FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Levenslang veroordeeld tot hiv? De visie van seropositieve personen omtrent de criminalisering van hiv overdracht door seksueel contact binnen een consensuele relatie.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01001505) Fagardo Bo Academiejaar 2014-2015
Promotor : prof. dr. Vermeulen Gert
Commissaris : dr. De Bondt Wendy
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Fagardo Bo (01001505) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad.
Datum: 15/08/2015
Handtekening:
1
Trefwoorden hiv/ aids. risicovol seksueel handelen. strafrecht. persoonlijke beleving.
2
Voorwoord Het is reeds enige tijd geleden dat de televisiezender Eén uitpakte met de televisiereeks ‘Hiv POSITIEF’ waarin vijf seropositieve Belgen gevolgd werden en hun verhaal deden over hun leven met hiv. Ikzelf was sterk onder de indruk van de openheid waarmee deze mensen konden vertellen over een ziekte die hun leven deels bepaalde en toch niet bij de pakken bleven zitten. Deze reportage bleef ergens in mijn hoofd hangen en nam terug de bovenhand toen ik nadacht over het potentiële thema van mijn masterproef criminologie. Daarnaast ben ik iemand die graag over taboe gerelateerde thema’s schrijft met als doel om hierover meer openheid te creëren. Deze elementen waren dan ook de aanleiding om onderzoek te voeren naar de visie van seropositieve personen omtrent de criminalisering van hiv overdracht door seksueel contact binnen een consensuele relatie. De studie van deze thematiek werd gelukkig goed onthaald door mijn familie en de universiteit Gent, waardoor ik onder andere hen nog enkele dankwoorden schuldig ben. Mama, bedankt voor mijn universitaire carrière mogelijk te maken. Bedankt voor de steun voor, tijdens en na het schrijven van deze masterproef. Oma en opa, bedankt voor jullie open visie op de wereld, seksualiteit en de mens. Ik kon mezelf geen betere grootouders inbeelden die zo begaan waren met de thematiek en het onderzoek van hun kleinkind. Sensoa, bedankt voor de talrijke documentatie die ik van jullie mocht ontvangen. Zonder deze sterke organisatie was het bijna een onmogelijke opdracht geweest om in contact te komen met seropositieve personen. Mevrouw De Bondt, bedankt voor de begeleiding die ik van u kreeg tijdens het schrijven van mijn bachelorproef. Uw ‘tips van de week’ en de feedback omtrent de bachelorproef, heb ik zeker en vast meegenomen bij het schrijven van deze thesis. Professor Vermeulen, bedankt voor uw enthousiasme omtrent de thematiek van mijn thesis, de nuttige tips en opmerkingen. Ten slotte wil ik ook mijn respondenten enorm hard bedanken. Mijn thesis zou niets zijn geweest zonder jullie openheid, eerlijkheid en gedrevenheid.
Bo Fagardo Gent, zondag 16 augustus 2015. 3
Afkortingenlijst Aids: Acquired immune deficiency syndrome ARV: Anti Retroviral therapy HAART: Highly Active Anti Retroviral Therapy Hiv: Human immunodeficiency virus PEP: Post- Exposure Prophylaxis PrEP: Pre- Exposure Prophylaxis Soa: Seksueel overdraagbare aandoening
4
Inhoudsopgave 1. Inleiding ………………………………………………………………………………….... 8 1.1. Inleidende beschouwing ……………………………………………………………… 8 1.1.1. Relevantie en doelstelling van het onderzoek …………………………………… 10 1.2. Terminologische toelichting ………………………………………………………… 11 1.2.1. Hiv/ aids …………………………………………………………………………. 11 1.2.1.1. De wetenschappelijke ontdekking ………………………………………... 11 1.2.1.2. Het verloop van hiv tot aids …………………………………………….… 12 1.2.1.3. Medicatie ………………………………………………………………….. 13 1.2.2. Seksueel risicovol gedrag ………………………………………………………... 14 1.2.3. Hiv overdracht ………………………………………………………………….... 17 1.2.4. Criminaliseren …………………………………………………………………… 19 1.3. Epidemiologie ……………………………………………………………………….. 20 1.3.1. Globale epidemiologie …………………………………………………………... 20 1.3.2. Belgische epidemiologie ………………………………………………………… 22 2. De criminalisering van hiv overdracht ………………………………………………….... 23 2.1. Constitutieve elementen van een misdrijf …………………………………………… 24 2.1.1. Materieel element ………………………………………………………………... 24 2.1.2. Wederrechtelijk element ……………………………………………………….... 24 2.1.2.1. Wat met de toestemming van het slachtoffer? ……………………………. 25 2.1.3. Moreel element ………………………………………………………………..... 26 2.1.3.1. Onachtzaamheid …………………………………………………………... 27 2.1.3.2. Opzet …………………………………………………………………….... 29 2.1.3.3. Wat met de gedeelde verantwoordelijkheid? ……………………………... 30 2.1.4. Bewijslast ………………………………………………………………………... 32 2.1.5. Conclusie omtrent de constitutieve elementen van een misdrijf ………………… 33
5
2.2. Praktische omkadering van de criminalisering van hiv overdracht …………………. 33 2.2.1. Hiv specifieke strafwetgeving ………………………………………………….... 34 2.2.2. Algemeen geldende strafwetgeving ……………………………………………... 36 2.2.2.1. Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel ………… 37 2.2.2.2. Onopzettelijk doden, onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel …… 39 2.2.2.3. Schuldig hulpverzuim …………………………………………………….. 40 2.2.3. Conclusie omtrent de praktische omkadering van criminalisering ……………… 40 2.3. Theoretische omkadering van de criminalisering van hiv overdracht ………………. 41 2.3.1. De morele paniek theorie ………………………………………………………... 41 2.3.1.1. De morele paniek theorie toegepast op hiv ……………………………….. 43 2.3.2. De seksuele paniek theorie ………………………………………………………. 45 2.4. De realiteit inzake de criminalisering van hiv overdracht ………………………...… 46 2.4.1. Doelstellingen van het strafrecht ………………………………………………… 46 2.4.2. Gezondheidszorg ………………………………………………………………… 49 2.4.3. Mensenrechten …………………………………………………………………... 52 2.4.4. Selectiviteit en willekeur ……………………………………………………….... 53 2.4.5. Stigma en discriminatie ………………………………………………………….. 54 2.4.6. Gedragsveranderingen …………………………………………………………... 55 3. De visie van seropositieve personen ………………………...…………………………… 58 3.1. De methodologie van een focusgroep ……………………………………………….. 58 3.1.1. Het onderzoeksopzet ……………………………………………………………. 58 3.1.1.1. Criteria en methoden voor de selectie van de respondenten …………….. 58 3.1.1.2. De locatie van de focusgroep …………………………………………….. 59 3.1.1.3. Ethische aspecten aan de selectie van de respondenten en de setting ….… 60 3.1.2. De onderzoeksmethode ………………………………………………………..... 60 3.1.2.1. Gegevensverzameling ……………………………………………………. 60 3.1.2.2. Gegevensverwerking ……………………………………………………... 61 6
3.2. De resultaten van interviews en focusgroep met seropositieve personen …………... 62 3.2.1. Thema 1: het moreel element …………………………………………………..... 62 3.2.2. Thema 2: de verantwoordelijkheid ……………………………………………... 63 3.2.3. Thema 3: het strafrecht …………………………………………………………. 65 3.2.4. Thema 4: de morele paniek ……………………………………………………... 68 3.2.5. Thema 5: de persoonlijke aanbevelingen ……………………………………….. 70 3.3. Beknopte terugkoppeling naar eerder gevoerd onderzoek …………………………… 71 4. Conclusie en aanbevelingen ……………………………………………………………… 74 5. Bibliografie ……………………………………………………………………………..... 79 Bijlagen …………………………………………………………………………………...… 88 Bijlage 1. Wervingsbrief ……………………………………………………………………. 88 Bijlage 2. Informed Consent ………………………………………………………………... 89 Bijlage 3. Krantenartikels focusgroep ………………………………………………………. 90
7
1. Inleiding 1.1. Inleidende beschouwing Seksualiteit is in de huidige maatschappij alom vertegenwoordigd, wat logisch is aangezien het gaat om natuurlijke driften die eigen zijn aan de mens. Toch kunnen deze biologische driften risico’s inhouden voor de mens an sich en de maatschappij. Het potentiële gevolg van een seksuele handeling, waarop wordt gefocust binnen deze thesis, betreft de besmetting met hiv. Hierbij wordt vertrokken vanuit een consensuele relatie tussen homo-, hetero- of biseksuele partners, waarbij beide partners instemmen met seksueel contact en elkaar als evenwaardig benaderen. Vanuit deze thesis zal er geen aandacht worden geschonken aan hiv contaminatie door seksueel contact met een sekswerker of door verkrachting. De focus wordt gelegd op de consensuele relatie waarbij één van de partners drager is van hiv, hier al dan niet kennis over heeft, en waarbij de kans op hiv transmissie reëel is. Doordat dit een complexe thematiek betreft, is een uitgebreide begripsomschrijving en afbakening noodzakelijk zodat er geen verwachtingen worden gecreëerd die niet worden ingelost. Dit wordt ingevuld door het onderdeel ‘terminologische toelichting’, binnen deze thesis. Hierbij zal de focus gelegd worden op de inhoudelijke invulling van de begrippen: hiv/ aids, seksueel risicovol gedrag, hiv overdracht en criminalisering. In eerste instantie blijft een soa en meer specifiek hiv overdracht een belangrijk gegeven binnen de medische wereld. Hierdoor is het belangrijk om na de terminologische toelichting een korte schets te geven van de voornaamste risicogroepen en de bijhorende epidemiologie. (Brown, Hanefeld et al. 2009; Brands, 2005; Finitsis, Stall et al. 2014; Ketels, 2009a; Ketels, 2010a; Prins, 2006) Langzamerhand verliet de ziekte echter de muren van de laboratoria en de ziekenhuizen en kreeg het een plaats binnen verschillende andere domeinen. Ook het wetgevend kader kreeg notie van de ziekte en werd door diverse overheidsinstanties geïmplementeerd ter bescherming, controle, ondersteuning en bestraffing. Vanuit het opzet van deze thesis zal hiv overdracht worden bestudeerd vanuit het strafrechtelijke kader. Hierbij wordt er rekening gehouden met de constitutieve elementen van een misdrijf, aangezien hiv overdracht benaderd kan worden als een misdrijf. In deze masterthesis werd echter geen rekening gehouden met de procedurele aspecten en de eventuele verzwarende en verzachtende omstandigheden. Wanneer aan de constitutieve elementen werd voldaan, kon de praktische omkadering van het criminaliseringsproces starten.
8
Sommige landen kwamen tegemoet aan deze repressieve reactie door de implementatie van specifieke hiv wetgeving, daar andere landen eerder bestaande wetgeving toepasten om de overdracht van hiv strafbaar te stellen. Binnen deze verhandeling zal de nadruk voornamelijk liggen op het Belgische strafrecht, waarbij getracht wordt om deze punitieve reactie te situeren binnen het theoretische kader omtrent de morele en seksuele paniek. De strafrechtelijke evolutie gebeurde natuurlijk niet zonder enig gevolg. Hierdoor is het belangrijk om aandacht te vestigen op de realiteit omtrent de criminalisering van hiv overdracht en het verband met de doelstellingen van het strafrecht, de gezondheidszorg, de mensenrechten en de impact op willekeur, stigma en gedragsverandering. (Gable, Gosting, & Hodge Jr, 2008; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Lazzarini et al., 2013) Binnen dit onderzoek was het ook belangrijk om zicht te krijgen op de visie van seropositieve personen over deze thematiek. Hierdoor wordt deze thesis in eerste instantie gebaseerd op een literatuurstudie van wetenschappelijke bronnen en grijze literatuur ter ondersteuning en verduidelijking van de wetenschappelijke achtergrond van het thema. De bronnen zijn grotendeels afkomstig uit het buitenland, daar in België nog niet zoveel inkt gevloeid is over de criminalisering van hiv overdracht. Daarnaast wordt er kort gebruik gemaakt van het Belgische strafrecht en de toepasselijke regelgeving met betrekking tot hiv overdracht. Om de literatuur te toetsen aan de praktijk, werd er gekozen om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag door middel van een focusgroep. Deze kwalitatieve onderzoeksstrategie wordt gebruikt om de opinies van de deelnemers binnen een groepsdynamiek van dialoog en discussie te achterhalen. Een focusgroep kan namelijk inzicht geven in de gedeelde en tegengestelde meningen die binnen een groep heersen. Daarnaast is deze kwalitatieve methode interessant om kwetsbare groepen, zoals seropositieve personen, aan het woord te laten en op een niet vertekende wijze antwoorden te genereren. Het groepsgesprek vertrok vanuit vijf thema’s zijnde, het moreel element, de verantwoordelijkheid, het strafrecht, de morele paniek en de persoonlijke aanbevelingen. De resultaten van de focusgroep werden daarna teruggekoppeld naar eerder gevoerd onderzoek. (Dodds, 2006; Ketels, 2007; Larcher & Symington, 2010) Afsluitend is het van belang om dit geheel te synthetiseren tot de voornaamste bemerkingen zodat er enkele aanbevelingen geformuleerd kunnen worden.
9
In deze thesis is bewust gekozen om de term 'slachtoffer' niet in de mond te nemen, daar de persoon in kwestie vaak niet betrokken wordt in de constructie van slachtofferschap en zichzelf mogelijks niet aanziet als een slachtoffer. De seropositieve persoon zal vaak vermeld worden door middel van het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’. De lezer dient echter te weten dat een seropositieve persoon zowel van het vrouwelijke als het mannelijke geslacht kan zijn en dat ‘hij’ slechts om literaire redenen is gekozen. De titel verwijst naar de wisselwerking tussen het tijdelijke karakter en impact van de strafrechtelijke vervolging enerzijds en de chronische hiv besmetting anderzijds. Want is de persoon die gecontamineerd werd met hiv, hierdoor al niet levenslang veroordeeld tot een leven met hiv of zal enkel het strafrecht zorgen voor een levenslange veroordeling omwille van het bijhorende stigma en de openbaarmaking van de hiv status aan de gehele bevolking? Of is er helemaal geen sprake van een levenslange veroordeling tot hiv? 1.1.1. Relevantie en doelstelling van het onderzoek Deze masterthesis kan aanzien worden als een praktijkgericht onderzoek waarbij er wordt vertrokken vanuit een potentieel problematisch ervaren situatie, namelijk de strafbaarstelling van hiv overdracht.
Het thesisonderzoek heeft voornamelijk een praktische en
maatschappelijke relevantie aangezien er inzicht wordt verworven in de percepties van een kwetsbare groep, namelijk de seropositieve personen. Hierdoor kan er worden nagegaan of de bestaande regelgeving voldoet aan de wensen van diegene die zich erop kunnen en willen beroepen. Door een aanzet te geven tot discussie omtrent de impact van criminalisering van hiv, kan dit bevorderlijk zijn voor het bespreekbaar maken van de ziekte. (Decorte, 2014; Ketels, 2007) De masterthesis zal voornamelijk een beschrijvend, verkennend en verklarend onderzoek zijn dat ingevuld wordt door de meningen van hiv positieve personen. De centrale onderzoeksvraag die wordt getracht te beantwoorden, luidt als volgt: “Is de strafbaarstelling via het Belgische strafrecht en de daaraan gekoppelde sanctie ter reactie op hiv overdracht via seksueel contact, gewenst volgens de seropositieve persoon?” De deelvragen die hierbij kunnen worden gesteld, hebben betrekking op het Belgische strafrecht, de gepercipieerde opportuniteit en efficiëntie van de strafrechtelijke reactie en de persoonlijke gevoelens van de hiv positieve persoon. (Fagardo, 2015)
10
1.2. Terminologische toelichting De toelichting van de inhoudelijke betekenis van bepaalde begrippen die doorheen deze thesis vaak gebruikt worden, is van uitermate belang. Via een begripsomschrijving wordt duidelijk gemaakt hoe de termen worden ingevuld vanuit het onderzoeksopzet. Deze definiëring heeft geen universeel geldende waarde, maar toont aan hoe zaken in het licht van deze thesis geïnterpreteerd dienen te worden zodat er geen foute verwachtingen of verwarringen ontstaan. 1.2.1. Hiv/aids 1.2.1.1. De wetenschappelijke ontdekking Duidelijke kennis over de oorsprong van hiv is niet enkel van historisch belang, maar ook van wetenschappelijk belang. Er bestaat wetenschappelijke consensus over het feit dat een primaat het virus heeft overgedragen op de mens rond de 20e eeuw in Sub-Saharisch Afrika. Deze veronderstelling kwam ter sprake na de ontdekking van opvallende genetische gelijkenissen tussen het Simian Immunodeficiency Virus (SIV) en het Human Immunodeficiency Virus (hiv). De ziekte kon zich lang heimelijk verspreiden tot dokter Montagnier in 1983 hiv ontdekte. De toenemende mobiliteit van de mens zorgde voor een geografische verspreiding van het virus. (Aberth, 2007; Cheh, 2006; McKinley, 2006; Prins, 2006) In 1984 werd hiv medisch geclassificeerd onder de categorie ‘lentivirus’ binnen de familie van retrovirussen, dat voornamelijk bestaat uit RNA (Ribonucleïnezuur). Dit RNA is qua structuur moeilijk te onderscheiden van DNA. Retrovirussen sturen genetische informatie van het RNA naar het DNA, daar oorspronkelijk deze informatieoverdracht geschiedt van het DNA naar het RNA. Daarna zorgen ze ervoor dat er een DNA kopie wordt gemaakt van het RNA genoom, dat zich hierna nestelt in de oorspronkelijke CD4 cellen. Deze CD4 cellen staan in voor de reactie van het immuunsysteem ter bestrijding van een infectie, maar wordt afgebroken door het aanwezige RNA. Hierdoor ontstaat een infectie waarbij het immuunsysteem wordt aangetast en waardoor de persoon kwetsbaarder wordt voor infecties en zich moeilijker herstelt van deze infecties. Daarnaast wordt er eveneens een reproductie doorgevoerd van de slechte cellen. Retrovirussen kennen een snelle reproductietijd en kunnen zich gemakkelijk aanpassen aan wijzigende condities. Dit proces blijft doorgaan tenzij de persoon in kwestie op tijd start met gepaste medicatie. Hiv kan zich echter muteren zodat het resistent wordt tegen medicatie. Er bestaan twee types van hiv, hiv-1 als meest kwaadaardig virus en hiv-2 dat voornamelijk in Afrikaanse landen voorkomt. 11
Het virus kan teruggevonden in alle lichaamsvochten en organen. (Aberth, 2007; Bolin & Whelehan, 2009; Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007; McArthur, 2009; Prins, 2006) 1.2.1.2. Het verloop van hiv tot aids De infectie met hiv kent een pathologisch verloop, dat gekenmerkt wordt door vijf fasen. Gedurend de eerste fase, ook wel het diagnostisch venster of de ‘window period’ genoemd, is hiv een symptoomloze infectie die niet kan worden opgespoord in het lichaam doordat er nog geen antistoffen zijn aangemaakt. Een hiv test zal in deze fase zorgen voor vals negatieven, aangezien de persoon geen positief testresultaat heeft, maar het virus wel kan doorgeven. In deze beginfase van de infectie zijn personen heel besmettelijk. Via een intensieve toediening van remmers tot uiterlijk 72 uur na de besmetting, zorgt de post exposure profylaxe (PEP) ervoor dat de kans op effectieve besmetting verminderd. Wanneer er geen PEP wordt opgestart, zal 50% van de nieuw geïnfecteerde personen binnen één tot zes weken na de besmetting symptomen vertonen die gelijken op de griep, zoals onder andere koorts, uitslag en een gezwollen keel. Het menselijk immuunsysteem start met de aanmaak van antilichamen vanaf twee tot twaalf weken, uiterlijk zes maanden na de hiv contaminatie. Wanneer deze antilichamen uiteindelijk aanwezig zijn in het lichaam kan een persoon als seropositief gediagnostiseerd worden via serologische screening. De personen in deze tweede fase zijn minder besmettelijk dan in de ‘window period’. De derde fase wordt de latentieperiode genoemd, daar het gaat om een asymptomatisch interval gedurende zes tot acht jaar. Het gevaar in deze latentieperiode schuilt er in dat een persoon vaak niet geneigd zal zijn zich te laten testen, aangezien hij geen ziektesymptomen vertoont. De persoon zal echter aan het einde van deze derde fase kwetsbaarder worden aan diverse soorten infecties door een gebrekkig immuunsysteem. In deze fase komen de eerste tekenen van aids de kop op duiken. Wanneer de eerste symptomen merkbaar zijn, is de vierde fase ingetreden. Gedurende één tot twee jaar zal de patiënt af en toe last ervaren van deze symptomen. Wanneer de persoonk een positief hiv testresultaat heeft, kan via antiretrovirale therapie (ARV) het aids ontwikkelingsproces vertraagd worden. Vijftig procent van de seropositieve personen zal, indien ze zich niet laten behandelen, in de vijfde fase, met name het gevorderde aidsstadium, belanden na ongeveer tien jaar. Wanneer hiv zich heeft ontwikkeld tot aids zijn onder andere volgende symptomen vaak voorkomend: orale schimmelinfectie, gewichtsverlies, kortademigheid, koorts, hoofdpijn en genitale herpes. 12
Daarnaast zullen er minder dan 200 CD4 cellen/mm3 aanwezig zijn in het lichaam waardoor de persoon zeer besmettelijk is. Dit aantal cellen is zeer laag, aangezien gezonde mensen gemiddeld 1000 CD4 lymfocyten/mm3 in hun lichaam hebben. (Bolin & Whelehan, 2009; Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007; McKinley, 2006; Prins, 2006) In het kader van het verloop van hiv is het eveneens belangrijk om rekening te houden met de wisselende mate van aanwezigheid van de virale lading in het bloed. De virale lading wijst op de concentratie van hiv in het bloed. Personen die recenter gecontamineerd werden met hiv hebben een hogere virale lading. Dit is te wijten aan de minimale aanwezigheid van antistoffen waardoor de concentratie van het virus per millimeter bloed groter is in deze eerste fase. De virale lading daalt gedurende het tussenstadia, maar stijgt terug wanneer het fase vijf nadert. Nieuwe hiv-patiënten en personen in het aidsstadium hebben in de regel dus een grotere kans om het virus over te dragen op een andere persoon wanneer ze niet ondersteund worden door een medicamenteuze behandeling. Wanneer een persoon behandelingstrouw is aan zijn medicatie, kan hij een ondetecteerbare virale lading creëren van minder dan 1500 kopijen per ml., waardoor er geen overdracht van hiv mogelijk is. (Bennett & Erin, 1999; Deblonde, Sasse, & Van Beckhoven, 2014; Ketels, 2007) 1.2.1.3. Medicatie Rond 1980 was hiv een nog onbekende ziekte waarvoor de medische wereld gepaste medicatie moest zien te vinden. De eerste soort hiv gerelateerde medicatie cocktail kende veel neveneffecten en het effect op het temperen van de ziekte was niet steeds gegarandeerd. Sommige personen hun medicamenteuze behandeling had geen effect op de infectie, daar andere hiv positieve personen gezonder werden met behulp van de medicatie. ARV is een medicamenteuze behandeling waarbij het proces van het ziektebeloop wordt afgeremd en waarbij vergevorderde ziektebeelden worden verbeterd. Deze behandeling steunt op medicatie gebruik, educatie, een aangepast voedingspatroon en het betrekken van naasten om de therapietrouw te bevorderen. De introductie van deze behandeling startte in 1996 en had een belangrijke impact op de aids gerelateerde sterfgevallen die teruggedrongen werden, waardoor hiv werd gezien als een leefbare chronische infectieziekte. ARV therapie vernietigt het virus niet en zorgt ook niet voor een finale genezing, maar onderdrukt de hiv gerelateerde symptomen waardoor de levenskwaliteit verbetert. HAART, (Highly Active Antiretroviral Therapy) is eveneens een ARV therapie, maar maakt gebruik van een combinatie van hiv remmers. 13
Het sleutelprincipe van hiv is dat het virus zich aanpast aan de cellen van zijn gastheer, waardoor het zich kan aanpassen aan verschillende vormen van medicatie. Door het gebruik van medicatie wordt hiv uit de bloedloop gehaald, maar wordt het virus nog ergens anders in het lichaam bewaard. Dit bewaarde deel kan de hiv infectie opwakkeren wanneer een persoon stopt met zijn behandeling. In 2005 werd de angst omtrent de medicatie-resistentie basis van het hiv virus versterkt door de wetenschappelijke ontdekking van de twee types hiv, namelijk een resistent type en een non resistent type. De personen die een resistent hiv type hebben, zullen vaker meerdere medicijnen moeten nemen om hun infectie onder controle te houden en zullen vaker last hebben van neveneffecten in tegenstelling tot seropositieve personen die leven met een niet resistent hiv type. Toch vertoont ARV therapie een belangrijke meerwaarde, daar ze de frequentie van de hiv infectie in het lichaam verlaagt. De virale lading is de voornaamste indicator in de kans op hiv overdracht. (Aberth, 2007; Bolin & Whelehan, 2009; Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007; McArthur, 2009) Ondanks er nog geen finaal genezende behandeling voorhanden is, bestaat er echter wel medicatie die zowel preventief als kort na de besmetting kan worden aangewend om hiv ontwikkeling te voorkomen. Via Pre- exposure prophylaxe (PrEP) of chemaprohylaxe, kan een persoon zich preventief beschermen tegen hiv overdracht. Post- exposure prophylaxe (PEP) daarentegen is een één maand lange antiretrovirale therapie, die een persoon die is blootgesteld aan hiv binnen de 4uur of voor 48 uur moet starten om het risico op hiv contaminatie te verkleinen. Deze medicatie is echter een kostelijke aangelegenheid die niet overal ter wereld voorhanden is. (IPPF, GNP+, & ICW, 2008; McKinley, 2006; Prins, 2006) 1.2.2. Seksueel risicovol gedrag Seksualiteit is een belangrijk gegeven in het menselijk leven en kan heel breed benaderd worden. Seks heeft namelijk naast een functioneel doel eveneens een ontspannende functie. Seksuele relaties zijn de sociale processen waarbij sommige vormen, zoals consensuele relaties, door de samenleving aanvaard worden, en anderen, zoals een relatie met een sekswerker, onderworpen worden aan stigma. Seksuele relaties geschieden voornamelijk in de private sfeer waardoor de seksuele normen vaak verborgen blijven. Ieder persoon is lid van de seksuele maatschappij en allen dragen we bij aan de morele uitdagingen in het kader van seksuele handelingen. Naast de algemene seksuele maatschappij bestaan er eveneens diverse subgroepen die onder andere bepaald worden door geslacht, seksuele geaardheid, klasse, etniciteit, religie en leeftijd. 14
De twee voornaamste facetten binnen de seksuele gemeenschap zijn: het nastreven van het seksueel verlangen en het individueel gedrag ten opzichte van seksuele risico’s. Met andere woorden moet er worden getracht dat schade die veroorzaakt kan worden door seks wordt vermeden, zodat dit ten goede is voor de gehele maatschappij. Iedere persoon wilt dat zijn persoonlijke risicocalculatie kan gebaseerd worden op objectieve criteria, aangezien er een grote diversiteit bestaat aan seksuele handelingen waarbij sommige acties een groter risico inhouden dan anderen. Mensen kunnen normaliter keuzes maken omtrent deze seksuele handelingen en de daaraan verbonden risico’s, maar deze vrijheid is niet absoluut. Mensen worden namelijk onderworpen aan machtsrelaties met betrekking tot onder andere geslacht, economie en emotie. (Brown, Hanefeld et al. 2009; Burris & Weait, 2011; Ketels, 2013; Keys, Rosenthal, & Pitts, 2006; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; WHO, 2015) Seksuele gezondheid werd voor het eerst gedefinieerd door de World Health Organisation in 1975 als de samenloop van het fysische, emotionele, mentale en sociale welbevinden binnen het seksuele-zijn die een positieve bijdrage levert aan een persoon en diens persoonlijkheid. Het betreft niet enkel het voortplantingsmogelijkheid, maar tevens het verkrijgen van plezier zonder enige dwang en het vermijden van seksuele overdraagbare aandoeningen. Seksueel overdraagbare aandoeningen zijn de fysieke veruiterlijking van seksueel overdraagbare infecties. De seksuele gezondheid verwierf pas echt aandacht ten tijde van de hiv epidemie, doordat er een toenemende bewustwording was omtrent de mogelijke seksuele risico’s. Wereldwijd zou namelijk ongeveer 80% van de hiv besmettingen overgedragen worden via seksueel contact. De seksuele risico’s kunnen zowel van toepassing zijn op het individu als op de samenleving. Is wel van belang dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen twee soorten risico’s, namelijk de theoretische risico’s die hypothetisch kunnen voorkomen, maar die zich nog nooit hebben gemanifesteerd in de realiteit en de reële risico’s. (Bolin & Whelehan, 2009; Galletly & Pinkerton, 2004; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Ketels, 2009c; Ketels, 2010b; Keys, Rosenthal, & Pitts, 2006; Menadue, 2009; WHO, 2015) In de context van deze thesis wordt onder risicovol seksueel handelen verstaan: elk onbeschermd seksueel contact waarbij minstens één persoon drager is van hiv, hier al dan niet op de hoogte van is en waarbij het risico op overdracht naar de andere partner reëel is. Deze definitie is geen universeel of algemeen geldende omschrijving, maar sluit het best aan bij deze scriptiebenadering. Het risicovol seksueel gedrag varieert naargelang verschillende factoren.
15
Ten eerste is het seksueel gedrag afhankelijk van de relatie tussen de beide personen. Slechts een minderheid van de personen die leven met hiv en kennis hebben over hun status, zullen risicovol seksueel gedrag stellen dat een risico inhoudt op hiv contaminatie van een hiv negatieve partner. Wanneer zulk seksueel risicovol gedrag wordt verdergezet, bestaat de kans op infectieoverdracht of het overdragen van andere seksuele ziekten die de hiv toestand verergeren. Seropositieve personen trachten dikwijls de hiv negatieve partner te beschermen tegen infectieoverdracht, waardoor ze zich weerhouden van ‘high risk’ seks. Onderzoekers vermoeden dat onbeschermde seks frequenter voorkomt bij personen die dezelfde hiv status hebben en bij incidentele seksuele relaties in tegenstelling tot vaste relaties. Serosorting, het kiezen van een seksuele partner met dezelfde hiv status waarmee er onbeschermd seksueel contact kan worden gesteld, kan aanzien worden als een preventief mechanisme ter bestrijding van hiv overdracht. Dit is echter pas zonder risico wanneer: de virale lading ondetecteerbaar is, er sprake is van een monogame relatie, wanneer beide partners behandelingstrouw zijn aan hun medicatie en geen van beide een andere soa hebben. (Antonissen, 2009; Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; De Hert, 2003; Kalichman, 2000; Race, 2007; Weeks, 2011) Een andere, iets extremere, vorm van risicovol seksueel gedrag is het opzettelijk engageren van een hiv negatieve persoon in onbeschermde seks met een seropositieve seksuele partner. Dit wordt barebacking genoemd en wijst op het seksueel contact zonder condoom. Deze term heeft echter een negatieve connotatie gekregen door de maatschappelijke afkeuring van de anale activiteit tussen homoseksuele mannen. Het meest controversiële aspect van barebacking, is bugchasing, waarbij hiv opzettelijk wordt overgedragen omdat dit werd gevraagd. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; De Hert, 2003; Kalichman, 2000; Race, 2007; Weeks, 2011) Ten tweede kunnen personen die zich in een moeilijkere socio-economische situatie bevinden, een groter risico lopen op hiv contaminatie doordat ze seksuele diensten kunnen aanbieden om te overleven. Hierdoor vergemakkelijken de armoedefactoren het risico op hiv. (Aggleton, Ball, & Mane, 2006; Kalichman, 2000) Ten derde heeft het emotioneel welzijn een invloed op het al dan niet stellen van risicovol gedrag. Negatieve emoties zullen vaker gepaard gaan met het stellen van risicovolle handelingen bij seropositieve personen, maar vice versa telt dit ook.
16
Seropositieve personen die vaker onbeschermde seksuele handelingen stellen met hiv negatieve partners vertonen vaker depressies, hebben moeilijkheden met stress en lopen vaker rond met pessimistische gedachten. Ze vertrekken namelijk vaak vanuit het idee dat ze niets meer te verliezen hebben. (Gable, Gosting & Hodge Jr, 2008; Kalichman, 2000; Ketels, 2008) Ten vierde kunnen persoonlijke factoren ook een invloed hebben op het seksueel gedrag en het nemen van risico’s. De verantwoordelijkheidszin en de geïnternaliseerde waarden en normen omtrent seksualiteit spelen een zeer belangrijke rol. Het geslacht speelt hier tevens een rol, daar vrouwen vaak denken dat ze hun partner zullen verliezen wanneer ze seksueel risicovol gedrag weigeren, terwijl mannen nog geconfronteerd kunnen worden met de mythe dat de kwantiteit van seksuele partners hun mannelijkheid aantoont, waardoor ze zich vaker seksueel risicovoller kunnen gedragen. Ten slotte kunnen ook sociaal structurele factoren, zoals de aanwezigheid van stigma, discriminatie en gezondheidsdiensten een invloed hebben op het al dan niet stellen van seksueel risicovol gedrag. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Burris & Cameron, 2008; Kalichman, 2000; Melendez & Tolman, 2006) De enige manier om 100% veilig seksueel contact te hebben, is door geen seksueel contact te hebben. Masturbatie en het individueel gebruik van erotica en porno komen hieraan tegemoet. Seksueel contact met gebruik van een condoom biedt nooit absolute garantie op veiligheid, daar het condoom kan scheuren of af kan glijden. Er is met andere woorden sprake van risicoacceptatie in alle andere gevallen van seksueel handelen. (Bolin & Whelehan, 2009; Brands, 2005) 1.2.3. Hiv overdracht In het kader van deze thesis wordt er gefocust op de strafbaarstelling van de daadwerkelijke overdracht van hiv. De strafbaarstelling van de poging tot overdracht, de blootstelling aan hiv en het niet kenbaar maken van de hiv status worden niet uitgebreid besproken. Ze vertonen echter wel een zeer nauw verband met de daadwerkelijke hiv overdracht. Het is belangrijk om in de context van hiv te onthouden dat de frequentste wijze van contaminatie consensuele seks betreft. Dit is één van de verscheidene potentiële kanalen van hiv overdracht en wereldwijd wordt ongeveer 80% van de hiv besmettingen overgedragen via deze modus operandi. Hiv overdracht via seksueel contact kan plaatsvinden door het contact van lichaamsvochten, zoals speeksel, bloed, sperma en vaginale uitscheiding, waarbij er viraal materiaal wordt overgedragen.
17
Onbeschermde orale seks heeft een risico van 0 tot 1/2500 voor de bevrediging- gevende partner. Dit komt doordat de keel minder vatbaar is voor infectieziekten in vergelijking tot genitale of anale toegangswegen. Daarnaast verhindert speeksel de overdracht van hiv en de verteringsenzymen in de maag kunnen de hiv virussen vernietigen. Het risico bij onbeschermde orale seks voor de bevrediging- ontvangende partner is nog lager en niet te berekenen. Onbeschermde vaginale seks geeft een verschillend risico naar gelang het geslacht van de gevende seropositieve partner. Hiv overdracht van man op vrouw geeft een gemiddeld risico van 1/1250 tot 1/333. Onbeschermde seks tijdens de menstruatie verhoogt de kans dat de vrouw besmet kan geraken door een seropositieve man. De kans dat een man besmet geraakt via een vrouw is veel kleiner en heeft een gemiddeld risico van 1/2500 tot 1/263. Onbeschermde anale seksuele contacten houden het meeste risico in op hiv overdracht door het gebrek aan natuurlijk glijmiddel, elasticiteit en het dunnere slijmvlies. De kans op overdracht verschilt naargelang de receptieve en insertieve partij, en niet naargelang het geslacht. Insertief duidt op de persoon die in het seksueel contact hiv geeft en receptief duidt op de ontvangende partner. Het risico op overdracht bedraagt gemiddeld tussen 1/122 tot 1/70 wanneer de seropositieve persoon de insertieve partij is, en 1/2000 wanneer deze hiv positieve persoon de receptieve partij is. (Aberth, 2007; Bird & Leigh Brown, 2001; Bolin & Whelehan, 2009; Galletly & Pinkerton, 2004; Ketels, 2008) Daarenboven dient er rekening te worden gehouden met andere factoren die een hiv infectie kunnen vergemakkelijken of belemmeren. Hiv contaminatie wordt eenvoudiger wanneer er andere soa’s of ontstekingen aanwezig zijn. De kansen op seksuele hiv contaminatie verkleinen daarentegen wanneer er geen ejaculatie plaatsvond en wanneer de man besneden is. Daarnaast kan het gebruik van een condoom de overdracht van hiv reduceren tot 90%, maar dit sluit niet uit dat het condoom kan scheuren of loskomen. Bovenstaande cijfers hebben slechts betrekking tot éénmalig seksueel contact, daar meerdere seksuele betrekkingen de kans op overdracht vergroot. Daarnaast mag niet worden vergeten dat er inter- en intrapersoonlijke verschillen bestaan die het risico op overdracht mini- of maximaliseren, zoals onder andere de levensconditie, het immuunsysteem, de kwantiteit van de virale lading, de mogelijke behandeling en de behandelingstrouw. Hiv overdracht door onbeschermd seksueel contact vertoont met andere woorden geen 1 op 1 relatie, daar het overdracht risico varieert naargelang het aantal seksuele contacten, de soort seksuele activiteit en de inter- en intrapersoonlijke verschillen. (Kalichman, 2000; Cameron & Reynolds, 2010; McArthur, 2009; Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007) 18
Doordat hiv kan doorgeven worden via onbeschermd seksueel contact, is het virus eveneens een seksueel overdraagbare aandoening (soa). Het is hierbij van belang om rekening te houden met de socio-economische, politieke en psychologische aspecten en gevolgen van hiv voor de besmette persoon, aangezien de aanwezigheid van een soa kan zorgen voor maatschappelijk ontwrichting waarbij de drager in een spiraal van armoede en sociaal isolement terecht kan geraken. Daarenboven is hiv verbonden aan een bepaald stigma, daar de ziekte vroeger bestempeld werd als Gay Related Immune-deficiency Disease (GRID), terwijl de ziekte elk individu kan treffen. (Bolin & Whelehan, 2009) 1.2.4. Criminaliseren Vanuit de optiek van deze masterthesis wordt criminalisering benaderd vanuit het gegeven dat hiv overdracht hoofzakelijk een volksgezondheidsprobleem is, maar dat het strafrecht in toenemende mate een belangrijke rol heeft gekregen in de reactie hierop. Het woord ‘criminaliseren’ in de context van hiv verwijst met andere woorden naar het gebruik van het strafrecht, waarop personen zich kunnen beroepen, om de vervolging in te stellen wanneer ze worden gecontamineerd met hiv. Deze criminalisering kwam tot stand om controle te verkrijgen over de ziekte wanneer deze een uitbraak kende. Weloverwogen wetgeving kan een basis vormen voor de ondersteuning van hiv preventie en behandeling, het stimuleren van een optimale seksuele gezondheid en de verbetering van sociale condities die verband houden met hiv. De criminalisering van hiv overdracht mag geenszins afbreuk doen aan de preventieve initiatieven ter voorkoming van hiv infectie. De te stellen vraag blijft echter of criminalisering verdedigbaar blijft wanneer er een negatieve sociale impact aan verbonden is, dit onder andere in termen van stigmatisering en discriminatie. Is dit de prijs die de samenleving bereid is te betalen ter bescherming van anderen? Vanuit deze optiek kan er gewezen worden op de dunne scheidingslijn tussen crimineel en niet-crimineel gedrag, waarbij reflectie nodig is over wat al dan niet strafbaar is. Hierdoor is het een blijvende uitdaging om controle uit te oefenen op de staat zodat deze zijn macht niet misbruikt door buiten de perken van het wettelijk aanvaardbare te treden. Echter, zolang er personen blijven bestaan die anderen contamineren met hiv, blijven strafrechtregels een bepaald nut hebben. (Bennett, 2007; Burris & Cameron, 2008; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Lazzarini, Galletly et al. 2013; McArthur, 2009; Weait, 2007)
19
1.3. Epidemiologie Kennis omtrent de epidemiologie, de studie van de verschijningspatronen, van hiv is van uiterst belang voor de ontwikkeling van preventieve strategieën. Zulke studies geven inzicht in het aantal hiv dragers, de wijze van hun infectie en de potentiële risico’s op overdracht. Naast het feit dat hiv een pandemie, een wereldwijde epidemie die zich snel verspreid over een populatie, is, wordt de infectie ook gekwalificeerd als endemisch, wat wilt zeggen dat ze zeer uitgebreid is in die landen waar de oorsprong van de ziekte ligt. Hiv is een infectieziekte die de vierde plaats inneemt na TBC, ademhaling infecties en malaria in de ranking van de globale medische doodsoorzaken. (Bolin & Whelehan, 2009; Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007) Er dient echter enige voorzichtigheid aan de dag gelegd te worden, daar er sprake is van een groot ‘dark number’ omwille van het ontbreken van cijfermateriaal omtrent de personen die niet weten dat ze seropositief zijn, aangezien ze zich nooit hebben laten testen. (Thompson & Marquart, 1998) In dit onderdeel wordt eerst de nadruk gelegd op de globale epidemiologie van hiv, diens verdeling in de totale bevolking en het hiv gerelateerde sterftecijfer. Hierna worden deze gegevens belicht vanuit de Belgische context. 1.3.1. Globale epidemiologie In 2013 leefde er naar schatting wereldwijd 35 miljoen mensen met hiv, waarbij dagelijks gemiddeld 7.400 nieuwe besmettingen zouden plaatsvinden. Dit getal kent een daling, maar het geeft geen indicatie over het aantal personen die een risico lopen om gecontamineerd te worden met het virus. (UNDP, 2012a; WHO, 2015) Van de globale populatie hiv geïnfecteerde personen, leeft ongeveer 90% in een ontwikkelingsland. De zwaarste hiv crisissen situeren zich in Sub- Saharisch Afrika waarbij het aantal hiv dragers 60 à 70% van de wereldwijde seropositieve populatie vertegenwoordigt, namelijk 25,8 miljoen personen. Dit desondanks dat het bevolkingsaantal slechts 10% bedraagt van het totale bevolkingsaantal. Er wordt verondersteld dat Afrika een maatstaaf is voor de toekomstige epidemische metropolen zoals China en India. Deze landen huisvesten ongeveer de helft van de totale bevolkingspopulatie, waaronder 15 miljoen hiv geïnfecteerde personen. In West- en Centraal- Europa waren er rond 2006, 740.000 mensen besmet met hiv. (Aberth, 2007; Bolin & Whelehan, 2009) 20
Er is een gelijke verdeling op te merken in het percentage van hiv positieve mannen en vrouwen, die ieders 50% van de totale populatie van hiv patiënten vertegenwoordigen. Dit percentage kan geografisch verschillen en kan in stand worden gehouden door de bestaande genderongelijkheid. Deze ongelijkheid wordt veroorzaakt door het gekozen politieke beleid, de heersende religie en de waarden en normen. Het aandeel van geïnfecteerde vrouwen is het hoogst in ontwikkelingslanden, daar in geïndustrialiseerde landen homoseksuele mannen een disproportionele hogere kans lopen op hiv besmetting. Mannen die seks hebben met mannen vertonen 19 keer meer kans om gecontamineerd te raken met hiv in vergelijking tot andere volwassen mannen. Dit risico toont vaak een verband met het al dan niet criminaliseren van homoseksualiteit in een bepaald land. Het verbod op homoseksualiteit kan er namelijk voor zorgen dat de homoseksuele mannen uit angst omtrent hun geaardheid ook seksuele contacten hebben met vrouwen. Hierdoor lopen vrouwen ook een hoger risico op hiv contaminatie. Wereldwijd zou 45% van de totale seropositieve populatie besmet geraken wegens homoseksueel seksueel contact, 40% wegens heteroseksueel seksueel contact en 5% door intraveneus druggebruik. (Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007; Thompson & Marquart, 1998; Weait, 2007; UNDP, 2012a; WHO, 2015) Adolescenten en jongvolwassen nemen een belangrijke positie in, in het kader van seksueel overdraagbare aandoeningen. Hiv en andere soa’s zijn infectieziekten die een toename kennen bij jongeren, doordat ze hun seksualiteit trachten te ontdekken, en bij etnische minderheden. Etnische minderheidsgroepen zijn kwetsbaarder in de maatschappij doordat ze vaker geconfronteerd worden met risicofactoren en minder stabiele beschermende factoren ter hun beschikking hebben. Denk hierbij onder andere aan een lage SES, middelenmisbruik en de beperkte toegang tot gezondheidszorg. (Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007; Romero et al., 2013) Het aantal sterfgevallen ten gevolgen van aids kent een daling, maar ondanks de medicinale vooruitgangen, waren er in 2005 nog 3,1 miljoen aids gerelateerde overlijdens globaal gezien. In 2006 stierven in West- en Centraal- Europa 12.000 mensen aan de gevolgen van hiv. Seropositieve personen leven daarenboven langer dankzij de gepaste behandeling, waardoor het lijkt alsof dat het aantal hiv patiënten toeneemt ten opzichte van de totale populatie. (Bolin & Whelehan, 2009; Kalichman, 2000; Kartikeyan, Bharmal, Tiwari, & Bisen, 2007)
21
1.3.2. Belgische epidemiologie In 2013 leefden er ongeveer 27.005 personen met hiv in België, waarvan 4.460 personen uiteindelijk aids ontwikkelden. In dit Belgisch totaal waren 1.115 nieuw gediagnostiseerde hiv patiënten. Dit aantal ligt 9% lager dan het cijfers van 2012, dat toen het hoogst aantal nieuwe hiv diagnoses kenden sinds de start van de epidemie. In België worden er per dag gemiddeld 3 personen besmet met hiv. De hoogste percentages van nieuw gediagnostiseerde personen per inwoner werden geregistreerd in Antwerpen en Brussel. (Antonissen, 2009; Deblonde, Sasse, & Van Beckhoven, 2014; Ketels, 2009b) Ook in België zijn er voornamelijk twee categorieën die getroffen worden door hiv. Ten eerste vindt 40% van de besmettingen plaats bij de autochtone Belgen, waarvan 70% uit homoseksuele contacten voortkomt. De verklaring voor de hogere frequentie van hiv bij homoseksuele mannen, is te verklaren doordat ze meer risicovolle seksuele contacten hebben en doordat de Belgische bevolking voor 2,5% uit homoseksuele mannen bestaat. Hierdoor circuleert het virus ook veel sneller binnen deze kleine groep. Ten tweede vindt 60% van de besmettingen plaats bij allochtone Belgen, die vaak afkomstig zijn uit Sub-Saharisch Afrika. Deze categorie stelt grotendeels heteroseksuele seksuele activiteiten en kent een sterke daling in het Belgische totaalplaatje in vergelijking tot het verleden. In België zijn de seropositieve personen voornamelijk van het mannelijke geslacht en lag de oorsprong van hiv contaminatie bij seksueel contact. Dit is te wijten aan het feit dat nog steeds een groot aandeel van de Belgische populatie onbeschermde seksuele contacten heeft. Homoseksuele seksuele activiteiten vertegenwoordigen 50,6% van de nieuwe infecties waarvan de contaminatiewijze gekend is, daar heteroseksuele seksuele contacten 45,4% voor zijn rekening nam. Het aandeel van hiv gediagnostiseerde mannen bedraagt 70%, waarbij de leeftijdscategorie vaak tussen 30 en 39 jaar zit. Hiv is echter een infectieziekte die zowel jongere als oudere personen kan contamineren. Bij oudere personen is er voornamelijk sprake van condoommoeheid, waarbij de jongere generatie eerder te maken heeft met onwetendheid. (Antonissen, 2009; Deblonde, Sasse, & Van Beckhoven, 2014; Ketels, 2009c) Sinds de jaren ’96 en ’97 is de incidentie van het aantal aids patiënten sterk gedaald door de opkomst van de antiretrovirale medicatie. Hierdoor daalde eveneens het aantal aids gerelateerde sterfgevallen. In 2013 werden 93 nieuwe diagnoses van aids gesteld en waren er 32 aids gerelateerde overlijdens. (Deblonde, Sasse, & Van Beckhoven, 2014)
22
2. De criminalisering van hiv overdracht De eerste strafrechtelijke vervolging omtrent hiv overdracht ontstond in 1987 in de Verenigde Staten. Tegen 2005, hadden reeds 36 Europese landen een strafrechtelijke vervolging ingesteld omtrent hiv overdracht. Desondanks dat Europa voornamelijk gebaseerd is op liberaal democratische principes, staan acht Europese landen in de top 10 van de meest ‘hiv criminaliserende’ landen. Zweden kent de meeste vervolgingen, gevolgd door Oostenrijk en Zwitserland. In België werden er nog niet zoveel vervolgingen ingesteld omwille van hiv overdracht. Volgens het Belgische strafrecht is een seropositieve persoon pas strafrechtelijke aansprakelijk wanneer er daadwerkelijk hiv contaminatie had plaatsgevonden en hierdoor het materieel element, namelijk schade door de hiv infectie, aanwezig is. Het strafrecht toepassen wanneer er geen risico is op overdracht blijkt niet effectief te zijn. Toch verschillen de mate van aansprakelijkheid, de soorten wetgeving en het type bestraffing naargelang de jurisdictie van het land in kwestie. Er kan op drie wijzen onderzocht worden wat het verband is tussen een bepaald land en het aantal hiv veroordelingen. In eerste instantie kan gekeken worden naar het verband tussen het aantal hiv veroordelingen en de mate van vertrouwen in het justitieel systeem van een land. Hierbij valt op dat landen die een hoog vertrouwen genieten van hun bevolking gekenmerkt worden door een hogere veroordelingsgraad. Ten tweede kan er gewezen worden op een mogelijke correlatie tussen de mate waarin mensen elkaar vertrouwen en het aantal hiv veroordelingen. Onderzoek toont aan dat er een positieve relatie bestaat tussen de hoge mate van vertrouwen en het gebruik van het strafrecht in hiv gerelateerde zaken. Hierbij kan gedacht worden aan het gegeven dat een schending van dit vertrouwen vaker zal leiden tot een extreme reactie via het strafrecht. Ten slotte is er ook een verband tussen de score op de ‘United Nations Development Programme’ van een land en de mate van criminalisering. België scoort hier vrij laag op, ze staat op de 18e plaats in de top 20, in vergelijking met Scandinavische landen die tevens in de drie bovenstaande onderzoeksmethoden hoog scoren. Het lijkt dan ook logisch om te besluiten dat in landen waar het strafrecht aanwezig is, mensen meer geneigd zullen zijn om zich hierop te beroepen wanneer ze geconfronteerd worden met een hiv contaminatie en veronderstellen dat dit effectief zal worden afgehandeld via het strafrecht. Het strafrechtelijk benaderen vertoont echter verschillende moeilijkheden, zoals onder andere het opsporings- en vervolgingsbeleid, de instemming als verdedigingsmiddel, de bewijslast en de strafmaat. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Kalichman, 2000)
23
Binnen
de
strafrechtelijke
vervolging
omtrent
hiv
overdracht
is
er
een
oververtegenwoordiging van consensuele heteroseksuele relaties. In de meeste veroordelingen ging het om seropositieve mannen met een kwetsbare maatschappelijke of economische positie. (Chalmers, 2002; Persson, 2014; UNDP, 2011a) 2.1. Constitutieve elementen van een misdrijf Alvorens hiv overdracht kan worden benaderd als een misdrijf, dienen er drie constitutieve elementen aanwezig te zijn. 2.1.1. Materieel element Ten eerste dient het materieel element aanwezig te zijn. Dit is de uiterlijke verschijningsvorm van het misdrijf, dat een handeling of een verzuim kan inhouden waardoor het strafrecht wordt geschonden. Volgens de juridische benadering is het aanwezige materieel element in het geval van hiv contaminatie, de schending van de persoonlijke integriteit. Dit is één van de meest fundamentele rechtsgronden die het strafrecht tracht te beschermen. De verschijningsvorm van het misdrijf dient niet noodzakelijk direct waarneembaar te zijn, daar ze ook later pas ontdekt kan worden of zich kan situeren in zowel het psychisch als het fysisch welbevinden. (Ketels, 2010b; Van den Wyngaert & Vandromme, 2011; Weait, 2011) 2.1.2. Wederrechtelijk element Ten tweede moet het wederrechtelijk element afwezig zijn, waardoor er geen rechtvaardigingsgronden kunnen worden aangebracht. De bestaande rechtvaardigingsgronden zijn: de wettige verdediging of noodweer, de noodtoestand, het wettelijk voorschrift en het hoger bevel. De toestemming van het slachtoffer kan volgens het strafrecht in de regel op geen enkel moment een rechtvaardigingsgrond vormen in persoonlijke strafrechtsgeschillen, aangezien het strafrecht van openbare orde is waarvan er niet kan worden afgeweken in private overeenkomsten. Hierop gelden enkele uitzonderingen zoals het geval is voor bepaalde sporten en heelkundige ingrepen, zodat deze handelingen niet vervolgd worden onder slagen en verwondingen. Maar laat het net seksualiteit zijn waarover de mensen op vrije wijze kunnen en willen beschikken en de persoonlijke integriteit waarover de persoon in kwestie niet vrij kan beschikken, doordat de toestemming geen rechtvaardigingsgrond is. Hiv gerelateerde materie bevindt zich hierdoor op de dunne scheidingslijn van seksuele en fysieke misdrijven, waardoor ze potentieel in aanvaring komen met het recht op privacy zoals het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens waarborgt. 24
Het Europees Hof zal echter steeds oordelen dat elk geval dat lichamelijke schade veroorzaakt, op een rechtvaardige manier kan worden vervolgd zonder dat art. 8 EVRM wordt geschonden. (Van den Wyngaert & Vandromme, 2011) 2.1.2.1. Wat met toestemming van het slachtoffer? We vertrekken vanuit het principe dat elke mens normaliter een vrij wezen is in zijn handelen en denken. Hierdoor kan de mens als een vrij individu zijn seksualiteit uitbouwen, maar doordat ieder persoon interageert met de samenleving dienen ze rekening te houden met andere individuen. Iedere persoon, ongeacht zijn geslacht, heeft de vrijheid om te kiezen welke seksuele handelingen hij/zij stelt, met wie en hoe vaak. Hieruit vloeit voort dat iedere persoon zijn verlangens, noden en behoeften kan en mag nastreven, net zoals het gegeven dat iedere persoon tracht te voorkomen dat zijn partner wordt blootgesteld aan schade ten gevolgen van zijn handelen. De basis van een consensuele relatie bestaat er voornamelijk uit dat beide personen op een gelijkwaardige manier met elkaar moeten omgaan en elkaar beschermen. Dit geldt voor elke consensuele relatie waarin risico’s en voordelen kunnen voorkomen ten opzichte van elke partner. De wederzijds instemming wordt vaak op een subtiele, indirecte en non verbale wijze gegeven. Zo kan de wens naar condoomgebruik geïnterpreteerd worden als het bevestigen van een infectie en baseren sommige personen zich op het principe dat een partner in een openbare seksclub, die niet vraagt achter beschermde seksuele contacten instemt met de mogelijke risico’s. Kennis is hierdoor in twee gevallen zeer belangrijk in het proces van toestemming. Allereerst de vraag of de klager een geïnformeerde beslissing kon nemen omtrent het bestaan, de bron en de betrouwbaarheid van de kennis over de hiv status van de beklaagde. En ten tweede de vraag of de klager instemde in de risicograad die aanwezig was op een gegeven moment, daar de risicograad afhankelijk is van het soort van seksuele handeling dat gesteld wordt. Dit zou echter zorgen voor een niet neutrale manier van rechtspraak, aangezien er rekening zou worden gehouden met de risicogradatie van een bepaalde seksuele handeling en de mate van instemming met die handeling. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Gurnham, 2013; Ketels, 2008; Weait, 2007) Er bestaat echter een groot verschil tussen de veronderstelde en de daadwerkelijke goedkeuring/ instemming. Justitie gaat dan ook heel voorzichtig om met de invulling van ‘instemming’ in het kader van hiv overdracht, waarbij een zeer duidelijke en specifieke instemming nodig is. 25
In de zaak van Dica oordeelde de jury dat een seksueel actief persoon niet kan instemmen wanneer de seropositieve partner zijn hiv status niet openbaarde of onvoldoende informatie had gegeven. De rechter was echter van mening dat personen die onbeschermde handelingen stellen met vreemden ook geacht worden om in te stemmen met de mogelijke risico’s. In diens ogen was de besmette persoon eerder een slachtoffer van zijn eigen levensstijl. Zowel het niveau van risico als het niveau van vertrouwen speelt in deze materie een groot belang. Deze twee niveaus interageren met elkaar, daar de mate van vertrouwen een invloed heeft op de verwachtingen van de risico’s. In monogame relaties worden er minder seksuele risico’s veronderstelt. Toch is het moeilijk om relaties te beoordelen in termen van serieus of los, daar ze kunnen variëren doorheen de tijd. (Bennett, 2007; Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Gurnham, 2013; Ketels, 2008) De zaak Konzani bracht de rechter echter op een andere idee, daar hij toen aangaf dat er geen sprake was van instemming op het risico van hiv, behalve wanneer de persoon wist dat zijn partner seropositief was en met deze kennis onbeschermd seksueel contact had. Wanneer een persoon zijn hiv status niet kenbaar maakt, mocht hij er dus niet van uitgaan dat zijn partner toestemming gaf voor het potentiële risico op een hiv besmetting. De instemming van de hiv negatieve persoon geldt dus enkel inzake de seks en niet inzake de daaraan verbonden schadelijke gevolgen. De vraag die hier kan worden gesteld, betreft het gegeven of de hiv negatieve persoon hier al dan niet zelf een fout maakte. De feitenrechter moet zulke gevallen vergelijken met de situatie waarin een normaal voorzichtig persoon zou handelen. Deze fouten wissen geenszins de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de seropositieve persoon uit. De rechter kan in zulke gevallen de aansprakelijkheid verdelen, maar vaak is expliciete toestemming van een persoon, dat kennis heeft van de hiv status van de partner, geen rechtvaardiging om het gecriminaliseerd gedrag te stellen. Dit komt omdat een persoon later nog steeds spijt kan krijgen van zijn beslissing. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Gurnham, 2013; Weait, 2011) 2.1.3. Moreel element Ten derde dient er sprake te zijn van een moreel element dat wijst op de schuldvorm waarmee de handeling al dan niet werd gesteld. Schuld kan echter terminologisch vanuit een enge als vanuit een brede benadering worden ingevuld. Vanuit een enge benadering dient er een psychologische connectie te zijn tussen de dader en de handeling.
26
In de bredere benadering van schuld, zal er rekening worden gehouden met verwijtbaarheid, wat wijst op de schulduitsluitingsgronden. Dit laatste kan het geval zijn wanneer een vrouw uit een conservatief religieus gezin, waarin condoomgebruik niet wordt getolereerd, besmet geraakt via haar partner en hierdoor later hiv overdraagt op haar kind. De schuldvorm kan ingedeeld worden in drie types, namelijk afwezigheid van schuld, onachtzaamheid (culpa) en opzet (dolus). (Van den Wyngaert & Vandromme, 2011) Een persoon die geen kennis heeft over zijn hiv status en deze ook niet behoorde te kennen, kan niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor hiv overdracht, aangezien het moreel element van een misdrijf niet aanwezig is. Dit kan onder andere het geval zijn bij personen die geen risico gedrag stellen, zoals in de casus waarbij de besmetting van een partner geschiedt door een ontrouwe echtgenoot, waarbij de partner op diens beurt later een ander persoon besmet na het beëindigen van de relatie. Een andere casus die hier van toepassing is, betreft de situatie waarbij een persoon een vals negatieve hiv test aflegde en hierna onbeschermde seks had. Kennis over de persoonlijke hiv status, door middel van een hiv test kan met andere woorden zorgen voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Bij de criminalisering van hiv overdracht wordt er rekening gehouden met de mate van onrechtmatig gedrag. Dit wil zeggen dat het gestelde gedrag wordt afgetoetst aan de handelingen van een normaal voorzichtig persoon in dezelfde situatie. Hierbij is inzicht in de voorspelbaarheid van het ontstaan van schade een cruciaal aspect in de beoordeling van de zorgvuldigheid die een normaal persoon aan de dag brengt. (Bird & Leigh Brown, 2001; Ketels, 2007; UNAIDS, 2008; Weait, 2007) 2.1.3.1. Onachtzaamheid Onopzettelijke misdrijven kunnen worden onderverdeeld in onachtzaamheid en schuld door wetsinbreuk. Bij schuld door wetsinbreuk wordt er geen belang gehecht aan het gegeven of de dader al dan niet opzettelijk handelde. De term onopzettelijk is in deze materproef eerder verbonden
met
het
gebrek
aan
voorzichtigheid
en
voorzorg.
De
voornaamste
onachtzaamheidsmisdrijven hebben betrekking op de bescherming van de fysieke integriteit. De lichtste fout volstaat om strafrechtelijk aansprakelijk te worden gesteld. In deze context wordt er niet gekeken naar de persoonlijke situatie van de dader, maar wordt er een objectief criterium opgesteld dat verwijst naar de gemiddelde redelijke en vooruitziende persoon.
27
Dit is het geval bij het feit wanneer de seropositieve persoon niet op de hoogte was van zijn hiv status, maar dit wel behoorde te weten, kennis had omtrent de risico’s op hiv overdracht en naliet om voorzorgsmaatregelen te treffen in een situatie, zoals wisselende seksuele contacten, waarbij een normaal persoon deze maatregelen wel zou nemen. Hierbij is er sprake van ‘gewone onachtzaamheid’ aangezien er een gebrek aan voorzichtigheid en voorzienbaarheid was omtrent het ontstaan van schade. Deze vorm van onachtzaamheid geldt ook wanneer de persoon in kwestie ziektesymptomen vertoonde, veelvoudig onbeschermd seksueel contact had en behoorde tot een risicogroep. (Bird & Leigh Brown 2001; Ketels, 2007; Ketels, 2008; Van den Wyngaert & Vandromme, 2011) De ‘zwaarste onachtzaamheid’ betreft de situatie waarin de drager van hiv op de hoogte is van zijn status en de kans op overdracht, maar oprecht meent dat het risico op overdracht kon worden ontlopen door zijn eigen gedrag of het toeval. Hierbij handelt de drager roekeloos doordat hij geen voorzorgsmaatregelen nam en de maatschappelijke zorgvuldigheid niet in acht neemt, maar niet de intentie had om de andere persoon te contamineren. Roekeloosheid betreft het bewust buiten beschouwing laten van een significant en niet te rechtvaardigen risico ten aanzien van een andere persoon, die een normaal persoon wel in aanmerking zou hebben genomen in dezelfde situatie. Nalatigheid wordt vaak gebruikt als synoniem voor onachtzaamheid en roekeloosheid, maar slaat juridisch gezien op het materieel element inzake verzuim. (Ketels, 2009a; Pickering Francis & Francis, 2012; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; Galletly & Pinkerton, 2004; Weait, 2007) De vraag rijst nu of er sprake is van zwaarste onachtzaamheid wanneer een persoon voorzorgsmaatregelen nam, door het gebruik van een condoom en deze condoom uiteindelijk scheurde. In de rechtsleer zal er worden geoordeeld dat dit niet het geval is, daar de persoon de voorbehoedende maatregelen trof die een normaal veilig persoon eveneens zou treffen. Er zal dus sprake zijn van de laagste onachtzaamheid. Toch dient de persoon in kwestie na het ontdekken van het scheurtje de andere partner in te lichten over zijn status, daar hij anders zich schuldig maakt aan hulpverzuim. Bij alle handelingen die gekenmerkt zijn door onachtzaamheid, zal de persoon met hiv steeds trachten om het potentiële besmettingsrisico te voorkomen. Dit verschilt van de laagste opzetmodaliteit doordat de persoon in die situatie de mogelijke risico’s aanvaarde. (Bird & Leigh Brown, 2001; Ketels, 2007; Ketels, 2008; Ketels, 2009b; Van den Wyngaert & Vandromme, 2011)
28
2.1.3.2. Opzet Opzet verwijst naar de doelgerichte wil om een strafrechtelijk verboden gedraging te stellen en wordt gekenmerkt door drie elementen. Allereerst het kenniselement over de hiv status en de mogelijke hiv overdracht. Ten tweede het risico element dat wijst op de kans dat de overdracht van hiv zich daadwerkelijk voordoet volgens de aard en de omstandigheden van het gedrag. De seropositieve persoon maakte zijn status niet bekend aan zijn seksuele partner en was niet oprecht overtuigd van het gegeven dat deze intieme partner kennis had van de hiv status. Ten slotte is er het wilselement waarbij de hiv patiënt wetens en willens liever het risicovol seksueel gedrag stelt, dan af te zien van de risicovolle handeling of voorzorgsmaatregelen te nemen. (Ketels, 2009b; Radeloff & Carnes, 2014; UNDP, 2011a; Weait, 2007; Webber, 2004) Er bestaan diverse graden van opzet. Allereerst bestaat er het algemeen opzet (dolus generalis), waar het kennis- en het wilselement aanwezig zijn. Wanneer een persoon kennis heeft van zijn status en de risico’s op overdracht aanvaard is er sprake van ‘laag opzet’. In zulke omstandigheden kunnen de voorspelbare gevolgen worden toegerekend aan de persoon. Dit is het geval wanneer de persoon met hiv weigert af te zien van een risicovolle handeling, desondanks hij kennis heeft over de potentiële hiv overdracht. Ten tweede kan er sprake zijn van bijzonder opzet (dolus specialis), wanneer de dader kwaadwillig of met bedrieglijk opzet handelde met het doel om schade te berokkenen. Hierbij kan er sprake zijn van kwaadwillig opzet (dolus malus). Een voorbeeld van een handeling vanuit bijzonder opzet is het bewust voorliegen van de partner over de hiv status. Ten slotte bestaat het gans bijzonder opzet, waarbij de beweegreden een belangrijke factor is. Het motief van het opzet speelt slechts een rol bij gans bijzonder opzet. De ‘rechtstreekse of zwaarste opzetmodaliteit’ toont aan dat de hiv drager bewust de intentie had om wetens en willens een ander persoon te besmetten met hiv. Dit kan onder andere het geval zijn bij bugchasing en de besmetting uit wraak. (Janssen, 2003; Ketels, 2007; Ketels, 2009a; Weait, 2007; Webber, 2004) Daarnaast kan er ook rekening worden gehouden met de modaliteiten van het opzet. Dit verwijst naar het onrechtstreeks en het rechtstreeks opzet. Er is sprake van rechtstreeks opzet wanneer de dader de gevolgen van zijn handelen heeft gewild. Bij bepaald opzet wilt de dader de handeling stellen en de gevolgen beogen. De bewijslast voor rechtstreeks opzet is echter zeer moeilijk te voeren, waardoor het eventueel opzet soelaas kan bieden.
29
Bij onbepaald opzet, houdt de dader rekening met de mogelijkheid tot diverse gevolgen zonder precies te weten welke gevolgen dit zijn. Wanneer de gevolgen geschiedden als ongewenst neveneffect, dan is er sprake van onrechtstreeks opzet (dolus eventualis). De vraag die hier wordt gesteld betreft het gegeven in welke mate een persoon verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn daden die hij niet had beoogd. Bij onrechtstreeks opzet wijst de daders wil enkel op de daad en niet op diens gevolgen. Dit kan toepasselijk zijn bij een seropositieve persoon die onbeschermd seksueel contact heeft zonder zijn seksuele partner in te lichten over zijn hiv status. Deze vormen van opzet verwijzen naar het 'wilselement'. Personen kunnen echter ook onderworpen worden aan de 'had moeten weten- test'. Doordat het voor de vervolgende partij soms zeer moeilijk kan zijn om een bewijs te leveren waaruit blijkt dat de dader wetens handelde, werd het principe van het 'potentieel weten' ingevoerd. (Galletly & Pinkerton, 2004; Van den Wyngaert & Vandromme, 2011) 2.1.3.3. Wat met de gedeelde verantwoordelijkheid? De moderne publieke gezondheid legt steeds meer de nadruk op het neo-liberaal rationeel en autonoom-zijn van de mens, waardoor ieder op zich afhankelijk is voor zijn gezondheid. Hierbij is de mening toegedaan dat de mens dit rationeel proces het best kan invullen met behulp van experts, zoals artsen en uitgebreide informatie. De meest succesvolle preventiestrategieën focussen op het belang van gedeelde verantwoordelijkheid. De leuze die vanuit het Nederlands aids- en soa beleid hier goed bij aansluit, luidt als volgt ‘it takes two to tango’. Hierbij is de individuele verantwoordelijkheid voornamelijk een morele kwestie omtrent risicotaxatie en acceptatie, waar iedereen een bijdrage dient te leven aan het algemeen welzijn en schade moet trachten te voorkomen. Binnen een consensuele relatie zijn er vier belangrijke morele normen volgens het Nederlands aids- en soabeleid. Ten eerste behoren alle mensen beschermd seksueel contact te stellen zodat ze voorkomen dat ze anderen schaden. Ten tweede dienen mensen die behoren tot de risicogroep beschermd seksueel contact te stellen om anderen te beschermen. Ten derde dienen hiv positieve personen veilig te vrijen om anderen te beschermen. En tenslotte dienen seropositieve personen hun status kenbaar te maken aan hun seksuele partners. Bij incidenteel contact pleit het Nederlands beleid ervoor dat de tweede en derde norm worden nageleefd. Dat morele norm nummer drie niet enkel van toepassing is, is te wijten aan het feit dat de Nederlandse commissie niet enkel de verantwoordelijkheid wou leggen op de personen die hun hiv status kennen. Zulke verplichting zou bovendien zelf schade aanrichten, doordat personen weerhouden zullen zijn om zich te laten testen. Morele norm nummer één en vier vindt de commissie irreëel. 30
Onderzoek van Persson, toonde aan dat vrouwen die met hiv waren gecontamineerd door hun partne in eerste instantie wel kwaadheid voelde, maar dat ze vaak de hiv besmetting zagen als ‘bad luck’. Bijna geen enkele vrouw uit Perssons bevraagde respondentengroep zag zichzelf als slachtoffer, desondanks dat ze zich wel kwetsbaar voelden in de keten van hiv overdracht. Verantwoordelijkheid is een sociaal gegeven die seksueel actieve personen moeten weten plaatsen binnen hun onderlinge relatie. Intimiteit en het vermijden van hiv overdracht, zijn met andere woorden niet enkel een streefpunt voor hiv geïnfecteerde personen, maar behoren tot de gedeelde verantwoordelijkheid. (Brands, 2005; Brown, Hanefeld, & Welsh, 2009; Burris & Cameron, 2008;
Burris & Weait, 2011; Ketels, 2009c; Menadue, 2009;
Montgomery, 2007; Persson, 2014) Toch
vindt
een
kleine
minderheid
dat
seropositieve
personen
de
primaire
verantwoordelijkheid dragen voor het vermijden van contaminatie. Uit onderzoek van Galletly et. al gaf slechts 34% van de bevraagde groep hiv positieve personen aan dat de gehele verantwoordelijkheid bij de seropositieve persoon lag. Volgens deze aanhangers bestaan er binnen deze populatie drie categorieën die aansprakelijk kunnen worden gesteld. In eerste instantie worden de personen die kennis hebben over hun hiv positieve status verantwoordelijk gesteld. Wanneer deze categorie zijn status niet bekend maakt, wordt de autonomie van de partner belet. Ten tweede de personen die geen diagnose heeft, maar wel seropositief is en ook gelooft dat hij gecontamineerd is. De derde groep betreft de personen die symptomen vertonen van een hiv infectie en door hun arts aangespoord zijn om een hiv test te laten afnemen. (Bourne et al., 2009; Chalmers, 2002; Dodds, Bourne, & Weait, 2009; Galletly, Glasman, Pinkerton, & DiFranceisco, 2012; Menadue, 2009; Weait, 2011) Concepten zoals schuld, aansprakelijkheid en morele fout doen afbreuk aan deze opvatting. Het strafrechtelijk vervolgen is het eindpunt en het logische gevolg van het verantwoordelijk stellen van personen voor hun ‘rationeel’ seksueel gedrag. Toch is hiv nog steeds een publieke gezondheidskwestie waarbij de gezondheidsaspecten nog steeds prioritair moeten worden gesteld om de hiv verspreiding in te tomen. Criminalisering doet uitschijnen dat de gedeelde verantwoordelijkheid geen rol meer speelt in consensuele seks. Het zorgt voor een exclusieve verantwoordelijkheid bij de persoon met hiv waardoor er een vals gevoel van veiligheid wordt gecreëerd. De mogelijke verplichtingen ten aanzien van de seropositieve persoon kunnen alleen in een correcte sfeer besproken worden wanneer we aandacht hebben voor het bredere kader waarin iedereen verantwoordelijk is voor de aan/afwezigheid van hiv in ons leven. (Bourne et al., 2009; Pickering Francis & Francis, 2012; UNDP, 2011b) 31
2.1.4. Bewijslast Het opzettelijk karakter is moeilijk te bewijzen in het geval van consensuele seks, waardoor er voornamelijk wordt gefocust op de verschijningsvorm van het gedrag dat de intentionaliteit weerspiegelt, zoals onder andere het bewust voorliegen. De bewijslast van opzet moet namelijk aantonen dat de dader als doel had om schade te veroorzaken. Ook onachtzaamheid is moeilijk vast te leggen in de realiteit. De enige persoon die inzicht heeft in het morele element, is de verdedigende partij zelf en diens gedachten kunnen slecht in enkele gevallen worden teruggevonden, zoals onder andere in dagboeken of geschreven communicatie. De bewijslast en het onderscheid tussen onopzettelijk en het opzettelijk handelen is wel degelijk van belang. Wanneer er sprake is van een opzettelijk misdrijf zal de vervolgende partij de bewijslast dragen en moet ze dit opzet kunnen aantonen.. Bij onopzettelijke misdrijven is het voldoende om te bewijzen dat de dader de strafbare gedraging heeft gesteld. (Bourne et al., 2009; Ketels, 2008; UNDP, 2012b; Van den Wyngaert & Vandromme, 2011) Causaliteit is naast moraliteit een moeilijk gegeven om te bewijzen, maar van groot belang in de bewijsvoering. Hierbij is het van belang om het materiële verband tussen oorzaak en gevolg te onderzoeken. Dit is echter delicaat daar seksuele handelingen binnen de privé sfeer plaatsvinden. Om een oorzakelijk verband te onderzoeken, moeten er een twee vragen worden beantwoord. De eerste vraag wilt achterhalen of de verdachten al dan niet reeds besmet was op het moment van de feiten. De tweede vraag wilt nagaan of de wederpartij de hiv infectie al dan niet op een andere manier heeft opgelopen. Om hier zicht op te krijgen kan er een fylogenetische analyse worden gevoerd waarbij er naar verschillen wordt gezocht in de hiv structuur van beide personen. Hierdoor kan er geen uitsluitsel worden gegeven of een persoon daadwerkelijk hiv had overgedragen, aangezien de analyse voornamelijk dient om een beklaagde te kunnen uitsluiten. Er kan namelijk sprake zijn van een schijnverband, doordat er een tussenpersoon verantwoordelijk is voor de oorspronkelijke hiv contaminatie. Fylogenetische analyse geeft geen zicht op de richting, de timing en de bron van de hiv transmissie. Daarnaast is het resultaat ook onderhevig aan het tijdsverloop tussen de besmetting en de testafname. Fylogenetische analyse is een kostelijke aangelegenheid, waardoor minder welvarende landen door het gebrek aan middelen hier zelden gebruik van kunnen maken. De rechtspraak zal dus steeds met een aan enige zekerheid grenzende waarschijnlijkheid oordelen. (Dodds, Bourne, & Weait, 2009; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Ketels, 2007; Ketels, 2008 Ketels, 2009c; UNAIDS, 2008; UNDP, 2011a; UNDP, 2012b)
32
2.1.5. Conclusie omtrent de constitutieve elementen van een misdrijf Het bestraffen van risicovol seksueel gedrag is erg afhankelijk van het morele element en balanceert dan ook vaak op het randje van het vermoeden van onschuld. In het merendeel van de gevallen was de dader niet op de hoogte van zijn hiv status, maar behoorde dit wel te weten en nam geen voorzorgsmaatregelen tijdens het seksueel contact. Hierdoor is het morele element van gewone onachtzaamheid van toepassing. In mindere mate was er sprake van zwaarste onachtzaamheid, waarbij de seropositieve persoon kennis had van zijn hiv status, maar dacht dat hij het risico kon ontlopen en geen zorgvuldigheid in acht nam. Een ander belangrijk aspect hierbij zijn de schulduitsluitingsgronden. Hiervoor zal men zich vaak beroepen op dwaling wanneer deze onoverwinnelijk is. Dit is voornamelijk van toepassing bij algemeen opzet waarbij een aantasting van het beoordelingsvermogen van de besmetter een dwaling opleverde. Het is vanzelfsprekend dat de ernst van een misdrijf hoger ligt wanneer er sprake was van opzet in tegenstelling tot wanneer een persoon wegens onachtzaamheid zijn seksuele partner contamineert met hiv. (Foyer & Khaïat, 1994; Ketels, 2008; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; Pickering Francis & Francis, 2012) Criminalisering is hierdoor slechts in één enkel geval toelaatbaar en effectief, namelijk wanneer een persoon kennis heeft van zijn hiv status en kwaadwillig en intentioneel een ander heeft besmet met hiv vanuit de bedoeling om deze persoon schade te berokkenen. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat dit soort gedrag zelden wordt gesteld door een seropositieve persoon. De rechter moet elke zaak soeverein in concreto beoordelen, waarbij elk uniek element van de zaak in overweging wordt genomen. (IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Jürgens et al., 2009; UNAIDS, 2008; UNDP, 2012b) 2.2. Praktische omkadering van criminalisering van hiv overdracht De criminalisering van hiv overdracht is een globaal gegeven, dat zijn fundamenten heeft binnen de groeiende bewustwording omtrent de infectieziekte. Landen zijn echter vrij om te kiezen welke soort strafrechtregels ze gebruiken om hiv overdracht te vervolgen. Dit kan geschieden via hiv specifieke wetgeving die al dan niet ad hoc wordt geïmplementeerd. Daarnaast kan een land verkiezen om strafwet op te stellen omtrent overdraagbare ziekten in het algemeen of maakt het land in kwestie liever gebruik van de bestaande traditionele strafrechtregels. Binnen Europa zijn er diverse landen die een verschillende strafrechtelijke hantering hebben omtrent hiv.
33
Dit kan te wijten zijn aan elk Europees land zijn eigen geschiedenis en vervolgingsbeleid omtrent deze materie, waardoor ook het aantal vervolgingszaken sterk kan variëren. In de Verenigde Staten is dit nog veel complexer, aangezien de strafwetgeving bepaald kan worden per staat, waardoor sommige staten zich specifiek focussen op hiv en andere staten een bredere strafrechtsbenadering hanteren. Het is dan ook uiterst belangrijk om te herhalen dat niet elk land in dezelfde mate en op dezelfde wijze hiv overdracht criminaliseert. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Cameron & Reynolds, 2010; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Ketels, 2010b; UNDP, 2011a; UNDP, 2012a) 2.2.1. Hiv specifieke strafwetgeving Vooraleer hiv overdracht specifiek werd gecriminaliseerd in de Verenigde Staten van Amerika, waren seksueel overdraagbare aandoeningen het voorwerp van strafrechtelijke vervolging. Later werden deze strafrechtregels als onvolledig beschouwd ter bescherming tegen hiv contaminatie en kwamen de justitiële classificaties te kort om bewijzen te leveren in het geval van doodslag of moord. De ‘presidential commission on the HIV epidemic’ werd opgesteld in 1988 onder het beleid van president Reagan na de ontdekking van de verscheidene contaminaties door ‘patient zero’ G. Dugas. Deze commissie wou hiv specifieke wetgeving ontwikkelen om bestraffend tegemoet te komen aan hiv overdacht door seksueel gedrag. De specifieke regels moesten echter wel voldoen aan een bepaalde vorm. Zo waren de regels enkel van toepassing op personen die kennis hadden van hun hiv status en die handelingen stelden die konden leiden tot hiv overdracht. Daarnaast moest de seropositieve persoon zijn status kenbaar maken aan diens seksuele partner en deze laatste moest instemming geven aan de seksuele handelingen. Toch gaf de commissie aan dat de gezondheidswetten primair in overweging dienden te worden genomen alvorens er werd gekozen voor het strafrecht en dat enkel mocht vanuit de wetenschappelijke overtuiging dat de handeling kon leiden tot hiv contaminatie. Deze specifieke wetgeving werd in achtentwintig staten van de V.S. ingevoerd sinds 1989 waardoor beleidsmakers de kans kregen om de publieke gezondheid materie te controleren. (Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; Radeloff & Carnes, 2014) In het Verenigd Koninkrijk stelde ‘the Crown Prosecution Service’ in 1861 nieuwe richtlijnen in die betrekking hadden op de strafbaarstelling van de overdracht van soa’s die ernstige fysieke schade veroorzaakten. Deze regels worden beschreven in ‘Offences Against the Person Act’. (Ketels, 2009a; Lowbury & Kinghorn, 2006) 34
Ook in Europa zijn er landen die hiv specifieke wetgeving hebben, zoals onder andere Denemarken, Polen en Roemenië. Andere Europese landen verkiezen dan weer een strafrechtelijke benadering die zich specifiek focust op seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals onder andere Oostenrijk, Noorwegen en Zwitserland. Het aantal Europese landen die een specifiek juridisch kader hanteren, is natuurlijk slechts een peulenschil in vergelijk tot het aantal Amerikaanse staten. (Cameron & Reynolds, 2010; Ketels, 2009a; UNDP, 2012b) Voorstanders wensen als reactie op de publieke opinie en als reactie op enkele spraakmakende zaken, hiv specifieke strafwetgeving in te stellen ter bescherming van de publieke gezondheid en veiligheid. Voorstanders gaan er van uit dat specifieke wetgeving meer duidelijkheid kunnen scheppen omtrent welke handelingen verboden zijn in de algehele bevolking. Hierdoor zou de wetgever meer gepaste sancties kunnen opstellen naar gelang het hiv risico dat een bepaalde gedraging inhoudt. Zulke regelgeving kan eveneens de sociale norm versterken en verspreiden waardoor seropositieve personen kunnen aannemen dat risicovol gedrag ongewenst is. Dit is te wijten aan het feit dat de personen zich kunnen verzoenen met hun eigen morele overtuigingen. Het is relevant om mensen met hiv meer gerust te stellen over hun ziekte waardoor ze openlijk kunnen praten over hun status en hierdoor ‘gewenster’ gedrag zullen stellen. Personen die echter geen kennis hadden over de hiv specifieke wetgeving omtrent hiv ontwikkelden vaker enig stigma. Een andere rechtvaardiging voor hiv specifieke wetten bestaat eruit dat bepaalde landen geen wetten hebben omtrent roekeloosheid. Personen die onopzettelijk hiv overdragen door handelingen te stellen die anderen kunnen contamineren met hiv, zijn onvoldoende strafrechtelijk vervolgbaar. Hierdoor moet het risico op overdracht volgens voorstanders eveneens worden vervolgd. Dit is te wijten aan het feit dat seksualiteit zo complex is, dat het anders bijna onmogelijk is om de aansprakelijkheid in de rechtbank te beoordelen. (Galletly, Glasman, Pinkerton, & DiFranceisco, 2012; McArthur, 2009; UNAIDS, 2012) Tegenstanders beargumenteren dat specifieke strafrechtregels omtrent hiv overdracht te ruim zijn omwille van drie redenen. Ten eerste bestraffen ze gedragingen die geen of nauwelijks risico vertonen op hiv overdracht. Ten tweede worden gedragingen die een klein risico op contaminatie vertonen gelijk bestraft als gedragingen die een groot risico vertonen op overdracht. Ten derde worden personen die risicovol seksueel gedrag stellen, maar onopzettelijk hiv overdragen even zwaar bestraft als een persoon die opzettelijk een ander contamineerde met hiv. Zo kan het zijn dat de wet zegt dat het gebruik van een condoom geen verweermiddel is in de vervolging. 35
Dit wilt echter zeggen dat er geen verschil bestaat tussen de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij het nemen van voorzorgsmaatregelen en het hebben van onbeschermde seks. Daarnaast zien tegenstanders specifieke criminalisering als een middel waarmee het beleid angst probeert te creëren omtrent hiv. De toepassing zal vaak willekeurig gebeuren ten nadelen van personen die reeds kwetsbaarder zijn voor hiv contaminatie. (Brown, Hanefeld, & Welsh, 2009; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; McArthur, 2009; UNAIDS, 2008) Tegenstanders pleiten dan ook voor de afschaffing of op zijn minst modernisering van zulke regelgevingen. Mensenrechtenorganisaties wensen dat het algemeen strafrecht wordt toegepast rekening houdende met opzet, causaliteit, voorspelbaarheid en toestemming. In het kader van hiv contaminatie dient er rekening te worden gehouden met de rechten van de seropositieve persoon, als de verwachtingen van de hiv negatieve personen die besmet werden met hiv. (Galletly, Lazzarini, Sanders, & Pinkerton, 2014) 2.2.2. Algemeen geldende strafwetgeving Een groot aantal landen verkiezen ervoor om hiv gerelateerde materie af te handelen door middel van de bestaande juridische classificaties. Het gebruik van algemene regelgeving zou kunnen voorkomen dat strafrechtregels te vaak dienen aangepast te worden aan de evolutie van hiv. Zulke regelgeving moet echter zeer zorgvuldig worden opgesteld zodat ze geen onbestaande standaarden instelt die niet kunnen leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid en vervolging. De moeilijkheid bij algemene wetgeving ligt vaak bij het moment van overdracht van hiv, aangezien sommige wetgevers enkel de overdacht criminaliseren en andere eveneens het risico op overdracht criminaliseren. Een ander voorbeeld van deze lacune betreft het feit dat sommige rechters hiv contaminatie slechts strafbaar stellen als er opzet mee gemoeid is, terwijl anderen eveneens nalatigheid vervolgen. De algemene strafrechtregels die van toepassing kunnen zijn op hiv betreffen (poging tot) moord, doodslag, het toebrengen van lichamelijk letsel, het toedienen van schadelijke stoffen en vergiftiging. Toch is er een groot verschil in het gebruik van de strafrechtregels in de praktijk in vergelijking tot de theorie. De openbare aanklager moet namelijk beslissen of ze al dan niet iemand vervolgt voor het hebben van onbeschermde seks en dit kwalificeert als moord of als een minder zwaar misdrijf. De inzet van politie bepaalt dan weer in welke mate er wordt gezocht naar zulke schendingen van specifieke strafrechtregels. (Cameron & Reynolds, 2010; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Ketels, 2009c; Ketels 2010; Ketels 2013; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; McArthur, 2009)
36
In het Belgische strafrecht bestaan er geen hiv specifieke bepalingen en wordt er gebruik gemaakt van de algemene strafwetgeving. Daarnaast wensen de Belgisch strafgerechten slechts in beperkte mate hiv overdracht te vervolgen. In 2007 stelde een man zich burgerlijke partij voor poging tot doodslag wegens hiv contaminatie, maar deze vervolging werd uiteindelijk verworpen. Hierdoor had België tot 2009 geen enkele veroordeling omtrent hiv overdracht, maar daar is al verandering in gekomen. De eerste zaak in 2010 werd de eis ‘poging tot moord en minstens tot doodslag’ verworpen door het gebrek aan het bewijs inzake opzet. In 2011 was er een zaak in Hoei en Hasselt en in 2012 één Veurne. Doordat België weinig jurisprudentie kent, is de nationale literatuur omtrent criminalisering van hiv overdracht zeer beperkt. (Ketels, 2009b; Ketels, 2010a; Ketels, 2011; Ketels, 2013; UNDP, 2012a) De voornaamste justitiële categorieën uit het algemeen Belgisch strafrecht die toepasselijk zijn in het kader van de criminalisering van hiv overdracht worden hieronder kort toegelicht. 2.2.2.1. Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel Wanneer een persoon opzettelijk een andere persoon contamineerde met hiv, kunnen er verschillende juridische classificaties van toepassing zijn in theorie. Artikel 392 Sw. heeft betrekking op het opzettelijk doden of toebrengen van lichamelijke letsels. In eerste instantie kan er sprake zijn van moord wat wilt zeggen dat er sprake moet zijn van doodslag met voorbedachten rade in hoofde van de dader. Dit kan het geval zijn bij hiv overdracht uit wraak, waarbij vervolging wordt gefundeerd op art. 394 Sw. Artikel 393 Sw. definieert doodslag als iemand doden vanuit die intentie zonder voorbedachte rade. Dit is het geval wanneer een seropositieve drager die kennis heeft van zijn hiv status en de verbonden risico’s, een seksuele relatie onderhoudt met zijn partner vanuit de intentie om hem of haar te laten sterven door middel van de overgedragen ziekte. Of de dood al dan niet direct intreedt is hierbij niet van belang. Het bewust onbeschermd vrijen geldt hier niet als bewijs, daar deze dient ingevuld te worden door bekentenissen, getuigenissen, herhaalde gewelddadige gedragingen en feitelijke/medische gegevens waaruit blijkt dat er op hoge frequentie risicovolle seksuele handelingen werden gesteld. Er moet een causaal verband zijn tussen de dood en de daadwerkelijk besmetting. Hiervoor is de fylogenetische analyse van belang bij de bepaling van causaliteit bij soa’s. Hierbij worden kleine verschillen tussen hiv cellen onderzocht, waardoor bepaalde verdachten kunnen worden uitgesloten.
37
Het geeft geen informatie over de richting van de besmetting, noch over het feit of de besmetting tussen personen plaatsvond. (Foyer & Khaïat, 1994; Ketels, 2009a; Ketels, 2009c; Ketels 2010; Ketels, 2013; Vermeulen, 2012) Bovenstaande kwalificaties worden echter zeden gebruikt ter bestraffing van hiv overdracht, daar een hiv infectie niet langer inherent dodelijk is. Daarnaast zal ook het bijzonder opzet om te doden vaak ontbreken en is het bewijs van causaliteit moeilijk aan te tonen. (Ketels 2010; Ketels 2013; Vermeulen 2012) Artikel 398 Sw. tot art. 401 Sw. geeft een betere strafrechtelijke grondslag voor de overdracht van hiv. Het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, intern of extern, via slagen en verwondingen wordt soeverein beoordeeld door de rechter. De besmetting met een soa, en meer specifiek hiv, kan hieronder begrepen worden aangezien het een schadelijk effect heeft op de fysieke integriteit van een persoon door pathologische veranderingen binnen het lichaam die leiden tot een verzwakking van het immuunsysteem. De aanwezigheid van symptomen van de ziekte is niet noodzakelijk. Bij de opzettelijke slagen en verwondingen heeft het Belgische strafrecht nog een aantal verzwarende omstandigheden opgenomen die van toepassing kunnen zijn naargelang de gevolgen van de handeling. Deze verzwarende omstandigheden kunnen moeilijk te linken zijn aan de besmetting met hiv, voornamelijk bij de verzwarende omstandigheid ‘de dood tot gevolg’. Toch houdt een groot deel van de jurisdictie en de doctrine vast aan deze strafrechtelijke kwalificaties. (Ketels 2008; Ketels, 2009a; Ketels, 2010a; Ketels, 2013; Vermeulen, 2012) Artikel 402 Sw. heeft betrekking op het toedienen van schadelijke stoffen, zonder oogmerk om te doden, als deze ziekte of ongeschiktheid tot persoonlijke arbeid veroorzaken. De stoffen die van toepassing zijn moeten letaal zijn of moeten de gezondheid zwaar kunnen schaden, maar de wet maakt geen opsomming van de soorten stoffen die al dan niet van toepassing zijn. Door deze ruime delict omschrijving, kan hiv overdracht hier eveneens onder worden gekwalificeerd. Aangezien hiv contaminatie kant geschieden via seks gebeurt, kan dit lichaamsvocht aanzien worden als stof. Het is echter een noodzakelijk element dat er een ziekte of persoonlijke ongeschiktheid uit voorkomt. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer hiv omgezet wordt in aids wat zorgt voor een fysieke aftakeling. De persoon kan echter ook mentaal aftakelen door een psychologisch trauma, waardoor de persoon tevens in de onmogelijkheid kan komen om persoonlijke arbeid uit te oefenen.
38
Daarnaast zijn er ook verzwarende omstandigheden die van toepassing zijn bij het opzettelijk toebrengen van schadelijke stoffen. Deze juridische kwalificatie wordt vanuit pragmatische overwegingen echter weinig aangewend. (Ketels, 2008; Ketels, 2009b; Ketels 2013; Vermeulen, 2012) Artikel 397 Sw. verwijst naar het feit van vergiftiging dat wordt gekwalificeerd als doodslag met verzwarende omstandigheden, door het gebruik van stoffen die min of meer snel de dood in werking doen treden. De vraag die hierbij gesteld kan worden is of de overdracht van hiv hier onder valt. Aangezien het niet meer een voorspoedige de dood tot gevolg heeft, met dank aan de aids remmers, kunnen we concluderen dat dit artikel niet van toepassing zal zijn. (Ketels, 2008; Ketels, 2009b; Vermeulen, 2012) Het strafrechtelijk feit ‘verkrachting’ is reeds gebruikt geweest om een hiv overdracht te bestraffen. Hierbij wordt de denkwijze: “De persoon heeft ingestemd met het seksueel contact, maar niet met de overdracht van hiv.”, ondersteund. Leugens kunnen namelijk de aard en de draagwijdte van de handeling mystificeren waardoor de toestemming tot consensuele seks ongeldig wordt gemaakt. Artikel 375 Sw. verduidelijkt verkrachting als een seksuele penetratie bij een persoon die daar niet mee toestemde. Persoonlijk vind ik deze benadering niet relevant voor mijn thesis aangezien ik de focus wil leggen op ongedwongen seksuele contacten. Bovendien vind ik dat de onwetendheid over de potentiële hiv contaminatie niet gelijk kan worden gesteld worden met verkrachting. Volgens mijn opinie gaat verkrachting om de instemming of afwijzing van de penetratie, niet om de mogelijke gevolgen. Anders zouden ongewenste zwangerschappen eveneens kunnen benaderd worden als een verkrachting. (Ketels, 2008; Ketels, 2009a) 2.2.2.2. Onopzettelijk doden, onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel In het geval van onopzettelijk overdracht door een persoon die onterecht onwetend is over zijn status of die nalaat zich te laten testen, verschillen echter de strafrechtregels erg naargelang het betrokken land. Bij onachtzaamheid kan art. art 418 Sw. van toepassing zijn in het kader van het onopzettelijk doden of toebrengen van lichamelijk letsel door het gebrek aan voorzichtigheid en voorzorg. Hiervoor wordt een vergelijking opgesteld tussen de feiten en de wijze waarop een normaal mens zou handelen in dergelijk geval. (Foyer & Khaïat, 1994; Ketels, 2009b; Van den Wyngaert & Vandromme, 2011)
39
Artikel 419 Sw. betreft het onopzettelijk doden van een persoon. Bij onopzettelijke doodslag is de bewijslast echter zeer moeilijk te vergaren in verband met de te bewijzen causaliteit. Hierdoor is het gebruik van deze juridische classificatie zeer onwaarschijnlijk. Onopzettelijke doodslag kan echter ook onder de vorm van zelfmoord geschieden. Hierbij een psychotrauma nodig is voor het oorzakelijk verband te staven. (Ketels, 2007; Ketels, 2008; Ketels, 2013; Vermeulen, 2012) Er kunnen eveneens onopzettelijke slagen en verwoningen worden veroorzaakt, zonder dat de intentie bestond om een persoon te schaden. Dit wordt aangekaart via art. 420 Sw. De classificatie 'onopzettelijk toedienen van schadelijke stoffen' via artikel 421 Sw. lijkt meer waarschijnlijk in het geval van het strafrechtelijk vervolgen van seksueel overdraagbare aandoeningen. In dit artikel wordt gefocust op het onopzettelijk veroorzaken van een ziekte of een persoonlijke arbeidsongeschiktheid door het onopzettelijk toedienen van schadelijke stoffen. Deze benadering blijkt de meest gepaste om de overdracht van hiv strafrechtelijk aan te kaarten. (Ketels, 2009b; Ketels, 2010a; Ketels, 2013; Vermeulen, 2012) 2.2.2.3. Schuldig hulpverzuim Een regelgeving die verder verwijderd lijkt te zijn van hiv overdracht, betreft schuldig verzuim. Schuldig hulpverzuim wijst op de situatie waarin iemand weigert om een ander persoon in gevaar hulp te bieden, terwijl er geen ernstig gevaar was voor de hulp biedende persoon. De artikels 422bis- 422quater kunnen hierdoor worden toegepast wanneer een seropositieve persoon nalaat om diens seksuele partner in te lichten over de positieve hiv status, nadat er onbeschermd seksueel contact is gesteld. Wanneer de persoon wel zijn zijn hiv status zou openbaren, kan zijn seksuele partner post exposure retrovirale therapie krijgen waardoor het ziekte beloop wordt belemmerd. Dit kan echter ten nadele zijn van de seropositieve persoon, daar hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld wanneer hij zijn status openbaart. Schuldig hulpverzuim biedt vaak een vangnet wanneer eerder genoemde juridische classificaties (cf. supra) faalden. (Ketels, 2007; Ketels, 2008; Ketels, 2009b; Ketels, 2010a; Ketels, 2013; Vermeulen, 2012) 2.2.3. Conclusie omtrent de praktische omkadering van criminalisering In de meeste Europese landen wordt hiv overdracht vervolgd via de kwalificatie van zwaar lichamelijk leed dat opzettelijk of wegens nalatigheid werd veroorzaakt. Ook in België werden de enkele vervolgingen wegens hiv contaminatie ingesteld via de classificaties van on/opzettelijke doodslag en on/opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen. 40
Toch dient er te worden benadrukt dat bovenstaande strafrechtelijke kwalificaties zelden aangewend kunnen worden door het gebrek aan het bewijs van schuld. Seks is nu eenmaal een zeer indirecte en subtiele methode om schade te berokkenen aan een persoon. Daarnaast dient de rechter in elke zaak soeverein te oordelen in concreto, waardoor elk uniek element in overweging moet worden genomen. (Brands, 2005; Ketels, 2009c; Ketels, 2010b; Ketels, 2013; McArthur, 2009; UNDP, 2011a) 2.3. Theoretische omkadering van de criminalisering van hiv overdracht 2.3.1. De morele paniek theorie Cohen is de founding father van de morele paniek theorie en beschrijft dit theoretisch beeld voor het eerst in zijn boek ‘Moral Panics and Folk Devils’. Cohen vertrekt vanuit het principe dat er een zwart schaap of een ‘folk devil’ moet worden gekozen op wie de publieke angst wordt op geprojecteerd. Dit object moet reeds op zichzelf bestaan alvorens dit het onderwerp werd van morele paniek. Daarnaast was dit object an sich niet de oorzaak van morele paniek, maar wel de sociale ambiguïteit die hiermee gepaard ging. Het object van morele paniek kan een nieuw gegeven of een reeds bestaand fenomeen zijn dat plots in de schijnwerpers komt. In hedendaags onderzoek wordt de term ‘folk devil’ vaker toegeschreven aan kwetsbare objecten zoals hiv positieve personen. De morele paniek dient op een bepaalde wijze te worden gestimuleerd door de media of door belangengroepen, waardoor het de algehele bevolking kan bereiken. Soms is de paniek van korte duur en wordt ze enkel nog herinnerd in het collectieve geheugen, maar soms kent de paniek een veel langer tijdsverloop. Morele paniek wordt met andere woorden aanzien als een proces dat af en toe voorkomt in een samenleving, waarin een situatie, een periode, een persoon of een groep wordt aanzien als een potentiële bedreiging voor de heersende sociale waarden en normen. De heersende morele grenzen worden aangegeven en gecreëerd door belanghebbende en hoogstaande personen zoals wetgevers, religieuzen en politici. Deze dreiging en ongerustheid wordt uitvergroot en op een gestereotypeerde wijze weergegeven door de media. Deskundigen, zoals onder andere politici, worden aangesteld om een diagnose en een oplossing te formuleren waarna deze al dan niet wordt aangenomen. De meeste trachten hun oplossing af te dwingen via beleids- en sociale verandering waardoor de dreiging verdwijnt, vermindert of eventueel verergert. De massamedia speelt hierdoor een belangrijke rol in de creatie van morele paniek en de potentiële versterking van het proces door de publieke reactie. (Hunt, 1997; Krinsky, 2013; McRobbie & Thornton, 1995; Ungar, 2001)
41
Goode en Ben- Yehuda’s analyse van de morele paniek wordt weergegeven als een procedureel model met vijf wederkerende elementen. In eerste instantie moet er sprake zijn van een zekere toename van paniek onder de bevolking omwille van een potentiële bedreiging ten opzichte van de bestaande sociale orde binnen de maatschappij. Dit wordt geuit via bezorgdheid, angst en een gevoel van hulpeloosheid. Door deze gevoelens kunnen personen de attitude aannemen dat er iets moet worden gedaan aan de oorzaak van dit onbehagen. De media visualiseert het fenomeen en versterkt hiermee het gevoel van onbehagen en onveiligheid waardoor er vijandigheid ontstaat tegenover de bestaande dreiging. Deze vijandigheid is het tweede element dat aanwezig moet zijn binnen een periode van morele paniek. Hierdoor worden de bedreigingen vaak gedefinieerd als ‘gevaarlijk’ en/ of wordt een bepaalde groep onafhankelijk verantwoordelijk gesteld voor de schade aan de maatschappij. Deze definiëring geschied door een bepaalde groep binnen de populatie die het fenomeen wensen te bestrijden. Hierdoor wordt de ongelijke machtsverhouding tussen de bedreigde en de als gevaarlijk gepercipieerde groep duidelijk. De uiteindelijke fase betreft dat er regelgeving wordt ontwikkelt die enkel toepasselijk is op de ‘gevaarlijke’ groep. Ten derde moet er een consensus overtuiging bestaan omtrent de dreiging binnen de samenleving. Deze overtuiging moet niet gedragen worden door heel de samenleving, maar moet zijn wortels kennen binnen een publieke machtige groep die voldoende beleidscapaciteiten heeft. Hier kunnen de machtige groepen op inspelen door de bedreiging op de politieke en wetenschappelijke agenda te plaatsen en indien mogelijk de sociale controle te versterken door sociale regulatie te implementeren. Ten vierde wordt morele paniek gekenmerkt door een disproportionele en irrationele reactie, wat wijst op een grotere intensiteit van de publieke bezorgdheid ten aanzien van een persoon, groep of set handelingen in tegenstelling tot de daadwerkelijke bedreiging. Deze overdreven reactie is nauwelijks objectief en bovendien contraproductief aangezien ze zou leiden tot een verdere polarisatie van de geviseerde personen, waardoor deze meer vervreemd zouden geraken van de samenleving. Deze bedreiging zal door experten zoals politie, politici en de media op dezelfde overdreven wijze worden benaderd en waarbij getracht zal worden om de morele paniek te staven door middel van cijfers en diagnoses. De media zal hierbij wijzen op plotse en dramatische stijgingen van een recent fenomeen. Morele paniek is hierdoor een onvoorspelbaar sociaal construct binnen de laat moderne maatschappijen, dat ten slotte gekenmerkt wordt door een plotse opkomst en een snel einde, waarbij enkele sociale veranderingen kunnen zijn aangebracht. (Altheide, 2009; Cohen, 2011; Critcher, 2003; Krinsky, 2013; UNDP, 2011b ; Ungar, 2001; Weeks, 2011) 42
De wetenschappers Good en Nachman delen de morele paniek theorie in drie categorieën van uitgangspunten die een belangrijke invloed hebben in het ontstaan en het in stand houden van morele paniek binnen een samenleving. In eerste instantie kunnen wetgevers en ‘moral entrepreneurs’ bepaalde situaties creëren binnen een samenleving die kunnen leiden tot morele paniek. Deze creatie gebeurt opzettelijk om er zo voor te zorgen dat bepaalde wetgeving bestendigd blijft en/ of versterkt wordt. Daarnaast vertonen de ‘moral entrepreneurs’ steeds grotere gelijkenissen met de alledaagse populatie, waardoor we meer begrip krijgen voor de door hun nagestreefde belangen. Deze gelijkstemmigheid wordt ervaren als een goede morele paniek vanuit een ‘interest group perspective’. Ten tweede bestaat er de ‘elite engineered perspective’, die wenst te verduidelijken vanwaar de morele paniek afkomstig is en waarom ze voorkomen. Cohen wijst met zijn benadering naar de media als ontstaansplaats van morele paniek die werd gevoed door sensatie beluste journalistiek. Hall verwijst eveneens naar het belang van de media, maar is van mening dat de basis van de morele paniek eerder bij de opsporings- en vervolgingsactoren ligt. Goode en Ben-Yehuda vermoeden dan weer dat de heersende klasse met opzet een morele paniek creëert omtrent een minder bezwarende kwestie om zo de aandacht te onttrekken van belangrijke problemen. Ten slotte benadrukt de ‘grassroots perspective’, de participatie van de bevolking in het ontstaan en het in stand houden van de morele paniek. De ontstaansgrond van dit fenomeen ligt volgens deze benadering in de cultuur van de bezorgde populatie. De media is vanuit dit perspectief slechts een spiegel die de bestaande situatie en processen weerspiegelt. , die slechts weerspiegeld wordt door de media. Eén van de culturele factoren die een rol kan spelen binnen de morele paniek is de voorkeur voor de bestraffing via het strafrecht. (David, Rohloff, Petley, & Hughes, 2011; Krinsky, 2013) 2.3.1.1. De morele paniek theorie toegepast op hiv Vanuit de context van deze thesis kan de morele paniek theorie toegepast worden als kader voor de criminalisering van hiv overdracht. In de jaren ’80 van vorige eeuw, werd hiv pas ontdekt en ontstond er ontstaat een morele paniek onder de bevolking, dat gekenmerkt werd door hetzelfde verloop van het reeds beschreven proces (cf. supra). Een fenomeen werd gedefinieerd als een bedreiging door middel van een nieuw geval, namelijk hiv als nieuwe ziekte gerelateerd aan seksueel gedrag. Hierna werden zondebokken gekozen die verantwoordelijk werden gesteld voor de dreiging. 43
Dit kan vanuit een brede benadering, waarbij alle hiv positieve personen werden geviseerd of vanuit een enge benadering, waarbij risicogroepen zoals homoseksuele mannen en personen van Afrikaanse oorsprong als ‘gevaarlijk’ werden beschouwd. Hierbij konden de ‘zondebokken’ te maken krijgen met een stereotypering als ‘onverantwoord risiconemer’ of ‘seksueel afwijkend’. De publieke bezorgdheid werd opgehitst door invloedrijke kanalen, zoals politici, religieuze leiders en de media. De spiraal van angst en bezorgdheid zorgde voor een duidelijk ‘wij versus zij’ onderscheid, waarbij de ‘wij- groep’ als beter werd aanzien. Dit bereikte zijn finaal punt door de implementatie van nieuwe of het gebruik van bestaande wetgeving die het mogelijk maakte om hiv overdracht strafrechtelijk te vervolgen. Dit vanuit de idee dat de hiv populatie zowel kwetsbaar als gevaarlijk is, waardoor er nood was aan toenemende controle over deze groep. Hierbij werd gepoogd om de angst te reduceren binnen de samenleving. (Critcher, 2003; David, Rohloff, Petley, & Hughes, 2011; Menadue, 2009) In het geval van hiv, werd de materie vanuit een consensus benaderd door de media en ‘moral entrepreneurs’. Eén van de eerste nieuwsberichten in 1985 door Anderson in ‘the Times’ gaf aan dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs bestond omtrent morele paniek inzake aids, maar dat de bevolking zich toch misschien een beetje zorgen moest maken omtrent de ziekte. Via dit artikel werd getracht om de morele standaarden en toename van homoseksuele activiteiten te benadrukken en niet zo zeer om morele paniek te veroorzaken. Desondanks deze intentie werd de morele paniek bevestigd en werd dit ongunstig beeld verder gezet in de media voor de komende tien jaar. In 1986 schreef Porter een artikel in ‘New Society’ dat verwees naar de gelijkenissen in de processen van de morele paniek inzake aids en de morele paniek die bestond over cholera in de 19e eeuw of de pest in de 16e eeuw. In elke tijdsperiode werden er zondebokken gevonden om de bedreiging op te projecteren. Vanuit dit historisch perspectief werden voornamelijk culturele oorzaken aangegeven om de morele paniek en de bedreiging te verklaren. Strafrecht zaken doen verkopen in de nieuwsgeving door zijn sensatie gehalte en zeker wanneer deze sensatie verbonden kan worden aan sociale taboes, zoals hiv en seksualiteit. Zulke sensatiegerichte berichtgeving is natuurlijk erg nadelig wanneer de media de enige bron van informatie en kennisoverdracht vormt over hiv en buitenstaanders zich enkel op deze misinformatie beroepen. In moderne maatschappij hebben veel mensen wel kennis over de transmissie vormen van hiv, maar vertonen ze een gebrek aan ‘begrijpen’ hoe ze moeten omgaan met hiv an sich en seropositieve personen. Door de media aandacht die sommige hiv gerelateerde zaken krijgen, ervaren sommige personen een groter angstgevoel.
44
Wanneer deze angst uiteindelijk wordt veruiterlijkt via de media lijkt het alsof het de gevoelstoestand weerspiegelt van de gehele gemeenschap. Hierdoor kan er politieke druk ontstaan die een punitievere aanpak wenst aan de hand van wetgeving. Het strafrechtelijk benaderen van hiv is echter een voorbeeld van een symbolisch beleid, wat wilt zeggen dat dit soort beleid geen verandering te weeg zal brengen, maar louter de publieke reactie wilt uitlokken. Symbolische wetgeving geeft de bevolking het gevoel dat ze beschermd worden en dat er iets wordt gedaan een de problematiek. Heden ten dage is de morele paniek deels gaan liggen doordat de seropositieve persoon zijn gezondheid kan onderhouden door medicatie. Daarnaast waren er talrijke initiatieven vanuit de gezondheidszorg, de wetenschappelijke wereld en de politiek, waardoor de samenleving correcte informatie kreeg omtrent hiv. De medische expert stond centraal in het hiv/ aids debat waardoor de kans op morele paniek verminderde. (Critcher, 2003; Hunt, 1997; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Menadue, 2009; Radeloff & Carnes, 2014; Thompson & Marquart, 1998; Weait, 2007; Weeks, 2011) 2.3.2. De seksuele paniek theorie De morele paniek theorie van Cohen werd later verbonden aan de seksuele paniek benadering van Weeks en Watney. De seksuele paniek is een specifieke subcategorie van morele paniek, die wijst op de paniekerige reacties in de geschiedenis van seksualiteit. De laatste eeuw is er namelijk een grote verandering geweest in de seksualiteitsbeleving, de verschijningsvormen en de subjectieve gevoelswereld hierrond. Seksuele paniek kan echter niet ontstaan zonder dat er een aanval plaatsvindt op de heersende normen omtrent seksualiteit. Deze normen verwezen oorspronkelijk naar de reproductieve doelstelling van seks, waardoor homoseksuele activiteiten en seks louter als ontspanning werden bekritiseerd. Rekening houdend hiermee, ontstond er gedurende 1980 onder impuls van de media een seksuele paniek omtrent hiv, waarbij de ziekte werd weerspiegeld als de homoseksuele plaag. Wanneer een stad geconfronteerd werd met een groeiend aantal homoseksuele personen, raakte deze in paniek vanuit zijn genormaliseerd seksualiteitsbeeld. De homoseksuele bevolking raakte op hun beurt in paniek door de toename van repressieve maatregelen ten opzichte van hun levensstijl. De media speelt hierop in door onder andere conservatieve journalisten in te schakelen die schrijven over deze materie. In later werk zal Watney de angst voor hiv in een langer durende sociale paniek situeren in tegenstelling tot de morele paniek die slechts tijdelijk is en voornamelijk versterkt wordt door de media. De seksuele paniek theorie werd tevens grotendeels verlaten wanneer er een toename was aan behandelingsmogelijkheden van hiv. (Castiglia, 2000; Dowsett, 2008; Herdt, 2008; Krinsky, 2013; Weeks, 2011) 45
2.4. De realiteit inzake de criminalisering van hiv overdracht Preventie, screening, toezicht, educatie en behandeling zijn belangrijke factoren om tegemoet te komen aan de strijd tegen soa’s, maar in de huidige maatschappij komt ook de wetgeving naar voren om de reductie van soa’s te bewerkstelligen. Weloverwogen wetgeving kan als een structurele interventie een basis vormen voor de ondersteuning van hiv preventie en behandeling, het stimuleren van seksuele gezondheid en de verbetering van sociale condities die zorgen voor een reductie van hiv overdracht. Hierbij dienen de mensenrechten steeds centraal te staan in de ondersteuning van een wetgevend kader ter bescherming van de publieke gezondheid. (Gable, Gosting, & Hodge Jr, 2008; Ketels, 2013; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002) In onderstaande uiteenzetting wordt de focus gelegd op de onderlinge relatie tussen de criminalisering van hiv overdracht en de doelstellingen van het strafrecht, de gezondheidszorg, de mensenrechten, selectiviteit en willekeur, stigma en discriminatie en de potentiële gedragsveranderingen. 2.4.1. Doelstellingen van het strafrecht Het strafrecht is een vorm van recht dat veel te maken heeft met de gevoeligheid, de cultuur en de waarden van een land in kwestie en tracht om de samenleving te beschermen tegen sociaal onaanvaardbaar gedrag dat schade kan berokkenen. Het strafrecht toont aan welke gedragingen strafbaar worden gesteld en geeft aan welke straf hierop staat. Hierbij kan het strafrecht en de bestraffing vier doelen nastreven. (Brands, 2005; UNAIDS, 2012; UNDP, 2011a) Ten eerste heeft het strafrecht een afschrikwekkend karakter dat ervoor moet zorgen dat personen worden ontmoedigt om schadelijk gedrag (opnieuw) te stellen, uit angst voor vervolging en/of bestraffing. Ritchie vermeldt dat de gevangenisstraf als afschrikking enkel werkt wanneer er voldaan wordt aan specifieke omstandigheden die inspelen op de rationaliteit van de mensen. Het doel van de afschrikwekkende en instrumentele werking van het strafrecht betreft enerzijds het aantonen van de geldende norm en anderzijds de verhoging van de kosten voor het plegen van een misdrijf. Hierdoor wordt getracht om potentiële en reële hiv contaminaties te voorkomen., maar vooraleer een persoon kan worden afgeschrikt door strafwetgeving dient deze rationele actor kennis te hebben over het bestaan van zulke regels. Deze noodzakelijke rationaliteit is echter zeer moeilijk te garanderen bij dagdagelijkse seksualiteit onder personen met hiv. 46
Deze doelstelling heeft echter nooit ten volle bijgedragen aan een reductie van het aantal hiv contaminaties. Dit komt omdat enerzijds weinig seropositieve personen besef hebben van hun potentiële hiv-gerelateerde verplichtingen die gekaderd kunnen zijn binnen een wet. Anderzijds worden de meeste seropositieve personen niet afgeschrikt door deze strafrechtregels, daar de meerderheid reeds beschermde seksuele contacten heeft en/ of zijn hiv status kenbaar maakt. Daarnaast kan het afschrik effect ontbreken doordat de algemene strafrechtregels die gehanteerd worden in België te vaag zijn inzake de hiv materie. Het is tenslotte ook bijna praktisch onmogelijk om seksueel gedrag via angst en bestraffing te veranderen. Voorstanders van de toepassing van het strafrecht wijzen er op dat het afschrikkingseffect pas echt tot zijn recht kan komen wanneer het strafrecht systematischer wordt toegepast en dat de contaminatiecijfers waarschijnlijk nog hoger lagen zonder het bestaan van strafrechtelijke tussenkomst. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Galletly, Lazzarini, Sanders, & Pinkerton, 2014; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; Lazzarini et al., 2013; McArthur, 2009; Philips & Sukthankar, 2013; UNAIDS, 2012; UNDP, 2011a; Webber, 2004) Ten tweede tracht criminalisering de seropositieve persoon die zijn partner contamineerde, te bestraffen voor ‘het kwade’ te doen. Vergelding heeft dan ook als nut om de verstoorde orde te herstellen door een straf op te leggen en deze te laten uitvoeren. Dit om tegemoet te komen aan de wraakgevoelens die in hoofde van de gecontamineerde persoon kunnen bestaan en te zorgen voor rechtvaardigheid. Deze strafrechtelijke doelstelling is de ideale manier om sociale afwijzing van het gedrag te uiten, aangezien er een ethisch morele norm werd overschreden en schade werd toegebracht. Vergelding kan gepaard gaan met een retributie, dat wilt zeggen een financiële vergoeding ter compensatie voor het aangedane leed. Alvorens een strafrechtelijke reactie rechtvaardig is, dient er duidelijk te worden aangegeven of en wanneer een handeling kan worden vervolgd. (Bennett, 2007; Brands, 2005; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Philips & Sukthankar, 2013; UNAIDS, 2012; UNDP, 2011a) Ten derde wordt er van uitgegaan dat mensen met behulp van opsluiting ‘onschadelijk’ worden gemaakt doordat ze geen seksueel risicovol gedrag meer kunnen stellen en dus ook geen andere personen kunnen contamineren met hiv. Voorstanders vinden een gevangenisstraf gepast aangezien bestraffing nodig is als reactie op een misdrijf dat schade toebracht, in dit geval hiv overdracht, en omdat gevangenschap de veroordeelde tijd heeft om na te denken over zijn daden.
47
Tegenstanders daarentegen vinden alternatieve interventies veel nuttiger aangezien gevangenissen nu al overbevolkt zijn en eerder gepast zijn voor de bestraffing van zware misdrijven. Een ander argument van tegenstanders is dat een gevangenisstraf geen gedrag verandert. Hierdoor leidt deze doelstelling niet tot hiv reductie aangezien er eveneens seksualiteit plaatsvindt binnen de gevangenismuren. Daarnaast ligt het risico op besmetting met hiv zelf hoger in penitentiaire inrichtingen, aangezien er ten eerste meer kans bestaat op seksueel geweld. Ten tweede is er slechts in beperkte mate gepaste gezondheidszorg en behandeling
binnen
het
gevangeniswezen.
Ten
derde
is
er
geen
toegang
tot
voorbehoedsmiddelen, daar seksualiteit binnen de muren normaal gezien verboden is. Hierdoor kan er beter worden nagedacht om alternatieven in te schakelen, die het risicovolgedrag trachten aan te pakken.(Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Bennett, 2007; Bourne et al., 2009; Brands, 2005; Galletly, Lazzarini, Sanders, & Pinkerton, 2014; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Jürgens et al., 2009; Lazzarini et al., 2013; McArthur, 2009; Philips & Sukthankar, 2013; UNAIDS, 2012; UNDP, 2011a; UNDP, 2011b) Ten slotte heeft het strafrecht ook de functie om personen te resocialiseren en hierdoor recidive te voorkomen. Door ze via een straf te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de gepleegde feiten, wordt er getracht hun toekomstig gedrag te veranderen en hen te laten inzien dat ze verkeerd gedrag hebben gesteld. Dit werd gepoogd door te wijzen op de heersende sociale normen via het strafwet. Hierdoor wilt resocialisatie dat seropositieve ‘besmetters’ nadien terug conform de maatschappelijke normen in de samenleving kunnen functioneren. Resocialisatieprogramma’s voor personen die zich schuldig maakten aan hiv overdracht zijn moeilijk in te beelden. Er zijn geen aanwijzingen dat er resocialisatieprogramma’s bestaan waar het belang van condoomgebruik en openbaring van de HIV status wordt besproken, tevens bieden rehabilitatieprogramma’s in de gevangeniscontext weinig succes omtrent desistance. De effectieve voortzetting van het nemen van medicatie, kan echter wel als een teken beschouwd worden dat de persoon is geresocialiseerd. Er zijn echter geen studies voorhanden die wijzen op de effectiviteit van het strafrecht inzake resocialisering. Dit omdat de voornaamste transactie van hiv plaatsvindt via seksueel contact en dat dit één van de meest natuurlijkste en complexte menselijke handeling is die nauwelijks veranderbaar is. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Brands, 2005; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Jürgens et al., 2009; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; Philips & Sukthankar, 2013; UNAIDS, 2012; UNDP, 2011a)
48
De criminal justice benadering biedt alternatieve geschil oplossingen, herstelrecht en bemiddeling. Deze denkrichting verlaat de zware punitieve reacties, maar steunt nog steeds op de criminalisering van hiv overdracht. Vanuit een herstelrechtelijke benadering zijn volgende standpunten van belang. Ten eerste zorgt criminaliteit voor een inbreuk op de menselijke relaties. Ten tweede staan het slachtoffer en de samenleving centraal en dienen ze ondersteund te worden. Ten derde heeft de dader een persoonlijke verantwoordelijkheid en dient hij een verbeterde competentie en begrip te ontwikkelen. Herstel kan eveneens geschieden via een geldelijke weg, waarvoor het statuut van burgerlijke aansprakelijkheid in het leven is geroepen. Het voordeel aan herstelrechtelijke initiatieven bestaat eruit dat het ingeschakeld kan worden op elk moment in het persoonlijk verloop van de hiv diagnose en aangepast kan worden aan de noden van de partijen. Vanuit een hersteloptiek wordt de gevangenschap aanzien als een compensatie voor het aangebrachte leed. (Ahmed, 2011; Philips & Sukthankar, 2013) Het gebruik van het strafrecht probeert gerechtigheid na te streven en focust zich niet op de verbetering van de gezondheidszorg. Hierdoor kan er tussen de twee componenten soms een conflict ontstaan. Daarnaast toont het merendeel van de wetenschappelijke studies aan dat de strafbaarstelling van hiv overdracht geen effect heeft op de reductie van het aantal hiv contaminaties. Dit is te wijten aan het feit dat er geen enkele wetgeving personen kan verbieden om onbeschermde seks te hebben. De strafrechtelijke aanpak heeft namelijk twee kanten, daar een persoon het slachtoffer kan zijn in het ene geval en een potentiële dader in het andere geval. Hierdoor dient het strafrecht als ultimum remedium te worden toegepast wanneer minder ingrijpende middelen niet meer in staat zijn om ongewenst gedrag te voorkomen. (Brown, Hanefeld, & Welsh, 2009; Bourne et al., 2009; Dodds, 2008; Dodds, 2009; Dodds, Bourne, & Weait, 2009; Lazzarini et al., 2013; Pickering Francis & Francis, 2012; Webber, 2004) 2.4.2. Gezondheidszorg De wetgeving en de gezondheidszorg, met focus op hiv, vertonen verbanden op twee vlakken. Ten eerste zorgt de wet voor een toegang tot de noodzakelijke hulpverlening voor seropositieve personen. Ten tweede kan de wet seksuele gedragingen beteugelen waarbij er de kans bestaat op hiv contaminatie. Een strafrechtelijke benadering kan echter ten nadelen zijn voor de publieke gezondheidszorg. (Gable, Gosting, & Hodge Jr, 2008)
49
Ten eerste ontmoedigt het strafrecht de mensen om zich te laten testen op hiv. Dit komt omdat kennis omtrent de persoonlijke hiv status kan leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid wanneer een ander persoon werd gecontamineerd. Hierdoor kunnen personen proberen hun status verborgen te houden voor gezondheidsdiensten uit angst voor vervolging en veroordeling. Er wordt vanuit deze angst een barrière gecreëerd tussen de seropositieve persoon en verschillende psychosociale hulp- en gezondheidsdiensten. Dit kan leiden tot problematische gevolgen, aangezien de seropositieve persoon zo zijn toegang tot behandeling verliest. Wanneer de hiv positieve persoon toch de stap durft zetten naar de gezondheidszorg, kan criminalisering ervoor zorgen dat er een vertrouwensbreuk ontstaat tussen de seropositieve patiënt en de behandelende arts. Dit komt omdat de vertrouwelijke informatie uit het medisch dossier kan aangewend worden tegen de patiënt in het strafrechtelijk systeem. Daarnaast dreigt ook het gevaar dat het beroepsgeheim onderworpen zal worden aan de zoektocht of de patiënt al dan niet kennis had van zijn hiv status. Een arts kan enkel onder noodtoestand zijn beroepsgeheim doorbreken om de partner van een seropositieve persoon te informeren over diens status. De zwijgplicht is namelijk de basis voor de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt en behoort tot de privacy van de patiënt. De schending van beroepsgeheim is slechts mogelijk voor zover er met zekerheid bestaat dat dit aanvaard zal worden door de tucht- of strafrechter en de medische wereld. Wanneer de vertrouwensbreuk wordt geschaad, kan dit een impact hebben op het behandelingsverloop van de seropositieve persoon. De noodtoestand is toepasbaar wanneer de hiv toestand onweerlegbaar is, de arts met een grote zekerheid weet dat zonder diens schending van beroepsgeheim de partner van de seropositieve persoon het risico loopt op hiv overdracht en dat de patiënt weigert om zijn hiv status bekend te maken of voorzorgsmaatregelen te nemen. De arts is echter nooit verplicht om diens beroepsgeheim te verbreken, maar dan is het mogelijk dat de arts zich schuldig maakt aan schuldig hulpverzuim. (Bird & Leigh Brown, 2001; Brown, Hanefeld, & Welsh, 2009; Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Chalmers, 2002; Galletly, Lazzarini, Sanders, & Pinkerton, 2014; Ketels & Vander Beken, 2009; Lazzarini et al., 2013; Lowbury & Kinghorn, 2006; Montgomery, 2007; Mykhalovskiy, Betteridge, Sanders, & Jones, 2014; UNDP, 2011b; Waldman, 2014; Webber, 2004) Ten tweede stimuleert strafbaarstelling een sfeer van schuld doordat de gedeelde verantwoordelijkheid wordt
verlaten voor de exclusieve verantwoordelijkheid van de
seropositieve persoon.
50
Hierdoor zal er een vals gevoel van veiligheid ontstaan, aangezien personen er van uit gaan dat seropositieve personen hun status openbaren aan hun seksuele partners door deze exclusieve verantwoordelijkheid. Wanneer er geen openbaring plaatsvindt, zullen sommige personen dit interpreteren als de aanwezigheid van een hiv negatieve status, terwijl dit niet zo kan zijn in de realiteit. (Bennett, 2007; Brands, 2005; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Jürgens et al., 2009; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002; McArthur, 2009; UNAIDS, 2008; UNAIDS, 2012; WHO, 2015) Ten derde negeert de criminalisering van hiv overdracht de daadwerkelijke uitdagingen van hiv preventie. Door de nadruk op het strafrecht zullen overheden minder nadruk leggen op onderzoek en de implementatie van evidence based programma’s. Doordat de nadruk wordt gelegd op seropositieve personen en hun strafrechtelijke aansprakelijkheid, zullen er nauwelijks initiatieven worden genomen om anderen te sensibiliseren om zichzelf te beschermen tegen hiv overdracht. Andere belangrijke preventieve initiatieven zijn onder andere: seksuele opvoeding, de integratie van hiv preventiediensten in de algemene gezondheidszorg en de verbeterde toegang tot voorbehoedsmiddelen en hiv tests. De afslanking van het preventieve aanbod van risicoreductie strategieën met betrekking tot hiv overdracht, leidt tot een toename van andere gezondheidsproblemen. (Finitsis, Stall, & Friedman, 2014; Jürgens et al., 2009) Om te concluderen, heeft criminalisering geen zinvol effect op de ziektebestrijding. De sleutel bij overdracht van soa’s ligt niet in het aanleren van goed gedrag bij mensen, maar dit goed gedrag te verwezenlijken en dit over een langdurige tijdspanne. De wetgevende macht moet de strafbaarstelling van hiv overdracht zo hervormen dat ze de preventie initiatieven en de hiv behandeling ondersteunen. Regelgeving omtrent de publieke gezondheid kan een alternatief bieden voor het gebruik van het strafrecht. Dit is te wijten aan het feit dat de gezondheidssector zich flexibeler kan opstellen in gevallen waarbij ze moeten oordelen over gedrag dat gezondheid gerelateerd is en de privacy beter kan garanderen. Het is noodzakelijk dat de gezondheidsregelgevingen gebruikt worden op een case specifieke manier. Het voornaamste doel hierbij is om preventief te werken aan de hand van drie functies. Ten eerste wordt er een classificatie opgesteld van overdraagbare ziektes, waar per categorie specifieke regels worden aan gekoppeld. Ten tweede worden geneeskundigen en personen die verbonden zijn aan de gezondheidssector aangesteld als rapportage persoon wanneer er sprake is van verdachte gevallen van infectie overdracht.
51
En ten slotte de wettelijke plicht om personen die besmet zijn met een overdraagbare ziekte te verzorgen en te behandelen, zodat het preventief kan zijn voor anderen. Binnen de Europese Unie bestaat er wel een controle en preventie orgaan omtrent ziekte, maar dit orgaan bevat geen regelgeving om specifiek hiv onder controle te houden. Toch bestaat er kritiek omtrent de gezondheidsregelgeving inzake de efficiëntie ter reductie van hiv risico gedrag. Dit terwijl gezondheidsprogramma’s wel een effect kunnen hebben om risicogedrag in te perken door middel van educatie, overleg, tests en peer based programma’s. (Ahmed, 2011; Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Crane, Quirk, & van der Straten, 2002; Jürgens et al., 2009; Pickering Francis & Francis, 2012; UNDP, 2011a) 2.4.3. Mensenrechten België is één van de landen waar het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens wordt geïmplementeerd. Landen die deze mensenrechten aannemen, worden veronderstelt dat ze deze rechten respecteren, beschermen en toepassen voor iedereen. Deze rechten hebben betrekking op de menselijke waardigheid en trachten te voorzien in de fundamentele gezondheid. Hierdoor heeft iedere mens recht op informatie, recht op middelen ter preventie van hiv en het recht om verantwoorde keuzes te maken omtrent intimiteit. Dit laatste betreft: vrijheid van geweld en inbreuken op de lichamelijke integriteit, vrijheid van discriminatie en vrijheid van een kwetsbare positie. Deze rechten hebben als doel om de levenskwaliteit van de seropositieve persoon te verhogen. (Ahmed, 2011; Jürgens et al., 2009) Het blijkt echter dat de mensenrechten, in het kader van hiv gerelateerde vervolging, op diverse wijzen worden ondermijnt. De mogelijke ongewenste gevolgen bij het overmatig aanwenden van het strafrecht om hiv contaminatie te vervolgen, zijn aan toenemende kritiek onderworpen. In eerste instantie kan het strafrecht selectief gebruikt worden waardoor het verbod op discriminatie wordt geschonden. Mensen die leven met hiv, worden vaak geconfronteerd met stigmatisering, discriminatie, marginalisering en diverse vormen van misbruik. Hierdoor kan het recht op gelijkheid en het recht op een eerlijk proces zonder willekeur geschonden. Ten tweede kan criminalisering van hiv gerelateerde materie, het recht op toegankelijke gezondheidsdiensten belemmeren. Dit kan ten nadelen zijn van de seksueleen voortplantingsrechten van ieder seropositief persoon en het recht op medische hulp. Ten derde kan het recht op privacy worden geschonden doordat het strafrechtelijk vervolgen van hiv overdracht zeer nauw verbonden is met seksuele autonomie.
52
De strafbaarstelling an sich houdt echter geen schending in van artikel 8 van het EVRM, daar de privacy kan en mag geschonden worden in het belang van de nationale publieke gezondheid en welzijn. Hierbij zijn het proportionaliteit en subsidiariteitsbeginsel van groot belang. (IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Ketels, 2009c; UNAIDS, 2012; UNDP, 2012) Vanuit het mensenrechtenkader zijn er enkele aanbevelingen inzake de criminalisering van hiv overdracht. Ten eerste willen mensenrechtenorganisaties dat er een einde komt aan het criminaliseren van hiv overdracht. Ten tweede wensen ze een ondersteunende en veilige sociale en wettelijke leefomgeving te creëren waarin disclosure vlotter verloopt. Ten derde willen ze dat de barrières omtrent de toegang tot hiv preventie maatregelen verdwijnen. Ten vierde dient de anti discriminatie wetgeving te worden versterkt en meer afdwingbaar te worden gemaakt. Tenslotte dient -wetgeving die bepaalde kwetsbare groepen criminaliseert of verder marginaliseert, te worden verworpen. Hierdoor moet ieder nationaal strafrecht worden afgesteld aan de internationale mensenrechten. Toch zijn er landen waar de bescherming van mensenrechten geen evidentie is omwille van diverse redenen zoals onder andere politieke chaos en de beperking in middelen. (Ahmed, 2011; Weait, 2011) 2.4.4. Selectiviteit en willekeur Criminalisering kan echter ook gevaar lopen op selectiviteit en willekeur. Selectiviteit kan enerzijds bestaan in de keuze van de infectieziekte die al dan niet vervolgd worden en anderzijds kan er willekeur ontstaan in het kader van het ‘type’ personen die worden vervolgd. Vaak wordt er gefocust op kwetsbare populaties, zoals onder andere sociaal en economisch zwakkere
personen,
sekswerkers,
heteroseksuele
vrouwen,
homoseksuele
mannen,
druggebruikers en personen met een andere origine. Deze geviseerde categorie loopt meer risico op een hiv infectie. In geïndustrialiseerde landen, zijn heteroseksuele vrouwen vaak de partij die de strafrechtelijke vervolging instellen na het beëindigen van een relatie. De selectiviteit en de willekeur van het strafproces kan versterkt worden door onredelijke politionele opsporing en onjuiste en sensatiegerichte media rapportage. (Radeloff & Carnes, 2014; UNAIDS, 2008; UNAIDS, 2012; UNDP, 2011b) Voorstanders van de criminalisering van hiv overdracht beargumenteren dit door te wijzen op de bescherming van vrouwen en meisjes. Ze wijzen erop dat door genderongelijkheid vrouwen een grotere kwetsbaarheid vertonen om gecontamineerd te worden met hiv omwille van de inferieure positie die vrouwen innemen in diverse culturen, waardoor ze kunnen worden blootgesteld aan seksueel geweld en dwang van hun partner. 53
Voor vrouwen is het moeilijker om in zulke situatie beschermd seksueel contact te vragen. Deze situatie is voornamelijk gekend binnen de Afrikaanse cultuur, daar onbeschermde seksuele contacten een symbolische waarde dragen van liefde en de vraag naar condoomgebruik doet vermoeden dat de vrouw haar man niet vertrouwt waardoor ze kans loopt om verstoten te worden. In de realiteit blijkt echter dat criminalisering niet bijdraagt tot de bescherming van vrouwen en meisjes, aangezien ze omwille van drie redenen vaker strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Ten eerste komen vrouwen vaker en sneller hun hiv status te weten doordat ze vaker beroep doen op gezondheidsdiensten. Ten tweede zullen ze bij de openbaring van hun hiv status vaker worden beschuldigd van hiv overdracht en bestempeld worden als “nymfomaan met kwaadaardige bedoelingen”. Hierdoor lopen ze het risico om blootgesteld te worden aan partnergeweld. Ten slotte kunnen vrouwen ook verantwoordelijk worden gesteld voor de verticale transmissie van hiv op hun kind, waardoor ze naast strafrechtelijke vervolging in sommige landen ook het hoederecht over hun kind kunnen verliezen. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Burris & Cameron, 2008; Brown, Hanefeld, & Welsh, 2009; Cameron & Reynolds, 2010; Gable, Gosting, & Hodge Jr, 2008; Jürgens et al., 2009; Pickering Francis & Francis, 2012; UNAIDS, 2008; UNDP, 2012b; WHO, 2015) Daarnaast focust de hiv criminalisering zich ook voornamelijk op heteroseksuele mannen van Afrikaanse origine en op homoseksuele mannen. Homoseksuele mannen worden bijna wereldwijd het sterkst geconfronteerd met hiv overdracht en lopen het meeste risico op ongelijke hulpverlening. Dit is te wijten aan het feit dat in sommige landen, het hebben van seksuele contacten met hetzelfde geslacht verboden is, waardoor dit ten nadelen kan zijn voor de hiv preventie. Hierdoor kunnen homoseksuele mannen sneller strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. We kunnen concluderen dat criminalisering enkel zorgt voor een ongelijke behandeling van gelijken, zonder dat hier maar één voordeel aan verbonden is. (Burris & Weait, 2011; Cameron & Reynolds, 2010; Lazzarini et al., 2013; UNDP, 2012b; Weait, 2007) 2.4.5. Stigma en discriminatie Stigma is het proces dat ontstaat door machtsrelaties waarbij negatieve attitudes worden gekoesterd tegenover een bepaalde groep, zoals mogelijk is ten opzichte van seropositieve personen. Deze negatieve attitudes worden aangenomen door de dominante groep in de samenleving.
54
Het stigma omtrent hiv wordt versterkt door de negatieve houding ten opzichte van personen die sociaal en economisch kwetsbaar zijn, behoren tot een risicogroep en etnische minderheden. Dit stigma treft niet enkel de persoon die leeft met hiv, maar ook diens naasten. Intern of zelf- stigma betreft de wijze waarop een persoon die leeft met hiv zichzelf ziet in relatie tot zijn hiv status. Zelf- stigmatisering kan leiden tot laag zelfvertrouwen, depressie en isolement van sociaal contact. Stigmatisering wordt vergemakkelijkt via twee wegen, ten eerste door de expliciete/impliciete strafbaarstelling van hiv overdracht an sich, en ten tweede door de eventuele fout bij vervolging, waarbij de beklaagde later toch nog steeds aanzien zal worden als een potentieel misdadiger. Ten slotte vormt stigmatisering een barrière ten opzichte van de toepassing van hiv preventie initiatieven, het zoeken van hulp en het starten van de behandeling. Dit stigma zorgt ervoor dat mensen wegblijven van gezondheidsdiensten uit angst voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid na een hiv test. Stigma zorgt ervoor dat er een toename is van angst waardoor er niet over de infectieziekte wordt gesproken en het als een taboe wordt benaderd. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Brands, 2005; Brown, Hanefeld, & Welsh, 2009; Dodds, 2006; Finitsis, Stall, & Friedman, 2014; Jürgens et al., 2009; Lowbury & Kinghorn, 2006; Mykhalovskiy, Betteridge, Sanders, & Jones, 2014; UNAIDS, 2008; UNDP, 2011b; Waldman, 2014) Discriminatie is een veruiterlijkingsvorm van een heersend stigma, waarbij een aantal handelingen worden gesteld of juist niet worden gesteld ten opzichte van de gestigmatiseerde individuen. Discriminatie kan zich op verschillende niveaus voordoen, zoals binnen de familiale context, de gemeenschap, in het politiek beleid en de wetgeving. (IPPF, GNP+, & ICW, 2008) Stigma en discriminatie worden vaak versterkt door foutief en onvoldoende geïnformeerde media, daar deze vaak aandacht schenken aan hiv zaken op een sensatiebeluste wijze. De media creëert zo een stereotiep beeld van de “gevaarlijke seropositieve persoon zonder moreel besef” en “hiv als fatale dodelijke ziekte”. (Ahmed, Kaplan, Symington, & Kismodi, 2011; Pierret, 2000; UNAIDS, 2012) 2.4.6. Gedragsveranderingen Er bestaat geen eenduidig antwoord op de vraag of de criminalisering van hiv overdracht al dan niet effect heeft op het gedrag van de seropositieve persoon. Dit is te wijten aan het feit dat er slechts enkele studies voorhanden zijn die onderzoek voerde naar deze thematiek.
55
Burris et al. hielden een onderzoek om na te gaan of er een verschil bestaat in het gedrag van personen die een verhoogde kans hebben op hiv en die al dan niet in een staat leven waar er een specifieke hiv wet voorhanden is. Hierbij werd er getracht om zicht te krijgen in de persoonlijke moraliteit en de interactie tussen sociale normen en het strafrecht. Het onderzoek toonde aan dat personen die leefden in een staat met hiv specifieke wetgeving, zich nauwelijks anders gedroegen dan personen die niet gebonden waren aan zulke regelgeving. Daarnaast vertoonden personen, die de overtuiging hadden dat de wet de seropositieve persoon aanspoort tot veiliger seksuele contact, in gelijke mate zelf risicovol seksueel gedrag in vergelijking tot mensen die deze overtuiging niet deelden. Andere studies toonde eveneens aan dat het strafrecht geen invloed had op het seksueel gedrag van seropositieve personen. Sommige respondenten beweerde dat het strafrecht geen invloed had doordat er slechts een geringe angst bestond dat hun handelen zou zorgen voor een succesvolle strafrechtelijke vervolging. De criminalisering zou enkel zorgen voor een verhoogde of een verlaagde focus op bepaalde gedragingen. Om terug te koppelen hadden de gevoerde studie slechts twee hoofdbevindingen. Namelijk dat een wetgeving omtrent hiv overdracht, geen zelfstandig effect creëert, daar de personen met hiv in de meeste gevallen autonoom beslissen om het risico op overdracht te vermijden en dat de meeste personen die hiv overdragen, geen kennis hebben van hun status. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Dodds, Bourne, & Weait, 2009; Galletly, Glasman, Pinkerton, & DiFranceisco, 2012; Jürgens et al., 2009; McArthur, 2009; UNDP, 2011a) Ander onderzoek wijst er echter op dat de criminalisering van hiv overdracht enerzijds nadelige gevolgen kan hebben voor het gedrag van seropositieve personen. De strafbaarstelling kan ervoor zorgen dat hiv negatieve personen zich risicovoller zullen gedragen, daar ze ervan uit gaan dat hiv positieve meer hun verantwoordelijkheden zullen opnemen. Daarnaast zal het risicovol seksueel gedrag publiekelijk worden gemaakt, waardoor er veel negatieve sociale gevolgen en reacties zouden kunnen volgen, zoals het verzwijgen van de hiv status. Anderzijds kan de criminalisering positieve gedragsveranderingen bewerkstelligen. Zo werd er aangegeven dat personen hun communicatiestijl aanpasten, dat ze hun hiv status kenbaar maakte en beschermde seksuele contacten hadden. Deze positieve gedragsverandering vindt voornamelijk plaats onder mensen die hun eigen normen en visies kunnen terugvinden in de wetgeving, waardoor ze deze regels makkelijker eigen maken en doelmatig naleven.
56
Via normatieve regelgeving, wordt getracht om gehoorzaamheid te creëren omtrent het openbaren van de hiv status en het risicovol gedrag binnen het seksueel leven. Er kan met andere woorden worden gesteld dat personen geloven dat ze de regels moeten naleven, omdat het nu eenmaal regels zijn of omdat ze vinden dat deze regels hen fair behandelen. Hiv regelgeving vertoont hierin echter wel enkele moeilijkheden. In eerste instantie rijst de vraag of mensen zich wel bewust zijn en kennis hebben over het bestaan van zulke regelgeving en welk gedrag ze promoten. Daarnaast kan hiv gerelateerde wetgeving unfair worden bevonden, daar deze zich vaak focust op homoseksuele mannen of personen van Afrikaanse oorsprong, daar zij het vaakst geconfronteerd worden met hiv. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; Dodds, Bourne, & Weait, 2009; Lazzarini, Bray, & Burris, 2002) Gedragsverandering interventies blijken op korte termijn effectief te zijn voor personen die een hoog potentieel risico vertonen op hiv contaminatie. De voornaamste realisaties betreffen de primaire preventie initiatieven omtrent hiv overdracht bij risicogroepen en het bieden van ondersteuning in het behoud van veilig seksueel gedrag bij personen die leven met hiv of aids, zodat nieuwe besmettingen worden vermeden. Er is nood aan preventieve interventies om de nadelige gevolgen van het onbeschermd seksueel contact bij personen met hiv te verminderen. Dit kan in eerste instantie door cognitieve en gedrag vaardigheidstraining waarbij getracht wordt gedrag te veranderen. Hierbij moet er voldoende ondersteuning voorhanden zijn in combinatie met testen. Daarnaast dient men ook de hiv preventie initiatieven te versmelten met de zorgverlening en gezondheidszorg. (Kalichman, 2000)
57
3. De visie van seropositieve personen 3.1. De methodologie van een focusgroep Om de visie van seropositieve personen omtrent criminalisering van hiv overdracht binnen een consensuele relatie te achterhalen, verkoos ik om een focusgroep te organiseren. Wanneer een potentiële respondent aangaf om liever een privé onderhoud te hebben, werd er een interview afgenomen. Alvorens de resultaten te presenteren is het belangrijk om een uiteenzetting te geven over het selectieproces inzake de respondenten, de locatie van de focusgroep, de gegevensverzameling en –verwerking en de ethische aspecten die gepaard gaan met deze onderzoeksmethode. 3.1.1. Het onderzoeksopzet 3.1.1.1. Criteria en methoden voor de selectie van de respondenten De deelnemers aan de focusgroep (en indien persoonlijk gevraagd, aan het interview) werden door middel van een doelgerichte steekproef (purposive sampling) geselecteerd. Dit wilt zeggen dat de respondenten moesten voldoen aan bepaalde criteria, gerelateerd aan de onderzoeksdoelstelling vooraleer ze werden gerekruteerd. De voornaamste selectiecriteria in kader van dit thesis onderzoek zijn: seropositief zijn en de gecontamineerd door onbeschermd seksueel contact. Op basis van deze criteria kon de onderzoekspopulatie verder ingevuld worden ongeacht leeftijd, geslacht, afkomst en seksuele geaardheid. Om zoveel mogelijk personen op de hoogte te brengen van het onderzoek werd er contact gelegd met Sensoa. Dit Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid is een belangrijke sleutelorganisatie voor personen die leven met hiv. In samenspraak met de organisatie werd er een wervingsbrief (bijlage 1) opgesteld die uitleg gaf over het onderzoek en seropositieve personen uitnodigde om deel te nemen aan de focusgroep. Deze wervingsbrief werd op de website van Sensoa geplaatst en werd eveneens persoonlijk elektronisch verstuurd naar seropositieve personen waarmee Sensoa vaak contact mee heeft. Daarnaast werd de wervingsbrief ook verspreid in diverse apotheken en aidsreferentiecentra (ARC), met goedkeuring van het medisch personeel. De diensten virologie en infectie ziekten van het UZ Gent, UZ Antwerpen, ZNA Middelheim, ZNA Stuivenberg en het Instituut voor tropische geneeskunde werden persoonlijk benaderd, waarna er een wervingsbrief werd achtergelaten bij de bevoegde arts en in de wachtruimte werd opgehangen. Dankzij het logo en de publicatie op de site van Sensoa, kreeg de wervingsbrief een zeker ondersteunend referentiepunt.
58
De link naar de elektronische wervingsbrief werd eveneens op Facebook geplaatst en door enkele personen gedeeld. Er kan hierdoor worden gemeld dat er sprake was van overrekrutering, maar dit geeft in praktijk nog geen garantie op succes zo bleek. Uiteindelijk gaven slechts vijf personen gehoor aan de wervingsbrief, waarvan twee personen een privé gesprek wenste. Deze personen werden op hun beurt gevraagd of ze eventueel nog personen kenden die voldeden aan de criteria en wouden deelnemen aan het groepsgesprek. De gepoogde sneeuwbalsteekproef had echter geen succes. Hierdoor werd de optimale grootte van zeven deelnemers aan een focusgroep, met drie respondent niet behaald, maar het gaf hierdoor wel een gemoedelijke, vertrouwde sfeer voor het gesprek. Deze respondenten waren allen van het mannelijke geslacht, van Belgische origine en waren homo- of biseksueel georiënteerd. Hierdoor was er geen inbreng van vrouwen, heteroseksueel georiënteerden en personen van Afrikaanse origine. Door dit gebrek werd er echter wel een zeer homogene groep gecreëerd waarin het gevoel van gelijkheid heerst. Hierdoor kunnen respondenten normaliter makkelijker openlijk praten over gevoelige onderwerpen, zoals hiv en seksualiteit. De deelnemers moeten hiervoor echter hun individuele attitudes en oordelen overwinnen om zich te identificeren als een gelijke groep van seropositieve personen. Deze verwezenlijking valt niet te onderschatten. (Adam, Elliott et al. 2014; Dodds, Keogh et al. 2004; Dodds & Keogh, 2006; Galletly & Dickson-Gomez, 2009; Greenbaum, 2000; Hopkins, 2007; Larcher & Symington 2010; McLafferty, 2004; Morgan, 1998b; Mykhalovskiy, Betteridge, Sanders, & Jones. 2010; Sobo 1995; Vander Laenen, 2010) 3.1.1.2. De locatie van de focusgroep Zoals reeds in het onderdeel ‘epidemiologie’ vermeld (cf. supra), zijn de meeste seropositieve personen gehuisvest in Antwerpen en Brussel. Doordat ikzelf afkomstig ben van Antwerpen en Nederlands als moedertaal beheers, was de keuze snel gemaakt om de focusgroep te laten doorgaan in Antwerpen stad. Hierdoor werd de eventuele taalbarrière uit het Brusselse vermeden. Bij de keuze van de locatie werd er gekozen voor een neutrale vergaderruimte ‘Consul’ die te huur werd gesteld door bibliotheek Permeke. Dit lokaal is centraal gelegen in Antwerpen stad en is makkelijk te bereiken met het openbaar vervoer en andere vervoersmiddelen. Daarnaast zijn er voldoende parkeermogelijkheden in de nabij liggende straten. De locatie is groot en modern ingekleed, daarnaast was er een ronde tafel aanwezig waardoor de respondenten elkaar goed konden horen en zien tijdens het gesprek. De focusgroep vond plaats op woensdag 29 april rond 18:30.
59
Door een dag in de week te kiezen, was de kans groter dat de respondenten geen vrijetijdsactiviteiten hadden gepland en niet meer moesten werken. Het aanvangsuur gaf de deelnemers de mogelijkheid om nog voor het groepsgesprek thuis te eten of indien gewenst konden ze een broodje eten dat werd aangeboden tijdens de focusgroep. Daarnaast waren er ook enkele dranken aanwezig. Om zo weinig mogelijk af te wijken van het onderzoeksonderwerp, werd er een tijdslimiet van maximaal twee uur opgesteld. De focusgroep werd beëindigd na een groepsgesprek van anderhalf uur. (Adam, Elliott, Corriveau, & English, 2014; Dodds, 2008; Dodds et al., 2004; Hopkins, 2007; Morgan, 1998b; Mortelmans, 2007; Vander Laenen 2010) 3.1.1.3. Ethische aspecten aan de selectie van de respondenten en de setting Om het principe van de informed consent en de privacy van de respondenten optimaal te garanderen, werd er een toestemmingsformulier opgesteld (bijlage 2). Op deze manier werden de deelnemer zo goed mogelijk geïnformeerd over het opzet van het onderzoek en de context waarin dit kaderde. De informed consent werd voorgelezen en nadien was er de mogelijkheid om nog eventuele vragen te beantwoorden. Daarnaast werd voor de aanvang van het groepsgesprek vermeld dat er audio materiaal gebruikt werd en dat de opnames enkel intern werden gebruikt ter vergemakkelijking van de gegevensverwerking en nadien werden verwijderd. Dit werd tevens herhaald op het einde van de focusgroep. (Dodds et al., 2004; Galletly & Dickson-Gomez, 2009; McLafferty, 2004; Miles & Huberman, 1994; Morgan, 1998a) 3.1.2. De onderzoeksmethode 3.1.2.1. Gegevensverzameling Bij het verzamelen van de gegevens leek het aangewezen om gebruik te maken van audioapparatuur, namelijk een dictafoon. Op deze manier werd de analyse van de, tijdens de focusgroep, verkregen data nadien vereenvoudigd. Er was geen video opnamemateriaal aanwezig, waardoor de non- verbale gedragingen van de respondenten niet werden geregistreerd. Dit was echter niet zo een groot nadeel, aangezien de groep slechts bestond uit drie deelnemers waardoor het gemakkelijk was als onderzoeker om iedereen in het oog te houden. Desondanks de participanten elkaar niet op voorhand kenden, is het toch gelukt om tot een goed, informeel gesprek te komen.
60
Het gesprek ging van start met het gebruik van Belgische krantenartikels (bijlage 3) omtrent de criminalisering van hiv overdracht via seksueel contact. Deze ellicatietechniek sluit perfect aan bij het theoretisch kader van morele paniek en is een ideale manier op een groepsgesprek te starten. Om het gesprek te sturen werden er open vragen gesteld die aansluiting vonden bij de onderzoeksdoelstelling. Hierdoor werd er een open interviewmodel gehanteerd, waarbij er algemene themavragen werden gesteld. Deze themavragen gaven de mogelijkheid om nadien specifiekere en intiemere vragen te stellen. Naarmate het gesprek vorderde, verliep de groepsdiscussie spontaner en vlotter, waardoor de non verbale gedragingen zelfs losser werden. Tijdens de focusgroep werd er rekening gehouden met de luisterprincipes beschreven door Devault. Deze principes zijn: het opstellen van thema’s, luisteren naar de respondenten, de informatie transcriberen en schrijven over de respondenten hun opinies. Het afsluiten van de focusgroep gebeurde door een korte samenvatting te geven van de belangrijkste bevindingen en de deelnemers te vragen of ze nog enkele verduidelijken en/ of aanvullingen wouden geven. (Devault, 1990; Dodds et al., 2004; Dodds & Keogh, 2006; Krueger, 1998a; Krueger, 1998b; Krueger, 1998c; Larcher & Symington, 2010; McLafferty, 2004; Vander Laenen, 2010) 3.1.2.2. Gegevensverwerking Tijdens de fase van de gegevensverwerking is het belangrijk dat de wijze van participatie duidelijk wordt in de transcriptie. Deze transcriptie werd enerzijds gevoerd tijdens de focusgroep om belangrijke klemtonen, die zowel non- als verbaal werden gelegd, te benadrukken op papier. Hierdoor kan duidelijk worden gemaakt welke respondenten stiller of prominenter aanwezig waren tijdens het gesprek. Anderzijds werd het grotere transcriptie gedeelte achteraf gevoerd, bij het uittypen van het groepsgesprek aan de hand van het audiomateriaal. Om de anonimiteit en de privacy van de participanten te garanderen, werden hun namen gemaskeerd door enkel hun initialen weer te geven. Dit vond ik persoonlijk makkelijker, aangezien codenamen zoals: P1 en P2, konden zorgen voor verwarring. Door het gebruik van initialen was het nadien ook makkelijker om het gesprek en de persoon te visualiseren. (Krueger & King, 1998; McLafferty, 2004; Miles & Huberman, 1994; Morgan, 1998a; Mykhalovskiy, Betteridge, & Mclay, 2010; Smithson, 2010; Webb, 2002)
61
De inhoudelijke categorieën van de open vragen werden op voorhand reeds bepaald door de gekozen thema’s. Deze thema’s betroffen het moreel element, het strafrecht, de verantwoordelijkheid, morele paniek en de persoonlijke aanbevelingen. Deze thema’s waren bij de codering ook ideaal om de antwoorden te verdelen. Eerst werd er open gecodeerd, waardoor irrelevante informatie werd geëlimineerd. Daarna werd getracht om via axiale codering categorieën te creëren en nadien subcategorieën te linken met elkaar. Hierbij was kleurencodering een handig hulpmiddel. (Adam, Elliott, Corriveau, & English, 2014; Dodds & Keogh, 2006; Krueger, 1998b; Mortelmans, 2007; Mykhalovskiy, 2011; Noaks & Wincup, 2004; Sobo, 1995; Vander Laenen, 2010) 3.2. De resultaten van interviews en focusgroep met seropositieve personen Doordat er gewerkt werd met een selectieve steekproeftrekking zijn de resultaten niet representatief en generaliseerbaar naar de totale populatie. Deze focusgroep had dan ook eerder als opzet om enkele seropositieve personen de mogelijkheid te geven om hun mening te geven over een thema dat een zeer grote invloed kan hebben op hun leven, namelijk de criminalisering van hiv overdracht via seksueel contact, en zo inzicht te krijgen in hun denken. 3.2.1. Thema 1: het moreel element Wanneer het thema aangehaald werd omtrent het moreel element, vonden de respondenten het heel moeilijk om een duidelijke afbakening te geven van situaties waarin er sprake was van opzet of onachtzaamheid. Vaak werd hiervoor terug gegrepen naar hun persoonlijk verhaal omtrent hiv contaminatie. Zo was P.D. van mening dat zijn contaminatie een voorbeeld was van een opzettelijke besmetting, aangezien zijn toenmalige seksuele partner kennis had van diens hiv status en toch onbeschermd seksueel contact had. Hij versterkte zijn argument door erop te wijzen dat deze persoon nog steeds zo handelt. Respondent P.V. beaamde dit door te wijzen op een persoonlijk verhaal van een kennis, waarbij één van de partners werd besmet met hiv door de andere partner binnen een standvastige relatie. Deze persoon werd niet op de hoogte gebracht door haar partner over het bestaan van de infectie. Wanneer de relatie werd beëindigd en de vrouw kennis nam van haar positieve hiv status, bleef haar voormalige, seropositieve, partner echter verder onbeschermd seksueel contact hebben met anderen. Daarnaast bleek het in de aangehaalde situatie duidelijk dat de man bewust zijn pillen niet nam, waardoor de besmettingen met opzet geschiedde volgens P.V.. R.O. vond eveneens dat er sprake was van kwaad opzet wanneer je in een langdurige, standvastige relatie besmet wordt door een partner die zijn status kent en hierover niets zegt. 62
“In zo'n geval, op die manier, steeds weer het zo weet en het telkens weer opnieuw doet binnen een relatie, …” P.V. gaf later echter aan dat het openbaren van de hiv status voor sommige ook zeer moeilijk kan zijn. Hij verwees naar de Afrikaanse gemeenschap die volgens hem bijzonder religieus is en bidden ter genezing. Daarnaast is hiv ook een zeer groot taboe binnen deze gemeenschap, wat ervoor zorgt dat wanneer één seropositieve persoon krampachtig vasthoudt aan het gebed ter genezing en verder onbeschermd seksueel contact stelt er natuurlijk contaminaties uit voortkomen. P.V gaf aan dat hij in deze context het niet echt gepast vond om te spreken van ‘opzet’. Doordat hiv niet zo gemakkelijk overdraagbaar is in tegenstelling tot bijvoorbeeld de griep, vonden de respondenten dat er bij opzet al heel specifieke handelingen en gedachten moesten aanwezig zijn. Dit was mogelijk in een aantal gevallen, maar het terrein dat je dan benadert is zeer moeilijk te beoordelen. Alle deelnemers vonden het dan ook zeer belangrijk om case per case te bekijken, waarbij het gebrek aan kennis over de positieve hiv status niet kon benaderd worden als ‘opzet’. In het persoonlijk gesprek met F.D. gaf hij aan dat er volgens hem enkel sprake was van opzet binnen de seksuele context, wanneer een persoon verkracht werd. Consensuele seks, heeft jammer genoeg de mogelijkheid om gepaard te gaan met onopzettelijke hiv overdracht. Als enige respondent verwees F.D. naar de zware bewijslast die bestond ten aanzien van hiv overdracht, waardoor hij het niet relevant vond om categorieën te creëeren omtrent het moreel element van opzet of onachtzaamheid. J.J. gaf aan dat het onderscheid tussen on- en opzettelijke hiv overdracht zeer moeilijk was te maken, daar een persoon vanaf hij geen voorbehoedsmiddelen gebruikt, gevaarlijk spel speelt. Het is volgens hem een schemer zone, waarbij bewuste overdracht als een criminele daad onmogelijk te bewijzen is. (Fagardo, 2015) 3.2.2. Thema 2: de verantwoordelijkheid Wanneer de thematiek ‘verantwoordelijkheid’ werd aangehaald, vond P.D. dat iedere persoon een 100% verantwoordelijkheid heeft om zichzelf en de ander te beschermen. In zijn situatie heeft zijn toenmalige ‘besmettende’ seropositieve partner die verantwoordelijkheid niet opgenomen, maar verwees hijzelf ook naar het gebrek aan verantwoordelijkheid om zichzelf te beschermen.
63
“…dat is niet gebeurd, ik ben daarin naief geweest en mijn 100% niet genomen en op dat vlak ben ik natuurlijk even schuldig…” R.O. gaf aan dat hij in het begin van zijn besmetting voornamelijk de verantwoordelijkheid en de schuld op de andere persoon stak. Nu dat hij heeft leren leven met zijn ziekte, beseft hij dat hijzelf ook schuld treft door het gebrek aan verantwoordelijkheid. “En dan op dat ene moment is natuurlijk mijn wereld ingestort, zo van 'dat mij dat nu overkomt'.” In de situatie van P.V. zei hij dat hij gewoon heel dom had gehandeld, dat ene moment niet rationeel nagedacht en hierdoor zelf een grote verantwoordelijkheid heeft in zijn hiv besmetting. “Ik ga die persoon niets verwijten, ik had zelf ook moeten zeggen van: Ja, sorry gaan we even een condoom gebruiken, dat zou een beetje verstandiger zijn? Ik heb dat niet gezegd, ik heb gezegd: Wow, leuke avond is dat hier.” P.V. zei dat mensen naargelang hun leeftijd denken dat sommige seksuele risico’s verminderen, maar deze naïviteit is niet gerelateerd aan een zekere leeftijd. Terwijl jonge mensen weten dat hiv behandelbaar is en hierdoor minder hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen. Het belang van het onderscheid van de hiv generaties is hier zeer belangrijk in. Oudere seropositieve personen vinden dat zij de grootste verantwoordelijkheid dragen om de ander te beschermen, juist omdat ze naasten hebben weten sterven aan de ziekte. In een langdurige, vaste relatie vonden de respondenten het moeilijker om te spreken van 100% gedeelde verantwoordelijkheid, aangezien er een soort van ‘informed consent’ bestaat tussen de partners. Wanneer een persoon het onderling vertrouwen plots schendt, kan deze persoon ook meer verantwoordelijk worden gesteld. Dit topic werd afgerond door P.V. die verwees naar diverse preventiecampagnes en de slogan van Durex die zei: zekerheid op de momenten dat je alles vergeet. “Het probleem is dat je inspeelt op rationaliteit op een moment dat mensen niet rationeel bezig zijn en vooral niet willen rationeel bezig zijn.” In het interview met F.D verwees hij naar de gedeelde verantwoordelijkheid bij de twee seksuele partners. 64
Seropositieve personnen hebben volgens F.D. nooit de bedoeling om een ander persoon te besmetten. Toch gaf F.D. aan dat er waarschijnlijk een verschil bestond tussen de oudere en recentere hiv populatie, zoals P.V. had aangehaald in het groepsgesprek De oudere generatie heeft zich volgens F.D. zelf gestigmatiseerd doordat ze de jongere hiv generatie aanzien als losbandige personen die minder hun verantwoordelijkheid opnemen in de overdracht van hiv. F.D. vindt dat een schuldvraag onterecht is, dit omdat het een zeer zware psychologische impact heeft op de hiv positieve persoon. Ook J.J. spreekt over de gedeelde verantwoordelijkheid, waardoor de wet nergens het verschil in verantwoordelijkheid kan gaan zoeken. J.J. gaf aan dat hijzelf altijd zeer verantwoordelijk met zijn ziekte is omgegaan, maar wijst op het feit dat dit heel moeilijk te verwachten of te eisen is van een andere persoon. Met andere woorden, als iemand anders zijn verantwoordelijkheid niet wenst op te nemen, kan je beter jezelf zeer goed trachten te beschermen tegen eventuele nadelige gevolgen. Toch dient deze reflex, volgens J.J., evengoed aanwezig te zijn bij de andere partner. Enige tijd later in het gesprek, vermeldt J.J. dat hij wel vindt dat een seropositieve persoon die onbeschermd seksueel contact heeft, immoreel handelt. (Fagardo, 2015) 3.2.3. Thema 3: het strafrecht Allereerst werden de doelstellingen van het strafrecht en de straf besproken in het kader van de thematiek omtrent het strafrecht. P.O. was van mening dat het strafrecht niet afschrikt ten aanzien van seropositieve personen en hun seksuele gedragingen. Hiermee was P.D. het niet eens, daar hij dacht dat enkele strafrechtelijke vervolgingen, bepaalde mensen wel aan het denken kon stellen. P.V. kon zich hier wel in vinden, maar wees op de beperkte strafrechtelijke cases in Europa. Doordat de kwantiteit van strafzaken zo laag ligt, worden mensen niet echt afgeschrikt door deze potentiële reactiewijze. Echte effecten in termen van hiv reductie heeft het strafrecht niet volgens de respondenten. P.V. zei hierop dat het doel van het strafrecht niet echt eruit bestond om een voorbeeld te stellen, maar om gerechtigheid te laten geschieden. Deze bevindingen werden gedeeltelijk bevestigd door het persoonlijk gesprek met F.D.. Hij was van het idee dat het strafrecht voornamelijk een afschrikwekkende functie had. Seropositieve personen zullen enkel angst creëeren ten opzichte van de juridische complicaties. 65
Hierbij haalde hij aan dat België nog steeds een zeer groot aantal nieuwe hiv gevallen kent per jaar en dat het strafrecht hier niet in kan helpen om dit aantal te verminderen. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat het strafrecht niet kan en mag tussen komen in één van de basisbehoeften van de mens, namelijk seks. Hierin kan het strafrecht geen verandering van het menselijk gedrag bewerkstelligen. F.D. vindt de strafbaarstelling van hiv overdracht op alle mogelijke gebieden een nadelig gegeven en wijst erop dat de strafbaarstelling ongewenste effecten genereert. Volgens J.J. zou het strafrecht in de materie van hiv overdracht enkel worden aangewend vanuit een vergeldingsdrang. De andere doelstellingen van het strafrecht, zoals preventie worden hiermee niet bereikt. Het enigste resultaat dat het strafrechtelijk vervolgen van hiv overdracht bewerkstelligt, is het minder bespreekbaar maken van de ziekte, volgens J.J. Hierna werd er verder gediscussieerd over het gebruik van algemeen strafrecht in België en de effecten van hiv specifieke wetgeving. De deelnemers aan het groepsgesprek waren het erover eens dat de Belgische wetgeving voldoet om bepaalde zaken te bestraffen. Dit kan het best gebeuren door middel van de juridische classificatie van ‘slagen en verwondingen’. Doordat de criminalisering van hiv overdracht zo breed kan worden benaderd, onder andere rekening houdende met de virale lading, is het moeilijk in sommige gevallen om bewijs te leveren, gaven R.O. en P.V. aan. Doordat hiv een chronische ziekte is in de Westerse landen, vinden de respondenten ‘poging tot doodslag’ te ver gegrepen. De implementatie van hiv specifieke wetgeving leek volgens alle respondenten een compleet foute aanpak. P.D. zei dat de toepassing van het strafrecht enkel mocht geschieden wanneer de seropositieve persoon kennis had van zijn status en met grote aantallen nog onbeschermde seksuele contacten had. R.O. vulde dit aan door te wijzen op het bewust verzwijgen van de hiv status in combinatie met onbeschermde seks. Hij vond dat het strafrecht in zulke gevallen eveneens mocht tussenkomen. “Waar men bewust dingen gaat verzwijgen en verder tralala zonder condoom doet alsof er niets aan de hand is, dat is echt wel iets anders dan een avontuurtje dat uit de hand is gelopen.” Wanneer een persoon in onwetendheid is over zijn hiv status of de condoom scheurt tijdens het seksueel contact, vindt J.J. dat strafrechtelijke vervolging zeker niet aan de orde is. 66
P.V. gaf aan dat in Afrikaanse landen, waar 25% van de bevolking seropositief is, criminalisering zeer moeilijk wordt aangezien veel mensen hun status niet kennen of slecht geïnformeerd zijn. Wanneer de respondenten werden bevraagd over de toepasselijkheid van het strafrecht, werd de persoonlijke situatie vaak betrokken. R.O. gaf aan dat in het begin van zijn besmetting enorm kwaad was en daadwerkelijk dacht aan het strafrecht. Wanneer de eerste paniek echter zakte, deed hij echter afstand van dat idee aangezien het volgens hem geen meerwaarde gaf. Wat voor hem telde was hoe hij nu verder moest leven met hiv. “Ik dacht van: wat moet ik er nu eigenlijk mee gaan doen? Moet ik nu naar een rechter gaan en zeggen: kijk nu eens wat die mij gelapt heeft? Het is uiteindelijk hun woord tegen het mijne, ik ben wel vrijwillig daar naartoe gegaan.” Daarnaast verwees R.O. naar het traag werkende karakter van het strafrecht dat volgens hem niet bevorderlijk is en uiteindelijk kan uitdraaien tot een teleurstelling en niet bevorderlijk zou zijn voor zijn persoonlijke moraal. “Stel dat ik er een zaak van zou hebben gemaakt, ge zijt maanden vertrokken, jaren misschien. Hé dat je daar continu mee bezig bent, terwijl ik iets heb van 'ik wil verder met mijn leven en laat dat achter mij'. Maar uiteindelijk dan nog, als al die jaren voorbij zijn, uiteindelijk wat dan? Krijg ik misschien een paar 1000 euro schadevergoeding ofzo, en dan moet die persoon de cel in ofwat en dat is dan nog allemaal voorwaardelijk. Want uiteindelijk wat voor straf is dat? Waarom moet ik daar zoveel tijd en energie insteken, voor wat eigenlijk?” P.D. begreep dit standpunt aangezien hij eveneens geen heisa wou en het strafrecht niets verder helpt omtrent je seropositieve status. Daarnaast zou het strafrecht zorgen voor een zekere vernedering en beperkingen ten aanzien van seropositieve personen. P.V. betrok de situatie van zijn seropositieve vrouw in het gesprek die gecontamineerd raakte gedurende een langdurige en vaste relatie door haar voormalige overspelige man. Deze man zou bovendien kennis hebben gehad van zijn status en stelde ook na zijn huwelijk onbeschermde seksuele handelingen. In zulke situatie vond P.V. het gepast om het strafrechtelijk te vervolgen.
67
“Omdat het zo duidelijk is, je kunt het bij wijze van spreken zelf allemaal op papier aanduiden. Je zou alles zo duidelijk kunnen uittekenen. Dan zou ik dat wel doen, om de eenvoudige reden dat die man wel een heel grote een impact heeft gehad, dat kan je bijna geldelijk uitdrukken.” Om af te sluiten werd binnen de focusgroep geconcludeerd dat het strafrecht enkel in zeer specifieke gevallen wenselijk is, waarin er sprake is van opzettelijk hiv contaminatie. Hiervoor biedt het gewone strafwetboek voldoende mogelijkheden. Dit is echter geen eenvoudige reactie, aangezien seks een primaire behoefte is dat van alle leeftijden is en al heel wat jaren meegaat. J.J. gaf in een privé onderhoud aan dat hij dacht dat mensen die wensen om een strafrechtelijke zaak aanhangig te maken, voornamelijk het systeem willen misbruiken omwille van geldgewin. Hij was dan ook van mening dat vervolging in elk geval van overdracht volledig uit den boze was. Dit omwille van de gedeelde verantwoordelijkheid. (Fagardo, 2015) 3.2.4. Thema 4: de morele paniek In de huidige samenleving en internationaal gekeken vonden de respondenten niet dat er sprake was van een zeker morele paniek over hiv. P.D. merkte op dat dit natuurlijk wel anders was aan het begin van de hiv epidemie. R.O. verwees naar een zekere angst omtrent de creatie van morele paniek in zijn dorp. Hij was namelijk bezorgd dat de lokale krant zou uitpakken met het nieuws, waardoor zijn moeder zou geconfronteerd worden met de hiv besmetting van haar zoon. Hijzelf zou echter weinig last ervaren van deze morele paniek, aangezien hij toen in het buitenland woonde. P.V. was van mening dat in de ruimere maatschappij hiv op de achtergrond is geraakt en de media aandacht is gaan liggen, maar dat morele paniek kan zorgen voor verkeerde aandacht. Hij gaf hierbij het voorbeeld van het Angelsaksische systeem, waar de kans op een heksenjacht groot wordt door de gigantisch grote bedragen die kunnen worden geëist omwille van hiv contaminatie. Zulke aandacht gecombineerd met morele paniek zou volgens P.V. er enkel voor zorgen dat justitie zou verzuipen in een hoop gevallen die ook maar iets te maken hebben met ‘hiv. Hierdoor zal er minder gepast gereageerd worden op de zaken waarbij het wel verantwoord is om te vervolgen.
68
Daarnaast hebben de meeste respondenten zich nooit geviseerd gevoeld als zondebok doordat hen geen stigma werd opgeplakt. P.D. wees hierbij naar het belang van persoonlijke factoren, hoe een persoon zelf omgaat met de ziekte. R.O. en P.V. beaamde dit en vertelde dat ze momenteel positief in het leven staan. “…dat heeft bij mij 5 weken geduurd en ik was er helemaal klaar mee…” “Terwijl zoveel van mijn vrienden in een midlife crisis zitten, pillen pakken omdat ze depressief zijn of een burn out hebben. Dan denk ik, ja ik kan nu niet klagen.” In de Afrikaanse gemeenschap bestond er wel nog een zekere morele paniek omtrent hiv, haalde P.V. aan. F.D. vindt eveneens dat er in België niet echt sprake is van een morele paniek omtrent hiv overdracht, doordat er sinds drie jaar ook geen nieuwe strafzaken verschenen over deze thematiek. Dit komt volgens hem voornamelijk door het gegeven dat België niet opteert voor een hiv specifieke strafwet. Toch wijst F.D. erop dat de media vaak nog té sensationeel omgaat met het thema, waarbij hiv terug op een stigmatiserende wijze benaderd wordt. Daarnaast vindt F.D. dat er eerder een soort van morele paniek wordt gecreëerd door de preventie industrie door de diverse campagnes. F.D. vond dat campagnes zoals op een schrikbeeld waren gebaseerd en dat de preventie ideologie niet evolueerde. Dit dient natuurlijk allemaal enigszins gerelativeerd te worden, doordat F.D. voorzitter is van een zelf opgerichte vzw ter behartiging van de hiv patiënten belangen. Sensoa, als Vlaams expertisecentrum, doet er namelijk alles om in elk opzicht mee te evolueren met de ontwikkelingen die plaats vinden omtrent hiv. Indien er hiv specifieke wetgeving zal ontstaan of nieuwe strafrechtelijke vervolgingen zullen zijn in België omtrent hiv overdracht, denkt J.J. dat de situatie wel zal worden opgeblazen en er een soort van morele paniek ontstaat. Hierdoor zou hiv in een criminele en marginale sfeer worden geplaatst, wat geen positieve gevolgen heeft voor de bespreekbaarheid van de ziekte. J.J. denkt dat sommige rechtse partijen misschien wel baat kunnen hebben bij deze strafrechtelijke vervolging, maar dankzij de jarenlange sensibilisering omtrent hiv zijn de mensen ook meer geïnformeerd over de ziekte. Hierdoor heeft de algemene bevolking volgens J.J. meer begrip gekregen voor hiv, waardoor heel het paniekerige verdwenen is. Door strafrechtelijke vervolging in te stellen, zal deze paniek enkel worden aangewakkerd. (Fagardo, 2015) 69
3.2.5. Thema 5: de persoonlijke aanbevelingen De respondenten kregen afsluitend nog de kans om enkele aanbevelingen te formuleren over de mogelijks beste reactie op hiv overdracht. R.O. was er stelligst van overtuigd dat hij het niet zou linken met het strafrecht, aangezien seropositieve personen geen criminelen zijn. Enkele alternatieve reactiemogelijkheden had hij niet. P.V. gaf aan dat de meest gepaste reactie waarschijnlijk heel divers kon ingevuld worden naargelang persoon tot persoon. Hijzelf had geen behoefte aan herstelbemiddeling, maar hij kan geloven dat sommige dit wel nodig hebben aangezien ze zich bedrogen voelen en de hiv contaminatie zeer traumatisch ervaren. “Ik kan mij best voorstellen dat zij eens met die gast wilt gaan praten, van enfin makker.” P.D. denkt dat nieuw geïnfecteerde misschien het meest voldoening halen door openlijk te praten met andere positieve seropositieve personen. Hij verwees hierbij naar Nederlandse initiatieven die ‘uit de kast’ campagnes voeren, deze keer niet omtrent homoseksualiteit, maar over hiv. De hiv ‘coming out’ van belangrijke of beroemde mensen kan hierbij ook helpen, zodat de samenleving kan zien dat hiv een normaal onderdeel uitmaakt van het leven. “Maak het meer bespreekbaar, dat is veel toffer. Ik denk dat we daar weer meer aan moeten werken.” De beste reactie op hiv als ziekte, is het leren plaatsen en het leren omgaan met de ziekte. Het is een moeilijk proces, maar uiteindelijk lukt dit. Het strafrecht zal er echter voor zorgen dat deze plaatsing in het leven van de hiv besmette persoon niet vergemakkelijkt of mogelijk wordt. J.J. gaf aan dat hijzelf nooit in gesprek zou gaan met de persoon van wie hij het virus had. Hij zou liever afstand nemen van deze persoon. Bijstand door een goede arts en goede medicatie is veel belangrijker dan een strafrechtelijke vervolging, aangezien strafrechtelijke vervolging de gezondheid niet teruggeeft en kan volgens J.J. enkel ingeschakeld worden bij geldgewin. De nationale aanpak omtrent hiv en de aanpak van de medische wereld zorgen voor een sensibilisering van de bevolking. Hierin schuilt dan ook de gepast reactie volgens J.J.. F.D. ziet het strafrecht zeker niet als gepaste reactie op hiv overdracht en denkt evneens dat er voornamelijk preventief moet worden opgetreden, dit onder andere dankzij medicatie zoals PrEP. 70
Verder benadrukt F.D. dat een persoon met hiv geen daadwerkelijke reactie verlangt op de hiv overdracht. De meeste seropositieve personen zien de contaminatie als een jammerlijke ‘pech’ situatie waarmee het leven komt. Een goed gesprek, na de diagnose kan volgens F.D. een groter positief effect hebben. (Fagardo, 2015) 3.3. Beknopte terugkoppeling naar eerder gevoerd onderzoek Er is al veel onderzoek gevoerd naar de werking van preventie initiateven en de gedragsverandering bij seropositieve personen, maar weinig studies hadden oog voor het belevingsproces en de opinie van de hiv positieve persoon omtrent de criminalisering van hiv overdracht. Dit is te wijten aan de complexiteit van de thematiek van het empirisch onderzoek, aangezien seksualiteit het resultaat is van diverse beslissingsmomenten en criminalisering van hiv nog steeds gesitueerd kan worden in een taboesfeer. Daarnaast heeft onderzoek zijn beperkingen, daar het enkel personen omvat die openlijk willen en durven spreken over hun leven met hiv. De reden waarom een persoon wilt deelnemen aan een onderzoek is van belang voor de inhoud van de informatie. De informatie moet verder gaan dan de beschrijving van een individuele mening. Het moet verschillen en gelijkenissen tonen en een licht werpen op de processen die spelen. Ook de veralgemening is onhaalbaar, doordat de resultaten van een focusgroep over de criminalisering van hiv overdracht onderdanig is aan externe factoren en slechts werd afgenomen in een beperkte groep. (Dodds,
Bourne, & Weait, 2009; Klitzman, 2004; Pierret, 2000) In een internationale studie door Dodds en Keogh in 2006, werden seropositieve personen bevraagd naar hun mening met betrekking tot criminalisering. De meerderheid was sceptisch tegenover de criminalisering van hiv overdracht door onachtzaamheid. Hierbij wezen de meeste op de negatieve effecten ten aanzien van preventie en zorg. Ook werd er in de bevraging door de respondenten aangegeven dat er een toename van stigma zou zijn, waardoor het moeilijker zou zijn om hun status te openbaren aan anderen en zich te laten testen. In een andere studie gaf 19% van de hiv positieve personen aan voorstander te zijn van criminalisering aangezien ze zich geschaad voelde door de hiv besmetting. Onderzoek van Bourne et al. van 2009 voerde onderzoek naar de mening van personen die al dan niet kennis hadden van hun hiv status over de criminalisering van hiv overdracht. 57% van de bevraagde populatie vond de gevangenisstraf een goede straf voor personen die anderen met hiv contamineerden. 18% was tegenstander van strafrechtelijke vervolging en 26% had geen duidelijke mening. 71
Er bestond een groot verschil qua opinie naargelang de persoon al dan niet kennis had van zijn hiv status. Bij de personen die nog nooit getest waren, gaf 63,5% aan voorstander te zijn van een gevangenisstraf bij hiv overdracht, waarbij slechts 19,6% van de seropositieve personen dit een goede zaak vond. 49,4% van de onderzoekspopulatie gaf aan tegenstander te zijn van criminalisering. De reden die de onderzoekers gaven aan deze resultaten, had betrekking tot het feit dat seropositieve personen mogelijks zelf het onderwerp zouden kunnen worden van strafrechtelijke vervolging. (Bourne et al., 2009; Menadue, 2009) Onderzoek dat naar mijn mening goed aansluit bij het trachten verklaren van de positieve attitude van de respondenten, werd in 1997 beschreven door Crossley. Hij beschreef het belang van de persoonlijke identiteit en de invulling van het concept ‘self’. Binnen dit concept is gezondheid een belangrijke rol gaan spelen, waarbij er in de huidige maatschappij een onderscheid kan worden gemaakt tussen gezonde personen versus ongezonde personen. Gezondheid
wordt
vaak
op
een
directe
wijze
verbonden
met
moraliteit
en
verantwoordelijkheid van het ‘zelf’. Een ongezonde persoon zal hierdoor benaderd worden als iemand die een gebrek vertoont aan controle en verantwoordelijkheid. Personen die leven met een ernstige ziekte, zoals hiv, kunnen zich trachten los te maken van de categorie slachtoffer. Dit proces gebeurd volgens hetzelfde principe als de categorisering van ‘gezonde’>< ‘ongezonde’ personen, namelijk in de vorm van ‘waarom gebeurt dit met mij en niet met een ander?’. De seropositieve persoon kan zelf deze categorisering eveneens toepassen om te leren leven met hun diagnose. Hieruit zal blijken dat personen die het effectiefst kunnen omgaan met hun ziekte, die personen zullen zijn die categoriserend denken. Dit resultaat kan een bewijs leveren voor het overigens negatief geconnoteerde categorisch denken. Personen die met een positieve houding leven ten opzichte van hun diagnose zien zichzelf niet als slachtoffer, maar als overlever/ een vechter. Toch is het nog steeds belangrijk om hiv binnen zijn evolutie te kaderen, daar een vroegere generatie nog werd geconfronteerd met het onvermijdelijk overlijden van familie, vrienden en kennissen aan de ziekte. Seropositieve personen die op een positieve wijze omgaan met hun diagnose doen dit op twee manieren. Enerzijds interpersoonlijk en anderzijds intrapersoonlijk. Binnen het interpersoonlijke aspect bestaan er verschillende manieren waarop personen de ziekte een plaats geven. Ten eerste normalisering, waarin de persoon in kwestie zich nauwelijks anders gaat gedragen dan zijn leven voor de ziekte. Ten tweede bestaat er de activiteit gebaseerde theorie waarbij personen met hiv de negatieve aspecten van de diagnose gaan minimaliseren in hun dagelijks leven. 72
Toch verschillen deze groepen van de personen die de normaliseringstheorie belichamen, doordat deze personen zich wel actief gaan associëren en engageren met de hiv initiatieven. De laatste theorie is de genotstheorie, ook deze theorie vertoont gelijkenissen met de normaliseringstheorie, maar is meer gebaseerd op het zoeken naar genot in het leven die het alledaagse leven overstijgt. Intrapersoonlijk aspecten leggen eerder de klemtoon op de psychologische processen van een hiv patiënt. Vele buitenstaanders denken dat een hiv diagnose ervoor zorgt dat de seropositief persoon geïsoleerd raakt van de sociale buitenwereld. Dit is echter minderwaar, daar voor vele hiv positieve personen de ziekte na een tijd enkel een extern probleem wordt dat nauwelijks nog in conflict treedt met de psyche. Deze psyche en de innerlijke ontwikkeling draagt tevens bij aan het verder leven in goede gezondheid. (Crossley, 1997; Johnson, Mullick, & Mulford, 2002)
73
4. Conclusie en aanbevelingen Doorheen deze thesis is gebleken dat de criminalisering van hiv overdracht via seksueel contact is geen evidente zaak is. Eerst en vooral dienen de constitutieve elementen van een misdrijf aanwezig te zijn, wat vaak moeilijk te bewijzen is. Het materieel element kan namelijk wijzen op zowel psychische als fysische schade die veroorzaakt wordt door de schending van de persoonlijke integriteit. Het wederrechtelijk element mag niet aanwezig zijn en in het Belgische recht kan de toestemming van de persoon tot onbeschermd seksueel contact, al dan niet met kennis omtrent de hiv status, niet aangenomen worden als rechtvaardigingsgrond. Het moreel element tracht een oordeel te vellen omtrent het opzettelijk of onopzettelijk karakter van een handeling. Deze classificaties vertonen echter een zeer grote diversiteit, zowel onderling als intern, wat zorgt voor een zeer moeilijk onderscheid. Een persoon die geen kennis heeft over zijn hiv status zal niet strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld omwille van hiv overdracht, aangezien het moreel element ontbrak. In de meeste gevallen van hiv contaminatie is er sprake van gewone onachtzaamheid, dat wijst op een gebrek aan voorzorgsmaatregelen bij een persoon die niet op de hoogte was van zijn hiv status, maar dit wel behoorde te weten. Slechts zeer zelden zal er sprake zijn van opzet, daarenboven zal dit bijna onmogelijk te bewijzen zijn. De respondenten van de focusgroep gaven eveneens aan dat het zeer moeilijk was om een duidelijke lijn te trekken tussen opzet en onachtzaamheid. De meningen hierover waren dan ook zeer verdeeld. Sommige vonden dat er slechts sprake kon zijn van ‘opzet’ wanneer er sprake was van verkrachting, terwijl anderen onbeschermd seksueel contact door een persoon die kennis had over zijn positieve status en zijn partner niet inlichtte, beschouwde als opzettelijk handelen. Daarnaast kwam ook de situatie ter sprake waarbij een persoon binnen een langdurige, standvastige relatie plots besmet werd door haar partner, zonder hierover kennis te hebben. Wanneer bovenstaande situaties niet van toepassing waren, wezen de respondenten op onachtzaamheid in het seksueel handelen. Het moreel element vertoont een belangrijk verband met de mate waarin een handeling kan verweten worden aan een bepaald persoon en hoe de verantwoordelijkheid wordt verdeeld. Hierbij wijzen de deelnemende seropositieve personen op het belang van de gedeelde verantwoordelijkheid in de meeste gevallen van hiv overdracht. Ze komen er voor uit dat ze zelf tijdens hun persoonlijk contaminatie moment niet voldoende hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen en daardoor ‘pech’ hebben gehad.
74
Toch kan in het geval van plotse hiv contaminatie door een partner in een langdurige, standvastige relatie, de nadruk meer gelegd worden op de verantwoordelijkheid van de ‘besmettende’ partner. Ten tweede werd de praktische omkadering van de criminalisering van hiv overdracht onderzocht, die kan verschillen naargelang het land in kwestie. Sommige landen kunnen hiv specifieke wetgeving implementeren, daar andere landen gebruik wensen te maken van bestaande strafrechtregels. België verkiest deze laatste optie en maakt gebruik van de justitiële categorieën on/opzettelijk doden en on/opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel en schuldig hulpverzuim. België heeft slechts in enkele gevallen gebruik gemaakt van deze classificaties, aangezien het ook hier zeer moeilijk is om de bewijslast te voeren. De onderzoeksrespondenten gaven aan dat toepassing van het strafrecht enkel mocht gebeuren, wanneer er sprake was opzettelijke hiv contaminatie, waarbij de hiv status bewust verzwegen werd en de seropositieve persoon meerdere onbeschermde seksuele contacten had en bleef stellen. Dit kon volgens hen door middel van de juridische classificatie ‘slagen en verwondingen’. Ten derde werd er vanuit deze thesis gekozen voor de morele paniek theorie te gebruiken als theoretisch kader. Volgens deze theorie zouden seropositieve personen kunnen worden benaderd als ‘folk devils’, die een bedreiging vormde voor de heersende orde binnen een samenleving. Seropositieve personen werden gestereotypeerd als seksueel afwijkend en onverantwoordelijke risiconemers. De publieke bezorgdheid die ontstond over deze ‘dreiging’, werd opgehitst door machthebbende personen en de media, waardoor er een duidelijk wij versus zijn onderscheid werd gecreëerd. Om op deze angst te reageren konden deze machthebbende personen ervoor opteren om strafrechtregels in te stellen die van toepassing waren op seropositieve personen. Deze regels zouden echter weinig tot geen effect hebben aangezien zulk een reactie een voorbeeld is van symbolisch beleid. Onderzoeksrespondenten vonden dat er in de huidige maatschappij niet echt sprake was van morele paniek omtrent hiv overdracht. Dit stond natuurlijk in grote tegenstelling tot de periode waarin hiv pas ontdekt werd. De respondenten waren er dan ook van overtuigd dat in deze beginperiode, mogelijks wel sprake was van een morele paniek omtrent hiv overdracht. Enkele respondenten haalden ook aan dat deze morele paniek mogelijks nog aanwezig was binnen de Afrikaanse gemeenschap. Alle onderzoeksrespondent waren het er over eens dat morele paniek enkel zou zorgen voor een opgeblazen situatie ten nadelen van de hiv positieve persoon.
75
Ten vierde werd de praktische en theoretische omkadering getoetst aan de realiteit waarin rekening werd gehouden met de doelstellingen van het strafrecht, de gezondheidszorg, de mensenrechten en de impact op selectiviteit en willekeur, stigma en discriminatie en gedragsverandering. De doelstellingen van het strafrecht bestaande uit: afschrikking, vergelding, onschadelijk maken door opsluiting en resocialisatie, werden onderworpen aan de mening van de onderzoeksrespondenten. De meningen waren voornamelijk verdeeld omtrent het afschrikkend karakter van het strafrecht. Uiteindelijk werd er geconcludeerd dat de toepassing van het strafrecht inzake hiv overdracht in België, geen afschrikkend effect heeft. Dit is te wijten aan het feit dat België ervoor kiest om zo min mogelijk gerechtelijk te reageren om hiv gerelateerde materie en dus ook weinig vervolging wenst in te stellen. Enkele respondenten zeiden wel dat het criminaliseren van hiv overdracht, kon leiden tot vergelding aangezien het strafrecht gerechtigheid tracht te scheppen. Alle respondenten waren tegenstanders van opsluiting als bestraffing en wezen erop dat dit niet hielp in de reductie van hiv contaminaties. In penitentiaire inrichtingen is eveneens hiv overdracht mogelijk en wordt dit zelf vergemakkelijkt door het gebrek aan voorbehoedsmiddelen omwille van het verbod op seksueel contact binnen de muren. De doelstelling van resocialisatie werd tevens niet behaald volgens de respondenten. De respondenten wezen eveneens op de trage werking van het strafrecht, waardoor ze voor langere tijd geconfronteerd zouden worden met de hiv contaminatie. Dit zou gepaard gaan met toename van stigma, vernedering en discriminatie. Hierdoor kan in totaliteit geconcludeerd worden dat de criminalisering van hiv overdracht via seksueel contact slechts in één geval gewenst en effectief is volgens de bevraagde seropositieve personen. Dit betrof de situatie waar een persoon kennis heeft van zijn hiv status en kwaadwillig en intentioneel een ander heeft besmet met hiv vanuit de bedoeling om deze persoon schade te berokkenen. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat dit soort gedrag zelden wordt gesteld door een seropositieve persoon en dat slechts als ultimum remedium mag worden aangewend. “Het algemeen belang is niet het best gediend door het nastreven van rechtvaardigheid tegen enkelen ten koste van de gezondheid van de velen.” (Lowbury & Kinghorn, 2006)
76
Afsluitend kunnen er nog enkele aanbevelingen worden geformuleerd, die zowel door de respondenten als door de literatuur werden aangehaald. Preventie initiatieven ontwikkelen voorlichtingscampagnes waarmee ze correcte informatie brengen over de aard, de overdraagbaarheid en de gevolgen van een hiv besmetting. Dit kan het best geschieden door zowel de gehele bevolking te sensibiliseren, als de kwetsbare risicogroepen. Gemeenschaps-, culturele en beleidsontwikkelingen kunnen hier een positieve impact op hebben, wanneer ze de mensenrechten principes betrekken in hun reactie. Hierbij dient er rekening te worden gehouden met zowel de hiv negatieve als hiv positieve personen. Daarenboven moet er worden getracht om schuld te vermijden en het risico op hiv overdracht te minimaliseren door dit als gemeenschap te dragen. De implementatie van effectieve hiv gezondheidsinitiatieven, zal er voor zorgen dat er een hiv reductie mogelijk is doordat mensen zich ondersteund voelen in het testen van hun status, het openbaren van hun status en het stellen van veiligere seksuele contacten. Daarnaast trachten zulke gezondheidsorganisatie de seropositieve personen duidelijk te informeren over de medicamenteuze behandeling, die geen sinecure is. Bij pre- en post counseling zal er worden gewerkt op de psychologische, sociale en juridische impact die een positieve hiv test heeft. (Bourne et al., 2009; Ketels, 2007; Jürgens et al., 2009) Dit moet geschieden in een onbevooroordeelde en open context van empowerment zonder stigma en discriminatie, waarin personen die leven met hiv hun zegje kunnen doen. Door seropositieve personen te betrekken in belangrijke beslissingsprocessen worden preventie initiatieven ervaren als relevant, effectief en toepasbaar. Dit is niet het geval wanneer personen die geen voeling hebben met de leefwereld van de seropositieve personen en diens noden, beslissingen maken over hiv gerelateerde materie. Het bespreekbaar maken van hiv kan ervoor zorgen dat er een toename is van vertrouwen tussen personen. Deze vertrouwensbasis bevordert de identificatie en de controle van de infectie en versoepelt de informatie doorstroom. Hierbij dient de gehele maatschappij aangemoedigd worden om de handen in elkaar te slaan. (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007; IPPF, GNP+, & ICW, 2008; Pickering Francis & Francis, 2012)
77
Wanneer er toch gekozen wordt voor het strafrecht dient er op basis van evidence based onderzoek educatie te worden voorzien aan de media, beleids-en strafrechtsactoren zodat deze beter geïnformeerd zijn. Hierbij kan de implementatie van richtlijnen, die geharmoniseerd zijn naar een internationaal kader, een goede hulp zijn. Daarnaast zou het ook positief zijn moest de beklaagde gebruik kunnen maken van het verweer dat hij voorzorgsmaatregelen nam die het risico op overdracht konden verminderen of voorkomen. Wanneer een partner instemt met seks, in een normale gezondheidstoestand, nadat de seropositieve partner zijn status heeft kenbaar gemaakt, dient dit als verweermiddel aanvaard te worden. (Cameron & Reynolds, 2010; Foyer & Khaïat, 1994; Galletly, Lazzarini, Sanders, & Pinkerton, 2014; Lazzarini et al., 2013; UNDP, 2011a; UNDP, 2011b) “We thus come to the conclusion that the role for criminal law in controlling sexual risk behavior is the same role one might reasonably assign to a politician visiting a battlefront: shut up and stay out of the way." (Burris, Beletsky, Burleson, Case, & Lazzarini, 2007)
78
5. Bibliografie Wetenschappelijke boeken Aberth, J. (2007). A Modern Plague: AIDS in Sub-Saharan Africa, 1982 to the Present. In A. J. Andrea (Ed.), The first horseman : disease in human history (pp. 115-154). New Jersey: Pearson Prentice Hall. Aggleton, P., Ball, A., & Mane, P. (2006). Sex, Drugs and Young People. Londen, New York: Routledge. Bennett, R. (2007). Should We Criminalize HIV Transmission? In C. A. Erin & S. Ost (Eds.), The Criminal Justice System and Health Care (pp. 225-236). New York: Oxford University Press. Bolin, A., & Whelehan, P. (2009). HIV and AIDS Human Sexuality: Biological, Psychological, and Cultural Perspectives (pp. 433-482). New York: Routledge. Crane, J., Quirk, K., & van der Straten, A. (2002). "Come back when you're dying:"The commodification of AIDS of among California's urban poor. In M. M. Lanier (Ed.), The Impact of HIV/AIDS on Criminology and Criminal Justice (pp. 309-321): Ashgate. Dowsett, G. W. (2008). The "Gay Plague" Revisited: AIDS and Its Enduring Moral Panic. In G. Herdt (Ed.), Moral Panics, Sex Panics: Fear and the Fight over Sexual Rights (pp. 130-156): NYU Press. Foyer, J., & Khaïat, L. (1994). Introduction. In J. Foyer & L. Khaïat (Eds.), Droit et Sida. Comparaison internationale (pp. 7-19). Parijs: CNRS Editions. Gurnham, D. (2013). Risky sex and 'manly diversions'. In A. Alghrani, R. Bennett, & S. Ost (Eds.), Bioethics, Medicine and the Criminal Law (Vol. 1: The Criminal Law and Bioethical Conflict: Walking the Tightrope, pp. 88-101). Cambridge: Cambridge University Press. Greenbaum, T. L. (2000). Moderating focus groups. U.S.A.: SAGE Publications. Herdt, G. (2008). Introduction. Moral Panics, Sexual Rights, and Cultural Anger. In G. Herdt (Ed.), Moral Panics, Sex Panics: Fear and the Fight over Sexual Rights (pp. 1-46): NYU Press. Kartikeyan, S., Bharmal, R. N., Tiwari, R. P., & Bisen, P. S. (2007). HIV and AIDS: Basic Elements and Priorities Ketels, B. (2009b). Some Criminal Law Reflections on the Sexual Transmission of HIV. In M. Cools, S. De Kimpe, B. De Ruyver, M. Easton, L. Pauwels, P. Ponsaers, T. Vander Beken, F. Vander Laenen, G. Vande Walle, & G. Vermeulen (Eds.), Readings On Criminal Justice, Criminal Law & Policing (Vol. 2, pp. 203-233). Antwerpen Apeldoorn: Maklu.
79
Ketels, B. (2009c). Who's afraid of... risky sex? Criminal law perspectives on sexual hiv exposure and transmission. In M. Hildebrandt, A. Makinwa, & A. Oehmichen (Eds.), Controlling security in a culture of fear (pp. 171-197). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Ketels, B. (2010a). Capita selecta betreffende strafrecht en seksueel overdraagbare aandoeningen. In L. Pauwels & G. Vermeulen (Eds.), Actualia strafrecht en criminologie: update in de criminologie (pp. 363-388). Antwerpen: Maklu. Keys, D., Rosenthal, D., & Pitts, M. (2006). Young people, sexual practice and meanings. In P. Aggleton, A. Ball, & P. Mane (Eds.), Sex, Drugs and Young People (pp. 65-83). Londen, New York: Routledge. Krinsky, C. (2013). Introduction: The Moral panic concept (pp. 1-14). Melendez, R. M., & Tolman, D. L. (2006). Gender, vulnerability and young people. In P. Aggleton, A. Ball, & P. Mane (Eds.), Sex, Drugs and Young People (pp. 29-47). Londen, New York: Routledge. Menadue, D. (2009). The impact of the criminalisation issue on HIV-positive people In S. Cameron & J. Rule (Eds.), NAPWA MONOGRAPH 2009 - The Criminalisation of HIV Transmission in Australia: Legality, Morality and Reality (pp. 146-154). Newton: NATIONAL ASSOCIATION OF PEOPLE LIVING WITH HIV/AIDS. Montgomery, J. (2007). Medicalizing Crime-Criminalizing Health? . In C. A. Erin & S. Ost (Eds.), The Criminal Justice System and Health Care (pp. 257-272). New York: Oxford University Press. Noaks, L., & Wincup, E. (2004). Criminological Research understanding qualitative methods United Kingdom: SAGE Publications Pierret, J. (2000). Everyday life with AIDS/HIV: surveys in the social sciences. In M. M. Lanier (Ed.), The Impact of HIV/AIDS on Criminology and Criminal Justice (pp. 341350): Ashgate. Prins, G. (2006). AIDS, power, culture and multilateralism. In E. Newman, R. Thakur, & J. Tirman (Eds.), Multilateralism Under Challenge? Power; International Order; and Structural Change (pp. 308- 335). Tokyo,New York: United Nations University Press. Race, K. (2007). Engaging in a culture of barebacking. Gay men and the risk of HIV prevention. In K. Hannah-Moffat & P. O'Malley (Eds.), Gendered Risks (pp. 99-126). Abingdon, OX, New York: Routledge-Cavendish. Radeloff, C., & Carnes, E. (2014). Sex Offenders, Mandatory HIV Testing and Intentional Transmission. In R. G. Wright (Ed.), Sex Offenders Laws: Failed Policies, New Directions (pp. 113-141): Springer Publishing Company.
80
Romero, E. G., Teplin, L. A., McClelland, G. M., Abram, K. M., Welty, L. J., & Washburn, J. J. (2013). A Longitudinal Study of the Prevalence, Development, and Persistence of HIV/STI Risk Behaviors in Delinquent Youth: Implications for Health Care in the Community. In B. Sanders, Y. F. Thomas, & B. Griffin Deeds (Eds.), Crime, HIV and Health: Intersections of Criminal Justice and Public Health Concerns (pp. 19-62). Dordrecht: Springer. Thompson, R. A., & Marquart, J. W. (1998). Law enforcement responses to the HIV/AIDS epidemic. Selected findings and suggestions for future research. In M. M. Lanier (Ed.), The Impact of HIV/AIDS on Criminology and Criminal Justice (pp. 185-202): Ashgate. Weait, M. (2007). Intimacy and Responsibility - The Criminalisation of HIV Transmission. Abingdon: Routledge-Cavendish. Webber, D. W. (2004). Self- incrimination, Partner Notification, and the Criminal Law: Negatives for the CDC’s “Prevention for Positives” Initiative In M. M. Lanier (Ed.), The Impact of HIV/AIDS on Criminology and Criminal Justice (pp. 103-115): Ashgate. Weeks, J. (2011). the languages of sexuality. New York: Routledge.
Wetenschappelijke tijdschriften Adam, B. D., Elliott, R., Corriveau, P., & English, K. (2014). Impacts of Criminalization on the Everyday Lives of People Living with HIV in Canada. Sexuality Research and Social Policy, 11(1), 39-49. Ahmed, A., Kaplan, M., Symington, A., & Kismodi, E. (2011). Criminalising consensual sexual behaviour in the context of HIV: Consequences, evidence, and leadership Global Public Health: An International Journal for Research, Policy and Practice, 6(S3), 357-369. Altheide, D. L. (2009). Moral panic: From sociological concept to public discourse. Crime Media Culture, 5(1), 79-99. Bird, S. M., & Leigh Brown, A. J. (2001). Criminalisation of HIV transmission: implications for public health in Scotland. British Medical Journal, 323(7322), 1174-1177. Brown, W., Hanefeld, J., & Welsh, J. (2009). Criminalising HIV transmission: punishment without protection. Reproductive Health Matters, 17(34), 119-126. Burris, S., Beletsky, L., Burleson, J., Case, P., & Lazzarini, Z. (2007). Do Criminal Laws Influence HIV Risk Behavior? An Empirical Trial Arizona State Law Journal, 3, 153. Burris, S., & Cameron, E. (2008). The Case Against Criminalization of HIV Transmission. American Medical Association, 300(5), 578-581. Castiglia, C. (2000). Sex Panics, Sex Publics, Sex Memories. Boundary 2, 27(2), 149-175.
81
Chalmers, J. (2002). The criminalisation of HIV transmission. SEXUALLY TRANSMITTED INFECTIONS, 78(6), 448-451. Cohen, S. (2011). Whose side were we on? The undeclared politics of moral panic theory. Crime Media Culture, 7(3), 237-243. Critcher, C. (2003). Moral Panics and the Media. Discourse & Society, 17(3), 416-418. Crossley, M. L. (1997). "Survivors" and "victims": Long-term HIV positive individuals and the ethos of self-empowerment. Social Science & Medicine, 45(12), 1863-1873. David, M., Rohloff, A., Petley, J., & Hughes, J. (2011). The idea of moral panic - ten dimensions of dispute. Crime Media Culture, 7(3), 215-228. De Hert, P. (2003). Zijn besmette personen die zonder condoom vrijen strafbaar? De juristenkrant, 73(6), 6. Devault, M. L. (1990). Talking and Listening from Women's Standpoint: Feminist Strategies for Interviewing and Analysis. Social Problems, 37(1), 96-116. Dodds, C. (2006). HIV-Related Stigma in England: Experiences of Gay Men and Heterosexual African Migrants Living with HIV. Journal of Community & Applied Social Psychology, 16(6), 472-480. Dodds, C. (2008). Homosexually active men’s views on criminal prosecutions for HIV transmission are related to HIV prevention need AIDS Care, 20(5), 509-514. Dodds, C., Bourne, A., & Weait, M. (2009). Responses to criminal prosecutions for HIV transmission among gay men with HIV in England and Wales. Reproductive Health Matters, 17(34), 135-145. Dodds, C., & Keogh, P. (2006). Criminal prosecutions for HIV transmission: people living with HIV respond. International Journal of STD & AIDS, 17(5), 315-318. Finitsis, D. J., Stall, R. D., & Friedman, S. R. (2014). Theory, Analysis, Social Justice, and Criminalizing HIV Transmission: A Commentary on Lehman and Colleagues (2014) AIDS and Behavior, 18(6), 1007-1010. Gable, L., Gosting, L. O., & Hodge Jr, J. G. (2008). HIV/AIDS, Reproductive and Sexual Health, and the Law. American Journal of Public Health, 98(10), 1779-1786. Galletly, C. L., & Dickson-Gomez, J. (2009). HIV seropositive status disclosure to prospective sex partners and criminal law that require it: perspectives of person living with HIV. International Journal of STD & AIDS, 20(1), 613-618. Galletly, C. L., Glasman, L. R., Pinkerton, S. D., & DiFranceisco, W. (2012). New Jersey’s HIV Exposure Law and the HIV-Related Attitudes, Beliefs, and Sexual and Seropositive Status Disclosure Behaviors of Persons Living With HIV American Journal of Public Health, 102(11), 2135-2140. Galletly, C. L., Lazzarini, Z., Sanders, C., & Pinkerton, S. D. (2014). Criminal HIV Exposure Laws: Moving Forward AIDS and Behavior, 18(6), 1011-1013. 82
Galletly, C. L., & Pinkerton, S. D. (2004). Toward Rational Criminal HIV Exposure Laws. The Journal of Law, Medicine & Ethics, 32(2), 327-337. Hopkins, P. E. (2007). Focus groups thinking criticaly and creativily. Area, 39(4), 528-535. Hunt, A. (1997). 'Moral Panic' and Moral Language in the Media. The British Journal of Sociology, 48(4), 629-648. Janssen, S. (2003). Onbeschermde seks en opzet: geen normatieve uitleg, wel normativeren. . Nederlands Juristenblad, 37, 1954-1955. Johnson, L. M., Mullick, R., & Mulford, C. L. (2002). General Versus Specific Victim Blaming. The Journal of Social Psychology, 142(2), 249-263. Jürgens, R., Cohen, J., Cameron, E., Burris, S., Clayton, M., Elliott, R., . . . Cupido, D. (2009). Ten reasons to oppose the criminalization of HIV exposure or transmission. Reproductive Health Matters, 17(34), 163-172. Kalichman, S. (2000). HIV Transmission Risk Behaviors of Men and Women Living With HIV-AIDS: Prevalence, Predictors, and Emerging Clinical Interventions. Clinical Psychology-Science and Practice, 7(1), 32-47. Ketels, B. (2008). De strafrechtelijke context van risicovol seksueel gedrag. Tijdschrift voor strafrecht, 5, 354-374. Ketels, B. (2011). Onveilige boemboem zonder blabla voorlopig niet bestraft. De juristenkrant, 3. Ketels, B., & Vander Beken, T. (2009). Hippocrates in het aidstijdperk. De juristenkrant, 3. Klitzman, R. (2004). Perceptions of HIV-related policies among persons living with HIV. International Journal of Psychology, 39(5/6), 45. Lazzarini, Z., Bray, S., & Burris, S. (2002). Evaluating the Impact of Criminal Laws on Hiv Risk Behavior. Journal of Law, Medicine & Ethics, 30(2), 239-253. Lazzarini, Z., Galletly, C. L., Mykhalovskiy, E., Harsono, D., O'Keefe, E., Singer, M., & Levine, R. J. (2013). Criminalization of HIV Transmission and Exposure: Research and Policy Agenda. American Journal of Public Health, 103(8), 1350-1353. Lowbury, R., & Kinghorn, G. R. (2006). Criminal prosecution for HIV transmission. A threath to public health. British Medical Journal, 333(7570), 666-667. McArthur, J. B. (2009). As The Tide Turns: the Changing HIV/AIDS Epidemic and the Criminalization of HIV Exposure. Cornell Law Review, 94(3), 707-741. McLafferty, I. (2004). Focus group interviews as a data collecting strategy. Journal of Advanced Nursing 48(2), 187-194. McRobbie, A., & Thornton, S. L. (1995). Rethinking 'Moral Panic' for Multi-Mediated Social Worlds. The British Journal of Sociology, 46(4), 559-574. 83
Mykhalovskiy, E. (2011). The problem of "significant risk": Exploring the public health impact of criminalizing HIV non-disclosure. Social Science & Medicine, 73(5), 668675. Persson, A. (2014). ‘‘I don’t blame that guy that gave it to me’’: Contested discourses of victimisation and culpability in the narratives of heterosexual women infected with HIV AIDS Care, 26(2), 233-239. Philips, M., & Sukthankar, A. (2013). Imprisonment for non-intentional transmission of HIV: can it be supported using established principles for justifying criminal sentencing? . SEXUALLY TRANSMITTED INFECTIONS, 89(4), 276-279. Pickering Francis, L., & Francis, J. G. (2012). Criminalizing Health-Related Behaviors Dangerous to Others? Disease Transmission, Transmission-Facilitation, and the Importance of Trust. Criminal Law and Philosophy, 6(1), 47-63. Smithson, J. (2000). Using and analysing focus groups: limitations and possibilities International Journal of Social Research Methodology ,3(2), 103-119. Sobo, E. J. (1995). Human immunodeficiency virus seropositivity self-disclosure to sexual partners: A qualitative study. Holistic Nursing Practice, 10(1), 18-28. Ungar, S. (2001). Moral panic versus the risk society: the implications of the changing sites of social anxiety. The British Journal of Sociology, 52(2), 271-291. Webb, B. (2002). Using focus groups as a research methods: a personal experience. Journal of nursing management ,10(1), 27-35. Grijze literatuur Ahmed, A. (2011). Alternatives to Criminalization of HIV Transmission and Exposure: American Bar Association AIDS Coordinating Committee on Criminal HIV Exposure and Transmission Laws Antonissen, J. (2009). Seks als Russische roulette. HIV ANNO 2009. Humo, 8-15. Bourne, A., Dodds, C., Hammond, G., Hickson, F., Jessup, K., Reid, D., . . . Weatherburn, P. (2009). Sexually charged. The views of gay and bisexual men on criminal prosecutions for sexual HIV transmission Original Research Report (pp. 1-33): Sigma Research. Burris, S., & Weait, M. (2011). Criminalisation and the moral responsibility for sexual transmission of HIV. Paper presented at the the Third Meeting of the Technical Advisory Group of the Global Commission on HIV and the Law. Cameron, S., & Reynolds, L. (2010). The Global Criminalisation Scan Report 2010: Documenting trends, presenting evidence. . In E. Bernard, J. Godwin, & M. Nyambe (Eds.), (pp. 1-47). Amsterdam: The Global Network of People Living with HIV (GNP+).
84
Deblonde, J., Sasse, A., & Van Beckhoven, D. (2014). Epidemiologie van aids en hiv infectie in België (pp. 84). Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Dodds, C., Keogh, P., Chime, O., Haruperi, T., Nabulya, B., Ssanyu Sseruma, W., & Weatherburn, P. (2004). Outsider status. Stigma and discrimination experienced by Gay men and African people with HIV (pp. 1-74): Sigma Research. IPPF, GNP+, & ICW. (2008). Verdict on a virus. Public health, human rights and criminal law. Ketels, B. (2007). Danser sur un volcan. Een criminologisch en juridisch onderzoek naar het fenomeen barebacking en andere risicovol seksueel handelen. (Master), Universiteit Gent, Pittem. Ketels, B. (2009a). Are criminal law and sexual HIV transmission easy bedfellows?: the case of Belgium Paper presented at the 9th Annual Conference of the European Society of Criminology, Ljubljana, Slovenia. Ketels, B. (2010b). Sexual exposure to and transmission of sexually transmitted diseases: a Belgian substantive criminal law point of view. Paper presented at the 2nd Global Conference “Good sex, bad sex: sex law, crime and ethics”, Prague. Ketels, B. (2013). Strafrecht en seksueel overdraagbare aandoeningen: hot topics Hiv en aids: de multidisciplinaire aanpak. Juridische aspecten. Larcher, A., & Symington, A. (2010). Criminals and victims? The Impact of the Criminalization of HIV Non-Disclosure on African, Caribbean and Black Communities in Ontario (pp. 1-27). Toronto: African and Caribbean Council on HIV/AIDS in Ontario. Mykhalovskiy, E., Betteridge, J. G., & Mclay, D. (2010). HIV Non-Disclosure and the Criminal Law: Establishing Policy Options for Ontario (pp. 1-73). Toronto. Mykhalovskiy, E., Betteridge, J. G., Sanders, C., & Jones, M. (2014). The Public Health Implications of Criminalizing HIV Non-disclosure, Exposure and Transmission [Press release] SOAIDS. (2004). ‘Penitentie of preventie?’ Over de gevolgen van de toepassing van het strafrecht voor de volksgezondheid en de positie van mensen met hiv (pp. 1-37). Amsterdam. UNAIDS. (2008). Policy Brief: Criminalization of HIV Transmission (pp. 1-7). Geneva. UNAIDS. (2012). Criminalisation of HIV Non-Disclosure, Exposure and Transmission: Background and Current Landscape (pp. 44). Geneva. UNDP. (2011a). High Income Countries Issue Brief: Laws and practices relating to criminalisation of people living with HIV and populations vulnerable to HIV (pp. 170). Oakland: United Nations Development Programme.
85
UNDP. (2011b). Report of the High Income Countries Regional Dialogue of the Global Commission on HIV and the Law (pp. 1-56). Oakland: United Nations Development Programme. UNDP. (2012a). Global commission on HIV and the law. Risk, Rights & Health. In J. Levine (Ed.), (pp. 148). New York. UNDP. (2012b). Punishing Vulnerability Risks, rights & health (pp. 20-25): Global commission on HIV and the law. Weait, M. (2011). The Criminalisation of HIV Exposure and Transmission: A Global Review. Paper presented at the Working Paper prepared for the Third Meeting of the Technical Advisory Group, Global Commission on HIV and the Law. WHO. (2015). Sexual health, human rights and the law (pp. 68). Geneva. Wetgeving Vermeulen, G. (2012). Strafrecht. Strafwetboek, Wetboek van Strafvordering, Bijzondere Wetten. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu Handboeken Cheh, A. (2006). Sexually Transmitted Diseases. In R. E. Antosia & J. D. Cahill (Eds.), Handbook of Bioterrorism and Disaster Medicine (pp. 275-278): Springer US. Decorte, T. (2014). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling. Een handleiding. Gent: Academia Press. Krueger, R. A. (1998a). Analyzing & reporting focus group results. U.S.A.: SAGE Publications. Krueger, R. A. (1998b). Developing Questions for Focus Groups. U.S.A.: SAGE Publications. Krueger, R. A. (1998c). Moderating focus groups. U.S.A.: SAGE Publications. Krueger, R. A., & King, J. A. (1998d). Involving community members in focus groups. U.S.A.: SAGE Publications. Krueger, R. A., & Casey, M. A. (2009). Focus Groups: A Practical Guide for Applied Research (4 ed.). U.S.A.: SAGE Publications. McKinley, G. F. (2006). Human Immunodeficiency Virus, Type 1, And Aids. In R. E. Antosia & J. D. Cahill (Eds.), Handbook of Bioterrorism and Disaster Medicine (pp. 271-274): Springer US. Miles, M. A., & Huberman, A. M. (1994). An Expanded Sourcebook Qualitative Data Analysis. U.S.A.: SAGE Publications. Morgan, D. L. (1998a). The Focus Group Guidebook. U.S.A.: SAGE Publications. 86
Morgan, D. L. (1998b). Planning Focus Groups. U.S.A.: SAGE Publications. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Van den Wyngaert, C., & Vandromme, S. (2011). Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen: deel 1. Strafrecht. Antwerpen/ Apeldoorn: Maklu. Vander Laenen, F. (2010). Focusgroepen. In T. Decorte & D. Zaitch (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 234-260). Leuven/Den Haag: Acco. Waldman, A. E. (2014). Presumptive Criminals: U.S. Criminal Law and HIV-Related Aggravated Assaults. In D. Peterson & V. R. Panfil (Eds.), Handbook of LGBT Communities, Crime, and Justice (pp. 363-385). New York: Springer. Internet Brands, R. A. M. (2005). Geen penitentie maar preventie. from http://www.soaaids.nl/nl/node/1661
Focusgroep en interviews Fagardo, B. (2015) De visie van de seropositieve persoon omtrent de criminalisering van hiv overdracht.
87
Bijlagen Bijlage 1. Wervingsbrief Beste meneer/mevrouw,
Heb je een persoonlijke mening over de criminalisering van hiv overdracht door seksueel contact? Vind je dat jouw mening over deze thematiek te weinig wordt bevraagd? Hou je van sociaal contact waarin plaats is voor debat?
Zo ja, dan hoop ik je warm te maken om deel te nemen aan een onderzoek over de strafbaarstelling van hiv overdracht door seksueel contact, door het Belgische recht en de mening hierover van personen die leven met hiv/aids. Ik ben Bo Fagardo, studente criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Het onderzoek kadert binnen mijn masterproef, waarin ik via een groepsgesprek inzicht probeer te krijgen in de persoonlijke meningen en verwachtingen van mensen met hiv/aids. Deze persoonlijke meningen vind ik van grote waarde, aangezien personen met hiv/aids nauwelijks tot niet betrokken worden in het debat over criminalisering. Jouw mening verdient dan ook gehoord te worden. Het groepsgesprek vindt plaats met 6 à 12 personen waarbij gepraat wordt over de criminalisering van hiv overdracht. Er zal een spontaan debat gevoerd worden, waarbij je niet wordt onderworpen aan vastgelegde vragen, maar waar enkele aspecten over criminalisering van hiv overdracht worden aangereikt.
Vind je het door de wet strafbaar stellen van hiv overdracht via seksueel contact een goede zaak of helemaal niet?
Wat is volgens jou een gepaste reactie en hoe dient de Belgische staat te reageren?
Heb je zin om te praten over jouw mening omtrent de criminalisering van hiv overdracht en wil je mij verder helpen bij het schrijven van deze masterproef? Dan nodig ik je graag uit op woensdag 29 april om 18u30 in zaal Consul in bibliotheek Permeke, De Coninckplein 2526 in Antwerpen. Er zal een hapje en drankje worden voorzien en ter bedanking wordt een kleine financiële vergoeding geschonken van €5. Het groepsgesprek duurt één tot maximaal twee uur. Heb je vragen of interesse om deel te nemen aan het onderzoek? Dan mag je mij steeds contacteren via e-mail:
[email protected]. Dit kan tot en met 28 april. Ik hoop alvast op jouw interesse! 88
Bijlage 2. Informed consent Door onderstaand ‘informed consent’ in te vullen, bevestig je dat je wenst deel te nemen aan het onderzoek omtrent de visie van seropositieve omtrent de criminalisering van hiv overdracht door seksueel contact binnen een consensuele relatie. Dit document zal je aan de start van het groepsgesprek krijgen, waar je de gelegenheid krijgt om het in te vullen en te ondertekenen. Ik ondergetekende, .........................................................................., verklaar hierbij dat ik, als deelnemer
aan
een
onderzoek
van
Bo
Fagardo,
masterstudente
criminologische
wetenschappen aan de Universiteit Gent: (1) de informatiebrief heb gelezen. Die geeft uitleg over de aard van de vragen en taken die tijdens het onderzoek zullen worden aangeboden. Op elk ogenblik heb ik de mogelijkheid om bijkomende informatie te krijgen. (2) totaal vrijwillig deelneem aan het onderzoek, zonder enig nadelig gevolg. (3) de toestemming geef aan de onderzoeker om een geluidsopname te maken om de verwerking van de gegevens te vergemakkelijken en mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren. (4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten, zonder dat ik hiervoor een reden dien op te geven. (5) al de gedeelde informatie die aan bod komt tijdens de focusgroep in discretie benader. (6) op de hoogte ben dat ik een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen.
Gelezen en goedgekeurd te .............................(plaats) op ............. (datum) Handtekening van deelnemer: …………………………………… Handtekening van onderzoeker: …………………………………
89
Bijlage 3. Krantenartikels focusgroep Man sleept seropositieve ex voor rechter 11/12/2009 Een 52-jarige Oostendenaar sleept zijn ex-vriend uit Namen voor de rechtbank omdat hij zijn hiv besmetting verzweeg terwijl ze onbeschermde seks met elkaar hadden. De homo uit Namen nam wel medicatie, maar schreef die toe aan suikerziekte. Toen na hun breuk uitkwam dat zijn ex seropositief is, leefde de Oostendenaar lange tijd in onzekerheid, tot testen uitwezen dat hij niet besmet was geraakt met het virus. In 2007 diende hij klacht in wegens poging tot moord. Dat werd later afgezwakt naar poging tot doodslag. “Mijn cliënt wil met zijn klacht het debat aanwakkeren”, zegt advocaat Antoon Coucke (foto). “Er bestaat namelijk geen specifieke wetgeving over het bestraffen van mensen die anderen besmetten met hiv”. Het parket wil de seropositieve man uit Namen buiten vervolging laten stellen, omdat het opzettelijk karakter niet is aangetoond. Uitspraak volgt op 13 januari. Bron: http://www.standaard.be/cnt/lu2jhrbv
Primeur in België: celstraf voor opzettelijke hiv-besmetting 09/06/2011 De correctionele rechtbank van Hoei heeft een man van Angolese afkomst veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met uitstel voor twee derde van de straf. De strafrechter achtte hem schuldig aan de bewuste besmetting van zijn ex-vrouw met het hiv-virus. Zijn advocaat overweegt in beroep te gaan. Het is de eerste maal dat iemand in België veroordeeld wordt voor dergelijke feiten. Het openbaar ministerie had een straf van vijf jaar geëist tegen de man. De rechtbank oordeelde nu dat de feiten extreem ernstig waren en dat de man een gevaar vormde voor anderen. Zijn ex-vrouw van Congolese afkomst werd erkend als slachtoffer en kreeg een schadevergoeding van 2.500 euro en een medisch onderzoek. Het voormalige echtpaar ontmoette elkaar in 2004. Enkele maanden later trouwden ze en zeer snel daarop werd de vrouw zwanger. Via een test ontdekte ze dat ze seropositief was. Toen ze daarop haar man inlichtte, reageerde die schijnbaar zeer verbaasd. De vrouw diende klacht in en onderzoek wees uit dat de man ook hiv-besmet was. De man testte in 1994 reeds seropositief en was dus al lang op de hoogte. Hijzelf ontkende de feiten echter. Als diepgelovige had hij naar eigen zeggen veel gebeden voor een genezing. Zijn eerste vrouw en hun kinderen raakten zo nooit met het virus besmet, luidde het. (belga/svm) Bron:
http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1276508/2011/06/09/Primeur-
in-Belgie-celstraf-voor-opzettelijke-hiv-besmetting.dhtml 90
Klacht wegens opzettelijke hiv-besmetting 12/09/2011 Een dertiger uit Hasselt heeft een klacht ingediend tegen een andere Hasselaar, voor een opzettelijke besmetting met het hiv-virus. De twee hadden een jaar lang een relatie, terwijl de ene al zes maanden wist dat hij seropositief was, maar dat verzweeg. Volgens advocaat Bert Partoens wil zijn cliënt met zijn klacht niet alleen "zijn eigen situatie" aanklagen, maar ook "ervoor zorgen dat er niet nog meer slachtoffers vallen, waar wij toch wel erg veel vrees voor hebben". Momenteel zou de man uit Hasselt het enige slachtoffer zijn, maar volgens Partoens zou er sprake zijn van meer slachtoffers. “Maar het is niet zo eenvoudig om die te traceren, want niet iedereen komt er zomaar voor uit.” In ons land is het eerder een uitzondering dat iemand een klacht indient om deze reden. Maar "in Nederland en Duitsland zijn er al zeer zware straffen uitgesproken", zegt Partoens. Bron: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/regio/limburg/1.1108572
Zes maanden cel voor besmetten met hiv-virus 18/09/2012 NIEUWPOORT - Emmanuel R. is door de rechtbank van Veurne veroordeeld tot zes maand cel en 550 euro boete voor onopzettelijke slagen en verwondingen. Hij besmette de toen 17jarige G.A. uit Nieuwpoort in een ziekenhuis met het hiv-virus. Emmanuel R. (toen 29) had de jongen in de toiletten gesleurd en hem brutaal en zonder voorbehoedsmiddel tot seks gedwongen, hoewel hijzelf seropositief was. Besmetting met een ziekte via geslachtsverkeer staat eigenlijk niet in de strafwet, maar Emmanuel R. werd vervolgd op basis van onopzettelijke slagen en verwondingen. Bron: http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20120917_00299149
91