Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
GEBOUWDE OMGEVING
Opdrachtgever: Uitvoeringsorganisatie:
Ministerie BZK SEV
GEBOUWDE OMGEVING
1
Inleiding 2 2 3 5
8
Uitgangspunten Missie Aanpak Opbouw programma
Deelprogramma’s 9 10 10 11 13 14 16 17 17 18 18 18
20
Leren door kennisdeling en kennismobilisatie Van ketens naar innovatieve coalities Waardesturing Subsidietenders Woningbouwcorporaties Eigenaar-bewoner Huurder/gebruikers Woningbouwprojectontwikkelaars Utiliteitsbouw Waar de energie verdwijnt Wet- en regelgeving Internationale aansluiting
Bijlagen 20 28 36 39 42 45 47 52 58 62 70 73 74 75 78 80
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11 Bijlage 12 Bijlage 13 Bijlage 14 Bijlage 15 Bijlage 16
Woningbouwcorporaties bijlage 1 > Eigenaar-bewoner bijlage 2 > Eigenaar-bewoner binnen VvE’s bijlage 3 > Huurder / gebruikers bijlage 4 > Woningbouw projectontwikkelaars bijlage 5 > Woningbeleggers bijlage 6 > Doelgroepoverstijgend: woningbouw bijlage 7 > Doelgroepoverstijgend: utiliteitsbouw bijlage 8 > Doelgroepoverstijgend: gebieden bijlage 9 > Leren door kennisdeling en kennis mobilisatie bijlage 10 > Van ketens naar innovatieve coalities bijlage 11 > Waar de energie verdwijnt? bijlage 12 > Wet en regelgeving bijlage 13 > Waardesturing bijlage 14 > Prestatiesturing bijlage 15 > Internationale aansluiting bijlage 16 >
1
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
INLEIDING Het Nederlandse energiegebruik is voor 41% direct verbonden met de gebouwde omgeving.
De regeringsambities bij het terugdringen van energiegebruik en daarmee samenhangende CO2-emissies kunnen daarom onmogelijk zonder ingrijpende verandering van het energiegebruik in de gebouwde omgeving. De ingrijpendheid van deze energietransitie voor ontwikkeling, samenstelling en beheer van die gebouwde omgeving kan nauwelijks worden overschat. De gebouwde omgeving is een langzaam transformerende massa waar elk jaar maar een klein percentage aan wordt toegevoegd, gesloopt of gerenoveerd. Beslissingen hierover worden genomen door eigenaren met uiteenlopende doelstellingen. Zo kijken particuliere woningeigenaren en commerciële beleggers in winkelcentra volstrekt anders naar hun bezit en willen dus iets anders met het energiegebruik daarin. Door deze, soms tegengestelde belangen gaat de transformatie traag. Om de ambities in de gebouwde omgeving waar te maken, zullen ingrepen een zeer hoge ambitie moeten hebben. Het is daarom logisch dat de regering daar een transitieproces voor nodig acht en in het verlengde daarvan investeert in de innovatie van het energiegebruik in de gebouwde omgeving. Deze innovatieinspanning is het SEV-programma Energiesprong gedoopt en wordt in opdracht van het Ministerie van BZK uitgevoerd. Het programma is afgeleid van de Innovatie Agenda energie Gebouwde Omgeving (IAGO, door Ministerraad van 9 februari 2009 goedgekeurd ). Hiervoor hebben kennisinstellingen, marktpartijen en overheid samen, vanuit het Platform energietransitie Gebouwde Omgeving (PeGO), de basis gelegd. Hier is ook de overtuiging ten ontstaan dat kleine stappen van separate actoren nooit tot realisatie van hoge ambities zullen leiden. Het slagen van deze transitie zal niet enkel CO2-reductie opleveren. Door de versnelde en verbrede aanpak van de gebouwde omgeving ontstaat er een groot werkgelegenheidspotentieel in de bouwsector. Er zullen intelligente, innovatieve renovatie- en nieuwbouwsystemen moeten worden ontwikkeld en geleverd. Voor de bouwsector een kans om zich te vernieuwen en zich internationaal te positioneren als koplopers. Voor bewoners en exploitanten van de gebouwen betekent de transitie een verregaande onafhankelijkheid van de grillige energieprijzen. Dit leidt tot zekere, en op termijn lagere, woon- en exploitatielasten. Het SEV-programma Energiesprong beoogt een substantiële bijdrage te leveren aan de condities waaronder de energietransitie effectief tot stand kan komen. In dit basisplan zetten wij uiteen hoe wij denken dat de markt daartoe moet kunnen komen en welke activiteiten vanuit Energiesprong daarvoor worden ondersteund, opgezet en/of uitgevoerd.
2
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Uitgangspunten Het vertrekpunt van de Energiesprong is verankerd in de regeringsdoelen zoals verwoord in de
Innovatie Agenda Gebouwde Omgeving: Bij nieuwbouw: Het creëren van de marktcondities voor, en voorbeelden van marktrijpe concepten die in staat zijn tot: 100% terugdringen van fossiel energiegebruik voor warmte en koelen.
50% terugdringen van fossiel brandstofgebruik ten behoeve van elektra op gebouwniveau. 50% elektra op locatieniveau duurzaam op te wekken. Bij renovatie in bestaande bouw: Het creëren van de marktcondities voor, en voorbeelden van marktrijpe concepten die in staat zijn tot: 25 à 50% terugdringen van fossiel brandstofgebruik ten behoeve van elektragebruik. 50 à 75% terugdringen van fossiel energiegebruik voor warmte en koelen.
IAGO heeft deze uitgangspunten vertaald in logische toenemende energiereductie ambities van 45, 60 en 80% gecombineerd gebouw- en gebruikerafhankelijk energiegebruik. Voor de opschaling van de concepten zal het benodigde denkwerk door de marktpartijen zelf moeten worden verricht. Pas dan bestaat er een zekerheid dat deze breed zullen worden geadopteerd en ook kunnen worden uitgevoerd.
Missie De gewenste transitie komt alleen tot stand komt als die door alle partijen ook daadwerkelijk
gewild wordt. Er moet een vraag zijn en een aanbod dat daarop aansluit en die moeten elkaar weten te vinden in een marktomgeving die innovatieve gebouwconcepten stimuleert. Momenteel geldt echter dat aanbieders van producten en diensten in de gebouwde omgeving niet zo georganiseerd zijn dat het noodzakelijke aanbod aan producten en diensten (die tot zo’n energietransitie van de voorraad kan leiden) vanzelf tot stand komt. Aannemers, ontwikkelaars, financiers en installateurs zijn goed in staat tot de massaproductie van woningen en kantoren die vanaf de wederopbouw in ons land nodig was, maar veel minder tot de gecompliceerde onderlinge samenwerking in kleine series die nodig is. Of tot het bedenken van integrale slimme concepten die als concept in grote series kunnen worden aangeboden aan de markt. Bij opdrachtgevers is de vraag naar ambitieuze energieconcepten nog zeer gering. Niet alleen de onzeker-
3
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
heid voor vernieuwing werpt een drempel op. Ook nieuwe vormen van opdrachtgeverschap die zich meer richten op gebouwprestaties achteraf i.p.v. het ontwerp vooraf worden nog maar weinig toegepast. Daarnaast zijn de huidige financiële kaders waarbinnen opdrachtgevers werken niet geoutilleerd om de hogere initiële kosten die ambitieuze energie renovaties met zich mee brengen op een langere termijn juist te verrekenen. Kortom, vraag noch aanbod zijn in staat de gewenste Energiesprong te maken. Uit de reeds zichtbare ontwikkelingen in de markt zien we dat de koplopers tegen belemmeringen aanlopen die demotiveren. Deze belemmeringen kunnen vaak via kleine veranderingen in regelgeving, andere samenwerkingsvormen of door toegang tot de juiste kennis omgezet worden in stimulansen voor innovatieve gebouwconcepten. Door deze ontwikkelingen van de koplopers te ondersteunen en hun ervaringen te delen met het ‘peloton’ komen de op langere termijn de beschreven doelstellingen binnen bereik. De Energiesprong zal zodoende de marktcondities creëren waardoor innovaties makkelijker de weg naar de mainstream vinden. Vanuit deze analyse is de volgende missie voor het programma Energiesprong geformuleerd: ENERGIESPRONG DRAAGT BIJ AAN DE CREATIE VAN MARKTCONDITIES VOOR EEN ENERGIENEUTRALE GEBOUWDE OMGEVING. Daartoe: Stimuleren, en waar nodig organiseren, wij innovatief opdrachtgeverschap. Faciliteren wij het ontstaan van aanbodketens.
Zetten wij belemmeringen om in kansen en stimulansen.
De genoemde interventies zullen zo worden vormgegeven dat ze nieuwe initiatieven uitlokken en bestaande initiatieven op een nieuw en hoger ambitieniveau brengen met het doel om opschaling van de successen te bewerkstelligen.
Aanpak Het vertrekpunt voor de rol van SEV is gebaseerd op het rapport Innovatie Vernieuwd van WRR.
Daarin stelt de Raad dat de overheid in een innovatieprogramma moet zorgen voor: Opening voor samenwerking die niet vanzelf tot stand komt; om die reden zien wij een taak voor SEV in het ondersteunen dan wel tot stand brengen van vraag- en aanbodketens. Opening voor verrassing en mislukking; om die reden zien we een rol voor SEV in het wegnemen van
4
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
initiële risico’s zoals aanloopkosten die onevenredig hoog zijn door de kleine schaal die praktijken nog hebben en ondersteuning van kennisuitwisseling. Opening voor diversiteit; daarom zien wij een rol voor SEV om ons niet zozeer als uitvoeringsinstantie van marktpartijen of de overheid zelf te manifesteren, maar ook de vrijheid te nemen te investeren in aanpakken die niet in gangbare opvattingen of beleidsaxioma’s passen. Opening van grenzen; daarom zien wij onze rol als onafhankelijke makelaar in kennis en vaardigheden, die maximaal gebruikmaakt van ideeën en praktijken die hier en elders al zijn ontwikkeld. De projecten die door SEV financieel worden ondersteund, voldoen aan de volgende criteria: 1. Zij dragen direct of indirect bij aan de bij de uitgangspunten genoemde besparingsdoelen (45, 60 en 80%). 2. Zij zijn vernieuwend in de manier waarop dat gebeurt. 3. Zij hebben een hoge impact op het denken over energiegebruik in een deelsegment van de gebouwde omgeving (gebouwtype met doelgroep). 4. De gestimuleerde innovaties kunnen na de experimenteerfase zelfstandig hun weg naar de markt vinden. 5. De gestimuleerde innovaties zijn opschaalbaar naar andere situaties op andere plaatsen. SEV heeft een publieke functie. Van daaruit toetsen we programma’s vooraf altijd aan de markt. Hierdoor creëren we draagvlak en steun vooraf, veelal bij koplopers in de markt. Deze faciliteren we in hun ambities om zodoende de rest van de markt mee te krijgen in de energietransitie. De binnen het programma ontwikkelde kennis is, in ruil voor de SEV-steun, altijd publiek bezit. Alle kennis wordt uit principe gedeeld, ook die over fouten of mislukkingen. Het programma Energiesprong loopt tot en met 2014 waarna de versnelling in de energietransitie de marktontwikkeling naar een energieneutrale gebouwde omgeving een kritisch momentum gekregen moet hebben. Gezien de relatief korte looptijd van het programma zullen de interventies zo worden uitgevoerd dat deze dan wel hun doel hebben bereikt binnen de looptijd van het programma, dan wel zijn geborgd bij bestaande instituties voor het einde van het programma. Gelet op de publieke verantwoordelijkheid van SEV, vooral ook in relatie tot de in te zetten middelen voor Energiesprong, zal gedurende de uitvoer van het programma ook een tweetal meta-monitoringprogramma’s worden uitgevoerd (door de groep transitiemanagement binnen TNO): 1. doelbereikmonitoring en 2. Energiesprongmonitoring. Het eerste is gericht op het volgen van de ontwikkelingen in de markt in relatie tot de doelstellingen van de Innovatieagenda (en derhalve de missie van de Energiesprong). Het tweede zal zich meer concentreren op de effectiviteit en efficiency van de activiteiten uitgevoerd binnen Energiesprong zelf.
5
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Tijdens de uitvoering van het programma zal er voortdurend afstemming zijn met andere programma’s die zich richten op de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Actueel zijn dit de programma’s Blok voor Blok, Meer met Minder, de convenanten tussen het rijk en marktpartijen en het aanstaande Plan van Aanpak Nieuwbouw en Renovatie Bestaande Bouw. Daarnaast zal er op gemeenschappelijke thema’s worden samengewerkt met AgentschapNL om zodoende de rijksmiddelen zo effectief mogelijk in te zetten.
Opbouw programma
Organiseren van opdrachtgeverschap Vanuit de huidige rolverdeling in het bouwproces gekeken, komen we tot de volgende doelgroepkeuze.
ADVISEUR
OVERHEID FINANCIER Advies
Kaderstellende regelgeving
Geld als nodig
R LEVERANCIE
MAKER Opdracht
Opdracht
Beeld van huidige praktijk Opdrachtgevers zijn de primaire doelgroep van Energiesprong +)"' ('"%$%'"&'"("%' +'""'n
Vanuit het programma wordt gezocht naar (clusters van) opdrachtgevers die bereid zijn om in de praktijk projecten te realiseren die tot een energieneutrale gebouwde omgeving leiden. Bij het vormen van die
6
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
clusters ligt de prioriteit van Energiesprong bij die combinaties van eigenaren en gebouwen waarvan de impact op het totale energiegebruik het grootst is. Dit wordt gewogen aan de hand van het gebruik per eenheid in combinatie met de bereikbare gebouwgebonden reductie en het aantal eenheden die tot de grootste besparingen leidt. Die clusters zijn: Woningbouw Bestaand corporatiebezit
bijlage 1 >
Particulier eigendom VvE’s
bijlage 3 >
Particulier eigendom individuele eigenaar Huurder/gebruiker
bijlage 4 >
Woningbouw ontwikkelaars en beleggers Utiliteitsbouw
bijlage 2 >
bijlage 5 >
bijlage 8 >
Exploitanten (nader te bepalen sector/gebouwtypeclusters bestaande utiliteitsbouw (kantoren, winkels, zorg) Utiliteitsbouw ontwikkelaars en beleggers Gebieden
bijlage 9 >
De stakeholders binnen een geografisch gebied Elk van deze clusters van opdrachtgevers worden, waar nodig vanuit het programma ondersteund in: Het tot stand brengen van een afwegingskader waarmee overheden en opdrachtgevers hun investeringen kunnen richten op de maximale impact op het energiegebruik (waar de energie verdwijnt). Het tot stand brengen van een duurzame infrastructuur waarin de innovaties, nodig voor een Energiesprong in de gebouwde omgeving, eenvoudig kunnen worden gedeeld en opgeschaald (Innopedia). Ondersteuning bij de clustervorming. Dit kan zowel inhouden dat we partijen letterlijk bij elkaar brengen om samen een opdrachtgeverssysteem te gaan vormen, als ook het via tenders en prijsvragen bijeenbrengen van opdrachtgevers met een vergelijkbare vraag. Ondersteuning in of bij de opdrachtgeversrol voor projecten met Energiesprongambities. Ondersteuning tijdens de uitvoering van deze projecten in Communities of Practice. Ondersteuning bij de evaluatie van projecten.
7
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Gemeentelijke en provinciale overheden worden als partners gezien waar we bij gelijke doelstellingen mee zullen samenwerken. Faciliteren van aanbodketen Bij elk cluster van opdrachtgevers wordt vanuit het programma ook de realisatie van geschikt aanbod gefaciliteerd. Dat kan plaatsvinden door: Het tot stand brengen van een duurzame infrastructuur waarin de innovaties, nodig voor een Energiesprong in de gebouwde omgeving, eenvoudig breed kunnen worden gedeeld en opgeschaald (Innopedia). Het stimuleren van het tot stand komen van aanbodketens. Dit kan zowel direct door belangstellende aanbieders te helpen bij het vormen van deze ketens, als bijvoorbeeld een voorwaarde bij subsidieprojecten/-trajecten te vormen. Ondersteuning in of bij de realisatierol in projecten met Energiesprongambities.
Ondersteuning tijdens de uitvoering van deze projecten in Communities of Practice . Ondersteuning bij de evaluatie van projecten.
Stimulering van prestatiesturing in het realisatieproces. Een belangrijk instrument voor het faciliteren van de aanbodketens zijn ook de subsidieregelingen. Hiermee worden de koplopers binnen de aanbodzijde uitgedaagd en in staat gesteld om de voor de energietransitie vereiste integrale gebouwconcepten op hoog ambitieniveau te ontwikkelen, optimaliseren en demonstreren. Wegnemen belemmeringen Bij elk cluster van opdrachtgevers wordt vanuit het programma ook ondersteund bij het slechten van de belemmeringen die zich voor of in het project voordoen. Dat kan plaatsvinden door: Het ondersteunen bij het tot stand brengen van een regelkader waarin deze projecten kunnen worden gerealiseerd. Waar nodig wordt de discussie over belemmeringen naar nationaal niveau gebracht. SEV kan adviseren aan de minister hoe de belemmeringen weg zouden zijn te halen. Ondersteuning in of bij mogelijke financieringsproblemen in projecten met Energiesprongambities. Ondersteuning bij de communicatie richting met en tussen bewoners en gebruikers.
Bijdragen aan de marktcondities die leiden tot een hogere waardering voor energiezuinige gebouwen.
8
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
DEELPROGRAMMA’S In het onderstaande overzicht wordt het verband weergegeven tussen de doelgroepen, de
deelprogramma’s en de versterkende programma’s. De projecten die Energiesprong ondersteunt, ook wel experimenten genoemd, raken vaak meerdere doelgroepen. Naast deze experimenten zijn er een drietal ‘versterkende’ programma’s. Kennisdeling, ketensamenwerking en waardesturing worden als randvoorwaardelijk gezien voor een succesvolle transitie.
Deelprogramma’s & Projecten
Technologie ontwikkeling gedragverandering Koploperscommunity energieneutraal wonen
Projectontwikkelaars en beleggers Ubouw
Voorbeeldige VvE’s
Utiliteitsbouw exploitanten
Traject- & projectregeling woningbouw
Huurders / Gebruikers
Alle lichten op groen
Projectontwikkelaars woningbouw
Utiliteitsbouw tender
Eigenaar-bewoner (in en ex VvE)
Binnenstedelijke gebiedstender
Corporaties
Slim en Snel
Doelgroepen
Toolkits woningbouw Technologie ontwikkeltraject GAGE
Ketensamenwerking Versterkende deelprogramma’s
Kennisdelen Waardesturing
In het hoofdstuk hierna worden de activiteiten voor de doelgroepen en de versterkende programma’s op hoofdlijnen besproken. De uitgebreide beschrijving van de activiteiten, de doelstellingen en de achterliggende analyse is te vinden in de bijlagen. Alle activiteiten zijn opgezet met het doel de eerste stappen te zetten in een beweging die potentie heeft om op te schalen. In de bijlagen worden de opschalingmechanismen per project belicht. Hier zullen eerst de versterkende programma’s worden besproken. Deze thema’s zitten namelijk in alle andere experimenten verwerkt en hoeven daar dan minder uitgebreid te worden belicht. Daarna komen de subsidieregelingen aan bod, waarna de doelgroepen specifieke programma’s volgen.
9
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Leren door kennisdeling en kennismobilisatie
bijlage 10 >
Een integraal onderdeel van Energiesprong zijn de kennis- en leertrajecten. Ze hebben tot doel de innovatiesnelheid en -effectiviteit drastisch te verhogen. Alle experimenten bevatten dan ook een kennis- en leertraject. Deze experimenten zijn stuk voor stuk unieke projecten die de randen van wat we kunnen op zoeken. Om die reden wordt bij de opzet van de experimenten een veilige omgeving gecreëerd waarin innovaties ook mogen mislukken. Daarnaast wordt er gezorgd voor een opensource innovatieaanpak waarin partijen hun kennis delen en samen nieuwe concepten ontwikkelen. Dit leidt tot een omgeving waarin duurzame innovaties tot stand kunnen komen. Van positieve resultaten moet worden geleerd om deze praktijken verder te ontwikkelen en op te schalen. De fouten moeten worden gecommuniceerd, zodat ze elders niet nogmaals worden gemaakt. Voor het slagen van de opensource aanpak moeten partijen in de bouwsector nog een grote stap maken. Het is van belang dat ze in gaan zien dat hun onderscheidend vermogen niet meer zit in de kennis die ze hebben, maar juist in de competenties die het mogelijk maken deze kennis te accumuleren en samen met anderen om te zetten in innovatieve producten voor de markt. Om kennisdeling en mobilisatie te stimuleren wordt er via Communities of Practice kennis en ervaring gedeeld binnen de tenderregelingen. Koplopers zullen ter inspiratie en als bron van informatie worden ingezet voor het middenkader. Er zullen online communities worden ondersteund of gestart van koplopers die elkaar kunnen helpen de Energiesprong te maken. En reeds aanwezige kennis zal worden beklonken in toolkits, rekenmodellen, samenwerkingsvormen en andere kennisdragers. Een goede kennisoverdracht is van essentieel belang voor de herhaling en opschaling van de positieve resultaten van de Energiesprong-experimenten en andere initiatieven vanuit de markt. Vanuit Energiesprong wordt om die reden veel aandacht besteed aan de communicatie hiervan. Dit wordt ingestoken rondom vier thema’s: inspireren (laten zien wat er kan), motiveren (aanzetten tot actie), netwerken (verbinden van mensen) en faciliteren (informatie geven). Daarnaast zal er aangesloten worden bij de reeds lopende kennis- en leertrajecten van Agentschap NL. Innopedia Ter ondersteuning van het bovenstaande wordt er in samenwerking met SBR een online kennisplatform opgezet. Dit richt zich op de bouwprofessional. De nadruk van de content ligt op technologische kennisuitwisseling, procesinnovaties en energiegerelateerde concepten. Dit platform zal ook bijdragen aan het verbinden van mensen die elkaar kunnen versterken in de zoektocht naar nieuwe kennis en de toepassing daarvan in innovaties. Voor de content van dit platform zal gebruik worden gemaakt van de Wizer-database van SBR, het kennishuis GO van Agentschap NL en andere nationale en internationale kennisinstellingen.
10
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Van ketens naar innovatieve coalities
bijlage 11 >
Het gefragmenteerde karakter van de bouwketen biedt weinig ruimte voor innovaties die bijdragen aan een duurzame gebouwde omgeving. De gezochte integrale concepten vragen namelijk om een juiste combinatie van bestaande technologieën die afgewogen worden toegepast in gebouwen. Dat vergt een intensieve samenwerking in de bouwkolom van de ontwerpfase tot de oplevering. De huidige sequentiële assemblage van onderdelen, elk geoptimaliseerd voor een deelfunctie, wordt gezien als een grote drempel voor de energietransitie. Ieder experiment zal vanuit de gedachte zijn opgezet dat deze werkwijze moet worden doorbroken. Bij tenderregelingen worden risicodelende consortia voorgeschreven om deze samenwerking te bewerkstelligen. Binnen doelgroepprogramma’s wordt de bouwkolom altijd als coalitie opgeleid en aangesproken om innovatie te stimuleren. Daarnaast wordt deze verregaande vorm van ketensamenwerking gezien als integraal onderdeel van vernieuwend opdrachtgeverschap. Deze nieuwe samenwerkingsvormen worden naast de integratie binnen de experimenten ondersteund via proces coaching in realisatietrajecten en de ontwikkeling van een tool (doos van Pandora) die professionals een methodologie en een bijbehorende gereedschapskist aanreikt voor het vormgeven van innovatieve bouwprocessen.
Waardesturing
bijlage 14 >
De afgelopen jaren hebben stijgende energieprijzen en de klimaatconsequenties van het gebruik van fossiele brandstoffen een nieuwe realiteit gecreëerd in de gebouwde omgeving. Energie is van een financiële sluitpost in toenemende mate een financiële en morele last geworden voor energetisch slechtpresterende gebouwen. Daarnaast leidt energetische prestatieverbetering, indien goed uitgevoerd, vaak tot comfort verhoging of een beter werkklimaat. De te verwachten herwaardering van energetisch slecht-presterend vastgoed komt echter maar zeer langzaam op gang. Dit heeft tot gevolg dat de noodzakelijke energetische maatregelen nog maar zeer weinig worden toegepast. Innovatieve, energiereducerende renovatieoplossingen die vanuit de markt worden aangeboden hebben lange terugverdientijden en worden daarom weinig toegepast. Voor de opschaling van Energiesprong-renovatieconcepten is een herwaardering noodzakelijk. Het verankeren van deze nieuwe realiteit in de waardering van vastgoed is een van de doestellingen van het programma. In de woningmarkt zijn makelaars, taxateurs en financiële instellingen van belang voor deze herwaardering. Er zal worden gekeken in welke modellen, systemen, gebruiken en gewoonten de nieuwe realiteit moet worden verwerkt om te komen tot een herwaardering van huizen naar energieprestatie.
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
11
Voor verhuurders is de prijs relevant maar zijn huuropbrengsten belangrijker. De actuele discussies rondom het nieuwe woningwaarderingstelsel zijn een voorbeeld van een herwaardering naar de nieuwe realiteit. In de beslismodellen voor renovatie-investeringen van woningbouwcorporaties wordt de nieuwe realiteit echter nog niet meegenomen. Hiervoor wordt een nieuw afwegingskader gemaakt voor de investeringsbeslissingen van duurzame renovaties. In de utiliteitbouwmarkt zal langs dezelfde lijnen van verkoopprijs en exploitatie-opbrengsten worden gekeken hoe we een realistisch en positief afwegingskader kunnen creëren voor energiereductierenovaties. Naast deze pragmatische veranderingsstrategie zal er onderzoek worden geïnitieerd en/of gefinancierd dat zich richt op de nog prille beweging van herwaardering van vastgoed naar energieprestatie. Dit moet bewijslast leveren om tot de juiste aanpassing te komen van de modellen en systemen die de vastgoedprijs bepalen.
Subsidietenders
De Energiesprong-subsidietenders hebben drie generieke doelstellingen: 1. Ze dagen de markt uit om innovatieve energieconcepten te ontwikkelen. 2. Ze bieden de bouwkolom een veilige omgeving om ervaring op te doen met de bouw van deze concepten. 3. En de succesvolle projecten leveren voorbeelden van wat er kan. In de tenders worden publiek-private consortia gestimuleerd om als innovatieve coalitie aan de slag te gaan met de realisatie van energiezuinige nieuwbouw- en renovatieprojecten. De tenders worden uitgeschreven in oplopend ambitieniveau van 45% via 60% naar 80% lager gebruik van energie uit fossiele bronnen. De deelnemende consortia zullen binnen deze tenders worden afgerekend op geleverde prestaties achteraf in plaats van vooraf gestelde ambities. Hierdoor ontstaat er een lotsverbondenheid tussen de opdrachtgevers en bouwers die ook de prestaties moeten bouwen die ze hebben afgesproken. Daarnaast zet deze afrekenmethodiek aan tot vernieuwend opdrachtgeverschap dat zich meer richt op geleverde prestaties. Bij de selectie van de subsidiabele projecten wordt er altijd gekeken naar de maximale potentiële CO2-reductie die deze oplossingen zou hebben als ze breed in de markt geïntroduceerd worden. In de tool die later in ‘waar de energie verdwijnt’ wordt beschreven, kunnen deze effecten worden doorgerekend.
12
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Er zullen in totaal vier tenders worden uitgeschreven. Voor de woningbouw zal in 2011 een trajectregeling worden opengesteld waarin hetzelfde consortium een deel van de woningen op 60% en een deel op 80% realiseert. Hierdoor kan er binnen de regeling een leertraject worden doorlopen. Tevens beoogd deze regeling een gezamenlijk opensource leertraject tussen de consortiumpartijen die gezamenlijk de volgende ambitieuzere stap moeten zetten. In 2012 volgt nog een nader te bepalen regeling voor de woningbouw. Naast deze eigen tenders wordt er vanuit Energiesprong de monitoring en het kennis- en leertraject van de UKR NEW gedaan. Op deze manier kunnen de lessen uit deze projecten snel worden gedeeld met de consortia die later zijn begonnen binnen de Energiesprong-tenders. Voor gebieden is in 2010 reeds de tender binnenstedelijke gebiedsontwikkeling opengesteld. De doelstelling is om gebiedsgebonden verduurzaming met een hoge energiereductie-ambitie (45%) te stimuleren. Drie consortia worden uitgedaagd de juiste combinatie te vinden van technologische aspecten als vraagreductie op gebouwniveau en energieopwekking op gebiedsniveau binnen de niet technische complexiteit van verschillende gebouweigenaren uit het woningbouw en utiliteitsegment. Voor utiliteitsbouw wordt er in 2011 een tender opengesteld op 60% of 80% ambitieniveau. De invulling van deze tender is nog in ontwikkeling, maar de doelstellingen komen overeen met de bovenstaande tenders. Deze tender zal voortbouwen op de opgedane ervaringen met de UKP NESK die onder regie van Agentschap NL loopt voor scholen en kantoren. Alle tenders worden per stuk ondersteund door een monitoring, een learning on the job en een shadow engeneering-traject. Monitoring heeft tot doel maximaal kennis te genereren uit deze projecten. Het is een combinatie van technologisch meten van de bouwtechnische kwaliteit zoals bijvoorbeeld luchtdichtheid en ventilatiewaarden en het analyseren van niet-technologische aspecten zoals omgevingsinvloeden en gebruikersgedrag. De ontwikkeling van het energieconcept voor het gebouw wordt hiervoor vanaf het plan van aanpak tot oplevering en gebruik gevolgd. Learning on the job heeft tot doel de kennis van de betrokken partijen te vergroten. Hierdoor wordt de kans op een succesvol realisatieproject vergroot. Daarnaast is dit kennis- en leertraject sterk gericht op de herhaling en verbetering van zulke projecten. Dit traject krijgt vorm binnen COP’s waar de betrokken partijen leren van elkaars fouten en successen en waar gemeenschappelijke drempels worden besproken en beslecht. Los van de COP’s worden er experts beschikbaar gesteld en kunnen de partijen second opinions op technische vraagstukken krijgen van kennisinstellingen. Shadow engineering helpt marktpartijen bij de opzet en realisatie van Energiesprong-niveau gebouwconcepten. Er wordt parallel aan de realisatieprojecten binnen de tenders een conceptueel ontwerp gemaakt.
13
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Dit vormt een theoretische onderbouwing voor de energie- en binnenmilieuprestaties in relatie tot de maatregelen die er beoogd zijn. Door parallel aan de realisatieprojecten te ontwerpen, wordt dit conceptuele ontwerp een kennisdrager die steeds aangescherpt wordt door leerervaringen uit de praktijk. Deze ontwerpen zijn beschikbaar voor de hele bouwsector. Hierdoor ontstaat er een gefundeerde referentie die door de toenemende populariteit van conceptueel bouwen eenvoudig kan worden overgenomen. Dit zorgt voor een versnelde opschaling van de gebouwconcepten die worden ontwikkeld binnen de tenderregelingen.
Woningbouwcorporaties
bijlage 1 >
Woningbouwcorporaties bezitten 32% van de Nederlandse woningvoorraad. De 150 grootste corporaties hebben daarvan het overgrote deel in handen. Hierdoor kan met een klein aantal spelers een groot aantal woningen worden bereikt. Veel corporaties zijn ook bereid in verduurzaming te investeren. Het maatschappelijk belang van woonlastenverlaging voor de minima weegt het zwaarst in dit segment van de woningmarkt. Daarnaast zien ze het economische belang van levensverlengende ingrepen in de bestaande woningvoorraad. Deze moet met de huidige sloop- en nieuwbouwvolumes namelijk veel langer blijven staan dan de geplande levensduur. Energiesprong wil corporaties doordringen van het belang en de waarde van hoog niveau-renovaties in hun bestaande voorraad ten opzichte van de huidige renovatie-aanpak. In het licht van de stijgende energielasten en de veel langer dan geplande levensduur van de huizen kunnen de huidige ingrepen namelijk als lapmiddel worden gezien. De levensduurverlengende en economische waarde van verhogende Energiesprong-renovaties hebben op de langere termijn zowel sociaal als economisch een hoger rendement. Drie projecten ondersteunen deze doelstelling. Subsidieregelingen Via tenders daagt Energiesprong koplopers onder de corporaties uit hun ambitie waar te maken of te overtreffen. Door de financiële ondersteuning van de kleinschalige gebiedstender en de woningbouwtenders wordt er ruimte gecreëerd om te experimenteren. Zo worden de koplopers gecompenseerd voor de extra initiële kosten die ze maken. Slim en Snel Slim en Snel richt zich op het grote aandeel systematisch gebouwde jaren zestig- en zeventig-woningen. Systematisch gebouwde woningen kunnen namelijk systematisch gerenoveerd worden. Gecoacht vanuit Energiesprong worden er door clusters van woningbouwcorporaties vier grote bundels van woningen aan de markt aangeboden. De schaal van de opdracht die via vernieuwend opdrachtgeverschap in de markt
14
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
wordt gezet, zal de markt aanzetten tot innovatieve, kosteneffectieve, hoog niveau renovatieconcepten. De consortia zullen ook worden gecoacht op de marketingaspecten van hun concept. Het doel is deze concepten zodoende ook beschikbaar te maken voor eigenaar-bewoners die eenzelfde woningtype bezitten. Deze innovatieve verduurzamingmethode kan corporaties helpen bij het behalen van de afspraken in het convenant dat ze met het rijk hebben gesloten. Hierin is er een gelijkenis met de Blok voor Blok aanpak, waarin Slim en Snel zich onderscheidt met een hogere ambitie en focus op seriematige bouw. Vanzelfsprekend vindt er afstemming tussen de programma’s plaats. De clusters zullen regionaal worden gevormd. Hierdoor zullen de leerervaringen via een olievlekwerking snel in de hele regio gedeeld worden. Het kennis- en leertraject wordt nog verder ondersteund door het parallel lopende wetenschappelijk spoor. Hierdoor worden kennisinstellingen gemobiliseerd rondom dit thema. Nieuw beslismodel corporaties De nieuwe realiteit van stijgende energielasten en de langere levensduur heeft een positief effect op de terugverdientijd van energiereductierenovaties. Volgens de huidige financiële beslismodellen is dit echter nog niet zo. In deze modellen worden energierenovaties ondergewaardeerd, waardoor deze renovaties minder vaak en minder ambitieus gebeuren. Om dit model te herrijken op de nieuwe realiteit wordt met corporaties een door WSW en CFV goedgekeurd beslismodel voor renovatieprojecten ontwikkeld. Hierin zullen levensduurverlenging, huurverhoging en waardecreatie ten gevolge van duurzame ingrepen een plek krijgen.
Eigenaar-bewoner
bijlage 2 >
Om de regeringsdoelstellingen te behalen dienen ook eigenaar-bewoners hun huis fysiek aan te passen. Zij bezitten het grootste deel van de woningen en in deze woningen is de grootste energiewinst te behalen. Via ondermeer het programma Meer met Minder worden eigenaar-bewoners gestimuleerd hun woning te verduurzamen. Hieruit blijkt dat slecht weinigen de behoefte hebben om hun huis verregaand te verduurzamen. De selecte groep die dit wel wil, heeft momenteel nog te weinig kennis over hoe ze dat kunnen verwezenlijken. Energiesprong wil 200 eigenaar-bewoners de stap naar energieneutraal wonen laten zetten. Deze particulieren zullen voorbeelden en ‘best practices’ creëren voor andere eigenaren, proefprojecten zijn voor de lokale bouwkolom en ambassadeurs opleveren voor energieneutraal wonen. Deze effecten zullen een verdere opschaling naar de rest van de markt stimuleren. Rondom de eigenaar-bewoner zijn drie projecten gedefinieerd.
15
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Lokaal alle lichten op groen ‘Lokaal alle lichten op groen’ beoogt in vijf gemeentes marktcondities te creëren waaronder de energietransitie lokaal kan plaatsvinden. Anders dan veel gemeentelijke verduurzamingprogramma’s of het programma ‘Blok voor Blok’, richt ‘lokaal alle lichten op groen’ zich niet op alle eigenaar-bewoners in een wijk of stadsdeel maar enkel op de koplopers in de gemeente. Eigenaar-bewoners worden gestimuleerd hun huis energieneutraal te renoveren. Hiervoor worden financieringsconstructies opgezet, de bouwsector wordt opgeleid deze renovaties uit te voeren, makelaars en taxateurs leren energieprestatie van woningen te waarderen, adviseurs leren energieneutrale adviezen te geven en de lokale regelgeving wordt aangepast. De lessen die hieruit naar voren komen worden gedeeld met andere gemeentes, zodat er effectiever verduurzamingbeleid kan worden gevoerd. De kennis uit deze leertrajecten is teven van groot belang voor andere eigenaar-bewoners met eenzelfde ambitie. Deze kennis zal gedeeld worden via de koplopercommunity. Koploperprogramma energieneutraal wonen Via een koplopercommunity worden eigenaar-bewoners in staat gesteld hun ervaringen met energieneutraal renovatie of nieuwbouwprojecten te delen met anderen. Dit heeft drie effecten. De trotse bewoners krijgen publiek voor hun unieke project. Eigenaar-bewoners met eenzelfde ambitie kunnen putten uit een grote kennisbank van de ervaringen van anderen en kunnen vragen stellen aan de leden met ervaring. Daarnaast krijgen de nu nog vaak geïsoleerde individuen met een energieneutrale ambitie het gevoel tot een groep te behoren en niet alleen te staan in hun ambitie. Dit moet resulteren in meer en beter uitgevoerde energieneutraal renovaties. Tevens creëert zich zo een doelgroep voor verleidingsacties onder eigenaar-bewoners. Eigenaar-bewoners binnen VvE’s Eigenaar-bewoners binnen VvE’s kunnen geen Energiesprong maken zonder dit gezamenlijk aan te pakken. Dit vormt een kans en een bedreiging. De kans zit in de lotsverbondenheid. Hierdoor kunnen enkele gemotiveerde bewoners een hele groep minder geïnteresseerden mee trekken in een energierenovatie. De bedreiging zit in het feit dat veel Energiesprong-renovaties met unanimiteit van stemmen moeten worden goedgekeurd. Enkele individuen kunnen zo een goed plan blokkeren. Binnen de doelgroep VvE’s heeft Energiesprong het doel te achterhalen hoe je de diversiteit aan bewoners gezamenlijk tot energierenovatie-besluiten kan krijgen. Door concreet tien VvE’s te ondersteunen om een Energiesprong te maken en deze cases uitgebreid te delen krijgen de koplopers het gevoel dat het mogelijk is en worden drempels die deze projecten opwerpen belicht en beslecht. Deze voorbeelden en de opgedane kennis wordt gedeeld via een nog op te zetten community van eigenaren binnen VvE’s die hun pand willen verduurzamen. Om te zorgen dat deze kennis wordt verwerkt en ook buiten de VvE’s beschikbaar wordt, heeft de Hogeschool van Utrecht de opdracht een best practices-onderzoek te doen naar de VvE’s binnen dit programma en andere succesvolle VvE-renovatietrajecten.
16
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Huurder/gebruikers
bijlage 4 >
Het aandeel gebruikersgerelateerd energiegebruik, zoals het verbruik van de koelkast of verlichting in gebouwen is groot en stijgt. Om de Energiesprong ambities waar te maken, moet er dus naast gebouwgebonden energiereductie zoals o.a. verwarming en koeling ook naar het gebruikersgebonden energiegebruik worden gekeken. De invoering van slimme meters zal hierin een rol spelen. De Energiesprong zal zich niet richten op de invoering hiervan maar juist op de stap daarna. Hoe deze data via energie management systemen kan worden gebruikt om het energieverbruik te beïnvloeden. Binnen de tenderregelingen wordt dit deel van het energieverbruik geadresseerd door op energiereductieprestaties te sturen in plaats van bouwkundige aanpassingen. Hierdoor wordt het gebruikersafhankelijke deel van het energieverbruik integraal meegenomen. Hiermee wordt de markt gestimuleerd om naar kosteneffectieve oplossingen te zoeken voor de reductie van het gebruikersgebonden energiegebruik. Ook binnen de COP’s van woningbouwcorporaties zal er uitgebreid aandacht zijn voor dit deel van het energieverbruik. De economische lasten hiervan zijn relatief, namelijk het hoogst voor de sociale minima. Naast energieverbruikers zijn huurders en gebruikers ook actoren die het renovatieproces beïnvloeden. Nu zien we vaak dat ambities van corporaties worden gesmoord, doordat er geen goedkeuring van 70% van de huurders komt voor de renovatie. Dit wil Energiesprong doorbreken door huurders juist te mobiliseren voor energierenovaties. Zij hebben daar ook relatief veel baat bij. De woonlasten zullen gelijk blijven, maar het comfort van de vaak oude, tochtige en vochtige woningen stijgt aanzienlijk na de renovatie. Samen met de Woonbond wordt er gekeken hoe de huurders kunnen worden gemobiliseerd om hun verhuurders aan te zetten tot woningverbetering. Gage Een aantal technologische ontwikkelingen worden ondersteund die het gebruikersafhankelijke energieverbruik zullen verlagen. Dit kunnen slimme feedbacksystemen zijn die bewoners alarmeren bij veel energieverbruik of juist complimentjes geven als ze weinig verbruiken. Het is de doelstelling om deze technologie vervolgens in 300 woningen in te zetten. Om uiteindelijk tot verkoopbare marktrijpe concepten te komen, dienen de makende en de ontwikkelende partij samen bij de ontwikkeling betrokken te zijn. Er wordt vanaf het begin gestuurd op een positieve business case voor de gebruiker en de producent. Deze technologie dient in de laatste woningbouwtender gebruikt te worden, zodat er ook een early market voor de nieuwe technologie wordt gecreëerd.
17
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Woningbouwprojectontwikkelaars
bijlage 5 >
Ontwikkelaars zijn verantwoordelijk voor een groot gedeelte van de nieuwbouwopgave in Nederland. Doorgaans wordt de energieambitie voor nieuwbouwwoningen bepaald door de geldende EPC die conform de richtlijnen van de herziene EPBD in 2020 zal leiden tot energieneutrale nieuwbouw. Energiesprong wil deze groep uitdagen om nu al een stap verder te gaan. Er moeten aantrekkelijke zeer energiezuinige woningen worden ontwikkeld die inspelen op de vraag van de consument. Subsidietenders Via subsidietenders daagt Energiesprong koplopers uit een ‘sprong’ verder te gaan dan de nu geldende EPC- normen. Door de financiële ondersteuning van de kleinschalige gebiedstender en de woningbouwtenders wordt er ruimte gecreëerd om te experimenteren. In de COP’s van deze tenders wordt er gestuurd op het op gang krijgen van een innovatiespiraal langs de lijnen: technologie, marktbenadering, financiering en procesaanpak. Hierdoor moeten gewilde, zeer energiezuinige woningconcepten sneller tot stand komen. Hierbij wordt ook aansluiting gezocht met de Excellente gebieden die door Agentschap NL worden begeleid, die reeds langere tijd met dit vraagstuk bezig zijn. De door de koplopers opgedane kennis zal via masterclasses en separate COP-trajecten worden gedeeld met de meer mainstream partijen. Daarnaast wordt deze kennis verwerkt in de Toolkit. Dit instrument is de afgelopen jaren een effectief middel geweest bij het verspreiden van kennis, maar de behandelde woningconcepten zijn echter nog niet op Energiesprong-niveau.
Utiliteitsbouw
bijlage 8 >
Een groot gedeelte van het energiegebruik vind plaats in utiliteitsgebouwen. Ten opzichte van de woningbouw is dit echter een zeer diverse doelgroep. De utiliteitsbouw kenmerkt zich door een veelheid van gebouwtypologieën, sectoren en actoren. Hierdoor is deze markt in vergelijking tot de woningbouw minder grijpbaar. Kantoorpanden, ziekenhuizen of bedrijfshallen vragen om andere oplossingen. De vastgoedbelegger heeft andere belangen dan de exploitant van het pand. Daarnaast is een groot gedeelte van het energiegebruik sectorafhankelijk, omdat het bedrijfsproces dat het pand huist een grote invloed heeft op het verbruik. Om die reden zal er eerst een onderzoek worden gedaan naar de gebouw-/sectorcombinaties waar de grootste potentie ligt om te verduurzamen. Gezien het kleine aandeel van de energiekosten in de totale bedrijfskosten is het uitgangspunt hierbij dat er additionele bedrijfsmatige doelstellingen moeten zijn voor deze partijen om hun gebouwen op Energiesprong-niveau renoveren. Zodra deze analyse is gemaakt,
18
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
wordt het programma verder ingevuld specifiek naar de kansrijke combinaties. Hierna wordt ook de focus van de utiliteitsbouwtender vormgegeven.
Waar de energie verdwijnt
bijlage 12 >
Er is een gesegmenteerd verbruiksoverzicht van de woning- en utiliteitvoorraad opgesteld. Dit wordt gebruikt bij de keuze-initiatieven die vanuit Energiesprong worden ondersteund. Naast het verbruiksoverzicht is voor de woningbouw ook een overzicht gemaakt van het verbeterpotentieel. In 2011 is het doel om aparte analyse-instrumenten hiervan af te leiden die voor externe partijen bruikbaar zijn als basisafwegingskader voor bijvoorbeeld lokale overheden.
Wet- en regelgeving
bijlage 13 >
Wet- en regelgeving kan zowel stimulerend (denk aan het effect van de invoering van de EPN in 1995) als belemmerend werken (denk aan welstandsnota’s, OZB) voor de realisatie van hogere energieprestaties bij nieuwbouw of renovatie. Doelstelling van dit programmaonderdeel is om aan de hand van de ervaring uit experimenten en de reeds bekende belemmeringen vanuit PeGO te komen tot een samenhangend advies aan de overheid. Hierin wordt beschreven welke wet- en regelgeving de energetische prestatieverbetering in de gebouwde omgeving kan stimuleren.
Internationale aansluiting
bijlage 16 >
Hoewel Energiesprong primair een programma gericht is op de realisatie van nationale doelstellingen met en voor nationale actoren, kent de Energiesprong ook een internationale dimensie. In de Europese kaderprogramma’s (RD&D) is het onderwerp Energie in de Gebouwde Omgeving sterk gepositioneerd. Mede door oprichting van het E2B (Energy Efficient Buildings) initiatief. Zowel een aantal Nederlandse kennisinstellingen (met name TNO en ECN) als marktpartijen (met name Philips als co-founder), spelen hierin een vooraanstaande rol. Sinds 2010 is ook de SEV hier lid van en heeft een medeagenderende rol bij de opzet van nieuwe onderzoeksonderwerpen. Daarnaast zijn er een aantal nieuwe initiatieven ontstaan in het internationale kader vanuit het International Energy Agency (IEA), waar zowel kennisinstellingen als marktpartijen, gezamenlijk werken aan kennisontwikkeling en uitrol van best practices. Bovenstaande geeft Nederland een goede uitgangspositie om
19
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
zich te meten met en te leren/profiteren van internationale partijen, en de eigen investeringen te vergroten gebruikmakend van internationale middelen. Onder regie van Energiesprong zal een inventarisatie gemaakt worden van de internationale ontwikkelingen op het gebied van Energiesprongactiviteiten en -ambities. Deze inventarisatie zal enerzijds gebruikt worden om content te verkrijgen vanuit de internationale dimensie voor kennisontsluiting middels bijvoorbeeld COP’s en Innopedia. Anderzijds dient deze ook input te leveren voor identificatie van technologie(uit)ontwikkeltrajecten.
20
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
BIJLAGEN
Bijlage 1 Woningbouwcorporaties Doelstelling De woningcorporaties bezitten ca. 32% van de woningvoorraad in Nederland. Het grootste deel
daarvan is in bezit van de 150 grootste corporaties. We hoeven dus slecht een klein aantal actoren mee te krijgen om een groot deel van de voorraad aan te pakken, in veel gevallen seriematig. Een flink aantal corporaties profileert zich als koploper in de verduurzamingopgave van de woningvoorraad. Dat zijn ook de corporaties die het belang zien van experimenten en daarmee als vliegwiel kunnen fungeren voor ingrepen in de particuliere voorraad. Een groot deel van de voorraad is geschikt voor een Energiesprong. Veel woningcorporaties zien daar echter nog niet het belang van in of lopen aan tegen belemmeringen bij het realiseren van hun ambities met die bestaande voorraad. Het programma wil de woningcorporaties het belang laten zien van een forse energiesprong in de bestaande voorraad. Gelijktijdig werken we aan het wegnemen van belemmerende factoren en aan de realisatie van een aantal concrete tools. Op die manier willen we de investeringsbereidheid van corporaties vergroten. Veel corporaties zijn bereid te experimenteren en zien een duidelijk maatschappelijk of economisch belang in de aanpak van hun woningvoorraad. Ze zien in dat vernieuwing en innovatie niet tot stand komen zonder opdrachtgevers die bereid zijn hun nek uit te steken. Samen met deze groep koplopende corporaties zal Energiesprong experimenten opzetten die een significante bijdrage kunnen vormen aan de energietransitie. Door te experimenteren in de corporatievoorraad worden er vernieuwende concepten, werkwijzen en processen ontwikkeld die ook toepasbaar zijn bij de aanpak van de particuliere voorraad. Die verbinding tussen de corporatiemarkt en de particuliere makt maken is een nadrukkelijk doel van Energiesprong. Bij de corporaties met ambities ontbreekt vaak de kennis om de grote stappen te maken waardoor er veel tijd en energie verloren gaat met het opnieuw uitvinden van het wiel. Energiesprong wil daarom kennis en competenties binnen de sector (van kennisinstellingen, aanbodpartijen tot aan de corporaties en hun huurders) samenbrengen. In 2009 zijn er 83.000 woningen opgeleverd, waarvan er circa. 35.000 bestemd waren voor de sociale huurmarkt. Ook van de koopwoningen is een significant deel ontwikkeld door woningcorporaties. De bouwomzet in onderhoud en renovatie doet niet veel onder voor die van nieuwbouw. Corporaties zijn daarmee een belangrijke opdrachtgever voor bouwend Nederland. Vanuit die optiek hebben zij er alle belang bij dat de bouwsector in staat is om aanbod te creëren voor de vraag van de toekomst. Daarvoor zijn vernieuwende werkwijzen in de bouwsector noodzakelijk (zie ook ketensamenwerking). Energie-
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
21
sprong wil vernieuwend opdrachtgeverschap stimuleren en bijdragen aan de ontwikkeling daarvan. Nieuwe processen zijn een belangrijk middel om innovatie in de bouw van de grond te tillen. De vernieuwingen die binnen de corporatiewereld zijn ontwikkeld zullen hun weerslag hebben op het creëren van aanbod voor particulieren. De doelstellingen van Energiesprong voor corporaties spitsen zich vooral toe op de aanpak van de bestaande voorraad. Een substantieel deel van die bestaande voorraad kan door andere zienswijzen en werkwijzen op korte termijn aangepakt worden. Concrete output van Energiesprong: Hoog Niveau Renovatie van 2.000 bestaande woningen, met een minimale energiebesparing van 45%.
Via ondersteuning van CoP’s, de roadschow en andere tools is het doel om 30 corporaties het energievraagstuk onderdeel te laten maken van hun strategisch portefeuillebeleid, vanuit het perspectief van betaalbaarheid en waardeontwikkeling. Ontwikkeling van Hoog Niveau Renovatie-concepten vanuit de markt.
Ontwikkeling van een nieuw beslismodel voor besluitvorming over de renovatieprojecten, dat wordt goedgekeurd door het Waarborgfonds sociale Woningbouw (WSW) en het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). . Ondersteuning van 10 corporatie-communities waarbinnen deelnemers kennis ontwikkelen en leren, met elkaar en in interactie met de andere communities. Stimuleren van nieuwe initiatieven die bijdragen aan de opschaling van het Energiesprong-gedachtegoed. Het uiteindelijk effect zal zijn dat er de komende jaren een flinke slag gemaakt wordt binnen het bezit van de woningcorporaties. Analyse Waarneming 1 De corporaties zullen op korte termijn problemen krijgen met de betaalbaarheid van hun woningvoorraad. Stijgende energieprijzen hebben het meeste effect op de betaalbaarheid van het slechtste deel van de voorraad, waar ook vaak de mensen met de laagste inkomen wonen. Corporaties moeten worden aangespoord om, vanuit het perspectief van integrale woonlasten, het toekomstige vraagstuk van betaalbaarheid binnen hun portefeuillebeleid vorm te geven in lijn met hun maatschappelijke taak. Waarneming 2 Op termijn zal de waarde van de woningen gekoppeld worden aan de energieprestatie.
22
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Het waardevraagstuk van energetische maatregelen is een generieke opgave voor Energiesprong. Speciaal voor corporaties wordt een traject opgestart, waarin het waardevraagstuk pregnanter wordt gepositioneerd in de beslismodellen over ingrepen in de bestaande voorraad. Waarneming 3 De corporaties moeten leven binnen de bestaande regelgevende en financiële kaders. Beslismodellen zijn niet afgestemd op energiebesparende investeringen in de bestaande voorraad. Kaderstellende instanties (WSW en -CFV) zullen samen met corporaties moeten zoeken naar een branchebreed gedragen model. Waarneming 4 Van de voorraad van na 1950 (5 miljoen woningen) zal een groot deel aanzienlijk langer mee moeten dan de 120 jaar waarvan corporaties, beleggers en particuliere eigenaren tot nu toe uitgingen. Wanneer dat perspectief wordt gekoppeld aan die van waardeontwikkeling en betaalbaarheid dan ontstijgt het verduurzamingsvraagstuk het niveau van Strategisch Voorraad Beleid en zal het duidelijk een plek moeten krijgen in het portefeuillebeleid van de corporatie (betaalbaarheid, waardeontwikkeling, gebieds- en marktpotentie). Juist in het deel van de voorraad dat daarvoor geschikt is, worden ingrepen gepleegd die als lapmiddel kunnen worden betiteld vanuit het perspectief van die noodzakelijk langere levensduur. Waarneming 5 De investeringsfocus is op dit moment nog steeds gericht op nieuwbouw. De waarde van Hoog Niveau Renovaties wordt aan de bestuurs- en commissarissentafel nog niet als urgent ervaren. Energiesprong zal ervoor zorgen dat dat inzicht doordringt. Waarneming 6 De effecten op de kasstroomontwikkeling van investeringen in Hoog Niveau Renovaties zijn voor een groot deel van het bezit veel positiever dan investeringen in nieuwbouw. Die gunstige effecten zijn niet zichtbaar door verkeerde percepties, gebrekkige rekenmodellen en beperkingen in regelgeving. Waarneming 7 Energie is over het algemeen niet de trigger om ingrepen te plegen in de bestaande voorraad. Op z’n best is het een factor die wordt meegenomen bij een renovatie-aanpak. Mede daardoor kijkt men niet naar de grote sprongen en wordt de besparing niet gezien als een mogelijke economische drager van de ingreep. De noodzakelijke ingrepen in de bestaande voorraad kunnen ook gekoppeld worden aan andere vraagstukken die spelen rondom het wonen, zoals leefbaarheid en krimp. Bij sturing op labelsprongen worden die aspecten praktisch niet meegewogen. De corporaties dienen dus veel integraler naar hun renovatieopgave te kijken. Waarneming 8 Corporaties worstelen met manieren om een deel van de investeringskosten te verhalen op de bewoner. Het is erg lastig om bewoners mee te krijgen in de grootschalige aanpak van complexen (70% regeling).
23
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Daarbij speelt wantrouwen jegens de verhuurder en onverschilligheid over de problematiek een rol. Het is belangrijk om samen met de corporaties te zoeken naar manieren om de bewoners onderdeel te laten zijn van het proces zodat zij bereid, en in staat zijn, de verschuiving van woonlasten te accepteren. Waarneming 9 De voordelen van energiebesparende maatregelen voor huurders verschillen sterk per doelgroep en woningtype. De corporaties hebben onvoldoende inzicht in de relatie tussen energiegebruik, inkomen, gezinssamenstelling en woningtype. Waarneming 10 Corporaties zijn een grote opdrachtgever voor de bouwsector. De bouwsector zal het met de huidige manier van werken steeds moeilijker krijgen om betaalbare en integrale bouwconcepten te ontwikkelen. De tijd dat corporaties zelf de kennis en competenties hadden voor het ontwikkelen van woningen is geweest. Het bieden van integrale oplossingen is een leerdoel voor de ‘makers’ binnen het bouw- en exploitatietraject. Daarvoor dienen er vergaande vormen van samenwerking binnen de bouwketen opgezet te worden. Waarneming 11 Veel corporaties in Nederland proberen gezamenlijk antwoord te vinden op gelijkluidende vragen. De kennis die ontwikkeld wordt binnen die verschillende coalities zullen op nationaal niveau gedeeld moeten worden. Programma’s en projecten Woningbouw 1. Slim en Snel 33% van de woningvoorraad in Nederland bestaat uit woningen uit de jaren ’60 en ’70. Een groot deel van deze woningen (38%) is in het bezit van corporaties. De seriematige bouwwijze uit deze jaren leent zich bij uitstek voor een conceptuele, systeemgerichte renovatieaanpak. Door op grotere schaal (400 tot 500 stuks) woningen van een gelijk type aan de markt aan te bieden, ontstaat een prikkel om betaalbare renovatieconcepten te ontwikkelen. Daaraan voorafgaand zullen ervaringen met grootschalige renovaties in Nederland geanalyseerd worden om lessen af te leiden om de ontwikkeling van slimme, betaalbare en duurzame renovatieconcepten te ondersteunen. Dit experiment moet aantonen dat het mogelijk is om op een slimme manier betaalbare oplossingen voor duurzame renovatie van seriematig gebouwde woningvoorraad te ontwikkelen en te realiseren (in bewoonde staat). Het agenderen van deze opgave bij de politiek en het in kaart brengen en wegnemen van belemmeringen vormen hiervan afgeleide doelstellingen. Parallel aan het experiment loopt een wetenschappelijk spoor, waarin Nyenrode Business Universiteit onderzoekt hoe deze beweging in gang kan worden gehouden, ook onder veranderende omstandigheden. Tenslotte is er rondom Slim en Snel een netwerkgroep van marktpartijen geformeerd, die bezig
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
24
is met kennisontwikkeling en kennisdeling op dit gebied. Deze marktpartijen zijn niet noodzakelijkerwijs dezelfde partijen die aan de experimenten werken. Doel Mobiliseren van de wooncorporaties en bouwsector Bieden van innovatieruimte aan de bouwsector.
Experimenteren met nieuwe vraag- en aanbodprocessen die samenwerking binnen het netwerk van makers versterken of noodzakelijk maken. Ontwikkeling van betaalbare Hoog Niveau Renovatie-concepten met hoge energie-ambities (45% van totaal energiegebruik). Kennis over die concepten verspreiden.
Ontwikkelen van een aanpak om de ontwikkelde concepten buiten dit project te vermarkten.
Realisatie van ca. 2.000 woningrenovaties met minimaal 45% reductie van het totale energiegebruik. Opschaling De kennis die binnen het netwerk van marktpartijen wordt ontwikkeld zal niet alleen worden toegepast in de praktijkexperimenten, maar ook op verschillende manieren worden gedeeld met relevante spelers die zich bezighouden met gelijksoortige activiteiten. Slim en Snel biedt, vanuit het wetenschappelijke spoor, ook handvatten om de opgave op de agenda te houden mochten externe omstandigheden sterk veranderen. Circa twaalf marktpartijen worden uitgedaagd om concepten te ontwikkelen waarmee ze ook buiten Slim en Snel om mee de markt op kunnen. Door het sterke regionale karakter van Slim en Snel is het externe leerproces gericht op een olievlekwerking richting regionale aanbieders en vragers. De consortia zullen ook worden uitgedaagd en gecoacht om na te denken over de marketingaspecten van hun concept. In combinatie met slimme financieringsconstructies dienen de concepten ook beschikbaar te komen voor de particuliere markt. Daarbij wordt aansluiting gemaakt met andere activiteiten binnen Energiesprong. Ook binnen het wetenschappelijke ontwikkelingspoor is daar veel aandacht voor. Het is op dit moment nog onduidelijk of het ook lukt om de particuliere aanpak binnen het praktijkexperiment vorm te geven. Kennisdeling is een vereiste voor zowel de vragers als de aanbieders. Daarmee wordt een bodem gelegd voor de doorontwikkeling van de aangeboden concepten. De bijdrage van Energiesprong aan het experiment bestaat louter uit procesondersteuning. De overtuiging bestaat dat kansrijke aanpakken er voor zorgen dat deze opgave met een positieve businesscase voor de vrager kan worden gerealiseerd en daarmee ook herhaalbaar is voor hemzelf en voor anderen.
25
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
2. Nieuw beslismodel woningcorporaties Woningcorporaties gebruiken voor besluiten over investeringen in de bestaande voorraad het gangbare rekenmodel voor nieuwbouw. Dat model sluit aan op de boekhoudkundige structuur van de corporatiebranche en leidt in het geval van nieuwbouw vaak tot de bekende ‘onrendabele top’. Het gebruik van dit rekenmodel voor de bestaande voorraad leidt in de praktijk tot negatieve besluiten over Hoog Niveau Renovaties, omdat er sprake is van een onaanvaardbaar hoge onrendabele top, vergeleken met nieuwbouw. SEV krijgt vanuit het werkveld veel signalen dat men los willen komen van dit knellend kader, omdat dit alle voorstellen voor investeringen in de bestaande voorraad in de kiem smoort. Energiesprong stuurt juist op ingrepen die de levensduur van de woningen verlengen. Het is noodzakelijk dat er een rekenmodel wordt ontwikkeld dat is toegespitst op de problematiek van de bestaande voorraad. Daarin moeten ondermeer levensduurverlenging, huurverhoging, woonlasten en waardecreatie door duurzame ingrepen een plek krijgen. Doel Het doel van het project is het ontwikkelen en implementeren van een breed gedragen financieel besluitvormings- en investeringsmodel voor Hoog Niveau Renovaties van de bestaande woningcorporatievoorraad. Daarbij worden toekomstwaardeformules voor de lange termijn opgesteld voor vastgoedwaarde en wooncomfort. Eind september 2011 presenteren circa veertig koplopercorporaties een gezamenlijk voorstel voor een nieuw financieel afwegingskader. Daarmee gaan zij experimenteel mee aan de slag gaan, met goedkeuring van het Centraal Fonds Volkshuisvesting en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Opschaling Het beslismodel wordt ontwikkeld door een flink aantal corporaties met ondersteuning van het WSW, CFV en accountants. De gezamenlijkheid zorgt voor draagvlak binnen de sector, de laatst genoemden leggen gewicht in de schaal voor de verdere acceptatie van het model binnen de sector. Met het nieuw model voor het doorrekenen van investeringen in de bestaande voorraad H kan worden aangetoond dat het in een flink aantal gevallen zinvoller is om te investeren in de bestaande voorraad in plaats van in nieuwbouw. Dat zal de aanpak van die bestaande voorraad een flinke impuls geven. Ondersteuning Communities of Practice woningcorporaties Op verschillende plekken in Nederland zijn groepen van corporaties bezig om antwoorden te vinden op gelijksoortige vragen (CoP woningcorporaties, het Netwerk van Aedes, WK2020, TaskforceCO2, etc.). Door gezamenlijk thema’s te benoemen en kennis te delen en kunnen er sneller en effectiever resultaten worden geboekt. SEV ondersteunt de verschillende groepen, legt de verbindingen tussen de groepen en zorgt dat de ontwikkelde kennis wordt gedeeld met de sector. De financiële bijdrage zal beperkt zijn en is vooral bestemd voor ondersteuning van Energiesprong-thema’s.
26
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
4. Roadshow woningcorporaties Corporaties moeten vanuit ongebruikelijke perspectieven naar hun bestaand bezit kijken. De waarnemingen die zijn opgesomd in de analyse hebben over het algemeen nauwelijks invloed op besluiten die worden genomen aan de bestuurstafel of door de Raad van Commissarissen. Energiesprong wil de energieopgave op de agenda krijgen, gecombineerd met andere opgaven waarvoor corporaties zich gesteld zien, zoals betaalbaarheid van de woningen, waardeontwikkeling en leefbaarheid. Energiesprong organiseert een roadshow voor bestuurders en commissarissen van de 50 grootste corporaties. In bijeenkomsten van een dagdeel zullen verschillende inspirerende specialisten hun licht laten schijnen over de opgave van de betreffende corporatie. De overgebrachte kennis zal ook in de vorm van een fysieke kennisdrager aangeboden worden. De vorm daarvan wordt nog nader bepaald. Deze kennisdrager wordt ook verspreid onder corporaties die niet worden bezocht door het roadshowteam. 5. CorpoScrapTool De kennis die de koplopers ontwikkelen dient opgepakt te worden door de hele sector. Corporaties hebben tools nodig om beleid en uitvoering vorm te geven. Papieren kennis is vaak al achterhaald voor ze verspreid is. Energiesprong opteert voor ‘een scraptool’. Het idee van de scraptool is dat medewerkers op alle niveaus beschikbare kennis digitaal kunnen knippen en overbrengen naar beleidsstukken, projectvoorstellen, begrotingsteksten et cetera. De scraptool moet de complexiteit van energiebeleid door corporaties op alle schaalniveaus met alle relevante aspecten in een heldere structuur en in begrijpelijke taal behandelen. Twee boodschappen moeten doordringen: Hoog niveaurenovatie is noodzakelijk en hoog niveaurenovatie is mogelijk. Ook moeten concrete handvatten worden gegeven om aan de slag te gaan. 6. Prijsvraag Glazen Huis Het Glazen Huis, prijs voor transparante woningcorporaties, is een initiatief van SEV en PricewaterhouseCoopers. De prijs wordt uitgereikt aan de corporatie met het beste jaarverslag vanuit het oogpunt van maatschappelijke verantwoording. Ieder jaar wordt er een speciale themaprijs uitgereikt: in 2011 staat die in het teken van duurzaamheid, net als vorig jaar. Omdat duurzaamheid voor een groot deel wordt bepaald door het energiegebruik van de voorraad is Energiesprong gevraagd een rol te spelen in de beoordeling van de jaarverslagen. De jury zal de themaprijs uitreiken aan de woningcorporatie die zich in haar verslag het beste verantwoordt over het gevoerde beleid en de behaalde resultaten op het terrein van duurzaamheid, met als deelterreinen: Duurzaam bouwen, gericht op de aandacht voor energie en milieu in het investeringsgedrag van de corporatie. Duurzaam wonen, gericht op het verlagen van het energieverbruik in de woningen. De themaprijs wordt toegekend aan de corporatie die staat in het teken van verantwoording over de manier waarop prestaties zijn vertaald naar het jaarverslag. Dat hoeft niet te betekenen dat de desbetreffende corporatie ook de inhoudelijk kan worden bestempeld als de ‘Hoogste Springer’. Energiesprong
27
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
wil daarom ook een inhoudelijke beoordeling doen aan de hand van de 15 hoogst scorende corporaties. Daarbij wordt de ‘Hoogste Springer’ beloond met een Energiesprong prijs.
28
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 2 Eigenaar-bewoner Doelstelling Om de overheidsdoelstelling van een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050 te halen
zullen veel eigenaar-bewoners hun huis moeten aanpassen. Dat is niet makkelijk haalbaar: slechts weinigen hebben de behoefte om hun huis verregaand te verduurzamen en de selecte groep die dit wel zou willen, heeft nog te weinig kennis over hoe ze dat kan verwezenlijken. Het gaat daarnaast om forse investeringen, waarvoor lang niet iedereen de middelen ter beschikking heeft. Ontwikkelaars bieden uiterst zelden energieneutrale woningen aan en bouwbedrijven zijn nog niet goed in staat energieneutraal te renoveren. Ook zijn er nog maar heel weinig adviseurs die eigenaren of bouwbedrijven terzijde kunnen staan bij deze vraag. Aangezien we aan het begin staan van een beweging is het doel van Energiesprong om eigenaar bewoners van denken naar doen te krijgen. Als deze massa in beweging komt, is er daadwerkelijk sprake van een brede maatschappelijke opschaling. Voor 2015 willen we tweehonderd particuliere eigenaren de stap laten zetten naar energieneutraal wonen. Zij creëren voorbeelden voor andere eigenaren en proefprojecten voor bouwers en leveranciers en zijn de ambassadeurs voor energieneutraal wonen. Dit moet leiden tot een verdere opschaling naar de rest van de markt. Analyse Er zijn in Nederland vier miljoen koophuizen. Dat is zestig procent van de woningmarkt. Deze huizen behoren tot de categorie waar de grootste energetische winst is te behalen. De eigenaar kan in veel gevallen autonoom besluiten over zijn huis, maar tot nu toe blijkt deze doelgroep lastig in beweging te krijgen en zijn de eigenaren moeilijk te benaderen. Voor deze analyse gaan we uit van de volgende vier trajecten naar een energieneutrale woning. 1. Je renoveert je eigen woning energieneutraal 2. Je koopt een bestaande woning en renoveert deze energieneutraal 3. Je bouwt je eigen energieneutrale woning 4. Je koopt een energieneutrale woning In drie van deze scenario’s is sprake van een verhuizing, die maar zelden gemotiveerd zal zijn door een energieneutrale woonwens. Het is dus de kunst om aan te sluiten bij die bovenstaande mutatiemomenten en de eigenaar dan te laten kiezen voor energieneutraal wonen. Bij scenario 1 is geen sprake van een verhuizing. Het renovatietraject zal hier moeten aansluiten bij kleinere bouwkundige aanpassingen aan de woning. Een groene meerjaren-renovatieplanning zou eigenaren kunnen helpen om bij reguliere onderhoudsrenovaties de juiste keuzes te maken. In alle scenario’s ligt de bal bij de eigenaar. Die moet de motivatie hebben om een substantieel bedrag
29
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
(twintig tot zestig duizend euro) te investeren om energieneutraal te wonen. Dit plan gaat ervan uit dat een klein deel van de eigenaar-bewoners daartoe bereid is. Via positieve communicatie kan deze doelgroep groeien. De gemotiveerde eigenaren wonen op dit moment nog niet energieneutraal, doordat zij nog niet voldoende reden zien om zo’n groot bedrag te investeren. De terugverdientermijnen via een lagere energielast zijn erg lang voor deze stappen. Een deel van de investering moet dus terug te vinden zijn in de prijs van de woning. Dat is nog niet de realiteit. Daarom moeten de transactiemomenten worden aangegrepen om positief te adviseren over energiezuinige woningen. Taxateurs, aan- en verkoopmakelaars en banken zullen positief moeten gaan adviseren om de waardeverschillen van huizen ook in prijsverschillen tot uiting te laten komen. Een deel van de waarde van een energieneutraal huis kan moeilijk in geld worden uitgedrukt: het hoge comfort, het goede voorbeeld in de buurt, het innovatieve karakter en de zorg om het klimaat. Er zijn ambassadeurs nodig om particulieren die meerwaarde te laten zien. Ook al zien mensen die waarde wel, het geld moet ook beschikbaar zijn. Kopers wensen meestal een woning waarvoor een tophypotheek nodig is; zij hebben daardoor weinig financiële armslag. Het is nodig meer financiële ruimte beschikbaar te maken voor renovaties of een hogere koopprijs en de eigenaren zonder de middelen in staat te stellen investering in energie te doen. Dit is een maatschappelijk verantwoorde interventie omdat de woonlasten van een energieneutrale woning zeer laag zijn: de eigenaar wordt dus niet met ondraagbare woonlasten opgezadeld. De extra financieringsruimte zal ook een positief waarde-effect op de woning hebben. Er zijn nog niet veel bouwbedrijven gemotiveerd en in staat om energieneutrale woningen te bouwen of energieneutraal te renoveren. Dit gebrek aan motivatie komt deels voort uit conservatisme en uit het ontbreken van een incentive tot innovatie door de overspannen markt van de afgelopen jaren. De oorzaak ligt ook voor een deel in het ontbreken van een gerichte marktvraag. Daar komt bij dat de bouwkolom fundamenteel anders zal moeten werken om energieneutrale huizen te bouwen: het ontwerpproces moet integraler, de oplossingen zijn kennisintensiever en de samenwerking tussen hoofd- en onderaannemers moet een samenwerking tussen bouwpartners worden. Deze drempel komt de motivatie niet ten goede en zorgt ervoor dat zelfs een goed gemotiveerde partij het nog niet meteen kan waarmaken. De kleine groep bedrijven die wel gemotiveerd is, moet worden ondersteund bij het leren om energieneutraal te bouwen. Omdat dat vraagt om een integrale benadering, kunnen we ons daarbij het beste richten op samenwerkende ketens. Wanneer dat niet mogelijk is, zijn partijen die (als hoofdaannemer) een coördinerende rol kunnen spelen een geschikte doelgroep. Zij kunnen de eigenaar ‘ontzorgen’. De marktvraag zal gestimuleerd moeten worden om de motivatie van deze bedrijven vast te houden. Een deel van het gebrek aan kennis kan worden opgevangen door goede adviseurs. Via een EPA advies krijgen bewoners een aardig inzicht in de te nemen maatregelen, de kosten en terugverdientijden. Dit advies geeft echter
30
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
geen inzicht in hoe men een huis daadwerkelijk energieneutraal huis maakt. Dat maakt dat het EPA-advies de grotere ambities eigenlijk in de weg zit. Eigenaren wordt geadviseerd maatregelen te nemen die niet ver genoeg gaan en die de samenhang missen om in de toekomst tot een energieneutraal huis te komen. Dat moet veranderen: eigenaren moeten een integrale oplossing aangeboden krijgen waarmee ze een energieneutraal huis kunnen laten realiseren. Dat advies zal vaak niet in een keer worden uitgevoerd, omdat de kosten en de overlast bij natuurlijke mutatiemomenten veel lager zijn. Het advies moet dus worden vastgelegd en actueel worden gehouden. De eenvoudige maatregelen kunnen zo uitgevoerd worden zonder een blokkade te vormen voor het eindplaatje van een energieleverende gebouwde omgeving. Er zijn de afgelopen tien jaar veel losse deeloplossingen op de markt gekomen, in plaats van totaaloplossingen. De keuze voor een energieneutrale woning wordt daardoor een keuze tussen verschillende isolatiematerialen en -methodes, verwarmingsoplossingen, ventilatieconcepten en energie-opwekinstallaties. Dit is niet de juiste aanpak, want lang niet alle combinaties geven het gewenste resultaat. Bovendien maakt het samenstellen uit losse deeloplossingen het keuze traject zeer complex voor zowel de eigenaar, de bouwer als de adviseur. Er zal dus op energieneutraal concept niveau moeten worden gekozen waarna er een invulling volgt van de verschillende materialen en leveranciers en dimensionering. De koop van een energieneutrale woning Het vierde traject, de koop van een energieneutrale woning, heeft eigenlijk de zelfde problematiek als hierboven. Maar ook de potentiële aanbieders van deze woning, de ontwikkelaars, zien nog te veel risico in de extra kosten die ze moeten investeren. Ze verwachten die niet terug te zien in een hogere verkoopprijs. De extra investering in de energieneutrale woning zal moeten aansluiten bij de vraag van de gemotiveerde eigenaren, waardoor die zich vertaald naar extra waarde. Het is dus van belang dat er voorbeelden komen waar dat wel het geval is. Regelgeving werkt tegen Als laatste punt in de analyse blijkt dat regelgeving niet voordelig werkt voor eigenaren met een energieneutrale ambitie. Een investering in een energieneutrale woning leidt tot een hogere WOZ-waarde, waardoor de eigenaar meer belasting moet betalen en de investering minder rendabel wordt. Het tegenovergestelde zou het geval moeten zijn. De welstandscommissie moet in veel gemeentes nog wennen aan het feit dat er een nieuw straatbeeld zal ontstaan waar energie opwekkers een deel van het uitzicht bepalen. De monumentenzorg ziet nog te weinig in dat het behoud van het monument op termijn afhangt van de mogelijkheid deze qua comfort en energie-prestatie met zijn tijd mee te laten gaan. Voor deze twee beleidslijnen zullen nieuwe compromissen moeten worden gesloten. Uit bovenstaande analyse blijkt dat verduurzaming van woningen niet voor niets wordt gezien als transitieopgave. Er zal een groot aantal condities synchroon moeten veranderen om deze beweging in gang te zetten. Er bestaan geen deeloplossingen omdat er niets gebeurt zonder dat alle drempels weg zijn. Traagheid in de markt versterkt dit fenomeen: stel dat eigenaren een vraag formuleren, dan duurt het een
31
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
paar jaar voordat er een keten van bouwers is die de opgave aankan. Tegen die tijd zijn de eigenaren of gedemotiveerd, zijn de financiële middelen anders besteed of is het probleem al op een alternatieve wijze opgelost: de vraag is dus verdampt. Dit geldt ook andersom. Als een bouwketen een concept op de plank heeft liggen duurt het een behoorlijke tijd voordat zich een situatie voordoet waarin een eigenaar in staat en gemotiveerd is om dit toe te passen. Programma’s en projecten eigenaar-bewoners 1. Lokaal alle lichten op groen Aan de hand van gesprekken met koplopergemeentes en koplopers in de bouwsector zijn er drempels geïdentificeerd die hebben geleid tot het programma Lokaal alle lichten op groen. Aangezien de oplossing van de opgave ligt in het synchroon weghalen van alle drempels is dit op landelijk niveau op dit moment onhaalbaar. We beperken ons daarom tot vijf gemeenten waar we maximaal interveniëren. Hierbij wordt voortgebouwd op resultaten van de IKS-regeling van AgentschapNL, de activiteiten van het programma Meer met Minder en de gemeentelijke initiatieven om verduurzaming van de gebouwde omgeving te stimuleren. Lokaal alle lichten op groen onderscheid zich door de focus op koplopers met zeer hoge energie ambities. Dit sluit mooi aan op programma Meer met Minder en de gemeentelijke initiatieven die zich meer richten op de mainstream eigenaar-bewoners met lagere energie ambities. Een deel van de deliverables voor alle lichten op groen zal worden ontwikkeld in de andere programma onderdelen. De vijf gemeentes zullen dan ook gebruikt worden om resultaten uit andere programma onderdelen in te zetten en op te schalen. De lichten die op groen moeten zijn de volgende: 1. Het vinden, uitbreiden en activeren van de groep reeds gemotiveerde eigenaren. Het deel hiervan dat tegen een mutatiemoment aan zit, zal de vraag in deze gemeente vertegenwoordigen. 2. Het delen van kennis met deze gemotiveerde eigenaren, door ze met elkaar in contact te brengen en door het geven van informatie en advies. 3. Het arrangeren van een adviestraject voor gemotiveerde eigenaren dat wordt vastgelegd in een woningdossier. 4. Het arrangeren van een leningsfaciliteit van vijftigduizend euro voor energieneutrale renovatie. 5. Een convenant met de lokale banken en de NHG om de energieprestatie mee te nemen in hun hypotheekverstrekking. 6. Een convenant met de makelaars waardoor ze energieprestatie prominent meenemen in hun aan- en verkoopadviezen. De vernieuwde EPBD regelgeving stimuleert dit al door het label verplicht te adverteren maar binnen deze gemeentes wordt er gepoogd makelaars ambassadeurs te laten worden.
32
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
7. Een convenant met bouwfysische auditoren en taxateurs om de energieprestatie mee te nemen in hun rapport aan de toekomstige eigenaar en verwijzen naar de oplossingsrichting. 8. Het vinden en bij elkaar brengen van lokale bouwbedrijven die gemotiveerd zijn om de stap naar energieneutraal bouwen te nemen. 9. Een opleidingstraject in energieneutrale renovaties en nieuwbouw in CoP-setting, voor de lokale bouwers (architecten, aannemers, installateurs). Het beschikbaar stellen van kennis en advies over energieneutrale renovatie- en nieuwbouwconcepten. 10.Het beschikbaar stellen van begeleiding voor bouwers die nog ervaring moeten opdoen in het offreren, bouwen en opleveren van energieneutrale concepten, en in de samenwerkingsvormen die hiervoor nodig zijn. 11.Het activeren van minimaal een ‘ecomediar’ die als hoofdaannemer de verschillende bouwers aanstuurt en de eigenaar ontzorgt. 12.Een convenant met de gemeente waardoor ze dit programma ziet als een experiment dat de marktwerking in gang zet en daarom de eigenaren met energieneutrale ambities steunt. Dit kan een onderdeel zijn van het ondersteunende programma ‘Energieneutrale gebouwde omgeving geregeld’, zoals elders beschreven. 13.Een convenant met de gemeente voor het beschikbaar stellen van grond waar energieneutrale woningen ontwikkeld moeten worden. In de deelnemende gemeentes zullen verschillende lichten op groen komen te staan, maar het streven is minimaal acht van de dertien lichten op groen te krijgen. De gemeente heeft een centrale rol in dit programma. Zij is de partij die organiseert, coördineert en de convenanten sluit. De gemeente wordt daarbij direct ondersteund door Energiesprong. Er is een aantal deliverables dat cruciaal is voor het welslagen van deze aanpak. Deze deliverables zijn onderdeel van het programma: Het kiezen of ontwikkelen van drie energieneutraal-concepten voor renovatie en nieuwbouw, ter inspiratie en voor kennisoverdracht naar eigenaar-bewoners en als leidraad voor de opleidingen voor de bouwers. Het ontwikkelen van opleidingsprogramma’s voor de bouwketen.
Het opstellen van een format voor een energieneutraal advies en een manier van vastlegging in de toekomst. Het ontwikkelen van een specifiek opleidingsprogramma voor adviseurs om tot een energieneutraal
33
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
advies te komen. Het arrangeren van een financieringsconstructie.
Het opzetten van een kennisdeelplatform voor particuliere eigenaren. Het ontwikkelen van standaard-convenanten.
Energiesprong zal deze deliverables ontwikkelen om de vijf betrokken Energiesprong-gemeentes te ondersteunen, maar ook met het oog op verdere opschaling binnen andere gemeentes. Integraal in deze aanpak zit een kennis- en leertraject vervlochten dat zich richt op de stakeholders die bij de verschillende ‘lichten’ zijn betrokken. Deze zullen zoveel mogelijk vooraf reeds betrokken worden om ze mee te nemen in deze experimenten, zodat landelijke opschaling van de successen sneller zal plaatsvinden. Denk hierbij aan belangenorganisaties zoals NVM, Bouwend Nederland en Uneto-VNI. . Opschalingpotentieel Door in een gemeente een kritisch aantal woningen (+/- 20) te realiseren stap je van een unicum over naar een nieuwe standaard. De eigenaar-bewoners zullen door hun omgeving als de voorlopers worden gezien en niet als uitzonderingen. Dit zal een vraagcreërende werking hebben. Deze energieneutrale woningen zullen input zijn voor de koplopers-community Energieneutraal wonen (zie laten in dit plan). Naast een opschaling in aantallen binnen de betrokken gemeentes zullen deze voorbeelden anderen inspireren en uitdagen. De bouwpartijen hebben in dit traject energieneutraal leren bouwen en renoveren en zijn daar enthousiast over geworden. Dit zorgt voor een hoogwaardig aanbod binnen de gemeentes, waardoor het voor andere eigenaar-bewoners eenvoudiger wordt de stap naar energieneutraal te nemen. Buiten de gemeentes geeft het handvatten voor hoe je de bouwkolom deze overgang laat maken. Een aantal deliverables wordt ontwikkeld voor deze vijf gemeentes, maar ze komen landelijk beschikbaar. Hierdoor wordt de stap naar energieneutraal wonen landelijk eenvoudiger en zal het energietransitie denken worden versterkt. Door een aantal energieneutrale renovatietrajecten uit te voeren, heeft de bouwkolom de nieuwe manier van werken die noodzakelijk is voor zulke trajecten geleerd en doorleefd. De innovatiecyclus wordt gesloten op het moment dat er een zekere regelmaat komt in de bouw van zulke woningen. Steeds betere samenwerkingsverbanden, processen en technieken zullen leiden tot een steeds beter product. Ontwikkelaars die eenmaal succesvol energieneutraal hebben ontwikkeld en deze huizen hebben verkocht, zullen daar in de toekomst vaker toe bereid zijn. En door de interventie via taxateurs en makelaars wordt de energieprestatie in het transactiemoment gebracht, hetgeen leidt tot waardebeïnvloeding. Als energiezuinige woningen meer waard worden, zullen investeringen in verbetering van de energieprestatie zich veel sneller terugverdienen. Door de aansluiting van landelijke organisaties wordt gepoogd deze voor-
34
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
beelden tot landelijke standaarden te maken. Daarbij is het de bedoeling om in de tien gemeentes te laten zien dat extra financiering voor energieneutrale woningen geen extra risico’s oplevert. Dit moet een voorbeeld worden voor hoe landelijk kan worden omgegaan met financieringsregels. Zo ontstaat een totaal-aanpak en via deze lokale experimenten kan worden getoetst welke drempels de meeste impact hebben. Door deze kennis kan het gemeentelijke beleid worden aangescherpt. Via het kennis- en leertraject voor andere gemeentes zal deze kennis worden overgebracht. 2. Koploperprogramma energieneutraal wonen Het doel van het koploperprogramma is dat gemotiveerde eigenaren handvatten krijgen om hun energieneutrale ambitie waar te maken. De overtuiging achter deze aanpak is dat opdrachtgevers leidend zijn in de markt. Hun vraag zal de aanbodzijde aanzetten tot actie. Er zijn echter vele drempels te overwinnen om daadwerkelijk tot renovatie of nieuwbouw te komen. Er is veel kennis nodig om de juiste keuzes te maken, je moet de juiste bouwpartijen bij elkaar zien te vinden en je moet de financiële middelen hebben. We gaan ervan uit dat ongeveer tienduizend eigenaren in Nederland de latente behoefte hebben om hun huis energieneutraal te renoveren. Door deze eigenaren te identificeren komen we tot de primaire doelgroep van Energiesprong. Door deze mensen te voorzien van de juiste informatie, de juiste afwegingskaders en, misschien wel het belangrijkste, door ze met elkaar in contact te brengen, ontstaat er een groep die naast de motivatie ook de kennis heeft om hun energieneutrale ambitie waar te maken. Het programma bestaat uit vijf fases: Het identificeren van de doelgroep Deze doelgroep is zo klein en specifiek dat ze zichzelf zullen moeten selecteren. Deels hebben ze dat al gedaan door zich aan te sluiten bij online media, door gebruik te maken van bepaalde subsidies, door naar lezingen te gaan die dit onderzoek bespreken, et cetera. De kunst is de kanalen te vinden waar ze reeds actief zijn. Het identificeren van voorbeelden Er zijn tal van voorbeelden die ter inspiratie kunnen dienen. Deze zijn echter slecht vindbaar en moeilijk toegankelijk. De voorbeelden moeten gebundeld en gecommuniceerd worden. Het ontwikken van een communicatieprogramma De hypothese is dat er veel behoefte is aan pragmatische kennis over energieneutraal renoveren en bouwen, over welke bouwers dat kunnen, wat dat ongeveer kost, welke materialen je gebruikt, wat de verschillende keuzes aan energiereductie opleveren en hoe je dat toepast in je huis. Deze hypothese wordt gaandeweg het programma getoetst, maar zal voorlopig het uitgangspunt vormen. Om deze kennis op een pakkende manier over te brengen wordt een communicatieprogramma ontwikkeld.
35
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Het ontwikkelen van de community Veel kennis is al aanwezig bij individuen in de doelgroep. Door de koplopers met elkaar in contact te brengen, krijgen zij de mogelijkheid om kennis te delen en krijgen ze het gevoel bij een bredere beweging te behoren. Samen creëren ze een lerend platform dat ook voor de toekomstige geïnteresseerden zeer nuttig is. Ten moments of contact Door onze doelgroep goed in kaart te brengen, kunnen we bepalen wat er nodig is om ze aan te zetten tot actie. Dit is de uiteindelijke doelstelling. Dat kan echter pas als we de eerdere stappen hebben doorlopen. De communicatieve methode zal er één van de herhaling zijn. Door de koplopers tien maal per jaar op verschillende manieren in aanraking te laten komen met verduurzaming blijft het onderwerp actueel. Opschalingpotentieel Door de community nu op te zetten met de koplopers vormt zich een kennisplatform dat geïnteresseerden in de toekomst een veelheid aan inzichten zal verschaffen. Daarnaast zullen eigenaren met een lagere ambitie hier ook vinden hoe ze een stapje verder kunnen gaan. Dit geeft zowel kwantitatief als kwalitatief een opschaling. Het doel van deze community is om mensen te gaan volgen in hun proces naar een energieneutraal huis. Ze kunnen door hun contacten in de community voortbouwen op de opgedane kennis van de anderen. Hierdoor wordt het innovatieproces versneld, hetgeen een kwalitatieve opschaling teweeg brengt. Door de versnelde innovatie zullen kosten en moeite afnemen voor de volgende bouwers. Aangezien de doelgroep van deze community klein en zeer verspreid is, treedt er geen verwantschap op tussen mensen met een energieneutrale ambitie. Ze kennen elkaar simpelweg niet. Via deze community krijgt men het gevoel niet alleen te staan en zal men eerder bereid zijn de stap te nemen. Dit platform stelt eigenaren bovendien in staat om zich te verenigen om zodoende schaalvoordelen te halen. Voor de aanbodzijde geeft dit platform een duidelijk beeld van hoe de vraagzijde eruit ziet. Dat stelt ze beter in staat hun portfolio te bepalen.
36
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 3 Eigenaar-bewoner binnen VvE’s Doelstelling Energiesprong wil particuliere eigenaren binnen een VvE stimuleren energieneutraal te gaan
wonen. De VvE-constructie is tegelijkertijd een drempel en een kans. De drempel wordt gevormd door het feit dat alle deelnemers binnen de VvE mee moeten gaan met de renovatieplannen. In geval van schil aanpassingen gaat de VvE namelijk buiten zijn juridische bepaalde onderhoudstaak en is een gekwalificeerde meerderheid niet voldoende. De kans is tweeledig. Ten eerste kunnen enkele gemotiveerde leden van een VvE de hele groep mee krijgen, met als gevolg dat er meer huizen worden gerenoveerd dan er gemotiveerde eigenaren zijn. Ten tweede hebben VvE’s een onderhoudsplanning en een onderhoudsbudget: er is dus al een infrastructuur die kan worden gebruikt om tot energierenovaties te komen. Binnen de looptijd van het programma willen we tien VvE’s een kleine Energiesprong laten maken. Het uitgangspunt is dat een VvE minimaal de schil en de installatie van het gebouw aanpakt. Deze voorbeelden zullen via een kennis- en leertraject worden gevolgd. Zij geven input voor een ambassadeurscommunity. De kennis en ervaring uit deze projecten dienen als inspiratie voor andere VvE’s. De experimenten geven bovendien inzicht in de drempels die we moeten weghalen. Daarmee leveren zij waardevolle input voor het programma-onderdeel waardesturing en regelgeving. Naast de collectieve aanpak zullen we ook kijken naar de mogelijkheden voor het nemen van individuele maatregelen binnen een VvE. Door de ervaringen die we op gaan doen zullen er conclusies worden getrokken welke technische, financiële een juridische oplossingen er moeten worden gestimuleerd om individueel te verduurzamen binnen een VvE. Analyse Er zijn in Nederland iets meer dan honderdduizend VvE’s, die meer dan een half miljoen appartementen bezitten. Om grote stappen te maken in de energieprestatie moet er op gebouwniveau worden ingegrepen. Dat kan enkel met goedkeuring van alle leden van van een VvE, waardoor het een lastige groep is om op te nemen in een koploperprogramma als Energiesprong. Toch willen we deze groep niet laten lopen: hun volume is te groot en ook onder VvE’s blijken koplopers te zijn. Veel VvE’s bezitten woningen met een zeer slechte energieprestatie, zoals portiek- en galerijflats uit de jaren zestig en zeventig. De transitie-analyse van deze doelgroep lijkt sterk op die van de eigenaar-bewoner. Daarom beschrijven we hier enkel de extra kansen en bedreigingen. Er zijn nog relatief weinig eigenaren die een energieneutrale woonambitie hebben, maar zij zijn wel degenen bij wie het proces moet beginnen. Zij hebben een aantal extra competenties nodig om de andere leden van hun VvE tmee te krijgen in hun ambitie, binnen het kader van het VvE-reglement. Daarnaast moet er onderzoek worden gedaan naar het verloop van deze groepsprocessen. Dat kan gemotiveerde eigenaren helpen er beter op in te spelen, om hun medeleden over de streep te trekken. Vervolgens komt er een moment dat er gefinancierd moet worden. Het komt zelden voor dat alle leden van een VvE tegelijk beschikken over financiële middelen, die ze ook nog
37
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
eens aan dit doel willen besteden. Voor VvE’s is het dus extra belangrijk dat er mogelijkheden zijn voor additionele financiering. Daar komt nog bij dat veel appartementen doorstroomwoningen zijn. Dat betekent dat de terugverdientijd kort moet zijn of dat de financiering gekoppeld moet worden aan het appartementsrecht en overgedragen wordt aan de volgende eigenaar. Er moeten dus financieringsconstructies worden ontwikkeld die beter aansluiten bij de VvE-problematiek. De andere oplossing van het financieringsprobleem is sparen: een goede optie binnen VvE’s, omdat daar al een structuur van reserveringen en gepland onderhoud bestaat. Door de VvE-bijdrage te verhogen kan er gespaard worden voor energiebesparende maatregelen. Ook hierbij werkt de korte tijd dat mensen in appartementen wonen tegen. Eigenaren willen namelijk niet betalen voor reserveringen voor na hun tijd. Een oplossing zou kunnen zijn dat er in kleine stapjes via een groene meerjarenonderhoudsplanning wordt geïnvesteerd. We gaan ervan uit dat investeringen in het pand zich meer vertalen in de verkoopwaarde dan de financiële reserveringen van een VvE. VvE’s zullen moeten worden verleid om energiebesparing mee te nemen in hun onderhoudsplanning. Programma’s en projecten 1. Onderzoek best practices VvE Energiesprong heeft de Hogeschool Utrecht gevraagd onderzoek te doen naar de best practices van VvE’s. Daarbij is een hoge energieprestatie belangrijk, maar niet het enige punt van belang. Omdat er nog maar zo weinig VvE’s met dit onderwerp bezig zijn, zijn alle initiatieven die er zijn meegenomen in dit onderzoek. In ieder geval doen de ‘Tien voorbeeldige VvE’s’ uit het gelijknamige programmaonderdeel mee. Alle goede voorbeelden worden verzameld, of ze nu gaan om techniek, besluitvorming, financiën of onderhoud. De kennis uit dit onderzoek wordt verspreid onder VvE-besturen, ambassadeurs binnen de VvE’s en andere partijen die met deze problematiek bezig zijn, zoals gemeentes (regelgeving en stimulering), banken (financiering) en, bouwbedrijven (oplossingen en opdrachten). Opschalingpotentieel De kennis en inzichten die dit onderzoek oplevert, geven de gemotiveerde eigenaren handvatten om hun eigen VvE mee te krijgen. De opgedane kennis kan ook worden toegepast voor eigenaar-bewoners die er baat bij hebben gezamenlijk tot verduurzaming van hun woning te komen. Denk hierbij aan eigenaren van rijtjeshuizen of wijken van gelijke huizen die economisch gezien veel baat kunnen hebben bij een gezamenlijke aanpak. Ook de financiële modellen en financieringsconstructies kunnen breder worden ingezet. Ten slotte geven deze cases input voor aanpassingen van de regelgeving rondom VvE’s. 2. Ambassadeursprogramma VvE Het doel is gemotiveerde eigenaren binnen VvE’s te identificeren, hen met elkaar in contact te brengen en hen te leren hoe ze hun VvE mee kunnen krijgen en hoe ze hun gebouw energiezuinig kunnen maken. De verwachting is dat de resultaten van Slim en Snel , de UKR NEW, de binnenstedelijke gebiedstender en de tien voorbeeldige VvE’s (zie later in dit plan) een aantal, procesmatige, financiële
38
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
en technische oplossingen zal leveren die als input gebruikt kunnen worden voor deze groep. De opzet van het programma is gelijk aan dat voor de koplopers onder particuliere eigenaren. De inhoud van de communicatie en kennis zal echter verschillen. Opschalingpotentieel Het hele proces binnen een VvE begint bij een gemotiveerde eigenaar. Het uitbouwen van deze groep en het effectiever maken van hun invloed is essentieel. Doordat zij een community gaan vormen, is het voor andere eigenaren eenvoudig en laagdrempelig hen te benaderen. Deze community is een deel van het kennis- en leertraject rondom de voorbeeldige VvE’s. Deze ambassadeurs zijn de primaire doelgroep van dat leertraject. Door te kijken naar de beschreven voorbeelden en door mensen te koppelen worden ze effectiever in het behalen van hun eigen doelstellingen. 3. Stimuleren Energieneutrale MJOP Er zijn drie trajecten die tot een energieneutraal pand leiden: een eenmalige, ingrijpende renovatie, sloop/nieuwbouw en een structureel, gepland renovatietraject. Voor het laatste is een energieneutrale meerjarenonderhoudsplanning nodig, die aansluit op de reguliere onderhoudsplanning. Op die manier kan een gebouw in de komende twintig jaar stap voor stap energieneutraal worden. We moeten een integrale gebouwconceptbenadering opdelen in stappen die aansluiten bij de natuurlijke onderhoudsmomenten. De stakeholders hierin zijn VvE besturen en VvE beheerkantoren. De doelstelling is dat 100 VvE besturen en 10 VvE beheerkantoren deze methodiek gaan adopteren. Opschalingpotentieel Het integreren van energiebesparingsmaatregelen binnen de standaard onderhoudsplanningen heeft een zeer groot opschalingpotentieel, als dit de common practice wordt voor onderhoud aan VvE gebouwen. De volgende stap is het verhogen van het ambitieniveau van de energiebesparende maatregelen. 4. Voorbeeldige VvE’s Energiesprong wil tien VvE’s ondersteunen bij het realiseren van hun energiereductie–ambitie, zodat zij kunnen dienen als het goede voorbeeld. Op het moment zijn er nog zo weinig VvE’s die hiermee bezig zijn, dat dat we ieder goed initiatief aangrijpen. We zijn al gestart met twee VvE’s in Amersfoort en Assen. Iedere VvE krijgt deskundige begeleiding. In totaal zijn er vijf begeleiders bij dit project betrokken, die samen met de onderzoeker van dit project een team vormen. Dit team komt regelmatig bij elkaar om te overleggen en ervaringen uit te wisselen. Opschalingpotentieel Deze voorbeelden geven inzicht in de drempels die VvE’s tegenkomen. Daarmee kunnen we bepalen welke juridische, financiële en technische veranderingen er nodig zijn. De pragmatische begeleiding geeft veel informatie voor het meelopende onderzoek en een ambassadeurscommunity. Hierdoor ontstaat er meer kennis over de dynamiek rondom energiemaatregelen binnen VvE’s. Deze kennis zorgt voor meer succesvolle trajecten.
39
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 4 Huurder / gebruikers Doelstelling Om de doelstellingen binnen Energiesprong-projecten te bereiken, moet er ook actie worden
ondernomen op het vlak van energiegebruik door huurders van woningen en gebruikers van utiliteitsgebouwen. Energiesprong heeft zich de volgende doelen gesteld: Inzicht krijgen in de grootte van de invloed van gebruikersgedrag op het totale energiegebruik in gebouwen Stimuleren van de ontwikkeling van methodes waarmee het energiegebruik gerelateerd aan gebruikersgedrag verminderd kan worden, zowel vanuit sociaal-psychologisch als vanuit technisch perspectief Experimenten opzetten voor de ontwikkeling van kansrijke methoden om bewonersgedrag te beïnvloeden Samenwerking met Meer met Minder en Agentschap NL om kennis rondom dit thema te ontwikkelen en te verspreiden Het activeren van de vraag door huurders van gebouwen. Analyse In het verleden is er vooral vanuit een moreel-ecologisch perspectief naar energiebesparing gekeken, maar dat spreekt de meeste mensen maar matig aan: slechts 10 procent van de Nederlanders maakt zich veel zorgen maakt over CO2- uitstoot en 25 procent heeft daarover helemaal geen zorgen (Market Response, c.s., 2010). Het financieel-economisch perspectief blijkt interessanter: veel meer mensen neigen eerder uit eigenbelang tot energiebesparing dan om pure milieuredenen. Effecten van energiebesparing in de woning die direct merkbaar zijn voor de bewoner zijn: meer wooncomfort, gezondheid en een besparing op de energierekening. Energiebesparing leidt tot financieel rendement. In 2009 vormden de energiekosten een aanzienlijk deel van de woonlasten. Bij elkaar ging het in dat jaar voor een gemiddeld huishouden om 2.200 euro. Dat is 8 procent van het gemiddelde besteedbare inkomen van gezinnen (COELO, 2009). Voor mensen met lagere inkomens bedraagt de energiequote nu vaak al zo’n 20 procent van het besteedbaar inkomen. In de toekomst zullen de energiekosten naar verwachting een steeds groter deel van de woonlasten gaan uitmaken. Het aandeel van het gebruiker-gerelateerd energiegebruik in het totale energiegebruik wordt steeds groter. Dit wordt deels veroorzaakt door het gebruik van het gebouw zelf, maar ook door het gebruik van apparatuur, zoals witgoed. Bij nieuwbouwwoningen is dit laatste deel het dominante deel van het totale energiegebruik aan het worden. Belangrijk daarbij is ook het doorbreken van de zogenoemde efficiency paradox. Deze houdt in dat zuiniger apparatuur vaak leidt tot nieuwe toepassingen of een intensiever gebruik, waardoor het totale energieverbruik op het zelfde niveau blijft, vergeleken met de situatie voor de komst van de zuiniger technologie, of zelfs stijgt.
40
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Energie-efficiëntie leidt dus niet automatisch tot energiebesparing. Computers, televisies en automotoren zijn de laatste decennia veel efficiënter geworden, maar hun energieverbruik bleef constant of steeg zelfs, ook zonder rekening te houden met het toenemende aantal auto’s, televisies of computers. Tegelijkertijd kunnen we constateren dat er gebouwmaatregelen beschikbaar komen waarmee enerzijds de invloed van het gebruikersgedrag op de energieprestaties van het gebouw zelf beperkt kunnen worden of waarmee de intrinsieke gebouwkwaliteiten optimaal benut kunnen worden. Anderzijds zijn er ook gebouwmaatregelen denkbaar en in ontwikkeling die het energiegebruik afkomstig van gebruikersapparatuur kunnen verminderen (standby-killers) of zelfs verduurzamen (hotfill). Programma’s en projecten Energiesprong zal de volgende activiteiten uitvoeren: Bij monitoring van de realisatieprojecten kijken wij naar de invloed van gebruikersgedrag en –acceptatie van de innovatieve technieken en concepten op de potentiële gebouwprestaties. De methodiek van shadowengineering (zie verderop in het programma), moet ervoor zorgen dat nieuwe inzichten (bijvoorbeeld uit de reeds lopende UKR NEW en UKP NESK projecten) zo snel mogelijk in nieuwe Energiesprong-projecten ingevoerd kunnen worden. Wij stimuleren de ontwikkeling van kansrijke aanpakken die leiden tot hoge energiebesparing gestimuleerd worden, met name binnen de CoP’s van woningcorporaties. Binnen projecten die worden uitgevoerd onder vlag van Energiesprong zal worden geëxperimenteerd met de aanpakken zoals die nu vanuit de wetenschappelijk oogpunt als meest kansrijk worden gezien. Kennis en leerpunten zullen worden gedeeld met relevante spelers. Daarbij zal ook nadrukkelijk worden samengewerkt met Agentschap NL en het programma Meer met Minder. Binnen het deelprogramma Slim en Snel wordt een afstudeertraject rondom dit thema uitgevoerd door een studente van de TU-Delft. De inzichten en resultaten hiervan zullen worden ingepast in zowel de communicatietrajecten als de conceptuele ontwerpen van Energiesprong gebouwvoorbeelden. 1. GAGE (Gebouwafhankelijke Gebruikersenergie) De technologische mogelijkheden waarmee het energiegebruik door gebruikers gereduceerd kan worden wordt geanalyseerd. Dit is onderdeel van het position paper binnen het ondersteunend programma Internationale aansluiting. Vervolgens zal een beperkt aantal technologische ontwikkelingen worden geselecteerd voor ondersteuning. Ondersteuning zal afhangen van de potentiële bijdrage aan de te realiseren hoogste energieambitie voor woningen (80% energiereductie), de benodigde tijd (voor begin 2014) totdat de technologie op beperkte schaal (minimaal 300 woningen) ingezet kan worden en de verbinding met een producent of toeleverancier die deze ontwikkeling ondersteunt. Opschalingpotentieel Expliciet onderdeel van de te ondersteunen technologie- ontwikkeltrajecten is de potentiële bijdrage aan de energetische-economische prestatie van de gebouwconcepten voor de hoogste energieambities binnen
41
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Energiesprong. Ook de vereiste deelname van een makende partij (naast een ontwikkelende partij), moet zorg dragen voor een gedegen businesscase bij toepassing van de technologieën. Daarnaast is de doorlooptijd voor uitontwikkeling naar zogenaamde nul-series (minimaal honderd) zodanig gekozen dat deze nog ingezet kunnen worden bij de realisatie van de hoogste ambitie-concepten aan het eind van het Energiesprong-programma. Hiermee wordt er dus gezorgd voor een ‘early market’ voor de nieuwe technologie. In de selectieprocedure worden de randvoorwaarden geschapen om de bekende ‘valley of death’ bij technologieontwikkeling te overleven. 2. Mobiliseren eindgebruikers Dit project is nog niet erg ver uitgewerkt, maar het idee is om gezamenlijk met de Woonbond een actie op te zetten waarbij bewoners worden geholpen om de aanpak van de bestaande voorraad te agenderen bij hun verhuurders en uiteraard ook concrete actie af te ‘dwingen’.
42
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 5 Woningbouw projectontwikkelaars Doelstelling Ontwikkelaars zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de nieuwbouwopgave in Neder-
land. In de nieuwbouw is het mogelijk om met vernieuwende aanpakken aantrekkelijke, energiezuinige woningen te ontwikkelen. Ontwikkelaars zullen de toegevoegde waarde daarvan beter moeten verkopen aan de consument. Daarbij zullen ze moeten inspelen op de latente vraag van consumenten naar dit soort woningen. Doordat de focus verschuift van nieuwbouw naar bestaande bouw, breekt er ook voor ontwikkelende partijen een nieuw tijdperk aan. De kennis en competenties van ontwikkelaars kunnen goed van pas komen in de aanpak van binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen. Vooruitstrevende ontwikkelaars zijn in staat om vernieuwende verdienmodellen te bedenken waarmee grote sprongen gemaakt kunnen worden, maar daarvoor moeten ze wel zelf inzien welke rol ze binnen bestaande en nieuwe coalities kunnen innemen. Energiesprong wil projectontwikkelaars uitdagen om onderdeel te worden van gebiedscoalities (PPSconstructies en samenwerking met corporaties) en een bijdrage te leveren aan de energietransitie in de bestaande gebouwde omgeving. Energie zal daarbij nadrukkelijk als economische drager worden gepositioneerd. Energiesprong zal samen met koplopers zoeken naar nieuwe kleinschalige verdienmodellen en marketingconcepten die levensvatbaar zijn zonder overheidssubsidies. Dit in tegenstelling tot het programma GEN dat zich richt op grootschalige gebiedsgebonden oplossingen. Projectontwikkelaars blijven zich ook bezighouden met het ontwikkelen van nieuwbouwwoningen. Daarbij zullen ook zij in toenemende mate afhankelijk worden van de ontwikkeling van betaalbare, integrale woningbouwconcepten. Om goede afwegingen te kunnen maken tussen de (latente) marktvraag en het aanbod is een beweging merkbaar waarbij projectontwikkelaars en aannemers elkaar opzoeken d.m.v. fusies en overnames. De zoektocht naar de technische mogelijkheden in relatie tot economische en commerciële haalbaarheid is blijvend. Ook hiervoor zijn nieuwe inzichten en werkwijzen nodig en is het noodzakelijk oude patronen te doorbreken. Koplopers laten nu al zien wat er kan. Energiesprong wil deze koplopers stimuleren en ondersteunen om de lat nog hoger te leggen. Daarnaast worden deze koplopers gebruikt om de rest van het veld te laten zien wat kan en hoe dat aangepakt moet worden. Analyse Ontwikkelaars richten zich voornamelijk op nieuwbouw en hebben weinig oog voor hun rol in de bestaande gebouwde omgeving. De behoefte van de markt bepaalt in belangrijke mate de agenda van de projectontwikkelaar. Aangezien de markt nog niet expliciet vraagt naar concepten met hoge energetische ambities komt er onvoldoende aanbod tot stand. Projectontwikkelaars beseffen nog onvoldoende door dat zij die behoefte sterk kunnen beïnvloeden. Met andere woorden: ontwikkelaars zijn nog niet goed in staat
43
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
om vanuit nieuwe marketingperspectieven duurzame woonconcepten te verkopen. Projectontwikkelaars beschikken over kennis en competenties waarmee zij een wezenlijke rol kunnen spelen in de aanpak van gebiedsgerichte ingrepen. Een marktgedreven aanvliegroute kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen in de bestaande bouw. Projectontwikkelaars zijn partijen met een neus voor nieuwe verdienmodellen en de risicobeheersing daarvan. Projectontwikkelaars zijn niet snel geneigd te experimenteren met innovatieve woonconcepten en zien daarin eigenlijk ook geen rol voor zichzelf weggelegd. De planontwikkelaars weten vaak ook niet wat er technisch al kan en wat dat kan betekenen voor de positionering van hun projecten. Programma’s en projecten Ook in andere deelprogramma’s worden activiteiten opgezet die gericht zijn op deze doelgroep. De onderstaande initiatieven zijn aanvullende activiteiten. 1. Kennis delen en verbinden In de sector wordt praktisch geen kennis gedeeld. Vanuit concurrentieperspectief is daar ook geen enkele reden voor en de door de overspannen overspannen woningmarkt van de afgelopen jaren maakte dat ook niet urgent. Het principe dat door kennisdeling de markt voor innovatieve producten wordt vergroot is geen gemeengoed in deze wereld. Naast kennisdeling via Innopedia (zie paragraaf kennisdeling) zal binnen koplopersprogramma’s (UKR-NEW) kennis ontwikkeld en gedeeld worden. Daarbij wordt ook aansluiting gezocht bij het programma Excellente Gebieden, dat onderdeel is van het Lente Akkoord. Het uiteindelijke doel is het creëren van een innovatiespiraal langs en tussen de lijnen technologie, marktbenadering, financiering en procesaanpak, die integraal op elkaar inwerken. Daarbij is alles gericht op het inspireren, uitdagen en bieden van oplossingen vanuit het perspectief dat dit het opschaalpotentieel van gerealiseerde projecten zal versterken. 2. Kennis- en leertrajecten met koplopers Energiesprong heeft een kennis- en leertraject opgezet rondom de subsidieregeling UKR-NEW, in de vorm van een CoP. Dat gaan we ook doen voor op te zetten traject- of projectsubsidieregelingen. In de analyse van kennisvraagstukken (zie paragraaf kennisdeling) zitten nog enkele leemtes die ingevuld kunnen worden door nieuwe CoP’s te vormen. Met Agentschap NL en Meer met Minder kijken we naar zowel vorm als inhoud. De thema’s en leerdoelen van dergelijke CoP’s worden helder geformuleerd, zodat zij een effectieve bijdrage leveren aan de kennisontwikkeling in Nederland. Vooralsnog wordt gedacht aan onderwerpen die betrekking hebben op de rol van ontwikkelaars bij de aanpak van de bestaande bouw en het marketingvraagstuk over de verkoop van zeer energiezuinige woningen. Deze doelgroep is zeer geschikt om state-of-the-art kennis in Masterclasses te ontsluiten voor sleutelspelers bij ontwikkelingsprocessen. De integrale benadering van Henk Seinen zou op zo’n manier overgedragen kunnen worden aan andere ontwikkelaars. Daarbij zullen we samenwerking zoeken met met Neprom en NVBO.
44
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
3. Toolkits nieuwbouw en bestaande bouw De toolkits zijn de afgelopen jaren een effectief hulpmiddel geweest bij het verspreiden van kennis over nieuwe technologische concepten. De toolkits ‘‘nieuwbouw’’ en ‘‘bestaande bouw’ zijn een begrip geworden, maar de concepten die daarin worden behandeld zijn nog niet op het ambitieniveau van dit programma. Inmiddels is er ook een toolkit voor kantoren en kortgeleden is er een toolkit verschenen om bewoners te betrekken bij energie-ingrepen in de bestaande woningvoorraad. Met de toolkits kunnen ontwikkelaars en makers uit de vele concepten en mogelijkheden het concept kiezen dat voor hun klanten het beste is. Geld speelt daarbij een belangrijke rol, zowel in de vorm van investeringen, financieringsmogelijkheden, exploitatiekosten als woonlasten voor de bewoner. Na het maken van de keuze dienen de belangrijkste actoren te weten hoe zij de verdere uitwerking van zo’n concept moeten managen en financieren. Het draait bij het ontwikkelen van een gebouw echter niet alleen om energiebesparing en CO2–reductie. Daarom dient het voorgaande onderdeel te zijn van een integrale benadering van het ontwerp en de daarin te realiseren kwaliteiten en ambities. Verder wordt op de woningmarkt de consument steeds belangrijker. De aanbodmarkt verandert langzaam in een vragersmarkt. Dit vraagt aandacht voor de marketing rond concepten. De toolkit moet daarom ook informatie over de concepten bieden die aanbieders kunnen gebruiken in hun marketingstrategie en communicatie richting potentiële kopers. Vanuit Energiesprong ligt de focus vooral op de ontwikkeling van concepten die passen binnen het ambitieniveau van het programma: 45% besparing en hoger. Energiesprong levert dan ook altijd een bijdrage aan de ontwikkeling van zo’n toolkit vanuit die optiek. De huidige praktijk laat zien dat dit type tools voor de lagere ambities commercieel afgezet kunnen worden. Behalve voor nieuwbouwconcepten zal er in de loop van 2011 ook opdracht verstrekt worden voor de update van de toolkit bestaande bouw. Ook toolkits voor de utiliteitsbouw (bestaand en nieuw) staan gepland in de loop van 2012. 4. Prijsvraag kansrijke marketingconcepten De prijsvraag marketingconcepten moet worden beschouwd als een manier om ontwikkelaars de kansrijke aanpakken onder de aandacht te brengen. De prijsvraag geeft ons de mogelijkheid om breeduit over die kansrijke aanpakken te communiceren.
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
45
Bijlage 6 Woningbeleggers Doelstelling De portefeuille van de groep particuliere, professionele beleggers is wat minder van belang voor
Energiesprong. De samenstelling van de portefeuilles is veelal heterogeen van aard en valt in categorieën waar het opschaalpotentieel gering is. Het bezit van institutionele beleggers is over het algemeen homogener samengesteld en kent ook woningcategorieën die voor Energiesprong van belang kunnen zijn. De woningvoorraad van beleggers is echter maar voor een klein deel interessant voor de grote sprongen, voor zowel de omvang als de typering van de meest interessante voorraad (zie hiervoor analyse). Daarnaast zijn de terugverdienmogelijkheden van investeringen geringer dan bij woningcorporaties, omdat huren marktconform zijn en de consumenten nog te weinig bereid zijn de volledige dekking van dergelijke investeringen in de vorm van een huurverhoging te betalen. Het is nodig dat er ruimte wordt geschapen om ook binnen de duurdere huurcategorieën energiebesparende maatregelen te treffen. Bij de samenstelling van de portefeuilles (zowel vanuit toevoeging nieuwbouw als overname van bestaande portefeuilles) zal de mate van duurzaamheid terugvertaald moeten worden naar waarde. Makelaars, taxateurs en vastgoedadviseurs hebben nog te weinig oog voor de toegevoegde waarde van duurzaamheid op de lange termijn. De impact van ingrepen in dit deel van de voorraad is gering en het ligt het dus niet voor de hand om veel energie te steken in deze doelgroep. Daarom zijn er geen concrete doelstellingen voor deze doelgroep geformuleerd. Deze partijen zullen echter wel betrokken worden bij de kennisdelingstrajecten die lopen rondom vraagstukken die ook hen raken (zoals het ondersteunende project waardesturing). Analyse Beleggers bezitten ongeveer 10% van de woningvoorraad in Nederland (742.000 woningen). Van dat deel zijn 300.000 woningen vooroorlogs. Het segment waarbinnen de grootste sprongen kunnen worden gemaakt is de voorraad tussen 1945 en 1980. Daarvan bezitten de beleggers 275.000 woningen die ongeveer fifty-fifty zijn verdeeld tussen gestapelde bouw en grondgebonden bouw. Helaas zijn er geen cijfers beschikbaar die dat deel van de voorraad nog kunnen verbijzonderen naar eigendom van institutionele beleggers en particuliere eigenaren. De veronderstelling is in ieder geval dat de vooroorlogse voorraad grotendeels in handen is van particuliere beleggers. Uit bovenstaande analyse blijkt dat in verhouding tot de particuliere voorraad en die van corporaties de impact van maatregelen bij deze doelgroep vrij gering is. De doelgroep bestaat uit particuliere beleggers, particuliere beleggers en institutionele beleggers. Met name de institutionele beleggers bezitten vastgoed van recente datum.
Woningbeleggers hebben een relatief korte beleggerhorizon waardoor investeringen in de voorraad direct moeten renderen. Ze hebben relatief veel versnipperd bezit.
Ze hebben over het algemeen geen sterke band met de huurder.
46
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Ze zijn veel afhankelijker van waardeontwikkeling op de korte termijn.
Ze zitten voornamelijk in de huurcategorieën van ` 600,- tot ` 900,-, waardoor er geen mogelijkheden zijn voor toepassing van het nieuwe WSW. De belastingvoordelen voor duurzame ingrepen door beleggers zijn zeer gering. Programma’s en projecten Bij activiteiten die voor andere doelgroepen worden opgezet zal altijd gekeken worden of deze doelgroep daarbij kan aanhaken. Kennis over bepaalde vraagstukken zal zoveel mogelijk worden gedeeld met mensen die binnen dit speelveld acteren. Daarnaast zal ook het deelprogramma Waardesturing impact hebben op de manier waarop beleggers tegen de waarde van energie-ingrepen aankijken.
47
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 7 Doelgroepoverstijgend programma: woningbouw Energiesprong zet woningbouwtenders in om publiek-private consortia tot stand te brengen die
concreet aan de slag gaan met de realisatie van nieuwbouwwoningen of renovaties op één of meer van de energieambitieniveaus van de Energiesprong: 45% (UKR NEW), 60% of 80% (nieuwe traject/projectregelingen) minder gebruik van energie uit fossiele bronnen. Doelstelling De volgende doelen worden vanuit Energiesprong nagestreefd: Van ambities naar acties: verbinding tussen energiebeleidsdoelstellingen van lokale overheden Energiesprongen concrete lokale projecten. Leren wat wel en niet werkt: identificatie van de relatie tussen techniek- en procesgerelateerde aspecten van het realisatieproces en de invloed op daadwerkelijk gerealiseerde energie- en binnenmilieuprestaties, met het oog op prestatieborging en -verbetering. Laten zien en uitdragen wat er kan: realisatie van 2500 nieuwbouw- en 2500 renovatieobjecten, met oplopende ambities van 45% tot aan 80% reductie van totaal energiegebruik. Identificatie van opschaalbare woningconcepten of delen van woningconcepten, inclusief de processen die hoge energie- en binnenmilieuprestaties economisch verantwoord mogelijk maken voor vrager en aanbieder. Vervolgens wordt deze kennis ontsloten voor de mainstream (zie ook toolkits nieuwbouw en bestaande bouw bij doelgroep woningbouwontwikkelaars). Leren hoe het beter kan: identificatie van de state of the art-kennis, kennisbehoefte en -leemtes over de realisatie van woningbouwconcepten met een hoge(re) energieambitie, bezien vanuit de praktijk bij realisatie. Analyse Gerelateerd aan de doelstellingen geldt: Regelgeving vanuit verschillende beleidsterreinen (milieu, ruimtelijke ordening, welstand, veiligheid, werkgelegenheid, etc.) leiden nogal eens tot conflicterende eisen of belemmeringen bij de realisatie van gebouwconcepten door private partijen. Uit enkele voorbeelden nationaal (bijv. Stad van de Zon in Heerhugowaard) en internationaal (bijv. Duitsland, Denemarken en Oostenrijk), blijkt dat coalities tussen lokale overheid en private partijen met name voor innovatieve projecten een belangrijke succesfactor zijn. In de traditionele rolverdeling is er in feite een intrinsiek belang om niet alle kennis van elkaars domein met elkaar te delen. Hierdoor leren de betrokken partijen niet van tegenvallers en mislukkingen. Belemmeringen voor de realisatie van de gestelde doelen worden niet weggenomen. De publiekprivate consortia van deze doelgroep zijn complex door de diversiteit aan betrokken actoren uit de
48
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
bouwkolom, ieder met zijn eigen belangen, kaders, kennis en expertise die aan elkaar geknoopt of op elkaar afgestemd moeten worden in het realisatieproject. Men moet elkaars taal in feite leren spreken, of beter nog, samen een geheel nieuwe taal ontwikkelen, vanuit het gedeeld belang om op een economisch verantwoorde manier oplossingen te creëren. Naast het ontbreken van ervaring geldt voor de meeste partijen ook dat zij niet op de hoogte zijn de reeds ontwikkelde kennis over de verscheidene relevante aspecten (zoals energie, binnenmilieu, economie) van de woningconcepten, technisch dan wel procesmatig en in termen van de interactie tussen techniek en proces. In de traditionele rolverdeling is het potentieel opschaaleffect van de succesvolle voorbeelden beperkt tot de mogelijkheden van de opdrachtnemer om het geleerde bij nieuwe projecten te herhalen. Meestal veranderen de kaders voor de nieuwe opdrachten door de verandering van opdrachtgever. Bovendien worden lang niet altijd de leerpunten en de daaruit voortkomende do’s en don’ts voor de realisatie van de ambities op het gebied van de gebouwprestaties (in tegenstelling tot de projectprestaties) geborgd. Laat staan dat ze gedeeld worden met andere bedrijven die voor een vergelijkbare uitdaging staan. Ruimte voor dergelijke borging is vaak ook beperkt in verband met de benodigde extra investeringen en tijd voor monitoring. In de traditionele structuur wordt gestuurd op optimalisatie van de realisatie van een gebouwconcept met een specifiek ambitieniveau, vanuit het oogpunt van winstoptimalisatie bij standaardisatie. Er ontbreekt een cultuur die gericht is gericht op doorontwikkeling van integrale concepten naar hogere gebouwprestaties. Gekozen oplosrichtingen Lotsverbondenheid tussen makers, vragers en regelgevers Voor de hoge prestatieniveaus die Energiesprong nastreeft Energiesprong is gekozen om de prestatieverantwoordelijkheid te leggen bij publiek-private consortia. Bij nieuw op te zetten regelingen wordt afgerekend op geleverde prestaties in plaats van op gestelde ambities. Hiermee wordt onder andere beoogd conflicterende eisen vanuit verschillende beleidsterreinen en de realisatie van lokale duurzaamheidambities met behulp van opschaalbare gebouwconcepten in de samenwerking op te lossen. In 2011 zullen de concrete realisatieprojecten bestaan uit nieuwbouw en renovatie van woningen op 45% ambitieniveau (UKR NEW) en de opzet van een trajectregeling voor nieuwbouw en renovatie van woningen op ambitieniveaus van 60% en 80% . Learning on the job Energiesprong biedt ondersteuning aan de consortia om te komen tot succesvolle realisatie van woningen op de gestelde energieambitieniveaus, gericht op herhaling en verbetering daarvan. De ondersteuning vindt plaats in de vorm van: Communities of Practice, waar vertegenwoordigers van de verschillende consortia bijeenkomen die actief bezig zijn met de realisatie van gebouwconcepten op vergelijkbaar (hoog) ambitieniveau. Het is
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
49
een samenwerkingsvorm waar informatie onderling wordt gedeeld (halen en brengen), waar kennisvragen worden gearticuleerd en waar state-of-the-art kennis van collega-marktpartijen en kennisinstellingen direct kan worden verkregen. Het kan gaan om technologiegerelateerde kennis, maar ook om vragen op het gebied van procesaspecten en gebruikersaspecten. Second opinion door kennisinstelling over energetische en binnenmilieu-gerelateerde zaken van het woningconcept op het moment van bouwfaseovergang (PvE, VO, DO, bestek, bouw, oplevering). Inzet van experts bij specifieke vragen rondom innovatieve aspecten van het woningconcept. Monitoring Energiesprong hanteert voor de partijen binnen dit programma een monitoringsprotocol, dat gericht is op het vastleggen van de leerpunten die de uiteindelijke prestaties van de gebouwen bepalen. Dit protocol bevat technologische monitoringsaspecten, zoals luchtdichtheid en ventilatie, en niet-technologische aspecten, zoals omgevingsinvloeden, procesmonitoring, gebruikersbeleving en -gedrag. Hierbij wordt, in lijn met commissioning, de ontwikkeling van het energieconcept voor het gebouw van het Programma van Eisen tot aan de oplevering en tijdens het gebruik gevolgd. Waar nuttig en mogelijk wordt hier ook aansluiting gezocht bij monitoringactiviteiten in andere projecten van andere instanties (bijvoorbeeld het Kennishuis van AgentschapNL), zodat de resultaten zo veel mogelijk landelijk beschikbaar zijn. Voor de deelnemers aan UKR NEW is deelname vrijwillig, voor toekomstige regelingen zal deelname aan monitoring verplicht zijn. Subsidieregelingen van Energiesprong worden gebaseerd op geleverde prestaties in plaats van op gestelde ambities. Shadow engineering Om de marktpartijen te ondersteunen bij de opzet en realisatie van gebouwconcepten met hogere energieambities zal op basis van ‘shadow engineering’ een conceptueel ontwerp worden gemaakt van een aantal gebouwtypes. Deze gebouwtypes worden gekozen op basis van het opschaalpotentieel en het feit dat ze in een van de projecten binnen de tender worden gerenoveerd of gebouwd. Dit conceptueel ontwerp is een digitale file waarin het ontwerp (installatie-type, dimensionering, isolatie-waardes etc.) van de oplossing staat beschreven. Op deze manier wordt de kennis die het ontwerp bevat makkelijk te copiëren door andere partijen die gelijke gebouwtypes aanpakken. Het conceptueel ontwerp moet daarnaast een theoretische onderbouwing geven van de te verwachten energie- en binnenmilieuprestaties in relatie tot de toe te passen maatregelen en gebruikersgedrag. Shadow engineering houdt in feite in dat het conceptueel ontwerp wordt gemaakt parallel aan en met gebruikmaking van de monitoring van de totstandkoming van gebouwconcepten op een lager energetisch ambitieniveau. Met behulp van shadow engineering kunnen dus de leerpunten van de reeds opgestarte realisatieprojecten verwerkt worden in het conceptueel ontwerp voor gebouwconcepten die op een later tijdstip in het programma worden gerealiseerd. Het kan gaan om leerpunten op technisch, procesmatig/organisatorisch en gebruikersgerelateerd gebied.
50
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Programma’s en projecten 1. UKR NEW ( Unieke Kansen Regeling ‘Naar energieneutraal wonen) Energiesprong zet voor de deelnemers aan de UKR NEW-regeling Energiesprong alle activiteiten op die zijn beschreven bij ‘learning on the job’ en ‘monitoring’ en ondersteunt die ook. De CoP’s worden daarbij zodanig ingericht dat ook andere partijen die op vergelijkbaar ambitieniveau aan de slag zijn, deel kunnen nemen aan deze activiteiten. Daarnaast worden de resultaten vanuit de monitoring van de UKR NEW-projecten gebruikt voor de uitvoering van shadow engineering ter voorbereiding op tenders op hogere ambitieniveau’s. Gelet op de doelstelling van de shadow engineering zullen ook projecten voor monitoring worden betrokken die buiten de UKR NEW-projecten vallen, maar die bij wijze van demonstratie op kleine schaal (losse woningen), maar wel al op een hoger ambitieniveau zijn of worden uitgeprobeerd. Opschalingpotentieel De CoP’s worden opgezet rondom de vraagstukken en barrières waar ondernemers mee te maken krijgen in relatie tot realisatie van de innovatieve concepten en de vermarkting daarvan. De resultaten uit de monitoring worden direct ingezet bij de ontwikkeling van kennisdragers, zoals de invulling van toolkits, en voor de ‘shadow engineering’ van de 60%- en 80%- concepten. Deze zullen worden toegespitst op de woningtypes binnen de UKR NEW waarvan de hoogste impact wordt verwacht. Dat wordt bepaald met behulp van de ‘impacttool’, die door Energiesprong is ontwikkeld (zie ook ondersteunende programma’s). 2. Trajectregeling woningbouw Een belangrijk ontbrekend element in de opzet van de UKR NEW is de creatie van lotsverbondenheid. Lotsverbondenheid wordt door de op te zetten trajectregeling gecreëerd door een consortium als geheel af te rekenen op de uiteindelijk gerealiseerde prestaties. Dit wordt versterkt door het consortium te committeren aan een traject van fysieke realisatieprojecten met oplopend ambitieniveau, in plaats van aan slechts één project. Dit levert een incentive om de verbonden consortialeden in alle openheid kennis te laten delen, teneinde niet slechts een goed resultaat voor een project te realiseren, maar om ook voorbereid te zijn op de uitdagingen van de volgende horde. Omdat dit zekere eisen stelt aan de samenstelling van zo’n consortium, is daar in de regeling ook aandacht aan besteed. Begin 2012 wordt de laatste regeling (project/traject) voor de woningbouw opgestart binnen Energiesprong, op basis van de ervaringen met de UKR/UKP projectregelingen en de Trajectregelingen. Opschalingpotentieel Een expliciet selectiecriterium bij de subsidieregelingen binnen Energiesprong is het opschalingpotentieel van de te realiseren gebouwconcepten. Dat potentieel dient ondubbelzinnig aangetoond te worden met de zogeheten impacttool die Energiesprong in 2010 heeft ontwikkeld. Bovendien wordt in de tenderregelingen ook gevraagd naar de opzet van een businesscase voor de realisatie van dergelijke concepten
51
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
na deze leerervaring, zonder gebruik van subsidies. Tot slot geldt ook hier dat met de deelnemers een kennis en leertraject wordt ingevuld, gefocust op de leerdoelen en barrières van de deelnemende organisaties in het kader van de te bereiken energietransitie.
52
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 8 Doelgroepoverstijgend programma: utiliteitsbouw De actoren in de utiliteitsbouw bestaan uit vier groepen: projectontwikkelaars, beleggers,
exploitanten en gebruikers. Deze actoren kunnen verenigd zijn in dezelfde rechtspersoon: een MKB-er die zijn eigen pand laat bouwen is typisch een combinatie van deze vier. Doelstelling Energiesprong heeft tot doel een energieneutrale exploitatie van gebouwen op gang te brengen. We kijken hier naar gebouw- en exploitatiegebonden energiegebruik en niet naar de productieprocessen van het bedrijf. Eigenaren en exploitanten van commercieel vastgoed beginnen zich langzaamaan bewust te worden van de mogelijkheden van energiebesparing, maar de stap naar energieneutraliteit wordt nog nauwelijks gezet. We gaan ervan uit dat de motivatie om zo ver te gaan in energiebesparing een duidelijk bedrijfsmatig doel moet dienen. Het bedrijfspand is namelijk een productiemiddel. Voor 2011 stellen we ons tot doel een keuze te maken voor een sector-gebouwcombinaties waarop we ons gaan richten. We formuleren het programma formuleren rondom deze subdoelgroepen tot eind 2014 en we zetten een subsidieregeling voor utiliteitsbouw op. Analyse De partijen die Energiesprong binnen deze doelgroep wil aanspreken moeten bezig (willen) zijn met de realisatie van gebouwconcepten op een energieambitieniveau waar ze veelal nog geen ervaring mee hebben en waar ze in consortiumvorm invulling aan moeten gaan geven. De consortia bestaan dan bijvoorbeeld uit gemeentelijke of provinciale overheden en uit gebouweigenaren, -exploitanten of projectontwikkelaars. Het is de verwachting dat daar in de realisatie nog aannemers, installateurs en toeleveranciers bij zullen komen. De traditionele rollen van de afzonderlijke partners in de consortia zijn die van opdrachtgever versus opdrachtnemer en/of uitvoerder versus beleidsmaker/controleur. Opdrachtgevers sturen op de laagste prijs voor het te realiseren programma van eisen. De Rijksgebouwendienst (Rgd) is de grootste opdrachtgever binnen de sector kantoren. De publieke functie van Rgd en opdrachtgevers van publieke gebouwen vereist dat de Europese aanbestedingsregels gevolgd moeten worden. Meestal komt dat neer op de laagste prijs. ‘Meerkosten’ en ‘economische terugverdientijd’ zijn bij deze doelgroep dominante begrippen, waarbij in geval van kantoren gestuurd wordt op terugverdientijd van meerkosten beneden de vijf jaar. Specifiek voor deze gebouwen geldt dat de toekomstige eigenaar/ gebruiker meestal al bekend is en dat ambities op het gebied van duurzaamheid afgestemd moeten worden op andere door de toekomstige eigenaar/gebruiker gewenste gebouwprestaties. Bij veel gebouwen zijn vooral aspecten zoals binnenmilieu (in verband met, bijvoorbeeld, de relatie met productiviteit binnen kantoren of leerprestaties binnen scholen) en uiterlijke kenmerken vaak de prioritaire gebouwprestaties. Voor wat betreft binnenmilieu geldt dat de gebouwen een relatief hoge interne warmtelast hebben door de grote hoeveelheid personen per vierkante meter vloeroppervlak en in geval van kantoren
53
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
de grote hoeveelheid elektrische apparatuur. De meeste opdrachtgevers in deze doelgroepen zijn wel gevoelig voor zaken die gerelateerd zijn aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij kantoren zijn opdrachtgevers ook gevoelig voor het maken van prestatieafspraken en –contracten, met het oog op economisch belang van lage operationele kosten en onderhoud. Hier is relatief weinig ervaring mee. Afspraken worden meestal alleen gemaakt over procesprestaties, zoals de oplevertermijn, in plaats van over gebouwprestaties, zoals energie- en binnenmilieuprestaties. Procesmatige aspecten die tot afwijking van de beoogde gebouwprestaties kunnen leiden zijn bijvoorbeeld veranderingen op het gebied van functioneel gebouwgebruik tussen ontwerp- en gebruiksfase. Dit speelt vooral wanneer de uiteindelijke gebouwgebruiker (dus los van de gebouweigenaar) geen deelgenoot is in het realisatieproces. Opdrachtnemers sturen op winst- of omzetvergroting. In de praktijk komt dit neer op risicovermijding en standaardisatie. Doordat de gebouwen van deze doelgroep vaak als uniek worden beschouwd, vindt bouwkundige standaardisatie zowel bij nieuwbouw als renovatie lastiger en minder vaak plaats. Bij de meeste types utiliteitsgebouwen wordt voor binnenmilieu gerelateerde zaken mede daarom volledig vertrouwd op actieve installaties, zowel voor verwarming, koeling, ventilatie en verlichting. Voor nieuwbouw en grootschalige renovatie geldt verder dat Europese en nationale regelgeving leidend zijn voor de realisatie van minimale energieprestaties. In Nederland worden die afgedwongen via de EPC en de in het vooruitzicht gestelde aanscherpingen tot en met 2020. Uitvoerders sturen op kostenoptimalisatie: laagste inkoopprijs en snelle uitvoering. De steeds verdere aanscherpingen van de EPC (met implicaties voor nieuwbouw en in de toekomst ook voor grootschalige renovatie) leiden tot een grotere diversificatie van betrokken toeleveranciers en een groter belang van de installateur. In dat deel van de bouwkolom vinden dan ook de meeste technologische innovaties plaats waarmee EPC-punten gescoord kunnen worden, maar veelal in de vorm van separate producten in plaats van integrale concepten. Beleidsmakers sturen op ambities, met name op de langere termijn en controleurs sturen op naleving van gebouwspecificaties en bestekken), waarin de maatregelen staan waarmee de EPC-ambitie gerealiseerd zou moeten kunnen worden. Zij letten niet op gerealiseerde bouwprestaties. Bij beleidsmakers geldt verder een gebrek aan inzicht om de eigen langetermijn-ambities te vertalen naar sturingsmaatregelen bij een specifieke gebouwaanpak. Eén van de sturingsmaatregelen die ze wel tot hun beschikking hebben, is de mogelijkheid om duurzaamheidmaatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar af te dwingen bij ondernemers. De doelgroep utiliteit is enorm divers: van de bakker om de hoek tot het zwembad in de stad en het hoofdkantoor van een multinational. Zowel de gebouwen, de functies, de eigenaren en de exploitanten zijn zeer divers. Er zal dus moeten worden gekozen voor deelsegmenten. Dit zullen combinaties zijn van type gebouw, die bepalen de technische en organisatorische oplossingen, en bedrijfssectoren, die bepalen de drijfveren achter een energieneutrale ambitie. Het kiezen zelf is dus de eerste stap in het proces.
54
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Programma’s en projecten 1. Selectie sector-gebouwtype combinaties In samenwerking met een adviesbureau maakt Energiesprong een analyse waar de grootste kansen liggen voor energieneutrale exploitatie. Dit is een combinatie van een economische analyse van de sectoren, een analyse van de dynamiek in de huisvesting van deze sectoren en het besparingspotentieel. Dit wordt de basis om het verdere programma vorm te geven. Utiliteitsbouwtenders worden ingezet om publiek-private consortia tot stand te brengen die concreet aan de slag gaan met de realisatie van utiliteitsgebouwen op één of meer van de energieambitieniveaus van Energiesprong: 45% (voor kantoren en scholen reeds in UKP NESK), 60% of 80% lager totaal operationeel gebruik van energie uit fossiele bronnen. Doelstelling Energiesprong streeft voor deze doelgroep de volgende doelen na: Van ambities naar acties: verbinding van beleidsdoelstellingen van lokale overheden op het terrein van Energiesprong met concrete, lokale realisatieprojecten. Leren wat wel en niet werkt: identificatie van de relatie tussen techniek en/of procesgerelateerde aspecten van het realisatieproces en de invloed op daadwerkelijk gerealiseerde energie- en binnenmilieuprestaties, met het oog op prestatieborging en -verbetering. Laten zien en uitdragen wat er kan: identificatie van opschaalbare concepten voor scholen en kantoren of delen daarvan, inclusief de processen die nodig zijn om hoge energie- en binnenmilieuprestaties economisch verantwoord mogelijk maken voor vrager en aanbieder. Deze kennis wordt ontsloten voor de mainstream. Leren hoe het beter kan: identificatie van de state of the art-kennis, kennisbehoefte en leemtes in kennis over de realisatie van hoge(re) energieambitie concepten , bezien vanuit de praktijk bij realisatie. Analyse Specifiek gerelateerd aan de doelstellingen geldt: Regelgeving vanuit verschillende beleidsterreinen (milieu, ruimtelijke ordening, welstand, veiligheid, werkgelegenheid, etc.) leiden nog al eens tot conflicterende eisen of belemmeringen bij de realisatie van gebouwconcepten door de private partijen. Doordat de gebouwen vaak uniek zijn en aanbesteding in de regel geschiedt op laagste prijs, zijn vaak ook de betrokken actoren uniek in samenstelling van project tot project. Hierdoor ontbreekt de motivatie voor kennisdeling, waardoor er onvoldoende wordt geleerd van tegenvallers en mislukkingen. Bovendien wordt er zo onvoldoende gedaan om belemmeringen voor de realisatie van de gestelde doelen weg te nemen. De publiek-private consortia van deze doelgroep zijn complex door de diversiteit aan betrokken actoren uit de bouwkolom, met ieder hun eigen belangen, kaders, kennis en expertise die aan elkaar geknoopt of op elkaar afgestemd moeten worden in het ontwerpproces en
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
55
waarop gestuurd moet worden in het realisatieproces.. Men moet elkaars taal in feite leren spreken, of beter nog samen een geheel nieuwe taal ontwikkelen vanuit het gedeeld belang om op een economisch verantwoorde manier oplossingen te creëren. Prestatiesturing in plaats van specificatiesturing is hierbij mogelijk een belangrijke drager. In de traditionele rollenverdeling is het potentieel opschaaleffect van de succesvolle voorbeelden beperkt tot de mogelijkheden van de opdrachtnemer om het geleerde bij nieuwe projecten te herhalen. Meestal veranderen de kaders voor de nieuwe opdrachten wanneer er een andere opdrachtgever is. Lokale overheden hebben doorgaans onvoldoende kennis van gebouwconcepten om als gesprekspartner voor lokale ondernemers te kunnen sturen op de realisatie van hogere energieprestaties. Bovendien worden lang niet altijd de leerpunten en de daaruit voortkomende do’s en don’ts voor de realisatie van de ambities op het gebied van de gebouwprestaties (in tegenstelling tot de projectprestaties) geborgd. Laat staan dat ze gedeeld worden met andere bedrijven die voor een vergelijkbare uitdaging staan. Ruimte voor dergelijke borging is vaak ook beperkt in verband met de benodigde extra investeringen en tijd voor monitoring. In de traditionele structuur wordt gestuurd op optimalisatie van de realisatie van een gebouwconcept met een specifiek ambitieniveau, vanuit het oogpunt van winstoptimalisatie. Er ontbreekt een cultuur die is gericht op doorontwikkeling van integrale concepten naar hogere gebouwprestaties. Gekozen oplosrichtingen De analyse verklaart het vaak genoemde verschil tussen ambities bij aanvang en geleverde prestaties bij het gebruik van de scholen en kantoren, op het gebied van zaken als energie, binnenmilieu en economie. Om de doelstellingen te realiseren zijn, in het licht van de gemaakte analyse, de volgende activiteiten opgezet. Lotsverbondenheid tussen makers, vragers en regelgevers Voor de hoge prestatieniveaus die nagestreefd worden met de Energiesprong is ervoor gekozen om de verantwoordelijkheid te leggen bij publiek-private consortia als geheel. Bij nieuw op te zetten regelingen wordt afgerekend op geleverde prestaties in plaats van op gestelde ambities. Hiermee wordt onder andere beoogd conflicterende eisen vanuit verschillende beleidsterreinen en de realisatie van lokale duurzaamheidambities met behulp van opschaalbare gebouwconcepten in de samenwerking te verankeren. In 2011 zullen de concrete realisatieprojecten bestaan uit nieuwbouw en renovatie van school- en kantoorconcepten op 45% ambitieniveau (UKP NESK) en de opzet van een trajectregeling voor de fysieke realisatie van utiliteitsgebouwen voor nader te bepalen doelgroepen (volgend uit het sector-gebouwtype deelprogramma) op 45%, 60% en 80% ambitieniveau. Learning on the job Energiesprong biedt ondersteuning aan de consortia om te komen tot succesvolle realisatie van utiliteitsgebouwen op de gestelde energieambitieniveaus, gericht op herhaling en verbetering daarvan.
56
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
De ondersteuning vindt plaats in de vorm van: Communities of Practice, waar marktpartijen bijeenkomen die actief bezig zijn met de realisatie van gebouwconcepten op vergelijkbaar (hoog) ambitieniveau. Het is een samenwerkingsvorm waar informatie onderling wordt gedeeld (halen en brengen), waar kennisvragen worden gearticuleerd en waar state-of-the-art-kennis van collega-marktpartijen en kennisinstellingen direct kan worden verkregen. Het kan gaan om technologiegerelateerde kennis maar ook om vragen op gebied van procesaspecten en gebruikersaspecten. Second opinion door kennisinstellingen over energetische en binnenmilieu-gerelateerde zaken van het gebouwconcept op het moment van bouwfaseovergang (PvE, VO, DO, bestek, bouw, oplevering). Inzet van experts bij specifieke vragen rondom innovatieve aspecten van het gebouwconcept. Monitoring Energiesprong heeft voor partijen uit deze doelgroep die zijn betrokken bij concrete realisatieprojecten die uitgevoerd worden binnen Energiesprong, een monitoringsprotocol opgesteld. Dat is gericht op het vastleggen van de leerpunten die de uiteindelijke prestaties van de gebouwen bepalen. Dit protocol bevat technologische monitoringsaspecten, zoals luchtdichtheid en ventilatie, en niet-technologische aspecten, zoals omgevingsinvloeden en gebruikersgedrag. Hierbij wordt, in lijn met commissioning, de ontwikkeling van het energieconcept voor het gebouw van het Programma van Eisen tot aan de oplevering en tijdens het gebruik gevolgd. Toekomstige subsidieregelingen van Energiesprong worden gebaseerd op geleverde prestaties in plaats van op gestelde ambities. Shadow engineering Om de marktpartijen te ondersteunen bij de opzet en realisatie van gebouwconcepten met hogere energieambities zal op basis van ‘shadow engineering’ een conceptueel ontwerp worden gemaakt van een aantal gebouwtypes. Het conceptueel ontwerp moet een theoretische onderbouwing geven van de te verwachten energie- en binnenmilieuprestaties in relatie tot de toe te passen maatregelen en gebruikersgedrag. Shadow engineering houdt in feite in dat het conceptueel ontwerp wordt gemaakt parallel aan en met gebruikmaking van de monitoring van de totstandkoming van gebouwconcepten op een lager energetisch ambitieniveau. Met behulp van shadow engineering kunnen dus de leerpunten van de reeds opgestarte realisatieprojecten verwerkt worden in het conceptueel ontwerp voor gebouwconcepten die op een later tijdstip in het programma worden gerealiseerd. Het kan gaan om leerpunten op technisch, procesmatig/organisatorisch en gebruikersgerelateerd gebied. Deze ontwerpen zijn beschikbaar voor de hele bouwsector. Hierdoor ontstaat er een gefundeerde referentie die door de toenemende populariteit van conceptueel bouwen eenvoudig kan worden overgenomen. Dit zorgt voor een versnelde opschaling van de gebouwconcepten die worden ontwikkeld binnen de tenderregelingen.
57
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
2. UKP NESK (Unieke Kansen Programma Naar Energieneutrale Scholen en Kantoren) AgentschapNL organiseert de CoP’s voor de deelnemers aan UKP NESK. AgentschapNL voert ook de regie over de monitoringsactiviteiten Energiesprong voert met name activiteiten op het gebied van kennisontsluiting en shadow engineering uit. Opschalingpotentieel De resultaten uit de monitoring worden direct ingezet voor de invulling van toolkits en ‘shadow engineering’ van de 60% en 80%-concepten. Deze zullen worden toegespitst op het gebouwtype kantoren (en niet scholen), omdat dit type de grootste impact bij opschaling heeft. Dat is mede vastgesteld me tbehulp van de impacttool die binnen Energiesprong is ontwikkeld(zie ook ondersteunende programma’s). Tot slot geldt ook hier dat met de deelnemers een kennis- en leertraject wordt ingevuld, gefocust op de leerdoelen en barrières van de deelnemende organisaties bij het streven naar de energietransitie. 1. Trajectregeling Utiliteitsbouw Een belangrijk ontbrekend element in de opzet van de UKP NESK is de creatie van lotsverbondenheid. Lotsverbondenheid wordt door de nieuw op te zetten trajectregeling gecreëerd door een consortium als geheel af te rekenen op de uiteindelijke gerealiseerde prestaties. Dat wordt nog verder versterkt door het consortium te committeren aan een traject van fysieke realisatieprojecten met oplopend ambitieniveaus, in plaats van slechts aan één project. Dit levert een incentive om de verbonden consortialeden zo veel mogelijk . kennis te laten delen, om niet slechts een goed resultaat voor dat ene project te realiseren, maar om ook voorbereid te zijn op de uitdagingen van de volgende horde. Dit stelt eisen aan de samenstelling van zo’n consortium. Daar zal in de regeling ook aandacht aan worden besteed. De specifieke eisen zullen afhankelijk zijn van de uitkomsten van het deelprogramma selectie sector-gebouwtype. Subsidieregelingen zijn bedoeld om de zogenaamde leergeldkosten te verlagen. Voor realisatie van gebouwconcepten zijn deze met name gerelateerd aan de integratie van innovatieve componenten en toepassing van innovatieve werkwijzen. Om het herhalingspotentieel te vergroten, is bij past Energiesprongregelingen de door de uitvoerende partijen op te stellen business case een belangrijk selectiecriterium. Deze is gericht op herhaling zonder inzet van subsidiemiddelen. Opschalingpotentieel Een expliciet selectiecriterium is het opschalingpotentieel van de te realiseren gebouwconcepten. Dit dient ondubbelzinnig aangetoond te worden met een door Energiesprong in 2010 ontwikkelde impacttool. In de tenderregelingen wordt ook gevraagd naar de opzet van een businesscase voor de realisatie van dergelijke concepten na deze leerervaring, zonder gebruik van subsidies. Tot slot geldt ook hier dat met de deelnemers een kennis- en leertraject wordt ingevuld, gefocust op de leerdoelen en barrières van de deelnemende organisaties in het kader van de te bereiken energietransitie.
58
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 9 Doelgroepoverstijgende programma’s: gebieden Bij ontwikkelingen op gebiedsniveau komen belangen van meerdere actoren bij elkaar. Naast
de lokale overheden betreft dat actoren uit de aanbodzijde en vraagzijde van de woningbouw, en vaak ook van de utiliteitsbouw. De omvang van de gebiedsontwikkeling kan daarbij nog een onderscheidend element zijn, dat van invloed is op het aantal verbonden actoren, de complexiteit van het vraagstuk en de bijbehorende kansen en belemmeringen. Energiesprong heeft een deelprogramma opgezet rondom de realisatie van kleinschalige gebiedsontwikkelingen op het niveau van 45% energiereductie. Daarnaast volgt Energiesprong het GEN-programma, waarin de business cases voor grootschalige energieneutrale gebiedsontwikkeling, wordt uitgewerkt, en draagt daaraan bij met eigen kennis en ervaring. Doelstelling Voor gebiedsontwikkeling gelden vergelijkbare doelen en activiteiten als vastgesteld voor de fysieke realisatieprojecten binnen woningbouw en utiliteitsbouw. Wat daar wordt ontwikkeld kan ook toegepast worden in projecten rondom gebiedsontwikkeling. In dit hoofdstuk staan alleen de additionele elementen toegelicht. Energiesprong streeft het volgende additionele doel na: het stimuleren van gebiedsgebonden verduurzaming met hoge energiereductie-ambitie. De realisatieprojecten leiden daarbij tot inzicht in de mogelijkheden en belemmeringen van de combinatie en de interactie van gebouw- en gebiedsmaatregelen voor de realisatie van hoge energieambities. Het gaat zowel om technologische zaken, zoals warmtevraagreductie op gebouwniveau in combinatie met centrale productie van (duurzame) warmte, als om niet-technologische zaken. Hierbij kan gedacht worden aan de complexiteit van projectorganisatie bij een combinatie van gebouweigenaren uit het woning- en het utiliteitsegment. Analyse De partijen die actief zijn binnen gebiedsontwikkeling worden geconfronteerd met een aantal extra complicerende factoren: Er is een diversiteit aan gebouwfuncties en vaak ook van gebouwgebruikers. Daardoor zullen de consortia doorgaans bestaan uit of te maken krijgen met een scala aan gebouweigenaren en-gebruikers en mogelijk ook een grotere diversiteit aan gebouwfuncties. Dit biedt enerzijds kansen, maar vereist ook meer kennisuitwisseling van de betrokken actoren. Bovendien kan de combinatie van maatregelen implicaties hebben voor de gebouw eigenaren/gebruikers in de gebruiksfase waarvoor procesvernieuwing en nieuwe financieringsconstructies benodigd kunnen zijn. Hoewel het gebiedsniveau nieuwe kansen biedt voor toepassing van duurzame energiemaatregelen (zoals geothermie, wind en restwarmte), kan de bestaande energie-infrastructuur hier onvoldoende geschikt voor zijn. Aanpassingen aan energie-infrastructuren zijn niet alleen kostenintensief, maar raken doorgaans
59
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
ook andere gebiedsfuncties. vereisen bovendien een andere tijdshorizon, waarvoor de doorwerking van de gemaakte keuzes moeten worden beschouwd. De publieke en de private belangen en kaders kunnen op dit punt uit de pas lopen. Gebiedsontwikkeling heeft een eigen set aan kaders en doelstellingen, die los staan van het thema ‘energie’. Afweging van ongelijksoortige belangen speelt op gebiedniveau meer dan op gebouwniveau.
Programma’s en projecten 1. Experimentoproep binnenstedelijke gebiedsontwikkeling De analyse leidt tot een vergelijkbare set van activiteiten als voor de doelgroepen die bezig zijn met de fysieke realisatie van woning- of utiliteitsbouw. Denk bijvoorbeeld aan ondersteuning van de consortia door middel van actieve begeleiding op leerdoelen (o.a. door CoP’s) en monitoring. Daarnaast zetten we de volgende activiteiten in: Gebiedscenario’s: ondersteuning van lokale overheden bij de afweging tussen gebouw- en gebiedsmaatregelen ter realisatie van gebiedsambities. Hiervoor zullen we samen met een pilotgemeente een recentelijk opgezet model testen voor doorrekening van gebouw- en gebiedsmaatregelen op gebiedsniveau. Wanneer dat succesvol blijkt, zullen samen met een tien gemeentes scenario’s ontwikkelen voor de realisatie van energieambities op wijk of gemeentelijk niveau. Ondersteuning bij de ontwikkeling van technische onderbouwingen voor gebiedsconcepten: we gaan een voorbeeldenboek samenstellen. Daarnaast wordt aan een aantal partijen opdracht verleend voor de opzet van een technische onderbouwing voor een concrete gebiedopgave. Selectie vindt plaats op basis van potentiële impact voor Nederland bij uitrol van de ontwikkelde gebouwconcepten die onderdeel vormen van het gebiedsconcept. Het voorbeeldenboek en de ontwikkelde technische onderbouwingen worden ter beschikking gesteld aan alle partijen. Sturing op prestatiedoelen bij fysieke realisaties: de hoogte van de uiteindelijk te ontvangen subsidie wordt gekoppeld aan de werkelijk gerealiseerde energieprestaties. Dit zal een motivatie leveren om op de prestatie te blijven sturen gedurende het gehele realisatieproces. Selectie van beschikking aan consortia zal gebaseerd worden op basis van potentiële impact bij toepassing van de ontwikkelde gebouwconcepten en op basis van de door de consortia ontwikkelde business cases bij herhaling zonder subsidiemiddelen. Opschalingpotentieel Regionale scenario’s ter realisatie van gemeentelijke ambities voor energieneutraliteit op de langere termijn, moeten zo opgezet zijn dat alle gemeentelijke activiteiten op korte termijn verbonden zijn met de realisatie van energiedoelstellingen op de lange termijn. Daarmee wordt een expliciete verbinding gerealiseerd van de ontwikkelingen op macro/mesoniveau met die op microniveau, zoals bedoeld in de transitietheorie.
60
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Een expliciet selectiecriterium is het opschalingpotentieel van de te realiseren gebiedsconcepten. Dat potentieel dient ondubbelzinnig aangetoond te worden met de impacttool die Energiesprong in 2010 heeft ontwikkeld. Bovendien wordt in de tenderregelingen ook gevraagd naar de opzet van een businesscase voor de realisatie van dergelijke concepten na deze leerervaring, zonder gebruik van subsidies. Tot slot geldt ook hier dat met de deelnemers een kennis- en leertraject wordt ingevuld. 2. GEN GEN (Gebieden Energie Neutraal) is het programma dat door de GEN-stichting in opdracht van BZK wordt uitgevoerd. De GEN-aanpak onderscheidt zich van die van Energiesprong, doordat het bij GEN gaat over gebiedsontwikkeling op grote schaal, terwijl Energiesprong gebiedsontwikkelingen op relatief kleine schaal aanpakt. Ook het ambitieniveau verschilt: GEN is gericht op energieneutraliteit, terwijl de gebiedsactiviteiten binnen Energiesprong gericht zijn op een reductie van 45%. De activiteiten van het GEN-programma beperken zich echter tot de ontwikkeling van een businesscase. Daarmee kan een grootschalig gebied lange tijd energieneutraal en commercieel verantwoord gerund worden, bij minimale huisvestingslasten van de gebouwgebruikers binnen het gebied. In de businesscase worden ook de bijbehorende technische concepten ontwikkeld, maar fysieke realisatie daarvan maakt geen onderdeel van dat programma. Het is wel de bedoeling dat die zal worden opgepakt bij succesvolle afronding van het GEN-programma. Voor wat betreft de doelstellingen en activiteiten van dat programma wordt verwezen naar het GEN-projectplan. Hier gaan wij verder alleen in op de doelen en activiteiten die onder verantwoordelijkheid van Energiesprong vallen. Doelstelling Energiesprong streeft de volgende doel na: Inzicht krijgen in onderliggende modellen van de businesscases waarmee nieuwbouw en renovatie voor grootschalige gebieden economisch succesvol kunnen worden gerealiseerd, voor zowel de uitvoerders als de eigenaar/bewoners. Op elkaar afstemmen van GEN- en Energiesprongactiviteiten rondom lokale ontwikkelingen bij gemeentes met hoge energieambities. Analyse De partijen die actief zijn binnen deze doelgroep zijn allen vertegenwoordigd in het GENprogramma. Het gaat om koplopers op het gebied van energie in de gebouwde omgeving: projectontwikkelaars, toeleveranciers, financiers, adviseurs, kennisinstellingen en indirect ook lokale overheden. Activiteiten Deelname aan GEN-werkgroepen en uitwisseling van programmaresultaten, zoals gebouw- en gebiedsconcepten.
61
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Deelname aan de GEN-stuurgroep en uitwisseling van gegevens van lokale initiatieven gericht op het bereiken van grote energiesprongen bij gebiedsontwikkeling. Planning Alle activiteiten zullen doorlopen zolang het GEN-programma wordt uitgevoerd. Opschaling De combinatie van kennis die ontwikkeld wordt binnen GEN en bij de Energiesprong-tender voor kleinschalige gebiedsontwikkeling is interessant, b.v. bij de identificatie van kansrijke gebieden voor de toepassing van de ontwikkelde gebouwconcepten (Energiesprong) en businessmodellen (GEN).
62
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 10 Leren door kennisdeling en kennis mobilisatie Innovatie is de motor voor de noodzakelijke energietransitie in de gebouwde omgeving. Het
doel van kennis delen en opzetten van leertrajecten is het drastisch versnellen van de innovatiesnelheid en de innovatie-effectiviteit. De beschikbare kennis binnen de bouwsector en bij kennisinstellingen wordt onvoldoende benut om betekenisvolle innovaties tot stand te brengen. Een veilige omgeving waarin innovaties mogen mislukken en een open-source benadering vormen een belangrijke sleutel tot de daadwerkelijke realisatie van duurzame innovaties. Centrale thema’s daarbij zijn kennisdeling op verschillende niveaus, ketensamenwerking en systeemdenken. Het is van belang dat de bouwsector inziet dat kennis op zichzelf niet het onderscheidend vermogen van een organisatie is. Het gaat des te meer om het hebben en benutten van competenties waarmee kennis wordt geaccumuleerd, getransformeerd en toegepast bij de ontwikkeling van producten voor de markt. Vanuit de oude, industriële gedachte, die gaat over kennis monopoliseren, naar het 21e eeuwse paradigma dat gaat over kennis mobiliseren. Het delen van kennis is alleen zinvol als er ook kennis gehaald kan worden, waarop weer voortgebouwd kan worden. Het verspreiden van kennis moet nooit ervaren worden als verlies voor de gever maar als winst voor de ontvanger. Kennisuitwisseling heeft als doel om constant het ‘wiel’ te verbeteren, in plaats van het wiel voor de zoveelste keer uit te vinden. Centrale vragen daarbij zijn: wie heeft kennis? Wat is goede kennis? En met wie moet dat gedeeld worden? Want wat voor de één zinvolle kennis is, kan door de ander als onzinnige ballast ervaren worden. Er is een duidelijk onderscheid tussen informatie delen en kennis uitwisselen. Informatie delen tussen betrokken koplopers vindt in redelijke mate plaats. Het vreemde is echter dat succesvolle experimenten zelden worden herhaald omdat de fundamentele kennis ontbreekt of niet wordt vrijgegeven, of omdat de voedingsbodem voor succesvolle overname op andere plekken ontbreekt. Kennisuitwisseling kan gestimuleerd worden door het vrijgeven van middelen om ketensamenwerking te koppelen aan de voorwaarde om kennis beschikbaar te stellen. Daarnaast kunnen ook professionele vragers met een lange-termijnvisie (zoals woningcorporaties en beleggers) tot het inzicht worden gebracht dat kennisdeling bijdraagt aan de realisatie van die visie. Tot slot kunnen ook de kennisontwikkelaars worden getriggerd om kennis te delen omdat daarmee voor hen een veelvoud aan nieuwe kennis beschikbaar komt. Ten slotte, alle activiteiten rondom kennisontwikkeling en kennisdeling per definitie onderdeel zijn van opschalingsactiviteiten. Programma’s en projecten 1. Innopedia Een van de deliverables van Energiesprong is het opzetten van een kennisinfrastructuur (InnoPedia) waarbinnen op alle niveaus kennis gehaald kan worden. De nadruk ligt op technologische kennisuitwisseling (techniek achter toegepaste concepten) en kennisuitwisseling over procesinnovaties en ener-
63
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
giegerelateerde technieken en concepten. De infrastructuur draagt ook bij aan het verbinden van mensen die elkaar kunnen versterken in de zoektocht naar nieuwe kennis en toepassing daarvan in innovaties (op basis van kennisprofielen). De focusgroep voor Innopedia bestaat uit professionals in de gebouwde omgeving. Er wordt ook gebruik gemaakt van informatie die beschikbaar is in het Kennishuis van AgentschapNL en andere (nationale en internationale) kennisinstellingen. Op dit moment is Innopedia 0.1 in ontwikkeling en worden de contouren van de 1.0 versie voorbereid. Dit zal mede gestuurd worden door de ervaringen met de 0.1 versie. 2. Learning Histories en Success Stories Er loopt op dit moment een aantal projecten dat waardevolle informatie kan opleveren over de do’s en don’ts bij de procesaanpak van ambitieuze Energiesprong-projecten. Analyse door de hele keten is dan belangrijk. De leerpunten worden pas echt waardevol wanneer de hele dynamiek rondom een project in beeld is gebracht. Deze activiteit beoogt de leerpunten op een verhalende manier te beschrijven en gemakkelijk toegankelijk te maken voor de beoogde doelgroepen. Het doel van de Learning History is het ontsluiten van de (proces)ervaringen die zijn opgedaan gedurende het ontwikkelings- en uitvoeringstraject van een relevant innovatietraject. Daarmee kunnen gelijksoortige ontwikkelingen sneller en effectiever worden geïmplementeerd. Learning Histories zijn sterk gericht op een verdiepingslag rondom de combinatie van proces en inhoud en hebben vooral een lerend doel. De Success Stories zijn nog meer gericht op de proceskant en vervullen een meer inspirerende functie. Deze verhalen moeten mensen verleiden om ook de stap te wagen naar nieuwe aanpakken en werkwijzen. De publicaties rondom nieuwe en duurzame projecten zijn legio. In de meeste gevallen gaat het om rapportages waarin de focus ligt op de fysieke kenmerken van het project. Die zijn nuttig maar niet erg leerzaam en inspiratievol. Uiteindelijk draaien succesvolle innovaties vooral om mensen. Energiesprong wil juist die menselijke kant in beeld brengen op onconventionele manieren. Daarbij geldt: Prikkelen zonder drammen.
Inspireren, informeren en intrigeren!
Doelbewust en doelgericht aanvliegen.
Aansluiten bij onderstromen, initiatieven en draaggolven. Dit is een continu programmaonderdeel binnen Energiesprong 3. Toolkits Zie voor de Toolkitserie van uitgeverij Aeneas: doelgroep projectontwikkelaars. Naast de reguliere toolkits is er op dit moment nog geen volledige Nederlandse kennisdrager beschikbaar waarin alle ins- en outs van het bouwen van een passiefhuis staan beschreven. ECN heeft een cursus opgezet waarbij wordt gewerkt met Duitstalige lesmateriaal. Het idee is om deze stof te vertalen naar een kennisdrager die ook geschikt is als leermiddel binnen het regulier MBO/HBO onderwijs. De verwachting
64
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
is dat deze kennisdrager, waarvan we de vorm nog nader moeten bepalen) een belangrijke bijrage levert aan de ontwikkeling van betaalbare energieneutrale gebouwen. De uitgave en verspreiding is naar alle waarschijnlijkheid commercieel interessant voor een uitgever. 4. Energiesprong Interventieteam Het Energiesprong Interventieteam bestaat uit een klein aantal mensen: absolute koplopers die hun sporen verdiend hebben. Zij kunnen provincies, gemeenten en marktpartijen ondersteunen bij de aanpak van (gebieds-)projecten met hoge ambities die dreigen vast te lopen, omdat men de weg niet kent of omdat men heeft gekozen voor een gefragmenteerde aanpak. Op zo’n moment kan het interventieteam direct haar kennis mobiliseren en oplossingen aandragen vanuit beschikbare ervaringen. Daarbij moet gedacht worden aan hele specifieke werkvormen waarbij onder grote druk in korte tijd samen met de contextgebonden actoren beweging wordt gecreëerd (charettes, 24 uur sessies, pressure cooker etc.). Hiervoor komen alleen projecten in aanmerking waarvan de energieambities liggen op het niveau van Energiesprong. De resultaten van deze aanpak zullen zich direct vertalen in concrete resultaten: ambities worden niet bijgesteld en de beoogde duurzame vierkante meters worden toch gerealiseerd. 5. Kennis- en leertrajecten1 Geen experiment kan output genereren,zonder kennisontwikkeling. Het kennis- en leertraject krijgt bij ieder Energiesprong-experiment expliciet vorm om het experiment effectief te maken in het perspectief van de transitie. Dat gaat naast het ontwikkelen van output ook over de ‘outcome’ en de kennisverspreiding rondom opschalingsactiviteiten. Zonder kennis- en leertraject kan een experiment op zichzelf succesvol zijn, maar geen enkele bijdrage leveren aan de transitie of andere maatschappelijke behoeften (zie de vele pilots die niet herhaald worden). Het doel van kennis- en leertrajecten is een significante bijdrage leveren aan verdieping, vernieuwing, verbreding en opschaling van kansrijke initiatieven. Vormen om nieuwe kennis te ontwikkelen en te delen Twee theoretische noties lijken voor Energiesprong goed om mee te nemen in het opzetten van kennis- en leerprogramma’s. Allereerst het idee dat bekend staat als ‘zone van naaste ontwikkeling’ (Vygotski). Mensen leren langs de grens van hun bestaande kennis en ontwikkeling, er dient een ‘verbinding’ te zijn, anders beklijft de nieuw aangereikte kennis niet. Ten tweede het principe van ‘sociaal leren’ (Danny Wildemeersch). Mensen leren van elkaar, met elkaar en door kennis te nemen van elkaars ervaringen. Belangrijk is hier het onderliggende idee dat we te maken hebben met competente partners die veelal werken aan vergelijkbare doelen. In de programma’s van Energiesprong kunnen drie hoofdtypen onderscheiden worden in de kennis- en
1. Deze tekst is grotendeel gebaseerd op de notitie van Douwe Jan Joustra (AgemtschapNL), Leren in Programma’s, januari 2011
65
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
leerprogramma’s. Het lijkt ook verstandig om deze indeling te gebruiken bij huidige en toekomstige programmering, zodat we kunnen bezien waar meerwaarde gezocht kan worden in samenwerking of programmatische afstemming. De drie belangrijkste typen kennis- en leerprogramma’s die Energiesprong kan onderscheiden, zijn: Informeel leren gericht op directe kennisoverdracht. Sociaal leren met (competente) professionals. Inhoudelijke professionele verdieping. Informeel
sociaal
professionalisering
Temporeel
Incidenteel
Programma
Structureel
Samenstelling
Losse groep
Vaste groep
Besloten groep
Programmering
Aanbod
Overleg
Gezamenlijk
Inhoud
Feitelijk
Feitelijk& uitwisseling
Verdiepend / ervaring / verkenning
Organisatie
Centraal
Centraal & locatie
Samen
Voor het onderdeel informeel, lijkt één gezamenlijke programmering met andere trajecten rondom energietransitie zinvol (herkenbaarheid en netwerkontwikkeling). Bij het type ‘sociaal leren’ ligt afstemming voor de hand, waarbij uitvoering autonoom is. Het type ‘professionalisering’ zal slechts incidenteel voorkomen en zich kenmerken door gedeeld opdrachtgeverschap. Een verdere uitwerking van deze kennis en leertrajecten wordt uitgewerkt in samenwerking met AgentschapNL en Meer met Minder. Informeel leren gericht op directe kennisoverdracht Hier is sprake van centrale programmering, rond een beperkt aantal vormen van kennisoverdracht. Het voorstel is om de focus te leggen op drie basisvormen: 1. SprongSpirations / Klimaattheater 2. Veldbezoeken/excursies 3. Adequaat gebruik ICT. Sociaal leren met (competente) professsionals Binnen de energietransitie spelen vragen van technische aard, maar zeker ook vragen rondom organisatie, afstemming van beleid en uitvoering en integratie van beleidsdomeinen als economie, participatie en energie. De veranderende rollen van maatschappelijke partners en lokale overheden spelen hierbij mee. Er is dus geen set van direct hanteerbare oplossingen beschikbaar en het leren van en met elkaar ligt voor de hand. Dat betekent dat er rond doorsnijdende thema’s groepen professionals zullen zijn met een grote
66
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
bereidheid tot leren, die zoeken naar ervaringen en inhoudelijke verdieping. De bouwstenen voor twee basisvormen van kennisontwikkeling zijn de Community of Practice (CoP) en de masterclass. De Community of Practice is bij uitstek een effectieve werkvorm wanneer mensen in verschillende organisaties een innovatie tot stand moeten brengen. In vergelijking met bijvoorbeeld projecten en programma’s ligt de nadruk bij CoP’s nog meer op goede ondersteuning. Een gemeenschap kun je immers nauwelijks sturen, maar wel stimuleren en faciliteren. Een goede CoP kenmerkt zich door: een duidelijk domein
IDENTITY
een onderscheidende praktijk
urgentie, bijvoorbeeld in de vorm van een
COMMUNITY
(beleids-)opdracht een aantrekkelijke samenstelling opbrengstgericht werken.
LEARNING
Bijzondere aandacht is nodig voor de programmering. De ‘CoP-light’ vraagt ook nog een behoorlijke inspan-
MEANING
ning in tijd voor de deelnemers en organisatie. Het centrale thema betreft een kwestie die het leren in een
PRACTISE
CoP waardevol maakt voor de deelnemers: herkenbaar én voelbaar. De deelnemersgroep wordt samengesteld door actieve benadering van potentiële deelnemers en een open inschrijving. Een vorm van intake is wenselijk, en ook is het wenselijk dat het een redelijk vaste groep wordt van 12-25 personen. De ervaring leert overigens dat enige doorloop van deelnemers de aanpak niet hoeft te verstoren. De tweede basisvorm is de masterclass. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een specialist die de deelnemers inspireert en die reflecteert op de gekozen aanpak van (enkele) deelnemers. Deze methode is vooral bekend uit de muziekwereld, maar is inmiddels in vele beleidsdomeinen ingezet. Inhoudelijke professionele verdieping Voor specifieke groepen kan een CoP-plus georganiseerd worden, vergelijkbaar met het model van de CoP Oneindig Laagland. Daarin staat een gedeelde ambitie centraal, waarvoor oplossingen, methoden en nieuwe werkmodellen nodig zijn. Hier is in hoge mate sprake van een sociaal leerproces: de deelnemers leren van en met elkaar en vinden nieuwe wegen om hun projecten of hun werk anders in te richten. Terugkoppeling van ervaringen staat hierbij hoog op de agenda. Door combinaties te zoeken met inhoudelijke impulsen door inbreng van specialisten of innovatoren en vertaling naar de eigen mogelijkheden ontstaat als het ware een gedeelde kennismotor.
67
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
5. 1300 woningenplan Sneek De gemeente Sneek heeft het 100.000 woningenplan van de Noordelijke provincies vertaald in een eigen 1300 woningenplan. De ambities liggen in het verbeteren van bestaande woningen, waarbij ten minste 50% gebouwgebonden energiebesparing wordt gerealiseerd. Daarnaast zullen er binnen het project initiatieven worden ontplooid om het gebruiksgebonden energiegebruik te verlagen. Bijzonder aan het plan is dat er alleen oplossingen worden toegepast die het mogelijk maken om in de toekomst, zonder grote desinvestering, aanvullende ingrepen te doen richting een energieleverende woning. TNO heeft daarom voorgesteld het 1300 woningenplan in te brengen als case voor een Europese tender rondom de zogenaamde no-regret-renovatie. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre huidige ingrepen de toekomst naar een energieleverende gebouwde omgeving niet in de weg staan. Dat onderzoek zal na goedkeuring door de EU, deels worden gefinancierd (75% EU en 25% van resterende 25%) door Energiesprong en gekoppeld worden aan het 1300 woningen plan. Het 1300 woningen plan richt zich op een gelijktijdige aanpak van verschillende negatieve ontwikkelingen binnen de bestaande woningvoorraad: Reduceren CO2 uitstoot in de gebouwde omgeving Beperking woonlasten
Gezond en comfortabel binnenmilieu
Aantrekkelijkheid en courantheid van de woningvoorraad op peil houden Economische impuls voor de bouwsector.
Het 1300 woningenplan is het eerste plan in Nederland waar hoge energie-ambities worden gecombineerd met een integrale aanpak vanuit de markt. Dit initiatief kan dan ook als een koploperproject beschouwd worden. Opschalingpotentieel Het halveren van het energiegebruik door toepassing van een integraal concept voor ` 11.000 klinkt veelbelovend als aanzet voor nog grotere sprongen. Vooral als daarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om in de toekomst door te schakelen naar energieleverend. Ook het experimentele karakter van de financieringsconstructie is interessant vanuit opschalingperspectief. Ondersteuning van het project heeft als neveneffect de mogelijkheid om de aanpak en denkwijze van Henk Seinen toegankelijk te maken voor een breder publiek. Door middel van een beperkte bijdrage kan er veel kennis ontwikkeld en ontsloten worden die bruikbaar is op andere plekken in Nederland. 6. Prijsvraag Hogescholen Een van de gesignaleerde knelpunten bij het maken van de grote sprong is het monodisciplinair werken, dat helaas nog de standaard is. Om daadwerkelijke innovatie te bereiken is het noodzakelijk om integraal te werken en te denken. Daarom voert Energiesprong diverse activiteiten uit om de bouwsector ertoe te bewegen de transitie-opgave integraal te benaderen. De professionals van morgen worden nu opgeleid. De oorsprong van de monodisciplinaire aanpak zit nog
68
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
steeds in ons onderwijssysteem verwerkt. Om de resultaten van de huidige inspanningen van Energiesprong ook in de toekomst te laten beklijven, is het dus verstandig de integrale werkwijze ook in het hoger onderwijs door te laten dringen. Doelstelling We moeten een beweging op gang brengen bij Hogescholen in de richting van een integrale aanpak van de energie-innovatie in de Gebouwde Omgeving. We brengen de beweging op gang door lectoren een belangrijke rol te geven: zoveel mogelijk relevante lectoren in actie laten komen richting hun studenten. Door gebruik te maken van het netwerk van lectoren (ongeveer 50 lectoren) en van de conclusies uit de verkenning van New-Energy-Works voor SIA over activiteiten van Hogescholen met betrekking tot ‘Energieneutrale Wijk’. Door het organiseren van inspiratiebijeenkomsten met lectoren. 7. Communicatie Energiesprong Energiesprong gaat in wezen om transitie en het in beweging krijgen van een markt, en dan vormt communicatie een cruciaal middel. Binnen Energiesprong is de opzet om kennis en communicatie -voor zover dit een scherp onderscheid tussen beide mogelijk is- complementair aan elkaar te laten werken. De prikkeling vanuit communicatie moet interesse wekken om dieper op de kennis te willen ingaan. De communicatiestrategie draait om het laten landen van interessante en relevante inhoudelijke informatie in een aantrekkelijk jasje. De strategie kent een viertrapsraket van kernwoorden: inspireren, motiveren, netwerken en faciliteren. De inspiratie bieden om de geesten rijp te maken voor innovatie. Het motief bieden om de inspiratie in plannen om te zetten. Het creëren van netwerken om een beweging in de markt te versterken. En tenslotte het faciliteren van die markt moet tenslotte met behulp van instrumenten en concepten gefaciliteerd worden om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan energiereductie in de gebouwde omgeving. De positionering van Energiesprong vanuit communicatieperspectief luidt tegen deze achtergrond: ‘Energiesprong is een beweging in de gebouwde omgeving waarbij mensen zich met elkaar verbinden om samen projecten en kennis te delen om op een innovatieve manier een echt grote energiereductie te bewerkstelligen. SEV is de organisatorische thuishaven alsmede de aanjager van deze beweging.’ Omdat Energiesprong ook na beëindiging van het programma zijn effect in de markt moet behouden, zetten we sterk in op het creëren en faciliteren van netwerken binnen doelgroepen. De huidige social media vormen online een krachtig middel om mensen rond interessante inhoud te verbinden. Energiesprong bouwt dan ook langs eigen webkanalen en kanalen van derden aan een sterke aanwezigheid op die plaatsen op het web waar de doelgroep zit (via websites, discussieplatforms, games, twitter, LinkedIn, YouTube etc.). Op deze plaatsen geldt de relevantie van de inhoud en de aanwezigheid van relevante mensen; op beide zien we zorgvuldig toe. Willen netwerken werkelijk duurzaam worden, dan is persoon-
69
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
lijke ontmoeting minstens zo belangrijk. Een serie bijeenkomsten met diverse formats maakt deel uit van Energiesprong en ook participeert Energiesprong aan bestaande netwerken en events met presentaties of andere inhoudelijke bijdragen. De hiervoor genoemde kanalen (online aanwezigheid en persoonljke ontmoeting) worden gecomplementeerd met advertenties, publicaties en een persbenadering. Niet- gedefinieerde projecten Gezien de looptijd van het programma kan het nodig zijn om in de loop van de tijd door voortschrijdend inzicht nieuwe initiatieven te ontplooien. Daarom is een deel van de beschikbare middelen nog niet toegewezen aan specifieke activiteiten.
70
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 11 Van ketens naar innovatieve coalities Het gefragmenteerde karakter van de bouwketen biedt weinig ruimte voor innovaties die
bijdragen aan een duurzame gebouwde omgeving. Met de huidige technologie zijn we tot veel in staat, mits die vanuit een slimme en integrale benadering wordt toegepast in energieconcepten. Samenwerking binnen de bouwkolom met als doel het ontwikkelen van een in alle facetten geoptimaliseerd product is geen vanzelfsprekendheid. Juist duurzame gebouwen en gebieden dienen als systeem ontworpen en geëngineerd te worden, en niet geassembleerd te worden met losse onderdelen, die elk geoptimaliseerd zijn voor een deelfunctie. Dat is nodig voor een optimale werking van innovatieve energieconcepten, maar ook voor de versnelling van innovatieve concepten die betaalbaar zijn voor gebouweigenaar en gebruiker. De focus moet daarbij liggen op het creëren van waarde (niet alleen op het vlak van economie, maar ook wat betreft comfort, gezondheid, milieu, etc.) voor alle partijen in de bouwkolom, tot en met de klant en eindgebruiker. Dat vraagt, naast de behoefte aan andere competenties, om een forse gedragsverandering binnen de gehele bouwkolom. Doelstelling De ontwikkeling (cq. doorontwikkeling) van een bruikbare methodologie die waardevol is voor zowel klant als aanbieder. Het signaleren van kansen en oplossen van knelpunten die samenwerking in de weg kunnen staan (bijvoorbeeld aanbestedingsregels). Daarbij hoort een vertaling van gebouwprestaties (zoals duurzaamheid, binnenmilieu, comfort en energieleveringszekerheid) naar economische waardes (in de taal van financiers, ontwikkelaars, gebouweigenaren en makelaars). Het stimuleren van ketensamenwerking voor de ontwikkeling en realisatie van duurzame projecten en zo nodig het adopteren en faciliteren van projecten die als voorbeeld voor de sector beschouwd kunnen worden. Scope De hier bedoelde coalities leggen hun focus vooral op de samenwerking tussen actoren die vanuit verschillende disciplines bijdragen aan de realisatie van gebouwen met energie-ambitieuze, vernieuwende concepten. Een vorm van marktwerking tussen de verschillende aanbiedende consortia vormt één van de triggers voor het stimuleren van innovatie. Vormen van ketensamenwerking die zijn gericht op de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer hebben meer het karakter van het traditionele bouwteam, waarbij de marktprikkel, een innovatiefocus en de participatie van cruciale uitvoeringspartijen vaak ontbreken. Deze vormen van ketensamenwerking vallen dan ook buiten de scope van deze programmalijn. Verschillende onderzoeken (Nyenrode / TU Delft) laten wel zien dat ketensamenwerking pas op gang komt als de vragende partijen daar de toegevoegde waarde van inzien. Vanuit die optiek dienen ‘vragers’ overtuigd en gestimuleerd te worden om innovatieve vormen van samenwerking op te nemen als voorwaarde in de door hen opgestelde vraagspecificaties. Daarnaast dienen aanbieders daadwerkelijke meer-
71
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
waarde te bieden door nieuwe vormen van samenwerking te verkennen en in nieuwe coalities duurzame producten en diensten aan te bieden.
Programma’s en projecten 1. Procescoaching samenwerken en innovatie Voor het op gang brengen van innovatie en de ontwikkeling van nieuwe integrale, betaalbare concepten is het nodig dat de bouwsector op andere manier gaat werken (voor analyse zie paragraaf ketensamenwerking). Daarbij horen ook andere vormen van opdrachtgeverschap. Vraag en aanbod komen in de toekomst op een andere manier tot stand, processen dienen daarvoor op een andere manier ingericht te worden. Zowel de vragers- als makers dienen daarvoor van de gebaande paden af te wijken. Dat is niet gemakkelijk in een conventioneel ingestelde sector. Energiesprong wil zowel vragende als makende actoren uitdagen op vernieuwende manieren aan de slag te gaan. Partijen die dat willen, kunnen rekenen op steun in de vorm van procescoaching. Hun ervaringen zullen worden gebruikt om lessen te trekken die breed zullen worden gedeeld in de sector. Energiesprong zal jaarlijks tien projecten ondersteunen die aan de slag willen gaan met vernieuwende processen. De focus zal daarbij moeten liggen op de ontwikkeling van innovatieve concepten voor nieuwbouw of hoog niveau-renovaties. Daarnaast zullen we regiobijeenkomsten organiseren voor met name het middenmanagement van corporaties, om hen te inspireren nieuwe vormen van opdrachtgeverschap toe te passen. 2. Doos van Pandora Nieuwe samenwerkingsvormen in de bouw laten zich niet meer vangen in standaardprocessen of - werkwijzen. De sector heeft daar wel behoefte aan: de oude processen lieten zich immers ook vangen in procesbeschrijvingen en procedures. Daarop voortborduren leidt echter al snel tot optimalisatie van het bestaande. De ‘Doos van Pandora’ is niet gericht op het schrijven van een handboek ketensamenwerking of ketenintegratie. De output van dit project is een methodologie met een bijbehorende ‘gereedschapskist’ waaruit geput kan worden bij het vormgeven van bouwprocessen. De methodologie geeft een koers aan. De opgave, context en complexiteit bepalen welke gereedschappen gebruikt moeten worden. De beoogde methodologie moet grofweg de volgende elementen bevatten: Een richtinggevende filosofie rondom het begrip samenwerken. Tools voor zowel vragende als aanbiedende partijen die ingaan op: – de ontwikkeling van een vraag- en een aanbodstrategie; – de inrichting van de eigen projectorganisatie; – het organiseren van deskundigheid om vraag en aanbod binnen de keten in verschillende fasen en op verschillende (abstractie)niveaus te beoordelen; – de vertaling van gebruiksprestaties naar economische waardes; – de totstandkoming van gedeelde begripsvorming binnen bouwprojectorganisaties.
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
72
Handvatten voor het kiezen van een geschikte werkwijze én voor het toepassen van de methodologie binnen de mogelijke bouworganisatievormen, contractvormen en aanbestedingsregels. Wie de mythologie rondom Pandora kent, weet dat de doos van Pandora niet alleen maar heil bracht. Het bracht in eerste instantie zelfs alle kwaad op de aarde, maar uiteindelijk ook de hoop voor de mensheid. Het is van evident belang dat dit project niet een kant en klare oplossing brengt, maar slechts een bijdrage levert in de beweging naar innovatieve vormen van samenwerken in de bouw. Aanpak De methodologie wordt ontwikkeld op basis van zowel bestaande kennis als kennis uit nieuwe experimentele projecten die het Energiesprong-programma ondersteunt. Bestaande kennis in de bouwsector wordt geïnventariseerd, gesystematiseerd en vervolgens vertaald naar concrete tools. Daarnaast zal, dankzij het feit dat het Energiesprong programma ook (nieuwe) experimentele projecten ondersteunt, nieuwe kennis ontwikkeld worden. De nieuwe kennis zal tot aanvullingen en aanpassingen van de tools leiden. Dit zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds door deze projecten te monitoren om nieuwe kennis vast te leggen en vervolgens om te zetten in tools. Anderzijds worden reeds gedefinieerde tools ingezet in deze projecten. De experimentele projecten worden dus gebruikt voor de validatie van tools, en daarnaast worden lopende projecten gevoed met reeds beschikbare kennis en tools. Een deel van onze werkzaamheden, zoals de inventarisatie van bestaande kennis en monitoring van experimentele projecten, zal gelijktijdig plaatsvinden. Voor wat betreft de vertaling van bestaande kennis naar tools en het inzetten ervan in de experimentele projecten, zullen de werkzaamheden achter elkaar in de tijd worden uitgevoerd. Het grootste deel zal echter een herhalend karakter hebben; evaluatie van experimentele projecten, aanpassing van kennis/tools en validatie en optimalisatie. 3. Niet-gedefinieerde projecten Gezien de looptijd van het programma kan het nodig zijn om in de loop van de tijd door voortschrijdend inzicht nieuwe initiatieven te ontplooien. Daarom is een deel van de beschikbare middelen nog niet toegewezen aan specifieke activiteiten.
73
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 12 Waar de energie verdwijnt? In 2010 hebben we een exact verbruiksoverzicht van de gesegmenteerde woning- en utiliteit-
voorraad opgesteld. Dat dient ter ondersteuning ij de keuze van initiatieven die vanuit Energiesprong worden ondersteund. . Naast het verbruiksoverzicht is voor de woningbouw ook een overzicht gemaakt van het verbeterpotentieel,afhankelijk van de gebouwsegmentering. In 2011 is het doel om hiervan aparte analyse-instrumenten af te leiden die voor externe partijen bruikbaar zijn als basis voor een afwegingskader van bijvoorbeeld lokale overheden. We zullen daarbij ook kijken in hoeverre andere tools, die recent buiten de SEV zijn ontwikkeld, kunnen worden uitontwikkeld en beschikbaar gesteld voor de markt. Opschalingpotentieel Het effect op het opschalingpotentieel van ontwikkelde gebouwconcepten is gelegen in het feit dat de hier ontwikkelde tool(s) en kennis direct ingezet kunnen worden door partijen met vastgoedportefeuilles. Zij kunnen daarmee de prioriteiten voor ontwikkeling van hoge ambitie-gebouwconcepten effectief richten op die gebouwtypes die het grootste opschalingpotentieel hebben bij herhaling. Dit maakt het ook een effectief instrument bij de selectie van te ondersteunen projecten of doelgroepen.
74
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 13 Wet en regelgeving Doelstelling Wet- en regelgeving kan zowel stimulerend (denk aan het effect van de invoering van de EPN
in 1995) als belemmerend werken (denk aan welstandsnota’s, OZB) voor de realisatie van hogere energieprestaties bij nieuwbouw of renovatie. Doelstelling van dit programmaonderdeel is om te komen tot een voorzet voor een samenhangend pakket van wet- en regelgeving die energetische prestatieverbetering in de gebouwde omgeving optimaal stimuleert. Hierbij wordt voortgebouwd op het werk van de werkgroep regelgeving van PeGO en de Masterstudie Institutioneel Kader van PSIbouw. Dit wordt aangevuld door belemmeringen die vanuit de koplopers zijn geïdentificeerd in gemeentelijke en landelijke regelgevende kaders. Analyse Landelijke wet- en regelgeving rondom energieprestaties voor gebouwen voorziet momenteel alleen in eisen voor nieuwbouw. Vele partijen menen dat zonder vergelijkbare wet- en regelgeving voor de bestaande bouw, de potentiële verbeteringen in de gebouwde omgeving te langzaam tot stand zullen komen om aan de nationale en Europese doelstellingen te halen. Gemeentes hebben weinig mogelijkheden om gebouwconcepten op hogere ambities te laten realiseren. De regelgevende kaders en afnemende grondposities geven hen hiervoor weinig ruimte. Deze projecten zijn echter wel noodzakelijk voor het bereiken van hun energieambities. De mogelijkheden die er wel zijn met lokale regelgeving worden lang niet altijd gebruikt: een deel van de lokale regelgeving is zelfs contraproductief. Voorbeelden hiervan zijn welstandsnota’s, bestemmingsplannen, de bepaling van de OZB, vergunningprocedures en dergelijke. Programma’s en projecten In 2011 zal Energiesprong in eerste instantie een shortlist van aanpassingsmaatregelen voor (lokale) regelgevingopstellen. Er worden koplopergemeentes gezocht die daarmee willen experimenteren om te ontdekken wat de effecten zijn op het realiseren van een energietransitie op gemeentelijk niveau. Voor een deel van de maatregelen kan het nuttig zijn gebruik te maken van het experimenteerartikel. Deze zullen worden uitgewerkt en voorgelegd aan de nationale overheid. Opschalingpotentieel Wet- en regelgeving heeft, zeker op het terrein van Energiesprong, veel invloed op de innovatieontwikkeling en energieprestatie-verbetering van gebouwen. Regelgeving legt immers vast wat de minimale standaard moet zijn. Dit hoeft niet alleen te gaan over gebouwprestaties bij nieuwbouw, maar ook bij renovatie. Het kan ook gaan over afgeleide zaken die belemmeren of juist stimuleren. Feit is dat regelgeving de beweging en het tempo van de massa bepaalt. Het opschalingpotentieel van een goed pakket van maatregelen mag dan ook enorm worden verondersteld.
75
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 14 Waardesturing Doelstelling Renovaties zijn vastgoedinvesteringen. Een snelle terugverdientijd of een hoge netto contante
waarde is daarbij gewenst. Dit kan via drie wegen: waardestijging, verhoging van de exploitatieopbrengst (huur) en lagere energielasten. Beleggers, woningbouwcorporaties en particuliere eigenaren waarderen deze terugverdienmanieren verschillend. Bij beleggers staat de marktwaarde in de boeken, bij corporaties de netto contante opbrengst van een woning en de eigenaar-bewoner ziet extra comfort, zijn energierekening en een hogere marktwaarde. Het doel is om Energiesprong-investeringen hoger te waarderen in het afwegingskader waarin ze worden getoetst. Dat vereist een aantal systeemveranderingen. Analyse De belangrijkste pijler onder een snelle terugverdientijd is de verkoopprijsstijging. Huizen moeten na een energierenovatie meer geld opbrengen bij verkoop. Dat is rationeel prima te onderbouwen. Ten eerste hoef je in de toekomst minder aanpassingen te doen aan de woning en ten tweede zijn de energielasten lager. De marktwerking is hier echter nog suboptimaal en de prijsverschillen als gevolg van energieverbeteringen c.q. duurzaamheid zijn nog erg klein. Er is nu dus sprake van een onderwaardering van energierenovaties. Hierdoor is het dus voordelig voor beleggers en woningbouwcorporaties om energetisch slecht presterende woningen uit te ponden (verkopen). Dit leidt tot maatschappelijke misstanden waarbij de sociale minima de goedkope huizen kopen met hoge variabele energiekosten. De onderwaardering van energierenovaties moet dus rechtgetrokken worden. Hierdoor zou het de rationeel juiste keuze voor corporatie en beleggers zijn om woningen eerst energetisch op een acceptabel niveau te brengen. De marktmakers van de woningmarkt zijn de makelaars en taxateurs. Die bepalen in hoge mate de prijsvorming. De taxateur bepaalt de hoogte van de financiering en de makelaar heeft een grote invloed op de aanbodprijs van het huis. Aangezien energierenovaties, zeker op Energiesprong-niveau, nog maar weinig gebeuren, worden die nog niet meegenomen in de prijs van de woning. De makelaars en taxateurs zullen dus energieprestatie mee moeten nemen in hun waarde en prijsbepaling. De rekenmodellen die beleggers en corporaties gebruiken om energierenovaties door te rekenen zijn zeer bepalend voor de interne besluitvorming rondom investeringsbeslissingen. De huidige modellen zijn ontwikkeld voor grootschalig onderhoud. De specifieke extra benefits van een energierenovatie op Energiesprong-niveau worden hierin niet meegenomen. Dit zorgt ervoor dat Energiesprong investeringen onaantrekkelijk lijken. Dit komt echter voornamelijk door gebreken van het model. Deze modellen zullen dus moeten worden aangepast, zodat de werkelijke extra waarde van energierenovaties wordt weerspiegeld.
76
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Voor de eigenaar-bewoner is de financierbaarheid bepalend voor de aankoopbeslissing. Mensen kunnen maar zeer zelden een huis kopen zonder hypotheek. De hoogte van de financiering is dus een belangrijke bepaler van de prijs. Deze hoogte is afhankelijk van het inkomen van de aanvrager en van de getaxeerde waarde van het pand. Extra financiering voor energiezuinige huizen heeft dus een waardestijgend effect. Deze financieringsruimte zal moeten worden gecreëerd. Programma’s en projecten 1. Huurwaarde corporaties Zie tekst bij doelgroep programma’s. 2. Boekwaarde beleggers Beleggers willen rendement op hun investering en rekenen vaak ook op indirect rendement door waardestijging van hun vastgoed. De tijdshorizon waarbinnen het vastgoed eigendom blijft van de belegger is over het algemeen aanzienlijk korter dan die van corporaties of overheid. De afgelopen jaren heeft vooral het indirect rendement gezorgd voor gunstige financiële resultaten. Er was een trend waarneembaar waarbij beleggers in toenemende mate bereid waren genoegen te nemen met een zeer laag direct rendement, in de verwachting dat het indirect rendement veel zou goed maken. Die tijd lijkt ten einde. De verwachting is zelfs dat prijzen gaan dalen. Dat laatste zal in de toekomst ook sterk afhangen van de energetische kwaliteit van de woning. Investeringen in het bezit van een belegger dienen naast direct rendement (huurverhoging) ook zichtbaar te zijn in het indirecte rendement, lees: de waarde van het vastgoed. 3. Huizenprijs particuliere eigenaren Voor particuliere huizenbezitters is een energierenovatie op Energiesprongniveau een grote investering. Hiervoor moeten de financiële middelen beschikbaar zijn en de eigenaar moet de investering kunnen legitimeren. Het eerste is oplosbaar door een extra leenfaciliteit; het tweede is complexer van aard. De legitimering van de investering kent drie componenten: de daling van de energierekening, de toename in comfort en andere meer persoonsafhankelijke factoren als klimaatvriendelijkheid en de voorbeeldfunctie, en, last but not least, de waardestijging van de woning. De business case voor de eigenaar wordt relatief eenvoudig als hij in een comfortabeler huis kan wonen met een lage energierekening en hij zijn investering terug krijgt als hij zijn huis verkoopt. De eerste twee factoren zijn reeds reëel, maar de waardestijging is nog niet bewezen. De waardestijging komt, zoals in de analyse is beschreven, door een samenspel van financierbaarheid en het advies van de makelaars en taxateurs. Dit programmaonderdeel heeft als doel op deze twee factoren te interveniëren. Dit gebeurt op lokaal niveau in het Alle lichten op groen-programma. Het probleem moet echter ook op nationaal niveau worden aangepakt. Met de NVB (Nederlandse Vereniging voor Banken) en de NHG
77
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
(Nationale Hypotheek Garantie) werken we aan een experiment om hypotheken te differentiëren naar label. Idealiter zijn er verschillende hypotheekhoogtes voor G/F, D/C, B/A en A+/A++ label woningen. Hierdoor ontstaat er waardesturing met een positief effect voor de groene labels. Bovendien komt er zo een natuurlijke financiering voor energierenovaties tot stand. Met de NVM (Nederlands Verbond van Makelaars) zullen we op nationaal niveau kijken naar mogelijk waardevermeerderend beleid. Hierbij wordt gekeken naar eenvoudige stappen als labels bij de verkoopadvertentie en een waarderingsysteem voor de energieprestatie van huizen. Er bestaat natuurlijk ook een marktwerking, die voor een groot deel niet wordt beïnvloed door het bovenstaande. Huizenkopers nemen energieprestatie nog maar weinig mee in hun afweging, maar ze worden zich wel steeds bewuster van hun energieverbruik. Dit heeft een effect op de verkoopprijzen van huizen. AgentschapNL doet reeds onderzoek naar deze prijsdifferentiatie. Wij zullen dat onderzoek ondersteunen en communiceren om huis eigenaren meer argumenten te geven om hun huis te renoveren. Opschalingpotentieel Prijsstijging door energierenovatie is een van de grootste en meest fundamentele marktaanpassingen die nodig zijn om ingrijpende energierenovaties op gang te brengen. Het opschalingpotentieel van Energiesprong-renovaties is sterk afhankelijk van de mate waarin de huizenprijzen stijgen na energierenovaties.
78
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 15 Prestatiesturing Doelstelling De gebouwprestaties die worden gerealiseerd wijken in de praktijk af van de vooraf geformu-
leerde ambities. Deze discrepantie is groter bij hogere energieambities. Een deel van de discrepantie is terug te voeren op het realisatieproces. De belangrijkste doelstelling van dit programmaonderdeel is het verkleinen van de discrepantie tussen gestelde ambities bij aanvang van een bouwproject en de gerealiseerde prestaties bij oplevering. Daarnaast willen we de opschaalbare gebouwconcepten of deelconcepten identificeren, die hoge energie- en binnenmilieuprestaties economisch verantwoord mogelijk maken, voor vrager en aanbieder. Analyse Bij de verwezenlijking van gebouwambities bij nieuwbouw of renovatie, zijn verschillende actoren betrokken die op een eigen wijze van invloed zijn op de uiteindelijke prestaties van bouwprojecten. De traditionele rollen van actoren die van invloed zijn, betreffen die van opdrachtgever versus opdrachtnemer of uitvoerder versus controleur. Opdrachtgevers sturen op de laagste prijs voor het te realiseren programma van eisen. Bij veel opdrachtgevers ontbreekt inzicht in het verband tussen de geformuleerde eisen en de uitwerking daarvan in de vorm van VO/DO/bestek en specifieke keuzes in de bouwfase. Dit betekent dat de opdrachtgever dan ook zelden in de fase na de opstelling van het PvE stuurt op de verwachte prestaties. In sommige gevallen (bijvoorbeeld bij nieuwbouwwoningen) geldt zelfs dat de toekomstige eigenaar/gebruiker niet altijd bekend is en dat zijn persoonlijke wensen en criteria dus niet bekend zijn, noch zijn verwachtingen van de belangrijkste gebouwprestaties. Opdrachtnemers sturen op winst- en omzetvergroting. In de praktijk komt dit neer op risicovermijding en standaardisatie. Een deel van de winst zit bovendien in het uitvoeren van werkzaamheden die niet beschreven stonden in het bestek, hetgeen wordt vertaald in ‘meerwerk’. Prestatiebeloning gerelateerd aan gestelde ambities ontbreekt te allen tijde, waardoor dus ook de incentive ontbreekt om gestelde ambities zo optimaal mogelijk te realiseren. Uitvoerders sturen op kostenoptimalisatie: de laagste inkoopprijs en een snelle uitvoering. Prestatiesturing betekent voor hen vooral sturing op optimalisatie van het proces in plaats van op de te bereiken gebouwprestaties. Controleurs sturen op naleving van specificaties en het bestek (maar niet op gerealiseerde bouwprestaties), waarin de maatregelen staan waarmee gebouwambities gerealiseerd zouden moeten kunnen worden. Dit geldt met name voor het onderdeel energie, door naleving van de specificaties die zijn opgegeven in een EPC-berekening.
79
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Verder kunnen we constateren dat de leerpunten over de realisatie van de ambities op het gebied van de gebouwprestaties lang niet altijd worden geborgd, laat staan dat ze worden gedeeld met andere bedrijven die voor een vergelijkbare uitdaging staan. De ruimte voor dergelijke borging is vaak ook beperkt in verband met de benodigde extra investeringen en tijd voor monitoring. Er ontbreekt een cultuur die is gericht op doorontwikkeling van integrale concepten naar hogere gebouwprestaties. Programma’s en projecten De hierboven beschreven analyse verklaart het vaak genoemde verschil tussen ambities bij aanvang en geleverde prestaties bij gebruik van de woningen, op het gebied van zaken als energie, binnenmilieu en economie. Voor de te realiseren doelstellingen worden de volgende activiteiten opgezet. Voor de hoge prestatieniveaus die nagestreefd worden met de Energiesprong hebben we ervoor gekozen om bij nieuw op te zetten regelingen af te gaan rekenen op geleverde prestaties in plaats van op gestelde ambities. In 2011 bestaan de concrete realisatieprojecten waarvoor dit principe zal worden gehuldigd uit de regeling voor gebiedsontwikkeling op 45% ambitieniveau en een trajectregeling voor nieuwbouw en renovatie van woningen op 60% en 80% ambitieniveau. Omdat deze afrekening plaats zal vinden op moment van oplevering en niet pas na een jaar monitoring in de gebruiksfase, wordt een methode van gecertificeerde oplevering gehanteerd. De Energiesprong hanteert voor de fysieke realisatieprojecten een monitoringsprotocol dat is gericht op het vastleggen van de leerpunten die de uiteindelijke prestaties bepalen van de gebouwen. Dit protocol bevat technologische monitoringsaspecten, zoals luchtdichtheid en ventilatie en niet-technologische aspecten, zoals omgevingsinvloeden en gebruikersgedrag. Hierbij wordt, in lijn met commissioning, de ontwikkeling van het energieconcept voor het gebouw vanaf het Programma van Eisen tot aan de oplevering en het gebruik gevolgd. Voor de deelnemers aan UKR NEW is deelname nog vrijwillig, voor nieuwe regelingen zal deelname aan monitoring verplicht zijn. Opschalingpotentieel Een voorzichtige schatting van de discrepantie tussen gestelde energieambities en gerealiseerde prestaties, leert dat de verschillen over het geheel genomen zo’n 10 à15% betreffen. In individuele gevallen kunnen de verschillen zelfs oplopen tot 50%. Dit blijkt onder andere uit de analyse van de effecten van de aanscherping van de EPC en de gerealiseerde energieprestaties. Sturing op gerealiseerde prestaties herbergt dus minimaal dat opschalingpotentieel. De vastgelegde methodiek voor gecertificeerde oplevering zal in eerste instantie worden ingezet binnen de projecten die voortkomen uit de verschillende subsidieregelingen van Energiesprong. Bij gebleken geschiktheid zal deze ook een onderdeel kunnen worden van een landelijk te hanteren methodiek. Hiervoor zullen we ook kijken naar de ontwikkelingen van de ‘kop-staart’ aanpak van o.a. de NEPROM.
80
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Bijlage 16 Internationale aansluiting Doelstelling Hoewel Energiesprong primair gericht is op de realisatie van nationale doelstellingen met natio-
nale actoren, kent het programma ook een internationale dimensie. In dit kader gelden de volgende doelen: Vaststellen hoe Nederland presteert op het gebied van energie in de gebouwde omgeving ten opzichte van andere landen, mede in het kader van internationaal beleid en regelgeving. Ontsluiten van de buiten Nederland ontwikkelde kennis en producten voor Nederlandse actoren die bezig zijn met de realisatie van Energiesprong-ambities. Creëren van mogelijkheden voor vermarkting van door Nederlandse marktpartijen ontwikkelde kennis en producten op buitenlandse markten, mede door agendering van ontwikkelvraagstukken.
Analyse De Energiesprong is tot stand gekomen in het licht van zowel nationale als internationale ontwikkelingen. De belangrijkste internationale ontwikkelingen op dit gebied zijn de Europese ambities rondom CO2-reductie in het algemeen en Europese regelgeving rondom nieuwbouw en renovatie van gebouwen via de EPBD en EPBD-recast in het bijzonder. In meerdere Europese landen zijn de ontwikkelingen voor hoge ambitie-energieconcepten voor de gebouwde omgeving voortvarend opgepakt. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van passiefhuizen in Duitsland, Oostenrijk, België en de Scandinavische landen, maar ook aan specifieke technologische ontwikkelingen zoals de warmtepomp, de micro-WKK en PV-zonnepanelen. Naast zulke technologische ontwikkelingen zijn er ook interessante niet-technologische voorbeelden, zoals particulier opdrachtgeverschap in Oostenrijk en België en bouwprocesinnovatie in Engeland. Ook in de Europese kaderprogramma’s (RD&D) is het onderwerp Energie in de Gebouwde Omgeving sterk gepositioneerd, mede door oprichting van het E2B (Energy Efficient Buildings) Initiatief. Zowel een aantal Nederlands kennisinstellingen (met name TNO en ECN) als marktpartijen (met name Philips als co-founder), spelen hierin een vooraanstaande rol. Sinds 2010 is ook SEV lid en heeft een medeagenderende rol bij de opzet van nieuwe onderzoeksonderwerpen. Tot slot is er een aantal nieuwe initiatieven ontstaan vanuit het International Energy Agency (IEA), waar kennisinstellingen en marktpartijen gezamenlijk werken aan kennisontwikkeling en uitrol van best practices. Dat geeft Nederland een goede uitgangspositie om zich te meten met en te leren en te profiteren van internationale partijen, en daarnaast de eigen investeringen te vergroten door gebruik te maken van internationale middelen.
81
Meerjarenplan Energiesprong Update 2011
Programma’s en projecten Onder regie van Energiesprong zal een inventarisatie gemaakt worden van de internationale ontwikkelingen op het gebied van Energiesprong-activiteiten en ambities. Deze inventarisatie zal enerzijds gebruikt worden om content vanuit de internationale dimensie te verkrijgen voor kennisontsluiting in bijvoorbeeld CoP’s en Innopedia. Anderzijds dient de inventarisatie ook input te leveren voor identificatie van technologie- (uit)ontwikkeltrajecten. Energiesprong zal een inventarisatie maken van van de belangen van Nederlandse actoren op het werkveld van de Energiesprong en in het licht van de E2B road map, om deze vervolgens te agenderen binnen de E2B-gremia. Energiesprong zal deelname door Nederlandse actoren aan specifieke IEA-taken, die qua onderwerpen goed aansluiten bij Energiesprong-doelstellingen, stimuleren en waar nodig ondersteunen. Opschalingpotentieel Voor dit aspect kent de opschaling meerdere dimensies. Bij juiste adressering van de Nederlandse prioriteiten binnen EU- kaderprogramma’s is de kans op het verkrijgen van een multiplicatie van de beschikbare onderzoeksmiddelen aanzienlijk. De meest interessante opschaling ligt echter in de vergroting van de afzetmarkt voor de ontwikkelaars en producenten van nieuwe producten en diensten, naast de creatie van een nieuwe thuismarkt, met behulp van in het buitenland opgedane kennis. Import van kennis kan ook zorgen voor versnelling van de implementatie van nieuwe technieken, concepten, diensten en processen en deze bovendien economisch voordeliger maken.