INVESTEREN EN SAMENWERKEN AAN DE ZAAN Voorstel voor oprichting van een Ondernemersfonds Zaanstad
Leiden / Zaanstad, 27 augustus 2015 Aart van Bochove, Blaauwberg
1
Inhoud
Voorwoord 1. Ondernemersfonds: ambitie en opbouw 1.1 1.2 1.3 1.4
Wat is een Ondernemersfonds? Waarom een Ondernemersfonds Zaanstad? Opbouw van het Ondernemersfonds Zaanstad Verbijzondering: de ‘not for profit’ De landbouw
2. De meervoudige rol van de gemeente 2.1 2.2 2.3 2.4
De gemeente als politiek bestuur De gemeente als ‘Zaans ondernemer’ De gemeente als belastingheffer Samenvatting in een conceptconvenant
3. Hoe verder? Bijlage 1: vragen / antwoorden uit het Zaans Beraad Bijlage 2: voorlopig voorstel gebiedsindeling in kaart
2
Voorwoord
Voor u ligt het verslag van een onderzoek naar de mogelijkheden voor een Ondernemersfonds Zaanstad. Het onderzoek is in korte tijd uitgevoerd (mei - september 2015), maar heeft een lange voorgeschiedenis. Al jaren wordt in ondernemend Zaanstad over mogelijkheden gesproken voor versterking van het ondernemingsklimaat. Daarbij zijn zowel mogelijkheden voor gebiedsgebonden oplossingen (zoals parkmanagement) als een aanpak voor de hele streek in beeld gekomen. Na verloop van tijd heeft het gesprek zich geconcentreerd op een gemeentebreed ondernemersfonds op woz-basis, in de wandelgangen wel ‘Leids Model’ genoemd. Het rapport maakt duidelijk dat een gemeentebreed ondernemersfonds een kansrijke propositie is voor Zaanstad. Er kan heel veel worden opgepakt. Tegelijk maakt het rapport duidelijk dat een ondernemersfonds niet een tovermiddel is. Het fonds schept een goed speelveld met volop kansen voor actieve ondernemers die werk willen maken van Zaanstad. Maar de invulling is aan hen zelf. Er zijn geen blauwdrukken voor. In die zin is dit een rapport op hoofdlijnen. De initiatiefnemers gaan graag de uitdaging aan. Wij verzoeken de gemeenteraad van Zaanstad om een dubbelbesluit te nemen:
Bij de vaststelling van de belastingtarieven voor 2016 rekening te houden met een meeropbrengst van de ozb voor niet-woningen van 70 euro per 100.000 euro woz-waarde Het College van B&W te machtigen om een subsidierelatie met de op te richten Stichting Ondernemersfonds Zaanstad aan te gaan ter hoogte van de begrootte meeropbrengst.
Wij gaan uit van een experiment voor drie jaar. Dat wil zeggen dat eind 2018 een evaluatie wordt uitgevoerd, waarbij het voortbestaan van het fonds weer ter discussie komt. Ondernemend Zaanstad heeft dus drie jaar om er een succes van te maken. Het onderzoek is uitgevoerd op initiatief van het Zaans Ondernemersnetwerk ZON, de Stichting Parkmanagement Zaanstreek (Stipaza), de grote terreinverenigingen Zaandelta, BVNM en BIA, de winkeliersvereniging SBZ en businessclub The Corner. De Gemeente Zaanstad heeft het onderzoek mede financieel mogelijk gemaakt. Het onderzoek is uitgevoerd door Aart van Bochove en Mariet Ewalts (beiden van Blaauwberg) en Klaas van den Berg van Meiklaas, twee bureaus met veel kennis van en ervaring op het terrein van gemeentebrede ondernemersfondsen door heel Nederland. Aart van Bochove van Blaauwberg is penvoerder van dit rapport. Het onderzoek is begeleid door Ton Komen (StiPaZa), His Wilms (BTO-Zaanstad), Frans Wittenberg (SBZ), Manon Hasssink (Gemeente Zaanstad), Herm Nieste (Zaandelta), Roel Hart (BIA, StiPaZa), Dick Dekker (BVMN), Jantien Konijn en Liesbeth Wagemans (secretariaat ZON en ondergetekende. We menen met dit rapport op de goede weg te zijn en nodigen alle Zaanse ondernemers uit een inhoudelijke bijdrage te leveren aan een werkbare inrichting van het Ondernemersfonds Zaanstad. Opdat we gezamenlijk de ambitie van een sterk lokaal ondernemersklimaat waar kunnen maken.
Jan Folkerts, voorzitter ZON, voorzitter initiatiefgroep 3
1. Ondernemersfonds: ambitie en opbouw
1.1
Wat is een Ondernemersfonds?
Een ondernemersfonds is een financiële positie voor de behartiging en de financiering van de gezamenlijke belangen van de ondernemers op lokaal niveau. Het fonds wordt gevoed met een subsidie uit de algemene middelen van de gemeente. Ter verkrijging van voldoende middelen, verhoogt de gemeenteraad de opbrengst van de onroerend zaak belasting voor niet-woningen met het een bedrag dat gelijk staat aan de subsidie. De ondernemers investeren op deze manier hun eigen financiële positie. In de gemeente Zaanstad gaat het om een meeropbrengst van 70 euro per 100.000 euro wozwaarde. Die 70 euro wordt opgebracht volgens de gemeentelijke verdeelsleutel: 55% door de eigenaar van het zakelijk onroerend goed, 45% door de gebruiker of huurder. De opbrengst bedraagt voor Zaanstad bij benadering 1.7 miljoen euro. Let wel: dat is op dit moment een maximumbedrag, door allerlei nuanceringen waarover we verderop in dit verslag rapporteren zal het in de praktijk iets minder zijn. Het bedrag van 1.7 miljoen euro komt via een verdeelsystematiek -de zogenaamde trekkingsrechtensystematiek- weer terug in de gebieden of de sectoren waar het wordt opgebracht. Ook wanneer er een ‘centrale pot’ komt voor Zaanstadbrede doelen, zal die centrale pot worden aangestuurd vanuit de gebieden en sectoren. Het fonds wordt met grote nadruk geen subsidiemechanisme met centrale criteria waar een aanvraag aan moet voldoen. Het wordt een fonds voor zelfbeschikking door ondernemersorganisaties. De gebruikers van het fonds stellen hun eigen criteria. De bestedingen in de gebieden (of sectoren) zijn geheel vrij, alles wat de ondernemers zelf in hun belang achten te zijn, is een legitieme besteding. De enige voorwaarde is dat de besluitvorming over de bestedingen democratisch verloopt en bij voorkeur in verenigingsverband geschiedt. Het eerste ondernemersfonds is in 2005 in Leiden opgericht. Inmiddels zijn er omstreeks 35 gemeenten waar het ‘Leids Model’ functioneert. De kleinste van deze 35 is Schiermonnikoog, de grootste Utrecht. Er zijn zowel samengestelde gemeenten bij (Bodegraven-Reeuwijk, PijnackerNootdorp) met veel buitengebied als compacte stadsgemeenten (Delft, Vlaardingen). Hoewel er dus veel voorbeelden zijn, is de toepassing van een instrument als het ondernemersfonds – hoe beproefd ook maar – in een gedifferentieerd gebied als Zaanstad, een experiment. Het voorstel is om met het fonds te starten per 1 januari 2016 en het experiment voor drie jaar te laten voortduren. Daarna moet uit een evaluatie blijken of voortzetting aan de orde is.
Waarom een fonds? De ondernemersfondsen zijn op de kaart gekomen vanuit de overtuiging dat de gezamenlijke belangen van ondernemers niet meer op alleen vrijblijvende basis behartigd kunnen worden. 4
Wanneer het woordvoerderschap, de financiering en het organiserend vermogen alleen op basis van vrijwillige bijdragen zouden plaatsvinden, zou de last steeds op de schouders van een actieve minderheid terecht komen. Teveel ondernemers nemen geen verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsomgeving. Op de twee grootste bedrijventerreinen van Zaanstad zijn verenigingen actief met omstreeks 140 leden. Dat is ongeveer een kwart van het aantal bedrijven. Ondanks intensieve ledenwerving, stijgt het ledenaantal niet meer substantieel. Voor dat grote aandeel van niet-leden is het begrip ‘freeriding’ in zwang geraakt: zelf niet meedoen en niet meebetalen, maar wel profiteren van het werk dat collega’s verrichten. Maar zo kwaadaardig hoeft het niet te zijn. Er zijn ook gewoon veel ondernemers die geen zin hebben in een verenigingslidmaatschap en alles wat daarbij hoort, maar het wel prima vinden wanneer zaken professioneel georganiseerd worden. Alleen maar veel leden hebben, is ook de oplossing niet. Er zijn in Zaanstad verenigingen die tot 60% van de bedrijven in hun gebied als lid tellen. Maar jaarlijks keert de hoogte van de contributie terug als discussiepunt. Het is precair, het kost veel tijd, er zijn inspanningen nodig om tot inning te komen. Er kan niet op gebouwd worden. Zelfs een vereniging met een hoge organisatiegraad hobbelt van jaar naar jaar, zonder het vermogen om lange termijn plannen te maken. Er is grote behoefte aan een stabiele financiële positie, die het mogelijk maakt naar de lange termijn te kijken. Intussen wordt het belang van een goed georganiseerde bedrijfsomgeving steeds groter. De concurrentie tussen bedrijven heeft gezelschap gekregen van de concurrentie tussen vestigingsmilieus en regio’s. Bezoekers, personeel en werknemers willen ontvangen worden in een schone en veilige omgeving, die goed op de kaart staat en goed bereikbaar is. De overheid heeft professioneel tegenspel nodig. Het beroepsonderwijs wil een dialoog met het bedrijfsleven. De economische ontwikkeling kan niet meer zonder begeleidende visies van het georganiseerde bedrijfsleven. Het inzicht is gegroeid dat de prijs om deze dingen mogelijk te maken – een via de belastingkas afgedwongen solidariteit tussen ondernemers – een beperkte en acceptabele prijs is voor het oplossen van een oud probleem. In al die gemeenten waar al een fonds is, verschijnt nieuwe dynamiek, heeft het zin om je weer te organiseren en om initiatieven te ontplooien. Het ondernemen van acties is nog steeds een zaak van de initiatiefrijke ondernemers. Maar ze worden nu gesteund door een structurele financiële positie.
Waarom de ozb als basis? Wie in een democratisch land zoekt naar niet-vrijblijvende oplossingen, komt vanzelf bij de overheid uit. Nog nauwkeuriger: bij een gekozen volksvertegenwoordiging, in dit geval de gemeenteraad. Dat is de enige partij die een verplichting kan opleggen. Dan rijst vanzelf de vraag of de ozb voor nietwoningen een goed instrument is. Enkele overwegingen daarbij. Ten eerste. Het zou mooi zijn wanneer er instrumenten bestaan die volkomen maatwerk leveren. Maar dat kan niet. Onvermijdelijk heeft de ene ondernemer in directe zin meer baat bij een voorziening als een ondernemersfonds als een andere ondernemer. Net zo goed als de baten die burgers hebben bij de opbrengst van de rijksbelastingen ongelijk verdeeld zijn. We gebruiken elders 5
in dit rapport het beeld van een rondweg, als onderdeel van de lokale infrastructuur. Niet elke ondernemer zal even vaak gebruik maken van die weg. Maar het vestigingsklimaat als geheel kan niet functioneren zonder die weg. En het ondernemersfonds functioneert inmiddels in 35 gemeenten als een volkomen geaccepteerd onderdeel van de economische infrastructuur. Bijkomend nadeel van de ozb is dat niet elke ondernemer meebetaalt. Zo hebben veel zzpers geen eigen bedrijfsruimte (en betalen dus geen ozb), terwijl ze wel profijt kunnen hebben van de ‘traffic’ die een fonds kan creëren. Maar bij elke complicatie past wel weer een nuance. Veel zzpers zijn lid geworden van zakelijke netwerken of ondernemersverenigingen en ‘sjouwen’ daar hard voor. Wat ze in geld niet bijdragen, dragen ze alsnog in energie en tijd en organisatiekracht bij. Het gaat om de hoofdlijn. En die hoofdlijn is dat de categorie niet-woningen op het abstracte niveau van een goed georganiseerd ondernemingsklimaat een gezamenlijk belang heeft. De ozb kent een zeker rechtvaardigheidsbeginsel: de sterke schouders dragen de zwaardere lasten. En waar in uitzonderingsgevallen dat niet zo is – bijvoorbeeld in het geval van een arbeidsextensieve onderneming met enorm veel onroerend goed in relatie tot de omzet – zal met het bestuur van een ondernemersfonds of met de vereniging die werkt met geld uit het fonds, altijd een gesprek mogelijk zijn. Ten tweede. Binnen een fonds geldt iedereen die ozb betaalt voor niet-woningen als een ‘ondernemer’, die volop wordt uitgenodigd om mee te praten over de bestedingen. Dat geldt dus ook voor de eigenaren van het onroerend goed en voor de niet-commerciële ondernemers: zorg, cultuur, onderwijs. Het fonds volgt het oude motto uit het belastingrecht: ‘meebetalen is meebepalen’.
Waarom 70 euro per 100.000 euro woz-waarde? Het voorstel aan de raad is om het tarief voor de ozb-niet-woningen te verhogen met 70 euro per ton woz-waarde. Volgens de in Zaanstad vigerende verdeelsleutel komt daarvan 38.50 bij de eigenaar en 31.50 bij de huurder terecht. Die 70 euro is een gegeven, voor een deel afgeleid uit de ervaring van de eerder begonnen fondsen. Het oudste fonds – Leiden –zit op 43 euro, Utecht op 50, SúdwestFryslân praat op dit moment over 60, Maassluis over 75 en Wijk bij Duurstede zit op 84. De verschillen geven al aan dat er geen landelijke norm is. Waar het om gaat is dat een balans getroffen wordt:
Aan de ene kant moet het gaan om een bedrag dat de individuele ondernemer niet of nauwelijks in zijn kostenstructuur voelt. Nu zijn de lokale lasten slechts een fractie van de bedrijfskosten. Maar het er is consensus dat ook gemeentebesturen mee moeten doen in het beheersen van de lokale lasten, al was het maar vanwege de symboliek: ondernemen moet ook lokaal gemakkelijk worden gemaakt. In de BIZ komen tarieven van meer dan 200 euro per ton woz-waarde voor en die kosten worden dan alleen door de gebruiker opgebracht. Dat is wellicht in een homogeen gebied met een groot gemeenschappelijk belang haalbaar; maar in een gemeentebreed fonds zou dat niet werken Anderzijds moet de opbrengst zo substantieel zijn, dat echte investeringen en echte verbeteringen in het vestigingsklimaat zichtbaar kunnen worden gemaakt. Onder het bedrag liggen globale rekensommen: wat kost een duurzame feestverlichting? Wat kost een 6
centrummanager? Hoeveel heb je nodig om centrale inkoop te regelen? Om zonnepanelen betaalbaar te maken voor een heel bedrijventerrein? Om een goed project onderwijsarbeidsmarkt een aantal jaren vol te houden? Om zelfstandig onderzoek naar de economische agenda voor een gebied te financieren? Om zinvol te sparen voor een infrastructurele investering? Het geeft niet wanneer ondernemersverenigingen moeten selecteren. Maar als ze al na een paar jaar alweer tegen hun grenzen aanlopen (zoals het ‘goedkope’ fonds in Gouda), is dat jammer. Er zijn ook fondsen waar tijdelijk overschotten zijn. Het is nog geen usance om de tarieven mee te laten bewegen met de begrotingen van de gebruikers van de fondsen. Dat kan in de toekomst wellicht aan de orde komen, maar nu is het zaak een tarief vast te stellen waar de ondernemers tenminste de gehele pilotperiode goed mee uit de voeten kunnen. Zaanstad zit met het tarief van 70 euro aan de hoge kant. Maar dat wil niet zeggen dat de ondernemer ook een hoger absoluut bedrag voorgelegd krijgt. Dat heeft te maken met de betrekkelijk lage waarde van het zakelijk onroerend goed in Zaanstad. Nu heeft het oordeel ‘laag’ of ‘hoog’ allen zin als we vergelijken. We gaan dat in de volgende paragraaf doen aan de hand van de Atlas Gemeenten. We nemen daar nu een voorschot op door te kijken naar de huizenprijzen (in euro’s per vierkante meter). De waarde-ontwikkeling van het zakelijk vastgoed volgt in grote lijnen die van de huizenmarkt, dus dat is een redelijke indicatie. Zaanstad staat op plaats 21 van de 50 grote gemeenten in Nederland. Dat is veel lager dan de fondssteden Utrecht (3), leiden (4), Hilversum (7) en Delft (8). Het bedrag per ton waarde is in Zaanstad wat hoger, maar de gemiddelde bijdrage per ondernemer is wel goed vergelijkbaar met ondernemers elders. Als we 70 euro uitdrukken als percentage, komen we uit op een ozb-stijging van 13%. Is dat veel, is dat weinig? De Gemeente Teylingen praat over een bedrag van 50 euro per ton waarde. Dat is een tariefstijging van 20%. Dat lijkt heel veel, maar de ozb is in Teylingen zeer laag. Een verhoging die in absolute bedragen beperkt is, is daardoor in percentages hoog. In Leiden is het omgekeerde aan de orde. De 43 euro per ton maken 5.3% uit van de hele opbrengst van de ozb voor niet-woningen. Als Leiden een Zaans percentage zou hanteren, zou het een fonds hebben niet op basis van 43 euro, maar op basis van 107.5 euro. Overigens vallen de totale lokale lasten in Leiden wel weer mee: deze stad heeft de Afvalstoffenheffing afgeschaft. De stadsreiniging wordt geheel uit de algemene middelen betaald, die daartoe met een hoge ozb verruimd zijn. Laten we twee voorbeelden van de lastendruk in Zaanstad nemen. Ten eerste een ambachtelijke zzper, die een werkplaats in een hallencomplex huurt met een woz-waarde van 50.000. Hij betaalt het huurdersaandeel van de ozb over een halve ton. Dat is 15.75 euro. Ten tweede een winkelier met een eigen pand met een woz-waarde van vijf ton. Die betaalt 350 euro, een bedrag dat doorgaans aanzienlijk lager is dan de contributie voor een winkeliersvereniging. Het feit dat iedereen meedoet, maakt – kortom - de lasten licht. Alleen bij de grote bedrijven gaat het om een reëel voelbare lastendruk. Het zijn juist die bedrijven die al ‘sterk’ staan in hun directe bedrijfsomgeving (promotie, beveiliging, parkmanagement en dergelijke). Het fonds moet zichzelf bewijzen door ook tegemoet te komen aan de wat abstractere belangen, zoals koopkrachtbinding, regiomarketing, investeringsproposities, relaties met zorg en onderwijs, aantrekken van jongeren, regievoering over de terreinen en dergelijke. De kunst is de grotere bedrijven daar een stem in te gaan geven.
7
Daarbij is er ook weer verschil tussen het ene en het andere bedrijf. Een productiebedrijf (metaal, logistiek, enzovoort) werkt met smalle marges. Als de bijdrage aan het fonds aanzienlijk is, zal zo’n bedrijf een positief effect wellicht wat eerder in zijn directe omgeving willen zien. Bij een zakelijke dienstverlener zijn de marges wat groter. Daar is wellicht meer belangstelling voor abstracte bestedingen wat verder weg. Dat soort verschillen mogen allemaal tot uiting komen op het speelveld dat het fonds gaat schepen. Het ondernemersfonds maakt het niet mogelijk om de voeding van alle financiële posities per gebied te variëren. In de praktijk worden verschillen in financieringsbehoefte per gebied opgelost door samenwerking tussen de gebieden, door een groter aandeel ’stadsbreed’ te besteden of daar andere maatwerkoplossingen. Maar als er structureel verschil is in de financieringsbehoefte, dan zou ook gekeken kunnen worden naar een aanvullende regeling. Drie voorbeelden daarvan:
Helmond had al een goed werkende reclamebelasting in de winkelgebieden er was echter behoefte aan een doorontwikkeling en aan een stadsbreed speelveld. Maar de financieringsbehoefte in de winkelgebieden bleek groter dan die van de bedrijventerreinen en de ‘not for profit’. Dat heeft geleid tot twee acties: er is ten eerste een stadsbreed fonds op ozb-basis gekomen en ten tweede is de reclamebelasting daar bovenop in stand gebleven voor de winkelgebieden. De reclamebelasting is echter herontworpen, zodat hij naadloos past op de systematiek van het fonds, zonder dubbele administratieve lasten of inningkosten. Intussen zijn er meer gemeenten dezelfde weg opgegaan en er zijn meer gemeenten in aantocht. Er zijn enkele combinaties met de BIZ (Utrecht), maar de BIZ laat door de wettelijke eisen veel minder bewegingsruimte voor de ondernemers dan de reclamebelasting of het ondernemersfonds. En de permanente dreiging van een hermeting (ook tussentijds) maakt de BIZ, in vergelijking met de reclamebelasting en een gemeentebreed fonds, minder stabiel. Maar voor tijdelijke, projectgebonden financiële behoefets van een gebied blijft een BIZ een bruikbare aanvulling. In Leiden wordt vanaf 1 januari de Toeristenbelasting toegevoegd aan het ondernemersfonds. De hoteliers komen als sectorale partij met trekkingsrecht in het fonds. Met deze constructie wordt de financiering van de citymarketing verruimd en tegelijkertijd geplaatst in de context van het lokale bedrijfsleven. De verwachting is dat de combinatie zal gaan bijdragen aan wijk-, terrein-, sport- en cultuurmarketing en aan een groter draagvlak voor de citymarketing in het bedrijfsleven.
Overigens is in een enkele gemeente een discussie gestart over een ‘bewonersfonds’, op basis van de ozb voor woningen en gemodelleerd naar een ondernemersfonds. Het is nog te vroeg om daar iets van te vinden.
Evaluatie, afspraken met gemeente en conclusie Bij de hoofdcontour van een ondernemersfonds in deze paragraaf horen nog twee opmerkingen:
Het fonds wordt ingesteld als een pilot voor drie jaar. In die drie jaar moet blijken dat het fonds een goed en gewaardeerd instrument is voor ondernemend Zaanstad. Het feit dat het 8
een pilot is, maakt duidelijk – ook aan critici – dat het niet gaat om het bouwen van een instituut. Na drie jaar komt er een evaluatie, mocht uit die evaluatie blijken dat het fonds niet aan de verwachtingen heeft voldaan, dan verdwijnt het weer, evenals de aangepaste tariefstelling in de ozb. Bij het tot stand komen van het fonds worden afspraken vastgelegd over ‘non-interventie’ en ‘non-substitutie’. Het eerste betekent dat de gemeente zich niet zal bemoeien met de bestedingskeuzes, het tweede dat de gemeente niet zal proberen om bestedingen die voor rekening van de gemeente komen of horen te komen, op het fonds af te schuiven. In de praktijk van de 30 fondsen werken deze afspraken goed, maar het is altijd goed om ze weer vast te leggen.
De conclusie van de initiatiefgroep uit ondernemend Zaanstad is dat de ozb-systematiek een billijke grondslag is voor de vorming van een Ondernemersfonds; en dat met een inzet van 70 euro per ton woz-waarde, de last voor de individuele ondernemers overzichtelijk blijft, terwijl de financiële slagkracht voor de samenwerkende ondernemers gewaarborgd is.
1.2 Waarom een Ondernemersfonds Zaanstad?
In de vorige paragraaf hebben we de landelijke beweging naar een ondernemersfonds toegelicht. In deze paragraaf gaat het over de specifieke vraagstelling in Zaanstad. Jaarlijks verschijnt er een Atlas Gemeenten. Dat boekwerk bevat ranglijsten waarop de scores van de 50 grootste gemeenten van Nederland op een flink aantal criteria staan. De ranglijsten maken in een oogopslag duidelijk hoe een gemeente er voor staat in vergelijking met de anderen. Aan die Atlas Gemeenten ontlenen we de volgende gegevens.
Positie van Zaanstad op ranglijst 50 grootste gemeenten uit Atlas Gemeenten Aantal inwoners (1=hoog) Werkgelegenheid (1=hoog) Aantal banen als percentage van beroepsbevolking (1=hoog) Werkgelegenheidsontwikkeling (1=snel) Hoogopgeleiden (1=hoog) Werkloosheid (1=laag) Banen in de bouw per 1000 inwoners (1=hoog) Banen in horeca en winkels per 1000 inwoners (1=hoog)
16 24 45 38 39 19 5 36
Voor Zaanstad bevat deze kleine cijferopstelling geen goed nieuws. Een paar constateringen:
Zaanstad staat 16de op de rij als het gaat om het aantal inwoners, maar slechts 24ste als het gaat om de werkgelegenheid. Als we kijken naar de hoeveelheid beschikbare arbeid voor de 9
beroepsbevolking, staat Zaanstad zelfs aan het slot van het peloton. Dat maakt Zaanstad tot een forensengemeente: de lokale economie is klein, de inwoners moeten naar elders om een inkomen te verwerven. Er is niet op korte termijn verandering te verwachten: ook de ontwikkeling van de werkgelegenheid blijft achter. De beroepsbevolking telt weinig hoogopgeleiden, plaats 39. Dat is geen goed teken, gezien de hoge toegevoegde waarde en de waardecreatie die juist met hoogopgeleide arbeid verbonden is. Zaanstad heeft relatief heel veel banen in de bouw. Zaanstad verbouwt en vertimmert het naburige Amsterdam. Daar is niets mee, maar het betekent wel dat deze Zaanse werkgelegenheid afhankelijk is van investeringsbeslissingen elders. Er zijn weinig banen in de winkels en horeca, toch de plaatsen waar mensen hun inkomen uitgeven. Dat betekent dat Zaankanters hun koopkracht niet lokaal beleggen, maar naar elders brengen.
In een paar cijfers uitgedrukt, is het economisch beeld van Zaanstad zorgelijk. Maar nieuw is het niet. “De huidige economische structuur van Zaanstad is onvoldoende toekomstbestendig”, schrijft de Economische Structuurvisie 2013 van de gemeente. “Zaanstad blijft achter”. Dat is niet alleen een boodschap aan de gemeente. Het is ook een boodschap aan de ondernemers. De Zaanse ondernemers hebben een veilige, goed ontsloten en bereikbare omgeving nodig om hun bedrijven tot bloei te brengen en hun personeel en klanten te ontvangen. Ze willen een productiemilieu waar je goed mee kunt acquireren en wat de concurrentie aan kan met andere regio’s. Ze willen ook een woonomgeving waar goed opgeleide mensen graag willen wonen en een actieve arbeidsmarkt vormen voor de bedrijven. Ze zijn bereid verantwoordelijkheid te nemen voor de ontwikkeling van de regio, om onderling goed samen te werken en ook samen te werken met instellingen voor zorg, cultuur en onderwijs en met de overheid. Er ligt een gemeenschappelijke opgave. Dat is in de kern waarom een ondernemersfonds nodig is. Natuurlijk is een fonds ook een goed instrument om gemeenschappelijke voorzieningen in de werkgebieden mogelijk te maken. Maar als het alleen daar om zou gaan, zouden we ook naar kleinschalige, gebiedsgerichte heffingen kunnen kijken als de reclamebelasting of de Bedrijven Investeringszone. Een ondernemersfonds maakt een combinatie mogelijk: enerzijds directe verbetering van de bedrijfsomgeving – een antwoord op de vraag die veel ondernemers stellen bij een extra uitgave: ‘What is in it for me?” En anderzijds een ‘boost’ voor het ondernemingsklimaat in de hele gemeente, een antwoord voor de ondernemers die verantwoordelijkheid willen nemen voor een algemeen sociaaleconomisch belang.
De eerste plannen die door de ondernemers ter tafel zijn gelegd maken de balans tussen ‘lokaal’ en ‘Zaanstadbreed’ goed duidelijk. Het maakt daarbij niet uit of de plannen afkomstig zijn van detaillisten, van de bedrijventerreinen of van anderen: er is veel belangstelling om niet alleen in de afzonderlijke gebieden, maar ook gezamenlijk iets te ondernemen. We geven een voorlopig overzicht. Eerst de ‘centrale’ doelen en acties:
Zaanstreekmarketing. Met streekmarketing wordt iets anders bedoeld dan toeristische promotie. Streekmarketing heeft volgens het huidig inzicht vier doelgroepen: de ‘vier b’s’: bezoekers, bewoners, bedrijven en bollebozen. Met bezoekers worden natuurlijk toeristen 10
bedoeld, maar evengoed zakelijke reizigers en andere gasten van de Zaanse gemeenschap. Bewoners zijn een doelgroep, omdat streekmarketing alles te maken heeft met de identiteit van de stad. Bewoners moeten zich er thuis voelen en de mogelijkheden kennen. In het Zaanse geval vormen de bewoners misschien wel de primaire doelgroep: er valt zoals we net zagen heel veel winst te halen uit het dichten van het koopkrachtlek. Bedrijven vormen een doelgroep: de streekmarketing moet bijdragen aan acquisitie van bedrijven die een versterking vormen voor de economische structuur van Zaanstad. En de bollebozen zijn de hoogopgeleide jongeren die nodig zijn om een innovatieve economie op te bouwen met een hoog niveau van waardetoevoeging. Nu is streek- of citymarketing een buitengewoon moeilijke discipline. Een voorwaarde om er toch een succes van te maken, is een behoorlijke ondernemersgedrevenheid. Veel initiatieven komen tot stand omdat marketeers en overheid elkaar weten te vinden op kortlopende acties en op uiterlijke successen, zoals een slogan. Maar dat is de verkeerde weg. De rol voor de overheid wordt wel beschreven als ‘liefdevolle verwaarlozing’: toon belangstelling en faciliteer, maar bemoei je er niet operationeel mee. De ‘lead’ moet bij ondernemers, dan ben je zeker van de goede combinatie van ‘gezond verstand’ en ‘lange termijn’. Maar dan moeten de ondernemers wel voldoende organiserend vermogen hebben. Er is genoeg energie in Zaanstad: er is een hele reeks meer kleinschalige initiatieven, vaak van toeristische aard. Alleen de bundeling en de verbreding naar alle vier b’s ontbreekt.
Toeristische promotie. Promotie hangt natuurlijk sterk samen met streekmarketing, maar heeft ook eigen doelen. Het verhaal is simpel: toeristen komen ‘en masse’ naar de Zaanse Schans. Of, toen de Primark er net zat, voor die ene winkel naar het Stadshart. En na dat bezoek keren ze snel om. Promotie en ontsluiting zijn nodig om die bezoekers het achterland in te halen, uit te nodigen voor een langere verblijfsduur. Dat vergt een combinatie van gebiedspromotie met algemene Zaanstadmarketing.
Professionalisering en kwaliteit van de belangenbehartiging. De hierboven genoemde uitdagingen vergen kwaliteit. De ondernemers hebben die in huis, maar het ontbreekt hen aan tijd en organisatie om het waar te maken. Daar moeten ze in ondersteund worden. Een veel genoemd voorbeeld is de positie van Zaanstad in de Metropool Regio Amsterdam. Die metropool is het platform waarin uiteindelijk afspraken tot stand gaan komen over taakverdeling en specialisatie tussen afzonderlijke gemeenten en gebieden. De Zaanse ondernemers moeten daarbij zitten. En ze moeten niet afhankelijk zijn van andermans geld en informatie, maar ook zelf toegang hebben tot investeringsmiddelen en zelf een informatiepositie innemen. Kennis is macht. Een tweede voorbeeld is de lobbyfunctie bij de gemeente. Het ondernemingsklimaat is er zeer mee gediend wanneer publieke zaken als infrastructuur, bestemmingsplannen en vergunningen professioneel behartigd worden door een deskundige ondersteuner. Een counterpart voor de ambtelijke afdelingen van de gemeente.
Economische groei is in hoge mate een kwestie van goed geschoold personeel. Zaanstad heeft een grote slag te maken, met name als het gaat om technisch en commercieel geschoold personeel. Goede samenwerking van bedrijven met de onderwijsinstellingen –
11
hier en elders in de regio – moeten er voor zorgen dat Zaanstad en de werkgelegenheid hier op het netvlies komen bij jonge mensen.
Als er een in de beeldvorming dominante sector is in Zaanstad, dan is dat ‘food’. Die sector is tot op heden niet als cluster georganiseerd. Wanneer een Zaans ondernemersfonds alleen volgens gebieden zou worden ingericht, missen we de kans om ‘food’ als sector een gezicht te geven. De bedrijven zitten verspreid over de hele streek. De suggestie is om ‘food’ als sector op Zaanstadbreed niveau te beleggen.
Een buitenstaander die naar Zaanstad kijkt, ziet wellicht nog steeds een meerkernige gemeente en zal de neiging hebben om de opbouw van een ondernemersfonds stevig te verbinden met die afzonderlijke kernen. Maar de ‘centrale’ ambities van de ondernemers vormen al een behoorlijk werkprogramma. Er is weldegelijk een Zaanstadbrede samenhang zichtbaar. Als dit doorgaat, gaat er veel op de schop. Op gebiedsniveau zijn tot op heden de volgende zaken aan de orde gesteld:
In veel gebieden is ervaring met overheidsinitiatieven, die niet konden worden benut, omdat er geen cofinanciering beschikbaar was. Zeer veel overheidsuitgaven die het ondernemingsklimaat ten goede komen (onderhoud, infrastructuur, veiligheid, acquisitie, duurzaamheid enzovoort) veronderstellen een financiële bijdrage van de belanghebbende ondernemers. Die bijdrage is vaak beperkt, maar de overheid hecht er aan omdat de bereidheid van de bedrijven om bij te dragen een signaal is van draagvlak en betrokkenheid. Wanneer die cofinanciering er niet komt, blijft de uitgave achterwege. Met een ondernemersfonds komt een permanente bron van cofinanciering beschikbaar. Het is dit mechanisme wat er toe bijdraagt dat een ondernemersfonds de overheid niet vrijspeelt van bestedingen, maar juist aanmoedigt om meer te investeren in het ondernemingsklimaat. Het fonds is ‘prikkelgeld’.
Op de bedrijventerreinen is het allereerste bestedingsdoel parkmanagement: het professioneel organiseren van de zorg voor ‘schoon, heel en veilig’. In de winkelgebieden is het allereerste doel een goede promotie, te beginnen bij de bijna spreekwoordelijke sfeerverlichting in november en december. Parkmanagement en promotie zijn in de gebieden een soort basisvoorziening. Wanneer de basisvoorziening in orde is en verzekerd is dat het ook volgend jaar weer in orde zal zijn, ontstaat ruimte om na te denken over andere bestedingen.
Die andere bestedingen vergen veel meer een eigen visie. Ze variëren van leegstandsbestrijding tot kostenreductie door gezamenlijke inkoop, van duurzaamheid tot zelfregie en acquisitie, van een collectieve stagebank voor leerlingen van het beroepsonderwijs tot aan gezamenlijke regelingen voor mantelzorg, van druk uitoefenen op de overheid vanwege infrastructurele kwesties tot aan het opdracht geven voor shuttle services vanaf haltes voor het openbaar vervoer. Op de terreinen leeft het gevoel dat er veel kan en ook veel moet, maar dat dat alleen gaat lukken wanneer de nu actieve groepen de gelegenheid en de tijd krijgen goede plannen te maken. Het komt nu teveel neer op een hardwerkende minderheid. 12
De komst van het Ondernemersfonds zou parallel moeten lopen met de oprichting van een platform onderwijs-bedrijven-zorg. Dat moet de plek worden waar de ‘human capital agenda’ van Zaanstad vorm gaat krijgen.
In de winkelgebieden heerst een stevig gevoel van urgentie vanwege de concurrentie van internet. In de nabije toekomst moet elk gebied weer opnieuw een meerwaarde veroveren. Met een groot aantal passieve collega’s (freeriders) is dat niet te doen. Een ondernemersfonds moet de basis leggen voor nieuwe concurrentieverhoudingen. Er komt een ander soort consument, dat vergt andere productcombinaties, lokale acquisitie en veel evenementen.
In de kernen is belangstelling voor samenwerking van detaillisten met de cultuursector en de sport. En ook met bewonersorganisaties. Die organisaties kunnen vaak aanspraak maken op overheidsmiddelen, maar de inzet van die middelen komt vaak niet verder dan een buurtfeest. Er is meer dynamiek uit te halen door als ondernemersvereniging meer op te trekken met de bewoners. Ook zijn op sommige plaatsen verenigingen uit de kernen (winkeliers) die overwegen om samen te werken met ondernemers op de terreinen.
Als we naar de voorlopige opbrengst van het inhoudelijk gesprek in Zaanstad kijken, dan komen we op de volgende overweging. De meeste ondernemersfondsen zijn opgebouwd vanuit de gebieden. Gebiedsverenigingen oefenen het trekkingsrecht uit. En waar geen verenigingen of andere samenwerkingsverbanden zijn, beijvert het bestuur van het fonds zich ervoor dat op de witte vlekken alsnog iets tot stand komt. Het streven is om binnen twee jaar na de start van een fonds in de hele gemeente partijen te hebben die een trekkingsrecht uit kunnen oefenen. Die verenigingen – met name de grotere onder hen – maken vaak gezamenlijk weer plannen voor stadsbrede acties, zoals streekmarketing of beleidsbeïnvloeding. Gebiedsverenigingen worden hier en daar aangevuld met sectorale verenigingen, bijvoorbeeld voor de landbouw, de sport of de zorg. Zaanstad gaat een eigen variant ontwikkelen, in de zin dat er een behoorlijk stuk ‘Zaanstadbreed’ aangestuurd lijkt te gaan worden. Geluiden uit zowel de detaillisten als de grote terreinverenigingen wijzen daar op.
1.3
Opbouw van het Ondernemersfonds Zaanstad
In een ondernemersfonds is ‘voor en door ondernemers’ een belangrijk gezegde. Het gaat bij een ondernemersfonds niet alleen om het scheppen van een financiële positie in dienst van de georganiseerde ondernemers. Het gaat ook om betrokkenheid en om het toerusten van de ondernemers om verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor hun bedrijfsomgeving. Om daar vorm aan te geven zoeken we bij de inrichting van een fonds naar een balans:
13
Enerzijds zoeken we naar een manier om besluiten over de bestedingen uit het fonds zo dicht mogelijk bij de ondernemers te nemen. In de praktijk betekent dat: in gebiedsverenigingen. Anderzijds zoeken we een model om de stadsbrede uitwisseling en samenwerking zo groot mogelijk te maken. In de praktijk betekent dat: een klein centraal stuk gecombineerd met een stadsbreed platform waar alle gebruikers van het fonds elkaar tegenkomen. De fondsen gebruiken daarvoor vaak het vehikel van een adviesraad. Dat is een openbare bijeenkomst, waarvoor in het bijzonder de besturen van alle verenigingen voor worden uitgenodigd.
Hoe zou nu – in het licht van de inhoudelijke ambities - het ‘Zaans model’ er uit zien? We denken aan een structuur met vier dragers.
Ten eerste: de verenigingen
Ook in het ‘Zaans model’ zijn de verenigingen de voornaamste drager van de organisatie. Zaanstad leeft nog steeds sterk vanuit de oude kernen. Daarom begint de opbouw van het fonds ook vanuit de kernen. Sectoren en andere samenwerkingsverbanden zullen de uitzondering zijn. In het grootste deel van de gemeente zijn nu al gebiedsverenigingen actief. Sommigen daarvan, zoals de verenigingen in Zaandelta, Noorderveld-Molletjesveer en het Stadshart, zijn groot, anderen veel kleiner. Voor het fonds is het van belang dat er werkbare gebieden ontstaan. Groot of klein maakt niet uit, als er maar een zekere samenhang in zit. En de grenzen van de gebieden zijn flexibel. Verenigingen kunnen fuseren, samenwerken of herverdelen, zolang dat maar bijdraagt aan een stabiele situatie, waarin goede bestedingsvoorstellen tot stand kunnen komen. De verwachting is dat er tussen de 20 en 25 gebieden in Zaanstad tot stand zullen komen; de meerderheid daarvan is nu al in beeld. Nader overleg is vooral nodig over de detaillering. In gebieden waar nog niets is aan ondernemersorganisaties, zal het bestuur van het fonds zich beijveren om alsnog iets tot stand te brengen. Het trekkingsrecht van de ‘witte vlekken’ blijft in de tussentijd voor hen beschikbaar. De voorkeur gaat uit naar een vereniging, omdat daar sprake is van een democratische rechtsvorm. De besturen van een vereniging worden in beginsel gekozen. Daarmee is optimale toegang van de individuele ondernemer tot de besluitvorming over de inzet van de middelen gewaarborgd. Als een vereniging echt niet kan, bijvoorbeeld omdat een beperkt aantal grote bedrijven met elkaar iets wil opbouwen, dan wordt gekeken naar een alliantie die op een andere manier transparant is.
Ten tweede: het bestuur van het Ondernemersfonds Er komt een Stichting Ondernemersfonds Zaanstad. Die stichting sluit een convenant met de gemeente en zal als subsidievragende en ontvangende partij optreden. De stichting ziet toe op het goed functioneren van de trekkingsrechtensystematiek, voert de administratie uit en zorgt voor een tijdige rekening en verantwoording naar de gemeente. Daarnaast heeft de stichting een opbouwtaak: het bestuur ondersteunt de verenigingen in hun functioneren, brengt ze op ideeën, houdt de onderlinge uitwisseling op gang, maakt werk van de witte vlekken en functioneert als vraagbaak. De stichting is echter terughoudend als het gaat om inhoudelijke kwesties. De stichting gaat 14
functioneren als de bankier van de gezamenlijke activiteiten. De bankier houdt goed toezicht en toont belangstelling, maar gaat niet op de stoel van de ondernemer zitten. Het bestuur krijgt beroepsmatige ondersteuning, in de vorm van administratieve capaciteit en in de vorm van opbouwcapaciteit. De kosten daarvan komen in mindering op het trekkingsrecht. We gaan uit van beheers- en ontwikkelkosten ter waarde van 5% van het fonds. De inzet is om die 5% niet te laten voelen als ‘overhead’, maar als dienstverlening aan en ‘ontzorgen’ van Zaanse bedrijven. Er komt een bestuur van (tenminste) drie mensen, die weliswaar Zaanstad goed moeten kennen, maar onafhankelijk staan ten opzichte van de partijen in het landschap van bedrijvenorganisaties. Een adviesraad bestaat uit de besturen van de verenigingen die gebruik maken van het fonds. De bijeenkomsten zijn doorgaans openbaar en daarmee ook geschikt om bijvoorbeeld het College van B en W, raadsleden en bijzondere gasten of sprekers uit te nodigen.
Ten derde: een plek voor het beleggen van de Zaanstadbrede kwesties We hebben in dit tussengebied een aantal kwesties op te lossen. Het ligt voor de hand om de komst van een ondernemersfonds te gebruiken om de ‘public affairs’ van ondernemend Zaanstad te versterken. Concreet: om de lobbytaak bij gemeente, provincie, metropool en andere partijen te versterken. Die taak wordt thans verricht en ook betaald door het ZON. Het ZON is een netwerk van enerzijds verenigingen en anderzijds (grote) bedrijven. Het heeft in elk geval bij de gemeente al de status van lobbyist en spreekbuis van ondernemend Zaanstad verworven. Het ligt daarom ook voor de hand om ZON als ‘public affairs’ platform te verbinden met het Ondernemersfonds. Het is daarbij fair dat na de komst van het fonds de contributies voor ZON omlaag gaan. Dan is er een kwaliteitsvraag. Er zijn plannen genoeg, er is twijfel over het vermogen om ze goed uit te werken. Daaruit vloeit een vraag voort naar een adequate manier van kwaliteitsborging en ondersteuning, met het presenteren van ‘good practices’, met het aandragen van kennis en met het scheppen van informatieposities. De verenigingen kunnen dat straks bij bureaus inkopen en dat zal zeker gebeuren bij taken als parkmanagement. Maar er lijkt ook vraag te zijn om ondersteuning in eigen huis te houden, bijvoorbeeld als het gaat om de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Verder komen we op city- of streekmarketing, zoals boven besproken een als urgent ervaren opgave. Een succesfactor voor streekmarketing is ondernemersgedrevenheid. De beste vormgeving daarvan is een feitelijke aansturing door bedrijven: grote en beeldbepalende bedrijven naast allianties en verenigingen vanuit het midden- en kleinbedrijf. De vraag daarbij is niet zozeer om alle promotieacties in heel Zaanstad over te nemen, maar om een goede paraplu te ontwikkelen, gericht op de vier b’s en om expertise te verlenen aan alle ondernemerspartijen die vanonder die paraplu promotie en gebiedsmarketing willen bedrijven. En tenslotte is er de vraag of er Zaanstedelijke clusters komen, sectoren of een ketting van sectoren die niet te maken hebben met een specifiek terrein, maar wel belangrijk zijn voor de economie van Zaanstad als geheel. ‘Food’ is als een kansrijk cluster genoemd.
15
Ten vierde: de adviesraad In de meeste ondernemersfondsen functioneert een zogeheten adviesraad. De figuur van de adviesraad is op de kaart gekomen met twee gedachten:
Iedereen heeft een ‘baas’ nodig, zo ook het bestuur van het fonds. Het bestuur moet tegen een gremium aan kunnen praten, dat respons geeft en aanspreekbaar is op hoofdlijnen van beleid. De meeste adviesraden hebben geen bevoegdheden, behalve dan de bevoegdheid om bij elkaar te komen en het bestuur te ondervragen. De afwezigheid van formele competenties geeft veel vrijheid in samenstelling en agendavoering. In veel fondsen waar gebiedsoverstijgende of stadsbrede acties plaatsvinden die niet geborgd zijn in een of meer verenigingen, kent het bestuur het instemmingsrecht toe aan de adviesraad met deze activiteiten. Zo is toch een lijn gewaarborgd tussen deze acties en de partijen met trekkingsrecht. Het fonds heeft een communicatiestructuur nodig. ‘Good practices’ moeten getoond en ideeën geventileerd kunnen worden, raadsleden en pers moeten kennis kunnen nemen van wat er gebeurt.
Het is lastig om voor deze vier programmalijnen – en misschien worden het er nog meer – een afzonderlijk traject te ontwerpen. Ze moeten alle vier transparant en wervend worden opgepakt, met duidelijke mogelijkheden voor ondernemers om invloed uit te oefenen en aan te haken. Maar tegelijk moet er de nodige uitvoeringskracht mee verbonden worden. Van voren af beginnen, zou heel veel energie kosten. De vier hebben met elkaar te maken, maar zijn ook verschillend. Het eerste is politiek (lobby), het tweede is expertwerk (kennis), het derde is commercieel (marketing) en het vierde is economische ontwikkeling (clustervorming). Op den duur gaan ze alle vier mogelijk een eigen pad. Maar het gaat er om dat er in de pilotperiode van het fonds echt vooruitgang wordt geboekt. Zaanstad kan niet jaren wachten. De conclusie is dat er goed gebruik moet worden gemaakt van wat er al is. De meeste partijen die bij een oplossing betrokken zijn – verenigingen, grote bedrijven – zijn lid van ZON. Om naast het ZON iets nieuws te beginnen met ongeveer dezelfde partijen, ligt niet voor de hand. Het ZON wordt verzocht met het bestuur van het Ondernemersfonds een prestatiecontract af te sluiten waarbij:
ZON de beschikking krijgt over een trekkingsrecht van 20% op het fonds. Er zou als alternatief voor dit voorstel ook een berekening kunnen worden gemaakt: waar zitten de marketingbelangen? Waar zitten de bedrijven uit het foodcluster en tot wat voor rekensom gaat dat leiden? Maar de kans dat het ‘centrale’ budget langs deze omweg toch weer bij om en nabij 20% uitkomt, is reëel. Het is een kortere slag om als Zaanse ondernemers te verklaren dat iedereen gebaat is bij een goede Zaanstadbrede tafel ZON de vier net benoemde – en mogelijk nog nader te identificeren – stadsbrede taken op zich neemt voor de pioniersperiode van drie jaar ZON de stadsbrede lobby- en belangenbehartigingstaak in beginsel ook na die periode bij zich houdt en op de andere drie terreinen nadere voorstellen ontwikkelt, waarbij een overdracht aan bestaande of nieuwe clubs denkbaar is ZON zich inspant om heel ondernemend Zaanstad bij deze ‘centrale’ doelen te betrekken en daartoe transparant opereert en een actief gesprek aangaat met de adviesraad van het fonds. 16
Het fonds wordt ingesteld voor een pilot periode van drie jaar. Daarna volgt een evaluatie. Zoals het er nu uitziet, zal dat dus eind-2018 zijn. In die evaluatie komt de toekomst van het stadsbrede stuk opnieuw aan de orde.
De woz-waarde van Zaanstad is geografisch als volgt verdeeld: BT Assendelft 2.9 BVNM 10.2 Hoogtij 3.1 Zaandelta 14.6 Achtersluispolder / BIA 6.8 Westzaan 1.8 Zaandam 30.8 Koog 3.7 Zaandijk 2.0 Zaanse Schans 0.9 Wormerveer 6.2 Krommenie 4.5 Kern Assendelft 3.5 Stadshart Zaandam 8.3
We resumeren in een bijlage bij dit rapport het voorlopige voorstel voor de gebiedsindeling in een kaartbeeld. In deze ‘houtskoolschets’ van het Ondernemersfonds Zaanstad gaan we dus uit van 20% van het fonds voor ‘stadsbreed’ en 5% voor ontwikkel- en beheerkosten. In de volgende paragraaf betogen we dat we de ‘not for profit’ - de ozb-plichtigen zonder winstoogmerk uit de zorg, het onderwijs, de cultuur en de sport – afzonderlijk zullen benaderen. De ‘not for profit ‘ - bij benadering 20% van het areaal – zal voor een deel als sector binnen het fonds zichtbaar worden, voor een ander deel meegaan in de gebiedsverenigingen. De structuur van het fonds wordt al met al een soort matrix: de meerderheid van de bestedingen zal gaan via gebiedsgerichte verenigingen, een grote minderheid via stadbrede en sectorale allianties.
Nog een slotopmerking over de ‘governance’. Er bestaat een landelijk Platform Ondernemersfondsen. De reeds bestaande ondernemersfondsen maken daar deel van uit, aangevuld met enkele fondsen op basis van de Reclamebelasting die ook volgens een ‘bottom-up’ principe werken en verbreding naar een gemeentebreed fonds overwegen. Hoewel elke stad een eigen ontwikkeling doormaakt, is collegiale uitwisseling een goede manier om informatie te blijven ‘importeren’ en om het fonds dynamisch te houden. Het Ondernemersfonds Zaanstad zal zeker gaan participeren. Uiteindelijk is het fonds niet een systeem ten eigen dienste, maar een instrument in dienst van bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld, ene motor voor extra dynamiek in Zaanstad. De ‘leading practices’ uit andere steden kunnen daar goed bij van pas komen.
1.4 Verbijzondering: de ‘not for profit’
17
In de context van een ondernemersfonds is het gebruikelijk om een onderscheid te maken tussen ‘profit’ en ‘not for profit ’ondernemingen. Het gaat om de zorg en het onderwijs (de twee grootste rubrieken), de cultuur, de sport en welzijns- en wijkvoorzieningen. We noemen ze ‘not for profit’ (en niet ‘non profit’), omdat deze ondernemingen niet beogen winst te maken, ook al doen ze dat vaak wel. De omvang en samenstelling van deze groep is nog niet geanalyseerd, maar het zal om omstreeks 20% van het Zaanse areaal gaan. Met de intramurale zorg en het voortgezet onderwijs als grootste rubrieken. Het uitgangspunt bij de vorming van een fonds is steeds dat de ‘not for profit’ ten volle mee doet. Dat is niet alleen ingegeven door de praktische omstandigheid dat ook de ‘not for profit’ de ozb voor niet-woningen betaalt. Veel belangrijker zijn de inhoudelijke redenen. In de eerste plaats werken profit en not-for-profit steeds meer samen. Een paar voorbeelden:
In het onderwijs wordt de relatie met de arbeidsmarkt, de kennisuitwisseling met het bedrijfsleven en het organiseren van stageplekken steeds belangrijker. Het gaat allang niet meer alleen om het eigenlijke beroepsonderwijs. Vanaf groep 7 in het primair onderwijs beginnen beroepenoriëntaties en bedrijfsbezoeken. Maar het is nog steeds vaak erg ad hoc. Een ondernemersfonds verschaft de mogelijkheid om structureel in de relatie te investeren. Los van de relatie met de arbeidsmarkt, hebben onderwijs en bedrijfsleven steeds vaker een gezamenlijke strategische agenda. In Zaanstad is dat het verhogen van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. De zorginstellingen kijken steeds breder naar hun opdracht. Het gaat niet alleen meer om curatieve zorgverlening, maar ook om preventie en gezondheidsbevordering, om ‘healthy neighbourhoods’, om vitale woonomgevingen. Ook hier weer is er een strategische agenda voor samenwerking met het bedrijfsleven, maar er zijn ook hele praktische voorbeelden, zoals de behoefte in verpleeghuizen aan evenementen (die natuurlijk wel bij de bewonersgroep moeten passen). Verpleeghuizen hebben vaak een direct belang bij contacten met winkeliers en andere organisatoren van evenementen in de wijken. Culturele voorzieningen zijn een vestigingsvoorwaarde geworden voor het aantrekken van hoogopgeleiden en bedrijven waar die hoogopgeleiden werken. Culturele voorzieningen horen bij een economische strategie. De relaties tussen sport en bedrijfsleven zijn van oudsher hecht. Het bedrijfsleven verschaft via sponsoring financiële middelen en veel ondernemers zijn ook bestuurlijk actief in de sport. Maar er kan veel meer uit gehaald worden. Samenwerking tussen sportverenigingen onderling en tussen sport en bedrijfsleven is nu meestal een zaak van ad hoc initiatief, niet van planning of lange termijn visie. Een voorbeeld van wat er mogelijk wordt als er meer structuur in de relatie komt, is Utrecht. Daar zijn de verenigingen met een eigen financiële positie uit het ondernemersfonds een motor geweest achter de start van de Tour de France in juli 2015.
In de tweede plaats hebben profit en not-for-profit ook vaak dezelfde belangen: een veilige en goed toegankelijke bedrijfsomgeving, goed georganiseerd overleg met de overheid, een soepel werkende arbeidsmarkt, enzovoort. Die belangenparallelliteit is zichtbaar geworden in de ledenlijsten van vele ondernemersverenigingen. Scholen, zorginstellingen en culturele voorzieningen staan daar al
18
jarenlang op. De ledenlijst van het ZON is in dat opzicht een uitzondering geworden. Dat moet zeker veranderen.
Ondanks al deze dynamiek tussen profit en not-for-profit, blijkt het in de praktijk niet vanzelf te gaan. De plaats van de not-for-profit in een ondernemersfonds heeft afzonderlijke aandacht nodig. Centraal daarbij is de vraag of de not-for-profit – of delen daarvan – gaat samenwerken met de commerciële ondernemers in gebiedsverenigingen, dan wel in een sectoraal samenwerkingsverband afzonderlijk zichtbaar wordt. Beide varianten komen voor. Er zijn sportverenigingen die zich bij ondernemersverenigingen in de wijk aansluiten, teneinde snel beveiligingsarrangementen te kunnen regelen. Er zijn ook sectorale trekkingsrechten voor de sport, die een platform ondersteunen waar gesproken wordt over accommodaties, professionalisering van sponsoring en dergelijke. Er zijn onderwijssteden waar het hoger onderwijs een aparte positie heeft, om projecten in de sfeer van de kenniseconomie op poten te zetten. Er zijn ook steden waar het hoger onderwijs deel uit maakt van de wijken, teneinde door samenwerkring met het midden- en kleinbedrijf de studentenacquisitie te vergemakkelijken. Allebei kan en ook combinaties van beide benaderingen zijn mogelijk. Het gaat ook de onderliggende analyse: waar wil je beginnen, wat wil je het eerst oplossen, waar zit de energie? Om een eerste verkenning voor de mogelijkheden in Zaanstad uit te voeren, is een avond belegd met stakeholders uit onderwijs, zorg, welzijn, sport en erfgoed. De eerste reacties op het concept van het ondernemersfonds waren constructief, maar varieerden wel, van ‘blij verrast’ met het ondernemersinitiatief tot ‘ik heb nog geen plekje gezien in het fonds voor wat ik nu doe met vrijwilligers in de buurt’. De meest kritische reactie was afkomstig uit de sport. We besteden daar enkele woorden aan. Er werd aangekondigd dat in de sport veel scepsis zal bestaan over het fonds. De sportverenigingen staan onder grote financiële druk en zullen aanhikken tegen de extra lastenverhoging. Die druk wordt mede veroorzaakt door de huurverhogingen van gemeentelijke accommodaties. De uitgaven aan het ondernemersfonds hebben daar niets mee te maken, maar worden in de beleving opgeteld bij de extra betalingen aan de gemeente. Daar werd wel bij aangetekend dat de sport ‘gefragmenteerd’ is en niet gericht op innovatie of samenwerking. ‘Iedereen wil wat geld hebben, het gaat langs elkaar’. De scepsis over het fonds komt voort uit precies die stand van zaken, die het fonds wil veranderen. Daar komt bij dat, wanneer de gemeente zelf gaat participeren in het fonds, er al een sportief trekkingsrecht ontstaat door de gemeentelijke eigendommen in de sport. En tenslotte is het bedrijfsleven een belangrijke bron van sponsoring van het lokale sportleven. Het zou een zekere wederkerigheid zijn wanneer de sport nu met het bedrijfsleven optrekt. Het gaat overigens een beperkt bedrag, enkele procenten van het fonds. De initiatiefnemers nemers zijn van plan om zo snel mogelijk samen met de sportverenigingen gericht te zoeken naar win-win situaties. Voorbeelden uit andere steden die daarbij in beeld kunnen komen zijn: professionalisering va sponsorrelaties en uitbouwen van sportmanifestaties tot businessevents met waarde voor de streekmarketing; kaderwerving en –training voor sportverenigingen in het bedrijfsleven; platform van sportief Zaanstad voor planning van activiteiten en voor gezamenlijke visievorming op Zaanstad Sportstad; werving van sportieve evenementen; brug slaan tussen breedtesport en topsport; professionalisering van de public affairs van de sport, inclusief de belangenbehartiging van de sport bij de gemeente; websites en apps; gezamenlijke sociale hygiëne cursussen; financiering van kennismakingsdagen 19
voor nieuwe (jeugd)leden; cofinanciering van subsidieaanvragen; participatie van sportaccommodaties in collectieve beveiliging van bedrijventerreinen. Met het oog op de in te lopen achterstand en met het oog op de penibele financiële situatie op sommige plekken, zijn de initiatiefnemers bereid om in 2016 in goed overleg retributies van de bijdragen van de sportverenigingen aan het fonds te overwegen. De meest voortvarende reactie was afkomstig uit het onderwijs. De Zaanse scholen zoeken de samenwerking met het bedrijfsleven en willen die samenwerking op een hoger niveau van ‘onzaanse’ ambities tillen, voorbij de ‘zeventjescultuur’. Zaanstad moet de thuismarkt versterken, het aantal hoogopgeleiden opvoeren, goed rondkijken of het aanbod van opleidingen versterking behoeft en zichzelf scherper markeren in de metropoolregio. Dat werkt allen op basis van duurzame relaties en ‘daar kan het fonds bij helpen’. Eerste doel zou kunnen zijn het ontwikkelen van een onderwijsplatform, waar alle Zaanse scholen plannen bij elkaar brengen. Gezien de ambities in de onderwijssector, streven we ernaar om al in 2016 concrete resultaten te boeken, mogelijk in de vorm van de oprichting en toerusting van een onderwijsplatform. Aan het stakeholdersoverleg is ook deelgenomen door enkele vertegenwoordigers van het kerkelijk leven. Nu zijn kerkgebouwen vrijgesteld van ozb-betaling, althans voor zover ze voor de eredienst in gebruik zijn. De kerken zullen dus alleen partner worden in het ondernemersfonds voor zover het gaat om bijgebouwen die mede voor commerciele doeleinden gebruikt worden. Ondanks dit ‘dunne lijntje’, stellen de initiatiefnemers de belangstelling uit kerkelijk Zaanstad zeer op prijs. Er werd opgemerkt dat de kerken mensen en ruimtes beschikbaar hebben, die kunnen worden ingezet voor buurtnetwerken. We trekken de volgende conclusies:
De positie van de not-for-profit moet in het Ondernemersfonds Zaanstad voorlopig apart gemarkeerd worden. Er zijn te weinig vanzelfsprekende relaties om de betrokkenheid van not-for-profit tot bloei te brengen binnen de context van de gebiedsgerichte verenigingen Er komt in het nieuwe fonds dus een sectoraal trekkingsrecht, met een onderverdeling naar onderwijs, zorg en sport. Naar cultuur en welzijn wordt nog gekeken. Voor zover het om echte wijkvoorzieningen gaat, ligt het voor de hand ze te vragen aan te sluiten bij de gebiedsgerichte ondernemersverenigingen. Voor de overige sub-sectoren wordt 2016 een ontwikkeljaar. Daarbij is goede nota genomen van de scepsis in de sportwereld: daar zal veel aandacht aan besteed worden, in de bovenomschreven lijn. Maar gezien de nauwe banden die er nu al zijn tussen sport en bedrijfsleven, ligt een verdere structurering van de relaties via het fonds stellig voor de hand Onderwijs lijkt snel van start te kunnen gaan. De ambitie is om met de sector onderwijs al in 2016 de eerste concrete resultaten te boeken. De mogelijkheden met de sector zorg moeten afzonderlijk worden onderzocht. We denken op dit moment aan een ‘invitational conference’ met de zorgaanbieders, waarbij goed gekeken zal worden naar de praktijk in andere steden. In de loop van 2016 moet ook duidelijk worden hoe de relaties gaan worden tussen de notfor-profit en de gebiedsverenigingen. Ook als gekozen wordt voor en sectoraal trekkingsrecht, zal gezocht worden naar goede dwarsverbanden Bij de evaluatie van het fonds in 2018 is de positie van de not-for-profit aan de orde. 20
Verbijzondering: de landbouw Landbouwbedrijven zijn bij wet vrijgesteld van ozb-betaling voor zover het om productiegrond en productieglas gaat. Alleen over de gebouwen wordt ozb betaald. De 39 landbouwbedrijven in Zaanstad brengen volgens de regel van 70 euro per ton woz-waarde een bedrag van 7000 euro voor het fonds op. De gedeeltelijke vrijstelling zorgt dus voor een laag gemiddeld bedrag en een kleine sector. Ondanks deze geringe omvang, is er toch in een vroege fase gesproken met LTO. Daar zijn twee redenen voor: De landbouw heeft als beheerder van het landschap een zichtbaarheid en een ‘omgevingswaarde’ die veel groter is dan de vastgoedwaarde. Bovendien heeft de landbouw met een eigen belangenbehartiger (LTO), eigen media, een eigen infrastructuur voor onderzoek en subsidies, eigen onderwijs en een eigen staatsecretaris in het beleidsdiscours een bijzondere plek De landbouw is in veel ondernemersfondsen lastig te plaatsen. De landbouw heeft al sterke sectorale samenwerkingsverbanden en is vak veel meer op de sector georiënteerd dan op de lokale omgeving. Voor de belangenbehartiging wordt meer naar Den Haag en vooral Brussel gekeken dan naar het lokale gemeentehuis en de gedachte aan samenwerking met niet-agrarische ondernemers is op veel plaatsen nieuw. In het algemeen wordt het concept van een ondernemersfonds in de landbouw zeer goed begrepen: de landbouw kent het principe van een gezamenlijke belangenbehartiging als geen ander. Maar de eigen participatie aan zo’n fonds is vaak een grote stap. Uitgangspunt bij het gesprek met LTO elders in het land is steeds dat de landbouw een eigen trekkingsrechtrecht krijgt, ook wanneer er verbindingen liggen met andere sectoren (zoals ‘food’ of recreatie). De vraag is dan in eerste instantie of er goede bestedingen zijn voor het budget. Als dat niet het geval is, kan een retributie worden overwogen, waarbij de agrarische bedrijven op vertoon van hun ozb-aanslag hun ‘inleg’ in het ondernemersfonds terug krijgen. Een retributie is enerzijds niet fraai, omdat het de gedachte van samenwerking uitholt. Maar anderzijds kan een afspraak over retributie ook weer ruimte scheppen om nog eens goed na te denken over toekomstige samenwerking. De inzet is steeds dat de relatie met LTO open en goed moet blijven. Daarbij gelden nog twee kanttekeningen: Ook de landbouw heeft te maken met ‘freeiders’, ondernemers die geen lid meer zijn van LTO en wel meeliften op de resultaten van de belangenbehartiging door LTO. Vanuit het fonds is het zaak te onderstrepen dat LTO de enige woordvoerder is voor de landbouw. Wie zich niet organiseert, heeft geen stem, in de landbouw evenmin als in de overige economie De gemeente staat geheel buiten een mogelijke retributie. De gemeente is gehouden aan de gelijkheid van alle belastingplichtigen. Daarom zal een eventuele retributie geheel langs private kant – via het secretariaat van het fonds en op basis van zelfmelding – gestalte krijgen. Op dit moment verkeert het gesprek in de fase van het verkennen van zinvolle bestedingen. Het gesprek wordt gevoerd met LTO Noordzeekanaalgebied. Zaanstad is een van de zeven gemeenten in dit gebied. LTO wil met een interne werkgroep de mogelijkheden in kaart brengen. De eerste suggesties zijn: Lokale vermarkting van lokale landbouwproducten, zoals Zaanse kaas en Zaanse melk Afvalwarmte uit de landbouw terugleveren aan de omringende bedrijvigheid Lobbyfunctie voor infrastructurele belangen van de landbouw Versterking overlegfunctie voor het recreatief medegebruik van het platteland Aansluiting bij het ‘foodcluster’ dat zich in Zaanstad aan het formeren is. Het zijn sterke suggesties, die veel aanknopingspunten hebben met de niet-agrarische omgeving. De regie blijft bij LTO, maar als het in deze lijn tot participatie van de landbouw zou komen, dan zullen veel niet-agrarische ondernemers klaar staan om mee te doen.
21
22
2. De meervoudige rol van de gemeente
De initiatiefgroep voor het Ondernemersfonds Zaanstad heeft gemerkt dat in de gemeenteraad veel vragen leven over de manier waarop raad haar kaderstellende taak in het geval van het Ondernemersfonds moet invullen. Dat is goed voorstelbaar: er zit veel techniek in het voorstel, dat belemmert hier en daar het zicht op de politiek-maatschappelijke hoofdlijn. In paragraaf 2.1 geven we onze visie op de kaderstellende taak weer. De tekst is enigszins beschouwend: we kunnen niet op de stoel van de raad gaan zitten. In een bijlage bij dit rapport gaan we in op een aantal aanvullende vragen uit het Zaans Beraad van 30 juni 2015. Met het College van B&W is het gesprek gaande over een mogelijke participatie van de gemeente in het fonds. Ook over deze vraag dragen we in dit hoofdstuk materiaal aan, voorzien van een voorkeur van de kant van de initiatiefgroep. Tenslotte heeft ons een aantal vragen van fiscale en financieeltechnische aard bereikt. Ook die beantwoorden we in dit hoofdstuk. De opbouw van dit hoofdstuk komt overeen met de drie gedaanten van de gemeente waar het fonds mee te maken heeft:
De politiek-bestuurlijke gedaante, de gemeenteraad als democratisch gekozen bestuur, dat afwegingen moet maken die in het algemeen belang van de bevolking zijn (publiekrechtelijke rol). Hoe kan de gemeenteraad het voorstel voor een ondernemersfonds wegen vanuit haar eigen mandaat? De gemeente als ‘Zaans ondernemer’, met vastgoedposities, werknemers en eigen bedrijfsbelangen (privaatrechtelijke rol). Is het zaak dat de gemeente als Zaans bedrijf zelf ook mee doet? De gemeentelijke rol als belastinginner. Met welke technische aspecten van de belastingheffing hebben gemeente en fonds te maken?
2.1 De gemeente als politiek bestuur
In de kern is het Ondernemersfonds Zaanstad een burgerinitiatief. Het bijzondere is dat het niet om een initiatief van een groep bewoners gaat, maar om een initiatief van het georganiseerde bedrijfsleven. En het bijzondere is ook dat de initiatiefnemers een belastingverhoging voorstellen teneinde de gemeente vrij te spelen van de bekostiging van het initiatief. Maar voor de rest pleiten we voor een vergelijkbare behandeling: we verzoeken de raad om het voorstel te beoordelen op z’n betekenis voor Zaanstad, op de onderbouwing en op de uitvoeringskracht. We vragen het vertrouwen van de raad voor dit initiatief. Hoe ziet de context er uit waarbinnen de gemeenteraad moet beoordelen of de plannen steun waard zijn?
23
Eerst de aanloop. In het najaar van 2004 heeft de gemeenteraad van Leiden besloten om een ondernemersfonds mogelijk te maken op basis van een extra opbrengst van de ozb voor nietwoningen. De inzet van de ozb was op dat moment nog een ‘vondst’: het was de eerste in het land. Het woord ‘ondernemersfonds’ bestond nog niet eens, het moest voor dit initiatief gemunt worden. De BIZ was nog niet in zicht, wel ware er al enkele fondsen op basis van Reclamebelasting, waarbij met name Helmond al een goede praktijk ontwikkeld had. In de afweging van de Leidse raad speelde in 2004 mee:
Er was begrip voor de problemen die het fonds moest oplossen, namelijk een gebrekkige organisatiegraad en ene stevig onder druk staand ondernemingsklimaat. De raad had zich behoorlijk in de problematiek verdiept. Er stond een regiegroep achter het initiatief van bekende woordvoerders uit het Leidse bedrijfsleven. De gemeente was eerder akkoord gegaan met tijdelijke financiering van een Centrummanagement, onder voorwaarde dat de ondernemers die financiering over zouden nemen. Het centrummanagement bleek succesvol en de raad was bereid om naar het financieringsvoorstel van de ondernemers te luisteren. Het grootste bedrijf van de stad, de universiteit, had aangegeven belang te hebben bij een bloeiend midden- en kleinbedrijf in de stad, teneinde studenten te kunnen werven. Het fonds zou daar een goed vehikel voor zijn. Het grootste bedrijventerrein, het sciencepark, had informeel laten weten nog geen concrete bestedingen voor zich te zien, maar vooruit te kijken naar versterking van de economische infrastructuur. Het ging om een experiment voor twee jaar, daarna een nieuwe afweging.
Wat in dit rijtje opvalt, is dat het gaat om lokale politieke afwegingen. Er wordt niet een format of een richtlijn toegepast, maar er komen lokale agenda’s op tafel.
Het ‘Leids Model’ bleek in een behoefte te voorzien. Dat was mede aanleiding voor de rijksoverheid om een experiment met de BIZ-wet te starten, in overleg met VNG en de landelijke standsorganisaties. In het wetgevingsproces is de BIZ een ingewikkelde regeling geworden, met veel voorschriften. De BIZ is intussen al weer uit de experimentele fase en is nu een definitieve regeling geworden. De voorschriften zijn aan de een kant verruimd (de bestedingen hoeven zich niet meer te beperken tot ‘schoon, heel en veilig’ in de openbare ruimte en in het verlengde van wat de gemeente al doet, maar moge nu ook betrekking hebben op economische ontwikkeling), maar aan de andere kant is de regeldichtheid ook weer toegenomen. Zo kan er nu ten allen tijde door een minderheid van ondernemers weer een herpeiling worden aangevraagd. Misschien zit het wel in de aard van het wetgevingsproces: iedereen vindt er iets van, voegt iets toe en aan het eind ligt er een ingewikkeld verhaal. Een Ondernemersfonds beoogt een ruimte te scheppen waar ondernemers zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun bedrijfsomgeving. Bezien vanuit de regelarme omgeving van een ondernemerschap, is de BIZ in hoge mate een overheidsconstruct: een stap terug: meer regels, meer toezicht, minder stabiliteit door de voortdurende mogelijkheid van herpeilingen, minder bestedingsvrijheid. Daarmee is niet gezegd dat de BIZ niet effectief is. De BIZ is een goede oplossing voor een omgeving waar al 24
een behoorlijke samenhang is en de bedrijven al goed weten waar ze in willen investeren en gedurende hoeveel jaren. De BIZ heeft het begrip ‘draagvlak’ in het opinieklimaat omtrent een ondernemersfonds geïntroduceerd. De BIZ-wet bevat gedetailleerde voorschriften voor een procedure en een telling van meningen in het te belasten gebied. Het zijn eigenlijk complete verkiezingen. De rol van de gemeenteraad is beperkt tot het toezien op het hanteren van de regels. De raad is toezichthouder namens de rijksoverheid. Een eigen lokale politieke oordeelsvorming, zoals in het Leidse voorbeeld van 2004, is bij de BIZ nauwelijks aan de orde. Dat leidt tot een eerste conclusie over de rol van de gemeenteraad in een ondernemersfonds: de besluitvorming over een ondernemersfonds is geheel een zaak van lokale politieke afweging. Als de raad geen gebruik wil maken van de eigen beleidsautonomie en alleen een landelijk kader wil toetsen, komt het Ondernemersfonds er niet. Het gevoel in veel gemeenteraden dat de BIZ-wet de norm heeft vastgelegd voor hoe naar fondsvorming gekeken moet worden, zet nog twee verschillen tussen BIZ en ondernemersfonds ‘op scherp’:
Een BIZ is een goede oplossing voor een beperkt en reeds samenhangend gebied, met een tijdelijk probleem (een investering). Een ondernemersfonds is een toevoeging aan de gemeentebrede economische infrastructuur. Het is te vergelijken met een ringweg. Niet elke ondernemer profiteert in gelijke mate van de weg, maar voor de basisuitrusting van een gemeente is het ding onmisbaar. Een gemeenteraad die vanuit dit wat overstijgende belang over de lokale economie wil praten, kan een ondernemersfonds overwegen. Bij een Ondernemersfonds geeft de gemeenteraad veel uit handen. Natuurlijk is er een noodremprocedure: het ondernemersfonds wordt uiteindelijk een gesubsidieerde instelling en de gemeente kan in noodgevallen ingrijpen. Maar de inzet is het scheppen van een fonds voor en door ondernemers. Een gemeenteraad die behoefte heeft aan meer controle en sturing, moet niet aan een ondernemersfonds beginnen.
We leggen de raad nog de volgende overwegingen voor. De ozb is een algemeen dekkingsmiddel voor de gemeente, geen doelbelasting. Het geld voor het ondernemersfonds komt ook niet uit de ozb-opbrengst, het komt uit de algemene middelen van de gemeente en de overdracht van het geld heeft de vorm van een gemeentelijke subsidie. Zo is het formeel. Materieel is er natuurlijk sprake van een afspraak tussen initiatiefnemers en gemeenteraad: de gemeente wordt om een subsidie gevraagd, maar wordt daar financieel voor vrijgespeeld door een akkoord met de inzet van een fiscaal instrument. Het Zaans Ondernemers Netwerk (ZON) trekt als het gaat om het ondernemersfonds nauw op met de Stipaza, de ondernemersverenigingen BVNM, BIA, Zaandelta en SBZ en de Businessclub The Corner. Het ZON is aangewezen als de woordvoerder van het georganiseerde bedrijfsleven. Het ZON praat met de gemeente over alle economische onderwerpen, ook over zaken die geld kosten. Het georganiseerde bedrijfsleven brengt die mening naar voren volgens de lijn van de verenigingsdemocratie: wie lid is van een vereniging, kan zaken agenderen en vragen om informatie, terugkoppeling en verantwoording. Wie geen lid is, mist die mogelijkheid. Het is het kenmerk van een representatieve democratie: als je je niet organiseert, gaat het leven toch door. Wanneer de gemeenteraad het voorstel om een ondernemersfonds op te richten in beraad neemt, dan is dat een 25
onderschrijving van het beginsel dat het georganiseerde bedrijfsleven en het lokaal bestuur elkaars gesprekspartner zijn. Zoals we al opmerkten is het aan de gemeenteraad om het voorstel te wegen en te beoordelen zoals elk inhoudelijk voorstel wordt beoordeeld: gaat het over een urgent en herkenbaar probleem? Heeft het voldoende kwaliteit? Is het goed voor Zaanstad? Zit er voldoende organiserend vermogen en uitvoeringskracht achter? Als de voorlopers en pioniers kritiek hebben ondervonden, hoe zijn ze daar mee omgegaan? Hoe is het perspectief dat die kritiek zal wegebben en het fonds breed geaccepteerd zal worden als het er eenmaal is? Is er vertrouwen in de initiatiefnemers? Is er voldoende transparantie? Komen er evaluaties en toetsmomenten? Inhoudelijk gezien past een ondernemersfonds in de eigentijdse politieke beelden over een participatiemaatschappij en zelfsturing. Die beelden zijn vaak verbonden met vrijwilligerswerk en met een herverdeling van taken tussen overheid en samenleving. Het fonds gaat een stap verder. Een ondernemersfonds vestigt een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven over een (overigens klein) deel van de belastingcapaciteit van een gemeente. Ook in dit licht vragen wij om het vertrouwen van de raad. Nog twee aanvullende overwegingen over de politiek-bestuurlijke rol van de gemeente:
De ontwikkeling van het gemeentelijk lastenbeeld wordt nog steeds gereguleerd door het bestuursakkoord dat het kabinet en de VNG in 2008 sloten. Daarbij is afgesproken dat de gemeentelijke lastenstijging zich aan een macronorm houdt. Namens het kabinet heeft toenmalig staatssecretaris mevrouw Ank Bijleveld bij die gelegenheid toegezegd stijgingen van de ozb die het gevolg zijn van de komst van een ondernemersfonds, buiten beschouwing te laten bij het toetsen van de lastenontwikkeling aan de macronorm. De komst van een ondernemersfonds tast, met andere woorden, de belastingvrijheid van de raad niet aan en brengt de raad ook niet in problemen met de toezichthouder. Deze toezegging heeft geleid tot een staande praktijk bij de 30 fondsen die er sinds 2008 bijgekomen zijn. De komst van het Ondernemersfonds schept feitelijk (niet formeel) een medeverantwoordelijkheid van het georganiseerde bedrijfsleven over een van de belangrijkste lokale belastingen, de ozb voor niet-woningen. Dat is goed voor de legitimatie van het lokale belastinggebied. Tegelijk beperkt een gezamenlijke verantwoordelijkheid wel de politieke vrijheid om eenzijdig die belasting te verhogen. In de meeste gemeenten waar al een fonds is, werkt het ook zo: juist omdat de ondernemers al een verantwoordelijkheid nemen, is de raad zeer terughoudend met het verhogen van de ozb voor niet-woningen. De komst van het fonds kan bijdragen aan een transparante discussie over de lastendruk en aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het beheersen van de lastendruk.
Waar zit – tenslotte – de politieke winst van een fonds voor de gemeente? Het gaat niet om het ‘extra’ geld. Hoeveel 1.7 miljoen vrij besteedbaar geld voor de lokale economie ook maar is, het is een detail op een gemeentebegroting. De winst voor de gemeente zit niet in voorzieningen die er eerst niet waren en nu wel mogelijk worden. De winst zit vooral in de komst van een sterke en zelfbesturende partner: in plaats van armlastige verenigingen zonder capaciteit voor eigen investeringen die steeds weer bij de gemeente moeten aankloppen om iets gedaan te krijgen, komt er een stabiel speelveld van verenigingen en netwerken waarin ondernemers hun eigen 26
plannen kunnen maken. Het economisch debat wordt naar een hoger niveau getild. Vaak is nu de eerste reflex bij een probleem dat er over de gemeente geklaagd wordt. Straks is er voldoende organiserend vermogen om eerst te kijken wat er op eigen kracht kan worden gedaan. De onmacht is weg. Voor de gemeente zit de grote winst in het scheppen van een infrastructuur van aanspreekbare verenigingen en netwerken. In die zin is een ondernemersfonds een nieuwe ‘civil society’.
2.2
De gemeente als ‘Zaans ondernemer’
De gemeente heeft twee petten. De bekendste pet is natuurlijk de publiekrechtelijke: de gemeente als overheid. Maar de gemeente heeft ook een privaatrechtelijke pet: die van vastgoedpartij, ondernemer, werkorganisatie,bedrijf. De gemeente krijgt ook een ozb-aanslag, al heeft die financieel geen betekenis. Het is een vestzak-broekzak kwestie. Dat zou veranderen wanneer het fonds er komt: een deel van de ozb-opbrengst gaat dan naar het fonds. De gemeente is de enige partij in Zaanstad die zichzelf kan uitzonderen van het fonds, simpelweg door het subsidiebedrag aan het fonds te verminderen met de eigen ozb-betaling. De vraag is wat wijs is. Daarover in deze paragraaf enkele overwegingen. Om te beginnen: de gemeente is een ingewikkelde onderneming. Het gemeentelijk vastgoed zit in beginsel in drie rubrieken: 1. De gemeente heeft zelf panden in gebruik: Stadhuis, stadswerf, wijkvestigingen. 2. De gemeente is eigenaar / financier van maatschappelijk vastgoed, zoals sportvelden, cultuurgebouwen, scholen voor primair onderwijs. 3. De gemeente heeft ‘historische’ posities: panden die ooit verworven zijn om later iets mee te doen, maar die nog steeds in bezit zijn. Er zijn veel argumenten waarom de gemeente wel zou meedoen aan het fonds:
De publiekrechtelijke partij ‘gemeente’ geeft een vertrouwenssignaal af aan het initiatief voor het ondernemersfonds door als privaatrechtelijke partij gewoon mee te doen en de extra ozb-opbrengst bij de subsidie aan het fonds op te tellen. Het past bij het beleid van participatie en cocreatie dat de gemeente zich verbindt met een belangrijk maatschappelijk initiatief. De gemeente is als grote Zaanse onderneming belanghebbende als het gaat om streekmarketing, bereikbaarheid, reputatie, veiligheid en alle andere waarden die vanuit het fonds gediend gaan worden Het fonds gaat ook voor het gemeentelijk vastgoed voordelen opleveren. Veiligheidsarrangementen in de wijk, bijvoorbeeld, gaan op den duur lagere verzekeringspremies betekenen, ook voor het gemeentelijk vastgoed. Niet-deelname van de gemeente zou feitelijk betekenen dat er een ‘freerider’ bij komt. Praktisch is met name die tweede rubriek – maatschappelijk vastgoed – moeilijk te ontvlechten. Het sportveld (eigendom gemeente) doet niet mee, de sportkantine (eigendom vereniging) wel. Het primair onderwijs doet niet mee, het voortgezet onderwijs wel. Dat is lastig. Het is ook jammer, omdat onderwijs, cultuur en sport juist volop mee horen te doen 27
in een ondernemersfonds en dat fonds moeten gebruiken om hun relaties met het commerciële bedrijfsleven te versterken. Het fonds is zonder het maatschappelijk vastgoed niet compleet. Cultuur, onderwijs en sport horen er gewoon bij. Alleen al de sport zit via sponsorrelaties nu al stevig vast aan het bedrijfsleven. Deelneming in het ondernemersfonds is een mooie gelegenheid om die relaties meer structuur te geven en bijvoorbeeld meer werk te maken van kadertraining.
Tegen gemeentelijke participatie is eigenlijk maar één argument, maar dat is wel een belangrijke:
Niet-meedoen onderstreept het karakter van het fonds als een zaak voor en door ondernemers. Het zou niet goed zijn wanneer de gemeente probeert sturing te geven aan het uitgave patroon vanuit het fonds. Gemeentelijke bemoeienis zou de steun voor het fonds ook snel doen verdwijnen. Door privaatrechtelijk niet te participeren, komt de gemeente niet in de ‘verleiding’ om zich met het fonds te bemoeien. Natuurlijk zal de gemeente in eerste instantie begrijpen dat ze zich niet in politiek zin met het fonds moet bemoeien en zal de wethouder niet in het bestuur willen. Maar wat gebeurt er als de gemeente weer moet bezuinigen? Als er nog ergens een tekortsituatie is? Waarom zouden we – kortom- de kat op het spek binden?
Als we kijken naar de stand van zaken bij de andere ondernemersfondsen, dan ligt het verdeeld. In Vlaardingen doet de gemeente niet mee, in Utrecht wel. In Leiden overweegt de gemeente om na 11 jaar alsnog mee te gaan doen, mede vanwege de duidelijke en stabiele verhoudingen die er inmiddels zijn gegroeid. Niet-meedoen wil overigens niet zeggen dat er geen goede relaties Zijn. In veel steden waar de gemeente niet als vastgoedpartij meedoet, treedt de gemeente weer wel op als cofinancier van plannen die vanuit de verenigingen komen. Er zijn meer manieren om tot onderlinge samenwerking te komen. Zo heeft in Leiden de gemeente de opbrengst van de Toeristenbelasting aan het ondernemersfonds toegevoegd. De gemeente bemoeit zich niet meer met de besteding van die opbrengst (onder de conditie dat de opbrengst aan citymarketing wordt besteed). De besluiten worden genomen door de hoteliers, die een trekkingsrecht hebben op dat deel van het fonds. De initiatiefnemers in Zaanstad hebben er niettemin een voorkeur voor dat de gemeente gewoon meedoet. Het gaat dan met name om het maatschappelijk vastgoed dat aan de gemeente vast zit. Wijkgebouwen, welzijn, sport, cultuur en onderwijs zijn gewoon belangrijke onderdelen van het vestigingsklimaat. Het zijn belangen die de ondernemers graag tegen zullen komen in hun werk voor een beter ondernemingsklimaat. Natuurlijk mag de gemeente tegenprestaties verlangen van het fonds: de gemeente zal een aanzienlijke financiële bijdrage leveren, volgens de eigen opgave gaat het om 142.000 euro. In goed overleg denken we een plan te kunnen maken waarin de gemeente gaat meedoen en zich thuis zal voelen, zonder verwarring met de publiekrechtelijke pet.
28
2.3
De gemeente als belastingheffer
Het fonds wordt een gesubsidieerde instelling. Het subsidiebedrag is afkomstig uit de algemene middelen. Om de gemeente in deze financieel schrale tijden in staat te stellen tot subsidieverlening over te gaan, worden de algemene middelen verruimd met een extra opbrengst van de ozb voor niet-woningen. Het kabinet heeft het goed gevonden om de ozb daar voor te gebruiken, maar verder is de ozb een metafoor: de gemeente kent geen geldstroom rechtstreeks vanuit de ozb naar allerlei bestedingen. In de praktijk ligt het natuurlijk genuanceerder. Het feit dat de ozb verhoogd wordt, is de politieke grondslag voor het ‘eigenaarschap’ van het fonds door de ondernemers. Ze betalen hun eigen subsidie en mogen er zelf over beschikken. Daarom horen ook een aantal fiscaal-technische aspecten tot het gespreksdomein tussen ondernemers en gemeente. Deze paragraaf gaat over die techniek en draagt antwoorden aan op enkele ontvangen vragen. Ten eerste. Anders dan omtrent de BIZ en de Reclamebelasting, loopt er nergens in het land een juridische procedure over een ondernemersfonds. Dat heeft te maken met de duidelijkheid van het systeem. Het staat de gemeenteraad vrij om het ozb-tarief aan te passen. Belastingplichtigen kunnen daar geen bezwaar tegen maken. De enige manier om onvrede met de ozb-heffing te uiten, is bezwaar maken tegen de taxatiewaarde van het onroerend goed. De vraag is of Zaanstad een hausse in het aantal bezwaarschriften kan verwachten, mocht de raad besluiten tot tariefsverhoging. In de praktijk is tot op heden nergens een verband aangetoond tussen het aantal bezwaarschriften en de komst van een fonds. Voor zover er een ontwikkeling in het aantal bezwaarschriften vast te stellen is, lijkt die ontwikkeling vooral af te hangen van de acquisitiekracht van ‘bezwaarbureaus’, gespecialiseerde kantoren die op ‘no cure no pay’ basis de taxatiewaarde aanvechten. Het probleem waar deze kantoren op dit mee kampen, is dat niet direct duidelijk is waar het belang ligt van een mogelijke bezwaarmaker. Bij de daling van de vastgoedwaardes in de afgelopen jaren hebben veel eigenaren eerder belang bij een hogere dan hij een lagere taxatiewaarde, in het licht van hun hypotheek- en andere financiële posities. Ons uitgangspunt is dat de gemeente niet substantieel met hogere inningkosten te maken krijgt na invoering van het fonds. Mocht dat – tegen alle verwachting en ervaring in – wel het geval blijken, dan staat het fonds open voor overleg. In het verlengde daarvan: de vaststelling van het tarief heeft ook anderszins geen invloed op de hoogte van de perceptiekosten. In alle redelijkheid kunnen geen behandel-, administratie- of inningkosten aan het ondernemersfonds ten laste worden gelegd. De enige kosten van het fonds voor de gemeente zijn van beleidsmatige aard: de kosten van overleg over de gebieden met trekkingsrecht, het inzicht verschaffen in de belastingbasis. Maar deze advies- en overlegkosten kunnen tot de ‘core business’ van de gemeente gerekend worden.
Ten tweede. De trekkingsrechtensystematiek gaat uit van de ozb-opbrengsten per gebied en / per sector. Dat betekent dat het fonds een gedetailleerd inzicht nodig heeft in de belastingbasis van Zaanstad. Daar moet in zoverre omzichtig mee worden omgesprongen, dat de belastinggegevens van de gemeente vertrouwelijk zijn. De gulden regel is dat de gemeente geen informatie mag verschaffen 29
over individuele belastingplichtigen, ook niet op het niveau van naam en adres. Toch heeft het fonds inzicht nodig. In de praktijk betekent het dat fonds en gemeente periodiek om tafel gaan om te bezien welke gegevens nodig zijn, met behoud van vertrouwelijkheid op individueel niveau. In de praktijk van de andere, langer bestaande fondsen loopt dat goed.
Ten derde. Belastingrecht is gelijkheidsrecht. De gemeente kan geen uitzonderingen maken op de ozb-heffing, anders dan voor de wettelijk uitgezonderde groepen (waaronder agrarische productiegrond en kassen, waterstaatkundige werken, kerken die voor de eredienst in gebruik zijn en een aantaal andere groepen). De tariefsverhoging ter vergroting van de algemene middelen geldt voor elke ozb-plichtige. Uitzonderingen zijn wel mogelijk aan de private kant van het fonds. Het fonds zou afspraken kunnen maken met bepaalde sectoren of gebieden over retournering van de bijdrage. Daar is natuurlijk uiterste terughoudendheid mee geboden, omdat het maken van uitzonderingen de gedachte van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het vestigingsklimaat onderuit haalt. Maar in de praktijk van de andere fondsen bestaan wel zogeheten ‘retributieregelingen’, met name voor de landbouw. De landbouw staat vaak niet principieel afwijzend tegenover een fonds – de landbouw beschikt al over heel veel samenwerkingsverbanden – maar kan niet of niet direct bestedingen signaleren voor een mogelijk agrarisch trekkingsrecht. Daarom kunnen retributies bespreekbaar zijn. Dat moet geheel buiten de gemeente om. De gemeente kan zelfs in de bijsluiter geen uitzonderingspositie scheppen. Retributies moeten hun beslag krijgen door een systeem van zelfmelding: het fonds kan bekend maken of er uitzonderingsposities zijn. Ondernemers die menen aan de eisen te voldoen, kunnen hun ozb-aanslag naar het fonds sturen, waarna retournering van de bijdrage aan het fonds plaats vindt.
Ten vierde. Over de techniek zijn nog drie praktische opmerkingen van belang:
De discussie in ondernemend Zaanstad wordt gevoerd in absolute bedragen (de 70 euro per 100.000 euro woz-waarde, leidend tot een fonds met een bruto-omvang van 1.7 miljoen). Het tarief uitdrukken in een percentage zegt immers niet zoveel (in een gemeente waar de ozb al hoog is leidt de komst van een fonds tot een kleine procentuele verhoging, in een gemeente met een lage tarifering tot een grote stijging). Maar na het raadsbesluit wordt de verhoging wel teruggerekend naar een percentage van de totale opbrengst. De afspraak voor 2017 en volgende jaren is dus een percentage. Daarmee is de indexering van het fonds direct geregeld. Het fonds wordt gevoed uit de algemene middelen van de gemeente. Zodra de raad de tarieven heeft vastgesteld, zijn die middelen er. En zodra het College van B&W een subsidiebesluit genomen heeft, kan tot bevoorschotting worden overgegaan, bijvoorbeeld in een tranche in maart en een tranche in september. De financiering van het fonds is dus niet afhankelijk van het binnenkomen van de betaaltermijnen van de ozb-aanslag. De opbrengst van de ozb staat niet van te voren vast: de waarde-ontwikkeling, taxatiegeschillen, nieuwe vestigingen en faillissementen kunnen leiden tot een lagere of een hogere opbrengst. Het hoort bij het karakter van een ondernemersfonds dat het risico bij het fonds komt. Dat wil zeggen dat, wanneer de ozb-opbrengst hoger uitvalt dan begroot, 30
het fonds een nabetaling van de gemeente krijgt. En wanneer de opbrengst lager uitvalt, verricht het fonds een terugbetaling aan de gemeente. Het fonds houdt daartoe een weerstandsreserve aan. Overigen is is de techniek van de nacalculatie ook inhoudelijk interessant. De waardeontwikkeling en de waardeverschuiving binnen Zaanstad wordt er door zichtbaar. Dat is zowel voor de gemeente als voor de ondernemers belangrijke informatie.
De ondernemersfondsen zijn, op hun verzoek, in een ‘ruling’ van de Minister van Financiën btwplichtig verklaard. Het bestuur van het fonds zal die btw-plicht in overleg met de inspecteur van de rijksbelastingen effecturen. Voor de subsidierelatie met de gemeente heeft de btw-plicht geen gevolgen.
2.4
Samenvatting in een conceptconvenant
Na besluitvorming door de raad wordt de verhouding tussen de gemeente en het fonds in een convenant vastgelegd. Natuurlijk is er ruimte om specifieke Zaanse afspraken op te nemen in dat convenant. Maar als we uitgaan van de succesvol gebleken praktijk in andere gemeenten, dan zou zo’n convenant er als volgt uit kunnen zien.
Convenant inzake Ondernemersfonds Zaanstad 2016
Ondergetekenden,
De Gemeente Zaanstad, hierna te noemen ‘de gemeente’, vertegenwoordigd door haar wethouders, Dennis Straat (Economische Zaken) en Dick Emmer (Financiën)
En
De Stichting Ondernemersfonds Zaanstad, hierna te noemen ‘het (ondernemers)fonds’, vertegenwoordigd door de heer / mevrouw …, voorzitter,
31
Nemen in overweging dat:
Vanuit het bedrijfsleven in Zaanstad in 2015 het plan gemaakt is om een ondernemersfonds in te richten, gevoed met een subsidie ter hoogte van een geprognostiseerde meeropbrengst van de OZB voor de categorie niet-woningen De gemeenteraad in december 2015 heeft uitgesproken dit plan een goede en gedragen propositie voor Zaanstad te vinden, zoals beschreven in een rapport van de initiatiefnemers Dat de raad akkoord is gegaan met de komst van het fonds conform het voorstel van de stuurgroep en de geprognostiseerde opbrengst van de OZB voor niet-woningen daartoe met 70 euro per 100.000 euro WOZ-waarde heeft verhoogd Dat bedrijfsleven en raad gezamenlijk verwachten dat de komst van het fonds zal leiden tot een beter behartiging van de collectieve belangen van de ondernemers en daarmee tot een beter ondernemingsklimaat Dat met ‘ondernemers’ met grote nadruk wordt bedoeld de gehele OZB-plichtige categorie niet-woningen, dus ook alle ‘not for profit’-organisaties in cultuur, zorg, onderwijs, sport, defensie, justitie en ‘overige’ overheid en zowel eigenaren als gebruikers van het onroerend goed;
Stellen vast:
Dat er een Stichting Ondernemersfonds Zaanstad bestaat, bij notariële akte dd… ingeschreven, met een tot handelen bevoegd bestuur Dat deze stichting beoogt de behartiging van de collectieve belangen van het bedrijfsleven in Zaanstad te bevorderen door Ondersteuning bij de oprichting van verenigingen van ondernemers op bedrijventerreinen, kantorenparken, winkelcentra, buitengebied en in andere OZB-plichtige complexen, dan wel met een vereniging vergelijkbaar samenwerkingsverband dat aan eisen van democratische sturing en transparantie voldoet Ondersteuning van de verenigingen en samenwerkingsverbanden voor het maken van plannen ter behartiging van de collectieve belangen Financiering van de activiteiten van de verenigingen en samenwerkingsverbanden, waarbij er een relatie bestaat tussen de OZBopbrengst per gebied en het voor dat gebied beschikbare budget uit het fonds Dat het fonds belangen van privaatrechtelijke aard gaat dienen en daartoe via de publieke kas verkregen middelen gaat inzetten; Dat daarom van het fonds ten allen tijd een transparante en democratisch verantwoorde werkwijze mag worden verlangd;
Spreken af:
Dat het fonds in 2016 kan beschikken over een subsidie ter hoogte van 70 euro per ton WOZ-waarde in de categorie niet-woningen Dat dit bedrag wordt uitgedrukt als percentage van de totale opbrengst en dat in 2017 en 2018 een subsidie wordt toegekend ter hoogte van dat percentage, tenzij het ondernemersfonds aan de gemeente aangeeft voor een ander percentage te opteren, 32
zulks met onderbouwing van het daartoe wenselijke draagvlak onder verenigingen en ‘stakeholders’ Dat er in de subsidiebeschikking een bevoorschotting wordt opgenomen, met dien verstande dat per 1 januari 40% van het subsidiebedrag en elk volgend kwartaal steeds 20% van het subsidiebedrag wordt overgemaakt Dat de definitieve subsidie wordt vastgesteld na definitieve vaststelling van de OZBopbrengst over het kalenderjaar, waarbij voorschotten die de geprognostiseerde meeropbrengst van de OZB-opbrengst te boven gaan, door het fonds worden teruggestort aan de gemeente en een eventueel positief verschil tussen prognose en opbrengst door de gemeente aan het fonds wordt uitgekeerd Dat het fonds jaarlijks voor 25 september een subsidieverzoek indient bij de gemeente, vergezeld van een globale begroting Dat het fonds uiterlijk 18 weken na het einde van het kalenderjaar een jaarrekening met accountantsverklaring bij de gemeente indient Dat uitstel van deze termijn alleen mogelijk is na overleg met het College van B en W Dat de gemeente de bevoegdheid heeft voor eigen rekening aanvullend accountantsonderzoek te verrichten, wanneer zij daar aanleiding toe ziet Dat de gemeente controleert of het fonds zich houdt aan de bovengenoemde taken Dat de gemeente voor het overige het beginsel ‘voor en door ondernemers’ respecteert en zich onthoudt van enige druk op de verenigingen en samenwerkingsverbanden als het gaat om de besteding van de middelen, conform het zogenaamde noninterventiebeginsel Dat substitutie van gemeentelijke (financiering van) activiteiten door financiering vanuit het fonds door geen van beide partijen beoogd dan wel nagestreefd wordt en dat de gemeente de vrijheid van de verenigingen en samenwerkingsverbanden om zelf hun collectieve belangen te definiëren, zal respecteren, zulks binnen eisen van transparantie en democratische verantwoording;
Tekenen aan:
Dat de gemeente zelf zal ook participeren in het fonds en dat de gemeente in haar privaatrechtelijke gedaante (als vastgoedpartij) van harte is uitgenodigd om invloed te laten gelden op de bestedingen en daartoe deel te nemen in de verenigingen en allianties waar de bestedingsbesluiten vallen Dat de gemeente met ambtelijke adviescapaciteit zal participeren in de bestuurs- en overige activiteiten van het fonds Dat de gemeente alle informatie die het fonds nodig heeft om tot een goede begroting en vaststelling van werkgebieden te komen zal aanleveren, waarbij het fonds zich verplicht tot een geanonimiseerde en discrete behandeling van deze informatie Dat het fonds van zins is eind-2018 een evaluatie te laten uitvoeren, waarbij ook de gemeente vraagstellingen kan aanleveren Dat, mocht in 2018 onverhoopt besloten worden het fonds weer op te heffen, het bedrag van de subsidie voor 2018 in mindering wordt gebracht op de voor 2019 begrootte opbrengst van de ozb voor niet-woningen Dat fonds en gemeente, met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, alles zullen doen om in goede samenwerking te komen tot versterking van het werk- en ondernemingsklimaat in Zaanstad.
33
3. Hoe verder?
De indientermijn voor een collegeprocedure is 27 augustus 2015. Dat is vroeg, maar zo zit de procedure voor begrotingsstukken bij de Gemeente Zaanstad in elkaar. Na die datum kan dit rapport als openbaar stuk de wereld in. Aan het College wordt meegedeeld dat de discussie over het voorstel nog niet is afgerond, maar dat opinievorming in B&W op prijs gesteld wordt. Tot begin-oktober hebben de Zaanse ondernemers de gelegenheid om zienswijzen met de initiatiefnemers en de onderzoekers door te nemen. Dan maken het ZON en de andere partners de balans op en doen de Zaanse politiek definitief bericht toekomen. Wat is er tot nu toe gebeurd? Een opsomming:
De onderzoekers hebben met betrokken leden en met medewerking van de afdeling gemeentebelastingen de WOZ-waarden van het zakelijk onroerend goed in de gemeente in kaart gebracht. Op basis van deze inventarisatie is een eerste voorstel voor een gebiedsindeling opgesteld en zijn de bedragen voor de ‘trekkingsrechten’ van de verschillende gebieden berekend
Op verschillende avonden zijn ondernemers uitgenodigd om enerzijds zich te laten informeren en anderzijds te reageren op de eerste voorstellen: een sessie met (vertegenwoordigers van ) ondernemers uit de detailhandel, een sessie met (vertegenwoordigers van) ondernemers van de bedrijventerreinen, een sessie met ondernemers met een ‘helicopterview’ over geheel Zaanstad, een gesprek met ondernemers van de Zaanse Schans, enkele gesprekken met vertegenwoordigers van grote bedrijven, een sessie met ondernemers uit de not-for-profitorganisaties (onderwijs, zorg)
In dezelfde periode is gewerkt aan een informatieve flyer die via de ondernemersverenigingen is verspreid. Op een voor iedereen toegankelijke website http://www.zonvooru.nl/2014/ondernemersfonds is actuele informatie te vinden over de (achtergronden) van het gemeentebrede ondernemersfonds en kunnen ondernemers reageren.
Mede gezien de lange aanloop van het onderzoek, kan nu al worden vastgesteld dat ondernemers die ook maar enigszins op hun Zaanse omgeving zijn georiënteerd, kennis hebben kunnen nemen van de plannen. Maar er volgen nog meer activiteiten, waaronder ledenraadplegingen van enkele grote verenigingen en gesprekken met sectorale organisaties en grotere bedrijven. Ook volgt een Clipperoverleg. En de initiatiefgroep houdt zich voorts beschikbaar voor iedereen die in overleg wil treden. De respons tot op heden is van dien aard, dat er alle reden is om de procedure naar de raad te starten. Het kan zijn dat er in het zicht van de besluitvorming alsnog weerstand ontstaat. Maar anderzijds zijn we er zeker van dat er na 1 januari 2016 veel mensen klaar staan om de schouders er onder te zetten. Maar nogmaals: omstreeks 10 oktober wordt de balans definitief opgemaakt en verschijnt een annex bij dit rapport. Hoe gaat het dan verder? Uitgedrukt in een kort stappenplan, ziet de route er als volgt uit: 34
1. Nieuwe inzichten en materiaal tussen 27 augustus en begin-oktober wordt in een annex bij dit rapport aan College van B&W en gemeenteraad aangeboden, samen met de eindconclusies die de initiatiefgroep eraan verbindt. De initiatiefgroep is per direct beschikbaar voor politiek overleg. 2. Mogelijke politieke uitspraken van een raadsmeerderheid en wensen en inhoudelijke handreikingen vanuit de politiek worden vastgelegd. Het rapport, de annex en ander richtinggevend materiaal vormen gezamenlijk het werkplan voor het bestuur van het nieuwe fonds. 3. Na positieve besluitvorming door de gemeenteraad wordt een oprichtingsbestuur voor de Stichting Ondernemersfonds Zaanstad gevormd. De huidige initiatiefgroep draagt het dossier, inclusief alle toezeggingen en politieke uitspraken, over aan dat bestuur. Het bestuur deponeert begin-2016 statuten en neemt de inrichting van de werkorganisatie ter hand. 4. Het streven is om in maart 2016 tot tekening van het convenant en tot betaalbaarstelling van de eerste uitgaven te komen. 5. Het bestuur beijvert zich gedurende de pioniersperiode van anderhalf tot twee jaar om overal in Zaanstad ondernemers allianties van de grond te krijgen die gebruik maken van het trekkingsrecht. We schatten in dat begin-2016 in 75% van het areaal al partijen zijn die plannen kunnen maken. Het streven is om uiterlijk eind-2017 een Zaanstadbrede dekking te hebben van verenigingen en allianties, zodat het fonds optimaal benut wordt. 6. Eind-2018 verzoekt het bestuur aan een extern bureau een evaluatie te verrichten en daarbij alle stakeholders van het fonds te betrekken. Die evaluatie is aanleiding voor een doorstart van het fonds, dan wel een stopzetting.
35
Bijlage: vragen uit het Zaans Beraad
In het Zaans Beraad van 30 juni 2015 is door raadsleden een aantal vragen gesteld. Een flink deel van die vragen wordt in de voorliggende rapportage beantwoord. Om het overzicht te houden herhalen we hieronder de vragen en voorzien ze van een kort antwoord.
Dragen alle niet-woningen bij? Ja. De woz kent drie tarieven: een tarief voor de eigenaren van woningen, een tarief voor de eigenaren van niet-woningen en een tarief voor de gebruikers van niet-woningen. Het ondernemersfonds sluit zich naadloos aan bij deze systematiek door de opbrengst van de eigenaren en gebruikers van niet-woningen te verhogen. Consequentie is dat elke niet-woning – zowel eigenaar als gebruiker – als ondernemer wordt gezien en dus ook kan meepraten over bestedingen. Het si de gemeente wettelijk niet toegestaan om voor de ene belastingplichtige een ander tarief te hanteren dan voor de andere. Mochten er evidente uitzonderingen zijn op de regel dat het ondernemersfonds er voor alle ondernemers is, dan zou die uitzondering via een retributie door het fonds zelf geregeld moeten worden. Hoe zit het met de bijdrage van de scholen?
De scholen dragen bij. Over het algemeen doen ze dat graag, omdat de contacten tussen onderwijs en bedrijfsleven steeds belangrijker worden. Wel is het zaak te zoeken naar een goede organisatievorm. Scholen kunnen gaan participeren in de gebiedsverenigingen, maar ook zelf een sectorale alliantie vormen. Of een combinatie van beiden. Het is ook afhankelijk van de inhoudelijke ambities die de scholen ontwikkelen. Een uitzondering geldt voor het basisonderwijs. De huisvestingslasten voor het basisonderwijs worden door de gemeente betaald (die daar weer een vergoeding voor krijgt vanuit de algemene uitkering uit het gemeentefonds). Mocht de gemeente niet meedoen met het fonds, dan doen ook de basisscholen niet mee. Dat zou op zich jammer zijn, omdat zeker op wijkniveau een basisschool en de buurteconomie (winkels) elkaar heel vaak als basisvoorziening tegen komen en gezamenlijke belangen hebben bij bijvoorbeeld wijkveiligheid. Wie beslist over de gelden? Komt er dan een verplicht lidmaatschap van een ondernemersvereniging?
De verenigingen of andere democratische allianties van ondernemers nemen de inhoudelijke beslissingen. Het blijft een waarheid als een koe: om invloed uit te oefenen, moet je je organsieren. Daar zijn de verenigingen voor. Maar geen enkele ondernemer is verplicht tot lidmaatschap. Andersom geldt wel: de vereniging is verplicht om elke ondernemer in zijn gebied die ozb betaalt, als lid te accepteren, zodat hij kan meepraten. In de praktijk wordt de drempel voor het lidmaatschap na de komst van het fonds een stuk lager: nu iedereen mee betaalt, besluiten veel verenigingen om de contributie te verlagen. Gaat het om een initiatief op basis van verplichte solidariteit?
Het Ondernemersfonds is een zakelijke propositie om structurele samenwerking en investeringen in het ondernemingsklimaat mogelijk te maken. Er zijn allerlei motieven die met deze zakelijke propositie verbonden kunnen worden. Die variëren van participatie en zelfbestuur tot aan emancipatie en ‘empowerment’, van verantwoordelijkheid delen tot verplichte solidariteit, van professionalisering van de belangenbehartiging tot versterking van de concurrentiepositie. Wat zijn de kosten voor de gemeente voor het haalbaarheidsonderzoek?
De gemeente heeft 50.000 euro bijgedragen aan het haalbaarheidsonderzoek. Wanneer de plannen voor het fonds doorgaan, is terugbetaling mogelijk. 36
Er is een grote variëteit aan betalers. Hoe zit het met de stemverhoudingen?
Het ondernemersfonds wil de organisatiegraad versterken: meer leden van verenigingen en meer betrokkenheid. Het maakt daartoe gebruik van de verenigingsdemocratie. Er zijn verenigingen die aan grote bedrijven een groter stemgewicht geven dan aan kleinere, maar er zijn ook bedrijven op basis van ‘one company one vote’. Dat is en blijft een zaak van de verenigingen. Maar in de praktijk van het verenigingsleven wordt niet vaak gestemd. De leden komen er in onderling overleg wel uit. En in dat overleg wordt goed acht geslagen op de posities van de verschillende bedrijven. Hoe wordt er omgegaan met de grote bedrijven/betalers?
Zie hier boven. We zijn er wel alert op dat grote bedrijven vaak op meer borden schaken en zich niet alleen om hun directe omgeving bekommeren. Veel zaken die bedrijven gezamenlijk goed kunnen oppakken in het kader van parkmanagement, zoals beveiliging, zijn bij grotere ‘slagboombedrijven’ al goed geregeld. Die bedrijven tonen vaak meer belangstelling voor wat abstractere doelen, zoals samenwerking onderwijs – bedrijfsleven, bereikbaarheid, streekmarketing, personeelsvoorziening, enzovoort. De samenstelling van het Zaans Ondernemers Netwerk is een voorbeeld: er zijn zowel verenigingen als grote bedrijven lid. Het fonds moet recht doen aan de pluriformiteit van het georganiseerde bedrijfsleven. Hoe wordt er omgegaan met particulieren die een garagebox huren voor zakelijk gebruik?
Wanneer deze particulier een aanslag krijgt voor de ozb niet-woningen, is hij in de zin van het ondernemersfonds gewoon ‘ondernemer’. Het zal in dit voorbeeld overigens om enkele euro’s gaan. Waarom wordt er een haalbaarheidsonderzoek gedaan in de zomervakantie? Wat betekent dit voor het draagvlak?
De discussie over fondsvorming wordt al jaren gevoerd en er is met name bij de verenigingen al veel bekend. Na het besluit van de initiatiefnemers heeft het tot mei 2015 geduurd alvorens geld beschikbaar was (met dank aan de gemeente). Om de deadlines van de gemeentelijke besluitvorming te halen is in de zomer doorgewerkt. Maar de maanden mei, juni en september vormen samen een voldoende tijdvenster om vorm te geven aan de dialoog met ondernemend Zaanstad. Hoe wordt het haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd?
Er zitten drie lijnen in het onderzoek. De eerste is de raadpleging van alle verenigingen in Zaanstad. De meeste verenigingen hadden al eerder gediscussieerd over de plannen. In dit onderzoek zijn ze bevraagd op voorkeuren en ambities. Er is ondersteuning aangeboden bij het informeren en raadplegen van ledenvergaderingen. De tweede lijn is het raadplegen van grote bedrijven en bijzondere groepen, zoals de landbouw en de ’not for profit’. Deze gesprekken hebben een tweeledig doel: enerzijds verkennen of er steun is voor de plannen, anderzijds ook inhoudelijk materiaal verkrijgen ter completering van de plannen. De beide consultatierondes zijn nog gaande, zoals in dit rapport opgemerkt worden ze beginoktober afgerond en van definitieve conclusies voorzien. De derde lijn is publiciteit en transparantie - onder meer via verspreiding van een flyer en een website – met een mogelijkheid tot respons en gesprek. Uitgangspunt is dat iedereen die ook maar enigszins op Zaanstad betrokken is, in staat gesteld wordt zich een beeld te vormen. Maar het onderzoek is geen opiniepeiling. Het onderzoek brengt mogelijke kritiek in kaart, maar het richt zich meer nog op de inhoud en op de mensen die nu al hun verantwoordelijkheid nemen en de schouders er onder willen zetten. Waarom moet de inning van gelden door de gemeente gebeuren?
De taken waar het georganiseerde bedrijfsleven voor staat, worden steeds zwaarder. Ze kunnen niet meer adequaat ter hand worden genomen op basis van vrijblijvendheid. Vroeger was Nederland een land van verenigingen, een democratische organisatievorm. Onder druk van de 37
professionalisering en de maatschappelijke eisen, is de verenigingsvorm op z’n retour. In de zorg, de woningbouw, het onderwijs en de media speelt de vereniging amper nog een rol. Eigenlijk zijn alleen de sport en de economie nog domeinen waar de vereniging de dominante organisatievorm is. Maar ook hier dreigt individualisering. Daarom is het noodzaak naar een niet-vrijblijvende aanpak te kijken. De enige partij die niet-vrijblijvendheid kan vastleggen, is de overheid. De inhoudelijke legitimatie voor het verzoek aan de overheid om via de belastingkas te hulp te komen is tweeledig. Ten eerste doet de overheid een steeds groter appel op de bedrijven om een maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen (voor het onderwijs, de veiligheid, de gezondheid, het vestigingsklimaat, de arbeidsgehandicapten, enzovoort). Dan is het terecht om aan de overheid om medewerking te vragen in het toerusten van het bedrijfsleven. Ten tweede heeft de overheid ook zelf belang bij een sterke partner. Overigens begint ook onder bewonersverenigingen in het land, geïnspireerd door de ondernemersfondsen, discussie te ontstaan over een bewonersfonds op basis van de ozb voor woningen. Idee is dat de nieuwe nadruk op participatie in de wijken pas echt van de grond kan komen,wanneer de bewoners over een eigen financiële positie beschikken. Ondernemersverenigingen krijgen trekkingsrechten. Hoe zit dat met kleine verenigingen? Geografisch indeling?
Het rapport bevat ene eerste houtskoolschets, die zal verder verfijnd worden. Er is geen ondergrens: ook kleine verenigingen in kleine gebieden kunnen een trekkingsrecht uitoefenen, al of niet onder de paraplu van een grotere buurman. In de praktijk van andere fondsen blijkt wel dat kleine verenigingen nauwelijks toekomen aan bestedingen als kennis en uitvoeringscapaciteit. Daarom zal gestimuleerd worden dat kleine verenigingen samenwerking zoeken. Maar de besluiten zijn aan de verenigingen. Zaanstad draag € 170.000 bij volgens huidige gegevens. Wat zit daar allemaal in? Ook sportbedrijf Zaanstad? In paragraaf 2.2 bespreken we de plaats van het maatschappelijk vastgoed, waaronder de sport. Hoe groot is het draagvlak?
In het georganiseerde bedrijfsleven is de ambitie om het fonds te starten groot. En een simpele blik op de samenstelling van ZON (zie www.zonvoor.nl) – de penvoerder van de initiatiefnemers – wist uit hoe breed het begrip ‘georganiseerd bedrijfsleven’ in Zaanstad al verstaan mag worden. De ambitie wordt vergemakkelijkt door het experimentele karakter. Er is drie jaar om aan te tonen dat het fonds een goede zaak is voor Zaanstad. Als dat niet lukt, gaat het fonds weer van tafel. Onder de ‘freeriders’ zal minder enthousiasme zijn. Zij hebben zich niet voor niets afzijdig gehouden van het georganiseerde bedrijfsleven. Toch is er goede hoop dat na de komst van het fonds er ook in de ‘afzijdige’ groep steun zal komen. Uit andere steden is bekend dat veel ondernemers zich alsnog willen inzetten en organiseren, wanneer de zaken maar goed geregeld zijn. Nu stranden talloze initiatieven op gebrek aan middelen en is de hoogte van de contributie een steeds terugkerend onderwerp op vergaderingen. Dat is straks afgelopen. Dat maakt het aantrekkelijk om actief te worden. Het draagvlak is, kortom, in beweging. Een duidelijk commitment van de gemeenteraad zal het draagvlak verder versterken. Hoe wordt omgegaan met de non-profit sector? Deze zijn vaak niet georganiseerd. Hoe krijgen zij dan trekkingsrecht?
Zoals al opgemerkt wordt met de ‘not for profit’ overlegd over de manier waarop zij het beste kan participeren. Een eigen sectoraal trekkingsrecht is een optie. De sector zal dan vanuit het fonds worden ondersteund in het organisatiewerk. Maar meedoen in de gebiedsverenigingen of in het Zaanstadbrede deel zijn ook opties.
38
Bijlage 2: voorlopig voorstel gebiedsindeling
39
TREKKINGSGEBIEDEN
woz-waarde
BEDRIJVENTERREINEN
Trekkingsrecht bij €70 per €100.000 wozwaarde
Samenstelling waarde *incourant is zorg, onderwijs, cultuur en sport en overheid
DEELTERREINEN BT Assendelft
81.422.000 Assendelft Mercuriusstraat e.o. Noorderhoofdbuurt Zuiderhoofdbuurt
50.965 .000 7.135.000 15.716.000 7.615.000
Noorderveld-Molletjesveer Hoogtij Zaandelta totaal
283.428.000 88.130.000 402.602.000 Westerspoor Zuiderhout Hembrug
56.995
85% = bedrijven
198.399 61.691 281.821
86% = bedrijven 95% = bedrijven 68% = bedrijven 19% = winkels
19.838 4.994 11.002 5.670
225.748.000 172.102.000 4.752.000
158.023 161.350 3.326
Achtersluispolder/BIA
192.579.000
134.805
86% = bedrijven
WINKEL- EN WIJKECONOMIE Westzaan Zaandam
51.242.000 847.460.721
35.869 593.226
34% = bedrijven 45% = incourant 21% = kantoor 13% = winkel 13% = bedrijven
74.576 40.913 17.136 119.168
41% = incourant 59% = incourant 63% = incourant 32% = incourant 15% = kantoor
51% = incourant 43% = incourant 90% = winkels+horeca
Kalf West Zuid
61.092.000 425.695.000 360.673.721
42.764 297.986 252.445
Koog Zaandijk Zaanse Schans Wormerveer
106.538.000 58.448.000 24.480.000 170.241.000 Wormerveer Zuid Wormerveer Noord
163.421.000 6.820.000
114.394 4.774
Krommenie Kern Assendelft Stadshart Zaandam
130.930.000 97.080.000 231.213.000
91.651 67.956 161.849
totaal
2.765.802.721
1.936.061
40
41