PROJECT
(On)Beperkte Opvang Mensen met Licht Verstandelijke Beperkingen in de Maatschappelijke Opvang
Pilotrapport 1: Amsterdam
HVO-Querido MEE Amstel en Zaan
MEE Amstel en Zaan
Colofon Titel
Pilotrapport 1: Amsterdam
Opdrachtgevers
Federatie Opvang/MEE Nederland
Auteur(s)
M. Schut, HVO-Querido D. Pullens, MEE Amstel en Zaan drs. P.A.M. van den Broek (landelijk projectleider) Oktober 2012, Amersfoort/Amsterdam/Utrecht
Datum en Plaats
Het project is financieel mede mogelijk gemaakt door: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Fonds NutsOhra en het VSBfonds
Inhoudsopgave 1. Inleiding ............................................................................................................................................... 1 1.1. Doelen pilot Amsterdam ................................................................................................................... 1 1.2. Leeswijzer ......................................................................................................................................... 1 2. Uitgangssituatie Amsterdam................................................................................................................ 2 2.1. Profiel cliënten .................................................................................................................................. 2 2.1.1. Pilot deelnemers ............................................................................................................................ 2 2.1.2. Cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang ............................................................................. 2 2.2. Profiel samenwerkingspartners pilot ................................................................................................ 2 2.2.1. HVO-Querido ................................................................................................................................. 2 2.2.2. MEE Amstel en Zaan..................................................................................................................... 3 2.3. Bestaande samenwerking HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan ................................................. 3 3. Pilot Amsterdam .................................................................................................................................. 4 3.1. Algemeen.......................................................................................................................................... 4 3.2. Deskundigheidsbevordering ............................................................................................................. 4 3.3. Herkenning ....................................................................................................................................... 5 3.4. Diagnostiek ....................................................................................................................................... 9 3.5. Ondersteuningsplan ....................................................................................................................... 11 3.6. Begeleiding/ondersteuning ............................................................................................................. 11 3.7. Samenwerking HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan ................................................................. 12 4. Conclusies en aanbevelingen............................................................................................................ 14
1. Inleiding In het project (On)Beperkte Opvang, mensen met licht verstandelijke beperkingen (LVB) in de maatschappelijke opvang, werken opvanginstellingen en MEE-organisaties in vijf regio’s samen. Het project richt zich op: Kennisoverdracht en deskundigheidsbevordering; De toepassing van een herkenningsinstrument voor LVB; De inzet van diagnostisch onderzoek; Het gezamenlijk opstellen en uitvoeren van een ondersteuningstraject; Het organiseren en invullen van de samenwerking tussen opvang en MEE. Dit rapport bevat de ervaringen en resultaten van de pilot in de regio Amsterdam. De samenwerkingspartners van de pilot zijn HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan. 1.1. Doelen pilot Amsterdam De samenwerking heeft in de regio Amsterdam de volgende doelen: het verbeteren van de herkenning van LVB door medewerkers in de opvang bij cliënten; inzicht in het percentage cliënten in de opvang met een LVB; het verbeteren van de begeleiding van cliënten met een LVB; het inzetten van een herkenningsinstrument voor LVB en het toetsen van de bruikbaarheid van dit instrument; het toetsen van vermoedens van LVB bij cliënten door middel van diagnostisch onderzoek bij MEE Amstel en Zaan; het versterken van de samenwerking tussen MEE Amstel en Zaan en HVO-Querido. 1.2. Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie in de regio Amsterdam. Het geeft een beschrijving van de betrokken cliënten en samenwerkingspartners. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de uitgevoerde pilotactiviteiten en de opgedane ervaringen. De verkregen pilotresultaten leiden in hoofdstuk 4 tot een aantal conclusies en aanbevelingen. Naast deze rapportage voor Amsterdam zijn pilotrapporten beschikbaar voor Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Zwolle/Overijssel. De pilotrapportages vormen mede de basis voor een landelijk evaluatierapport. Het landelijk rapport beantwoordt de onderzoeksvragen en komt tot een inhoudelijke beoordeling van de bruikbaarheid van instrumenten en werkwijzen. Daarnaast is op basis van de regionale en landelijke activiteiten een handreiking voor implementatie beschikbaar. Deze geeft aan hoe (andere) opvang- en MEE-organisaties de samenwerking op kunnen pakken en welke instrumenten/voorbeelden beschikbaar zijn.
1
2. Uitgangssituatie Amsterdam Dit hoofdstuk beschrijft de cliënten en samenwerkingspartners die in de regio Amsterdam aan de pilot deelnemen. 2.1. Profiel cliënten 2.1.1. Pilot deelnemers Voor de pilot zijn vanuit een tiental opvanglocaties potentiële deelnemers aangemeld. Kenmerken van de locaties en hun cliënten zijn: Woonvoorziening en ambulante begeleiding voor zwervende (jonge zwangere) vrouwen/moeders met psychosociale en/of relationele problematiek en ontbrekend sociaal netwerk; Aantal locaties voor begeleid zelfstandig wonen (eerst aanloopfase, daaropvolgend woonfase) voor personen met onvoldoende vaardigheden als gevolg van onder andere dak- en thuisloosheid, tehuis-/inrichtings-/detentieverleden, verslaving (alcohol, harddrug), HIV-infectie, psychosociale en/of psychiatrische problematiek, integratieproblematiek; Beschermd wonen voor mensen die door langdurige psychiatrische problematiek en drugsgerelateerde problematiek ondersteuning en bescherming bij het wonen nodig hebben; Woonvoorziening met 24-uurszorg voor (voormalig) dak- en thuislozen met psychiatrische problematiek en eventueel (inmiddels) hanteerbaar middelengebruik. Cliënten hebben potentie door te groeien naar zelfstandig wonen en zijn gemotiveerd; Voorziening voor tijdelijk wonen voor vrouwen/gezinnen met mishandeling-/geweldsproblemen en/of relatie-/opvoedingsproblemen, verslaving, huurschulden of een combinatie; Aantal locaties voor begeleid wonen voor dak-/thuislozen met psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak gecombineerd met verslavingsproblematiek. Tijdens de begeleiding neemt de zelfstandigheid steeds verder toe (pensionwoning > aanleunwoning > zelfstandig wonen). 2.1.2. Cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang Binnen de pilotregio lopen de inschattingen van het aantal cliënten in de opvang dat (vermoedelijk) een licht verstandelijke beperking heeft uiteen. Uit dossieronderzoek bij verschillende afdelingen van HVO-Querido blijkt dat bij 8%-12,5% een LVB is gediagnosticeerd. Bij de locatie waar bij 12,5% van de cliënten een LVB is gediagnosticeerd, is bij nog eens 20% van de cliënten sprake van een vermoeden van een LVB. Het totale percentage cliënten met een (vermoedelijke) LVB bedraagt daarmee mogelijk 32,5% op deze locatie. Er lijken grote verschillen tussen de verschillende opvanglocaties te bestaan wat betreft de percentages cliënten met een LVB. Dit is mogelijk een gevolg van de plaats in de keten van de betreffende locatie (eerste opvang of vervolgopvang) of vanwege de specifieke doelgroep (op afdelingen met cliënten met primair psychiatrie lijken meer cliënten een LVB te hebben). 2.2. Profiel samenwerkingspartners pilot In de Amsterdamse pilot werken HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan samen. 2.2.1. HVO-Querido HVO-Querido biedt opvang, woonbegeleiding en dagactiviteiten aan dak- en thuislozen, mensen met psychiatrische en/of verslavingsproblemen en vrouwen en gezinnen in nood. Jong en oud, mannen en vrouwen. Het verzorgingsgebied bestrijkt de gemeentes Amsterdam en Diemen. In HVO-Querido zijn twee werkvelden uit de welzijns- en geestelijke gezondheidszorg verenigd. Bij welzijn gaat het om maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Bij de geestelijke gezondheidszorg betreft het verschillende vormen van beschermd wonen, waaronder RIBW’s. Doel van deze bundeling is zo goed mogelijke zorg te leveren aan een in veel opzichten overeenkomstige doelgroep. HVO-Querido heeft op jaarbasis in totaal zo’n 3.794 cliënten (unieke personen, cijfers 2010). Bij HVOQuerido werken op ruim 45 locaties 853 personen (of ruim 706 fte, ultimo 2010). De bekostiging van HVO-Querido als geheel is voor bijna zestiende AWBZ-gefinancierd (59%), voor 37% gesubsidieerd (voornamelijk Dienst Wonen, Zorg en Samenleven en verder de Stadsregio, Justitie, Dienst Werk & Inkomen). Zo’n 3% komt uit eigen bijdragen van cliënten en 2% overig.
2
2.2.2. MEE Amstel en Zaan MEE Amstel en Zaan geeft gespecialiseerde cliëntondersteuning aan mensen met een beperking, hun netwerk of organisaties in hun omgeving (waaronder algemene voorzieningen, onderwijs- en opvangvoorzieningen). MEE Amstel en Zaan biedt informatie, advies en kortdurende ondersteuning aan mensen met een lichamelijke beperking,(lichte) verstandelijke beperking (LVB), chronische ziekte, zintuiglijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel (NAH), ontwikkelingsachterstand of autisme spectrum stoornis. MEE Amstel en Zaan werkt vanuit verschillende locaties regionaal in de stad Amsterdam, de regio Amstelland en de Meerlanden, de regio Waterland en de regio Zaanstreek. MEE Amstel en Zaan signaleert de problemen van de LVB-groep en is betrokken bij een aantal projecten. In 2010 heeft stadsregio Amsterdam besloten om MEE te financieren voor de taak om een vinger aan de pols te houden bij gezinnen waarbij een of meer gezinsleden een lichte verstandelijke beperking hebben. Sinds begin 2011 is voor deze taak de Consulent Present vanuit MEE aan de slag. Ook startten gezinscoaches van MEE in 2010 circa 50 trajecten voor multi-problem gezinnen (mpg). MEE Amstel en Zaan verzorgt voor diverse professionals van algemene en zorgvoorzieningen de LVB-training. Op jaarbasis ondersteunt MEE Amstel en Zaan 6.829 cliënten (unieke personen, cijfers 2011). Bijna de helft daarvan (3.061) betreft personen met (ook) een licht verstandelijke beperking. Bij MEE Amstel en Zaan werken ca. 290 medewerkers (of 208 fte, cijfers 2011). 2.3. Bestaande samenwerking HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan Aan de pilot gaat al een langer lopende samenwerking tussen HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan vooraf. Naast de reguliere contacten rondom cliënten met een (vermoedelijke) verstandelijke beperking is HVO-Querido, in samenwerking met MEE Amstel en Zaan, sinds 2010 bezig opvangmedewerkers te trainen in het herkennen van LVB. Zij hebben hiervoor een overeenkomst met elkaar gesloten. Door mee te doen aan de pilot willen beide partners de ervaringen en resultaten van deze bestaande samenwerking inbrengen en verder uitbouwen.
3
3. Pilot Amsterdam Voorafgaand aan de pilots zijn samen met de pilotorganisaties uitgangspunten en afbakening van doelgroep, project en activiteiten benoemd. Binnen dit landelijk kader zijn de pilots van start gegaan en hebben de aan de pilot deelnemende organisaties invullling gegeven aan de pilotactiviteiten. Dit hoofdstuk geeft weer op welke wijze in de regio Amsterdam de pilot is uitgevoerd en tot welke regionale ervaringen en pilotresultaten dat heeft geleid. 3.1. Algemeen MEE Amstel en Zaan en HVO-Querido zijn vanaf het begin in mei 2011 bij het landelijk project betrokken. Na de voorbereidingsfase is regionaal de pilot in september 2011 van start gegaan. De samenwerkingspartners zien als aandachtspunten voor de pilot: Het verschil in grootte van de organisaties en de mogelijke gevolgen voor verschillen in wendbaarheid; Het oog krijgen voor elkaars mogelijkheden en beperkingen (werkprocessen); Een goede aansluiting tussen de aanmeldingen en de capaciteit voor diagnostiek; De motivatie van de potentiële deelnemers (opvangcliënten). 3.2. Deskundigheidsbevordering Opzet Training Herkennen van en omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking Gericht op: o kennisoverdracht om LVB beter te herkennen o oefenen van gedragsmatige aspecten (hoe om te gaan met mensen met LVB); o specifieke casuïstiek werkveld deelnemers; In de pilotregio Amsterdam hebben MEE AZ en HVO-Querido naast de reguliere door MEEtrainers verzorgde training onderzocht of een train-de-trainer-variant op de LVB-training mogelijk was (met een trainersduo van een MEE-trainer en een HvO-trainer). Op basis van de opgedane ervaringen is er, na evaluatie in juli 2012, voor gekozen om de training alleen te laten verzorgen door MEE-trainers; Afstemming opvang o Vooraf wordt met de opdrachtgever besproken welke vragen er zijn en tegen welke problemen medewerkers aanlopen. Concrete voorbeelden en praktijksituaties kunnen ingebracht worden; o Achtergronden van deelnemers worden in kaart gebracht (opleidingsniveau, ervaring met doelgroep, werkzaamheden); Daar wordt het programma op aangepast; Omvang: training van 2 dagdelen (totaal 8 uur); Opbouw Tijdens de training wordt naast het leren herkennen van een verstandelijke beperking ook in ruime mate aandacht gegeven aan gedragsveranderingen van de ondersteuner met het doel daarmee de verstandelijk beperkte cliënt beter te kunnen bereiken en beter te kunnen ondersteunen. Hiertoe worden theorie en oefeningen afgewisseld, waarbij opdrachten, casuïstiek, rollenspelen en beeldmateriaal ingezet worden. De deelnemers beschikken na afloop over een samenvatting die zij kunnen gebruiken als naslag werk.
4
Trainer(s) Twee trainers: o een MEE-consulent en een MEE-gedragsdeskundige; tijdens de pilot is getraind met 1 MEE-trainer en 1 HVO-trainer o de trainers hebben een (train-de-)trainersopleiding gevolgd bij een gecertificeerd opleidingsbureau; De MEE-gedragsdeskundige levert een actieve bijdrage aan de training. Vervolg/Terugkommoment Aan een derde dagdeel blijkt bij sommige getrainde HVO-Querido-ondersteuners behoefte te bestaan. Dit kan ook worden ingevuld als regelmatig diagnostiek-overleg. Daarbij kunnen specifieke situaties en eigen praktijkvragen verder besproken worden. In de pilot is daarvan geen gebruik gemaakt; Verder kunnen opvangmedewerkers rondom actuele cliëntsituaties overleggen met een MEEconsulent en/of MEE-gedragsdeskundige. Deelnemers In de pilot hebben 48 opvangmedewerkers HVO-Querido aan de training deel genomen. Per training namen 12 personen deel. In het kader van het totale trainingsprogramma zijn daarmee 162 medewerkers van HVO-Querido getraind; De deelnemers hebben over het algemeen een MBO- of HBO-opleiding en zijn werkzaam als woonbegeleider of maatschappelijk werker. Een aantal deelnemers is werkzaam als zorgcoördinator; Deelnemers hebben vooral behoefte aan: o Basiskennis voor het herkennen van LVB; o Weten hoe LVB-ers het best benaderd kunnen worden. Resultaten Door opvangmedewerkers positief en als leerzaam ervaren training; Basiskennis voor herkenning verworven; Vaardigheden en motivatie verworven om met de LVB-beperking om te gaan; Een beter begrip van de problematiek geeft de medewerker meer inzicht in de achtergronden van het gedrag van de cliënt. Deze is zich bewust van de eigen houding en zoekt meer aansluiting bij de cliënt; De LVB-trainingen lijken te leiden tot meer aanmeldingen van cliënten met een vermoedelijke LVB-beperking bij MEE AZ. Aandachtspunten Suggestie is om het trainingsmateriaal nog meer uit de HvO-praktijk te halen zodat deelnemers hun cliënten beter herkennen; Vraag is hoe de binnen HVO-Querido toegepaste Strength Based methodiek toegepast kan worden met de kennis van de training. Methodisch werken kan daarmee een onderwerp zijn voor een extra dagdeel; Een deel van de deelnemers heeft behoefte aan een verdergaande verdieping van kennis, casuïstiekbespreking en oefening; Verdere borging van de deskundigheid binnen beleid en organisatie van HVO-Querido is in ontwikkeling. 3.3. Herkenning Introductie HASI Voor de introductie van het herkenningsinstrument HASI is gebruik gemaakt van het gezamenlijk ontwikkelde gebruiksmateriaal (draaiboek, presentatie, toelichting HASI). De pilotregio Amsterdam heeft de primeur gehad van de opgezette training van een dagdeel. Op basis van de Amsterdamse ervaringen is het definitieve gebruiksmateriaal samengesteld. Daarom hebben de Amsterdamse deelnemers een terugkommoment gehad. In Amsterdam hebben 13 opvangmedewerkers deelgenomen aan de introductie van de HASI.
5
Gebruik HASI Van de 51 cliënten waarbij een vermoeden van een LVB was, is van 25 cliënten het resultaat van een HASI-test verkregen. Bij 25 cliënten is geen HASI-test afgenomen. Van 1 cliënt is dit (of het resultaat) niet bekend op het moment van rapportage. Redenen voor uitval of uitstroom van cliënten zijn: blijkt alsnog te beschikken over diagnose (14), niet gemotiveerd/niet verschijnen (2), vertrek (2), onbekend (7). Kenmerken cliënten Geslacht: 13 vrouwen, 12 mannen; Leeftijd o < 29 jaar: 9x o 30-39 jaar: 7x o 40-49 jaar: 2x o 40-59 jaar: 6x o > 60 jaar: 1x Herkomst o Nederlands o Nederlands/Surinaams/Antilliaans o Overig
: 9x : 9x : 7x
Voor het vastleggen van de ervaringen van cliënten en medewerkers met de HASI-test zijn logboeken gebruikt. Ervaringen cliënten (21 logboeken) o Afnemen Zo’n tweederde van de cliënten is positief over het afnemen van de HASI. Meermalen ervaren zij deze als zinvol en/of interessant (o.a. om te weten wat hij/zij kan). Een aantal cliënten ziet het als leerzaam en ‘goed voor de hersenen’. Ongeveer eenderde van de cliënten staat neutraler of negatief tegenover de HASI. De reacties variëren van spannend, confronterend en toch stimulerend, tot vervelend en vooral moeilijk; o Resultaat Het merendeel van de cliënten ervaart het resultaat als goed en ziet de test als een opstap voor het verkrijgen van de goede begeleiding (citaat: ‘MEE kan mij wat leren’) of gewenste woonplek; Een minderheid van de cliënten ervaart het resultaat als slecht. Deze geven aan niet te weten wat ze aan de uitkomst hebben, of hadden verwacht beter te scoren, of willen geen hulp van een andere instantie ontvangen.
Evaringen medewerkers (21 logboeken) o Duur: het afnemen van de HASI-test loopt uiteen van 5 tot 30 minuten; Minuten 5 10 12 15 20 25 30
o
Aantal 1 6 1 6 3 3 1
het gemiddelde is 15-16 minuten. Medewerkers rapporteren zowel goede als minder goede ervaringen met de HASI. Dit laatste is met name het geval als cliënten de test moeilijk vinden, taal een complicerende factor is en de medewerker het lastig vindt zich strikt te houden aan de instructies voor het afnemen van de HASI. Medewerkers vinden het soms moeilijk de cliënt niet te bevestigen bij het maken van de test (‘Op handen zitten om niet te hummen’);
6
o
o
Over het algemeen zien de medewerkers zich bevestigd in het beeld dat zij van de cliënt hebben:In een beperkt aantal gevallen leidt dit tot nieuwe inzichten over de cliënt (wat deze niet kan of juist wel kan: ‘cliënt is traag, maar begrijpt meer dan verwacht’; Het afnemen van de HASI leidt bij een aantal medewerkers ook tot: Begrip voor afwijkend gedrag van de cliënt (Bijvoorbeeld dat deze altijd te vroeg is, omdat deze moeilijk om kan gaan met tijdsdruk); Inzicht dat in de begeleiding van een cliënt soms meer rust en tijd genomen moeten worden; doorgevraagd moet worden of andere bewoordingen gekozen moeten worden; activiteiten meer taak voor taak gedaan moeten worden;
Overige waarnemingen Het vragen naar de ‘achtergrondkenmerken’ (schoolgeschiedenis, verkregen uitkeringen) kan lastig zijn bij cliënten die uit het buitenland komen. Voor de medewerker is niet altijd duidelijk of een bepaald schooltype of genoten uitkering een indicatie kan zijn voor een mogelijke beperking; Bij ongeveer de helft van de cliënten was in meer of mindere mate sprake van het niet goed beheersen van de Nederlandse taal. Bij een beperkt aantal cliënten (10%) is gebruik gemaakt van een tolk. Het verdient aanbeveling dat deze een duidelijke instructie over de HASI heeft gehad; De medewerkers rapporteren de volgende voor de cliënt stressverhogende factoren bij het afnemen van de HASI: o Afgeleid door de eigen mobiele telefoon; o Het afnemen van de test; o Problemen binnen relatie of gezin (partner/kinderen); o Kinderen die vlak voor de test naar de kinderopvang moesten of die aanwezig zijn bij de cliënt op testmoment. HASI-scores De HASI-test leidt tot een puntenscore voor de cliënt. Vervolgens leidt de leeftijdsafhankelijke grenswaarde tot een advies om de cliënt wel of niet door te verwijzen voor een verdere beoordeling. De grenswaarde voor personen van 18 jaar en ouder is 85. In de pilot Amsterdam zijn de volgende HASI-scores en het daaruit volgende advies om wel of niet door te verwijzen verkregen. In de pilot Amsterdam zouden 19 cliënten zijn doorverwezen voor diagnostisch onderzoek als de grenswaarden gehanteerd zouden zijn. Er zijn 25 ingevulde HASI-formulieren retour ontvangen. HASI-score <50 50-60 60-70 70-80 80-85 85-90 >90 Totaal
Aantal
Subtotaal
Advies
9 4 6 4 2 25
19
Verwijzing
6
Geen verwijzing
In de pilot zijn alle cliënten doorverwezen om na te kunnen gaan in welke mate de HASI-resultaten een mogelijke LVB voorspellen.
7
Vergelijking HASI en diagnostisch onderzoek Van 20 cliënten kan het HASI-resultaat vergeleken worden met de uitslag van het diagnostisch onderzoek. Onderstaande tabel geeft de relatie tussen het HASI-resultaat en de uit het diagnostisch onderzoek verkregen IQ-score. Voorbeeld: Van de cliënten die een IQ-score blijken te hebben tussen de 50-70 zouden er op basis van de HASI 11 zijn doorverwezen en 1 zou niet zijn doorverwezen. HASI Geen verwijzing 0
Verwijzing
Totaal
Procentueel
0
0
0%
11
1
12
60%
1
3
4
20%
3
1
4
20%
20
100%
IQ<50
IQ
50
Vier-vijfde van deze pilotcliënten (80%) behoort tot de LVB-doelgroep (IQ lager dan 85). Normering Nederland Naarmate de HASI-resultaten meer overeenstemmen met de IQ-scores is dit beter bruikbaar als herkenningsinstrument. Daarom wordt gekeken in welke mate de HASI cliënten ten onrechte heeft doorverwezen (ten onrechte positief of ‘false positive/FP’) of ten onrechte niet heeft doorverwezen (ten onrechte negatief of ‘false negative/FN’). De HASI is in Australië ontwikkeld voor de herkenning van personen met een IQ lager dan 70. Op basis van die begrenzing resulteert dit overzicht. In Nederland worden ook mensen met een ‘benedengemiddeld intelligentieniveau’ (‘zwakbegaafd met IQ tussen de 70 en 85) en bijkomende beperkingen en problemen gerekend tot de ‘LVB-groep’. Indien conform de ‘ruimere’ Nederlandse definitie wordt gekeken, ontstaat het volgende overzicht. Grenzen IQ-groep Nederland IQ<50
IQ
HASI Geen verwijzing
Verwijzing
50
11 (= terecht)
1 (= onterecht/FN)
70
1 (= terecht)
3 (= onterecht/FN)
85
3 (= onterecht/FP)
1 (= terecht)
Uitgaande van de ruimere Nederlandse definitie van de LVB-doelgroep leidt dat tot 65% ‘terechte’ casussen (cliënten terecht verwezen of terecht niet verwezen). Het aantal ‘onterechte’ verwijzingen/niet-verwijzingen is 35%. Daarvan zouden 3 personen (15%) op basis van de HASI ten onrechte een verwijzing krijgen. En 4 personen (20%) zouden op basis van de HASI ten onrechte niet zijn verwezen. Dit betekent dat mogelijk de HASI bij een substantiële groep van mensen binnen de opvang met (vermoedelijk) een LVB daarvan geen bevestiging geeft. Grenzen IQgroep Nederland Terecht Onterecht
Verwijzing 12 3 (FP=15%)
Geen Verwijzing 1 4 (FN=20%)
13 (65%) 7 (35%)
8
Ter vergelijking: het oorspronkelijk gerezen vermoeden van een (L)VB blijkt bij 16 van deze 20 cliënten (=80%) correct te zijn. Een mogelijke verklaring voor deze (hogere) score kunnen de met de LVB-training opgedane kennis en vaardigheden zijn. 3.4. Diagnostiek Diagnostisch instrumentarium In de pilotregio Amsterdam zijn de volgende typen diagnostische onderzoeken gedaan:
IQ-test: o 19x WAIS (5x door HVO-Querido, 14x door MEE AZ), 3x SON 6-40 (door MEE AZ); o HVO-Querido acht de WAIS goed bruikbaar: Prettig af te nemen vanwege: diversiteit subtests; werken in blokken prettig voor mensen die langdurig praktisch hebben moeten overleven; ‘tafelschikking’: tegenover cliënt in plaats van in hoek van 90 graden (soms hebben cliënten problemen met afstand-nabijheid of onaangename lichaamsgeur); Lastig zijn gebruik bij: anderstaligen; combinatie met psychiatrische klachten en klachten op gebied van motivatie/aandacht en executieve functies; o MEE AZ vindt de WAIS en SON matig bruikbaar: Beperkte betrouwbaarheid vanwege vaak bijkomende problematiek (psychiatrisch, medisch), middelengebruik, andere culturele/talige achtergrond, geen scholing cliënt.
Sociale redzaamheid: o 22x SRZ-P; o Deze zijn matig bruikbaar: verouderd instrument; onvoldoende zich op zelfredzaamheid cliënt of te positief ingevuld door begeleiding. Geen naast-betrokkenen vanwege ontbreken netwerk; niet alle items voor doelgroep van toepassing, weinig informatief; wel gebruiksvriendelijk voor drukbezette medewerkers).
Andere testen: o Niet aan de orde geweest.
Toepassing o De kenmerken van de pilotcliënten stellen specifieke eisen aan de toepassing van de diagnostische instrumenten: Inhoud: anderstaligen kunnen testen; niet kinderachtig (door de wol geverfde cliënten), afwisseling subtest (aandacht/motivatie); leerbaarheid kunnen testen; Afnemen: mogelijkheid test op te splitsen; makkelijk vervoerbaar (benodigde apparatuur); eerder genoemde ‘tafelschikking’; Balans zoeken duur (vermoeidheid, concentratie) en frequentie (motivatie). Wisselt per persoon; Locatie: de standaardeisen voor een testlocatie (rustige spreekkamer); Info: cliënten hebben zelf vaak beperkt inzicht, kunnen voorgeschiedenis niet terughalen of zijn wisselend in hun verhaal. Dan is netwerk (voor zover beschikbaar) van belang of begeleiders (voor zover zij info weten). In de pilot heeft het diagnostisch team van HVO-Querido ervaren dat het ‘voorbereidend werk’ dat de MEE-consulenten voor het diagnostisch onderzoek doen een aanbeveling is om de beschikbare diagnostische capaciteit optimaal te benutten; 9
o
o o
Interpretatie uitkomsten: normscores voor anderstaligen en ouderen; aan te bevelen is om eerst een traject in te zetten om middelengebruik en psychiatrische stoornissen te stabiliseren om een zo betrouwbaar mogelijke IQ-bepaling te krijgen; Regulier voor MEE: ja. MEE AZ heeft ervaring met diagnostisch onderzoek bij opvangcliënten met een (vermoedelijke) LVB. Wel vertoont deze cliëntengroep een hoog percentage niet-komers en moet rekening gehouden worden met middelengebruik. Zowel gebruik als niet-gebruik (afkickverschijnselen) kunnen invloed hebben op het onderzoek; Regulier voor Opvang: ja. HVO-Querido heeft een eigen diagnostiekteam dat naast de in de pilot gehanteerde instrumenten werkt met de KAIT en (verkorte) GIT; Gedragstherapeut/psycholoog: Beschikt over vakkennis: kennis van de ontwikkelingen binnen het veld in staat tot creëren rapport. Kan verbanden leggen, is onderzoekend en opmerkzaam. Beheerst directieve en non-directieve gesprekstechnieken; Houdingsaspecten naar cliënt: respectvol, niet te paternalistisch, humor, goed kunnen omgaan met afstand-nabijheid, niet veroordelend. Kan volhardend en tegelijkertijd flexibel zijn. Kan improviseren en is niet onder de indruk van slechte lichaamshygiëne. Kleedt zich neutraal (niet zakelijk, niet nonchalant); Gaat professioneel en respectvol om met begeleiders; Werkt professioneel geprotocolleerd en is getraind te zoeken naar aspecten die invloed hebben op de interpretatie van de uitkomsten; Uniformiteit voor de toepassing van diagnostisch onderzoek bij cliënten met (vermoedelijk) LVB binnen de opvang wordt aanbevolen. O.a. afspraken over waar de basisdiagnostiek eindigt; Blijvende scholing professional op gebied van anderstaligen, psychiatrie (waaronder verslaving) en LVB, neuropsychologische kenmerken en LVB.
Het beschikbare diagnostisch instrumentarium is voldoende bruikbaar voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Wel zijn verbeterpunten: o Een non-verbale niet cultureel afhankelijke test met een groter leeftijdsbereik dan de SON 6-40; o Een actuelere sociale redzaamheidsschaal; o Voor mensen met LVB geschikte persoonlijkheidsvragenlijsten; o Vaststellen leerbaarheid zou duidelijker kunnen (met WAIS en KAIT). Naast dit basisonderzoek is voor vaststellen andere problematiek (psychiatrisch, verslaving, neuropsychologische aspecten) nader onderzoek nodig.
Resultaat diagnostisch onderzoek Het diagnostisch onderzoek geeft de gewenste duidelijkheid over wat cliënten wel en niet kunnen. Daardoor kunnen ondersteuningstrajecten beter en sneller ingevuld worden; Wel is het goed te kijken naar wat voorliggend is bij een cliënt: de LVB-problematiek of de psychiatrische problematiek/verslaving. Op basis daarvan moet de afweging gemaakt worden welke hulpverlening en ondersteuning verder/eerst wordt ingezet; Het vaststellen van een LVB leidt in de vervolgstappen (opstellen/uitvoeren ondersteuningsplan) tot de volgende aandachtspunten in de omgang met de cliënt: o Vooral: meer tijd nemen voor cliënt; eenvoudige taal; taken in kleine stapjes opdelen; vaker meegaan en taken samendoen; o Soms: het gebruik van pictogrammen; minder snel een waarschuwing geven; checken of cliënt begrepen heeft wat besproken is en laten herhalen.
10
3.5. Ondersteuningsplan Opluchting Begeleider opvang: ‘Cliënt werd uitgelegd dat we door onderzoek een goede plaats kunnen vinden om te gaan wonen. Dat was motivatie genoeg voor cliënt om het onderzoek te laten doen Cliënt besefte niet echt dat het om een niveaubepaling ging. Wel was hij blij toen hem verteld werd dat hij moeite heeft met begrijpen en dat mensen daarom hem goed moeten helpen en dingen moeten herhalen. Je zag opluchting bij cliënt dat hij begrepen werd. In het nagesprek met MEE werd keurig uitgelegd wat er gebeurd was in het onderzoek, wat de uitkomsten waren en wat dat betekent voor de cliënt. De cliënt ervaart veel druk van de wereld en MEE kon dat goed naar de cliënt verwoorden. De cliënt barstte in tranen uit, vanwege opluchting toen hij hoorde dat HVO-Querido en MEE hem daarbij kunnen helpen.’ Pilotpartners In de pilot Amsterdam hebben HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan op de volgende wijze samengewerkt bij het opstellen van het ondersteuningsplan: Vanuit HVO-Querido is in ieder geval een vaste woonbegeleider betrokken bij het opstellen van het ondersteuningsplan voor een cliënt; MEE Amstel en Zaan is betrokken bij: o Het bevestigen van het vermoeden van een LVB. In het diagnostisch verslag staan specifieke aanbevelingen over de manier waarop in het contact met de cliënt met LVB omgegaan kan worden met diens mogelijkheden en beperkingen; o Dan wel het desgewenst verder overleggen over/adviseren bij het opstellen van het ondersteuningsplan; o Tot het gezamenlijk opstellen van het ondersteuningsplan; MEE stelt de hiervoor benodigde verslagen/rapportages en voorstellen op; Mogelijk betrokken professionals zijn: o Opvang: woonbegeleider, maatschappelijk werker, eventueel diagnosticus (voor zover diagnostiek is verricht) en zorgcoördinator (als onderdeel van cliëntbespreking of werkoverleg); o MEE: consulent, gedragsdeskundige; De exacte taakverdeling tussen HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan is afhankelijk van de omstandigheden en de (hulp)vragen/problematiek van cliënt en opvangmedewerkers. Per cliënt wordt gekeken wat noodzakelijk is. Factoren zijn onder meer: bijkomende problematiek en beoogde uitstroomvoorziening. 3.6. Begeleiding/ondersteuning De (gezamenlijke) uitvoering van het ondersteuningsplan voor cliënten leidt tot de volgende ervaringen van de samenwerkingspartners in de pilot Amsterdam. Ondersteuningsdoelen De ondersteuningsdoelen variëren van opvoedingsondersteuning, huishoudelijke hulp en ambulante hulp bij financiën/administratie, tot het vinden van een geschikte woonplek of werkplek. Met name het vinden van een geschikte woonplek is vaak aan de orde. Ervaringen samenwerkingspartners De gezamenlijke ondersteuning van cliënten met LVB leidt ertoe dat bij: Opvang: o er vaker wordt gedacht aan LVB als onderliggende oorzaak voor problematiek; o de samenwerking met een consulent van MEE brengt expertise die voor cliënt en begeleider kunnen leiden tot nieuwe inzichten en tot nieuwe ondersteuningsmogelijkheden, ook als LVB-status van cliënt al bekend was; o inzicht ontstaat in wat de achtergrond is van gedrag bij cliënten (of dat nu wel of niet een verstandelijke beperking is). Dit werkt verhelderend voor woonbegeleiders én cliënt zelf. Voor een aantal cliënten zelf is het goed te weten wat zij cognitief aankunnen. Voor woonbegeleiders is verhelderend dat cliënten soms meer aan kunnen dan de omgeving eerst dacht (werden dus eerst ondervraagd), soms kan juist beter rekening gehouden worden met de beperking; 11
MEE: o
MEE-consulenten meer te maken krijgen met de specifieke complicerende eigenschappen van deze cliëntgroep, zoals ongemotiveerd zijn, multiple problemen (waaronder verslavingsproblematiek en psychiatrische problemen, streetwise gedrag.
Knelpunten Grenzen van de door Opvang en MEE te bieden ondersteuning liggen bij: o in de cliënt gelegen factoren: agressie, ernstige psychiatrische problematiek; Ondersteuning binnen opvang o werkdruk/tijdgebrek; Doorstroom/uitstroom: o Het gebrek aan passende locaties voor doorstroom (zeker voor gezinnen, combinatie LVB en ‘lastig gedrag’ als criminaliteit, gebruik, e.d.) is een lacune; o Verder werken wachtlijsten belemmerend. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de mate waarin de beoogde ondersteuningsdoelen gerealiseerd (kunnen) worden. Voor een groot deel van de cliënten wordt de gewenste ondersteuning geboden of staat deze gepland. Een deel van de cliënten heeft te maken met wachtlijsten voor de gewenste werk- en of woonsetting met een op de LVB afgestemde begeleiding of behandeling. In een enkel geval is de beoogde ondersteuning niet te realiseren vanwege de complexe cliëntsituatie of is deze afgewezen . 3.7. Samenwerking HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan Algemene beoordeling HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan hebben de pilot opgezet vanuit de al bestaande samenwerking op het gebied van scholing. Door de pilot is de samenwerking sneller en intensiever geworden. Verder is als onderdeel van het landelijk project de bruikbaarheid van instrumenten en werkwijzen onderzocht. De samenwerking levert voor beide partijen ‘frisse’ ideeën op. Kansen De samenwerking leidt tot verbetering van het perspectief van de cliënten van de opvang met een LVB. Belemmeringen Bij de cliënten van de opvang kan sprake zijn van een geringere motivatie om mee te doen aan onderzoeken en een moeilijke communicatie. Het blijkt ook lastig om in het traject ‘de vaart te houden’. Er is een hoge ‘no show’. Daarmee kan de samenwerking in praktijk minder resultaten opleveren dan werd verwacht; In de onderlinge samenwerking zien de partners geen structurele belemmeringen. Wel is het goed de (werk)processen op elkaar af te stemmen rond de begeleiding van een klant en de communicatie gaande houden vanuit verschillende perspectieven; Verder zijn er externe factoren, zoals de vraag hoe de aangekondigde grote transities op het gebied van zorg en welzijn uit gaan werken. Deskundigheden/vaardigheden Het werken met mensen met (vermoedelijk) LVB in de opvang vraagt deskundigheden en vaardigheden van medewerkers van de betrokken organisaties: Opvang: Naast een betere herkenning sluiten begeleiding en bejegening nu beter aan bij de mogelijkheden van de client. Er is meer aandacht voor op maat gesneden benadering van de cliënt met LVB ontstaan. De begeleiders nemen bijvoorbeeld meer tijd, spreken eenvoudige taal, maken kleine stapjes in de uitvoering of gaan vaker mee naar afspraken buiten de deur. De LVB-training geeft hiervoor een goede basis; MEE-medewerkers: kunnen baat hebben bij deskundigheidsbevordering in het kader van verslavings- en psychiatrische problematiek en coping-gedrag van dak- en thuislozen.
12
Werkprocessen Bevindingen van de samenwerking voor de werkprocessen van de pilotorganisaties zijn: Opvang: o Dat continue aandacht binnen de opvangorganisatie voor de LVB-problematiek bijdraagt aan een eerdere herkenning en betere begeleiding; o Dat de expertise van MEE vaak een frisse kijk op de situatie van de cliënt kan geven, als de begeleiding stagneert; o Dat het aan te bevelen is dat binnen de opvangorganisatie een duidelijk aanspreekpunt aanwezig is voor de eigen collega’s in de persoon van een projectleider of aandachtsfunctionaris en een verantwoordelijke op managementniveau; MEE: o De doelgroep opvangcliënten tijdens de pilot een eigen routing had in de vorm van een verkorte aanmeldingprocedure; Beide organisaties o de kortere lijnen en door aanspreekpunten in beide organisaties, waardoor knelpunten snel konden worden opgelost en stappen sneller doorlopen konden worden. o Via het teamoverleg en de beschrijving van de werkprocessen de samenwerking gedetailleerd in beeld brengen en de effecten/voordelen voor de cliëntgroep duidelijk beschrijven; Succesfactoren samenwerking het gebruik kunnen maken van elkaars expertise om zo te komen tot een gezamenlijke aanpak of samenwerkingsplan. Soms wordt hiermee een patroon doorbroken en daarmee het risico op tunnelvisie na langdurige begeleiding verminderd. Perspectief De samenwerking wordt voortgezet en geïntensiveerd. De samenwerkingspartners: zijn voornemens de samenwerking te evalueren en waar nodig te verbeteren en gezamenlijk naar nieuwe mogelijkheden te zoeken; verder overleg en samenwerking te zoeken met alle betrokken instanties, zoals een bredere samenwerking met onder meer de GGZ en ook andere opvangorganisaties te betrekken; HVO-Querido ontwikkelt een visie op en een strategisch plan voor deze doelgroep. Daarbij is een mogelijke optie om zelf begeleiding te verzorgen voor deze doelgroep(en).
13
4. Conclusies en aanbevelingen De in de voorgaande hoofdstukken weergegeven ervaringen en resultaten van de pilotregio Amsterdam leiden tot de volgende conclusies en aanbevelingen: Meerwaarde samenwerking voor cliënt Conclusie 1. De samenwerking tussen HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan leidt tot een verbetering van het perspectief van opvangcliënten met een Licht Verstandelijke Beperking door een betere herkenning en begeleiding. Aanbeveling 1. Continueer de samenwerking voor alle cliënten van HVO-Querido die mogelijk een licht verstandelijke beperking hebben. Deskundigheidsbevordering Conclusie 2. De training van de opvangmedewerkers in het herkennen van een LVB en het omgaan met cliënten met een LVB werpt vruchten af. Er wordt vaker gedacht aan een LVB als (mede)bepalende factor voor de cliënt. Voor MEE-medewerkers vormen de bijkomende (verslavings- en psychiatrische) problematiek van opvangcliënten en daaruit voortkomend gedrag aandachtspunten voor deskundigheidsbevordering. Aanbeveling 2. Stel opvangmedewerkers die opvangcliënten begeleiden in de gelegenheid de LVB-training te volgen. Besteed in de deskundigheidsbevordering van MEE-medewerkers aandacht aan de omgang met opvangcliënten en hun (bijkomende) problemen. Herkenningsinstrument Conclusie 3. Tweederde van de cliënten is positief over het afnemen van de HASI en ziet daarvan de meerwaarde. Bij opvangmedewerkers is behoefte aan het gebruik van een herkenningsinstrument om daarmee een vermoeden van een LVB te kunnen testen. Het in de pilot gebruikte HASI-instrument geeft, uitgaande van de Nederlandse definitie van de LVB-groep, in 65% van de pilotcliënten ((N=20) een terechte uitslag (wel of geen verwijzing). In 35% geeft de HASI ten onrechte een verwijzing (3 personen = 15%) of geen verwijzing (4 personen = 20%). Daarmee lijkt de HASI onvoldoende onderscheidend. Aanbeveling 3. Interpreteer de resulaten van deze pilot en het gehele landelijke project in samenhang met de ervaringen met de HASI elders (in Nederland en internationaal) en de ervaringen die met alternatieve instrumenten worden opgedaan (zoals de LVB-screener). Beoordeel de meerwaarde voor cliënten en medewerkers in relatie tot de opbrengst van deskundigheidsbevordering. Diagnostisch onderzoek Conclusie 4. De beschikbare diagnostische instrumenten zijn bruikbaar voor het onderzoeken van cliënten met een mogelijke LVB in de opvang. Wel stellen de kenmerken van de opvangcliënten specifieke eisen aan de toepassing van de instrumenten en de interpretatie van de resultaten. Aanbeveling 4. Benut de pilotervaringen voor het opstellen van een aantal vuistregels voor de toepassing van diagnostiek voor opvangcliënten. Breng de verkregen inzichten in bij de ontwikkeling van nieuwe diagnostische instrumenten die zijn toegesneden op de opvangcliënten.
14
Ondersteuningsplan Conclusie 5. De samenwerking tussen HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan bij het opstellen van een ondersteuningsplan varieert met de omstandigheden en de vragen/LVB-problematiek van de cliënt en opvangmedewerkers. Aanbeveling 5. Maak concrete afspraken over de samenwerking en de manier waarop ondersteuningsplannen van cliënten met een LVB gezamenlijk opgesteld worden. Ondersteuning cliënten met LVB in de opvang Conclusie 6. Het onderkennen van de licht verstandelijke beperking leidt tot nieuwe inzichten over de cliënt en brengt nieuwe ondersteuningsmogelijkheden in beeld. De opvangcliënt met LVB krijgt daardoor binnen de opvang ondersteuning die beter op zijn mogelijkheden en beperkingen is afgestemd. Aanbeveling 6. Draag zorg voor voldoende deskundigheid van opvangmedewerkers op het gebied van LVB. Houd bij de binnen de opvang gebruikte methodieken en ondersteuningsvormen rekening met een mogelijke licht verstandelijke beperking van de opvangcliënt. Doorstroom en uitstroom van cliënten met LVB in de opvang Conclusie 7. Voor een groot deel van de pilotcliënten met LVB in de regio Amsterdam is de gewenste ondersteuning in uitvoering of planning. Een deel van de cliënten heeft te maken met wachtlijsten voor de gewenste werk- en of woonsetting met een op de LVB afgestemde begeleiding of behandeling. In een enkel geval is de beoogde ondersteuning niet te realiseren vanwege de complexe cliëntsituatie of afgewezen. Aanbeveling 7. Zorg voor voldoende woon- en werkmogelijkheden voor opvangcliënten met een LVB om zo zelfstandig mogelijk te functioneren. Organisatie van de samenwerking Conclusie 8. De samenwerking tussen HVO-Querido en MEE Amstel en Zaan vraagt binnen en tussen de samenwerkingsorganisaties om flexibiliteit, heldere communicatie en toegesneden werkafspraken. Aanbeveling 8. Borg de projectmatige of structurele samenwerking binnen de organisaties door het duidelijk benoemen van verantwoordelijkheden (projectleider, aandachtsfunctionaris, verantwoordelijke managementniveau). Maak LVB een regulier onderwerp van (gezamenlijk) casuïstiek- en werkoverleg en faciliteer flexibiliteit en korte lijnen op werkniveau.
15
Aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB Conclusie 9. Het is niet mogelijk een exact cijfer te geven van het aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang, maar dit kan binnen opvanglocaties oplopen tot 32,5%. Binnen de pilot Amsterdam lopen inschattingen uiteen van 8%-12,5% cliënten per opvanglocatie met een gediagnosticeerde LVB en mogelijk nog eens 20% cliënten met een vermoedelijke LVB. Aanbeveling 9. Maak opnieuw een inschatting van het aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang zodra dit mogelijk is doordat: medewerkers deelgenomen hebben aan de deskundigheidsbevordering (LVB-training) en/of een herkenningsinstrument bechikbaar is waarvan de uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn.
16
Bijlage: ondersteuningsdoelen cliënten pilotregio Amsterdam Overzicht van de situatie waarin de pilotcliënten zich bij aanvang bevonden, welke ondersteuning zij op korte termijn nodig hebben en wat het toekomstperspectief is? Het gaat om de cliënten waarbij uit het diagnostisch onderzoek is gebleken dat zij een (licht) verstandelijke beperking hebben.
Situatie aanvang
2
Verblijft in de Vaart: voorziening voor daken thuislozen, Verblijft op afdeling WOB (MO-afdeling voor mensen met redelijke mate van zelfstandigheid, gericht op uitstroom naar zelfstandig wonen) Verblijft in Martien Schaaperhuis, woonvorm gericht op vergroten van zelfstandigheid en uiteindelijk uitstroom naar zelfstandige woonvorm
Ambulante ondersteuning bij wonen, adm.& fin.
Wonen en samenleven. Zelfredzaamheid
5
Verblijft in de vrouwenopvang
6
Verblijft in de vrouwenopvang
Opvoedingsondersteuning, wonen en samenleving, psych. begeleiding Woonbegeleiding
7
Verblijft in de vrouwenopvang
Opvoeding, begeleid wonen, geschikt werk
Ambulante begeleiding op de eigen woning
Ondersteuning wonen en werken
3
4
8
Ondersteuning
Voorstel korte termijn Status (aug 2012)
Cliënt(en) met (L)VB 1
Verblijft in woonvorm voor mensen met psychiatrie.
nvt
Voorstel lange termijn Toekomstperspectief Status (aug 2012) Gedurende de pilot verhuisd naar afdeling van het Leger des Heils voor mensen met een LVB Aanvragen indicatie
nvt
Indicatie een aanmelden
Planning
In uitvoering
Geschikte woonplek zoeken
Uitvoering
In uitvoering
Passende woonvorm
Uitvoering
Gereed
Geen andere ondersteuningsvragen Geschikte woning, werk Aanmelding intensieve gezinsbegeleiding Geschikte woning
Gereed
Gereed
Ondersteuning bij vinden geschikte woonplek
Aanvraag indicatie
In uitvoering
Uitvoering
Uitvoering, geen wachttijd
1
Voorstel korte termijn Status (aug 2012)
Voorstel lange termijn Toekomstperspectief Status (aug 2012)
Cliënt(en) met (L)VB 9
Situatie aanvang
Ondersteuning
Verblijft in woonvorm voor mensen met psychiatrie.
Sociale zelfredzaamheid, zelfstandig wonen
10
Ambulante begeleiding op de eigen woning
Indicatie aanvragen
11
Verblijft in de vrouwenopvang
12
Ambulante begeleiding op de eigen woning
Opvoedingsondersteuning en huishoudelijke hulp, financiële ondersteuning Vertraging in procedures
13
Verblijft in Martien Schaaperhuis, woonvorm gericht op vergroten van zelfstandigheid en uiteindelijk uitstroom naar zelfstandige woonvorm
Geschikte werkplek
14
Verblijft in de vrouwenopvang
Woonplek
Planning
Woonplek
Planning
15
Verblijft in de vrouwenopvang Verblijft op afdeling WOB (MO-afdeling voor mensen met redelijke mate van zelfstandigheid, gericht op uitstroom naar zelfstandig wonen
Welke woonvorm
Uitvoering
Woonplek
Planning
Woonplek en dagbesteding zoeken
Uitvoering
Indicatie en aanmelding
Wachtlijst
16
Gestopt Cliënt verblijft in andere woning HVO Loopt traag
Afwijzing
Uitvoering
Ambulante begeleiding in thuissituatie Zoeken naar geschikte huisvesting
Loopt traag
Nog geen duidelijkheid
Planning
Afwachting
Geen geschikte vervolgplek voorhanden wegens de ingewikkelde constructie waar cliënte in zit.
2