stap die hij maakt om toch over zijn dilemma met een vreemde te spreken. Met deze stap erkent hij zelf dat hij niet om zijn homoseksuele gevoelens heen kan en ze niet kan uitbannen. Dit is het begin van een proces waarbij hij stap voor stap gaat onderzoeken hoe deze gevoelens als ’biseksueel in zijn relatie’ of in een ‘homoseksueel levenspad’ tot zijn leven kunnen gaan behoren. Kenmerkend voor identiteitsverwarring zijn vragen over de eigen gender: welke kenmerken en gedragingen behoren tot mijn sekse? Evenals het zoeken naar de betekenis van de verschillende gevoelens die ervaren worden voor vrouwen en mannen. Dit proces speelt zich vaak niet zo bewust af. Het gaat om moeilijk te benoemen ervaringen die lastig te plaatsen zijn in de wereld zoals die tot dan toe, vaak hetero normatief, ervaren wordt. Identiteitsontwikkeling is een existentieel gegeven, waarin men zich aan de ander spiegelt, zich herkent en in de verschillen zijn eigenheid leert ervaren. Bij het gaan onderkennen van homoseksuele gevoelens zijn de verschillen zo groot, dat vooral het anders zijn wordt bevestigd en de eigenheid vooral als afwijkend ervaren wordt. Men ervaart zich wezenlijk anders dan de norm. Sander (31) heeft een diffuus gevoel van anders zijn met betrekking tot sekse gerelateerde thema’s rondom rollen, interesses, gedrag en aantrekkingskracht. Hij vindt dat hij vrouwelijk van aard is en lijkt dat wel als iets van zichzelf te kunnen accepteren. Hij gaat uit van een complementaire ordening waarbij hij hoopt iemand te vinden die hem aanvult
7
en die dus initiatiefrijk is. Coderingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid lijken voor Sander belangrijke waarden om zichzelf te omschrijven. Ik vraag Sander om een kruisbepaling te maken m.b.t. gender en seksuele identiteit. Dit door hem op een verticale lijn van 100% man naar 100% vrouw aan te geven waar hij zichzelf voelt staan. En vervolgens vraag ik hem op een horizontale lijn van 100% hetero naar 100% homoseksueel ook zijn plaats te bepalen. Hierbij blijkt dat hij zich meer vrouwelijk voelt dan dat hij zichzelf als homoseksueel ervaart. In onze praktijk komen wij cliënten tegen met een diversiteit aan vragen en problemen die hun oorsprong hebben in deze eerste fase van de identiteitsontwikkeling. Zo zijn er de cliënten die door ervaringen met seksueel misbruik verwarrende gevoelens en gedachten hebben gekregen over de eigen gender en seksuele gerichtheid. Homo-erotische gevoelens kunnen worden onderdrukt, omdat ze te verwarrend zijn. De persoon gaat dan geen relaties aan, tot de druk van de omgeving te groot wordt of er sterke eenzaamheidsgevoelens optreden. Of de verwarrende gevoelens worden overgecompenseerd, door sterk normatief heterogedrag. Vrouwen gaan zich bijvoorbeeld sterk verleidelijk richten op mannen of ze focussen zich extreem op een kinderwens. Mannen kunnen zich zeer macho gaan gedragen. Een extreme vorm van dit laatste is het zgn. ‘potenrammen’, waarbij mannen die geen weg weten met hun eigen homoseksuele gevoelens, een homo of homostel in elkaar slaan. In onze praktijk komen we ook cliënten tegen die, voordat ze zelf tot de conclusie zijn gekomen dat ze homo- of biseksueel zijn (geen zelfbenoeming), meegaan met de aanname van belangrijke anderen over hun vermeende homoseksualiteit. De omgeving zegt dan: “Jij als man bent zo vrouwelijk, dus jij zal wel homo zijn”. Vooral door hetero’s wordt gender non-conform gedrag (vrouwelijk gedrag bij mannen of mannelijk gedrag bij vrouwen) snel geassocieerd met homoseksualiteit. Ook zijn er homoseksuele cliënten die een heterorelatie aangaan maar niet in staat zijn die op het niveau van intimiteit en seksualiteit vorm te geven. Dit kan leiden tot relatieproblemen, seksuele problemen en grensoverschrijdend (seksueel) gedrag. Vaak hebben deze cliënten schuldgevoelens, een negatief zelfbeeld en voelen ze zich geen echte en goede man of vrouw. Een veel voorkomend probleem bij seksuele identiteitsverwarring is dat de persoon hier heel intensief, soms obsessief, mee bezig is. Dat kan heel veel impact hebben op het dagelijks functioneren: slechte prestaties op school of in het werk, verzuimgedrag, verslavingsgedrag, gedragsproblemen of agressiviteit. Dat de achtergrond hiervan de verwarring is over de seksuele identiteit, blijft vaak verborgen. Dit is dus een belangrijk aandachtspunt voor de hulpverlening. Maira is mentor op een middelbare school. Zij neemt contact op met de homospecifieke hulpverlening voor Pauline, een leerling van 17 jaar. Pauline heeft veel verzuimd en werd regelmatig uit de klas gestuurd door verschillende docenten. Bureau Leerplicht werd ingeschakeld. Pauline werd uiteindelijk naar een project doorverwezen voor het verbeteren van haar schoolse vaardigheden. Bij terugkomst naar de school werden de problemen alleen maar erger. Er waren veel mensen betrokken bij de problemen van Pauline, Bureau Leerplicht, een schoolpsychologe een school maatschappelijk werker, ouders, de mentor en andere hulpverleners. Na acht maanden leek dit alles weinig te helpen en het gedrag van Pauline bleef zorgelijk. Omdat Pauline van school verwijderd dreigde te worden, heeft Maira een pittig gesprek met haar gevoerd. Maira was bang dat Pauline misschien last had van jongens en heeft zelfs even aan een lover boy gedacht. Doordat Maira het hier met Pauline over had, kwam het gesprek uiteindelijk op de gevoelens van Pauline voor meisjes en de moeilijkheden die ze hiermee had. Niemand had hier aan gedacht en Pauline schaamde zich teveel voor haar gevoelens om deze te bespreken met iemand. Pauline is opgelucht en vraagt via Maira om onze hulp. Identiteitsverwarring gaat samen met een kwetsbaar zelfgevoel. De persoon heeft veel behoefte aan steun en vertrouwen en wil graag antwoorden van de hulpverlener. Wij vinden het belangrijk erkenning te geven voor de crisis waarin hij verkeert. Verliefdheidgevoelens labelen we als positief: zij kunnen een mens vleugels geven en helpend zijn om er mee aan de slag te gaan.
8
De fase van bewustwording en identiteitsverwarring Mogelijke vragen of problemen van de cliënt: • Ik weet niet meer wie ik ben: - Toen ik dronken was heeft een vriend me verleid, ben ik nu homoseksueel? - Ik ben hetero en wordt er gek van dat ik zo vaak fantasieën heb over vrouwen. - Ik wordt niet verliefd op mannen, ben ik wel een echte vrouw? - Ik ben geobsedeerd door seks en masturberen, ben ik een homo? - Ik hoor nergens bij, ik heb geen vrienden, ben ik wel normaal? - Ik heb nog nooit een relatie gehad, ik ben nog steeds maagd. - Door misbruik ervaringen bang en verward zijn over eigen seksuele beleving. • Ambivalentie over vriendschappen, zichzelf terug trekken, eenzaamheid. • Door anderen als homo/lesbo worden gezien/uitgescholden. • Onzeker zijn over eigen uiterlijk en aantrekkelijkheid. • Stoeien met gender expressie. • Zich obsessief bezig houden met vragen over gender en geaardheid. • Soms een opvallend negatieve houding t.o.v. homoseksualiteit/homoseksuelen. • Psychische klachten zoals depressie, spanningsklachten en concentratie problemen. N.B. vaak spreekt de cliënt niet expliciet over homoseksuele gevoelens omdat ze nog diffuus zijn of omdat de angst en schaamte te groot zijn om er over te spreken.
Behoefte van de cliënt: • Een luisterend oor. • Structurerende vragen van de hulpverlener om helderheid in de verwarring te kunnen brengen. • Voorzichtig vertrouwen en veiligheid kunnen opbouwen in het contact.
Helpende houding van de hulpverlener: • Wees oprecht open en nieuwsgierig zonder op voorhand uit te gaan van iemands hetero- of homoseksualiteit. • Spreken over en vragen naar verliefdheden/relaties jongens èn meisjes, vrouwen èn mannen. • Luisteren, doorvragen, niet direct genoegen nemen met de antwoorden. • Zelf de deur open zetten door over seksualiteit en homoseksualiteit te spreken als behorend bij normaal menselijke functioneren. • Geven van informatie over seksuele diversiteit. • Helpen ontwarren van vragen over gender en seksuele geaardheid. • De complexiteit van de verwarrende gevoelens erkennen zonder ze te duiden. • Geduld en actieve werkzaamheid om de vertrouwensrelatie te laten groeien.
9
Valkuilen voor de hulpverlener: • Er vanzelfsprekend van uit gaan dat iedere cliënt hetero is. • Alleen homoseksualiteit als item noemen als iemand gender-nonconform gedrag heeft. • Verwachten dat de cliënt zelf wel met vragen rondom homoseksuele gevoelens komt. • Problematiseren (moeilijkheid benadrukken) of juist bagatelliseren (maakt niet uit) van homoseksualiteit.
Tweede fase: de fase van zelfbenoeming Ferry geeft aan duidelijk te hebben dat hij homoseksueel is. Daar heeft hij geen enkele twijfel over. Hij heeft het een aantal belangrijke mensen ook verteld ook uit zijn geloofs-gemeenschap, Ferry is Christen. Het probleem voor hem is dat hij het vreselijk vindt. Hij erkent dat hij zijn homoseksualiteit niet kan veranderen. Hij vraagt zich af of hij zonder relaties en seksuele contacten door het leven zal en kan gaan. Zichzelf homoseksueel of biseksueel noemen, de zelfbenoeming, is een belangrijke stap naar een nieuwe identiteit, omdat men nu weer weet wie men (seksueel) is. Dat geeft een nieuw houvast. Voor de één is zelfbenoeming een vanzelfsprekend gebeuren nadat men duidelijkheid heeft gekregen, voor een ander zet het de wereld op zijn kop. Ook al erkent iemand voor zichzelf homo- of biseksueel te zijn, dan hoeft dat niet te betekenen dat hij het ook kan accepteren. Het innerlijk conflict dat er al was, kan erdoor verscherpt worden. Want de volgende vraag, na de zelfbenoeming, is hoe met dit gegeven te leven? Wil men wel leven als homo- of biseksueel? En als dat zo is, kan het dan naadloos ingepast worden in het sociale leven, of zijn er belemmeringen vanuit de sociale, culturele of religieuze context? In onze cultuur maakt de seksuele gerichtheid wezenlijk deel uit van onze identiteit. Omdat de vanzelfsprekende norm toch heteroseksualiteit is, gaat het integreren van homoseksualiteit meestal niet zonder slag of stoot, wordt er toch enige ambivalentie ervaren. De nieuwe informatie: “Ik heb verlangens die homoseksueel genoemd kunnen worden’”, is nogal eens in strijd met het tot dan toe bestaande zelfbeeld en de plaats die de persoon dacht in te nemen in de wereld. Hij ervaart het verlies van een ‘vanzelfsprekend zelf’ (Schippers 1997). Enerzijds is er de behoefte het bekende zelfbeeld te beschermen, door verzet, ontkenning of aanpassingsgedrag om op die manier de gevreesde sociale afwijzing en innerlijke vervreemding te voorkomen. Anderzijds is er de essentiële behoefte tot een congruente zelfbeleving en zelf-labeling. Vaak twijfelt iemand of hij zijn homoseksuele gevoelens met een ander kan delen. Een veel voorkomende gedachte is: “Dan is het definitief, dan is er geen weg meer terug.” Het is een stap die een gevoel van ‘afgescheiden zijn’ met zich meebrengt, maar ook autonomie geeft. Als alles vaag blijft, zijn er ook geen harde consequenties. Wat betekent het als iemand geen antwoord kan vinden? Kun je verder leven met “Ik weet het niet?”. Als de persoon in de greep van de twijfel blijft, kan het onmogelijk worden relaties aan te gaan, of hij blijft deze zoeken binnen heterorelaties. Met de voor hem steeds terugkerende vraag of dit wel is wat bij hem past. Het blijven steken in ambivalente gevoelens kan ook wijzen op de angst om überhaupt relaties aan te gaan. Bij een geïnternaliseerde homofobie kan het zijn dat men zijn of haar homoseksuele gevoelens te schaamtevol vindt om aan anderen te onthullen. Dit kan leiden tot sociaal isolement en een proces van toenemende zelfhaat. Zichzelf innerlijk benoemen als homoseksueel of biseksueel en deze gevoelens voor zichzelf houden is een keuze die veel aanpassing vraagt. Andere belangen gaan dan voor, deze afweging wordt nooit luchthartig gemaakt, daarvoor kost ze teveel. Voor Yasser was het steunend en verhelderend om te spreken over de verschillende varianten van seksuele diversiteit. Hij ervaart dat hij niet past in een heteroseksueel beeld van zichzelf. Hij past voor zichzelf ook niet in een homoseksueel leven. Het contact met zijn vriendin is van een heel andere aard dan het seksueel verlangen dat hij met mannen ervaart. Hij houdt van haar en wil een gezin met haar stichten. Als hij dat niet zou doen dan zou dat voor hem ook niet kloppen. Biseksualiteit vindt hij een lastige label, daar snapt niemand iets van. Dat is niet iets waar hij mee naar buiten wil treden. Maar het doet wel het meest recht aan hoe hij zich voelt. Yasser overweegt om zijn biseksualiteit verborgen te houden.
10
Hij kan trouwen, kinderen krijgen en een heteroleven hebben. Ook met betrekking tot zijn geloof voelt dat als het goede. En op momenten kan hij dan naar de homo-ontmoetingsplaats om uiting te geven aan zijn homoseksuele gevoelens. Het kan als een drukkende norm ervaren worden jezelf als homo- of biseksueel te moeten labelen... Nicky had moeite om zichzelf te benoemen als lesbisch. Zij herkende zich namelijk niet in het beeld dat zij had van lesbische vrouwen, zoals zij die was tegengekomen tijdens haar werk als administrateur van verschillende verenigingen. Zij is een vrouwelijke vrouw en heeft duidelijk vrouwelijke interesses. Het beeld dat Nicky had van de lesbische vrouw werd gedomineerd door typeringen als stoer, zelfstandig, feministisch en assertief. Alles wat zij nou juist niet was. Ze kon zich daar niet mee identificeren, noch spraken deze vrouwen haar aan. Zichzelf associëren met het beeld dat men van homoseksuele, biseksuele of lesbische mensen heeft kan heel confronterend zijn. Vaak is er nog weinig bekend over hoe divers mensen hun diverse seksualiteit vormgeven. Men heeft een beperkt beeld van de homo subcultuur en men weet iemand niet hoe hij zelf, als homoseksuele persoon, daarbinnen zou kunnen passen. Vaak realiseren mensen zich al jarenlang dat ze homoseksueel of biseksueel zijn, maar daar blijft het dan bij. Als je je niet begeeft in de homosubcultuur, kan ook het beeld dat je ervan hebt niet veranderen. Vaak realiseert men zich niet dat de meeste homo- en biseksuele mensen een normaal en succesvol leven leiden. Wij merken dat onze cliënten vaak een kader zoeken van waaruit zij hun houding kunnen bepalen tot hun homo- of biseksualiteit. Dit kader kan religieus, biologisch, filosofisch of psychologisch zijn. Voor het acceptatieproces kan het zowel helpend als beperkend zijn. Een religieuze overtuiging kan impliceren dat homoseksualiteit zondig is, omdat het tegen de veronderstelde natuurlijke orde is. Maar een religieuze achtergrond kan ook de overweging geven dat homoseksualiteit een door God voorbestemde variatie is. De cliënt kan de zin en betekenis van homoseksualiteit vinden door overdenking (filosofisch), hij kan zijn dominante moeder ‘de schuld’ geven: “Daarom ben ik zo geworden” (psychologisch). De overwegingen van Sander zijn: “Ik denk dat ik mijn gevoelens voor mannen altijd heb onderdrukt maar ik sta mijzelf wel toe om verliefd te worden op mannelijke vrouwen omdat dat binnen de norm blijft. Mij aangetrokken voelen tot mannen is afwijkend en past niet in mijn beeld van hoe het leven zou moeten zijn. Biologisch zijn man en vrouw voor elkaar geschapen en zo is ook de wil van God. En ik wil kinderen. Mogelijk is mijn afwijking te verklaren door fouten van mijn ouders. Mijn vader is geen goed mannelijk rolmodel geweest. Omdat mijn vader niet is zoals hij zou moeten zijn veroordeelt hij homoseksualiteit misschien zo scherp. Misschien zit ik in een verlate puberteit en is het alleen maar een fase. De homoseksuelen die ik tot nu toe heb ontmoet blijf ik afwijkend vinden”. Sander heeft een verhaal geconstrueerd waarin hij verschillende overtuigingen en hypotheses met elkaar verbindt. In de behandeling gaan we aan de slag met het deconstrueren van de verschillende gedachten en die toetsen met betrekking tot aannemelijkheid en bruikbaarheid. Zich biseksueel noemen kan een tussenstap zijn in het acceptatieproces; de weg naar een heteroseksueel leven wordt nog opengehouden. Onder meiden kan het zich biseksueel noemen ook bij de norm van de peergroep horen. Ook kan iemand met biseksuele ervaringen zich homoseksueel noemen, omdat men dan bij een duidelijk gedefinieerde groep hoort. Als iemand zich als homoseksueel benoemt, kan hij gaan denken dat hij zich moet gaan gedragen naar de blauwdruk die hij heeft over hoe een homoseksueel is; in gedrag, kleding en interessegebieden. Hij wil gaan behoren tot de groep en door anderen als zodanig herkend worden. Zo kunnen homoseksuele mannen zich zeer lichaam- en kledingbewust gaan gedragen en kunnen lesbische vrouwen veel gaan roken of alcohol drinken. Uit onderzoek blijkt dat hoe meer de beleving van zichzelf genderconform is (men voelt en gedraagt zich zoals men dat van een man resp. vrouw verwacht), hoe moeilijker homoseksualiteit voor zichzelf te begrijpen en te accepteren is. Zichzelf benoemen als homoseksueel brengt ook de vraag met zich mee welke benaming als passend wordt ervaren voor zichzelf. Het woord ‘homo’ kent veel (negatieve) associaties. Misschien noemt iemand zich liever ‘gay’ of ‘ik val alleen op vrouwen’. Voor de cliënt werkt het zowel ondersteunend als betekenis gevend om te zoeken naar de passende benaming van zichzelf en om als hulpverlener in dezelfde benaming te spreken.
11
De fase van zelfbenoeming Mogelijke vragen en problemen van de cliënt: • Moeite hebben zichzelf in een hokje van hetero/homo/bi/lesbisch te plaatsen. • Niet homoseksueel willen zijn. • Zich afvragen: “Mag ik zijn wie ik ben?” • Homoseksuele aantrekking, fantasieën, seksualiteit als zondig en vies ervaren. • Geïnternaliseerde homofobie of zelfhaat. • Zich extreem aanpassen aan de hetero norm. • Ondanks negatieve gedachten toegeven aan verlangen, zich daarna daar vies of zondig over voelen. • Zelfdestructief gedrag zoals middelenmisbruik, onveilige seks, eetstoornissen, suïcidaliteit.
Behoefte van de cliënt: • Duidelijkheid en houvast m.b.t. eigen gevoelens. • Toekomstperspectief, betekenis kunnen geven aan homoseksuele gevoelens die niet destructief zijn. • Veilig kader en ondersteuning om gevoelens te onderzoeken. • Erkend en geliefd worden ondanks ‘anders te zijn’.
Helpende houding van de hulpverlener: • Bieden van informatie en psycho-educatie over acceptatieprocessen. • Bevestigen van tegenstrijdige gevoelens van angst, vermijding, verlangen die er gelijktijdig kunnen zijn.
• Normaliseren en kalmeren. • Als hulpverlener die zelf homoseksueel, biseksueel of lesbisch is kan hij of zij een belangrijk rol model zijn. • Als hulpverlener die heteroseksueel is kan die door een positieve en accepterende benadering een belangrijke relativerende rol hebben in het coming-outproces. • Erkennen van en ruimte geven aan gevoelens, ze zijn vaak onderdrukt.
Aandachtspunten voor de hulpverlener: • Aandacht geven aan positieve gevoelens van aantrekking en verliefdheid. • Bespreken labels hetero/homo/biseksualiteit/lesbisch en welke betekenis de cliënt daaraan geeft in relatie tot zichzelf (niet uitgaan van vanzelfsprekendheden). • De woorden voor gevoelens en seksualiteit gebruiken waar de cliënt zelf in spreekt. Zoeken naar een passende benaming van zichzelf. • Helpen positieve rolmodellen te vinden. • Voorlichting geven over het gegeven dat de acceptatie van homoseksuele gevoelens een ontwikkelingsproces is.
12
• Stilstaan bij socialisatie, genderbeleving en seksuele ontwikkeling. • Onderzoeken welke beeldvorming bepalend is voor de eigen zelfbeleving. • Informeren over diversiteit in homoseksuele leefstijlen . • Welke verklaring of betekenis geeft de cliënt aan het bestaan van homoseksualiteit (biologisch, religieus, filosofisch, psychologisch)? De cliënt helpen een mening daarover te ontwikkelen i.p.v. proberen overtuigingen over homoseksualiteit als afwijking, ziekte of zonde te ontkrachten. De verschillende gedachten toetsen met betrekking tot aannemelijkheid en bruikbaarheid. • Oog hebben voor obsessieve kenmerken van hoe de cliënt met gevoelens omgaat.
Valkuilen in de hulpverlening: • Als hulpverlener invullen wat de geaardheid is van de cliënt. Vaak wil de cliënt de mening van de hulpverlener daarover horen. • Oppassen met uit te gaan van eigen ervaringen met homoseksualiteit, van belang is om juist de ervaringen van de cliënt onderzoeken en in beeld brengen. • De cliënt belasten met incongruent gedrag: zich tolerant naar de cliënt voordoen maar intern kampen met negatieve overtuigingen over homoseksualiteit.
De derde fase: de fase van ‘coming-out’ Sybill is een 28 jarige vrouw met een gemengde culturele achtergrond. Zij volgt een opleiding en woont nog thuis bij haar moeder, stiefvader en halfzus (16). Zij weet al vanaf de basisschool dat ze verliefd wordt op meisjes. Nooit heeft ze daarover met iemand gesproken. In de familie wordt altijd lacherig gedaan over homo’s. In de afgelopen jaren heeft ze via internet wel dates gehad met andere lesbische vrouwen en ook korte relaties gehad. Zij heeft die relaties afgebroken omdat het te ingewikkeld was om ze geheim te houden. Het leven met een geheim maakt dat ze zich schuldig voelt naar haar familie. Zij vindt dat zij eerst horen te weten van haar lesbische gevoelens, voordat ze er met anderen over spreekt. In de afgelopen 10 jaar heeft ze keer op keer moed bij elkaar verzameld om het te vertellen, in afwachting van de juiste gelegenheid. En elke keer durfde ze het toch niet. Als ze het vertelt, is ze echt lesbisch; ze kan dan niet meer terug. Ook niet als haar ouders zich heel gekwetst voelen of als ze heel negatief reageren. Zolang ze niet duidelijk is over haar homoseksuele gevoelens binnen haar familie vindt ze dat ze er ook niet over mag spreken met haar vriendinnen (die, naar zij aanneemt, hetero zijn), of andere activiteiten op lesbisch gebied ondernemen. Ze is boos over haar onmacht en vindt zichzelf dom. Ik bespreek met haar dat haar overwegingen en aarzelingen juist van belang lijken te zijn. In de westerse wereld wordt de coming out gezien als een belangrijke stap in de zelfverwerkelijking. Coming-out is het proces waarin iemand zijn homoseksuele gevoelens benoemt in het contact met anderen, als tussenstap naar een homoseksuele identiteit. De reacties van anderen fungeren daarbij als toets voor het eigen gedrag. De omgeving kan steunend reageren, waardoor iemand zich geaccepteerd en erkend voelt. Elke zelfonthulling brengt risico’s met zich mee De reactie van de ander is niet te voorspellen, en kan ook negatief zijn. Voor de coming-out is moed nodig. Als de omgeving positief reageert, is dat een opluchting en is de weg vrij voor nieuwe stappen. Bij een neutrale reactie, “Als je maar gelukkig bent” of “Dat had ik altijd al gedacht”, kan dat door de persoon als ontnuchterend worden ervaren, na de voorafgaande spanningsopbouw. De omgeving kan ook helemaal niet reageren of het onderwerp vermijden, of reageren met discriminatie, pesterij of uitsluiting. Een gemakkelijke coming-out biedt zeker niet altijd een garantie voor het ongecompliceerd integreren van de homoseksualiteit in de identiteit. In de interactie met anderen moet nu gezocht worden naar een nieuwe betekenis en balans. Zelfonthulling is het eindpunt in een proces van wikken en wegen: ben ik er al aan toe het te vertellen? Aan wie wil ik het vertellen? Waarom? Hoe? Bij de uiteindelijke keuze kunnen de motieven heel divers zijn:
13
• Het willen doorbreken van het isolement door anderen deelgenoot te maken van je gevoelens. • Het zich willen ontdoen van angst en schaamte. • Het krijgen van bevestiging oké te zijn ondanks de ‘afwijkende’ seksuele voorkeur. • Raad en steun willen ontvangen bij het coming-out proces. • Goedkeuring verwerven voordat men op liefdespad gaat. • De biecht, door zijn/haar ware aard aan de ander te tonen. • Hulp willen bij de ‘genezing’ van homoseksualiteit. • Geestelijke nood, de stress van geheimhouding is groter dan de angst. Niet het risico willen lopen op onverwachtse, ongewenste onthulling. • Herkenning vinden bij iemand die ook ‘zo’ is. • Zichzelf willen laten zien in een nieuw verworven gevoel van eigen identiteit. Danielle noemt zichzelf lesbisch en draagt dit ook uit naar buiten. Zij vertelt dit aan iedereen die het wil horen en schroomt niet om vriendinnen te zoenen in het openbaar. Zij is zich bewust van (eventuele negatieve) reacties die dit op kan roepen in haar omgeving. Zij wil zich echter expliciet uiten omdat zij zichzelf wil kunnen zijn. Ze wil zich niet meer inhouden en gewoon zichzelf zijn. De hulpverlener kan de cliënt in deze fase ondersteunen door samen met hem zijn verwachtingen en motieven voor de coming-out te onderzoeken. Vaak wordt bij de coming-out een vertrouwensfiguur buiten het gezin gezocht van wie verwacht wordt dat die neutraal of positief zal reageren. Maar vaak blijkt ook dat men zich drukker maakt over het beeld van zichzelf dan dat anderen dat doen. Er kunnen onverwacht positieve reacties zijn. Zich persoonlijk aan de ander tonen kan worden gewaardeerd en leiden tot meer wederzijdse openheid in het contact. Een coming-out vindt lang niet altijd door de persoon zelf plaats, vaak is er een finding-out door anderen. Dit kan een opluchting zijn, maar ook als zeer bedreigend worden ervaren. Mannen zijn vaker geneigd via seksuele experimenten hun homoseksuele gevoelens te toetsen en als ze er zeker van zijn, het te vertellen aan anderen. Vrouwen kiezen er vaker voor om overwegingen rondom hun geaardheid te toetsen in het contact met belangrijke anderen, het er eerst over te hebben, voordat zij er concreet mee gaan experimenteren. Coming-out kan zeer selectief zijn. Zo kan iemand zijn coming-out doormaken op zijn werk maar niet in familie verband of sociale kring. Ook kan het zijn dat iemand gelijkgestemden ontmoet, homoseksuele relaties heeft zonder dat hij een coming-out heeft gehad. Een coming-out kan leiden tot verlies van contacten, verlies van status en kan iemand confronteren met pesterij en discriminatie. Een coming-out kan dus gepaard gaan met verlies- en rouwgevoelens. Tom is een christelijke man van 49 jaar Hij is bedrijfskundige bij een groot concern en heeft een goede positie binnen een streng christelijke politieke partij. Hij werkt 80 uur in de week, woont alleen en zijn contacten bestaan uit collegae op het werk, de partij en geloofsgenoten in de kerk. Hij is naar de bedrijfsmaatschappelijk werker gegaan vanwege stressklachten. Hij is door zijn bedrijfsmaatschappelijk werker uit de kast getrokken: zij raadde dat hij homo is. Dit was een grote opluchting en een grote schrik voor hem. Zijn geheim is doorbroken en daarmee komt zijn wens het geluk van de liefde te kennen als een duveltje uit een doosje gesprongen. De bedrijfsmaatschappelijk werker gaf hem het advies open kaart te spelen met zijn dominee om zijn jarenlange dilemma - homo en christen zijn - te doorbreken. Zijn dominee gaf aan dat hij Tom niet kan gidsen omdat dit pad indruist tegen zijn persoonlijke en religieuze overtuigingen. De dominee verwees hem door naar een christelijke hulpverlenersorganisatie. Tom voelt zich daar niet op zijn plek omdat hij vindt dat er niets psychisch met hem aan de hand is. Zelf heeft hij toen Rotterdam Verkeert gevonden. Tom geeft aan dat het dilemma zwaar voor hem is, omdat hij denkt zijn positie binnen de partij te moeten opgeven als hij zich verder gaat oriënteren op zijn homoseksualiteit. Maar als politiek dier kan hij het toch niet laten om de discussie over homoseksualiteit aan te gaan op het moment dat de zaak over weigerambtenaren aan de orde is. Hij heeft binnen de partij zijn coming out. Het bestuur van de partij meent er goed aan te doen hem de volgende keuze te bieden: zijn
14
taken binnen de partij neerleggen of een celibatair leven leiden. Voor Tom is dit kiezen tussen twee negatieve mogelijkheden Maar ondertussen is de vertrouwensrelatie met zijn partijgenoten verstoord. Hij krijgt veel reacties die steunend bedoeld lijken, maar die vooral gericht zijn om hem op het rechte pad te brengen en hem voor de partij te behouden. Hij is de kwestie ook met zijn familie gaan bespreken. Van hen krijgt hij de boodschap dat men vindt dat hij zijn leven voort moet zetten zoals hij dat heeft gedaan; hij is een alom gerespecteerd en gewaardeerd politicus. Tom ervaart geen steun bij zijn coming-out. Zijn ervaringen zijn vooral negatief. Gewend als hij is aan grote verantwoordelijkheden, wil hij zaken gedegen aanpakken. Hij beseft dat hij eigenlijk hoopt dat anderen hem toestemming geven om op liefdespad te gaan. Hij vindt het moeilijk om zichzelf deze toestemming te geven en zich door zijn gevoelens en verlangens te laten leiden. Eigenlijk heeft hij zich altijd verre gehouden van informatie over homoseksualiteit en zichzelf alleen toegestaan nieuws in kranten en TV over homoseksualiteit te volgen. Wel weet hij dat hij vooral naar sport op TV kijkt vanwege de mooie, stoere mannen. De verdere begeleiding focust zich niet op verdere stappen in de coming out, maar op het verder ontdekken van zijn binnenwereld, zijn overtuigingen, zijn persoonlijke beleving van zijn geloof, zijn gevoelens en verlangens. Voor een coming-out op latere leeftijd moet veel overwonnen worden; hoe meer sociale verbanden er in het leven zijn ontstaan, hoe meer veranderingen er in de relaties die iemand heeft kunnen optreden. Soms duikt iemand (terug) de kast in, als de ervaringen leren dat het niet veilig genoeg is om openlijk homoseksueel te zijn. Randall is 51 jaar en werkt bij de gemeente Den Haag. Hij heeft in zijn jonge jaren een actief leven geleid met veel vaste man-man relaties, wisselende seksuele contacten en een periode van betrokkenheid bij de activiteiten binnen het homoactivisme. Randall leefde als openlijk homoseksueel, wat door zijn directe sociale omgeving werd getolereerd. Sinds zijn 25e is hij volgens eigen zeggen in rustiger vaarwater gekomen. Zijn relatie met een man met wie hij samenwoonde werd verbroken en hij had een vaste baan gekregen. Zijn moeder overleed en hij trok in bij zijn vader voor wie hij tot op heden zorgt. Randall wilde weer opnieuw stappen zetten. Hij ervaart dit als een “hernieuwde coming out”. De omgeving reageerde echter zeer negatief. Hij schrok hiervan. Zijn negatieve ervaringen belemmeren Randall nu in zijn coming out.
Coming-out in de familie Identiteitsontwikkeling vindt voor een belangrijk deel binnen het gezin plaats. Als een kind zich veilig en geaccepteerd voelt, heeft het de ruimte te experimenteren met gedrag en kan het autonomie ontwikkelen. Een kind heeft behoefte aan positieve bevestiging. Hoe sterker die behoefte is, bijvoorbeeld door onzekerheid, hoe groter de angst voor afwijzing en uitsluiting. In het geval van homoseksuele gevoelens kan angst ook heel reëel zijn, als het zo is dat binnen het gezin alleen heteroseksualiteit geaccepteerd wordt. Als het kind in deze niet kan voldoen aan het verwachtingspatroon van de ouders, kan dit een psychologische scheiding teweeg brengen tussen hem en zijn ouders. Hoewel coming out meestal wordt gezien als een ontwikkelingstaak die voornamelijk gericht is op het vestigen van een homo- of biseksuele identiteit, is er ook een onmiddellijke uitwerking op het gezin, ook al is het kind al lang volwassen. Hij treedt nu als homoseksueel (of biseksueel) binnen het gezin. Hij moet er opnieuw zijn plaats vinden. De onderlinge relaties worden herbezien. De gedachte van Sybill (de casus aan het begin van dit hoofdstuk) dat haar coming-out belangrijke familieleden zal kwetsen en dat zij op haar beurt door hun reactie gekwetst kan worden, leidt bij haar tot veel aarzelingen. Het is belangrijk hier in hulpverleningsgesprekken aandacht aan te besteden, zodat de cliënt er weer mee verder kan. Het is niet verstandig jongeren tot een coming-out in de familie te bewegen, of de ouders bij de hulpverlening te betrekken als de cliënt nog veel innerlijke conflicten ervaart rondom zijn gevoelens. Het is pas zinvol als de cliënt een behoorlijke mate van zelfacceptatie verworven heeft. Negatieve reacties van de ouders of andere familieleden kunnen anders zeer belastend zijn. In bepaalde gevallen kunnen de ouders wel eerder betrokken worden, als zij zeer accepterend staan tegenover de homoseksuele gevoelens van hun kind.
15
Soms kiest iemand er (voorlopig) voor geen coming-out te hebben, omdat hij zich nog te afhankelijk voelt van het steunsysteem (bijvoorbeeld het gezin) en hij negatieve reacties verwacht. De situatie kan zijn, dat iemand nog thuis woont, of dat hij afkomstig is uit een ‘wij-cultuur’, waarin het persoonlijk belang ondergeschikt wordt geacht aan het groepsbelang, zoals bij sommige allochtone cliënten.
Double bind Personen die geen coming-out hebben in hun directe leefomgeving, maar wel op zoek gaan naar homoseksuele contacten of een relatie aangaan komen in een double bind situatie terecht. Het begrip double bind wordt in de homospecifieke hulpverlening gebruikt als iemand een relatie heeft met iemand van hetzelfde geslacht of binnen de homogemeenschap zich als homoseksueel benoemt en uit, maar dit naar buiten toe niet kan doen, omdat homoseksualiteit in zijn of haar sociale, culturele of religieuze leefwereld onaanvaardbaar is bijvoorbeeld. Men is dan loyaal aan beide werelden, respecteert de normen en waarden binnen beide werelden en hanteert een strikte scheiding. Zou de persoon toch vertellen over zijn homoseksuele gevoelens, dan is er het gevaar van uitsluiting uit de familie, of in extreme gevallen zou zijn veiligheid op het spel kunnen staan (geweld; eerwraak). Ook anderen binnen zijn familie zouden gevaar kunnen lopen. Double bind kan emotioneel, psychisch en sociaal zeer belastend zijn; er wordt geleefd met geheimen, met daarbij angst voor ontdekking, maar ook steeds switchen van werkelijkheden.
Finding-out Naast ‘coming-out’ kan er ook een ‘finding-out’ zijn. Finding-out betekent dat anderen, familieleden, vrienden of collega’s vermoedens hebben over de seksuele geaardheid en vragen gaan stellen, of dat zij onbedoeld met de homoseksualiteit van de persoon worden geconfronteerd. Het finding-outproces kan ook gezien worden als het acceptatieproces van familie of vrienden, waarin zij, op hun beurt, betekenis geven aan de homoseksualiteit van de persoon. Er zijn duidelijke parallellen met het proces dat de persoon zelf doormaakt. Finding-out leidt tot het verlies van tot dan toe vanzelfsprekende relaties en tot de noodzaak deze en de toekomstverwachtingen bij te stellen. De persoon die voor zijn homoseksuele geaardheid uitkomt in de familie is vooral bang voor de reacties, de eerste schrik, bang dat er dingen worden gezegd of gedaan die de relatie beschadigen. De familie kan irrationeel homofoob reageren, als zij weinig kennis van en ervaring hebben met homoseksualiteit. Voor de betrokkene is het erg moeilijk de eigen negatieve gedachten over homoseksualiteit door zijn familie bevestigd te horen. Voor de familieleden kunnen ontkenning en het vermijden er verder over te spreken een noodzakelijke periode zijn, waarin zij zich leren verhouden tot de homoseksualiteit van het kind. Soms hopen ouders dat dit deel van hun zoon of dochter vanzelf zal verdwijnen, als zij het ontkennen. Voor het kind, de persoon zelf, houdt het in dat hij er niet helemaal mag zijn in de relatie. Soms wordt er gereageerd met angst en kwaadheid over disloyaliteit: “Dit kun je ons niet aan doen”; het kind wordt beschuldigd van verlies van status voor de familie en een mogelijke sociale uitsluiting. Vaak wordt er gezocht naar een verklaring voor de homo- of biseksualiteit, soms voelen de ouders zich verantwoordelijk voor en schuldig aan de ‘afwijkende’ ontwikkeling van hun zoon of dochter. Sybill is toch met haar zus in gesprek gegaan. Haar zus reageerde erg geschokt en adviseerde haar het niet aan hun ouders te vertellen, om hen geen verdriet te doen. Haar zus had het zelf liever ook niet geweten. Maar ze was ook niet erg verbaasd. Sybill is erg teleurgesteld door haar reactie, maar voelt zich ook een beetje opgelucht. Na dit gesprek is haar lesbisch zijn niet meer tussen haar en haar zus ter sprake gekomen. Voorlopig wil ze verder niets tegen haar ouders zeggen, omdat ze geen zin heeft in veel gepraat over zichzelf. Ze denkt dat haar ouders het lastig vinden in contacten met familie en vrienden. Vooral in de hechte familie van haar moeder wordt veel geroddeld. Haar vaders familie is moderner. Ze realiseert zich dat iedereen een eigen mening heeft en die zullen misschien niet allemaal zo negatief zijn. Ze denkt dat het over een aantal jaren wel bekend zal zijn in de familie dat ze lesbisch is en dat het dan gewoon een gegeven zal zijn voor haar familie. Maar eerst wil ze meer zelfvertrouwen hebben; ze voelt zich nu te kwetsbaar voor
16
negatieve reacties zoals die van haar zus. De ervaring met haar zus leidt nu tot een nieuwe overweging, namelijk om contact te zoeken met andere lesbische meiden en homo jongeren om herkenning te vinden, ervaringen uit te wisselen en hun verhaal te horen. Uit een onderzoek van Savin Williams en Dubé (1999) blijkt dat hoewel ouders niet altijd reageren zoals hun kind graag zou willen, ze de geaardheid van hun kind uiteindelijk wel accepteren of in ieder geval tolereren. De reactie op de onthulling is bij alle ouders een heel persoonlijke. Ze is niet alleen afhankelijk van de relatie die de ouders met hun kind hebben, maar wordt ook beïnvloed door de omstandigheden waarin de onthulling plaats vindt, of dit toevallig is of dat het gepland is. De coming-out wordt door de persoon zelf, zijn vrienden en binnen de homoseksuele subcultuur als een belangrijk persoonlijk verhaal ervaren, dat verslag doet van de complexiteit, rijkdom en diversiteit van het leven. Het blijkt dat het homo- en biseksuele mannen en vrouwen meestal lukt met creativiteit en veerkracht de hun toekomende plek te veroveren in een wereld die zij aanvankelijk als niet-accepterend hebben ervaren.
Maatschappelijke “coming-out” De coming-out is in onze cultuur een norm geworden met een maatschappelijke betekenis en dynamiek. Binnen de homoseksuele en lesbische subcultuur wordt het gezien als een soort rite. Het doormaken van een coming out wordt bezien als een heldenverhaal. Toch kan een coming-out ook een andere betekenis hebben, namelijk de coming-out als een proces waarin iemand zichzelf beschrijft via maatschappelijke labels. Met de coming-out past en plaatst de persoon zich binnen de norm en de maatschappelijke structuur. Men erkent anders te zijn en groepeert zich willens en wetens bij een minderheid. Daarbij geeft hij zichzelf en anderen houvast.
De fase van ‘coming-out’
Mogelijke vragen en problemen van de cliënt: • Grote angst afgewezen te worden door dierbaren. • Met niemand over eigen homoseksuele gerichtheid durven te spreken, soms hier al vele (of zelfs tientallen) jaren mee worstelen. • Bang zijn dat als je het iemand anders vertelt, het ècht zo is en er geen weg meer terug is. • Belangrijke anderen niet willen belasten met een coming-out vanwege persoonlijk dilemma’s of sociaal maat schappelijke gevolgen die het voor hen kan meebrengen als hun kind, ouder of vriend die homoseksueel is. • Zich schamen over de moeite om gewoon zichzelf te durven zijn in tolerant Nederland. • ‘Normaal willen zijn’, niet anders willen zijn of met andere ogen te worden bekeken door vrienden en collega’s. • Bang zijn dat openlijk homoseksueel zijn schadelijk is voor maatschappelijke positie en carrière. • Vrezen uit huis te worden gezet of te maken te krijgen met psychisch of lichamelijk geweld, gecontroleerd of opgesloten te worden, gedwongen huwelijk, verkracht worden, of gedood te worden (eerwraak). • Kampen met gevolgen en/of trauma na coming-out zoals afwijzing, negatieve opmerkingen, discriminatie, uit huis gezet worden, geweld en/of eerwraak. • Worstelen met niet geaccepteerd worden door ouders, hun ondersteuning en onvoorwaardelijke liefde missen,
17
veel conflicten hebben over gedrag zoals gender-nonconform gedrag (als jongen zich opmaken, als meisje tegendraads zijn). • Zich niet begrepen voelen door mensen om zich heen. Vooral een coming-out over biseksualiteit roept bij (toekomstige) partners veel verwarring op. • Praktische hulpvragen hebben rondom huisvesting en financiën als gevolg van verbroken familie verbanden (zelfgekozen of door verstoting). • Onhoudbare spanningen die oplopen door alles wat geheimhouding of een dubbelleven vergt door angst voor ontdekking, creatief omgaan met de waarheid en/of liegen, niet open en eerlijk zijn naar dierbaren. Als gevolg van die spanningen disfunctioneren binnen opleiding of werk, prikkelbaar of agressief zijn, lichamelijke klachten ervaren zoals hyperventilatie en hartkloppingen, geen uitweg zien en rondlopen met doodsgedachten.
Behoefte van de cliënt: • Zich geaccepteerd voelen. Voor de cliënt is de hulpverlener mogelijk de eerste aan wie hij of zij over homoseksuele gevoelens vertelt. • Openheid, graag weten hoe de hulpverlener over homoseksualiteit denkt. • Serieus genomen worden in zijn of haar angsten rondom coming-out. • Ondersteuning ervaren bij het verder zetten van stappen in de coming-out. • Geholpen worden om gevoelens van schaamte en zonde te ontkrachten.
Helpende houding van de hulpverlener: • Openheid geven over hoe je zelf over homoseksualiteit denkt. • Als de cliënt binnen het hulpverleningscontact een coming-out heeft: benader de cliënt dan positief zodat deze zijn of haar verhaal durft te vertellen. • Overdrachtsverschijnselen positief inzetten in het contact. • Helpen om angsten en ervaringen in realistisch perspectief te plaatsen (er niet in meegaan maar ze ook niet goedbedoeld sussen). • Empowerment: helpen van cliënt om bewust te worden van keuze mogelijkheden en eigen kracht om met de situatie om te kunnen gaan. De cliënt helpen bij bewust worden van belangrijke eigen steunbronnen in eigen leefomgeving. • Aandacht en geduld: een coming-out is alleen positief als een cliënt daar aan toe is en het belang ervan voelt.
Aandachtspunten voor de hulpverlener: • Vragen het hele verhaal te vertellen over eerste bewustwording van homoseksuele gevoelens, verliefdheden, seksuele experimenten etc. • Bespreken van de impact van negatieve reacties waar de die cliënt in zijn proces mee te maken heeft gehad. • Positief bekrachtigen van de stappen die de cliënt al heeft genomen en neemt tijdens het begeleidingsproces.
18
• Het acceptatieproces benaderen en uitleggen als een proces tussen individu en omgeving. • In beeld brengen van belangrijke relaties en bespreken van overwegingen en belang van wel/niet een coming-out naar hen. • Onderzoeken bij wie de cliënt zich het meest veilig voelt en zichzelf kan zijn. Als mogelijk deze vertrouwensfiguur betrekken bij de gesprekken. • Rangschikken van bij wie een coming-out het meeste angst meebrengt en wie het meest tolerant zou kunnen zijn. En welke beeldvorming bij deze betrokkenen daar een belangrijke rol bij speelt. • Bieden van psycho-educatie over hoe betrokkenen bij een coming-out in een overeenkomstig acceptatieproces terecht kunnen komen als de cliënt zelf. Relativeren van de (mogelijke) reactie: een schrik reactie of een negatieve reactie hoeft niet te betekenen dat de relatie voor in de toekomst altijd verstoord zal zijn, maar dat men tijd nodig heeft om deze informatie over homoseksualiteit een plekt te geven. • Bespreken van risico’s van een coming out. In sommige situaties zijn die reeël.
Valkuilen voor de hulpverlener: • Coming-out als doel maken van begeleiding. • Coming-out teveel stimuleren/forceren omdat de hulpverlener denkt dat de cliënt het best geholpen is door zijn of haar angst heen te gaan. • Client sturen op een finding-out. • Oppassen voor het louter uitgaan van positieve of negatieve coming-outervaringen van de hulpverlener zelf of hoe hij deze in zijn omgeving heeft meegemaakt.
De vierde fase: de fase van ‘coming-in’ Het begrip coming-in wordt gebruikt voor het moment waarop iemand contact zoekt met anderen met dezelfde homoseksuele of biseksuele gevoelens. Bij een positieve coming-in vindt de persoon herkenning bij anderen, hij voelt zich niet meer alleen en kan zich weer normaal en verbonden met een groep voelen. Door de coming-in kan er zicht komen op de grote diversiteit in hoe anderen hun homoseksualiteit vormgeven. Samen wordt er een groepsidentiteit gevormd die als ondersteunend en bevestigend ervaren kan worden en waarop iemand ook trots kan zijn. De groep is een bron van informatie, door de uitwisseling van individuele verhalen en de verzameling van kennis over uitgaansgelegenheden, cultuur, sport, hulpverlening etc. De coming-in kan ervaren worden als bron van kracht en empowerment. Daarnaast biedt de subcultuur mogelijkheden tot het experimenteren op liefdesgebied en het vinden van een partner. Patty, 28 jaar, is lesbisch en heeft nog weinig ervaringen opgedaan met andere vrouwen. Ze heeft als tiener wel eens gezoend met een meisje uit de buurt. Recent heeft ze op haar opleiding met een lesbische vrouw gesproken en ook kent ze twee lesbische vrouwen in haar directe omgeving. Ze wilde graag deelnemen aan een gesprekgroep voor lesbische vrouwen om zo meer in contact te komen met ‘gelijken’. Helaas waren er te weinig aanmeldingen en ging de groep niet door. Ze wil nu graag ondersteuning bij het in contact komen met andere lesbische vrouwen. Ze weet waar vrouwencafés zijn, maar vindt deze stap best spannend.
19
Op het moment dat iemand zich homo- of biseksueel noemt en het gevoel heeft een stap te moeten zetten binnen de homosubcultuur, kan dat beangstigend zijn. Hij wordt dan geconfronteerd met al zijn gedachten en mogelijk stereotiepe ideeën over de homosubcultuur. Het kan gebeuren, dat iemand zich er helemaal niet mee kan identificeren. De vooroordelen die iemand heeft, kunnen bevestigd worden. Lang niet iedereen vindt herkenning en wordt als vanzelfsprekend geaccepteerd. De subcultuur kan als hard ervaren worden, vooral gebaseerd op seksuele aantrekkelijkheid, waarin het spel van aantrekken en afstoten domineert en waarbinnen je je als persoon extravert moet opstellen. Adriana (33) wil weten hoe ze in contact kan komen met andere lesbische vrouwen. Ze heeft al heel veel geprobeerd maar niemand lijkt in haar geïnteresseerd te zijn. Als ze hierover spreekt is ze meteen in tranen. Recent heeft ze meegemaakt dat ze op een vrouwenfeest bij een groepje ging staan en dat er de opmerking werd gemaakt dat ze maar beter ergens anders haar biertje kon gaan drinken, omdat ‘muurbloempjes veel te plat’ voor hen waren. Ze probeert aan alle vrouwenactiviteiten mee te doen die er in de buurt georganiseerd worden. Dat is voor haar heel lastig, want ze moet met het openbaar vervoer vanuit een dorpje komen en ze moet altijd de laatste bus terug hebben. En dan beginnen de feesten pas echt. Ze woont nog thuis bij haar moeder, omdat het vanwege haar epilepsie niet verantwoord is om alleen te wonen. Ze is vaak verliefd maar durft geen actie te ondernemen. Ze voelt zich erg alleen en kijkt veel op datingsites. Elke keer gaat ze met goede moed naar een feest toe, dan overwint ze zichzelf weer, omdat ze toch graag iemand wil leren kennen. Adriana heeft het gevoel dat andere vrouwen op haar neerkijken, omdat ze niet gestudeerd heeft en uit een dorp komt. Het lijkt wel alsof niemand met haar gezien wil worden. Ze komt tot het besef dat er eigenlijk weinig vrouwen zijn die ze aardig vindt. Gaande de gesprekken wordt duidelijk dat Adriana erg verlegen is en dat haar sociale vaardigheden beperkt zijn. Vroeger is ze veel gepest, en nu in haar volwassen leven stapelen de frustrerende ervaringen zich steeds meer op. Het lijkt haar daarom goed aan een training sociale vaardigheden deel te nemen. Toch verwonder ik mij als hulpverlener erover dat niemand zich geroepen voelt zich een beetje om haar te bekommeren en haar te introduceren in de vrouwenwereld. We spreken erover waarom vrouwen naar dit soort feesten gaan. Iedereen gaat erheen in de hoop een leuke vrouw te ontmoeten. Naar een feest ga je om te kijken en gezien te worden. Als je thuis bent in dat spel, is het leuk. Maar niet als je de spelregels niet kent. Met haar moeder durft ze er niet zo goed over te praten, over wat ze op de feesten meemaakt. Haar moeder vindt het oké dat ze lesbisch is, maar waarschuwt wel dat ze niet met een rare mannelijke vrouw moet thuiskomen. Stiekem valt Adriana wel op de stoerdere vrouwen. Voor een volgend gesprek vraag ik haar om haar moeder mee te vragen. Mijn gedachte daarbij is dat Adriana haar hele leven al moeite ervaart in het sociaal functioneren en ik ben benieuwd hoe haar moeder daar tegenaan kijkt. Daarbij vraag ik mij af hoe Adriana in haar directe omgeving wordt ondersteund en of haar lesbisch zijn daar vanzelfsprekend is. Er lijkt de laatste tijd een proces gaande van minder saamhorigheid in de roze subcultuur. Pogingen tot een coming-in kunnen leiden tot negatieve ervaringen. Personen die zich oriënteren binnen de subcultuur vanuit de behoefte aan herkenning en ondersteuning, kunnen zich daarbij als ‘nieuweling’ gemeten en gewogen voelen, wat betreft hun seksuele aantrekkelijkheid. Dit kan leiden tot een bevestiging van vooroordelen, het gevoel in een wereld beland te zijn waarmee je je niet wil associëren. Maar het kan ook leiden tot aanpassing. Iemand is zich er dan van bewust dat hij alleen geaccepteerd wordt, als hij mee doet aan het spel van aantrekking en seksueel experimenteren, waarbij liefde geen rol krijgt toebedeeld. Hij wordt geconfronteerd met nieuwe omgangsvormen, andere codes en normen, waartoe hij zich moet leren verhouden. Door schade en schande leert hij persoonlijke grenzen te bewaken, veilige seks te hebben en zicht te krijgen op zijn behoeftes in vriendschap, intimiteit en seksualiteit. Leroy (18) is op zijn 16de uit huis gezet door zijn moeder omdat hij homoseksueel is. De school heeft ervoor gezorgd dat hij een kamer in een begeleid kamer project kon krijgen. Sindsdien spijbelt hij en dreigt hij van school gestuurd te worden. Leroy heeft nooit veel plezier in leren gehad en is veel gepest door andere jongens. Hij is nu bezig de gay subcultuur te verkennen en bloeit op door de aandacht die hij van mannen krijgt. Zijn begeleiders maken zich veel zorgen over zijn wisselende seksuele contacten, veilig vrijen, en of hij niet te kwetsbaar is om in de prostitutie te belanden. De begeleiding vraagt advies aan RotterdamV. Besloten wordt om in te zetten op het ontwikkelen van zelfwaarde binnen verschillende levensgebieden zoals sport, maar ook het aanhalen van positieve familie verbanden. De coming-in heeft ook vaak de vorm van het aangaan van een liefdesrelatie. Bij het aangaan van een liefdesrelatie vindt er een belangrijk proces plaats: de homoseksuele gevoelens worden bevestigd en beantwoord. Het aangaan van een homoseksuele liefdesrelatie kan echter ook gepaard gaan met een vergroting van de spanning, als de
20
relatie onverenigbaar is met de levensovertuiging of met de sociaal culturele normen. Als stellen ervoor kiezen te trouwen, dan verwachten ze met een homoseksueel huwelijk maatschappelijke erkenning en erkenning in de sociale omgeving te krijgen. De verwachtingen om in de subcultuur een partner te vinden kan erg groot zijn. Vooral als door negatieve reacties in de sociale omgeving belangrijke vriendschappen of familieverbanden zijn verstoord en gevoelens van eenzaamheid en minderwaardigheid een rol zijn gaan spelen. Vaker krijgen we te maken met vrouwen en mannen die zich bij de hulpverlening melden omdat zij wanhopig en teleurgesteld zijn in ooit een relatie te vinden. Vooral mannen lijken gevoelens van eenzaamheid te sublimeren in veelvuldig daten en uitgaan. In seks vinden zij een kortdurende bevrediging. Terwijl ze in ieder vluchtig contact toch ook de hoop hebben de ware te ontmoeten. Floris (27) heeft al meerdere keren per mail contact opgenomen met de homo specifieke hulpverlening. Hij geeft aan dat hij niet over zijn probleem durft te spreken maar dat hij het ook niet meer met zichzelf uit houdt. Telkens verplaatst hij het kennismakingsgesprek totdat hij op een dag belt en zegt dat hij er zo erg aan toe was dat hij dreigde van de Erasmusbrug te springen. Voor de volgende dag maken we een afspraak. Hij is blij dat hij niet met een mannelijke hulpverlener hoeft te spreken. Zijn eerste vragen die hij stelt is of hij aan seks is verslaafd of dat hij een hoer is. Afgelopen weekeind had hij voor het eerst sinds tijden een leuke jongen ontmoet, het klikte in het gesprek en in bed. Ook de dagen daarna was er veel sms contact. Hij is nu bang dat deze jongens van zijn escapades in het circuit zal horen en hem niet meer wilt zien. Hij schaamt zich diep voor zichzelf en walgt van de homo scene. Hij zou willen dat hij open en onbevangen een leuk contact met deze jongen aan zou kunnen gaan.
De fase van ‘coming-in’
Mogelijke vragen en problemen van cliënt: • Anderen willen leren kennen die ook homoseksueel zijn maar niet durven de stap te maken of niet weten hoe. • Geen aansluiting vinden bij andere homoseksuelen, geen herkenning vinden, buitengesloten worden. • Zich geen houding weten te geven, geen contacten durven aangaan. • De codes niet kennen en proberen aan verwachtingen van sub cultuur te voldoen. • Zich niet thuis voelen in de gay sub cultuur, nare ervaringen ermee hebben en/of ervan walgen. • Te maken krijgen met grensoverschrijdingen en/of seksueel misbruik • Kwetsbaar zijn en zich laten verleiden door aandacht en cadeautjes van oudere mannen. • Als jongere in het gay prostitutie circuit geraken. • Twijfels over zichzelf, zich als niet aantrekkelijk genoeg ervaren. • De angst voor seksualiteit, HIV en andere SOA’s. • De angst nooit een partner te vinden.
Behoefte van cliënt • Informatie over contactmogelijkheden (uitgaansgelegenheden, websites, gespreksgroepen, roze activiteiten etc.) • Informatie over seksualiteit en veiligheid. • Ervaringen kunnen delen. • Kunnen spreken over frustraties en negatieve ervaringen die opgedaan zijn in contact met andere
21
homoseksuelen, zonder bang te zijn dat de hulpverlener daarmee een negatief beeld ontwikkelt over de eigen ‘homoseksuele’ groep.
Helpende houding van de hulpverlener: • Makkelijk/normaal spreken over seksualiteit. • Samen met cliënt zoeken naar passende informatie. • Transparant zijn over eigen ervaringen waar mogelijk en gewenst. • Op de hoogte zijn van diversiteit van de gay subcultuur en verschillende levensstijlen. Aandachtspunten voor de hulpverlening: • Vergroten van de kennis over diversiteit van leefstijlen en ontmoetingsmogelijkheden. • Informatie geven over van de homo subcultuur, zoals hoe zich door zich te groeperen de homo-emancipatie zich heeft kunnen ontwikkelen. • Bespreken van verwachtingen en behoeften bij een coming-in; herkenning, steun, nieuwe sociale kring, een partner etc. • Inventariseren van interesses en vormen van contact waar cliënten zich prettig bij voelen om als leidraad voor ondernemen van nieuwe activiteiten. • Bespreken van ervaringen bij coming in . • Aandacht hebben voor contactuele vaardigheden. • Bespreken van persoonlijke grenzen en veilig vrijen.
N.B. de vertrouwelijkheid en positieve aandacht kunnen leiden tot verliefdheid op de hulpverlener. Het is belangrijk dat de cliënt deze positieve gevoelens kan onderkennen maar niet vastloopt in deze onmogelijke liefde. Helpen de cliënt nieuwe contacten in de buitenwereld aan te leren gaan.
Valkuilen voor de hulpverlener. •Verwijzen naar een gespreksgroep als de cliënt nog niet tot zelfbenoeming is gekomen. • Normatief zijn over de gay subcultuur, eigen ervaringen laten gelden.
De vijfde fase: fase van identiteitsintegratie en hervinden van nieuw evenwicht Bij coming-out en finding-out worden sociale en maatschappelijke acceptatieprocessen geprikkeld. Anderen komen direct of indirect in aanraking met homoseksualiteit en reageren, accepterend, tolererend of afwijzend. Identiteitsintegratie is in het kader van ons onderwerp te beschouwen als een proces waarin homoseksualiteit voor de persoon zelf en voor zijn omgeving steeds normaler wordt en steeds beter geïntegreerd wordt in de dagelijkse routine. Als men als homo- of biseksuele vrouw of man een plaats verworven heeft en het leven vanzelfsprekend is, hoeft die vanzelfsprekendheid niet door anderen ervaren te worden. Hand in hand lopen of
22
een zoen geven in de openbare ruimte kan veel reacties uitlokken. Als je jezelf als homo of biseksueel laat zien, kun je ook te maken krijgen met homofobe en discriminerende reacties. Het kan tevens als een politiek statement gezien worden als iemand zichzelf als homo- of biseksueel benoemt, zich zo profileert in de buitenwereld, (soms tegen maatschappelijke onderdrukking en vooroordelen in). Zeker als hij zich bezig gaat houden met homo-emancipatie en homoactivisme, om een bijdrage te leveren aan de plaats van homo- en biseksualiteit in de maatschappij. Met de publieke coming out laat de persoon zien dat hij beschikt over een stabiel gevoel van identiteit, dat geïntegreerd is in een positief zelfbeeld; dat hij trots is op de groep waartoe hij behoort. Het integreren van homoseksualiteit in het zelfbeeld, in het dagelijkse leven en in de eigen religieuze/culturele context, is een voortdurend individueel, sociaal en maatschappelijk proces. Hoe meer homoseksualiteit maatschappelijk wordt beschouwd als een natuurlijke variant binnen liefdesrelaties en seksualiteitsbeleving, hoe minder uitzonderlijk het individu, het liefdespaar en de familie zich zullen voelen en hoe minder ingewikkeld interne en externe acceptatieprocessen zullen verlopen. Acceptatie en integratie zijn niet alleen een overwinning van het individu, maar ook van de sociale kring en de samenleving. Kiezen voor een homoseksuele leefstijl kan op verschillende niveaus problemen met zich meebrengen. Joanne(25) is vertaler en woont sinds 3 jaar samen met haar vriendin Kim. Ze wil liever geen label opgeplakt krijgen, wil gewoon zichzelf zijn. Ze heeft een vrouwelijke verschijning en geeft aan altijd veel reactie van mannen te krijgen. Joanne heeft zich aangemeld vanwege haar toenemende ergernis als haar vriendin in het openbaar laat merken dat zij een relatie hebben. Ook neemt zij er aanstoot aan als meiden uit haar vriendinnengroep zich openlijk lesbisch gedragen. Joanne is opgegroeid in een gescheiden gezin met haar moeder en een jongere broer. Ze heeft geen contact meer met haar vader. Joanne heeft wisselende korte relaties met jongens en meiden gehad voordat zij Kim leerde kennen. Pas toen heeft ze haar moeder van haar lesbische gevoelens verteld. Haar moeder heeft even aan het idee moeten wennen. Ondertussen heeft haar moeder Kim helemaal geaccepteerd als haar vriendin en heeft ze ook in de familie het pad voor Joanne geëffend. Haar vriendin, broer en moeder snappen niet dat ze zo moeilijk doet over openlijk lesbisch zijn. Ze twijfelt niet aan haar liefde voor Kim. Joanne zou willen dat ze zo gemakkelijk zou kunnen zijn als haar vriendin en haar familie van haar verwachten; dat het niet uitmaakt of willekeurige anderen weten dat ze een relatie met een vrouw heeft. Relatief veel lesbische vrouwen worstelen met maatschappelijke zichtbaarheid, maar ook melden zich regelmatig mannen bij de hulpverlening omdat ze niet steeds ‘die homo’ willen zijn. Hun homoseksuele gevoelens hebben ze een plek kunnen geven in hun leven en zijn gelukkig met zichzelf; in een relatie, een gezin of binnen een prettig sociaal netwerk. Zij zijn echter gevoelig voor de maatschappelijke beeldvorming en stigmatisering m.b.t. homoseksualiteit en hebben moeite om steeds weer in nieuwe situaties een coming out te hebben. Hun homoseksualiteit beschouwen ze als een (privé) deel van zichzelf en niet zozeer als identiteit. Zij hebben moeite met de druk die uit kan gaan van ‘be out and proud’ die hun partners of anderen hen toewensen. Als deze vrouwen en mannen niet in het openbaar hun liefde voor hun partner betonen kan dit leiden tot een dynamiek waarbij beiden zich niet erkend voelen in hun behoeften. Zelf dreigt de betreffende persoon steeds in een verdedigende positie te belanden terwijl de partner het gevoel kan krijgen dat de liefde er niet mag zijn. Deze verschillen in omgaan met de individuele manier waarop homoseksuele gevoelens worden beleefd en geleefd kunnen leiden tot relatieproblemen. Niet te onderschatten zijn de problemen waar homoseksuele stellen mee te maken kunnen krijgen door de impact van hoe verschillend de families deze homoseksuele relaties accepteren. Toen Michael (55) en Jan (48) na een relatie van 15 jaar na een moeilijke scheiding uit elkaar gingen besefte Michael dat zijn familie de relatie nooit helemaal serieus hadden genomen. Zijn familie reageerde op de scheiding met dat zij opgelucht waren, ze vonden Jan een veel te nichterig type voor Michael. Zij begrepen niet hoe Michael zoveel verdriet kon hebben. Michael voelde zich dubbel in de steek gelaten en ontwikkelde een zware depressie. Geen volledige erkenning krijgen van de eigen familie of van de schoonfamilie voor hun liefdesrelatie gaat ten koste van vanzelfsprekende steun bij moeilijke gebeurtenissen in het leven of van het delen van geluk bij belangrijke gebeurtenissen zoals verjaardagen, verhuizing of trouwen. En ook kan hun reactie veel invloed hebben op de relatie als er kinderen worden geboren.
23
Linda (35) en Rachnild (38) melden zich bij de hulpverlening vanwege relatieproblemen. Zij hebben samen 2 kinderen, beiden hebben ze een kind gedragen. In de familie van Rachnild werd haar eerstgeborene dochter Sula en later zoontje Leon met vreugde ontvangen. De familie van Linda stelde zich afstandelijk op. Toen Linda beviel van hun jongste zoontje Robin gaven zij te kennen dat zij af en toe wel op dit kind wilde passen. Dit komt praktisch heel goed uit. Rachnild vindt deze gang van zaken niet in de haak en stelt geen vertrouwen in de familie van Linda. Zij heeft toch als moeder ook een stem en gevoel over bij wie Robin in goede handen is? Rachnild voelt zich met Sula niet erkend door haar schoonfamilie. Linda is blij dat haar familie nu toch meer betrokken raakt en heeft behoefte aan de steun van haar moeder. Ongewild zijn ze in een positie geraakt waarbij zij niet samen, maar als stel met ieder een eigen kind functioneren. Daarmee is hun ouderrelatie en hun liefdesrelatie onder druk komen te staan. Naast dat het acceptatie niveau van de familie tot problemen kan leiden in het functioneren van vrouwen en mannen die hun eigen homoseksualiteit goed hebben kunnen accepteren, kan ook discriminatie en pesterij in werk of woonomgeving leiden tot veel stress. Je hebt niet altijd even veel invloed op wie je buren of collega’s zijn en hoe zij homoseksualiteit accepteren. Sociale interactie in de buurt en werk is van oudsher omgeven door nieuwsgierigheid en roddel met daarbij mechanismes van insluiting en uitsluiting. Mensen die van naturen zeer sociaal vaardig zijn, zijn misschien beter in staat om met minder gunstige sociale omstandigheden om te gaan, maar ook zij zijn niet altijd voldoende weerbaar tegen de negatieve reacties waar zij mee te maken krijgen. Als je minder stevig in je schoenen staat, je kwetsbaarheid meer zichtbaar is, dan kan er eenvoudig een negatieve spiraal ontstaan van pesterij naar agressie en geweld, zoals in de volgende situatie het geval was. Hendrik (40 jaar) woont in de Schilderswijk in Den Haag. Toen hij daar 15 jaar geleden als student kwam wonen vond hij het wel stoer om in een zo woelige wijk te wonen. Hij woont in een benedenwoning en letterlijk alles wat hij binnen en buiten doet is zichtbaar voor omwonenden. Hij heeft er nooit een probleem van gemaakt om zijn liefdes mee naar huis te nemen en hij heeft er 5 jaar met zijn ex vriend samen gewoond. Nu meldt hij zich bij de homospecifieke hulpverlening omdat hij helemaal op is van angst en stress. Sinds dat zijn vriend een jaar geleden is vertrokken voelt hij zich niet meer veilig in zijn huis. Toen hij nog samen met zijn vriend was kregen ze wel eens vervelende opmerkingen als ze samen door hun straat liepen. Maar toen hij weer alleen was werd het meer standaard dat groepen hangjongeren die hem ‘altijd’ nariepen met “Vieze flikker” en zich dreigend uiten als hij het waagde naar ze te kijken. Hij deed maar of hij het niet hoorde. Ze weten waar hij woont en ze maken er de gewoonte van om in zijn portiek te urineren. Een half jaar geleden is het helemaal mis gegaan. Hij werd ’s nachts wakker van een heleboel kabaal, zijn fiets die tegen de voorgevel stond werd in elkaar geschopt. Hij heeft toen de politie gebeld. Sindsdien wordt hij met geweld bedreigd als hij het nog een keer waagt om de politie te bellen. Ondertussen heeft hij zijn huis geblindeerd en durft hij amper meer naar buiten om boodschappen te doen. Hij krijgt kalmerende medicatie van de huisarts en die heeft hem naar een psycholoog verwezen. Deze psycholoog heeft ingezet op het weerbaarder maken van Hendrik en zijn vermijdingsgedrag te doorbreken. De psycholoog vond dat hij een sub assertieve coping stijl had. Hendrik voelt zich niet echt in zijn nood gehoord door de psycholoog en staakt de begeleiding. De politie zegt hem dat zolang er niet echt iets gebeurt zij weinig voor hem kunnen doen. In deze situatie is Hendrik niet in staat om als individu om voldoende invloed uit te oefenen om het tij te keren. Hij heeft ook niet de veerkracht om te zoeken naar oplossingen, hij is bevroren in zijn angst. Naast dat hij als individu hulp nodig heeft om psychisch weer in balans te komen is er vooral steun uit de omgeving nodig van de politie, buurtwerk en de woningbouwvereniging om te kijken of de woonsituatie in de wijk kan worden verbeterd, of hem te helpen bij het vinden van nieuwe huisvesting. Als mensen in hun leven afhankelijk zijn van begeleiding en zorg, zoals kinderen, mensen met een beperking en ouderen, dan is de manier waarop zij vorm kunnen geven aan hun seksuele identiteit sterk afhankelijk van hun omgeving. Bram (26) is verstandelijk gehandicapt en woont in een beschermde woonvorm. Hij noemt zich homoseksueel. Hij vindt het leuk om naar mooie jongens te kijken en zich mooi aan te kleden. Op TV kijkt hij af en toe naar spannende programma’s als “spuiten en slikken”. Vooral het stiekeme is spannend voor hem. Hij weet hoe het tussen mannen en vrouwen zit. Hij vindt mannen met een blote borst mooi, stoer. Seks vindt hij een beetje gek. Hij heeft wel gehoord over dat mannen een stijve krijgen, maar zelf heeft hij dat nog niet gehad. Met sommige begeleiders kan hij het over zijn homoseksualiteit hebben en ook heeft hij het aan zijn baas verteld. Bram heeft wel een besef van waar het wel en niet
24
verstandig is om er iets over te zeggen. In de groep heeft hij het niet verteld, omdat de begeleiding denkt dat de andere bewoners het misschien niet zo goed zullen snappen en er vervelend over kunnen gaan doen. Zijn vader weet dat hij homo is, maar hij heeft het nooit met zijn broers besproken. In het zoeken naar waarom dit lastig is lukt het hem niet om zich te verwoorden. Toch is er wel een wens om het gewoon tegen ze te kunnen zeggen. Hij is een beetje jaloers op het feit dat zij vriendinnetjes hebben. Eigenlijk weten zijn broers het misschien wel, want ze plagen hem wel eens met het feit dat hij geen vrouw nodig heeft om zich leuk aan te kleden. Omdat het de vraag is of Bram ooit echt een vriendje zal hebben of zoiets als een homoseksuele leefstijl zal ontwikkelen, is het voornamelijk van belang dat hij in zich in zijn omgeving Bram en gay kan zijn. Dat hij mag zijn wie hij is en dat anderen hem daarin ondersteunen en stimuleren. Door bijvoorbeeld grapjes te maken over knappe jongens. Hem aanmoedigen om in contact met zijn familie open te zijn. Er hoeft niet meer dan Bram aangeeft, maar het is wel van belang dat homoseksualiteit bespreekbaar blijft. Niet alleen op het niveau van begeleidingsgesprekken, maar vooral ook als item op niveau van instellingsbeleid. Mensen met een verstandelijke beperking en hun seksualiteitsbeleving kan gemakkelijk een taboe worden, en dat geldt nog sterker voor homoseksualiteit. Oudere homoseksuelen die geen kinderen hebben of die een weinig hechte relatie hebben met hun familie door hun homoseksualiteit, hebben vaak een beperkt mantelzorgsysteem en zijn daardoor vaker aangewezen op professionele zorg. Dit is afhankelijk van hoe veilig en geaccepteerd zij zich voelen bij deze zorgverleners om hun homoseksuele levensstijl vorm te geven of ‘op te geven’. De drempel voor het vragen van hulp kan hoog zijn, als men niet weet of hulpverleners hen als homoseksueel accepteren en daar in de bejegening/behandeling rekening mee houden. Als iemand ziek of kwetsbaar is, is er een grote behoefte aan vertrouwen en veiligheid. Zelfstandig wonende roze ouderen hebben grote schroom te gaan wonen in een verzorgingstehuis. Als de partner en roze vrienden wegvallen, verdwijnen hiermee ook de ‘homoseksuele’ interactiemogelijkheden. Naast dat eenzaamheid een belangrijk probleem is dat bij ouderen speelt, verliest men mogelijk ook de ‘roze’ identiteit die men gedurende het leven heeft vormgegeven. De oudere kan dan veel behoefte hebben aan een roze bezoekvrijwilliger, roze ontmoetingsgelegenheden voor ouderen, een homovriendelijke woonvorm of zorgen hulpverleners die ook homo- of biseksueel zijn.
Fase van identiteitsintegratie en hervinden van nieuw evenwicht
Mogelijke vragen en problemen van cliënten: • Worstelen met heteronormativiteit, gendernormen en labels . • Vragen over maatschappelijke positionering. • Relatie problemen. • Geconfronteerd worden met lastige situaties rondom kinderwens of (homoseksueel) ouderschap. • Niet kunnen vinden van een liefdespartner. • Door een life-event nieuwe dilemma’s tegenkomen m.b.t. homoseksualiteit. • Uit angst terug in de kast zijn gegaan. • Te maken krijgen met homo negativiteit, discriminatie, pesterij en geweld. • Depressie door ziekte of overlijden van partner. • Eenzaamheid. • Moeite met vormgeven aan eigen homoseksuele levensstijl.
25
Helpende houding van de hulpverlener: • Erkenning geven voor de problemen die een goede integratie in de weg staan. • Primair aandacht hebben voor veiligheid en eigen grenzen van cliënt. • Empowerment gerichte benadering: onderzoeken op welk niveau een cliënt zelf invloed op heeft en waar an deren nodig zijn om invloed uit te oefenen. • Bij beperkte mogelijkheden van de cliënt empowerment richten op sociale omgeving. • Actieve maatschappelijke betrokkenheid om bevindingen over het probleem op het juiste niveau aan te pakken, daar waar het ontstaat en/of er invloed kan worden uitgeoefend om de situatie te verbeteren.
Aandachtspunten voor de hulpverlener: • Uitleg geven over de dynamiek van stigmatisering en minority stress. • Helpen analyseren van de problemen en wensen op individueel, sociaal en maatschappelijk niveau. • Onderscheid maken tussen homo specifieke en andere factoren die de situatie hebben doen ontstaan. • Positie helpen vinden tussen aanpassing en assertiviteit. • De cliënt helpen om uit de slachtofferrol te komen/blijven. • De cliënt helpen met exploreren van (nieuwe) steunbronnen.
Valkuilen voor de hulpverlener: • Alleen interventies op niveau van individu aanbieden. • Voorbijgaan aan de impact die negatieve reacties kunnen hebben op psychisch welbevinden, ook bij goed functionerende en open homoseksuele, biseksuele of lesbische mensen.
Handreiking voor homobewust handelen in het eerste contact De belangrijkste vraag voor iedere cliënt in het eerste contact met een hulpverlener is of de cliënt voelt dat hij of zij er helemaal mag zijn, inclusief homoseksuele gevoelens. Dit vraagt van de hulpverlener bewust te zijn van hoe heteronormativiteit (vanzelfsprekende heteroseksualiteit) maakt dat we vergeten dat een cliënt ook homoseksueel kan zijn. Dit vergt een actief bewustzijn bij de eerste kennismaking met iedere cliënt en waarmee gesproken wordt over seksualiteit en relatievorming, om daarmee als hulpverlener zelf ‘de deur open te zetten’ door bijvoorbeeld de volgende vragen te stellen: - Ben je wel eens verliefd geweest op een meisje of een jongen? Heb je eerder een vriend of vriendin gehad? - Kan je iets vertellen over je relatie geschiedenis met mannen en/of vrouwen? - Voorlichtend: minderwaardigheidsgevoelens, sociale problemen of depressie kunnen te maken hebben met gebeurtenissen in je verleden, homoseksualiteit, etc. - Gebruik maken van neutrale bewoordingen zoals partner en geliefde (i.p.v. je man, je vriendin etc.).
26
Van belang is ook besef dat je als hulpverlener je persoonlijke overtuigingen hebt en onderhevig bent aan maatschappelijke beeldvorming over homoseksualiteit. Dit zijn van invloed op je vervolgens verder met de cliënt werkt. Dat het bij homoseksualiteit en biseksualiteit over normale gevoelens als liefde en verlangen gaat wordt gemakkelijk vergeten. Maar daarbij is het belangrijk ook niet voorbij te gaan aan dilemma’s die homoseksualiteit met zich mee kunnen brengen. Alleen door bijzondere aandacht te hebben komen die aan het licht. Als de cliënt in het gesprek open is over zijn of haar biseksualiteit of homoseksualiteit , dan is het van belang om in het gesprek navraag te doen naar de mogelijke impact die dit voor haar of zijn leven heeft en kan een eventuele samenhang tussen aanmeldingsproblematiek en acceptatieproblemen worden onderzocht. Het fasemodel kan hiertoe een leidraad bieden door aandacht te hebben voor: - Zelfbenoeming en zelfacceptatie: hoe benoemt de cliënt zichzelf? Kan de cliënt zijn of haar gevoelens accepteren? Of leiden homoseksuele gevoelens tot verwarring over eigen identiteit en/of spelen er negatieve gevoelens of gedachten over homoseksualiteit? - Coming-out: welke betekenis heeft biseksualiteit of homoseksualiteit in de interactie met anderen? Kan en durft hij of zij zichzelf te zijn of spelen er acceptatieproblemen in het sociale functioneren? Is de cliënt open naar familie, vrienden, mede studenten of collega’s? Waar kan de cliënt het meest zichzelf zijn en waar is cliënt voorzichtig, niet of minder zichtbaar? - Coming-in: Als een cliënt vertelt homoseksueel of biseksueel te zijn, vragen of hij of zij anderen kent die ook homoseksueel zijn en de weg weet te vinden op het gebied van contacten met anderen, liefde en relatievorming. - Identiteitsintegratie: heeft een cliënt te maken gehad met negatieve reacties, discriminatie of geweld? Welke impact heeft homoseksualiteit of biseksualiteit op maatschappelijk functioneren en toekomstperspectief? Door met de client deze fases te bespreken ontstaat er een breed beeld over hoe de cliënt homoseksuele gevoelens heeft geaccepteerd en in zijn of haar sociaal en maatschappelijk leven geïntegreerd heeft. Door de aandacht die de hulpverlener heeft voor dit proces wordt de cliënt erkend in ‘wie hij is’ en weet hij dat homoseksualiteit normaal bespreekbaar is in het hulpverleningscontact.
Een kort nawoord Het is een illusie om in deze bijdrage een compleet beeld te scheppen van het acceptatieproces en alle mogelijke handreikingen daarbij. Wel hopen wij hiermee een aanzet te geven om bewuster te worden van het proces dat de cliënt en zijn omgeving doormaken bij het accepteren van homoseksuele gevoelens. En willen we u als hulpverlener prikkelen om bijzondere aandacht te hebben voor dilemma’s rondom homoseksualiteit en het ontwikkelen van een homovriendelijke of ‘open minded’ benaderingswijze van cliënten. Hoe normaler het wordt om bijzondere aandacht te hebben voor homoseksualiteit binnen de hulpverlening, hoe beter homoseksuele cliënten geholpen kunnen worden. Graag ontvangen wij aanvullende ervaringen, vragen en feedback op deze uitgave om daarmee in een gezamenlijk proces de methodiek verder vorm te kunnen geven.
27
Bronvermelding Beeler, J. & DiProva, V. (2001). Aanpassing in het gezin na onthulling van homoseksualiteit door een gezinslid: kenmerkende narratieve thema’s. Gezinstherapie wereldwijd, 12(2), 210 – 233. Berzon, B. (1990). Permanent partners, building Gay and Lesbian relationships that last. Penguin Group Plume Printing. Bruin, A.P. de Bruin & Balkema, M. (2001). Liever vrouwen, theorie en praktijk van de lesbisch-specifieke hulpverlening. Amsterdam: Schorer Boeken. Lawick, M.J. van (2008). Gender. In: A. Savenije, M.J. van Lawick en E.T.M. Reijmers (red.), Handboek Systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom. Kerkhof, M. PN van (1997). Beter biseks, mythen over biseksualiteit ontrafeld. Amsterdam: Schorer Boeken. Sanders, G.L. & Kroll, I.T. (2001). Verhalen over veerkracht genereren: hulp aan homofiele en lesbische jongeren en hun gezinnen. Gezinstherapie Wereldwijd 12(3), 331-348. Savin-Williams, R.C. (1996). Self-labeling and disclosure among gay, lesbian, and bisexual youth. In: Laird J. & Green R.J. (ed.) Lesbians and Gays in couple and family, a handbook for therapists. San Francisco: Jossey-Bass Publishers. Savin-Williams, R.C. & Dubé, E.M. (1999). De reactie van ouders op het bekend worden van de homofiele of lesbische geaardheid van hun kind. Gezinstherapie Wereldwijd 10(2), 123-141. Schippers, J. (1997). Liever mannen, theorie en praktijk van de hulpverlening aan homoseksuele mannen. Amsterdam: Thesis Publishers. Shuster, R. (1987). Sexuality as a continuüm, the bisexual identity. In: Lesbian Psychologies, exploration and challenges. Edited by Boston Psychologies Collective, university of Illinois Press. Sociaal en Cultureel Planbureau, publicatie van het onderzoeksrapport: Gewoon anders, acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. Den Haag 2010. White, M. (2009). Narratieve therapie in de praktijk, verhalen die werken. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.
Colofon Auteurs: Marianne Steijnis en Stephan van Veldhoven Eindredactie: Ineke Epskamp Uitgave: RotterdamV en COC Haaglanden Vormgeving: Marcin Karwiński - MSK Mark Style Creativity Uitgave in het kader van het symposium ‘Hulpverlening en homoseksualiteit, laveren tussen bijzonder en normaal’ Rotterdam 21 juni 2012.
28
RotterdamV
COC Haaglanden
Postbus 2566 3000 CN Rotterdam
T 070 - 364 48 88 maatschappelijk werk T 070 - 365 90 90 COC Haaglanden
T 010 - 414 94 06 F 010 - 414 94 61
@
[email protected] W www.cochaaglanden.nl
Weena 877 3013 AL Rotterdam
@
[email protected] W www. rotterdamverkeert.nl
Scheveningseveer 7 2514 HB Den Haag
29