MEDISCH T OFFICIEEL O R G A A N V A N DE K O N I N K L I J K E
N E D E R L A N D S C H E M A A T S C H A P P I J T O T B E V O R D E R I N G DER G E N E E S K U N S T
REDACTIONEEL
WAARDEVOLLE VOORLICHTING Het is over het algemeen gesproken niet veel hetgeen de gemiddelde medicus practicus in ons land weet van tropische ziekten. Hij weet wat van malaria en her gevaar van import van pokken, hij kent de typhus en paratyphus en weet van dysenterie en amoebiasis en daar houdt bet zo ongeveer mee op. Tropische infectieziekten als ancylostomiasis en strongyloidiasis, slaapziekte, Ioiasis, onchocerciasis, schistosomiasis en leishmaniasis zijn geen onbekende namen voor hem, maar vraag hem niet naar nadere bijzonderheden of ontstaanswijzen, laat staan therapie, hij zal het antwoord schuldig moeten blij-
22e I A A R G A N G m
NO. 35 ~
1 SEPTEMBER 1967
INHOUD W a a r d e v o l l e voorlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De .,brain drain" naar de Verenigde Staten Discussie over abortus provocatus . . . . . . . . . . . . Universitaire leergangen over de problemen der ontwikkelingslanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Anatomisch Museum te Nijmegen vangt snijzaalpracticanten op . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tentoonstellingen tijdens Ledencongres 1967 Universitaire berichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Incunabelen en Postincunabelen in de Bibliotheek van de Maatschappij (XXXIV) ... Bedrijfsgeneeskundige diensten 1966 . . . . . . . . . ,,Medica 1967" te Utrecht van 22 tot en met 27 s e p t e m b e r . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Van het Hoofdbestuur:
777 778 779 780 781 784 784 785 787 788
Kort verslag Algemene Vergadering . . . . . . . . .
789
Ledenvergadering van de Vereniging van Medische Wetenschapperijke O n d e r z o e k e r s Uit de afdelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Brieven aan de redactie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Varia . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
795 798 799 799
Van her Centraal Bestuur der L A D . :
Hoofdredacteur: C. L. van Woelderen. Redactie-secretaris: I. j. van Mechelen. Colofoon op blz. 800,
ven. En dit is toch eigenlijk te weinig in de tegenwoordige ti.jd. Door het sterk toegenomen toerisme naar verre zuidelijke oorden, door het snelle transport van de reiziger - - waardoor hij vaak binnen de incubatietijd van een tropische infectie thuis alweer aan de haard zit - - is de kans van import van uitheemse ziekten sterk vergroot en wordt van de geraadpleegde arts verwacht dat hij het zich openbarende ziektebeeld weet te herkennen. Maar ook op andere wijze wordt de Nederlandse arts geconfronteerd met ziekten, die als zodanig in onze gematigde streken niet of niet meer voorkomen. Uit de subtropische streken van ons continent, uit Suriname en de Antillen komen ve';n naar Nederland om te werken of te studeren - - dit laatste in de ruimste betekenis van het woord. Uit vrijwel alle landen ter wereld kan men vertegenwoordigers in ons land aantreffen, terwijl omgekeerd Nederlanders uitzwermen naar alle windstreken der aarde in dienst van zending en missie, technische hulpverlening en advisering of tengevolge van regeringsopdrachten enz. Dezen kunnen, na repatriering, uiteraard een volledige scala van tropische ziekten met zich brengen en de Nederlandse arts ter diagnose bieden.
In een voorwoord tot het laatstelijk verschenen GHI-bulletin, een uitgave van Staatstoezicht op de Volksgezondheid, stelt de Geneeskundige Hoofdinspecteur onder meer dat ,,het is gebleken dat vooral bij de Europeaan, die uit deze (tropische) streken terugkeert, de diagnose van de een of andere uitheernse ziekte veelal wordt miskend." Hij heeft derhalve gemeend ,,deze in belangrijkheid toenemende problematiek van de uitheemse ziekten in dit speciaal daaraan gewijd 777
GHI-bulletin onder de aandacht te moeten brengen" van de Nedertandse arts. In een zeer kort en overzichtelijk gehouden uiteenzetting geven twee wel uitermate deskundigen, Dr. A. Bonebakker en Prof. Dr. P. J. Zuidema, een samenvatting van ,,om welke mensen het gaat" en ,,om welke ziekten". Duidelijk komt naar voren dat heden ten dage Nederland binnen bereik ligt van letterlijk iedere endemische of epidemische ziekte elders op de wereld. Een gevolg van deze constatering is dat de arts eerder en meer dan vroeger de vraag zal moeten stellen: ,,Waar bent u geweest en wanneer?" lemand die in een buitenpost in de rimboe is geweest I al is het maar kort m zal bijvoorbeeld aan meer besmettingsgevaar hebben kunnen blootstaan dan de man die verblijf hield in een goed hotel in een grote stad. Na een kort overzicht over de geografische spreiding der uitheemse ziekten volgt in bet bulletin een hoofdstuk met de titel- ,,Wat kan worden gedaan?" Een uitermate belangrijke zinsnede uit dit diagnostische hoofdstuk willen wij te dezer plaatse niet onvermeld laten. Hier wordt namelijk de waarschuwing gegeven: ,,Bij iemand die sedert kort is teruggekeerd uit de tropen, mag de diagnose griep slechts per exclusionem worden gesteld, als alle andere mogelUkheden zijn overwogen en onderzocht". Een categorische uitspraak die, naar onze mening, diep in het geheugen behoort te worden gegrift. Nadat de profylactische maatregelen bij ver-
Maatschappij agenda1967 Algemene Vergadering Maatschappij - - Centraal Bestuur L.S.V. met 28 september districtsvoorzitters 6 on 7 oktober i Ledencongres te Apeldoorn -- Ledenvergaderlng L.H.M. 13 oktober - - Ledenvergadering L.S.V. 21 oktober -- N.H.G.-congres te Amsterdam 11 november - - Ledenvergadering L.A.D. 25 november - - Algemene Vergadering 9 december Maatschappij 9 september
I
trek naar de tropen zijn vermeld, een vaccinatieschema en enige verdere beschermingsmaatregelen, volgt tenslotte een zeer nuttige lijst van bijzondere vaccinatie-adressen en adressen waar inlichtingen kunnen worden ingewonnen over uitheemse ziekten. Gaarne willen wij te dezer plaatse lezing van dit GHI-bulletin van augustus 1967 aanbevelen. De Nederlandse arts krijgt in kort bestek een aantal nuttige wenken, die hem zullen kunnen helpen de juiste diagnose niet te missen en de pati6nten zullen kunnen behoeden voor een te laat instellen van een adequate behandeling. De hoofdinspectie verdient een eervolle vermelding voor her initiatief tot samenstelling van deze waardevolle voorlichting aan de Nederlandse arts.
w
De ,,brain drain" naar de Verenigde Staten Het Algemeen Handelsblad heeft cijfera gepubliceerd van het aantal in de Verenigde Staten van Amerika immigrerende wetenschappelijke onderzoekers en ingenieurs, dat is gestegen van 1.234 in 1949 tot 5.933 in 1963. In zeven jaar, nameli.jk van 1957 tot en met 1963 namen de V.S. 25.737 ingenieurs op en 8.422 wetenschappelijke onderzoekers. Deze cijfers zijn verstrekt in antwoord op schriftelijke vragen, welke her Nederlands lid van her Europees parlement, Dr. U. R. A. Poele, eerder had gesteld over de zogenaamde ,,brain drain". Van de 34.572 wetenschappelijke onderzoekers en ingenieurs, die tussen 1956 en 1963 naar de V.S. gingen, kwamen er 15.248 uit Europa, 8.515 uit Canada, 4.114 uit Azi6 en 2.858 uit Zuid-Amerika. Europa leverde dus bijna de helft van hen. Men mag zelfs stellen, aldus de commissie, dat het meer dan de helft levert. Er zijn namelijk wetenschappelijke onderzoekers, die vanuit Europa naar Canada en vandaar naar de V.S. emigreren. Van de 15.248 uit Europa naar de V.S. e m i g r e r e n 778
de wetenschappelijke onderzoekers en ingenieurs waren er 874 afkomstig uit Nederland. Ons land komt daarmee op de vierde plaats, achter GrootBrittanie (4.933), Duitsland (2.804) en Zwitserland (9t4). Her komt met dit getal v66r landen als Zweden (669), Frankrijk (552), Noorwegen (523), Italie (478), Oostenrijk (391), Griekenland (469) en lerland (291). De rest (2.350) komt uit andere Europese landen. De vakgebieden en arbeidsterreinen in Europa, die het sterkst door deze beweging worden getroffen, zijn naar volgorde van belangrijkheid: scheikunde, fysica en biologie. Van meer recente jaren zijn er geen cijfers voorhanden, wel schattingen. Zo menen de Britten, dat de emigratie de neiging vertoont om aanzienlijk toe te nemen. De Britse autoriteiten ramen, dat bljna 35 procent van de natuurkundigen en ongeveer 40 procent van de medici en biologen, die in 1964-1965 in Engeland afstudeerden, zijn geemigreerd; de meesten van hen zouden zich in de V.S. hebben g e vestigd.
Discussie over:
ABORTUS PROVOCATUS Door G. R. van Urk, arts te Rijswijk N.u er ,door herhaald initiatief van de redactie (M.C. 1965, 44 en 1967, 22) tweemaal uitvoerig discussie is geweest over de abortus provocatus en ook dagbladen en televisie ru'im aandacht heb,ben gegeven aan dit probleem, kan men de behoefte in zich voelen opkomen aan een officiele uitspraak in deze kwestie van de Mij. der Geneeskunst, zoals ook Britse med'ieche beroepsorganisaties een officieel standpunt hebben ingenomen. De wenselijkheid van een tijdige gezamenlijke bezinning krijgt juist door het Engelse voorbeeld extra nadruk, daar hier .door de snelle loop der gebeurtenissen de artsen nauwelijks nog de kans kregen van hun inzichten blijk te geven; o.p het nieuwe wetsontwerp hadden ze vrijwel geen invloed. Daar bij een eventueel opmaken der balans van gevoelens en meningen door de Mij. tier Geneeskunst de door de redactie gevraagde ,discussie wellicht mede een factor zal zijn, maak ik graag van de geboden gelegenheid gebruik mijn gedachten hier weer te geyen.
Wetswijziging gewenst of nooo~z~kelUk? Centraal staat thans de praktische vraag of wetswijziging (ter verruiming van de mogelijkheden tot abortus provocatus) gewenst c.q. noodzakelijk is. Her komt me voor dat men een volkomen verkeerde indruk van de feitelijke situatie geeft als men deze noodzaak ontkent daar ook bij de bestaande wetgering de arts steeds abortus zou kunnen verwezenlijken als hij er zelf maar met voile overtuiging achter staat. De meningen over de omstandigheden waaronder de indicatie tot abortus dient te worden gesteld, Iopen onder de artsen zeer uiteen (zie bijvoorbeeld M.C. 1967, 33, 745). In een concreet geval nu-heeft de arts bepaald niet de zekerheid dat zijn inzichten zullen worden gedeeld, indien een medisch tuohtcollege eventueel uitspraak zal moeten doen. Achter de bestaande wetgeving Ioert dus wel degelijk de kans op waarschuwing en berisping en daarachter tenslotte de strafrechter Voor wie de discussies naar alle zUden heeft gevolgd, is duidelijk, dat hot niet mogelijk zal zijn door allen aanvaarde indicaties te formuleren. De consequentie lijkt mij dat de indicatiestelling m evenals iedere andere medische indicatiestelling geheel in handen moet worden gelegd van de individuele arts en geen voorwerp meer mag zijn van berechting, hetzij door strafrechter, hetzij door tuchtrechter. De enige nodige bepaling is, dat abortus slechts mag worden verricht door een bevoegd geneeskundige. Een ernstig bezwaar tegen het handhaven van de bestaande toestand is ook dat het o,m een str&fwet
gaat. In gevallen waarbij de vrouw na rustige bezinning in haar geweten ervan overtuigd blijft dat abortus de aangewezen weg is, moet ze deze ondergaan in de sfeer van bet sociaal niet aanvaarde, in de 8feer van het strafbare feit. Het zou voor het geestelijk evenwicht (een medisch doel bij uitstek) beter zijn, als door her opheffen van de strafwet voelbaar werd, dat het besluit tot abortus niet in alle gevallen als een kwaad wordt beschouwd. Ik wil in d/t verband graag de overtuiging uitspreken, dat het niet altijd gemakzuc.ht of andere negatieve drijfveren zijn die een vrouw her recht van de ,,sociale" ind'icatie voor zich doen o pe'isen. Het zijn wat betreft ethisch gehalte dikwijIs niet de zwakste momenten van de mensen ale een dergelijk besluit bij hen valt. Ook al zou her waar zijn (waar onvoldoende bewijs voor is aan te voeren) dat opheffing der strafbaarstelti,ng de verbreiding van goede anticonceptiemid'delen ongunstig zo,u beinvloeden, dan mag dit nog geen reden zijn een strafwet te handhaven die niet meer leeft in her reohtsgevoel van een zeer groot deel der bevolking (waarschijniijk het grootste deel). Overigens blijft men het abortusprobleem altijd houden, ook bij de best beschikbare anticonceptie. Volgens Treffers (1965) zal antico,nceptie waarschijnlijk nogal eens mislukken in gevallen van gezins- en relatiepathologie en de ongewenste kinderen in dit milieu zulfen weinig werkelijke ontplooiingskansen hebben. Er zouden echter voldoende pleeggezinnen zijn, wordt wel gesteld. Voorbijgegaan wordt daarmee aan de existentiele beleving van een deel der ouders, dat hun kind bij h~n behoort te zijn of anders niet behoort te zijn.
Hulp in sociale nood Een verder nogal eens gehoorde mening is, dat het juiste antwoord op ,,sociale" nood door een ongewenste graviditeit wordt gevormd door de sociale maatregelen en niet door abortus. ,,Sociale" hood is eohter altljd m.eer dan materiele hood, is ook altijd existentiele nood. Op dit gebied nu is ,de gemeenschap (ondanks alle te noemen voorzienir~en) onvoldoende in staat om adequate hulp te bieden (in beginsel zelfs, juist omdat her om existenti~le nood gaat). Dit betekent dat her individu ten laatste blijft in zijn nood en her is de vraag of de gemeenschap een oordeel kan hebben over ,de ethiek van het individu in deze situatie. Overgeleverd aan een ook door de gemeensohap niet op te heffen uiterst alleen-zijn, dient het individu m.i. te worden gevrijwaard van drukkende offlciele normen ,,van buiten" die hem niet verder kunnen helpen, maar hem slechts bernoeilijken bij hot 779
bepalen van zijn - - in ethisch opzicht - - juiste keuze.
Hoe men persoonlijk ook over een en ander denkt, de gegeven diversiteit van meningen zal er m.i. te zijner tijd toe leiden dat de strafbaarstelling word~ opgeheven. Hierdoor (en eveneens trouwens door vele andere factoren) zal her abortusprobleem niet alleen een blijvend maar waarschijnlijk ook een toenemend probleem zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het komt mij voor dat de MM. der Geneeskunst door het innemen van een progressief standpunt kan bevorderen dat het zoveel mogelijk een kwestie blijft tussen arts en patiente.
...::...::...-.. :': ...........:.,:. ~::"
""""'
Literatuur Redactioneel, Abortus. Medisch Contact 1965 No. 44, 909. Redactioneel, Abortus Provocatus, Medisch Contact 1967, No. 22, 497. relevisie wijdt tweede uitzending aan abortus provocatus. Medisch Contact 1967, No. 33, 745. Treffers, P. E., Abortus provocatus en anticonceptie, diss. Amsterdam 1965.
..,.:C!).-:
,....::::..'-"
Rijswijk, augustus 1967.
9.:::S':"
-" ...:...::. ::
Universitaire leergangen over de problemen der ontwikkelingslanden De Stichting voor Internationale Samenwerking der Nederlandse Universiteiten en Hogescholen te 's-Gravenhage organiseert in het komende academische jaar 1967-1968 wederom leergangen in de problematiek der ontwikkelingslanden. Het secretariaat van deze leergangen heeft hierover het volgende bekend gemaakt: De problematiek der ontwikkelingslanden is een actueel onderwerp van v~rstrekkende betekenis. Vele aanstaande artsen, ingenieurs, landbouwkundigen, economen, leraren en anderen zullen in de toekomst voor kortere of langere tijd in een der zogenaamde ontwikkelingslanden werkzaam zijn. Anderzijds zal men in Nederland steeds meer in aanraking komen met personen afkomstig uit deze landen en geconfronteerd worden met ontwikkelingsproblemen. Doch ook geheel onafhankelijk van de eisen die een toekomstige werkkring zal stellen, is her voor een ieder, die er prijs op stelt iets te begrijpen van de wereld waarin wij leven een noodzaak geworden zich te verdiepen in de vragen, die het bestaan van minder ontwikkelde landen aan de wereld stelt. Uit deze overwegingen zUn de universitaire leergangen in de problematiek der ontwikkelingslanden voortgekomen, die sedert bet academische jaar 1961-1962 telkenjare hebben plaatsgevonden. Voor deze universitaire leergangen bestond steeds grote belangstelting: aan de zestien tot nu toe gehouden leergangen hebben ruim 300 personen deelgenomen, te weten ruim 2000 studenten en 1000 niet-studenten. In her komende academlsche jaar 1967-1968 zullen 780
wederom drie leergangen worden gehouden; respectievelijk:
- - i n Amsterdam, georganiseerd met medewerking van het Koninklijk Instituut voor de Tropen; in Tilburg, georganiseerd in samenwerking met de Katholieke Hogeschool te Tilburg, de Katholieke Universiteit te Nijmegen, de Landbouwhogeschool te Wageningen en de Technische Hogeschool te Eindhoven; in Leiden, georganiseerd in samenwerking met de Rijksuniversiteit aldaar. De leergangen te Amsterdam en Tilburg zullen op zaterdagochtenden worden gegeven, te beginnen op 14 oktober 1967 en - - met een onderbreking van drie zaterdagen in de Kerstvakantie - - eindigen op respectievelijk 30 en 16 maart 1968. De leergang te Leiden zal in het begin van 1968 een aanvang nemen. De leergangen zijn toegankelijk voor studenten van alle studierichtingen die zich tenminste in hun derde studiejaar bevinden en voor anderen, van wie op grond van vooropleiding of ervaring kan worden verwacht dat zij de leergang met vrucht zullen kunnen volgen. Het inschrijvingsgeld bedraagt f l0,-voor studenten en f 25,-- voor niet-studenten. Nadere inlichtingen, prospectussen en aanmeldingskaarten zijn verkrijgbaar bij de ,,Stichting der Nederlandse universiteiten en hogescholen voor internationale samenwerking" (NUFFIC), Molenstraat 27, 's-Gravenhage, telefoon 070-630550, toestel 237 (voor de leergang te Amsterdam), toestel 144 (voor de leergang te Tilburg) en toestel 238 (voor de leergang te Leiden).
Anatomisch Museum te Nijmegen vangt snijzaalpracticanten op
De grote toeloop van eerstejaars studenten, wearmee de laatste jaren in het bijzonder de faculteit der geneeskunde wordt geconfronteerd, is een probleem, dat in bet algemeen het zwaarst drukt in de sector van het praktisch onderwijs. Plaatsingsmogelijkheden voor practica worden steeds schaarser en zo men er al in slaagt bet groeiend aantal practicanten op te vangen is het op z'n minst twijfelachtig of in dergeIljke situaties bet in kwalitatief opzicht vereiste onderwIjspeil realiseerbaar blijft. Een numerus clausus, of het improviserenderwijs beproeven van de elasticiteit der opvangmogelijkheden bieden geen wezenlijke oplossing voor dit actuele vraagstuk, terwijl al evenmin heil verwacht kan worden van een - - overigens financieel al onmogeli.jke - - ongelimiteerde uitbreiding van onderwijsruimten en -staf. Steeds duidelijker blijkt, dat her onderwijssysteem en het studieprogramma zelf aangepast zullen moeten worden aan de concrete situatie, terwijl dergelijke verandedngen van de organisatie het niveau van het onderricht niet zullen mogen aantasten. De studententoeloop wordt in de medische faculteit zeer duidelijk als een knellend vraagstuk ervaren door degenen, die zijn belast met het geven van onderwijs in de anatomie. Behalve met plaatsingsproblemen kampt men in deze sector van de academische opleiding met een groot tekort aan nood-
zakelijk instructiemateriaal voor her wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, lesmateriaal dat men slechts voorhanden heeft, indien de faculteit over een voldoende aantal stoffelijke overschotten kan beschikken. AI eerder (zie Medisch Contact nummer 15, d.d. 14 april 1967, bladzijde 355) heeft de Leidse hoogleraar in de anatomle en de embryologie, Prof. Dr. J. Dankmeijer, zijn verontrusting uitgesproken over het grote tekort aan lijken voor het medisch on derwijs en de medische wetenschap. De Nijmeegse hoogleraar, Prof. Dr. H..1. Lammers, directeur van het Laboratorium voor Anatomie en Embryologie van de Katholieke Universiteit en voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Anatomen, heeft in een interview met een redacteur van dagblad ,,De Tijd" (zaterdagbijlage d.d. 22 april 1967) deze kwestie toegelicht. Op het ogenblik is het zo, dat voor de huidige 450 studenten die dit jaar in Nljmegen anatomisch onderricht moeten hebben, er maar zeven tot acht kadavers beschikbaar zijn. In 1951 konden de toen nog 90 studenten beschikken over tien stoffelijke overschotten. In Leiden heeft men er per jaar tenminste vijftien nodig, maar sinds 1959 waren er daar slechts drie tot vier per jaar beschikbaar. Vergeleken met de toestand van voor de t'weede wereldoorlog, toen er op de sniJzalen in her algemeen een stoffelijk overschot 781
voorhanden was voor telken8 twee-studenten, is het duidelUk, dst men er thans niet meer met vdje kwantitatleve improvisatie uit kan komen.
studenten. Voor her 8tudiejaar 1967-1968 zUn vier verschillende practica gepland, in het kader van een zogenaamd bloksysteem:
Aan de Kathofieke Universiteit van Nijmegen heeft men onder leiding van Prof. Lammers gezocht naar mogelijkheden om het anatomieonderricht, vooral van groot belang in het studieprogramma van vo6r-kandidaten, ondanks de hierboven gesignaleerde belemmeringen op een zodanige wUze aan te passen, dat elke student naar behoren in de gelegenheid kan worden gesteld voldoende praktische anatomische kennis o p t e doen. Daartoe heeft men hier bet AnaLomisch Museum ingericht, dat als practicumruimte in directs relatle met de snUzaal functioneert. Voor de practica zijn er twee ruimten beschikbaar: de snijzaal met sen maximum capaciteit van 120 studenten en bet museum met een maximum capaciteit van 90
a. september-december, + 250 tweedejaars medische studenten, verdeeld over acht groepen; ledere student prepareert dertien halve dagen en bestudeert gedurende twaalf halve dagen de in bet museum opgestelde preparaten;
782
b. januari-april, -+- 250 derdejaars medische studenten, verdeeld over acht groepen; iedere student prepareert acht halve dagen en bestudeert gedurende twaalf halve dagen de in het museum opgestelde preparaten. Deze beide perioden worden afgesloten door een tentamen. c. januari-maart, -+ 50 tandheelkundige studenten;
iedere student bestudeert een middag per week de in bet museum opgestelde preparaten; d. maart, -+- 275 eerstejaars medische studenten; iedere student bestudeert een schedel en bekijkt andere in her museum opgestelde preparaten. Grote zorg
De conservator van bet museum, de heer J. Fellinger, heeft grote zorg besteed aan het tot dusver verzamelde materiaal. Behalve voor een esthetisch zo verantwoord mogelijke opstelling der preparaten, is er ook zorg voor gedragen, dat het studiemateriaal zo instructief mogelijk wordt gepresenteerd. Zo is vooreerst een begin gemaakt met bet s a m e n s t e l t e n van atlassen, waarin de te bestuderen stof zeer overzichtelijk naar onderwei'p staat gerangschikt en als verklarend systeem fungeert voor de in het museum opgestelde preparaten. Voorts is men bezig met bet uitwerken van een collectie zeer gedetailleerde anatomische tekeningen, die op zichzelf reads de nodige inzichten in de samenhang van het menselijk lichaam vermag te bieden Voor de varklari~g en toelichting betreffende de ge~xposeerde preparaten heeft men daarnaast nog een ander systeem in bewerking: indien een preparaat geschikt wordt bevonden voor plaatsing in de vitrines, wordt er een foto van gemaakt en wordt deze in zwart of in genuanceerde grijzen afgedrukt; aan de hand van het
Vitrine met schedels
Afdruk van in de tekenkamer bewerkte foto van een preparaat
preparaat zelf worden voorts bepaalde details ingetekend, zo nodig extra benadrukt, waardoor een zo duidelijk en zo verantwoord mogelijke tekening ontstaat; van deze tekening wordt weer een foto gemaakt, waarvan afdrukken op twee verschillende wijzen worden genummerd. De eerste plaat bevat geen tekst en is voorzien van een nummering welke correspondeert met namenlijsten, in bezit van de practicumassistenten. Deze practicumplaten worden als een zogenaamd ,,blinde kaart" aan de student verstrekt om her preparaat ,,gericht" te bestuderen. En volgt na afloop hiervan groepsgewi.js (~@n eindbespreking met de betrokken assistent. De tweede plaat, voor-zien van een andere nummering, heeft een uitgebreide namenlijst naast de illustratie. Deze afdrukken worden in een cassettesysteem ondergebracht in een bergvak onder her in de vitrine geplaatste preparaat, zodat de bij bet te bestuderen object behorende documentatie de geinteresseerden direct ter beschikking staat.
Het is duidelijk, dat wat tot nu toe aan materiaal aanwezig is in her Anatomisch Museum van de Katholieke Universiteit te Nijmegen nog slechts als een begin kan worden beschouwd van een vorm van anatomieonderwijs, dat aangepast is aan de huidige situatie. Er zal ongetwijfeld hog heel wat tijd heen gaan, voordat men kan beschikken over een complete ver-zameling preparaten met begeleidende verklaringen en beschrijvingen. Vooralsnog wekt deze vorm van praktische scholing veel vertrouwen en biedt in ieder geval soelaas, waar een groeiende studententoeloop en daarmee gepaard gaande toenemende plaatsingsmoeilijkheden de bi.i deze problemen onmiddellijk betrokkenen veelal voor noodsituaties plaatsen. 783
Exposities tijdens Ledencongres te Apeldoorn Pincet en Penseel In verband met de voorbereidingen van de expositie Pincer en Penseel in de Van Reekum Galerij te Apeldoorn, vermelden wij dat de inzendingen tot uiterlijk 1 oktober kunnen plaats vinden. Zij dienen te worden gezonden aan: de van Reekum GalerU, Ohurchillplein 2 te Apeldoom, met vermelding ,,Tentoonstelling met Pincer en Penseer' en eveneens met verrnelding van naam en adres van de afzender. Ook op de achterzijde van de schllderljen dienen naam en adres verrneld te worden, alsmede de titel. De inzendingen kunnen ook door de leden worden gebracht. De van Reekum Galerij kan doze op alle werkdagen van 10-12 en van 2-4 uur in ont'vangst nemen. De tentoonstelling is geopend.gedurende de gehele duur van her Ledencongres 1967 op vrijdag 6 en zaterdag 7 oktober.
Carpe lucern In verband met de voorbereiding van foto-tentoonstelllng Carpe lucern in de Van Reekum GalerlJ te Apeldoorn, vermelden wij, dat inzendingen tot uiterIIJk 1 oktober kunnen plaatsvinden. Het inschrijfgeld van f12,50 dient echter v66r 15 september aanstaande per giro te zijn voldaan. Zowel in de klasse zwart-wit foto's als in de klasse kleurenfoto's mogen drle exemplaren worden ingezonden. De foto's dienen aan de achterzijde te zijn voor-zlen van her motto. De foto's kunnen worden ingezonden aan: de Van Reekum Galerij, Churchillplein 2 te Apeldoorn, met vermelding ,,Fototentoonstelling Carpe Lucem". Zij kunnen ook persoonlijk door de leden worden bezorgd op werkdagen van 10-12 en van 2-4 uur. Uitvoerige gegevens betreffende deze tentoon-
UNIVERSITAIRE
BERICHTEN
Benoemingen: Prof. Dr. H. E. Henkes is benoemd tot gewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de oogheelkunde. Prof. Dr. A. L. C. Schmidt is benoemd tot gewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de verloskunde. Prof. Dr. P. J. Kooreman is benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de heelkunde. Prof. Dr. W. H. Struben is benoemd tot gewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de neus-, keel- en oorheelkunde. 784
INSCHRIJVINGSTERMIJN VOOR LEDENCONGRES 1967 TOT 15 SEPTEMBER VERLENGD De congrescommissie voor het Ledencongres op 6 en 7 oktober aanstaande te Apeldoorn heeft reeds een groot aantal deelnemers kunnen inschrijven. Zij wil die collegae, die door vakantie of anderszlns niet in de gelegenheid waren hun opgave tijdig voor de sluitingsdatum van 1 september in te zenden, nog gaarne in de gelegenheld stellen her congres bij te wonen en heeft de uiterste termijn voor insohrijving verlengd tot 15 september. Men kan her congresbureau het werk aanzienlijk verlichten door met aanmeldlng niet meer te wachten tot deze uiterste termijn, maar nu zo snel mogelijk opgaven in te zenden. Mocht het congresboekje inmiddels zoek zijn geraakt, dan belle men het congresbureau 05760-21400 tussen 9.30 en 12.00 uur en men ontvangt een nieuw. De verlening van de inschrijftermijn houdt in, dat alle deelnemers eerst enkele dagen voor het congres hun deelnemersbescheiden zullen ontvangen. Men belle niet te snel om te vragen of wij u vergeten ziJn. De excursie voor de dames naar hot paleis ,,Het Loo" en de autopuzzlerit zijn reeds overtekend. Aan alle andere evenementen is deelname nog mogelijk.
stelling alsmede inschrijfformulieren bevinden zich in het Medisch Contact no. 30 van 28 juli 1967. De Tentoonstellingscommissie ('relefoon 05760-15916)
Prof. Dr. J. W. G. ter Braak is benoemd tot gewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de neurologie. Prof. Dr. G. A. Ladee is benoemd tot gewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de psychiatrie. Prof. Dr. C. H. Beek is benoemd tot gewoon hoogleraar aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de dermatologie. Dr. ]. Engelhardt is benoemd tot buitengewoon lector aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de kindergeneeskunde. Dr. I. Molenaar is benoemd tot gewoon lector aan de medische faculteit te Rotterdam om onderwi.is te geven in de submicroscopische cytologie.
De Incunabelen en Postincunabelen in de Bibliotheek van de Maatschappij ( X X X I V )
Buste van Hippocrates in de hal van bet bestuursgebouw van de Maatschappij te Amsterdam.
Hieremiae Thriveri Brachelii in primum Aphorismorum Hippocratis librum Commentarius, non minus brevis quam varius. Jeremias Drivere (verlatijnst Thriverus) is in t504 geboren in Braekel in Vlaanderen, vandaar de toevoegin 9 Brachelius tot zijn naarn. Hij was een aanhanger van de hippocratische geneeskunst. Behalve commentaren op de aforismen van Hippocrates en ,,In libros Galeni de temperamentis et de inaequali intemperie commentarii" schreef hij onder andere over de aderlating (De missione sanguinis etc.) en ,,De tempori-
bus morborum et opportunitate auxiliorum, Lovanii 1535". Hij was een der eersten, die Brissot's methode der aderlating bestreed. Thriverus stierf in 1554, zijn zoon publiceerde nog in 1592 (Antwerpen en Leiden) een als manuscript nagelal:en Compendium medicinae. Onze postincunabel bevat de commentaren op het eerste boek der aforismen van Hippocrates, doch later, in 1651 heeft Thriverus commentaren op alle zeven boeken der aforismen gepubliceerd. In de loop der eeuwen hebben tal van vertalingen en commentaten op de Griekse aforismen van Hippocrates her 785
licht gezien, in het Latijn, in het Nederlands en in andere talen. In het Nederlands verschenen vertalingen en commentaren onder andere door Hendr. Coumans, Mich. Tatinghof, Ern. Ras en Steph. Blankaart, in het Latijn behalve door Thriverus ook door J. Heurnius, Ad. Vorstius, Nic. Fontanus, H. van Poort, Anut. Foesius, Lucius Verhoofd, Joh. Chr. Rieger. Bij het bestuderen der vertalingen blijkt d a t e r hier en daar onderlinge verschillen zijn, niet alleen woordelijk, doch soms ook in betekenis. Over het curriculum vitae van Hippocrates behoef ik niet reel te zeggen, daar dit voldoende bekend mag worden verondersteld. Hij is geboren op het eiland Kos omstreeks 460 v66r Christus en hij overleed • 377 voor Christus te Larissa. Hij leefde dus in de bloeiperiode van de Griekse cultuur, in de tijd van de grote dichters, schrijvers en wUsgeren. Men noemt hem ,,de vader van de geneeskunde". Het bUgeloof werd door hem uitgebannen en hU grondvestte de geneeskunde niet alleen op waarneming en ervaring (empirische geneeskunde), doch tevens op de ratio, redenering, denken en experimenteren. Her zogenaamde ,,Corpus Hippocraticum", een verzameling van Griekse geneeskundige geschriften, is gedeeltelijk, niet uitsluitend, van de hand van Hippocrates. Zeker zijn door Hippocrates geschreven de Prognostica, de Epidemieen, de Aphorismi, enkele chirurgische werken en hog andere. Nu onze postincunabel. Zoals gezegd bevat deze de commentaren van Thriverus op bet eerste boek der Aphorismi van Hippocrates. Op het titelblad is vermeld dat her commentaar ,,non minus brevis quam varius" (,,niet minder kort dan afwisselend") is, doch bet blijkt dat deze nogal uitvoerig is. Daaronder staat: ,,Vindica me Domine et discerne caussam meam" (,,Behoed mij Heer en heb aandacht voor mijn zaak"). Verder een houtsnede met een voorstelling van een hart op een brandrooster. Op bet handvat hiervan staat ,,IRA" (,,Toorn"). Her vuur wordt met een blaasbalg aangeblazen door een wezen dat vermoedelUk een duivel moet voorstellen. Daaronder hog een sluitornament. Dan komt de tekst. Deze begint met een ,,Epistola nuncupatoria" (,,Open brief") ,,Generosissimo ac nobilissimo Ludovico, Pratensium in Flandris Domino atqua aurei velleris Equiti, Hieremias Thriverus salu turn impartit" (,,Hieremias Thriverus groet de zeer edele en zeer voorname Ludovicus, Heer der Vlaamse landen en Ridder van her gulden vlies"). Hierin zet Thriverus de aard van her boek uiteen. Deze open brief is aan het eind gedateerd: LovanU pridie Andreae (Leuven daags voor Andreas). Dat is dan 29 november. De datum is dus vermeld, niet her jaartal. We weten echter uit het colofon wanneer bet boek verschenen is: Antverpiae, apud Matthaeum Crom, Anno MDXXXVlII. Vervolgens groet Thriverus nog de geleerde en ervaren medicus Cornelius Spiringus en daarna komen dan de commentaren in het Latijn op de vijf en twintig korte stellingen van het eerste boek der aphorismi. In tegenstelling tot de kernachtige uitspraken 786
HIEREMIAE
THRIVERI BRACHELII in primum Aphorifmorum Hippocratis librum. Commentarius,non minus breuis quam varius. Vindim me Dornine,&fdifcerne cautram mearn,
van Hippocrates zijn de beschouwingen van Thriverus nogal wijdlopig. Oribasius, (Salenus, Hugo Senensis, Manardus en anderen worden in het betoog betrokken. Het eerste aforisme luidt: ,,Vita bevis, ars vero Ionga, occasio autem praeceps, experimentum periculosum, iudicium difficile. Nec solum se ipsum praestare oportet oportuna facientem, sed et aegrum et assidentes et exteriora". (,,Het leven is kort, maar de kunst lang, de gelegenheid is evenwel vluchtig, de proefneming hachelijk en het oordeel moeilijk. De geneesheer moet niet alleen zelf verrichten hetgeen gedaan moet worden, maar de zieke, de omstanders en de omgevende dingen moeten ook meewerken".) Het eerste gedeelte van deze uitspraak is bekend en wordt ook vaak geciteerd. Men vindt zowel ,,experientia fallax" als ,,Experimentum periculosum", doch de eraan te hechten betekenis is dezelfde. Thriverus begint zijn commentaar met te verklaren waarin de aforismen van Hippocrates verschillen van de techna (r~.xvr/, kunst, wetenschap) van Galenus. Bij ,,de gelegenheid is vluchtig" merkt Thriverus op, dat men niet een geneesmiddel moet gebruiken, doch verschillende al naar het tijdstip van de ziekte. Bij ,,Experimentum periculosum" stelt hij dat het juister is gebruik te maken van uitheemse, doch bekende geneesmiddelen dan van inheemse, maar niet beproefde. De overige aforismen van het eerste boek betreffen alle de dietetica, de levenswijze, in het bijzonder
met betrekking tot voeding en stofwisseling en voornamelijk bij zieken. Ik zal hier en daar een greep doen, enkele der korte stellingen en opmerkingen dienaangaande door Thriverus vermelden. Aphorismus Vl luidt: ,,Extremis morbis, extrema exquisite remedia optima sunt" (,,Bij de zwaarste ziekten zijn de krachtigst werkzame geneeswijzen de beste"). Thriverus zegt wat te verstaan is onder uiterst ernstige ziekten. De dertiende korte uitspraak zegt: ,,Senes facillime ieiunium ferunt, secundo Ioco qui aetatem consistentern habent, minus adolescentes, omnium minime pueri, praesertim qui inter ipsos sunt vividiores" (,,Oude lieden verdragen het vasten het gemakkelijkst, vervolgens mensen van middelbare leeftijd, jongelingen minder, van allen het minst de kinderen en onder deze vooral zij, die zeer levendig van aard zijn"). Thriverus zegt onder andere op welke wijze het verdragen van honger wordt bepaald en hij spreekt over de ongelUke voedzaamheid van vloeibaar voedsel. In bet zestiende aforisme leest men: ,,Victus humidus febricitantibus omnibus confert, maxime vero pueris et aliis qui tali victu uti consueverunt". (,,Vloeibaar voedsel is goed voor allen die koorts hebben, vooral voor kinderen en voor hen, die gewoon zUn
zulk voedsel te nuttigen".) Thriverus vermeldt hierbU drie axiomata in de geneeskunst. Aphorismus XVII: ,,Ex quibus semel aut his, plurane aut pauciora particulatim oporteat afferre considerandum. Condonandum autem aliquid tempori, aetati et consuetudini". (,,Er moet op gelet worden aan wie eens of tweemaal, meer of minder en bij kleine gedeelten voedsel moet gegeven worden. Evenwel moet men een beetje rekening houden met het jaargetUde, de leeftUd en de gewoonte"). Thriverus bespreekt hierbij onder andere hoeveel voedsel gezond is en hoeveel goed is voor zieken. Tenslotte het voorlaatste aforisme (XXIV): ,,In acutis passionibus raro et in principiis medicinis purgantibus uti oportet et hoc cum praemeditatione faciendum" (,,Bij ernstige ziekten moet men zelden en dan in den beginne purgeermiddelen aanwenden en dit eerst na zorgvuldige overweging"). Thriverus gaat in zijn commentaar zeer uitvoerig in op het purgeren. Onze postincunabel is van 4 ~ formaat, telt 56 bladen (112 bladzijden), gefolieerd A-04 en is gedrukt met Latijnse letters. Behalve ons boek bestaat van dit werk nog een exemplaar in de Leidse Universiteitsbibliotheek. Afgebeeld zijn 1) het titelblad en 2) de buste van Hippocrates, aanwezig in de zetel van de Maatschappij te Amsterdam op de Keizersgracht. Dr. J. A. van Dongen.
Bedrijfsgeneeskundige Diensten 1966 Uit her jaarverslag 1966 van het College van Bijstand en Advies voor de BedrUfsgeneeskunde blijkt, dat bet aantal positief luidende adviezen, die door dit College in 1966 over verzoeken om erkenning van een bedrijfsgeneeskundige dienst werden uitgebracht, 10 bedroeg. Dit aantal adviezen had betrekking op: 6 enkelvoudige bedrijfsgeneeskundige diensten, tezamen ruim 11.500 werknemers verzorgende, en 4 gezamenlijke bedrijfsgeneeskundige diensten. tezamen ruim 24.800 werknemers ver-zorgend (van dit aantal werknemers waren er ongeveer 15.900 in dienst van 10 ondernemingen, waarop de wettelijke verplichting tot instandhouding van een bedrijfsgeneeskundige dienst rust; de overige 8.900 werknemers waren in dienst van 23 ondernemingen, welke op zichzelf niet onder deze verplichting vallen). Op grond van her Besluit Eisen Bedrijfsgeneeskundige Diensten (Stb. 1961, 235) verleende het College in her verslagjaar zijn goedkeuring aan 27 aanstellingen van geneeskundigen tot bedrijfsarts bij bedrijfsgeneeskundige diensten, waarvan de instandhouding ingevolge de Veiligheidswet is vereist. Sedeft genoemd besluit op 1 september 1962 in werking trad heeft her College tot ultimo 1966 in het kader van de Veiligheidswet en de Stuwadoorswet aan 148 aanstellingen van geneeskundigen tot be-
drUfsarts zijn goedkeuring verleend. Onder deze goedkeuringen zUn enkele, waarbij de aanstelling van eenzelfde medicus tot bedrijfsarts meerdere malen werd goedgekeurd, meestal als gevolg van her feit, dat betrokkene achtereenvolgens bij verschillende bedrijfsgeneeskundige diensten als bedrijfsarts was aangesteld. Ultimo 1966 bedroeg her aantal erkende en werkzame bedrijfsgeneeskundige diensten 71 enkelvoudige en 17 gezamenlijke diensten. In totaal worden in het kader van de Veiligheidswet, de Stuwadoorswet en het MUnreglement 454.700 werknemers in industriele ondernemingen bedrUfsgeneeskundig verzorgd. Deze 454.700 werknemers maken 39,6% uit van bet totale aantal personen, werkzaam in industri61e ondernemingen (exclusief de zuivelindustrie en het bouwbedrijf) met een personeelsbezetting van meer dan tien personen. 20,1% van het aantal werknemers in industriele ondernemingen, welke wegens haar personeelsomvang niet verplicht zijn krachtens de bestaande wettelijke normen een bedrijfsgeneeskundige dienst in stand te houden, worden verzorgd door bedrijfsgeneeskundige diensten, waarop de wettelijke bepalingen toepasselijk zijn, omdat een of meer verplichte ondememingen aan die diensten deelnemen. 787
,,MEDICA 1967" te Utrecht van 22 t o t en m e t 27 s e p t e m b e r De internationale tentoonstelling voor ziekenhuizen en instellingen, Medica, die eerder werd aangekoncligd in Medisch Contact nr. 32, dd. 11 augustus 1967, bladzijde 739, zal een zo volledig mogelijk beeld geven van de bouw, installatie, behandeling, verpleging en verzorging van ziekenhuizen en instellingen (waaronder ook worden gerekend revalidatieinrichtingen, bejaardencentra en dergelUke), zoals deze heden ten dage in ons land worden toegepast of in de toekomst zullen worden verwerkelUkt. Extra aandacht zal dit jaar tUdens deze tentoonstelling, die voor het eerst wordt georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs te Utrecht - - in de Irene- en Marijkehal aan de Croeselaan, van 22 tot en met 27 september aanstaande - - worden besteed aan de in aanbouw zijnde of geplande nieuwe ziekenhuizen in Nederland. Er zal een expositie worden ingericht van de bouwplannen voor een 25-tal nieuwe ziekenhuizen. Naast maquettes zullen plattegrondtekeningen, details van verpleegafdelingen en van andere afdelingen van deze ziekenhuizen te zien zijn. Bovendien zal een korte beschrijving worden gegeven van de belangrijkste medische en technische voorzieningen in elk van deze ziekenhuizen.
Voordrachtenprogramma Oeli.jktijdig met de tentoonstelling wordt in samenwerking met de Nationale Ziekenhuisraad een voordrachtenprogramma gerealiseerd, dat als volgt is samengesteld:
zaterdag 23 september 10.30 uur Prof. Dr. O. Olsson, chirurg, geneesheer-directeur Skene Lazarett, Skene, Zweden. Onderwerp- Disposables: facts and opinions.
zaterdag 23 september 14.30 uur Mej. Dr. J. G. Koppe, chef van de kliniek voor Kindergeneeskunde van de Universiteit van Amsterdam. Onderwerp- Nieuwe aspecten, temperatuurregeling en ademhalingsmoeilijkheden bij prematuren en de daaraan verbonden observatie en verpleging.
maandag 25 september 10.30 uur B. H. Ashworth, Computer Systems Manager, Hospitals' Computer Centre for London. Onderwerp: Computers and their use in Medical Practice.
dinsdag 26 september 10.30 uur Dr. E. M. Darmady, M.A., F.R.C.P., F.C.Path., Senior Pathologist Portsmouth and Isle of Wight Area Pathological Service. Onderwerp- The Central Sterile Supply - The scope, function and organisation for groups of hospitals.
clinsdag 26 september 14.30 uur Dr. H. Schneider, medisch-fysicus, hoofd afdeling 788
Ambtenaren van belastingdienst vaker langdurig ziek? Staatssecretaris Grapperhaus van Financi~n heeft op vragen van het Tweede Kamerlid, de heer
Kieft (A.R.P.), naar het aantal ziektegevallen bij ambtenaren van de belastingdienst geantwoord, dat bet uit de hem beschikbare gegevens omtrent her aantal ziektegevallen van langdurige aard - waartoe hij rekent de gevallen van ziekte gedurende drie maanden en langer - - niet is gebleken, dat dit aantal de laatste zes jaren voortdurend is toegenomen. Wel is er in deze periode enige stijging zichtbaar in de duur van deze ziektegevallen De bedoelde stijging in de duur van deze ziektegevallen komt volgens de staatssecretaris bet meest voor in de categorie middelbaar personeel van de administratieve dienst. De vraag of de langdurige ziektegevallen bij de belastingdienst percentsgewijs meer voor zouden komen dan bij andere rijksdiensten kon de staatssecretaris ontkennend noch bevestigend beantwoorden, aangezien hem verantwoord vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Wel vindt er door de heer Grapperhaus regelmatig overleg plaats met de Rijks Geneeskundige Dienst. Deze dienst, die - - aldus de toelichting van de staatssecretaris - - ter zake van de sociaal-medische ziektebegeleiding van bet overheidspersoneel diligent is, heeft niet kunnen vaststellen, dat d~ hier bedoelde ziektegevallen bi.j de belastingdienst percentsgewijs meer voor komen dan bi.j andere rijksdiensten. Hoewel het aantal Iopende ziektegevallen bij de belastingdienst, uitgedrukt in een percentage van het totale personeelsbestand (2,38 per 1 januari 1967), de staatssecretaris niet verontrustend lijkt, blijft de onderhavige aangelegenheid zijn bijzondere aandacht houden.
electronica Academisch Ziekenhuis te Utrecht. Onderwerp: Enige aspecten van de pati~ntenbewaking.
woensdag 27 september 10.30 uur Prof. Dr. J. J. Groen, hoogleraar Hadassa Universiteit te Jeruzalem. Qnderwerp: Moderne methoden ter befnvloeding van de tussenmenselijke verhoudingen onder het personeel als middel tot verhoging van de effici~ntie van het ziekenhuisbedrijf. De lezingen zijn toegankelijk voor bezoekers van de ,,Medica '67" op vertoon van een geldig toegangsbewUs. Het verdient aanbeveling plaatsen voor deze lezingen te reserveren bij het Congresbureau van de Jaarbeurs, Vredenburg 49 te Utrecht.
VRAAG EN AANBOD Canadese collega met Nederlandse vrouw vraagt voor zijn
studerende 19 jaar oude Engels sprekende zoon, tijdelijk of voor langere duur, opname in bet gezin van een Amsterdamse collega. Eventueel een kamer zonder pension. Collegae die bier kunnen helpen, worden verzocht contact op te nemen met de heer L. Emsbroek, 't Selsham, Vorden (telefoon 0752 - 1286).
VAN HET HOOFDBESTUUR
KORT VERSLAG ALGEMENE VERGADERING Kort verslag van de 148ate Algemene Vergadering va'n de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, gehouden op zaterdag 3 juni 1967 in Esplanade te Utrecht. 1, Opening van de Algemene Vergadering te 13.30 uur. De voorzitter, Prof. Dr. W. H. Struben, opent de vergadering en heet allen hartelijk welkorn. Gezien de belangrijkheid van her onderwerp, zal, in afwijking van de agenda, na de behandeling van punt Vl collega Mol uit Etten spreken over ontwikkelingshulp.
Dekker (secretaris-penningmeester) vermeldt hierna de namen dergenen, die na 7 december 1966 door overlijden aan de Maatschappij zijn ontvallen. II. Opnemen van de namen der districtsafgevaardigden en der afdelingsvertegenwoordigers. De opneming geschiedt door de secretaris-penningmeester.
III. Benoeming van een commissie van redactie van bet verhandelde ter Algemene Vergadering. Tot lid dezer commissie, waarvan de voorzitter en de secretaris-penningmeester q.q. deel uitmaken, wordt benoemd H. de Vries (V). Vervolgens gaat de openbare vergadering over in een met gesloten deuren ter bespreking van een geheim voorstel. Na heropening van de openbare vergadering deelt de voorzitter mede, dat de Algemene Vergadering collega L. F. C. van Erp Taalman Kip, neuroloog-psychiater te Arnhem, met algemene stemmen tot erelid van de Maatschappij heeft benoemd.
IV. Inleiding van de voorzitt6r. (Zie voor deze inleiding Medisch Contact no. 23/1967, bladzijde 524).
V. Her G.M.D.
interimrapport
van
de
Commissie
Co6rdinatie
(Zie Medisch Contact no. 4/1967.) De voorzitter wijst erop, dat de commissie zich voorlopig heeft beperkt tot de coOrdinatie van de artsen, verbonden aan de uitvoeringsorganen van de sociale verzekeringswetten. Zij meent, dat de Algemene Vergadering zich moet uitspreken over de vraag, of inlichtingen over pati~nten, verstrekt aan verzekeringsgeneeskundigen van de Ziektewet, ook ter kennis van artsen van de G.M.D. kunnen worden gebracht.
Van Maarsseveen (voorzitter Commissie CoSrdinatie G.M.D.) zegt, dat in het interimrapport ook het beroepsgeheim ter sprake is gekomen. De Commissie Medische Ethiek en Beroepsgeheim, wier advies is gevraagd, staat op bet standpunt, dat de inlichtingen over een patient, die zijn varstrekt aan een verzekeringsgeneeskundige van de Z.W., ook ter kennia mogen worden gebracht van artsen van de GM.D., voor zover dit noodzakelijk is voor een juiste beoordelin9. In haar advies heeft zU onder meer ook opgemerkt, dat het wel toelaatbaar kan worden geacht, de gegevens van de controle-Ziektewet over te dragen aan de controle-Wet Arbeidsongeschiktheid, doch alleen indien rekening wordt gehouden met desiderata van zekerheid en tijd. Voor de b.g. moet de mogelijkheid openstaan in be-
paalde gevallen zich voor te behouden alleen voor het moment te overleggen en later toestemming te laten vragen deze conclusie door te geven of een nieuw contact te eisen met de nieuwe arts, nadat deze de patient heeft gezJen. In her vervolgrapport is nog een door de Commiasie Medische Ethiek en Beroepsgeheim gedane suggestie overgenomen, luidende: ,,Overweging verdient de behandelend arts mededeling te doen van bet overnemen van de beoordeling door een ander orgaan in de uitvoering van de sociale verzekering met de mogelijkheid voor de behandelend arts om zelf contact hiermede op te nemen. Voor bet doorgeven van gegevena van de arts Ziekenfonda aan de arts Zware Geneeekundige Risico's geldt in grote trekken hetzelfde'. De Algemene Vergadering dient zich nu dus uit te spreken over het doorgeven van gegevens door de arts-Z.W, aan de arts G.M.D. In het tweede rapport wordt niet meer gesproken van controlerend geneeskundige, maar van verzekeringsgeneeskundige, daar de commissie deze aanduiding meer in overeenstemming acht met de houding, die tegenover de verzekeringsgeneeskundige moet worden aangenomen. Immers, degenen, die behandelen, en degenen, die de begeleiding ver-zorgen, bedoelen beiden her herstel van de gezondheid van de patient.
Van Meurs (Den Haag), die vier maanden geleden over deze moeilijke materie een brief aan het hoofdbestuur heeft geschreven, heeft tegen het interimrapport enige bezwaren. Spreker, die huisarts en controlerend geneesheer is, heeft onder andere zitting in een stichting, die controle op de ziekenhuisopname en op de duur van de verpleging en dergelijke verricht. Deze controle is in Den Haag zeer onlangs van de G.G. en G.D. overgenomen, waarbij zich reeds enige moeilijkheden hebben voorgedaan. In her rapport staat niets, dat principieel onjuist zou zijn; bet is een uitstekende catalogisering van alles, w a t e r in dezen op het ogenblik is en w a t e r is te voorzien. Hetgeen in de motie-Tilanus tot uitdrukking is gekomen staat er echter niet in. Van de kant van de ziekenfondsen is er controle op de verstrekkingen; aan de andere kant is er de controle op de diverse uitkeringen ingevolge de Ziektewet, Invaliditeitswet, sociale verzekeringswetten enzovoorts, die aile in de nieuwe wet worden opgenomen. Daarnaast is er nog de controle van de Rijksgeneeskundige Dienst en van de bedrijfsgeneeskundige diensten. Ook zijn er nog de artsen, die keuren voor de arbeidsbureaus enzovoorts. Het controlesysteem van de ziekenfondeen ten aanzien van de verstrekkingen zal hoogstens bepaalde excessen kunnen wegnemen, maar het heeft niet zo erg veel om het lijf. Bij vele behandelende artsen roept het bezwaren op, dat het niet effectief is. Wanneer een b.g. ervan overtuigd is, dat lets moet gebeuren, zal geen c.g. van een ziekenfonds hem beletten het te doen. Een ernstiger bezwaar is, dat die controle nooit kan bewerkstelligen, dat een behandeling, die nodig is maar om enigerlei reden niet wordt toegepast, 789
wel wordt gegeven. Dit kan een G.M.D. of een ander gemeenschappelijk overkoepelend orgaan, dat medisch recht van spreken h e e f t wel bereiken. Er zijn vele problemen met betrekking tot de controle op de uitkeringen, waarvan somn'dge zelfs anti-revaliderend werken. In die gevallen is het voor een behandelend arts vaak zeer moeilijk te weten, tot wie hij zich moet wenden. Spreker heeft zelf een geval meegemaakt, waarin hij samen met een collega een patient had behandeld en waarin, nadat zij beiden tot de conclusie waren gekomen, dat die patient beter was, de controle-arts besliste, dat de man nog enkeie maanden thuis moest blijven. Op het ogenblik is er een veelheid van controles met als gevolg, dat na elke behandeling vele chirurgen, orthopaeden etcetera vaak tijdens hun spreekuren worden opgebeld of schriftelijk worden benaderd door controlerend artsen, waardoor voor hen een zware belasting, vooral wat hun tijd betreft, ontstaat. Van de 4400 huisartsen doen circa 2000 allerlei ander werk, meestal op controlerend en keurend gebied. Men kan stellen, d a t e r op her ogenblik meet medische arbeidsuren in de in wezen secundaire werkzaamheden zitten dan in de eigenlijke medische werkzaamheden. Spreker acht een grote vereenvoudiging in de vele regelingen op het terrein van de controle van de zijde der ziekenfondsen mogelijk. Van die kant wordt er reeds naar gestreefd, een controlerend arts per ziekenhuis aan te stellen. Veel elkaar overlappende arbeid moet er zitten in de zes organisaties en de 105 verschillende ziekenfondsen. Daar moet vereenvoudiging ook mogelijk zijn. Invoering van een of ander eigen risico is onvermijdelijk, vooral in verband met de overbelasting van de medici. Het zal een grote verbetering zijn, indien na een aanIooptijd alle controlerende verrichtingen door een organisatie worden overkoepeld. Vervolgens sluit spreker zich aan bij Van der Wielen, die een brief aan de commissie heeft geschreven, waarin staat, dat een uitkering eigenlijk moet worden gegeven, zolang medisch gezien de b.g. en de c.g. dit nodig vinden. Bij de invoering van de G.M.D. zal men de gelegenheid krijgen, de bevoogding van de behandelende sector door de controlerende instanties, die zelf weer ondergeschikt zijn aan de administraties, te beeindigen en alle controles in medische handen te leggen. In het algemeen zal onder medici over die zaken zeker overeenstemming zijn te bereiken. Wanneer de veelheid aan controles wordt gecontinueerd, dan zal er veel werkgelegenheid voor artsen zijn, maar daarmede zal op den duur de behandeling van de patienten en ook de gezondheid van het Nederlandse yolk niet zijn gediend.
Doeleman (Commissie Co6rdinatie G.M.D.) merkt op, dat de commissie tot opdracht had n a t e gaan, in hoeverre het mogelijk was, een samenspel tussen de artsen, verbonden aan de verschillende uitvoeringsorganen, tot stand te brengen en daarbij vooral te betrekken de motie-Tilanus. Zowel de motie als de ter-zake door collega Tilanus gehouden beschouwing is in her rapport opgenomen. Wat betreft de vraag, of niet zou kunnen worden bereikt, dat er niet zoveel medische diensten meer waren, merkt spreker op, dat juist dit onderwerp, waarbij het om belangrijke principi~le zaken gaat, door de commissie uitvoerig is bestudeerd. Het valt niet goed te begrijpen, waarom Van Meurs heeft gezegd, dat de ziekenfondsverstrekkingen en de controle daarop weinig om het lijf hebben. Zowet bij de ziekenfondsen als bij de controle ingevolge de Ziektewet zijn artsen nodig, die moeten beoordelen of bepaalde aangevraagde verstrekkingen of bepaalde uitkeringen in medisch opzicht verantwoord zijn. In haar rapport heeft de commissie betoogd, dat het op principiele gronden onjuist is, de controle voor 790
de ziekenfondsen en de Ioondervingswetten in een hand te houden. Men mag een medicus, die met een bepaalde controle is belast, niet tevens belasten met een bepaalde kennis, die hij kan bezitten uit hoofde van een andere controle, daar zulks bij de beoordeling tot verkeerde gevolgtrekkingen zou kunnen leiden en omdat het voor de behandelend artsen belemmerend kan werken ten aanzien van bet verstrekken van bepaalde inlichtingen. In het tweede door de commissie uitgebrachte rapport wordt aangegeven, hoe vooral de behandelende artsen meer kunnen worden betrokken bij de uitvoering van de sociale verzekeringswetten en op welke wijze de behandelende artsen ervan op de hoogte kunnen worden gebracht, in welke gevallen de patient met bepaalde verstrekkingen te maken heeft, wanneer hij onder bepaalde wetten valt etcetera. Het gaat erom, dat de behandelend arts ervan op de hoogte wordt gesteld, wanneer een patient een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt en wanneer hij wordt overgedragen aan de G . M D . In het rapport is ook tot uiting gekomen, dat bet niet de bedoeling is, noch van de uitvoeringsorganen, noch van de medische diensten, werkzaam voor de uitvoeringsorganen, om de behandelende artsen te bevoogden. Ter wille van de be]angen van de patient dient er een goede samenwerking te zijn.
Van Meurs ontkent te hebben gezegd, dat de ziekenfondsverstrekkingen niets voorstellen. Hij heeft erop gewezen, dat de controle daarop achteraf summier is. Wordt deze zwaarder, dan wordt zij ook zoveel hinderlijker ondervonden. Scheijde, die als ,,belanghebbende" lets wenst op te merken, zegt, dat op dit ogenblik bet verschil tussen de controle van de ziekenfondsen en de taak van de verzekeringsgeneeskundige aan de orde is. Zijns inziens raakt de controle van de ziekenfondsen naar moderne opvattingen min of meer, uit de tijd. De taak van de verzekeringsgeneeskundige is niet zozeer, de Iooncompensatie n a t e gaan, maar is veel positiever. In de wet moge de nadruk erop zijn gelegd, dat de G.M.D. in eerste instantie een gedifferentieerde Iooncompensatie zal moeten beoordelen en dat hij pas in de tweede plaats zich met de revalidatie zal bemoeien, maar de Iooncompensatie is een onderdeel van de revalidatie en primair zal de G.M.D. de bedrijfsverenigingen moeten adviseren over een juiste revalidatie. Nu de datum van 1 juli nadert, is in de vergadering van de Sociale Verzekerings Raad dit probleem levensgroot aan de orde gekomen, daar de ziekenfondsverstrekkingen, gelijk de Bijstandswet het ook doer, door de W.A.O. moeten worden aangevuld. Hierbij is geen sprake van liefdadigheid, maar van een recht, waartoe de bedrijfsverenigingen de bevoegdheld hebben dit te geven. Die bevoegdheid wordt achteraf door de rechter op haar redelijkheid getoetst. De G.M.D. heeft onderkend, dat de taak van een verzekeringsgeneeskundige bij de G.M.D. slechts is uit te voeren, als de behandelende sector hem daarbij volledig steunt. Die steun is niet alleen noodzakelijk ten opzichte van het aanvragen van verstrekkingen, die de ziekenfondsen niet geven of die aanvullend kunnen worden gegeven, maar de steun is ook nodig met her oog op de arbeidsongeschiktheid, lemand, die gezond is, maar niet werkt, is niet gerevalideerd. Een werkeloze als zodanig kan niet gezond blijven en bij langdurige werketoosheid is zeker teruggang in gezondheid te verwachten. De geest van de nieuwe wet is, dat degene, die voor zijn functie arbeidsongeschikt is geworden, moet worden begeleid tot in zijn nieuwe functie. Moet betrokkene door artsen en arbeidsdeskundigen van de G.M.D. naar een bepaalde plaats in een bedrijf worden geleid, dan is de
arbeidsongeschiktheidsuitkering siechts de aanvuliing, die hij ontvangt, omdat hij zijn oude niveau tengevolge van zijn handicap niet meet kan bereiken. Zij zorgt er echter tevens voor, dat zijn gezinsinkomen hetzelfde blijft. Dit is meer als een therapie te beschouwen dan als een controle om de arbeidsongeschiktheidspercentages zo laag mogelijk te houden. Primair is, dat betrokkene een zo goed mogelijke plaats verkrijgt, gezien zijn capaciteiten en de verschillende onderwijsactiviteiten, die hij in zijn leven ontwikkeid heeft. De stellingname, dat een c.g. bij een ziekenfonds alle inlichtingen kan ontvangen van de b.g. en dat her de vraag is, of men een arts, die bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid een taak vervult, dezelfde inlichtingen mag verstrekken, is onjuist. Primair blijft de behandeling van de patient. Het is slechts mogelijk de patient weer een plaats in de maatschappij te geven, wanneer behandelend arts en verzekeringsgeneeskundige samenwerken. Een arbeidsarts, een verzekeringsgeneeskundige, een arts van de bedrijfsverenigingen en de behandelend arts moeten dit in teamverband bereiken. Daarom zullen de behande]end huisarts en de behandelend specialist te allen tijde voor de teambespreking worden uitgenodigd. Men zal vo]ledig moeten kunnen meespreken, misschien ze]fs als advocaat van de patient, indien de ver-zekeringsgeneeskundige de zaak niet juist beoordeelt. De verantwoordelijkheid van de behandelend arts ligt op het gebied van de behandeling, waarop de verzekeringsarts een tip mag geven. Ten opzichte van de andere kwaliteiten, die de verzekeringsgeneeskundige moet beoordelen, zal hij de verantwoordelijkheid dragen, maar zal de behandelend arts hem voor misstappen moeten behoeden. Daarom is de principiele uitspraak van het rapport, dat de ziekenfondsarts een andere positie inneemt dan de verzekeringsarts, onjuist ten opzichte van toekomstige ontwikkelingen.
Van Maarsseveen merkt op, dat collega Scheijde in zijn gloedvolle betoog lets heeft gezegd, dat hem heeft bevreemd, namelijk dat de ziekenfondscontrole uit de tijd raakt. Scheijde meent, dat de nadruk op de ziekenfondscontrole uit de tijd raakt. De verzekeringsgeneeskundige zal met de b.g. de zaak moeten beoordelen. Er dient samenspraak tussen beiden te zijn om te voorkomen, dat onnodige verstrekkingen geschieden. Van Maarsseveen vraagt, of collega Scheijde van mening is, dat de controle door de ziekenfondsen gehandhaafd moeten blijven. Scheijde antwoordt, d a t e r ongetwijfeld een medicus zal moeten zijn, die onafhankelijk van al[e groeperingen, ook van de ziekenfondsen, de zaak voorgelegd krijgt en die in overleg met de b.g. tot een reele oplossing komt. Hier is geen sprake van tegenstanders, maar er is aan de ene kant de behandelend arts in de curatieve sector en aan de andere kant de arts in de medisch-sociale sector. Van Maarsseveen veronderstelt, dat de ziekenfondsen, zijnde autonome lichamen, hun ziekenfondscontrole zullen handhaven en de ziekenfondsverzekeringsgeneeskundige blijven belasten met zijn huidige functie. De commissie heeft in haar rapport erkend, dat een zekere samenwerking in de uitoefening van de wezenlijk verschillende controletaken aanvaardbaar en ook gewenst is ten behoeve van ]angdurig zieken, invaliden en patienten met dreigende invaliditeit. [:)eze samenwerking behelst echter niet een verdere integratie van de onderscheidene controlewerkzaamheden door deze in een dienst onder te brengen, doch een intensief overleg tussen de GMD-artsen en de controlerende artsen van het ziekenfonds en bet uitvoeringsorgaan van de A.W.Z., in overleg met de behandelende artsen. De be-
handeling door de huisarts en de specialist is nog altijd primair. Daarnaast dient door de diverse begeleidende artsen {arts-Ziektewet en arts-GMD) het beste voor de patient te worden bereikt. De GMD adviseert en de behandelende sector bepaalt, of de revalidatie nodig is.
Govaert zegt, dat, wanneer hij een patient in staat acht weer te gaan werken, deze ook zal gaan werken. De b.g. heeft de plicht, een patient naar zijn werk te sturen, als hi.j hem na grondig onderzoek daartoe geschikt acht. Dat is zowel in het belang van de patient als in dat van zijn gezin. Het controlesysteem raakt bij de tegenwoordige ingewikkelde sociate verhoudingen uit de tijd. Nogmaals voorspelt spreker, dat reel minder patienten bij een arts zullen weglopen, wanneer doze tegen hen optreedt dan wanneer hij te meegaand is. Jonge artsen zijn veelal bang voor controlerende instanties en zij stellen zich vaak op bet standpunt, dat die instanties het wel beter zullen weten. A]s behandelend arts heeft men echter inzicht in de patient en in al diens achtergronden. Met Scheijde is spreker het eens, dat goede inzichten alleen kunnen worden gevormd, wanneer er inspraak is door de behandelend arts: specialist of huisarts. Een en ander zal echter in de praktijk niet zijn te verwezenlijken, wanneer hieraan niet bepaalde emolumenten zullen zijn verbonden. Hoe meent men anders te bereiken, dat de huisarts en de specialist des avonds op een bepaald uur, wanneer zij moe zijn, zuilen confereren over een bepaalde patient, ook al is dat in diens belang? Scheijde zegt, dat in de Sociale Verzekerings Raad tel'~enmale is gebleken, dat de GMD-arts een aanvuliing op de ziekenfondsen moet geven. Aangezien de ziekenfondsen bijvoorbeeld de verpleging in verpleegtehuizen slechts voor de helft tot een bepaald maximum voor een jaar vergoeden, zal de patient door twee artsen moeten worden onder-zocht, wil de maximale compensatie voor de onkosten worden bereikt. Dit betekent weer, dat de patient door twee c.g.'s en door de b.g. moet worden gezien om een bepaalde verstrekking te verkrijgen. Vroeger verweet men de specialist, dat hij niet meer de patient, maar alleen het orgaan, dat hij behande]de, zag. Nu ontstaat onafwendbaar de moeilijkheid bij de sociaa]-medische behandeling, dat men niet een zodanige differentiatie verkrijgt, dat men de patient nog ziet, doch slechts de wet, die men op hem toepast. De wet is er voor de patient en niet de patient voor de wet. Men zal tot een vereenvoudiging moeten komen van de contro]e van her verzekeringsgeneeskundig apparaat; e6n arts zal naast de b.g. moeten staan om met hem te overwegen, hoe de patient het beste kan worden geholpen. Wat de emolumenten betreft, meent spreker, dat men in dezen als de Maatschappij het initiatief neemt, tot een reele samenspraak zal kunnen komen. De GMD staat hierin niet alleen; oek de bedrijfsverenigingen zouden in een betreffend overleg een belangrijke rol moeten spelen. De financiele consequenties hiervan zijn overigens door de veelheid van de problemen niet zo gemakkelijk met een blik te overzien. Van Meurs (Den Haag) wijst Govaert erop, dat hij altijd patienten weer aan her werk stuurt. In eerste instantie heef hij slechts een voorbeeld genoemd. In een recent rapport van de medisch leider van de nieuwe stichting, die in Den Haag alle ziekenfondsverstrekkingen controleert, staat: ,,Het is mijns inziens noodzakelijk, dat de contro}erend geneesheer zijn gegevens zoveel mogelijk ontvangt van de behandelsnd arts. Deze draagt de verantwoordelijkheid voor de toestand van de patient en van hem mag als medewerker van de ziekenfondsen worden 791
verwacht, dat hij de c.g. van de ziekenfondsen duidelijk maakt waarom een bepaalde behandeling noodzakelijk is". Dit is het probleem in een nutshell. Collega Scheijde merkte ongeveer hetzelfde op, maar dan bezien van de zijde van de sociale verzekering. Van collega Govaert heeft men gehoord, dat onder andere ook de Rijksgeneeskundige dienst zich hiermede bezighoudt. Er zijn vele instanties, die zich met de controle bemoeien, in bet eerste rapport staat niet, d a t e r een kans is, dat alle secundaire werkzaamheden - - de behandeling is natuurlijk primair - - zullen worden overkoepeld. De kern van sprekers brief was indertijd, dat het behandelende werk van een dokter door meet controlerende artsen, waarbij her wordt afgewezen, besproken of toegestaan en aan de sociale verzekeringswetten en aan de prive-polissen wordt getoetst, in de war wordt gestuurd. Van Maarsseveen (voorzitter Commissie Cobrdinatie G.M.D.) merkt nog op, dat de commissie geen bepaalde opvattingen over de emolumenten heeft. Hij heeft de indruk, dat collega Scheijde een en ander vanuit een bepaalde sector beziet, namelijk die van de Ioontrekkenden. Collega Scheijde vergeet, dat de ziekenfondscontrole zich niet alleen met de verplicht ver-zekerden bezighoudt, maar ook met de vrijwillig verzekerden, de direct en indirect ver-zekerden en bovendien hog met de bejaardenverzekering. Daarbij gaat het om een veel ruimer gebied dan dat van de G.M.D. Bij de G.M.D. gaat het tenslotte om ongeveer 25.000 gevallen, waarmede de G.M.D. zich intensief moet bemoeien. De ziekenfondsen hebben met 7 tot 8 miljoen gevallen te maken. Dat is een groot onderscheid. Het is onjuist, als collega ScheUde de zaak vanuit een bepaalde sector bekijkt. In het rapport, dat de commissie van de G.MD. heeft ontvangen, staat met zoveel woorden, dat de ziekenfondscontrole helemaal zal moeten worden geintegreerd in een controlesysteem. Doeleman (lid van de Commissie) zegt, dat na de indiening van de motie-Tilanus een aantal artsen, die hun werkzaamheden hebben in de sociale ver-zekerin(], met elkaar erover hebben gesproken, of, indien de gedachte van de heer Tilanus zou worden verwezenlijkt, ,,dat er e&n plaats zou komen, waar al het medisch-administratieve bijeen is", dit in het belang van de patient zou zijn en of de b.g. dit goed zou vinden. Deze besprekingen zijn geresulteerd in een uitspraak van een gecombineerde sectievergadering van de Vereniging voor Sociale Geneeskunde, dat het onjuist zou zijn dat de b.g., die inlichtingen over een patient heeft verstrekt, voor wie hij bepaalde verstrekkingen heeft aangevraagd, bemerkte, dat die inlichtingen ook alle waren gegaan naar de arts, die de patient voor een ander doel zou moeten beoordelen. Dit is mogelijk, wanneer beide geneeskundigen een en dezelfde persoon zijn of wanneer er e~n dienst met een gemeenschappelijk apparaat is. Her is in het belang van de patient, dat de beoordeling met het oog op de verstrekkingen krachtens de Ziektewet en eventueel die krachtens de A.W.Z. niet voor dezelfde arts of door dezelfde dienst gebeurt als geschiedt ten aanzien van het recht op verstrekkingen krachtens de Ioondervingswetten.
De voorzitter legt vervolgens de Algemene Vergadering de vraag voor, of zij her met het hoofdbestuur eens is, dat de controle voor Ziektewet en Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering in principe gescheiden moet blijven van de controle voor de ziekenfondsen. De Algemene Vergadering, met uitzondering van twee afgevaardigden, beantwoordt deze vraag positief. De voorzitter vraagt hierna, of de Algemene Vergadering 792
zich ermede kan verenigen, dat, gelet op het advies van de Commissie Beroepsgeheim, de controle-arts voor de Ziektewet de inlichtingen welke hij van de behandelend arts heeft ontvangen, aan de controle-arts voor de W.A.O. (G.MD.) doorgeeft, onder de voorwaarden als in hot rapport gesteld. Daarbij dient dus rekening te worden gehouden met desiderata van zekerheid en van tijd. Govaert merkt nog op, dat hoe beter de inlichtingen zijn, die een behandelend arts zonder voorbehoud aan de GMD geeft, hoe beter deze zijn taak kan vervullen. Men moet a~Ie omstandigheden kennen om een bepaald oordeel te kunnen vellen. De medische adviseurs van de Raden van Arbeid hebben reeds enkele jaren met dit bijItje gehakt, waarbij zij met het systeem van vijf klassen hebben gewerkt. Hoe onvollediger de inlichtingen zijn, des te moeilijker wordt het een oordeel te vellen en des te langer zullen de procedures duren. De G.M.D. dient de Maatschappij de verzekering te geven, dat de verstrekte inlichtingen buiten de beroepsprocedures zullen blijven. Een advocaat zal nooit de vertrouwelijke inlichtingen van een huisarte in de procesetukken moeten kunnen doen opnemen. Wanneer dit eenmaal zou gebeuren, zou dit alle huisartsen kopschuw maken Kan collega Scheijde deze garantie geven? WiI iemand invaiide worden, dan kan hij dat doen op grond van de bestaande oversocialisering, wanneer hij maar volhoudt. Betrokkene kan bijvoorbeeld 20 specialisten raadplegen. Een arts van de G.M.D. zal de rapporten van deze specialisten opvragen en dan is hij er drie jaar mee bezig, voordat hij over alle inlichtingen beschikt. Een verstandig huisarts kan echter in enkele woorden precies aangeven, wat de patient scheelt. Er dient geen terughoudenddezen een garantie kan geven, niet stellen. Het beroepegeheim gehandhaafd b[ijft. Dat kan alleen, aIs her toekomstige orgaan hiervoor een garantie geeft.
De voorzitter zal collega Scheijde de vraag, of hij in dezen een garantie kan geven, niet stellen. Her beroepsgeheim dient altijd te worden gehandhaafd. Collega Scheijde is misschien ook niet de persoon, die op dit moment alle garanties in dezen zou kunnen geven. De Algemene Vergadering besluit met een stem tegen, dat de controle-arts voor de Ziektewet de inlichtingen, welke hij van de behandelend arts heeft gekregen, aan de controle-arts voor de W.A.O. (de G.M.D.) mag doorgeven, zij het met een zekere reserve. VI. Bespreking van het vervolgrapport van de Commissie Co(~rdinatie G.M.D. (Zie Medisch Contact no. 16/1967.) De voorzitter wijst erop, dat de commissie zich in haar rapport heeft beraden over de taak van de b.g. ten aanzien van de uitvoering van de sociale verzekeringswetten in het licht van een verdere co(~rdinatie met betrekking tot de medische controle. Zij heeft tevens een standpunt bepaald inzake de vraag, of het opportuun is, het vraagstuk van de scheiding van behandeling en controle nader te bestuderen. De commissie acht het opportuun dit vraagstuk nader te doen bestuderen. Van Maarsseveen (voorzitter Commissie Coerdinatie GMD) wenst eerst iete te zeggen over het doorgeven van inlichtingen van de b.g. aan de c.g.-Ziektewet. In haar rapport heeft de commissie gesteld:
,,In deze sfeer van overleg zal de revalidatie beter tot haar recht komen. Wel zal de b.g. zich ervan bewust moeten zijn, dat het handhaven van zijn vertrouwenspositie hem beperkingen oplegt in hot stimuleren tot werkhervatting. In dit verband is de vraag gerezen, of de b.g., nu hij meer bij de werkhervatting wordt betrokken, in bepaalde gevallen eigener beweging inlich-
tingen mag verstrekken aan de v.g. De commissie stelt voor deze vraag voor te leggen aan de commissie-Medische Ethiek en Beroepegeheim". De behandelend geneesheer moet een patient, die behandeld en hersteld is, adviseren zijn werkzaamheden te hervatten. AIs betrokkene zijn werkzaamheden niet hervat, terwi-]l het in zijn belang is, dat hij weer aan het werk gaat, dan rijst de vraag: Mag de b.g. de bedri-]fsvereniging, eventueeel de c.g. of de v.g.-Ziektewet, inlichtingen verstrekken over de vraag, of betrokkene aan het werk kan gaan? Deze vraag is ook aan de voorzitter van de Commiasie Beroepsgeheim voorgelegd. Gesteld is, dat het alleen mag, indien de v.g. de betrokken werknemer heeft gezien. Wanneer nog geen controle heeft plaatsgevonden, zal controle moeten geschieden, voordat de behandelend geneesheer mag zeggen, dat bet in het belang van de patient is, dat hij zo spoedig mogelijk zijn werk hervat. Verder behandelt het eapport de adviezen, die nog nader aan de orde zullen komen en voorts de vraag, of de Algemene Vergadering het met de commissie eens is, dat bet vraagstuk van de scheiding van behandeling en controle moet worden bestudeerd.
Salome (VII) vraagt waarom, indien de controlerend geneeskundige de patient, die om de een of andere reden zijn werk niet wil hervatten, nog niet zou hebben gezien, bet belang van de patient zou eisen, dat de inlichtingen niet werden gegeven. Ook als hi-] niet tevoren is gecontroleerd, blijft her in zijn belang, dat hij aan het werk gaat, als de geneesheer dat nodig acht. Als in dat geval de c.g. de enige is, die kan ingrijpen, waarom zou deze op dat moment dan niet kunnen worden ingelicht?
dat de patient zijns inziens het werk kan hervatten, wanneer een controle heeft plaatsgevonden. Wat moet er gebeuren, wanneer de controle voorlopig niet epontaan plaatsvindt? De b.g. moet dan de v.g. waarschuwen en zeggen: U moet de patient controleren; daarna kunt u mij opbellen en zal ik u wat vertellen. Dit is een vreemde procedure. De b.g. kan de c.g. meteen mededelen, dat de patient zijn werk kan en moet hervatten. Het is niet voorstelbaar, dat een c.g. zonder de patient te hebben gezien, een briefje schrijft, waarin wordt medegedeeld, dat de patient met ingang van een bepaalde datum arbeidsgeschikt is. De c.g. zal zich ongetwijfeld een eigen oordeel over hem wiilen vormen. De betreffende clausule heeft niet reel waarde, daar toch controle moet plaatsvinden. Uit de woorden van collega Govaert heeft spreker begrepen, dat een b.g. zijn beroepsgeheim niet zou schenden, ale hij maar tot een collega zou spreken. Dit is een volkomen onjuiste stelling. De b.g. heeft te allen tijde een geheimhoudingsplicht, die hij wel eens weloverwogen kan verbreken. Het is echter een zeer vreemde zaak, wanneer een arts zonder meer een briefje aan de verzekeringsgeneeskundige zou schrijven met bijvoorbeeld de mededeling: de patient is een ernstige alcoholist. Te veel wordt nog het standpunt gehuldigd, dat wat men aan een andere arts vertelt buiten het beroepsgeheim valt. Tegen die opvatting waarschuwt spreker nadrukkelijk.
Boerlust (I) vestigt de aandacht er op, dat hierbi-] het belangrijke principiele punt van de verhouding arts tot patient en van mens tot mens aan de orde komt. De verhouding b.g.-patient is in de eerste plaats een vrijwillige verhouding van de zijde van de patient, terwijl de verhouding c.g.patient een onvrijwillige is. De c.g. heeft andere verantwoordelijkheden ten opzichte van de patient, zi-]n bedrijfsvereniging, de controlerende instantie of de maatschappi-] in het algemeen. De b.g. heeft in de eerste plaats verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn patient. In hoeverre kan een arts een patient dwingen lets te doen, wat hij niet wil, of o m t e genezen? Hij kan er niet toe worden gedwongen zijn tabletjes te slikken of dieet te houden. Men mag de patient wel tot op zeker hoogte uitfoeteren, maar er zijn grenzen. Het gaat spreker te vet, buiten de patient om inlichtingen over hem te verstrekken, waarbij, nog afgezien van het beroepsgeheim, de persoonlijke instelling van betrokkene in het geding komt.
Van Leeuwen (Commissie Medische Ethiek en Beroepsgeheim) markt op, dat de commissie zeker niet meent, dat men alles moet vertellen en tips moet geven aan controlerende instanties, mits de patient er maar niets van bemerkt en de c.g. doer, alsof hij geheel uit eigen beweging de patient bij zich laat komen en hem dan tot werkhervatting weet te krijgen via het staken van een uitkering. Door de Commissie CoSrdinatie GMD is gevraagd, of in bepaalde gevallen eigener beweging inlichtingen mogen worden gegeven door de b.g. van de v.g. Uitdrukkelijk is door de commissie gesteld, dat die ,,bepaalde gevallen" tot de uitzo]deringen zullen moeten behoren. Daaronder mag niet vallen een situatie, waarin de b.g. meent, dat ten onrechte uitkering geschiedt, dat de patient een lijntrekker is of iemand, die de sociale wetten oplicht. Het is nlet de taak van de b.g. als verklikker op te treden. Her gaat om gevallen, waarin een b.g. meent, dat bet in het belang van de patient is, dat hij niet te lang werk verzuimt. Dit kan mensen betreffen, die eindeloos in een ziekte - - wellicht te goeder trouw - - duiken. De b.g. kan dan van oordeel zijn, dat door een traagheid bij de controle of door een gebrek aan inzicht bij de controle de werkhervatting niet plaatsvindt, terwijl het zijns inziens in het belang van de patient dringend nodig is, dat deze zijn werk hervat. Spreker staat niet nadrukkelijk op her standpunt, dat artsen onder elkaar over een patient elkaar altes maar mogen vertellen onder de voorwaarde, dat de patient dat nooit te weten komt. Hi] is bereid, ook wanneer de patient bet niet weet, mededelingen aan een c.g. te doen, maar hij is dan ook te allen tijde bereid jegens de patient hiervoor verantwoording af te leggen. Hij zou nooit een mededeling doen, die hi-] niet morgen aan de patient - in diens taal vertolkt - - zou durven overbrengen. Men geraakt anders in een bedrogsituatie, waarin her beroepsgehelm in zeer sterke mate zou worden gefrustreerd.
Denekamp (XII) brengt in herinnering de langdurige debatten die de Algemene Vergadering een jaar of zeven heeft gevoerd over een rapport van de Commissie Beroepsgeheim inzake de sociale ver-zekering. Hi-] vindt het griezelig, over deze aangelegenheid de Algemene Vergadering terloops te laten beslissen. Het aan de orde zijnde punt vereist een afzonderlijke behandeling. De b.g. zou zich alleen tot de c.g. of de v.g. mogen wenden om hem mede te delen,
Lammerts van Bueren (111) vindt, dat de zinsnede, dat geen machtiging door of namens her ziekenfonds is vereist voor rSntgenfoto's, gemaakt op specialistisch voorschrift, een onderwaardering van de huisartsen inhoudt. Deze kan in het algemeen zeker wel bepalen in welke gevallen zulk een foto nodig is. Het lijkt spreker niet juist, dat een huisarts een rOntgenfoto moet aanvragen. Het woordje ,,tijdig" in het onder IV gestelde, nameli-]k
Lansberg (X) merkt op, dat de vertrouwensverhouding arts-patient door de wet wordt beschermd. Dat is een oud punt, waar de artsen niet tussen kunnen komen. De wetgevende macht moet daarin eventueel verandering brengen. De door de commissie beoogde tweetrapsprocedure, waarbij de c.g. de patient eerst moet hebben gezien, is gekunsteld en zou een corpus all,hum in de procedurekwestie zijn. Noch het een noch het ander acht spreker haalbaar. Ook door de voorgestelde tussenprocedure staat bet de b.g. niet geheet vrij om over zijn patient te praten.
793
,,Of tijdig geneeskundige hulp wordt ingeroepen", dient nader te worden omschreven, hetgeen ook geldt voor de zinsnede onder V, waar staat: ,,Tijdig overleg met artsen uit de behandelende sector", enzovoorts. Het lijkt spreker doelmatig, det wordt vermeld wat precies wordt bedoeld met de verschillende percentages van arbeidsongeschiktheid, die tegenwoordig algemeen worden gehanteerd. Berusten deze op zuiver medische gronden of zijn zij opgesteld na overleg met een arbeidsdeskundige? De laatste maanden is duidelijk merkbaar bij de keuringen voor het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, dat er een sterke tendens is om de arbeidsdeskundige hierover te laten meespreken. De zogenaamde gezagsdoktoren, die bij zo'n keuring aanwezig zijn, dringen daarop altijd sterk aan. Spreker heeft zich altijd op het standpunt gesteld, dat het om een zuiver medische kwestie gaat. Hij acht bet belangrijk, dat hierover een uitspraak wordt gedaan.
arbeidskundig of Ioondeskundig. Het is een gecombineerde procedure. Wet betreft de vraag over bepaalde gedragingen, die de genezing belemmeren, merkt apreker op, dat als iemand de genezing belemmert, bet verzuim langer duurt dan nodig is, hetgeen een reden kan zijn om bepaalde sancties toe te passen. Het ziekengeld kan dan worden gekort of ingehouden. Dit is iets anders dan dat bepaalde weigeringsgronden zijn vervailen. Men kan zich in een ziekenhuis misdragen, waardoor de kans bestaat, dat men op straat wordt gezet. Dit is niet hetzelfde als bet zich schuldig maken aan gedragingen, die de genezing belemmeren. Wanneer men een vechtpartij begint, belemmert men niet de genezing, daar op dat moment nog niet van een genezing sprake is. Men heeft in de Ziektewet niet degenen willen uitsluiten, die door bepaalde vormen van wangedrag of minder goed gedrag in deze wet terecht komen.
Muller-Hissink (I) kan de zin onder punt IV, ]uidende: ,,Of verzekerde zich schuldig maakt aan gedragingen die de genezing belemmeren", niet rijmen met de uitspraak in het rapport:
Govae.,t betreurt hat, dat sommigen van hem de indruk hebben gekregen, dat hij het beroepsgeheim niet zou hoogachten. Spreker, die het rapport van de Commissie Beroepsgeheim inzake de sociale verzekering terzake heeft getorpedeerd, is juist zeer sterk op het beroepsgeheim gesteld. Van college Denekamp had spreker andere kritiek verwacht. Wanneer spreker een beroepsgeheim in het belang van een patient hetzij schriftelijk hetzij mondeling met een collega moet bespreken, veronderstelt hij, dat zijn collega dit beroepsgeheim onder dezelfde stringente voorwaarden zal handhaven. Wanneer
,,Een aantal weigeringsgronden komt in de nieuwe Z.W. niet meer voor .(bijvoorbeeld ongeschiktheid ten gevolge van misdrijf of vechtpartij en onbehoorlijk gedrag in ziekeninrichting)". Doeleman (lid Commissie CoOrdinatie GMD) antwoordt, dat hetgeen is gesteld inzake de rOntgenfoto's niet het oordeel van de commissie is. Zo zijn de ziekenfondsverstrekkingen. Het is goed, dat dit is gesignaleerd, maar bezwaren hiertegen dienen op een andere plaats te worden geuit. Wat betreft de vraag inzake het ,,tijdig inroepen van geneeskundige hulp" merkt spreker op, dat bij de uitkering krachtens de Ziektewet een van de voorschriften is, dat de patii~nt zich gedurende het ziekteproces en gedurende de tijd dat hij een uitkering ontvangt, onder behandeling stelt en blijft. In de voorschriften heeft enige tijd gestaan, dat de patient zich onmiddellijk onder geneeskundige behandeling moest stellen_ Dat heeft terecht de nodige weerstanden bij de huisartsen gewekt en daarom staat nu in de controZevoorschriften, dat de patient zich binnen redelijke termi.jn onder geneeskundige behandeling moet stellen. Bij onbelangrijke en kortdurende ziekten zullen de artsen van de Ziektewet nooit aan het verzekeringsorgaan doorgeven, dat de patient niet onder medische behandeling i8 en dus geen recht op uitkering heeft. Alleen in die gevallen, waarin iemand zich niet onder behandeling stelt en het duidelijk is, dat daardoor bet verzuim veel langer gaat duren dan nodig is, wordt mede in het belang van de pati6nt gezegd, dat het wenselijk is, dat hi.j zich onder behande]ing stelt en dat anders het gevaar bestaat, dat zijn uitkering wordt stopgezet. Het woord ,,tijdig" is rekbaar, maar de commissie hee~ hiervoor geen ander woord kunnen bedenken. Het criterium voor de arbeidsongeschiktheid in de W.A.O. betekent, dat de ongeschiktheid niet alleen moet worden getoetst aan de vraag, of de pati6nt zijn arbeid kan verrichten, zoals in de Ziektewet staat, maar ook aan de vraag, of deze arbeidsongeschiktheid meet algemeen moet worden gezien. Daarbij gaat het erom of en zo ja, in hoeverre betrokkene arbeidsongeschikt is voor elke arbeid, welke hem, gelet op opleiding, vroeger beroep en in billijkheid kan worden opgedragen. De procedure is, dat de medicus vaststelt welke beperkingen er zijn; er wordt een arbeidskundig en Ioondeskundig onderzoek verricht, waaruit de restvaliditeit blijkt. Aan de hand daarvan wordt het invaliditeitspercentage vastgesteld. Deze vrij ingewikkelde procedure is niet zuiver medisch,
794
De voorzitter zegt, dat de integriteit van collega Govaert, ook wat hat beroepsgeheim betreft, voor iedereen vaststaat. Doeleman (lid Commissie CoOrdinatie GMD) acht het vanzelfsprekend, dat artsen, die met een bepaalde patii~nt te maken hebben, van elkaar zoveel mogelijk inlichtingen moeten verkrijgen, ais dit in het belang van die patient is. Wanneer een b.g. aan een arts van de Ziektewet bepaa[de inlichtingen geeft, moet deze die inlichtingen als alleen voor hem bestemd beschouwen. Het is bepaald verkeerd, dat nog vele artsen denken, dat zij met elkaar over Jan en alleman maar kunnen praten. Toen destijds de vraag ter sprake kwam of de inlichtingen, die de artsen van de Ziektewet van de huisarts kregen, zouden mogen worden doorgegeven aan de artsen van de GMD, heeft de commissie ervoor gepleit, dat dit zou gebeuren, daar het in het belang van de patient was. De GMD moest echter de garantie geven, dat die inlichtingen niet verder zouden gaan en dat zij bij beroepszaken niet naar buiten zouden komen. Collega Oovaert heeft nu gezegd, dat buitenstaanders niet moeten bemerken, dat over een patii~nt is gepraat. Dat is niet geheel juist. Wanneer er een beroepszaak over een patient is, moet in de stukken wel staan, dat overleg heeft plaatsgevonden, maar daarbij moet het dan blijven. Er mag dus niet in staan wat uit dat overleg aan vertrouwelijke inlichtingen naar voren is gekomen.
De voorzitter deelt made, dat het hoofdbestuur, gehoord de discussies over bet tweede rapport, zich zal beraden over de adviezen, die door de Commissie Coordinatie GMD zijn gegeven. Spreker constateert, dat de Algemene Vergadering er akkoord mee gaat, dat een commissie zal worden ingesteld, die de kwestie van de scheiding van behandeling en controle zal bestuderen. (slot volgt)
VAN HET CENTRAAL BESTUUR L.A.D.
Ledenvergaderingvan
de Vereniging van Medische
Wetenschappelijke Onderzoekers Verslag van de jaarlijkse ledenvergadering van de Vereniging van Medisch Wetenschappelijke Onderzoekers, gehouden op zaterdag, 22 april 1967 in her Jan Swammerdam Instituut te Amsterdam. I. Opening. De voor-zitter, mevrouw A. J. M. van Beusekom-Kits van HeUningen, opent de vergadering te 10.15 uur en heet alle aanwezigen, in het bijzonder de sprekers, hartelijk welkom. 2. Notulen van de ledenvergadering 1966. De notulen, welke aan alle leden werden toegezonden, worden zonder discussie goedgekeurd. 3. Jaarverslag. Op het jaarverslag dat aan alle leden werd toegezonden wordt door de voorzitter de volgende toelichting gegeven: In het afgelopen jaar heeft de V.M.W.O. onder leiding van haar (toenmalige) voor-zitter Prof. van Bekkum een beleid ontwikkeld dat bet huidige bestuur zich voorstelt met kracht voort te zetten. Het doel dat de V.M.W.O. op her ogenblik nastreeft is eigenlijk heel simpeh de medische research en de bedrijvers daarvan in het geheel van de medische voorzieningen in Nederland een plaats te verzekeren, die in overeenstemming is met bet belang van de research. Onder medische voorzieningen verstaan wij ook de produktie van artsen en allerhand medische research werkers. Nog te zeer genieten in ons land zaken als onderwijs en practica, advanced medical care en gewoon klinisch routinewerk, prioriteit boven het medisch wetenschappelUk onder-zoek, dat bedreven mag worden in de tijd die ons rest van het geld dat ons rest. Te weinig geld wordt zodoende teveel versnipperd besteed en daardoor verkwist. Dit gebrek aan research leidt bovendien tot verkwisting in onderwUs en kliniek, omdat verouderde tijdrovende en kostbare methoden nodeloos gehandhaafd worden. Het medisch wetenschappelijk onderzoek in kliniek en basisvakken is de enige bron van vooruitgang voor de geneeskunde en het medisch onderwijs en het wordt tijd dat dit inzicht te bestemder plaatse doordringt. Met dit doel heef de V.M.W.O. bij de minister van onderwijs geprotesteerd tegen de toenemende discriminatie in salari~ring ten nadele van de medisch wetenschappelijke onderzoekers in het algemeen en die in de basisvakken in het bijzonder. Daarom ook willen we feiten en cijfers kennen om de opvatting te staven dat dit beleid zowel bet onderzoek als het onderwijs, vooral in de basisvakken, dreigt te verlammen. U heeft kunnen lezen dat de cUfers die wij reeds verzameld hebben sprekend genoeg zijn. We weten allen dat honorering en perspectief een belangrijk element in de aantrekkingskracht van ons yak vormen, maar het is niet her enige. De materi~le waardering behoort tenslotte niet meer te zijn dan de concretisering van een maatschappelijke erkenning. Daarom streeft de V.M.W.C. met kracht naar de erkenning van specialismen in de basisvakken. Wanneer de medisch wetenschappelijk onderzoeker, medicus of niet, eenmaal door zijn collegae in de medische facuiteiten als gelijkwaardige partner aanvaard en erkend wordt en deze erkenning in zijn honorarium
Het Centraal Bes~uur der L.A.D. meent, da~ het verslag van de l e d e n v e r g a d e r i n g van de V e r e n i g i n g van Medisch W e t e n s c h a p p e liike O n d e r z o e k e r s , met de inleidingen van Prof. Dr. D. W. van B e k k u m en Dr. G. A. Sedee over ,,Wordt het w e t e n s c h a p p e l i j k o n d e r z o e k in ktiniek en basisvakken bed r e i g d " van belang is v o o r alle artsen en daarom in de rubriek van het Centraal Bestuur der L.A.D. in Medisch C o n t a c t w o r d t gepubliceerd. Dit te m e e r w a a r in dit stuk een p r o b l e m a t i e k w o r d t behandeld, w a a r mede ook het Centraal Bestuur zich bezig houdt. Namens bet Centraal Bestuur, de secretaris. Dr. S. G, van der Meulen
weerspiegeld ziet, dan zullen we met een gerust geweten en uit de grond van ons hart tegen onze studenten kunnen zeggen: Zorg dat je erbij komt.
4. Rekening en verantwoording van de penningmeester over 1966. Bij ontstentenis van de penningmeester wordt een overzicht van de financi~le toestand van de Vereniging door Dr. G. P. van Rees voorgelezen. De kascommissie bestaande uit Dr. G. A. Charbon en Dr. P. G. Smelik laat weten dat de boeken en saldi in orde zijn bevonden. 5. Verkiezing bestuur. Per 1 januari 1968 zullen de volgende bestuursleden aftreden: Dr. Th. H. RozUn (herkiesbaar), Dr. G. J. M. Hooghwinkel (niet herkiesbaar). Ter voorziening in de vacatures welke hierdoor ontstaan, worden de door het bestuur voorgestelde candidaten, te weten Dr. Th. H. Rozijn en Dr. P. A. van Keep, zonder hoofdelijke stemming gekozen, terwijl de vergadering, eveneens zonder hoofdelijke stemming, akkoord gaat met het voorstel mevrouw Dr. A. J. M van BeusekomKits van Heijningen voor 1968 opnieuw als voorzitter te benoemen. 6. Fusie met de F.I.A. De bestuursvoorstellen tot uitvoering van het besluit van de ledenvergadering van 1966 tot fusie met de F.I.A. worden door de vergadering aanvaard. De F.l.A,leden zullen toetreden tot de V.M.W.O. Voor specifieke FJ.A. belangen zal binnen de V.M.W.O. een werkgroep worden opgericht.
7. Reglementswijziging. De voorstel]en van bet bestuur tot wijziging van bet reglement ter verruiming der toelatingsnormen, zoale besloten in de ledenvergadering van 1966, wordt door de vergadering 795
aanvaard nadat op aanwijzing van collega Sedee in artike] 4, lid la, hat woord doktoren ward vervangen door doctorandi. 8. Inleidingen door Prof. Dr. D. W. van Bekkum en Dr. G. A. Sedee over: Wordt het wetenschappelijk onderzoek in kliniek en basisvakken bedreigd? Samenvatting Inleiding Prof. Dr. D. W. van Bekkum
Prof. van Bekkum deelde de ,,rayons" waar tegenwoordig geneeskunde en medisch wetenschappeli.jk onder-zoek en onderwi.js bedreven worden als volgt in: extra universitaire researchcentra, universitaire centra, te weten kliniek en basisvakken, en periferie, te weten specialisten en huisartsen. De verdeling van de arbeidstijd van hen die hier werkzaam zijn over de activiteiten onderwLis, onderzoek, klinisch en niet klinisch geneeskundig werk, wisselt. In de basisvakken wordt relatief veal tijd besteed aan onderwijs en onderzoek, in de kliniek aan onderwijs en klinisch geneeakundig werk. Men denkt veelal, dat in de basisvakken geen ,,geneeskundig" werk wordt gedaan. Dit is onjuist indien men dit begrip opvat als arbeid ten behoeve van de geneeskunde, of als ,geneeskunde bedri.jven" in ruimere zin. Naarmate de integratie toeneemt, wordt steeds duidelijker dat in laboratoria van de basisvakken ten behoeve van de kliniek bepalingen verricht en onderzoek op korte termijn gedaan wordt waartoe de kliniek geen mogelijkheden heeft. Daarenboven is ook een deel van het onderzoek op lange termijn direct gericht op toepassing in de kliniek. Da: ook in de kliniek onderzoek gedaan wordt valt niet te ontkennen, al is de ruimte voor onderzoek vaak gering door te veel klinisch geneeskundig werk. Zo zien we beide onderdelen van her universitaire blok in principe hetzelfde werk doen met een zekere accent verachuiving. In de extra univeraitaire researchcentra wordt slechts incidenteel onderwijs gegeven, onderzoek vormt er de hoofdzaak, waarbij tevens geneeskunde in dezelfde zin als bij de basisvakken bedreven wordt. De laatste tijd wordt er vanuit deze centra meet bi.jgedragen tot bet universitaire onderwijs, vooral in de vorm van post-graduate cursussen. Dit is hat gevolg van her tot ontwikkeling brengen van bepaalde specialistische kennis in deze instituten en bet toenemend tekort aan personeel voor het universitaire onderwijs. In de periferie wordt door specialisten en huisartsen in hoofdzaak geneeakundig werk gedaan, maar met de toenemende affiliatie nemen ook onderwijs (extra-universitaire co-schappen) en onderzoek toe, terwijI ook de huisartsen via stages in de huisartsenpraktijk onderwijs gaan bedrijven. Vat men extra-universitaire researchcentra en periferie van specialisten en huisartsen samen onder bet begrip periferie, dan zijn de academici betrokken bij de beoefening der geneeskunde als volgt verdeeld: Periferle ..................................... Universitaire blok, kliniek ............... Universitaire basiavakken ...............
15000 2500 700
Welke factoren brengen pas afgestudeerde medici ertoe tot bet universitaire blok toe te treden? 1. Faciliteiten; 2. Tijd, beschikbaar om het werk te doen; 3. Honorarium; 4. Carri~re mogelijkheden. ad 1. De faciliteiten in moderne niet-universitaire ziekenhuizen en researchcentra zijn bepaald niet minder, soma beter dan in het universitaire blok. ad 2. De voor het werk beschikbare tijd valt binnen her universitaire blok tegen tengevolge van de vele klinische- of onderwiJswerkzaamheden. ad 3. Het honorarium ligt mede tengevolge van her bevriezen van de Querido-regeling niet alleen in de aanvang 796
reeds lager dan in de periferie, maar biedt ook niet voldoende perspectief voor de toekomst, behalve voor de klinici door meer klinisch werk erbij te nemen. ad 4. De mogelijkheden om carribre te maken zijn buiten de universiteit minstens even goed en veel talrijker dan aan de medische facutteiten. Posten met grote verantwoordelijkheid, mogelijkheid om leiding te geven en organisatorische gaven te ontplooien worden bovendien in de periferie veelal aantrekkelijker gehonoreerd. Indien her hoogleraarsambt ats een carri~re-eindpunt wordt beschouwd dat ,,concurerend" kan zijn met periferieposten, kan moeilijk worden aangenomen dat deze mogelijkheid van invloed zal zijn bij de keuze van een jonge arts voor een univeraitaire Ioopbaan, omdat er in Nederland slechts 250 medische hoogleraarsposten zijn. In de periferie liggen de inkomens aanzienlUk hoger. Her gevolg is: a. een grote aanzuigingskracht van de periferie op de universitaire kern; b. de klinisch universitaire kern zoekt compensatie van bet salaristekort door extra kliniach werk te doen - - eigen praktijk of andere nevenwerkzaamheden - - hetgeen uiteraard ten koste van onderwijs en eventueel onderzoek gaat. Men heeft thans reeds hier en daar de oplossing beproefd deze clinici te honoreren op een wijze die meer overeenkomt met de periferie. Daarmee veroor'zaakt men een kloof tussen kliniek en basisvakken, die binnen de universitaire kern een aanzuiging van basisvakken naar kliniek tot gevolg heeft. Is het niet mogelijk de honoraria van het gehele universitaire blok meer in overeenstemming te brengen met de periferie? Het argument dat hiertegen wordt gehoord is dat de opleiding toch al zo duur is en dat met voortzetting van de huidige groei bet hoger onderwijs in 1980 het gehele overheidsbudget zal opslokken. Dit argument raakt volgens de spreker kant noch wal. De huidige groei is een inhalen van een ernatige achterstand. Is de opleiding van medici nu werkelijk zo kostbaar voor de gemeenschap? De kosten per ,,produkt" (1 arts) in Engeland bedragen s in Nederland 4- 7 x FI. 14.250 = FI. 100.000,--. Wat de gemeenschap daarvoor terugkrijgt is een hoeveelheid geneeskundige verzorging die moeilijk in geld is te schatten en die op een bepaalde manier in de honoraria van de artsen tot uitdrukking komt. De dienstverlening van de medici wordt in ieder geval zo gehonoreerd dat de inkomens van de artsen aanzienlijk hoger liggen dan die van de gemiddelde Nederlander, voor wiens opleiding geen FI. 100.000,-- ward geinvesteerd. Oeheel afgezien van het feit dat voor een groot percentage van degenen die aan her arbeidaproces deelnemen in Nederland (op andere manier dan na een medische opleiding) bepaalde bedragen zijn geinvesteerd, is de meeropbrengst aan inkomstenbelasting van de artaen boven die van de gemiddelde Nederlander, beduidend meet dan het bedrag dat in de opleiding werd geinvesteerd. Er is derhalve geen twijfel aan dat het geinvesteerde met grote interest aan de maatschappij terugvloeit, met andere woorden de medische opleiding is nog alijd een winstgevende Investering voor de gemeenschap, evenals dat bet geval is voor de opleiding van vele andere medici. Wel kostbaar en groo tendee]s onnodig is hat verlies aan studenten en 8tudietijd tengevolge van toelating zonder selectie en aan afgestudeerden door vertrek naar het buitenland tengevolge van gebrek aan mogelijkheden in Nederland. Deze verspilling kan slechts door opheffing van de huidige problemen binnen het univereitaire blok veranderd worden. De factor beschikbare tijd kan slechte verbeteren blJ voldoende bezetting en vo]doende faciliteiten voor e e n effici6nt gebruik van beachikbare krachten. Wil men anderaom de krachten bet meest effici~nte gebruik van de moge-
|ijkheden laten maken en tevens het verlies bij het onderwijs bepeprken, clan moet aan de universiteiten een elite gekweekt worden. Dat kan slechts indien deze functies voldoende aantrekkingskracht bezitten. Verbeterde carri*bremogelijkheden, geen sterke discriminatie in honorering tussen de drie blokken en voldoende -faciliteiten om een efficient gebruik van de tijd te waarborgen, zouden de oplossing moeten brengen.
zichte van het wetenschappelijk onderzoek in de kllnlek? a) De werkeli.jke of schijnbare overbelasting door geneeakundige behandeling van pati6nten, b) Het gebrekkig ontwikkelde gevoel voor het feit, dat enige collegae meer weten en kunnen dan een en dat moderne research slechts gedaan kan worden in een team van medici en niet-medici, c) De onduidelijkheid van carri~re-vorming wanneer men veel tijd besteedt aan onderwijs en research.
Samenvatting van de inleiding van Dr. Sedee. Dr. Sedee sluit zich voor een groot deel bij de vorige spreker aan. Hij wil als clinicus echter nog enkele specifieke klinische facetten van het probleem belichten. Hi_j kwam allereerst terug op de titel en de aangehaalde ,,bedreiging van het wetenschappelijk onderzoek in de kliniek e n . . . " Hier wordt onder kliniek niet alleen bedoeld de academische klinieken, maar ook alle andere ziekenhuizen, waar artsen regelmatig hun werk verrichten. In deze ziekenhuizen worden de pati6nten behandeld als onderdeel van de curatieve gezondheidszorg. Door deze behandeling krijgt de clinicus bovendien de gelegenheid - - naast de toepassing van aan hem overgedragen kennis - - ervaring op te doen en op grond daarvan grote of kleine veranderingen in de routine-behandelingen aan te brengen. Hierbij zal hij ter controle extra onderzoekingen (laten) uitvoeren. Hij zat naast de curatieve zorg speurwerk verrichten en hierbij wederom ervaringen opdoen. De derde factor in het klinisch werk kan zijn her onderwijs. De assistent in opleiding ziet en volgt het voorbeeld van zijn docent. De docent kan zich hiervoor extra moeite geven of zo druk bezet zijn, dat hij door het uitdelen van opdrachten zich ontdoet van de geneeskundige dialoog. In zeer gunstige omstandigheden zal de clinicus de vragen van de assistent in opleiding trachten te beantwoorden met zoveel mogelijk gegevens en trachten op alle wijzen de belangstelling voor problemen op te wekken en tot vorsen te prikkelen. In de huidige omstandigheden blijken vele clinici niet reel verder te komen dan de curative en preventieve gezondheidszorg. Een schat aan persoonlijke ervaringen blijft onbenut. Meningen en ervaringen worden niet getoetst aan experimenten, worden niet uitgewerkt en komen meesta] niet ter beschikking van anderen. De belangrijkste oorzaak hiervoor is, dat de clinici zich te veel laten meeslepen door de ,,routine-behandeling", zelfs indien de hulpmiddelen voor speurwerk aanwezig zijn. Een andere negatieve factor is de geringe geneigdheid tot ,,teamwork" en tot het betrekken van deskundigen op gebieden, waar de behandelend geneesheer zelf niet voldoende ingewerkt is. Hij ziet de integratie van de bijdrage van biochemici, biophysici en anderen nog niet als vanzelfsprekend. Het goede voorbeeld en het nut van deze integratie - - de noodzakelijke stap om het wetenschappelijk onder"zoek voortgang te doen vinden - wordt door de medische faculteiten allerminst duideli.jk gegeven en bewezen.
Teamwork dient aangekweekt te worden. Carri,bre-vorming met een redelijk eindpunt dient voor een reel bredere groep zeker te zijn. Juist door de medisch-ethische gevoelens aangekweekt bij artsen worden carri*bre-vorming en secundaire arbeidsvoorwaarden vaak hoger aangeslagen dan primaire inkomsten. De discriminatie ten opzichte van de meerderheid van de collegae moet echter niet buiten proporties geraken, opdat bet arbeidsklimaat door frustratie niet verg!ftigd wordt. Dit wreekt zich het eerst in de sfeer van het wetenschappelijk onderzoek en daarna in het onderwijs. D'e tragiek is, dat het juist de kwetsbaarste groep is, die her speurwerk doet en her onderwijs geeft. Buiten bet universitaire blok hanteert men veel gemakkelijker her begrip marktwaarde en honoreert dit ook. De marktwaarde van een elite binnen het universitaire blok wordt, hoewel begrepen, toch niet erkend.
Niet alle ziekenhuizen eigenen zich tot zowel curatief werk alsook tot speurwerk en onderwijs. Ruwweg kan men de verdeling maken, dat van de academische ziekenhuizen alle taken vereist worden. Bij de kleinere inrichtingen ligt de nadruk meer op de curatieve taak. De groep ziekenhuizen hiertussen zullen ,,op den duur" geaffilieerd worden aan de academische ziekenhuizen of toegevoegd worden aan de groep, die een bijna uitsluitend curatieve taak heeft. Deze verdelin9 is efficient voor het onderwijs en voor de communicatie bij de research en het meest economisch met her oog op ruimte en apparatuur. War bepaalt de huidige houding van de clinici ten op-
Samenvatting discussie. Er ontspint zich naar aanleiding van deze inleidingen een levendige discussie. Prof. Bouman opent deze en stelt dat honorering niet het hoofdpunt behoeft te zijn voor het aantrekken van mensen voor researchwerk. Hij achtte een analyse van de mate waarin de door prof. Van Bekkum genoemde factoren de keuze van een carri6re in het universitaire blok en speciaal in de basisvakken ongunstig beinvloeden dringend noodzakelijk. Hoge honoraria kunnen wel dienst doen als ,,ontwikkelingshulp". Belangrijk is echter dat de faciliteiten voor wetenschappelijk werk in Nederland tekort schieten. De voorzitter merkte op dat een analyse als door Prof. Bouman bedoeld reeds bestaat in de vorm van het rapport van de commissie Querido, doeh dat men ten departemente nog steeds weigert dit rapport voor publikatie vrij te geven. Prof. Van Bekkum voegt hieraan toe, d a t e r In medische faculteiten reeds een tekort van circa 180 krachten bestaat, voornamelijk in de basisvakken. Een gevaar hierbij is, dat bij her nemen van maatregelen (onder andere salari~ring) aan de kliniek voorrang verleend zal worden met als gevolg een schisma tussen basisvakken en kliniek. De vergadering is her erover eens dat honorering niet het hoofdmotief is, zolang tenminste de discriminatie ten nadele van de zogenaamde basisvakken een zekere grens niet overschrijdt. Volgens Prof. Van Bekkum is door het ,,bevriezen" van de Queridoregeling ook aan de top reeds een hernieuwd verloop merkbaar geworden. Naast de factor honorering, die op bet ogenblik propaganda voor een carriere in de basi~vakken onverantwoord maakt, werden de volgende ongunstige factoren door de vergadering nog van bijzonder belang geacht: a. Een carri~re in de basisvakken spreekt een student niet aan omdat hij dan niet voor een erkend specialisme wordt opgeleid. Prof. De Wied stelt dat van primair belang is dat de studenten een beter inzieht krijgen in de aard van wetenschappelijk werk en verwijst naar de regeling in Utrecht. De voorzitter merkte op dat de commissie van de V.M.W.O. voor erkenning en opleiding voor specialismen in de basisvakken reeds vergevorderd is met de voorbereiding van een rapport dat moet leiden tot bet inrichten van goede 797
opleidingen voor specialisten in de basisvakken en het verkrlJgen van erkenning van een dergelUk apeclaliame. b. De gebrekkige structuur van her universitaire apparaat. Prof. Van Bekkum wijst erop, dat het grote tekort san edministratief en technisch personeel aan universieiten medebrengt, dat de wetenschappelUke medewerkers veal van hun tijd verdoen san wer~zaamheden waarvoor zlJ nlet zUn opgeleid of aangesteld. c. Tensiotte zUn de faciliteiten voor het doen van research aan de universiteiten, hoewel aanmerkelUk verbeterd, bepaald niet altijd beter dan in extra-universitalre Instituten. Deze kunnen dus geen aantrekkingskracht ultoefenen, die de ongunstige factoren kunnen compenseren. Prof. Bouman meent dat het bedrag dat In Nederland voor medisch wetenachappelijk onderzoek beschikbaar wordt gestaid op hat nlveau van de Balkanlanden llgt; de voorzltter noemt exacte getallen. In de Verenigde Staten wordt JaarIljks per hoofd van de bevolking 6 dollar aan medisch wetenschappelijk onderzoek uitgegeven, in Nedertand 35 dollar cent, terwtjl de waarde van hat nationaal produkt per hoofd van de bevolklng respectlevelUk $ 3083.-- en $ 1 2 0 5 , per jaar bedraagt. De vergaderlng stelt de volgende maatregelen ter verbetering van de huidige toestand voor: 1. Unaniem wordt vastgesteld dat onderzoek en oplelding san de medische facultelt van propaedeuse tot en met artsexamen als een organisch geheel most worden gezlen. Gerechtvaardigde verbeteringen van de salarlssen van kltnlach werkzame specialisten dienen derhalve steeds vergezeld te gaan van zodanige maatregelen, dat geen schiama ten nadele van de basisvakken optreedt. Steun voor dlt beginsel dient de V.M.W.O. te vragen blJ de MaatschappU, voor Geneeskunst, her interfacultair overleg en de LAD ,,ontdooling" van de Querldoregeling, verbeterlng van carTi~remogelijkheden en verbetering van de honorering san de voet ten opzichte van de salarisaen van andere artsen in dienstverband zijn noodzakellJk om een bekwame en ervaren top te kunnen behouden en toevloed van nleuwe medische wetenschappeli.jke onderzoekers te verzekeren. 2. Te bevoegder plaatse zal door her bestuur op publlkatie van hat rapport-Querido moeten worden aangedrongen. 3. De vergadering wenst krachtige voort2etting van de op Initiatief van de V.M.W.O. In de provInciale pars begonnan artikelenreeks over Nederlandse laboratoda voor medlsch wetenschappelUk onderzoek en blj voorkeur ultbreldlng dearvan met een analoge actle op meer wetenschappelUk nlveau In de medische vakbladen, ter opheffing van de door collega Steendi.jk gesignaleerde defaitistische opvattingan welke medici In de periferle blUken te koesteren omtrent het medisch wetenschappell.lk onderzoek in Nederland. 4. In samenwerking met Prof. Bouman zal een rapport worden opgesteld, det de huidige situatle en de gebrekklge perspectieven voor de medische research in kliniek en basisvakken duideliJk naar voren brengt. Dr. Schuurman Stekhoven merkt op, dat dlt rapport dan een behoorlijke publlcltelt zou moeten krijgen. Prof. De Wled atelt, dat het de steun zou moeten krIJgen van de MaatschappiJ voor Geneeskunst en het:lnterfacultalr overleg, teneinde te berelken dat deze gegevens zullen dlenen als ultgangspunt voor maatregelen welke tot opheffing van de bestaande sltuatle moeten leiden.
9. Mededelingen van het bestuur. De voorzitter deelt mede dat de ledenwerl:actie gunstlg verloopt en he taantal leden thans tot 350 heeft doen toenemen.
798
I0. Rondvraag. Collega Docter atelt ter dlscuasle of het niet beter zou zijn indian hi.] zijn zeer hoge MaatschapplJ-contributle direct aan de V.M.W.O. zou afdragen, aangezien daze toch voor medisch wetenschappelijke onderzoekers een veel belangrijker organisatie is. Hij heeft zich reeds vaak afgevraagd wat eigenlijk her nut van de MaatschappU voor Geneeskunst voor de V.M.W.O. is. De voorzitter merkt op dat het haar bekend is, dat vele V.M.W.O.-leden daze menlng zijn toegedaan en dat velen van hen ten aanzien van hun contributle reeds een dergelijk plan gekoesterd hebben. Vooralsnog stelt het V.M.W.O.-bestuur zich op het standpunt dat de behartiging van de belangen, die de V.M.W.O. zich aantrekt het beste binnen de Maatschappij voor Geneeskunst ken geschieden omdat dit een reel groter lichaam is, dat sen groot aanzien in de buitenwere]d geniet. De consequentle van een democratische vereniging is nu eenmaal dat daze her meest betekent voor die leden, die daarin de grootste activiteit ontplooien. Het V.M.W.O.-bestuur Is van plan een groter deel van de aandacht van de Maatschappij voor zich op te eisen temeer waar binnen hat raam van de Maatschappij voor Geneeskunst degenen, die door hat oplelden van artsen zorgen voor de toelevering van nieuwe leden san de MaatschappiJ, uitsluitend in de V.M.W.O. vertegenwoordigd zlJn. Niets meer san de orde zijnde sluit de voorzitter onder dankzegging aan de inleiders voor hun inleidingen en san de leden voor hun belangstelling, de vergadering. RECTIFICATIE Onder de oproep in verband met de ledenweffactie van de V.M,W.O, (M.C.-nr. 34, bladzijde 775) is de naam van de secretaris foutief afgedrukt. Hat secretariaat wordt gevoerd door
Dr. Th. H. Rozijn, Vondellaan 24a, Utrecht.
MC
J UIT DE AFDELINGEN
Tilburg en Omstreken Op de hulshoudelUke vergaderlng van de Kdng Tilburg en Ometreken op 18 reel 1967, gaf Dr. J. Sinnige zljn Indrukken w e e r over het 2e Congr~s International de Morale M ~ l i c a l e , dat In PadJs gehouden werd. Het Initlatief tot dtt congres glng ult van de Ordre National des M~decins en werd gehouden van 24 tot 27 mei 1966. De KoninkliJke Nededandsche MaatschappU tot bevorderlng der Geneeskunst was vertegenwoordigd door de voorzitter van de Raad van Beroep, Dr. J. Schultsz, daarnaast was er sen vartegenwoordlger van het departement van Justitle en zoals gebruikelUk gaf de ambassade in Pad js blUk van belangstelllng v o o r dit gebeuren, De dear gehouden voordrachten zUn gebundeld In twee delen en zljn op verzoek blJ Dr. R. J. Brockard, s6cr6talr g6n~ral du Conseil National de I'Ordre des M~decins verkrijgbaar. Een gedetailleerde weergave van de voordrachten was ondoenlijk, de tendens benadrukte de persoonlljke vrlJheid van handelen, zeker ten opzichte van het staatsbestel, daarnaast een regaling van rechten en pllchten In de Ordre National Mddeclns.
MC
I BRIEVEN AAN DE REDACTIE
Plaatsing van brieven in deze rubriek houdt niet in dat de redactie de daarin weergegeven zienswUze onderschrUft.
ONTWlKKELINGSHULP
Naar aanleiding van het voorstel van collega Mol en bet daarop volgende redactionele artikel van 14 juli jl. zou ik gaarne een ander geluid willen laten horen over de zogenaamde ontwikkelingshulp. Door het grote gebrek aan voldoende Nederlandse anaesthesisten ben ik als directeur-geneesheer gedwongen door middel van advertenties in de ,,British Medical Journal" anaesthesisten uit Engeland te ,,importeren". De meeste sollJcitanten zijn lndiers, Pakistani en hegets. Bij de interviews, die ik met velen had, heb ik als regel ook gevraagd waarom zij in Europa bleven en niet teruggingen naar hun eigen land, waarheen wij Nederlandse artsen sturen. Zonder uitzondering luidde hun antwoord: ,,Because there is no money there". Tijdens mijn verblijf in Afrika had ik vele uit Congo teruggekomen zendelingen en missionarissen als patient. Velen vertelden mij o.a. dat zij hun broodnodige r0ntgenfilms voor hun apparaten in de missieposten thans moesten kopen voor een prijs, die viermaal zo hoog lag als wanneer zij deze direct uit Amerika zouden betrekken. Deze dure films waren een gratis ,,ontwikkelings"-geschenk van de UNO. In mijn eigen ziekenhuis in het welvarende Nederland komen mij hog vele zogenaamde krepeer-gevallen onder ogen, mensen die tussen de wal en het schip gevallen zijn van al onze sociale wetten. Zouden wij niet eerst onze ontwikkelings,hulp gebruiken voor onze eigen landgenoten, waarbij ik speciaal denk aan de ontbrekende bejaardenhuizen, waar geen geld voor beschikbaar is? 's-Gravenhage, 22 augustus 1967 N. K. Cath
Mr I VAmA Naar de mening van minister Bakker (Verkeer en Waterstaat) en staatssecretaris Kruisinga (Sociale Zaken en Volksgezondheid) zijn voldoende transportmiddelen aanwezig om ernstige patienten van de waddeneilanden naar de vaste wal te brengen. Her is dan ock niet nodig andere voorzieningen te treffen. Aldus het antwoord van de bewindslieden op schriftelijke vragen van her tweede kamerlid Zegering Hadders
(V.V.D.). In het antwoord wordt een overzicht gegeven van de bestaande situatie. Op alle eilanden zijn ambulances aanwezig en voor het transport naar het vaste land zijn beschikbaar de boten van de lijndiensten, vaartuigen van rijkswaterstaat en Ioodswezen en motorstrandreddingsboten. In noodgevallen zorgt de luchtmacht voor transport door de lucht. Voorts zijn op de vier Friese Waddeneilanden in totaal zes artsen en vijf wijkverpleegsters werkzaam. Dat is volgens de staatssecretaris meet dan genoeg voor de bevolking van bijna 8200 zielen plus vakantiegangers, ook ingeval spoed nodig is, of specialistische hulp, want daarop is op de eilanden alles afgestemd. Op initiatief van de werkgroep gezi.nsbenadering, ingesteld door de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn en her ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, en onder auspicien van het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde te Leiden is aldaar begonnen met een intensieve training voor gezinstherapeuten. Deelnemers zijn een dertigtal psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers, die gedurende drie dagen per week theorie en praktijk kri_jgen. De training duurt tot 8 november. De Amerikaanse deskundigen I. BoszormenyiNagy, D. Rubinstein en G. Zuk zullen elk ruim drie weken als docent optreden. In dezelfde periode, namelijk op de maandagavonden van 28 augustus tot en met 30 oktober, zullen de genoemde docenten in de collegezaal van bet Academisch Ziekenhuis te Utrecht voor een grotere groep belangstellenden lezingen houden over de gezinsbehandeling.
Een leading article in de British Medical Journal van 12 augustus 1967 onder de titel ,,Future of General Practice" eindigt aldus: ,,General practice in the future must be such that it can offer keen doctors well trained in medicine a continuing opportunity to practice and to improve their skills. Only when general practitioners can get back into the stream of medicine will they regain their confidence and their branch of: practice its prestige. The basic requirements for these are clear, even if the ways for getting them are not. Firstly, general practitioners must have a sound knowledge of medicine. Secondly, the conditions in which they practice must be such that they can apply their knowledge to the full. Thirdly, they must have time for unhurried clinical work. Foud:hly, they must have time to keep up to date. Fifthly, their pay must be enough
to ensure for them a fair standard of living. Doctors must in the main learn as the earn, and there is no greater stimulus to keeping abreast than working alongside colleagues in the same and in other branches of medicine. The trend must be towards practice in groups and closer association with hospitals. It is for consideration whether that might lead naturally to a unified medical service based on hospitals and with a common career structure for doctors. Fears in the demand for greater efficiency in medical practice the more human needs of the patient may be forgotten are not groundless. One of the finest features fo British general practice is the admirable relationships which have bound doctors and patients together. Some of the art in medicine, so essential when science was lacking, is outworn. But modern medicine takes patients as weft as doctors anxiously into unfamiliar ground. If courtesy, kindness, and gentleness form part of the art of applied medicine then there will be more need than ever in the future for the exercise of this qualities in the doctor-patient relationship. It is never out of time for doctors to remind themselves that if one of their prime duties is to cure when possible so it also to comfort always." De prof-federatie in de internationale wielerunie (UCI) heeft besloten, zo meldt het A.N.P., v66r bet eind van dit jaar een ronde-tafelconferentie te houden over de problemen van de doping. Voor deze conferentie zullen vertegenwoordigers van de UCI, van de federatie zelf, van de organisatie van baandirecteuren, de extra-sportieve groeperingen, beroepsrenners, de sportpers, medici en juristen worden uitgenodigd. De bedoeling is een nieuw reglement ten aanzien van de doping voor beroepsrenners op te stellen. Dit werd meegedeeld op de vergadering van de FICP (de proffederatie van de UCI) in Amsterdam. De vergadering sprak de dringende wens uit, dat de regeringen zonder dralen een strenge controle zullen instellen op de verkoop en het gebruik van stimulerende middelen.
In de drie noordelijke provincies en in Zeeland zullen in de komende jaren verpleegtehuizen met in totaal 1.800 bedden gebouwd moeten worden. Dit betekent een investering van 75 miljoen gulden. Staatssecretaris Kruisinga, Sociale Zeken en Volksgezondheid, heeft de gedeputeerden van de vier provincies de plannen voor de toekomstige houw ter beoordeling en voor nader advies toegezonden. Bij de planning is 799
aldus Trouw - - uitgegaan van her aantal inwoners per 1 januari 1980, en van de behoefte aan verpleegtehuisbedden op 1,75 pro mille voor lichameIUk zieken en op 0,75 voor geeetelijk gestoorde bejaarden.
Het Centre International de I'Enfance In Parijs, dat ieder jaar cursusaen organiseert voor artsen, verpleegsters, maatschappelUk werkers enz. heeft voor Nederland een tweede beurs beschikbaar gesteld. Werd kortgeleden reeds een beurs aangeboden voor een cursus ,,Bescherming van Moeder en Kind" - de tweede biedt thans gelegenheid tot deelneming aan de cursus ,,Ontwikkeling en 9edrag van her jonge kind". Deze laatste beurs is bedoeld voor, zoals gesteld wordt, ,,personnel pedagogique et social responsable de I'enfant de 3 h 6 ans". De in de Franse hoofdstad te houden cursus duurt van 22 januari tot 25 februari 1968. Belangstellenden dienen beslist over een goede kennis van het Frans te beschikken. Inlichtingen betreffende de cursussen en de beachikbare beurs worden op verzoek verstrekt door her directoraat-generaal voor Internationale Zaken, ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Zeestraat 73, Den Haag (:telefoon 183220 toesteI 340). De Rijksuniversiteit van Utrecht heeft een proefonderzoek voor gezinsplanning verricht, waaruit blijkt, dat een hogere sociale status ook gepaard gaat met een hoger gemiddeld kindertal. De godsdienstfactor blijkt steeds minder van betekenis op de gemiddelde gezinsgrootte. Slechts de gereformeerde bevolkingsgroep blijft zich hog onderscheiden door een gemiddeld hoog kindertal. Her onderzoek is in het voorjaar van 1966 ingesteld door drs. H. J. Heeren, docent in de sociologle van bevolkingsvraagstukken aan de Rijksuniversiteit en drs. H. G. Moors van de Stichting Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek.
De besturen van de Stichting St. Josephziekenhuis te Heerlen en de Stichting tot bouw en exploitatie van protestantse ziekenhuizen in Limburg hebben, aldus de correspondent van ,,De TUd", bekend gemaakt, dat hat in aanbouw zijnde ziekenhuis te Heerlen het eerste hospitaal in Limburg wordt, waarbij sprake is van een volledige samenwerking tussen katholieken en protestanten. De totale bedden-capaclteit zal daardoor 1047 worden. De samenwerking heeft zowel princlpi~le (oecumenisch) als medische en economi800
sche achtergronden. Het hospitaal krijgt een nieuwe naam, .IosephziekenhuisWenckenbachkliniek, ale een eerbetoon aan de Heerlense huisarts van die naam die internationale bekendheid verwierf door zijn onderzoekingen rond 1900 op her terrein van de cardiologie in Wenen. In het regentencollege worden twee protestanten en een vertegenwoordiger van de gemeente opgenomen. Het hoofdgebouw van het ziekenhuis (kosten 77 miljoen gulden) zal 1 januari gereed zijn. Men verhuist tussen kerstmis en nieuwjaar.
In Amsterdam-Noord zijn tien wijkverpleegsters ingeschakeld bij een proefneming met een verpleegkundige nazorg voor ontslagen ziekenhuispati~nten. Deze zijn pati~nten die verpleegd zijn geweest in bet ziekenhuis van hat noordelijk stadsdeel. AIs de proef slaagt, zal deze nazorg worden uitgebreid over de hele stad en zullen er 110 wijkverpleegsters een taak in krijgen. Dit meldt de Volkskrant. De proef met de nazorg voor ontslagen ziekenhuispatienten wordt genomen in samenwerking met de drie Kruisverenigingen. De ziekenfondsen staan er achter. Er is een centrale dienst voor ingesteld, die gevestigd is in bet gebouw van het Oranje-Groene Kruis aan de Overtoom. De nazorgdienst staat o nder leiding van de arts dr. M. Hartman en de verpleegster zr. A. Hintzen. Op advies van de behandelend arts in het ziekenhuis van Amsterdam-Noord en in overleg met de huisarts krijgt de patient een leefregel aangeboden, die hij - - uiteraard op basis van persoonlijke vrijheid kan volgen. De verpleegsters zorgen daarbij voor de praktische verpleegkundige begeleiding.
De openbare gezondheidsdienst in de V.S. heeft, aldus het Algemeen Handelsblad, een nieuw onderzoek ingesteld naar de gevolgen van het token en zegt in een inmiddela gepubliceerd rapport, dat de conclusies de uitkomsten van een In 1964 in opdracht van de regering verricht onderzoek bevestigen. Meet dan zeventig geleerden hebben aan de nieuwe studie meegewerkt. Her rapport zegt, dat het aantal sterfgevallen door Iongkanker snel stijgt; dat aanzienlijk meet sigarettenrokers aan hartziekten sterven dan niet-rokers (hat verschil bedraagt 70 en some 200 procent); dat het token van sigaretten de belangrijkste oorzaak is van chronische bronchitis en dat het de kans om aan deze ziekte te sterven vergroot. Het rapport raadt ophouden met of aanzienlijk minder roken aan.
MEDISCH C O N T A C T Verschijnt wekelljks Bestuur: K. Vaandrager, Deventer, voorzitter; A. Taminiau, TIIburg, vice-voorzitter; Dr. S. A. de Lange, Esaenweg 54, Rotterdam, secretaris; Dr. M. van der Stoel, Voorschoten, penningmeester; Prof. D. C. den Haan, Leiden.
Redactie: Keizersgracht 327, Amsterdam-C, telefoon 020-242535. Uitgever: Uitgeversmij. Kruyt n.v., Groot Hertoginnelaan 28, Buseum, telefoon 02959-16155-32259, postgiro 142554. Advertenties: In te zenden m ook brieven op advectentles onder hummer - - uitsluitend blj de uitgever. Advertentles behoeven de goedkeuring der redactle en kunhen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Abonnementen: Voor niet-leden der Kon. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst f 25,m, buitenland t" 30,--. Opgaven en adreswijziging ultsluitend bij de uitgever. Oplage: 14.790 exemplaren. Druk: Verweij-MIJdrecht.
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEE$KUNST Adres der MaatscheppU en hear organen: Keizersgracht 327, Amsterdem-C., telefoon 020-242535, postgiro 58083; hoofdbe~tuur, dagetijks bestuur, boekhouding, bureau voor waarneming en vestigtng (van 8.30 tot 17 uur, ne 18 uur, ook 'e zondage telefoon 798984), - - Landelijke Specialisten Vereniging - - Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband - - Specialisten Registratie Commissie - - Onderlinge Levensverzekering Maatschappij voor Artsen, O.L.M.A. (telefoon 67101). Landelijke Huisartsen Vereniging, Korte Prinsengracht 34-111, (teleloon 248984). Ondersteuningsfonds ~oor weduwen en wezen (postgtro 111950, secretaris F. WelJnen, ~/llverweg 14, Sittard, telefoon 04490-3363). Raad van beroep: Dr. H. Naris, secretaris, Sonsbeekweg 6, Amhem.