FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Academiejaar 2014 - 2015 Tweedekansexamenperiode
De vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking: een kwalitatief onderzoek bij ouders
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor:
Stijn Vandevelde
Copromotor:
00804776 Sylvie Maegerman
Ondergetekende, Sylvie Maegerman, geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden.
Abstract De vrije tijd bij kinderen en jongeren met of zonder beperking en in het bijzonder de invulling ervan wordt omschreven als een belangrijk kinderrecht. De invulling hiervan voor kinderen met een beperking verloopt net iets minder evident en soms zelfs een stuk uitdagender. De rol van de ouders hierin komt sterk naar voor als het aan komt op het bieden van de mogelijkheden om deel te nemen. In de wetenschappelijke literatuur is dit nog een onderbelicht thema zowel naar de rol van de ouders als naar de kenmerken van het aanbod toe. Vanuit internationaal, Vlaams en Gents oogpunt werd de nood aan meer onderzoek aangegeven. Het doel van dit onderzoek was om zicht te krijgen op enerzijds de ervaringen en visie van de ouders en anderzijds op de belemmerende factoren en vormen van ondersteuning die ze ervaren naar de vrijetijdsbesteding van hun kinderen toe. Naast dit wetenschappelijke doel werd er ook een praktijkgerichte doelstelling geformuleerd, namelijk adviezen formuleren voor het jeugdbeleid en praktijk van Stad Gent. Dit onderzoek werd gevoerd aan de hand van kwalitatieve interviews, in totaal namen er 15 ouders deel. De verwerking en analyse van de date gebeurde aan de hand van NVivo 10. Uit dit onderzoek blijkt dat er een algemene voorkeur is voor meer aangepast aanbod dat aansluit bij de noden van de kinderen. Een uitbreiding van dit aanbod wordt als wenselijk aangegeven. Het aanbod dat georganiseerd wordt door scholen buitengewoon onderwijs wordt als positief ervaren en ook hier geeft men aan dat een uitbreiding handig zou zijn. Wat de keuze voor het deelnemen aan een bepaald aanbod betreft wordt er hier aangegeven dat dit de keuze van het kind is of toch gebaseerd is op de keuze van het kind. De informatieverspreiding omtrent het aanbod wordt in het algemeen als onvoldoende ervaren, in het bijzonder de verspreiding via de scholen buitengewoon onderwijs laten te wensen over. De deelname aan het vrijetijdsaanbod wordt hier als belangrijk en wenselijk beschouwd vanuit verschillende motieven. Naar de begeleiding toe worden er een aantal belangrijke verwachtingen geformuleerd omtrent kennis, empathie, verantwoordelijkheid en continuïteit. Bij de belemmerende factoren werd er een onderscheid gemaakt tussen abstractere drempels en concrete praktische belemmeringen die de ouders ervaarden. Bij de drempels kwam de beperking van het kind en de schrik om gepest te worden als voornaamste naar voren. Ook de kenmerken van de organisatie en het niet voldoen aan de verwachtingen van de begeleiding werden als drempels ervaren. De financiële situatie van de ouders werd als belangrijkste praktische belemmering naar voor gebracht. Hiermee samenhangend was het vervoer en de afstand tot het aanbod samen met de tijd die er bij ouders ontbreekt een praktisch aspect dat de deelname verhindert. De aangereikte vormen van ondersteuning hadden betrekking op de eerder geformuleerde drempels en praktische belemmeringen en waren telkens geformuleerd als concrete tips of aanpassingen. De vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking: een kwalitatief onderzoek bij ouders Sylvie Maegerman Academiejaar 2014-2015 Afstudeerrichting: Orthopedagogiek Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde
I
Dankwoord Deze masterproef vormt het eindproduct van mijn opleiding, Master in de Orthopedagogiek. De theoretische handvatten en visie die me werden aangereikt gedurende de opleiding werden verder aangevuld met praktische ervaringen tijdens het uitvoeren van het onderzoek en verder wetenschappelijk onderbouwd uitgeschreven. Deze masterproef is tot stand gekomen door de vrijwillige medewerking van de scholen en in het bijzonder van de geïnterviewde ouders. Hiervoor wil ik hen dan ook van harte bedanken. Door de betrokkenheid van de scholen bij de verspreiding van de brieven was het mogelijk om de ouders te bereiken. Hun motivatie en enthousiasme heeft bijgedragen tot de samenstelling van een al even enthousiaste groep ouders. In het bijzonder wil ik Lien en Kathleen Snoeck van de Jeugddienst van Stad Gent bedanken voor hun inzet en hulp tijdens dit onderzoeksproces. Ook mijn promotor, Prof. Dr. Stijn Vandevelde, wil ik bedanken voor zijn begeleiding. Bedankt voor de tijd die u nam om uw inzichten, kennis en ervaring te delen met mij. Mijn familie, vrienden, collega’s en partner wil ik natuurlijk ook bedanken omdat ze mijn constante getokkel verdragen hebben en me zijn blijven aanmoedigen en steunen tot het einde.
II
Inhoudsopgave Abstract .................................................................................................................................................... I Dankwoord .............................................................................................................................................. II Inhoudsopgave ....................................................................................................................................... III 1
Inleiding ........................................................................................................................................... 1
2
Theoretisch kader ............................................................................................................................ 2 2.1
Terminologie ........................................................................................................................... 2
2.1.1
Kinderen en jongeren ...................................................................................................... 2
2.1.2
Beperking......................................................................................................................... 2
2.1.3
Vrije tijd ........................................................................................................................... 3
2.2
Vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking........................................... 5
2.2.1
Perspectief van de ouders ............................................................................................... 5
2.2.2
Perspectief van kinderen op basis van internationale onderzoek .................................. 7
2.2.3
Vlaamse context .............................................................................................................. 9
3
Probleemstelling............................................................................................................................ 12
4
Methodologie ................................................................................................................................ 13
5
4.1
Motivering onderzoeksbenadering ....................................................................................... 13
4.2
Instrumenten ......................................................................................................................... 13
4.3
Procedure .............................................................................................................................. 14
4.4
Setting en participanten ........................................................................................................ 15
4.5
Analyse .................................................................................................................................. 16
4.6
Betrouwbaarheid en validiteit............................................................................................... 20
4.7
Ethische aspecten .................................................................................................................. 21
Resultaten ..................................................................................................................................... 22 5.1
Ervaringen en visie ................................................................................................................ 22
5.1.1
Aanbod .......................................................................................................................... 22
5.1.2
Informatieverspreiding .................................................................................................. 24
5.1.3
Participatie .................................................................................................................... 24
5.1.4
Begeleiding .................................................................................................................... 25
5.2
Belemmerende factoren ....................................................................................................... 27
5.2.1
Drempels ....................................................................................................................... 27
5.2.2
Praktische belemmeringen............................................................................................ 29
5.3
Aangereikte vormen van ondersteuning............................................................................... 30
5.3.1
Kenmerken van het aanbod .......................................................................................... 30 III
6
5.3.2
Informatieverspreiding .................................................................................................. 30
5.3.3
Praktische factoren........................................................................................................ 31
5.3.4
Begeleiding .................................................................................................................... 31
Discussie ........................................................................................................................................ 32 6.1
Kritische bedenkingen ........................................................................................................... 32
6.1.1
Aangepast aanbod ......................................................................................................... 32
6.1.2
Informatieverspreiding .................................................................................................. 32
6.1.3
Participatie .................................................................................................................... 33
6.1.4
Begeleiding .................................................................................................................... 33
6.1.5
Belemmerende factoren ............................................................................................... 33
6.1.6
Vormen van ondersteuning ........................................................................................... 34
6.2
Praktijkaanbevelingen ........................................................................................................... 35
6.3
Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................... 36
6.4
Suggesties voor toekomstig onderzoek ................................................................................ 37
7
Bibliografie .................................................................................................................................... 38
8
Bijlagen .......................................................................................................................................... 44
IV
1
Inleiding
De leefwereld van kinderen en jongeren wordt snel gelinkt aan school en vrije tijd. De reden hiervoor is dat deze activiteiten verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van hun tijdsinvulling. Wanneer er gekeken wordt naar de leefwereld van kinderen en jongeren met een beperking is deze niet zo sterk verschillend. Ook zij zitten op de schoolbanken en brengen hun vrije tijd door met allerlei activiteiten. Wat hier opvalt, is dat er vanuit orthopedagogisch perspectief bij deze doelgroep vaker de focus gelegd wordt op de beperking en dat de gewone alledaagse dingen zoals ravotten in de tuin wel eens naar de achtergrond durven verdwijnen (Van Hove, 2005). Waar de schoolcontext eerder kan beschouwd worden als een gestructureerde context is dit bij de vrijetijdsbesteding vaak een ander verhaal. Er is dan ook een zeer grote interesse om hier vanuit verschillende perspectieven (beleidsmakers, onderzoekers en de praktijk waaronder vrijetijdsinitiatieven) een beter zicht op te krijgen. De motivering voor deze interesse is terug te vinden in de behoefte van het jeugdwerk om zoveel mogelijk kinderen en jongeren te bereiken (Kaesemans, 2002). Stad Gent mag de titel van ‘Kindvriendelijke stad’ dragen wat inhoudt dat ze zich er toe verbindt om de rechten van kinderen te realiseren en ook te implementeren (VVJ, 2014). Vanuit dit idee wil de stad zicht krijgen op de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren met een beperking. In samenspraak met de Jeugddienst van Stad Gent wordt er met dit onderzoek getracht om een antwoord te krijgen op hoe ouders van kinderen en jongeren met een beperking beter bereikt kunnen worden. En eveneens hoe men dit aanbod beter kan laten aansluiten op hun behoeften en die van hun kinderen. Na de gehanteerde terminologie kort toe te lichten werd er op zoek gegaan naar de nodige literatuur. Er werden eerst een aantal internationale studies toegelicht om nadien te kijken wat er geweten is of net niet over de Vlaamse en Gentse context. Vanuit de hiaten die er gevonden werden in de Gentse context werd er tot een probleemstelling en de hieraan gerelateerde onderzoeksvragen gekomen. In het methodologisch luik werd de keuze voor een kwalitatief onderzoeksdesign toegelicht. Aan de hand van 15 interviews bij een diverse groep ouders van kinderen en jongeren met een beperking werd er dan tot het nodige onderzoeksmateriaal gekomen. Voor de verwerking en de analyse van dit materiaal is er gebruik gemaakt van NVivo 10. De resultaten hiervan werden daarna besproken. In de discussie werden deze resultaten teruggekoppeld naar de literatuur. Hierbij werd ook ruimte gelaten voor kritische bedenkingen en aanbevelingen voor de praktijk en voor verder onderzoek. De APA-normen werden als leidraad gebruikt voor de referenties in deze masterproef.
1
2
Theoretisch kader
In dit deel worden eerst de gebruikte concepten toegelicht. Nadien wordt ingegaan op wat vanuit de literatuur reeds geweten is over de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren met een beperking
2.1 Terminologie 2.1.1 Kinderen en jongeren Gebaseerd op het Verdrag inzake de rechten van het kind behoort iedere persoon jonger dan 18 jaar tot deze groep (Verenigde Naties, 1989). De constructie van deze term is in belangrijke mate te danken aan de categorisaties en classificaties die men vanuit de ontwikkelingspsychologie aanbiedt (Ramaekers, 2010). De jeugdperiode wordt vanuit deze opvatting beschouwd als een onderscheiden wetenschappelijk kennisdomein, dat dus universeel en voorspelbaar is (De Visscher, 2010). Wanneer er naar kinderen en jongeren gekeken wordt ziet men fysieke veranderingen, sociale en emotionele groei die ze allemaal meemaken vanuit diverse achtergronden. Het begrip leeftijd heeft hier dan een belangrijke organisatiefunctie die aangeeft welke ontwikkelingen en gedragingen er bij een bepaalde leeftijd horen (Hermes, Naber, & Dieleman, 2008). Aangezien het onderzoek peilt naar de vrijetijdsbesteding werd er gekeken naar vanaf welke leeftijd dit een belangrijk gegeven wordt. Vrije tijd is een aspect dat namelijk niet in elke ontwikkelingsfase even belangrijk is. Als er naar de sociale ontwikkeling gekeken wordt komt er naar voor dat de vrijetijdsbesteding belangrijker wordt naarmate dat de school meer tijd vraagt (Van Der Ploeg, 2010). Verder gaande op deze sociale ontwikkeling wordt er op 6 jarige leeftijd ongeveer gestart met het sluiten van vriendschappen en ontwikkelt men stap voor stap de sociale vaardigheden die men nodig heeft om deel te nemen aan activiteiten in groep. Tussen 10 en 14 jaar ontstaat er een georganiseerde groep met regels en afspraken, dit is vooral belangrijk om te kunnen deelnemen aan bepaalde vormen van vrije tijd (Haselager, 2009). Volgens de studie van Poulsen is dit ook de leeftijd waarop jongeren in staat worden geacht om zelf te oordelen over wat hij ‘Perceived Freedom in leisure’ (PFL) (Poulsen, 2007, 432) noemt. Dit houdt in dat kinderen en jongeren inzicht hebben in hoe ze hun vrije tijd ervaren en hoe tevreden ze hier over zijn. En hiermee samenhangend zijn er ook de noden omtrent vrije tijd en de invloed die dit op zijn beurt heeft op hun algemene levenstevredenheid (Poulsen, Ziviani, & Cuskelly, 2007). Dit is volgens hem ook het moment waarop de jongeren betrokken zijn bij de beslissingen die genomen worden omtrent de invulling van hun vrije tijd. 2.1.2 Beperking In het VN-Verdrag inzake de rechten van Personen met een Beperking omschrijft men een persoon met een beperking als een persoon met langdurige fysieke, mentale, verstandelijke of zintuigelijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving (Verenigde Naties, 2009). In dit verdrag wordt er ook vermeld dat het begrip beperking onderhevig is aan verandering. Er zijn dus verschillende definities van het begrip beperking. Om vanuit een zo ruim mogelijke visie naar dit begrip te kijken werd er gekozen om de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) als basis te gebruiken (Brocatus , 2015). Dit is een bio psychosociaal model dat menselijk functioneren beschrijft vanuit 3 perspectieven: het 2
perspectief van het menselijk organisme, het perspectief van het menselijk handelen en het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven. Hierbij kiest men voor een splitsing tussen het menselijk functioneren, de problemen daarmee enerzijds en de externe en persoonlijke factoren anderzijds. Het geheel probeert voor een zinvol beeld te zorgen op iemands functioneren en is dan ook algemeen toepasbaar, dus niet enkel voor personen met een beperking. Men kiest er hier voor om niet classificerend te werken maar een ruim kader te bieden waarbinnen de situatie van individuen ten opzicht van bepaalde domeinen in het leven beschreven kunnen worden (Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre, 2002).
Figuur 1: Schematische weergave ICF model (Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre, 2002)
Vanuit deze brede definitie van het ICF model werd er expliciet voor gekozen om te spreken over ‘personen met een beperking’ en niet over ‘personen met een handicap’. Waar met het begrip beperking een onafscheidelijk aspect van iemands persoon bedoelt wordt richt men zich met het begrip handicap op het participatieprobleem en de sociale belemmering die een persoon ondervindt omwille van zijn beperking (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008). Het begrip handicap krijgt op deze manier vorm vanuit een normerende samenleving waarbij men een beperking als afwijkend beschouwt (Beelen & De Visscher, 2011). 2.1.3 Vrije tijd Vrije tijd als de periode waarin men zich niet bezighoudt met verplichte activiteiten (Zeilstra, mei 2006), zoals in het geval van kinderen en jongeren naar school gaan, zorgt voor een duidelijke afbakening in tijd maar schenkt geen aandacht aan hoe deze periode vorm gegeven kan worden. Aan de vormgeving van deze vrije tijd ligt er namelijk een belangrijk keuzemoment ten grondslag dat men niet mag verwaarlozen en dat bijzonder interessant is om zicht op te krijgen. Kijkende naar de kinderrechten wordt er getracht om een invulling te geven aan deze vrije tijd. De omschrijving die hier teruggevonden wordt is de volgende: “Jongeren mogen bezig zijn met muziek, film, sport en jeugdactiviteiten. Als jongere heb je recht op vrije tijd en spel maar ook op rust en ontspanning.” (Kinderrechtencommissariaat, 2006). Deze invulling kan sterk gestructureerd worden door keuzes die men maakt, als men bijvoorbeeld deel uitmaakt van een sportclub of jeugdbeweging dan kiest men om zijn vrijetijdsbesteding aan te passen aan de uren van deze organisaties (Meire, 2013) . Het zijn niet alleen deze georganiseerde activiteiten die van belang zijn maar ook de keuze om bijvoorbeeld te voetballen in de straat, een 3
boek te lezen of gewoon eens helemaal niets te doen zijn een belangrijk onderdeel van de vrijetijdsinvulling. Vrijetijdsbesteding kan dan ook opgesplitst worden in 2 belangrijke domeinen, namelijk de formele en de informele vrije tijd (Sinnaeve, Van Nuffel, & Schillimans, 2004) waarbij de formele vrijetijdsbesteding alle vrije tijd binnen een georganiseerd verband beschrijft en de informele alle vrije tijd die buiten het georganiseerde verband valt. Binnen deze formele vrijetijdsbesteding kan er een onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen, namelijk de reguliere en de doelgroep-specifieke organisaties (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008). Het doelgroep-specifiek jeugdwerk omschrijft men als jeugdwerk dat aangepast is aan kinderen en jongeren die niet altijd even makkelijk terecht kunnen bij andere organisaties (Steunpunt Jeugd, 2008). Het reguliere jeugdwerk staat in principe open voor iedereen al wordt nog altijd niet iedereen bereikt. Binnen deze vorm kan er nog eens een onderscheid gemaakt worden tussen inclusief jeugdwerk, waar iedereen erbij hoort en welkom is ongeacht zijn beperkingen, en organisaties die zich buiten hun reguliere aanbod nog eens apart richten naar een bijzondere doelgroep (Provinciale Jeugddienst Antwerpen, 2013), in dit geval kinderen en jongeren met een beperking. Naast de vrijetijdsbesteding wordt er ook een focus gelegd op de beleving door de kinderen en jongeren en hiermee samenhangend met de participatie. Vanuit het ICF-model ziet men participatie als ‘what an individuel does in his or her current environment and the individual’s ability to execute a task or an action in real life situations’. Men kan participatie ook een stuk enger bekijken als de mate waarin men deelneemt aan bepaalde activiteiten. Beide benaderingen krijgen de kritiek dat ze geen aandacht besteden aan de persoonlijke betekenis die men geeft aan participatie. Aansluitend bij deze kritiek is wat Engel-Yeger & Ziv-On (2011) aangeven, namelijk dat individuele voorkeuren en interesses kunnen gezien worden als een van de belangrijkste determinanten voor participatie aan het vrijetijdsaanbod. Binnen de Vlaamse context wordt vaak verwezen naar de 5 B’s, namelijk betaalbaarheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid en bruikbaarheid van het vrijetijdsaanbod (Schouppe , De Visscher, & Van de Walle, 2014). Men verwijst hiernaar als naar gekende participatiedrempels, door deze te verlagen kan men voor een grotere toegankelijkheid van het aanbod zorgen. Betaalbaarheid gaat over de kostprijs van het aanbod en alles wat er bij de deelname komt kijken zoals bijvoorbeeld het aankopen van een uniform, inschrijvingsgeld … . Bereikbaarheid heeft te maken met de ligging van het aanbod en de mobiliteit waarover de ouders wel of niet beschikken. Begrijpbaarheid verwijst naar het aanwezig zijn van afspraken en regels maar ook openheid naar ouders toe en het aanwezig zijn van de nodige informatie over het aanbod. Bruikbaarheid gaat dan over de verandering die een deelname aan het aanbod teweegbrengt maar ook over de aanwezigheid van interessante openingsuren en dergelijke. Beschikbaarheid verwijst naar de voorschriften die er bij bepaalde vrijetijdsinitiatieven horen zoals een uniform of dergelijke, ook de mogelijkheid om een relatie op te bouwen met de begeleiding valt hieronder 4
2.2 Vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op het perspectief van de ouders en de kinderen m.b.t. vrijetijdsbesteding op basis van de internationale literatuur. Daarna wordt ingezoomd op de Vlaamse situatie. 2.2.1 Perspectief van de ouders In de literatuur komt naar voor dat ouders van kinderen met een beperking veel belang hechten aan de participatie van hun kinderen aan betekenisvolle activiteiten en in het algemeen in de maatschappij, en dat ze hiervoor zelf allerlei strategieën gebruiken om dit te realiseren (Piskur, et al., 2012). In de studie van Piskur wordt er gekeken naar de acties, uitdagingen en noden die ouders van kinderen met een fysieke beperking ervaren tijdens deze realisatie. Men komt hier tot 2 grote thema’s, namelijk de acties, uitdagingen en noden die de ouders ervaren om hun kinderen te laten deelnemen aan betekenisvolle activiteiten en degene die ze ervaren bij de participatie aan de maatschappij. Hierbij merkt men op dat ouders gebruik maken en vorm geven aan de sociale en fysieke omgeving waar ze deel van uit maken om de participatie van hun kinderen te bevorderen. Ze stemmen dus zowel hun sociale contacten als de locatie waar ze naar toe gaan af op de noden van hun kinderen. Wanneer er dan gekeken wordt naar het deelnemen aan betekenisvolle acties geven ouders aan dat zij hierbij een aantal belangrijke acties op zich nemen. Men haalt hierbij aan dat ze als ouder de keuze maken aan welke activiteiten hun kinderen participeren, de belangen van hun kinderen behartigen en hiermee samenhangend de sociale omgeving opleiden en netwerken opbouwen. Deze acties keren ook terug in de studie van Woodgate en collega’s bij ouders van kinderen met complexe noden (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). Naast deze acties worden er ook een aantal uitdagingen vermeld waarmee ze geconfronteerd worden. Dit zijn de houding van anderen, onvoldoende ondersteuning en fysieke barrières in de omgeving. In de studie van Woodgate omschrijft men het als volgt: ‘Parents reinforced that families of children with complex care needs should be able to access the same places, spaces, activities or situations that “able bodied people” have access to.’ (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). De participatie van een kind wordt in belangrijke mate beïnvloed door de mate waarin de ouders en het gezin in staat zijn om deze participatie mogelijk te maken. Ook de deelname van een kind aan een vorm van vrijetijdsbesteding zal sterk bepaald worden door de invloed van de ouders (Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). Wanneer er naar de trends van gebruik in de zorg verwezen wordt ziet men dat er door ouders vaak gekeken wordt naar wat aanwezig is. Dit sluit daarom niet altijd het best aan bij hun noden (McConkey & Adams, 2000). Naast het maken van een keuze voor een bepaald vrijetijdsaanbod zijn ouders ook degenen die verantwoordelijk zijn voor de praktische organisatie. Dit zowel naar vervoer als naar het financiële aspect toe en dit verloopt vaak met de nodige uitdagingen (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). In de studie van Piskur et al. (2012) geeft men aan dat binnen de gezinsgerichte diensten de ouders gezien worden als experten wanneer het op de mogelijkheden en noden van hun kinderen met een beperking aan komt. Met deze kennis wil men dan ook deze diensten optimaliseren om de participatie van de kinderen te bevorderen (Piskur, et al., 2012). Ook in andere literatuur worden de ouders van kinderen met of zonder beperking als ervaringsdeskundigen beschouwd als het op de noden en mogelijkheden van hun kinderen aankomt. Men heeft reeds in andere onderzoeken
5
getracht om zicht te krijgen op de inspanningen die zij hier voor leveren zodat men hen hierin kan ondersteunen (Piskur, et al., 2012). In het kader van een participatie discussie die men in de literatuur voert merkt men hier ook op dat het niet duidelijk is of de mening van de ouders wel overeenkomt met de mening van de kinderen. Men maakt hierbij een belangrijke kanttekening, namelijk het in staat zijn om zelf controle te nemen over je leven als een belangrijk aspect van participatie. Participatie kan dus ook bestaan zonder dat men zelf echt dingen doet. Ouders geven hun kinderen de mogelijkheid om te kunnen participeren aan bepaalde activiteiten zonder dat ze deze activiteiten dan ook echt moeten uitvoeren. Dit behoort dan weer tot de eigen controle van de kinderen (Piskur, et al., 2012). Ook bij Woodgate wordt participatie omschreven als het hebben van een eigen leven (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). Volgens hen is de rol van de ouders vooral het zorgen voor de middelen zodat zij en hun kinderen met complexe noden ‘een leven’ kunnen hebben. Dit vraagt dus het nodige werk van de ouders waarbij zij dan de vraag stellen naar de maatschappelijk verplichting om dit mogelijk te maken en dus tegemoet te komen aan de barrières die ouders ervaren. Hier wordt ook aangegeven dat ouders het belangrijker vinden om deel te zijn van een activiteit dan om deel te nemen. Om deel te zijn van iets is het belangrijk om zelf een betekenisvolle inbreng te kunnen doen. Men geeft ook aan dat het aanwezig zijn of het creëren van een bepaald veiligheidsgevoel een belangrijke voorwaarde is voor ouders om deel te nemen. Dit wordt gekaderd vanuit de vaak uitdagende situaties waarmee zij reeds geconfronteerd worden los van de vrijetijdsbesteding van hun kinderen (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). In de studie van Thompson en Emira (2011) wordt onderzocht welke barrières ouders van kinderen en jongeren met autisme en ADHD ervaren bij het deelnemen aan vrijetijdsbesteding. Hierbij komt men tot 3 grote thema’s namelijk een gevoel van isolatie, de houding van de begeleiding naar de beperking van hun kinderen, en het dilemma dat ze ervaren tussen het wel of niet toelichten van de soms onzichtbare beperking (Thompson & Emira, 2011). Hiermee samenhangend gaven deze ouders aan dat het voor hen ook geen evidente keuze is tussen het gewone vrijetijdsaanbod of het doelgroep-specifieke aanbod ook weer omdat het hier gaat om een beperking die niet altijd fysiek zichtbaar is. Omdat de beperking soms niet zichtbaar is voor de begeleiding heeft dit een belangrijke invloed op hun houding. Net zoals bij Piskur komt naar voor dat de opleiding van de begeleiding als een belangrijk gegeven ervaren wordt door ouders (Piskur, et al., 2012) (Thompson & Emira, 2011). De ouders, die de ervaringsdeskundigen zijn, komen tegenover de eerder onervaren begeleiding in het vrijetijdsaanbod te staan en ervaren hierin een grote kloof. Men beschrijft het hier als een soort wij-zij scenario (Thompson & Emira, 2011). Men haalt ook direct aan dat het niet enkel belangrijk zal zijn om de begeleiding meer op te leiden omtrent de beperking maar dat er ook aandacht moet besteed worden aan het opbouwen van een waardevolle relatie met de ouders, waarbij begrip en vertrouwen veel belangrijker zijn voor de ouders dan een uitgebreide kennis van de beperking van hun kind. In de studie van Woodgate et al. (2012) stelt men het als volgt: ‘It was important for parents for others to “to get their child” or “know their child” rather than label their child’. Ook bij Thompson en Emira (2011) komt het gebrek aan begrip en empathie van de begeleiding naar de kinderen maar ook naar de ouders toe, als een belangrijk thema naar voor. Men haalt hier aan dat de houding van de begeleiding als een belangrijke factor moet beschouwd worden voor het welbevinden van de deelnemers. Men komt tot de conclusie dat er nog maar weinig geweten is over de noden van ouders omtrent het bevorderen van de participatie van hun kinderen met een 6
beperking. Men rapporteert wel vaker over noden omtrent ondersteuning, informatie, voorzieningen. De informatie die aanwezig is over vrijetijdsbesteding bij kinderen met een beperking is meestal gebaseerd op gegevens van ouders of leerkrachten (Engel-Yeger & Ziv-On, 2011). Men tracht op deze manier om de visie en bevindingen van de kinderen en jongeren zelf te vervatten in het verhaal dat de ouders brengen (Thompson & Emira, 2011). Hierbij kwam ook sterk naar voor dat ouders zeer gevoelig zijn voor de kwetsbaarheid van hun kind en het gevaar van gepest te worden bij het deelnemen aan bepaalde activiteiten. Dit heeft op zijn beurt een directe weerslag op de mate van participatie en het gevoel van isolatie dat in deze studie gerapporteerd wordt (Thompson & Emira, 2011). Deze isolatie kan op zijn beurt tot verdere isolatie leiden in andere domeinen maar ook op latere leeftijd. Ook in de studie van Woodgate et al. merkt men op dat het niet deelnemen aan betekenisvolle activiteiten tot een verminderd zelfbeeld leidt (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). Aangezien het in de studie van Thompson & Emira over ouders van kinderen met autisme of ADHD ging merkten zij ook op dat het vaak evidenter is om ondersteuning te krijgen voor de noden die men ervaart bij een fysieke beperking dan voor de sociale en emotionele noden die zij ervaren (Thompson & Emira, 2011). Men geeft in deze studie als besluit aan dat het onzichtbare aspect van de kinderen hun beperking vaak bijdraagt aan hun negatieve ervaring in het deelnemen aan het vrijetijdsaanbod. Men ziet hier in deze studie dat er vanuit de ouders een voorkeur is voor doelgroep specifieke initiatieven (Thompson & Emira, 2011), omdat men hierbij het gevoel heeft dat de begeleiding de nodige opleiding genoten heeft. Ook in andere studies komt de aandacht voor de noden die ouders van kinderen met een beperking ervaren omtrent verschillende aspecten van het leven naar voor. En onder andere ook met betrekking tot de vrijetijdsbesteding (Palisano, et al., 2009). Palisano en collega’s concludeerden dat er geen verschil merkbaar is in de noden die ouders ervaren naargelang de leeftijd van hun kind met een beperking maar dat deze wel veranderen naargelang de ernst van de beperking. 2.2.2 Perspectief van kinderen op basis van internationale onderzoek In de studie van Mactavish wordt de link gelegd tussen Quality of Life (QOL) bij ouders van en personen met een verstandelijke beperking, en de rol van op vakantie gaan hierin. Hierbij kwam naar voor dat deelnemen aan betekenisvolle activiteiten tijdens de vakantie meer invloed heeft op iemands welbevinden dan materiële zaken (Mactavish, MacKay, Iwasaki, & Betteridge, 2007). Participatie is eveneens een belangrijk concept dat nauw verbonden is met de context van de vrijetijdsbesteding en beleving. De link tussen participatie en het algemeen welbevinden of de Quality of Life (QOL) van iemand is het onderwerp van verschillende studies (Barr & Shiels, 2011; Engel-Yeger & Ziv-on, 2011; Piskur et al, 2012; Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). Vanuit deze onderzoeken kwam naar voor dat de participatie in sociale contexten er voor zorgt dat bepaalde vaardigheden naar interactie, spel en omgang met anderen worden verworven. Participatie wordt dan ook door velen gezien als een fundamenteel recht voor kinderen om zich te ontwikkelen tot volwassen personen.
7
In participatie-onderzoek bij kinderen en jongeren met een beperking is er vaak sprake van bepaalde drempels die ervaren worden, ook op het vlak van vrijetijdsbesteding. Deze hebben op hun beurt een belangrijke invloed op het algemene welbevinden en sociale interacties. In de studie van Keller en collega’s (2005) gaat men op zoek naar de factoren die een invloed hebben op deze participatie. Men kijkt hierbij zowel naar de factoren die een bevorderende als een belemmerende invloed vertonen. Ze geven hierbij aan dat er nog maar weinig over geweten is en dan zeker wanneer het gaat over kinderen en jongeren met een beperking en hun families. Ze gaan er hier wel van uit dat de barrières als groter zullen ervaren worden door deze doelgroep. Ook de positieve effecten verbonden met het deelnemen aan een bepaalde vorm van vrijetijdsbesteding worden in de literatuur uitgebreid besproken. In de verschillende studies komt men vaak tot gelijklopende bevindingen. Dit gaat van het uitbouwen van relaties met anderen tot het aanleren van sociale normen en waarden en het uitbouwen van een eigen identiteit (Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). Men vindt ook dat de deelname aan gestructureerde activiteiten bijdraagt tot een vermindering van probleemgedrag (Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). De fysieke activiteit die vaak gelinkt is aan het vrijetijdsaanbod leidt tot een betere gezondheid en preventie van chronische ziektes (Barr & Shields, 2011). In de studie van Barr & Shields (2011) is men specifiek op zoek gegaan naar de barrières en ondersteunende factoren gekoppeld aan fysieke activiteiten bij kinderen met het Syndroom van Down. Hierbij kwam de rol van de familie als belangrijke factor naar voor in het bepalen in welke mate deze kinderen deelnemen aan fysieke activiteiten. Ook de specifieke eigenschappen die verbonden zijn met Downsyndroom zoals problemen met het hart, overgewicht, … zullen bijdragen aan hoe actief hun fysieke bezigheden zijn. Dit zijn echter niet de enige factoren die een invloed zullen hebben, ook voor de sociale omgeving zal er een belangrijke rol weggelegd zijn. Men geeft hierbij aan dat verder onderzoek zich vooral moet focussen op het ontwikkelen van methodes en hulpmiddelen om fysieke activiteit aan te moedigen bij deze doelgroep en om tegemoet te komen aan de barrières waarop zij botsen (Barr & Shields, 2011). Het concept ‘playfulness’ wordt in de studie van Hamm beschreven als iets dat verder gaat dan de vaardigheden die kinderen tonen bij het spelen maar waar de focus ligt op de kwaliteit van het spel ongeacht eventuele beperkingen. Playfulness kan gezien worden als de aanleg die kinderen hebben om te spelen, namelijk de natuurlijke speelsheid die elk kind in zich heeft (Hamm, 2006). Zowel voor de speelsheid van kinderen als het spel dat ze spelen is de context een belangrijke factor. Vaak vanuit het idee om zicht te krijgen op hoe men via de omgeving het spel verder kan uitbouwen en ondersteunen. Ook in de studie van Thompson & Emira wordt de nadruk gelegd op een goed uitgebouwd vrijetijds- en recreatieaanbod en de positieve gevolgen die hiermee samenhangen voor in dit geval kinderen met ASS. Ondanks de positieve gevolgen die men nu en later ziet merkt men op dat het niet eenvoudig is voor deze kinderen om te participeren aan het vrijetijdsaanbod (Thompson & Emira, 2011). Brasja-Zganec legt in zijn studie de link tussen vrijetijdsbesteding en Quality of Life in Kroatië. Hierbij maakt hij een onderscheid tussen ‘person-centered’ en ‘place-centered’ vrijetijdsbesteding. Onder ‘person-centered’ vrijetijdsbesteding verstaat hij de mate van participatie, de tevredenheid en de houding die men heeft ten opzichte van de activiteit. Bij ‘place-centered’ vrijetijdsbesteding kijkt men
8
naar de omgeving en middelen die aanwezig zijn bij het vrijetijdsaanbod. Beide vormen zijn belangrijk voor een kwaliteitsvolle vrijetijdsbesteding (Brajsa-Zganec, Merkas, & Sverko, 2011). Een studie bij kinderen met gedragsproblemen bracht naar voor dat gestructureerde activiteiten vaker geassocieerd worden met positieve resultaten dan niet-gestructureerde vormen van vrij spel (Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). Keller et al. rapporteert dezelfde resultaten ook bij andere doelgroepen zoals kinderen met sociale en emotionele problemen. Ze geven hierbij ook aan dat de deelname aan vrijetijdsbesteding een vaak terugkerende nood is binnen de geestelijke gezondheidszorg. Ze zien dat er deelgenomen wordt aan de ongestructureerde activiteiten zoals fietsen of spelen in de speeltuin maar dat de deelname aan gestructureerde initiateven achterwege blijft. In verschillende studies wordt er gekozen om het gestructureerde aanbod te bevragen om op die manier tot concrete beleidsaanbevelingen te komen (Shimoni, Engel-Yeger, & Tirosh, 2010) (Engel-Yeger & Ziv-On, 2011). Bij Keller geeft men aan dat het belangrijk zal zijn om verdere studies te verrichten naar de verschillende factoren die een bijdrage leveren aan participatie. Dit moet er voor zorgen dat de begeleiding en het aanbod kan aangepast worden aan deze factoren (Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). Meer onderzoek naar de waarde die er aan participatie aan het vrijetijdsaanbod bij deze doelgroepen gegeven wordt blijkt een belangrijk gegeven om voor een kwaliteitsvol en aangepast vrijetijdsaanbod te zorgen. In de studie van Shimoni et al (2010) rond participatie aan vrijetijdsbesteding bij jongens met ADHD geeft men aan dat er in vorige onderzoeken vaak gefocust werd op de schoolse context. Ze merken op dat er nog maar weinig geweten is rond de vrijetijdsbesteding van deze doelgroep. Men kiest er voor om de vergelijking te maken met kinderen zonder beperking. Men vond dat kinderen met ADHD aanzienlijk meer vrije tijd besteden aan het krijgen van extra hulp voor school en dat zij meer nood hebben aan gestructureerde en goed begeleide vrijetijdsbesteding. Men geeft aan dat er nog nood is aan verder onderzoek waarbij men meer rekening moet houden met de verschillen die er binnen families kunnen heersen naargelang de samenstelling, cultuur, religie, … (Shimoni, Engel-Yeger, & Tirosh, 2010). Engel-Yeger & Ziv-On vonden in hun studie naar de relatie tussen sensorische verwerkingsproblemen bij kinderen met ADHD en hun voorkeur voor bepaalde vrijetijdsbesteding dat ze minder de voorkeur hebben voor fysieke, sociale en eerder gestructureerde activiteiten waarbij ze over bepaalde vaardigheden moeten beschikken (Engel-Yeger & Ziv-On, 2011). 2.2.3 Vlaamse context Initiatieven zoals de buitenspeeldag, een woensdagnamiddag waarop Nickelodeon, VTM-Kazoom en Ketnet er voor kiezen om geen programma’s uit te zenden en dus een duidelijk signaal willen geven aan de kinderen om naar buiten te gaan (Nickelodeon, VTMKAZOOM, Ketnet, VVJ, ISB, Buurtsport, Vlaamse regering, 2015), of lokale initiatieven waar de laatste jaren meer aandacht aan besteedt wordt zoals speelpleinwerkingen, sportkampen, … tonen dit groeiende belang ook in de Vlaamse context. In de Vlaamse context zijn ondertussen al een aantal groot- en kleinschalige onderzoeken uitgevoerd naar vrijetijdsbesteding (De Rycke, et al., 2005). Hierbij zijn er verschillen naargelang de leeftijd en de locatie waar men het onderzoek afneemt. Men kiest er soms voor om zich te focussen op bepaalde doelgroepen zoals allochtone jongeren, kinderen in armoede en kinderen met een beperking.
9
In 2006 nam Bracke interviews af bij kinderen met een verstandelijke beperking en hun ouders in verband met hun participatie aan het vrijetijdsaanbod in Sint-Niklaas, Aalter en Lierde. Ze maakte hierbij ook de vergelijking met de situatie bij kinderen zonder beperking. In de informele vrijetijdsbesteding waren er weinig verschillen merkbaar in wat deze 2 groepen willen. Voor kinderen met een beperking is het soms echter wel minder evident om bepaalde van hun wensen omtrent vrijetijdsbesteding te realiseren. Bij de formele vrijetijdsbesteding wordt er door kinderen met een beperking meer deelgenomen aan sportverenigingen dan aan het jeugdwerk. Er komt naar voor dat ze ook wel sneller zullen afhaken omdat de sport niet aan hun verwachtingen voldoet. Wat betreft het jeugdwerk ziet Bracke een aantal drempels naar voor komen, namelijk wat betreft informatie, stimulering en ondersteuning. Ook hier wordt er vaak afgehaakt, de belangrijkste reden hiervoor is volgens Bracke het feit dat de kinderen zich niet aanvaard voelen zowel door de begeleiding als de groep (Bracke, 2006). In 2010 werd er in Brussel een studie uitgevoerd waarin men naging in welke mate het vrijetijdsaanbod beantwoordt aan de behoeften van de Brusselse jeugd met een beperking. Men kwam hier ook tot de constatatie dat er een lage participatie was aan het formele vrijetijdsaanbod. Bovendien kwam hier naar voor dat er nood was aan meer en gevarieerder aanbod tijdens het schooljaar en ook tijdens de vakanties. De drempels die Bracke vond komen ook in deze studie grotendeels naar voor. Men merkte nog op dat de kostprijs voor bepaalde gezinnen als een extra drempel ervaren werd. Ouders die maar beperkt mobiel waren rapporteerden ook de beschikbaarheid en bereikbaarheid van het aanbod als een bijkomende drempel. Sociale aanvaarding, individuele begeleiding en in welke mate het aanbod afgestemd is op de beperking van hun kinderen komen er nog bij als ervaren drempels (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008). In de periode 2009-2010 werd er op vraag van de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek uitgevoerd naar wat de Gentse jeugd doet op vakantiedagen (Cesor, 2009-2010). Men koppelde hier de vraag aan wat ze graag vaker zouden willen doen en welke nood hun ouders aangaven. Op basis van een uitgebreide vragenlijst bij de ouders en kinderen kwam men tot resultaten omtrent wat men doet, wat men vaker wil doen en de belemmeringen om deze favoriete activiteiten vaker te doen. Er werd ook aandacht besteed aan de informele vrije tijd, wanneer ze deelnemen aan het georganiseerd aanbod, het financiële aspect en de bekendheid van het aanbod en van informatiebronnen. Naast de bekendheid van het aanbod heeft men hierbinnen ook ruimte gemaakt voor een beoordeling van verschillende vormen van vrijetijdsaanbod georganiseerd vanuit Stad Gent. In dezelfde periode liep er een behoeftenonderzoek bij personen met een beperking en personen met een chronische ziekte in Gent (Van Hove, et al., 2009-2010). Men wilde via deze weg zicht krijgen op de samenstelling van deze groep, de behoeften en drempels die personen met een beperking ervaren op alle levensdomeinen en het gebruik dat zij maken van de dienstverlening van de Stad Gent. Dit onderzoek werd in verschillende fases gerealiseerd aan de hand van meerdere onderzoekinstrumenten. In deze instrumenten lag de focus op de levenskwaliteit en de ondersteuningsbehoeften die ervaren werden. Er was ook aandacht voor de Gentse context en dienstverlening. Ondanks de brede bekendmaking en rekrutering van het onderzoek merkte men op dat het aantal jongeren dat deelnam zeer laag was. Om hier enigszins aan tegemoet te komen werd er een tweede fase georganiseerd waarbij men gebruik maakte van een aangepaste vragenlijst. Hierbij werden er 3 10
versies voorzien (voor -12-jarigen, 12 tot 17-jarigen en 18 of ouder). Door gebruik te maken van een criterialijst heeft men getracht om een gelijk aantal personen te rekruteren per leeftijdscategorie en per aard van de beperking. We zien echter dat de groep van -12-jarigen en de 12-25 jarigen ook in deze studie nog steeds ondervertegenwoordigd blijft (33%) (Van Hove, et al., 2009-2010) . In de rapportage van de resultaten werd er geen onderscheid gemaakt met de resultaten die verkregen waren bij de groep jongeren. Bij het luik vrije tijd, sport en cultuur liggen de deelname cijfers voor culturele activiteiten aanzienlijk lager bij personen met een beperking. Men ziet wel dat men aangeeft dat er aan individuele activiteiten buitenshuis vaak tot heel vaak wordt deelgenomen (94%).
11
3
Probleemstelling
Participatie en vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking zijn het onderwerp van verschillende internationale studies (Barr & Shields, 2011; Engel-Yeger & Ziv-On, 2011; Hamm, 2006). Het belang dat zowel de kinderen en jongeren als hun ouders hier aan hechten komt telkens terug. Door middel van deze studies heeft men geprobeerd om verder zicht te krijgen op de noden, uitdagingen en ondersteunende factoren die beiden hieromtrent ervaren. Aangezien ouders instaan voor de organisatie en invulling van de vrije tijd kwamen zij vaak terug als ervaringsdeskundigen en dus ook als belangrijke bronnen van informatie omtrent deze concepten, niet enkel vanuit een tegemoetkomen aan het kennistekort dat er omtrent dit onderwerp is maar eveneens vanuit een verlangen om voor de gepaste ondersteuning te zorgen. Vanuit de literatuurstudie wordt ook duidelijk dat er nog weinig specifieke gegevens zijn omtrent de Vlaamse context. De gegevens die er zijn hebben voornamelijk betrekking op de steden Brussel en Gent. In Gent werd de focus gelegd op de vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren zonder beperking (Cesor, 2009-2010) en op het algemene welbevinden van personen met een beperking binnen Stad Gent en hun ervaringen met de Gentse dienstverlening (Van Hove, et al., 2009-2010). Hoewel men hier getracht heeft om ook de kinderen en de jongeren te betrekken is dit in mindere mate gelukt. Ook het feit dat er geen specifieke focus werd gelegd op het luik vrijetijdsbesteding zorgt eerder voor algemene gegevens die weinig gericht zijn op het specifieke Gentse aanbod. Bovendien dateren beide studies van 2009-2010. Op basis van deze gegevens werd dit onderzoek gericht op het in kaart brengen van de perceptie van ouders van kinderen met een beperking op de vrijetijdsbeleving. Er werd gekozen om te focussen op de ondersteunende en belemmerende factoren die ouders ervaren. Dit kan zowel betrekking hebben op de praktische organisatie van het aanbod als de beleving. Hiermee wordt er ook aandacht besteed aan de oplossingen die ouders zelf naar voor brengen voor de ervaren drempels. Dit kan vertaald worden in de volgende onderzoeksvragen. • •
Wat zijn de ervaringen en visie van ouders van kinderen met een beperking naar de vrijetijdsbesteding van hun kinderen toe? Wat zijn de belemmerende factoren die zij hieromtrent ervaren? En welke mogelijke vormen van ondersteuning reiken ze hiervoor zelf aan?
Beide vragen worden bekeken binnen de Gentse context. Naast de wetenschappelijke doelstelling werd er binnen dit onderzoek ook gekozen om een praktijkgerichte doelstelling te formuleren, met name adviezen formuleren voor het jeugdbeleid en praktijk van Stad Gent om zo beter tegemoet te komen aan de noden en verwachtingen van ouders rond het vrijetijdsaanbod voor hun kind met een beperking.
12
4
Methodologie
4.1 Motivering onderzoeksbenadering Er werd bewust gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethodiek omdat dit het beste aansluit bij de bedoeling van het onderzoek, namelijk stil staan bij hoe ouders de vrijetijdsbesteding van hun kinderen en jongeren met een beperking ervaren. Kwalitatief onderzoek zorgt immers voor een minder strak gestructureerd kader waardoor er voldoende mogelijkheden zijn om hun verhaal volledig tot zijn recht te laten komen. Binnen kwalitatief onderzoek wordt vaak de opdeling gemaakt tussen deductief en inductief kwalitatief onderzoek (Howitt, 2011). De inductieve kwalitatieve analyse, cf. ‘grounded theory’benadering gaat uit van het idee dat de theorie vanuit de data zelf komt. Er wordt binnen deze vorm van kwalitatief onderzoek niet gestart vanuit een hypothese, wat bij een deductieve analyse wel het geval is. In dit onderzoek wordt geopteerd voor een inductieve analyse. In gelijkaardige onderzoeken wordt er meestal geopteerd voor het gebruik van een vragenlijst maar men kan ook voor een interview kiezen (Barr & Shields, 2011) (Shimoni, Engel-Yeger, & Tirosh, 2010). Beiden zijn geschikte onderzoeksinstrumenten elk met hun eigen sterktes. Bij een vragenlijst is men in staat om een grotere groep te bereiken maar bij een interview slaagt men er in om meer zicht te krijgen op de onderliggende gedachten en dus het verhaal van de geïnterviewde. Vandaar dat er hier de voorkeur gegeven werd aan een interview en meer bepaald met een open vraagstelling. Dit werd ingegeven vanuit de doelstelling om een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van het individu zijn beleving. Een veel voorkomende vorm is het semigestructureerde interview waarbij men een lijst van topics opstelt die men tijdens het interview wilt bespreken (Goethals, 2004). Op deze manier heb je als interviewer de keuze in welke volgorde je bepaalde onderwerpen aan bod brengt. Aangezien het om een kwalitatieve studie gaat wordt er naar een inhoudelijk verzadigingspunt van informatie gestreefd en is er dus geen sprake van een vooropgesteld aantal interviews die moeten uitgevoerd worden. Het is de bedoeling om een ruim beeld te krijgen en er werd getracht om een zo divers mogelijke steekproef te bereiken. Naar het voorbeeld van gelijkaardige onderzoeken werd er gekozen om gebruik te maken van een korte socio-demografische vragenlijst, dit met de bedoeling om een aantal basisgegevens te verzamelen over de respondenten.
4.2 Instrumenten Eerst werd er een topiclijst opgesteld die de onderzoeksvragen bevat met voldoende aandacht voor het eigen verhaal van de ouders. De grote lijnen die hierin afgebakend werden waren de volgende:
De vrijetijdsbesteding van de voorbije zomervakantie Algemene bevraging van het huidige aanbod Informatie rond het aanbod Belemmerende factoren (drempels) Ondersteunende factoren Deelname/participatie 13
Beïnvloedende factoren in de keuze voor het aanbod Andere kinderen Voorkeuren Invloed van de leeftijd van het kind Vragen naar beleid/verwachtingen/aanvullingen
Er werd in de bevraging van start gegaan met de vraag om te schetsen hoe de voorbije zomervakantie er uit zag gevolgd door een algemene bevraging van het huidige aanbod. Bij het vragen naar drempels die ouders ervaren werden zowel de drempels bij de organisatie van als de deelname aan het aanbod bevraagd. Ook de praktische belemmeringen en eventuele beperkinggerelateerde factoren werden opgenomen. Vanuit het idee van de ouders als ervaringsdeskundigen werd ook bevraagd hoe men tegemoet kon komen aan de eerder vermelde drempels. Bij praktische belemmeringen gaat het om de puur praktische dingen die ouders tegenhouden om deel te nemen, dit staat los van de visie en voorkeuren die ze hebben. Het behandelt de concrete zaken waarbij er met de bevraging van de drempels ruimte voorzien wordt om het abstracte wat meer te belichten, dit zal dan wel verbonden zijn met de visie of met de persoonlijkheid van de ouders. Het belang van participatie en het vinden van aansluiting werd bevraagd vanuit hun perspectief als ouder en hoe zij dit ervaren voor hun kind. De beïnvloedende factoren in hun keuze voor een bepaald vrijetijdsaanbod werden in het algemeen bevraagd. Hiernaast werd er ook gekeken naar de invloed van eventuele broers of zussen. Ook de verschillen in beleving en organisatie van het aanbod ten opzichte van het kind met een beperking kwamen hier aan bod. Bij het onderdeel voorkeur werd er zowel gekeken naar een voorkeur voor het soort activiteit namelijk sport, knutselen, … als naar een voorkeur voor inclusieve of doelgroep-specifieke werkingen. Ook een eventuele invloed van de leeftijd van het kind werd opgenomen. Deze grote lijnen werden verwerkt in een interviewleidraad. De ruime concepten werden verder opgesplitst in deelvragen. Hieraan werd nog een korte socio-demografische vragenlijst toegevoegd die men kon invullen. Dit alles werd opgesteld met de medewerking van de Jeugddienst van Stad Gent. In samenspraak met hen werd er gekozen om een onderverdeling te maken tussen informatiekanalen en het ruimere vrijetijdsaanbod. Voor de bevraging van de bekendheid en het gebruik van beide werd er gebruik gemaakt van een aanvullende vragenlijst. Deze werd afgenomen nadat de interviewleidraad afgerond was. De interviewleidraad en aanvullende vragenlijst zijn als bijlage 3 en bijlage 4 opgenomen. Bij het opstellen van het instrument werd er rekening gehouden met het gegeven dat sommige ouders gevoelig kunnen zijn voor de gebruikte termen.
4.3 Procedure Op basis van de sociale kaart (De sociale kaart, 2013) en de website van het Ministerie van Onderwijs (Ministerie van Onderwijs, 2013) werden alle scholen voor buitengewoon onderwijs in Gent aangeschreven. Vijf scholen gaven aan dat ze niet wilden meewerken. De redenen hiervoor zijn de vaststelling dat er weinig leerlingen uit de omgeving van Gent waren en het feit dat er veel anderstalige ouders waren. Vanuit de type 1-scholen gaf men aan dat hun leerlingen wel een licht verstandelijke beperking 14
hebben maar dat de ouders dit niet zien als een beperking. Ze gaven aan dat de meeste van hun ouders het belangrijk vinden dat hun kinderen zoveel mogelijk als ‘normaal’ beschouwd worden. Hiermee samenhangend stelde men op deze scholen vast dat de meeste van hun leerlingen wel deelnemen aan het gewone vakantie-aanbod maar dat het vaak de financiële drempel is die hun parten speelt. Bij de andere scholen werden de brieven verspreid en konden de ouders via een antwoordstrookje aangeven of ze wilden deelnemen aan het onderzoek. In totaal kwamen er 20 reacties binnen, nadat er verder contact werd opgenomen waren er uiteindelijk 15 personen bereid om deel te nemen. De interviews werden afgenomen bij de ouders thuis en werden via audio-opnames geregistreerd voor de verdere verwerking. Bij het afnemen van de interviews werd er gestart met de algemene interviewleidraad. Daarna werd er overgaan naar het bevragen van de bekendheid en het gebruik van de verschillende informatiekanalen van Stad Gent en van het algemene vrijetijdsaanbod.
4.4 Setting en participanten Ouders van kinderen en jongeren van 6 tot 12 jaar met een beperking die in Gent of zijn deelgemeenten wonen, of die gebruik maken van het Gentse vrijetijdsaanbod zijn de doelgroep van deze studie. Vanuit overleg met de jeugddienst van de Stad Gent kwam er naar voor dat de 6-9 jarigen een leeftijdsgroep is waar er nood is aan een structureel vrijetijdsaanbod. Vanaf ongeveer 9 jaar merkt de jeugddienst, in de praktijk, op dat men in staat is om zelf te laten weten of ze een activiteit leuk vinden of niet. Zij gaven ook aan dat het aanbod het grootst is voor de leeftijdscategorie van 6 tot 12 jaar. Met ouders van Gentse kinderen en jongeren worden personen bedoeld die gedomicilieerd zijn in Gent en de deelgemeenten (Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker, Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem, Zwijnaarde) (Stad Gent, 2013). Hiernaast werden ook de ouders van kinderen en jongeren betrokken die gebruik maken van het Gentse vrije tijdsaanbod. De jeugddienst gaf namelijk aan dat zij zien dat er ook gebruik gemaakt wordt van het aanbod door mensen die niet afkomstig zijn van Gent. Aangezien het de bedoeling is om met deze studie tot zaken te komen die bruikbaar zijn voor het jeugdbeleid van de Stad Gent, leek het waardevol om deze groep ook te betrekken. Ook in vergelijkbare onderzoeken wordt er gekeken naar wie er gebruik maakt van het aanbod (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008). Het leek praktisch niet haalbaar om de term beperking in zijn ruimste vorm te beschouwen. Daarom werd er in overleg met de jeugddienst bekeken hoe deze term verder kon afgebakend worden. Vertrekkende van het meer praktijkgerichte doel van dit onderzoek, namelijk tot bruikbare adviezen komen voor het Gentse jeugdbeleid, werd er gekozen om dit te vertalen naar een aantal onderwijstypes die gehanteerd worden binnen het buitengewoon basisonderwijs. Om het concept vrijetijdsbesteding hanteerbaar te maken werd er gekozen om het te beperken tot de vrijetijdsbesteding en beleving tijdens de vakantie. De reden hiervoor is dat vakantiewerking kan beschouwd worden als een eerder laagdrempelige werkingsvorm. De term vakantie omvat zowel de 15
kleinere vakanties tijdens het schooljaar zoals herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie als de twee maand durende zomervakantie. Er werd binnen dit onderzoek gekozen om dit af te bakenen tot de voorbije zomervakantie. GESLACHT MAN In totaal participeerden 15 personen in de studie. Wat het geslacht betreft werden de VROUW meeste interviews afgenomen bij vrouwen, namelijk 11 van de 15 interviews. Kijkende naar de woonplaats werden de meeste interviews afgenomen bij mensen die wonen in WOONPLAATS Gent of zijn deelgemeenten, ook 11 van de 15 interviews. BINNEN GENT JA 3 van de 15 ouders gaven aan dat hun thuistaal niet het Nederlands was. Bij de vraag NEEN naar de familiale situatie gaven 6 ouders aan alleenstaand te zijn, 3 samenwonend en nog eens 6 gehuwd. Bij de hoogste opleiding gaven 2 ouders aan het diploma lager onderwijs te hebben, 7 beschikken over een diploma secundair onderwijs en tenslotte waren er 6 ouders met een diploma hoger onderwijs FAMILIALE SITUATIE ALLEENSTAAND SAMENWONEND GEHUWD
6 3 6
HOOGSTE OPLEIDING LAGER ONDERWIJS SECUNDAIR ONDERWIJS HOGER ONDERWIJS
2 7 6
Wat betreft het onderwijstype van de kinderen zijn er 4 types vertegenwoordigd namelijk:
Type 1: Licht mentale beperking (4) Type 2: Matige tot ernstige mentale beperking (2) Type 3: Emotionele of gedragsstoornis (5) Type 8: Ernstige leerstoornissen(4)
ONDERWIJSVORM TYPE 1 4 TYPE 2 2 TYPE 3 5 TYPE 8 4
4.5 Analyse De gegevens zijn door middel van een thematische analyse verwerkt. Hierbij wordt er een analyse gemaakt van patronen en thema’s die naar voor kwamen in de interviews. Om deze analyse systematisch uit te voeren is het model van Braun en Clarke (2006) gevolgd waarbij ze zes stappen onderscheiden. De eerste stap omschrijven zij als “data familiarisation”; dit is het voorbereiden en grondig doornemen van de data. De keuze om de audio-opnames volledig uit te schrijven droeg hier toe bij. Hierdoor werden de opnames intensief en meerdere keren beluisterd. Bij het uitschrijven werden de tussenwerpsels weggelaten om de leesbaarheid te bevorderen. Als 2de stap omschrijven zij het coderen van de data. Dit zijn nog niet de thema’s die in dit onderzoek naar voor zullen komen maar een aanzet hier naar toe. Hierbij werd er gedetailleerd met de data aan de slag gegaan door de interviews in detail te bekijken. In de 3de stap wordt er dan op basis van de eerder aangebrachte codes op zoek gegaan naar overkoepelende thema’s. Er werd op zoek gegaan naar patronen en verbindingen tussen bepaalde codes. In deze stap ligt de focus niet langer op 1 interview maar werd er op zoek gegaan naar de
16
4 11
11 4
terugkerende codes over alle 15 interviews. De neerslag hiervan werd weergegeven in een eerste boomstructuur. Zowel voor het coderen als het aanbrengen van de overkoepelende thema’s werd er gebruik gemaakt van NVivo 10. Dit is een softwareprogramma dat gebruikt wordt voor de analyse van kwalitatieve data. Via dit programma werd het mogelijk om de informatie te coderen en efficiënt te organiseren. In de 4de stap werden de opgestelde thema’s herbekeken en terug afgetoetst met de originele data, namelijk de neerslag van de interviews. Na dit afgetoetst te hebben werd er overgegaan tot een ruimere definiëring van de toegekende thema’s in stap 5. In samenspraak met een 2de onderzoeker werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend en volgde een bijstelling van de eerder opgemaakte boomstructuur. De boomstructuur werd opgesteld op basis van de toegekende codes zoals vermeld in stap 3. Na overleg met een tweede lezer werden er een aantal codes bijgesteld en werd de boomstructuur hieraan aangepast. Voor de opbouw werd er vertrokken van de onderzoeksvragen, dit leidde tot een structuur omtrent de ervaringen en visie en een die de belemmerende factoren en de aangereikte vormen van ondersteuning omvat. Bij de boomstructuur rond de ervaringen en visie van de ouders werden er subcodes gevormd volgens een aantal onderdelen verbonden met vrijetijdsbesteding namelijk de ervaringen omtrent het aanbod zelf, omtrent de informatieverspreiding van dit aanbod, omtrent de participatie aan het aanbod en ten slotte ook omtrent de begeleiding van het aanbod. Bij deze laatste werd dit door de ouders geformuleerd als een aantal verwachtingen die ze hieromtrent hadden. Deze subcodes werden op hun beurt nog eens onderverdeeld in een aantal subthema’s die hierbinnen geformuleerd werden. Bij de 2de boomstructuur werd er vertrokken van de hoofdcodes belemmerende factoren en vormen van ondersteuning. De belemmerende factoren werden opgesplitst in de praktische belemmeringen die zoals reeds vermeld verwijzen naar de concrete zaken die ouders tegenhouden om deel te nemen zoals in dit geval financiële factoren, vervoer/afstand en tijd. Met de drempels werden dan de iets abstractere zaken belicht die bovendien verbonden zijn met de visie of persoonlijkheid van de ouder. De vormen van ondersteuning werden opgesplitst in ondersteuning naar het aanbod, de informatieverspreiding, de praktische factoren en de begeleiding toe. Aanvankelijk was er binnen de subthema’s van beide structuren enige overlapping, dit werd weggewerkt na overleg met een 2de onderzoeker. De 6de en laatste stap was het rapporteren van de resultaten, dit werd opgebouwd aan de hand van de opgestelde boomstructuren. Er wordt gebruik gemaakt van letterlijke citaten om de resultaten toe te lichten.
17
Aangepast aanbod Inclusie of doelgroepspecifiek
Omtrent het aanbod
Organisatie
Keuze Omtrent de Bereik
informatieverspreiding
Kanalen Ervaring & Visie Belang aangehecht
Participatie
Ervaring
Kennis
Verwachtingen van de begeleiding
Empahtie/ Begrip Verantwoordelijkheid Herkenbaarheid/ Continuïteit
18
Beperking van het kind
Pesten Drempels Begeleiding
Belemmerende factoren
Organisatie Financiël
Praktische belemmeringen Kenmerken van het aanbod
Vervoer/Afstand
Tijd
Informatieversprei ding Vormen van ondersteuning Praktische factoren
19 Begeleiding
4.6 Betrouwbaarheid en validiteit Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijke concepten bij het uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek. Bij een kwalitatief onderzoeksopzet wijzen sommige auteurs erop dat er andere criteria dan bij kwantitatief onderzoek gehanteerd kunnen worden (Trochim, 2006). Guga & Lincoln (1985) verwijzen naar 4 criteria voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van een kwalitatief onderzoek, dit zijn credibility, transferability, dependability en confirmability. Met credibility of geloofwaardigheid verwijzen ze naar de geloofwaardigheid van de resultaten vanuit het perspectief van in dit geval de ouders. Aangezien het bij kwalitatief onderzoek om het verhaal van de participanten gaat zijn zij ook diegene die het meest geplaatst zijn om de geloofwaardigheid van de resultaten te beoordelen. Door tijdens het afnemen van het interview regelmatig terug te koppelen en af te toetsen met de ouders werd er geprobeerd om dit enigszins te bereiken, ook het gebruik van terugkerende vragen en herhalingen moesten hier toe bijdragen. Tijdens het afnemen van de interviews nam de onderzoeker een objectieve positie aan om het verhaal van de ouders zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen en beïnvloeding te vermijden. Transferability verwijst naar de mate waarin de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar een andere context. Door een grondige beschrijving te geven van de onderzoek context kan men hieraan een belangrijke bijdrage leveren. In de hierboven beschreven methodologie worden de gebruikte instrumenten en ook de gebruikte procedures in detail besproken, ook de toelichting van de setting waarin de interviews werden afgenomen als een uitgebreide beschrijving van de participanten en de gehanteerde analyse moeten het mogelijk maken om deze resultaten te generaliseren naar een andere context. Betrouwbaarheid of dependability verwijst binnen kwantitatief onderzoek naar de repliceerbaarheid van de resultaten, aangezien het bij kwalitatief onderzoek om het verhaal van de participanten gaat kan dit niet op deze manier worden toegepast. Om deze betrouwbaarheid toch enigszins te garanderen binnen dit soort onderzoek is het belangrijk om een accurate weerslag te geven van de veranderingen die plaats vinden in de onderzoek context en hoe deze eventueel van invloed kunnen zijn op het onderzoek. De beslissingen die doorheen het onderzoek genomen werden kunnen niet los gezien worden van de resultaten die gevonden zijn. Doorheen de methodologie werden deze dan ook duidelijk omschreven en gekaderd. Ook het objectieve handelen van de onderzoeker zal bijdragen aan de betrouwbaarheid van de resultaten. Wat de betrouwbaarheid van een onderzoek betreft wordt de nadruk gelegd op de mate van herhaalbaarheid van de onderzoeksresultaten. In dit geval is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid een belangrijk concept. Dit is de mate van overeenstemming wanneer verschillende personen onafhankelijk van elkaar de data coderen. Concreet voor deze studie zijn er 5 interviews gecodeerd door een 2de onderzoeker. Er werd op voorhand bepaald om een 80% overeenkomst als norm voor een betrouwbare en consistente codering te hanteren. Bij de eerste codering werd er een betrouwbaarheid van 72% gevonden. Nadien werd de codering met de andere onderzoeker herbekeken en in consensus werden er een aantal codes die elkaar herhaalden samengevoegd, wat voor minder verwarring zorgde. Bij de belemmerende factoren werd er bijvoorbeeld gekozen om de overkoepelende term organisatie te gebruiken voor een aantal specifiekere codes die hier naar verwezen. De codes leeftijd, grootte van de groep, ondersteuning van de ouders en soort aanbod
20
werden hierin opgenomen. Dit kwam ook terug bij participatie, hier werd de term ervaring gebruikt als overkoepelend voor de codes ervaring kind, ervaring ouder en aansluiting vinden. Na deze stap werd de codering opnieuw uitgevoerd door beide lezers op een aantal nieuwe uitspraken, dit zorgde voor een overeenkomst van 87%. Confirmability verwijst naar de mate waarin de gevonden resultaten bevestigd kunnen worden door een andere onderzoeker. Men gaat er hier namelijk van uit dat elke onderzoeker zijn eigen perspectief in zijn onderzoek binnenbrengt. Hier kan aan tegemoet gekomen worden door een uitgebreide beschrijving te geven van de controles die men doorlopen heeft tijdens de analyse van de data. Door in de analyse van de data gebruik te maken van een tweede onderzoeker werd er de mogelijkheid gecreëerd om de gevonden resultaten te bevestigen. Binnen kwalitatief onderzoek is er bijvoorbeeld ook geen sprake van een vooropgesteld aantal interviews. Er wordt daarentegen wel gestreefd naar een inhoudelijk verzadigingspunt van de informatie, wat in dit onderzoek het geval is.
4.7 Ethische aspecten Er werd gewerkt met een informed consent die als bijlage 2 werd opgenomen, hierin werd de nadruk gelegd op de vertrouwelijke verwerking van de gegevens en werd ook de anonimiteit verzekerd. Ook in de inleidende brief, als bijlage 1 opgenomen, werd dit reeds aangehaald. Van deze inleidende brief werd er een vereenvoudigde versie en een specifieke versie voor type 8 opgesteld waarbij de term beperking werd weggelaten. Beiden werden opgesteld op aanraden van een aantal scholen en zijn ook opgenomen in bijlage 1. In het uitschrijven van de interviews en het verwerken van de citaten werden er geen herkenbare gegevens gebruikt. De ouders werden ook op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om op elk moment hun deelname aan het onderzoek te stoppen.
21
5
Resultaten
In dit onderdeel worden de onderzoeksresultaten verder besproken aan de hand van de onderzoeksvragen en de opgestelde boomstructuur. Hiervoor wordt er gestart met de ervaringen en visie van de ouders om dan over te gaan naar de belemmerende factoren en de aangereikte vormen van ondersteuning.
5.1 Ervaringen en visie In dit deel wordt de eerste onderzoeksvraag besproken namelijk: Wat zijn de ervaringen en visie van ouders van kinderen met een beperking naar de vrijetijdsbesteding van hun kinderen toe?. 5.1.1
Aanbod
5.1.1.1 Aangepast aanbod Er wordt door de ouders een onderscheid gemaakt tussen de ervaringen met het reguliere en met het aangepaste aanbod. De ouders laten in het algemeen een voorkeur merken voor een aangepast aanbod (n=7). Dit wordt gekaderd vanuit het aansluiten bij de noden van hun kinderen. Het voornaamste voor ons en voor de kinderen is dat het aangepast is aan hen en aan hun problematiek. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Wat bij verschillende ouders terug kwam was de nood en vraag naar een aanbod dat zeer specifiek aangepast is aan de beperkingen en noden van hun kinderen (n=5). Wat meer vakantiekampjes voor kinderen met een beperking, maar wat is een beperking? Het zijn niet altijd echt mentaal gehandicapte kinderen maar ik bedoel kinderen gelijk met autistiforme kenmerken die zijn toch wat anders. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
De rol van de begeleiding en de aangepaste omkadering die ze bij dit aangepast aanbod geven komt naar voor als een belangrijke reden om deel te nemen. Ook de praktische organisatie van deze kampen wordt aangehaald als een reden om voor dit aanbod te kiezen. Deze voorkeur wordt bij een aantal ouders ook vorm gegeven door de ervaringen die ze reeds opgedaan hebben met het reguliere aanbod (n=6). En ik vind toch in gewone speelpleinwerkingen of een gewoon kamp, ik vind toch dat dat niet goed lukt, dat gaat toch niet goed. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Binnen dit aangepast aanbod is er nog een apart luik weggelegd voor de school. Zij bieden naast de vrijetijdsinitiatieven ook vaak een vakantieaanbod of een kamp aan via de school. De ervaringen hiermee waren positief niet enkel vanuit het feit dat het aangepast is aan de noden maar ook vanuit de herkenbaarheid voor de kinderen en het vertrouwen naar de ouders toe (n=8). Het zijn de mensen van het semi-internaat die daar tijdens het jaar ook zijn en daar zijn wel eens nieuwe gezichten bij maar ze kent dan de omgeving, ze weet haar plaats. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
In het algemeen ervaren de ouders een nood aan meer aanbod (n=9). Ik weet niet goed hoe dat ik dat moet organiseren. Dat is altijd zo iets verschrikkelijk voor mij vakantie. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
22
Wanneer er naar een uitbreiding van het aanbod gevraagd werd gaf men de school aan als een kanaal waar er nog uitbreiding mogelijk is (n=8). Eigenlijk moest het kunnen en moest school langer en meer opvang doen dan gaat hij gewoon naar school. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1)
Ook een uitbreiding van aangepast aanbod in de vorm van kampen of dergelijke wordt meermaals gerapporteerd (n=5). Ja, maar het zou nog idealer zijn dat je bijvoorbeeld zegt gelijk Stad Gent, zeg maar een soort sportkamp voor zulke kindjes, specifiek op hun gericht. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.1.2 Inclusie of doelgroep-specifiek Zoals hierboven reeds aangehaald is er in de resultaten een algemene voorkeur voor doelgroepspecifiek aanbod (n=7). Er waren ook een aantal ouders die de voorkeur gaven aan het reguliere aanbod (n=3). Dit was meestal gelinkt aan de ernst en de graad van de beperking van hun kind. Ik denk ook omdat het is dat zijn beperking ook niet groot genoeg is. Nu dat zijn medicijnen op punt staan door die begeleiding op school nu kan hij functioneren in een groep met doorsnee kinderen. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Een aantal ouders geven ook aan dat de beperking van hun kind enkel zichtbaar is op school. Voor hen is de keuze tussen inclusief en doelgroep-specifiek dus niet echt van toepassing (n=7). Voor knutselen en dansen dat is het probleem niet maar het is dan meest voor dat taalkamp, als dat meer iets met het schoolse te maken heeft. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 8)
5.1.1.3 Organisatie Bij de bevraging naar de accommodatie en de verwachtingen hieromtrent werd er door de ouders veel belang gehecht aan het buiten kunnen spelen en aan voldoende beweging voor hun kinderen (n=8). Iets met veel beweging, buiten en beweging, dat hebben ze nodig. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Het gebruik van leeftijdsgrenzen of categorieën wordt niet door alle ouders als even bruikbaar ervaren. De redenen hiervoor zijn niet enkel beperking-gerelateerd maar ook het wel of niet samen zijn in eenzelfde groep met broers of zussen wordt aangehaald (n=5). De manier en het moment van inschrijven wordt door een aantal ouders als stresserend ervaren. Ze geven hierbij aan dat het aanbod snel volzet is waardoor ze verplicht zijn om vroeg in te schrijven (n=3). Tegen dat het formulier gedrukt is het meestal al volzet zo. Alle de leuke kampen toch… (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
5.1.1.4 Keuze De meeste ouders geven aan dat het deelnemen aan een bepaald vrijetijdsaanbod de keuze van het kind is, of gebaseerd is op de keuze van het kind (n=10). Neen, het is volledig op haar voorkeur eigenlijk, het zou niet lukken om haar iets te laten doen dat ze niet, neen dat gaat niet. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
23
Wanneer de ouders aangeven dat dit niet het geval is kaderen ze dit vaak vanuit organisatorische reden (n=5). Ze hebben niet te kiezen als ik zeg dat ze moeten gaan, ja ik kan soms niet anders ook als ik moet werken, zij moeten simpel. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Praktische haalbaarheid wordt ook aangehaald als een belangrijke factor in het kiezen voor een bepaald aanbod. Dit kan gaan over de afstand, vervoer en financiële aspecten. Ik ga mij geen 15 km verplaatsen om mijn kind ergens te voeren (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 2)
5.1.2
Informatieverspreiding
5.1.2.1 Bereik De meerderheid van de ouders gaf aan het gevoel te hebben dat de informatie hun niet voldoende bereikt (n=10). Ik heb tot hier toe over vrijetijdsbesteding nog zelfs niets ontvangen neen, neen. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Hiermee samenhangend geven ze aan dat ze het ervaren als vooral zelf op zoek moeten gaan naar informatie en naar aanbod. Een veel terugkomende opmerking was het weinig of niet meekrijgen van informatiebrochures via het buitengewoon onderwijs. Ouders van wie de andere kinderen op een andere school zaten gaven dan aan dat ze de informatie vooral via deze scholen ontvingen. Maar voor D. specifiek zo voor vakantie hebben we eigenlijk geen informatie. En ik heb daar ook nog nooit iets van gezien via school. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.2.2 Kanalen Wat de informatiekanalen van ouders betreft wordt er aangegeven dat informele contacten als een meerwaarde ervaren wordt (n=8). Men verwijst hiermee naar de contacten die ze hebben met andere ouders of personen uit de buurt. Als je met mensen contact hebt dan heb ik meer informatie, als je geen contact heb, heb je geen informatie. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 8)
5.1.3
Participatie
5.1.3.1 Belang De deelname aan het vrijetijdsaanbod wordt door de ouders om verschillende redenen als belangrijk en wenselijk beschouwd (n=12). Men haalt hierbij aan dat het bevorderend is voor de ontwikkeling van het kind, zowel op fysiek, emotioneel als sociaal vlak. Belangrijk wel vooral ook de fysieke dingen dat ze wat beweging heeft (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2) Eigenlijk heel belangrijk in die zin van dat ze ook, nu zitten ze al een heel tijdje thuis maar dat ze ook contact met andere kinderen hebben (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Ook het bevorderen van de zelfstandigheid en het hebben van een zinvolle vrijetijdsbesteding worden aangehaald.
24
Als ze thuis zijn is het altijd van mama, ik vind ze moeten een beetje zelfstandig zijn ook…(Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Het is beter dat hij dat doet ondanks een beetje heimwee dan dat hij hier 6 weken de muren oploopt (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.3.2 Ervaring Voor de meeste ouders was er wel ergens een vorm van vrijetijdsbesteding, aangepast of niet, waarbij ze merkten dat hun kind aansluiting vond. De meeste ouders ervaren de deelname van hun kind dan ook als iets positief (n=10). Ouders geven aan dat ze een aantal positieve effecten zien die gekoppeld zijn aan de deelname aan vrijetijdsbesteding. Het bevorderen van de zelfstandigheid en sociaal contact worden als belangrijkste naar voor geschoven (n=10). Ja, ik vind eigenlijk in de klas ook, dat hij echt wel heel zelfstandig is. Hij wordt, het is zo niet dat alles voor hem gedaan wordt. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1) Goed goed, ze worden niet teruggetrokken als ze alleen zouden zijn (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Bij de vraag naar hoe ze denken dat hun kinderen het ervaren worden er een aantal verschillende zaken gerapporteerd. Een aantal ouders geven aan dat hun kinderen dit als een positieve ervaring zien (n=10). Bij andere ouders wordt dit positieve verhaal enigszins teniet gedaan door een aantal factoren. Wanneer het gaat over kampen met overnachting wordt heimwee aangehaald als een eerder negatieve ervaring bij de kinderen (n=7). Als hij daar is dan is dat voor hem tof maar hij heeft altijd wel heimwee. Hij heeft altijd verdriet, hij is altijd, hij is zo zeer, het is een zeer emotioneel kind, zeer emotioneel, dus hij heeft wel verdriet maar aan de andere kant heeft hij ook heel veel plezier. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Maar ook de confrontatie en het bewustzijn van hun beperking wordt door sommige ouders aangehaald als de oorzaak van een negatieve ervaring bij de kinderen (n=10). ik kan mij voorstellen dat die daar wel ook al over nadenken van waarom gaan er zoveel kinderen wel op kamp, of waarom doen er zoveel dat en dat en ik niet. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.4
Begeleiding
5.1.4.1 Kennis Met kennis wordt naar verschillende facetten verwezen door de ouders, enerzijds de kennis van de beperking maar anderzijds ook de kennis over hun kind en ook van hetgeen ze aanbieden (n=11). Er toch wel iets van kent in zake van als ze een voetbalkamp gaan doen dat ze daar geen zwemleraar gaan bij moeten zetten. Dat het wel iets wat kundig onderbouwd wordt, dat verwachten we wel. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8) Ik laat ze liever naar … gaan ze zijn daar op de hoogte. K. is al een keer weggelopen, hij loopt niet verder dan 10 meter en hij kwam terug naar de groep en ze kennen hem. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1)
Wat betreft de kennis van de beperking wordt dit als een meerwaarde gezien door een aantal ouders maar zeker niet voor iedereen. 25
Meer zo dat opvoedkundige. Die kennen autisme, die mensen en sommige mensen die dat niet kennen die het gevaar niet in zien. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.4.2 Empathie – Begrip Het hebben van begrip voor de beperking van het kind en er voor openstaan wordt aangegeven als een grotere meerwaarde dan een uitgebreide kennis van de beperking (n=5). Wat ik vind nog niet zo zeer kennis over het autisme belangrijk maar dat mensen luisteren naar het kind. Dat als er gezegd wordt van vrij spel, alle kinderen vinden dat toch leuk, dat je zegt van mijn kind vindt dat niet fijn vrij spel, dat daar dan niet raar over gekeken wordt. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Dit begrip is niet enkel ten opzichte van de kinderen maar ook ten opzichte van de ouders wordt dit als positief ervaren. Ze moeten wel openstaan voor mensen, voor ouders van kinderen met een beperking, als je vraagt van kun je dat eventueel zo en zo organiseren en als je aan hun gezicht ziet van dat is een met een kind dat ze denkt dat een specialeke is dan ja neen, dat vind ik niet zo tof. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Naast dit begrip wordt open communicatie ook aangehaald als een positieve begeleidingshouding. Ja ja, en dat ze gewoon eerlijk communiceren. Ik bedoel als hij lastig is geweest mogen ze dat gerust tegen ons zeggen. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.4.3 Verantwoordelijkheid Bij verantwoordelijkheid halen alle ouders aan dat ze hiervan een minimum aan verwachten van de begeleiding uit. Dit wordt los gezien van de beperking van hun kinderen (n=7). De leeftijd wordt bij een aantal ouders aangehaald als bijkomende factor. De soms jonge leeftijd van de begeleiding wordt eerder als negatief ervaren, in het bijzonder bij deze doelgroep (n=4). Zoals ik aangeef bij de scouts dat is moeilijker en de mensen die dat dan organiseren dat is niet negatief want ja ik versta dat als je 16-17 jaar bent dat je daar niet mee bezig zijt. Ik moet voelen dat de mensen die er mee bezig zijn voldoende verantwoordelijkheid hebben, gevoel hebben met de doelgroep en dat ze weten met wat ze bezig zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
5.1.4.4 Herkenbaarheid – Continuïteit Herkenbaarheid en continuïteit werden als ondersteunende concepten naar voor gedragen bij het deelnemen aan het vrijetijdsaanbod. Hierbij gaf men aan dat het makkelijker was om kinderen aan iets te laten deelnemen als er begeleiding was van personen die gekend zijn bijvoorbeeld vanuit de deelname aan de jaarwerking of vanuit de school, of als er de mogelijkheid was om dit op te bouwen door op voorhand al eens kennis te maken (n=5). Moest je D. elke week naar een ander kamp, een andere plaats sturen zou hij daar gedesoriënteerd van worden. Ik denk dat dat door nu alle vakanties als we niets anders te doen hebben gaan ze naar het …. En hij kent dat daar, hij weet wat de dagindeling is, hij kent de juffen, hij weet wat het daar is, hij heeft daar vriendjes en hij heeft daar dan zelf ook geen stress van. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Ook herkenbaarheid naar de structuur van het aanbod wordt als positief ervaren. Neen, er is eigenlijk weinig, het is denk ik vooral hoe langer dat het duurt hoe meer systeem er in zit en hoe makkelijker het is om haar er naar toe te brengen. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
26
5.2 Belemmerende factoren De 2de onderzoeksvraag kunnen we opsplitsen in 2 delen waarbij we eerst dieper ingaan op de belemmerende factoren die ouders ervaren. Dit werd opgesplitst in drempels en praktische belemmeringen die ouders rapporteerden. 5.2.1
Drempels
5.2.1.1 Beperking van het kind De beperking van het kind wordt gezien als een drempel om aan bepaalde activiteiten deel te nemen. Sommige ouders willen het echter niet zo zwaar omschrijven en benoemen het als een moeilijkheid (n=10). Dat is een enorme drempel om dat ik weet zo ja hij gedraagt zich wat anders, zijn manier van spreken, zijn manier van uiten is anders (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Het is geen drempel, het is een moeilijkheid. Maar een drempel is het niet maar het is gewoon ja het is moeilijker (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Ouders geven hierbij direct ook aan hoe zij zelf geleerd hebben om enigszins aan deze drempel tegemoet te komen. We zoeken zelf niet altijd activiteiten waar er veel mensen zijn (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Het communiceren over de beperking van hun kind en dan in het bijzonder de hoeveelheid informatie die ze meedelen wordt ook als een moeilijkheid ervaren door de ouders. Enerzijds geven ze aan dat ze voldoende informatie willen meegeven anderzijds willen ze niet overkomen als een overbezorgde ouder. Deze tweestrijd kwam naar voor ongeacht de ernst van de beperking van de kinderen. Ja, alles van vrijetijdsbesteding waar ze wel aan meedoen vind ik het heel moeilijk van zeg ik wel iets aan de mensen over de problematiek want ik wil niet direct een stempel plakken op de kinderen (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Ja, en dan klink ik zo alsof ik wil dat alles heel beschermend ten opzichte van de kinderen, en dat is zeker niet mijn natuur maar ja dat zal hun beperking, inherent aanwezig zijn ja. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.2.1.2 Pesten Ervaringen met pesten of schrik van de ouders dat hun kinderen gepest zullen worden omwille van hun beperking wordt aangegeven als een veel voorkomende drempel om deel te nemen. Men geeft hierbij aan dat men deze drempel vooral ervaart naar het reguliere aanbod toe, dit vanuit het idee dat het anders zijn van hun kind in dit aanbod meer naar voor komt (n=5). Hij wordt er nu 9 maar mentaal zitten we aan 7 jaar. Maar dan begint hij met die kinderen van zijn ouderdom en die zien subiet, versta je het, kinderen zijn kinderen, die zeggen dan iets tegen hem maar dat heeft hij dan wel verstaan en dan weet hij, ze zijn mij aan het uitlachen (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.2.1.3 Begeleiding Zoals reeds aangegeven bij de eerste onderzoeksvraag gaven de ouders aan dat ze een aantal verwachtingen hebben naar de begeleiding toe. In de interviews zien we dat wanneer ouders het
27
gevoel hebben dat er aan deze verwachtingen niet voldaan wordt ze dit als een drempel ervaren om hun kind deel te laten nemen (n=5). Maar als je weet dat je hem moet ergens achter laten dat je denkt van ja, hier kijken ze gewoon niet naar dan is dat niet leuk. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.2.1.4 Organisatie Ouders geven een aantal organisatorische aspecten aan die voor hen als drempel ervaren worden. Niet alle ouders ervaren deze op dezelfde wijze maar in het algemeen kwamen deze organisatorische drempels wel naar boven. Grote groepen en de hiermee gepaard gaande drukte wordt door een aantal ouders als een drempel om deel te nemen ervaren (n=2). … maar de groep was zodanig groot. Hij heeft dikwijls 2 keer de uitleg nodig maar die trainer had dus geen tijd om dat nog eens een 2de keer te zeggen dus hij was altijd met een trein achter eigenlijk. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Zoals reeds vermeld wordt de indeling in leeftijdscategorieën niet altijd als even bruikbaar ervaren. Een aantal ouders gaven aan dat zij dit als een bijkomende drempel voor deelname zien (n=5). Ze zit dan bij een lagere leeftijdsgroep ze begint dat wel soms te snappen dat dat niet klopt (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
De voorbereiding die er voor sommige ouders aan vooraf gaat om te kunnen deelnemen aan een bepaald aanbod wordt belemmerend ervaren (n=5). Ja, dat komt misschien raar over maar wij moeten wel rekening mee houden als hij zo reageert, moeten we naar huis kunnen of moeten we een plan B hebben (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Ja, dat er altijd een heel lange uitleg aan vooraf moet gaan van mij, ik denk dat. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Voor een beperkte groep kinderen gaven de ouders aan dat er tijdens de activiteiten ook nog ondersteuning nodig was van hen. Hierbij vonden ze dit niet enkel een drempel voor zichzelf om hun kind te laten deelnemen maar stelden ze zich ook de vraag naar de ervaringen van het kind hieromtrent. En eigenlijk de dingen die ze doen daar ben ik eigenlijk standaard bij aanwezig, waar dat de meeste ouders weggaan. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Wat betreft het soort aanbod namelijk, sportkampen, buurspeelpleintjes, … is er een grote diversiteit onder de bevraagde ouders en worden er geen specifieke drempels gerapporteerd. Enkel voor kampen met overnachting is de houding van de meeste ouders eerder negatief. De redenen die hiervoor worden aangegeven zijn zeer divers en vinden hun oorsprong zowel bij de ouders als bij de kinderen (n=7). Maar wij zijn er zelf ook niet voor, voor dat blijven slapen. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Die doen we dan eigenlijk niet want ze gaan eigenlijk niet echt graag naar een andere plaats (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Voor een aantal ouders is dit verbonden met de beperking van hun kind terwijl anderen aangeven dat het meer gelinkt is aan de bezorgdheid van henzelf. 28
Maar een kamp is dan direct een hele week of 3 dagen en dat is veel te lang dat er frustraties kunnen opgestapeld worden (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Niet los kunnen laten ergens wel. Ze moeten alles doen wat ze willen overdag als ze ’s avonds maar thuis zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1)
5.2.2 Praktische belemmeringen Naast de eerder abstracte drempels werden er ook een aantal concrete praktische belemmeringen die de deelname bemoeilijken aangehaald. De belangrijkste hiervan was van financiële aard (n=11). Hierbij kan er gesproken worden van twee groepen van ouders. De eerste zijn de ouders die over een algemene moeilijke financiële situatie beschikken. Zij gaven aan dat de deelname aan om het even welk aanbod bepaald werd door deze financiële belemmering. Dat is niet goedkoop, dat is duur, voor mij te duur ik zeg dat eerlijk. Ik zit met een leefgeld van 400 en een beetje als je die prijzen ziet staan voor een week wat ga ik nog eten. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 1)
De ouders die geen algemene financiële moeilijkheden rapporteerden gaven ook wel aan dat bepaalde initiatieven te duur zijn en dat ze hier dus bijgevolg niet aan deelnemen. Praktische overwegingen, ja de prijs want ik heb zoals prijzen gehoord als ze met de CM meekunnen, 6 of 800 euro of zo iets voor een week dat is uitgesloten (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Een andere praktische belemmering die aangehaald wordt is de afstand en het vervoer naar bepaalde initiatieven (n=10). Bij een aantal ouders met een algemene moeilijke financiële situatie is er niet altijd de mogelijkheid om gebruik te maken van een auto wat direct voor een aanzienlijke belemmering zorgt. Ja, ik ben beperkt in mijn uren, ik moet kijken naar mijn uren. Voor mij ik ben er echt wel, op dat gebied ben ik echt wel beperkt en een auto geeft u een enorme voorrang (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Ook andere ouders geven aan dat de afstand vaak een belemmering vormt om deel te nemen. Ook het feit dat er vaak meerdere kinderen zijn en dat ze op verschillende plaatsen aan het aanbod deelnemen, wordt een aantal keer vermeld. Maar dan kijken of het praktisch haalbaar is en als het voornamelijk denk ik niet meer te lang in de auto moeten zitten. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) Meestal dan probeerden we dat wel om ze samen te krijgen omdat dat dan ook voor ons gemakkelijker is om transport te doen. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Het gebrek aan tijd dat ouders ervaren wordt ook aangegeven als een praktisch bezwaar (n=8). Hierbij wordt zowel verwijzen naar het gebrek aan tijd om op zoek te gaan naar een geschikte vrijetijdsbesteding als de tijd die er bij de deelname zelf komt kijken door vervoer en eventuele voorbereiding. De tijd die er niet meer is om dan ook nog eens die zoektocht aan te gaan. Daar komt al sowieso meer op u af als ouder met een kind met een problematiek, dat daar ook nog eens tijd insteken, denk ik dat dat gewoon heel moeilijk is. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3) En dan de praktische bezwaren van als het niet aangepast is dan moet ik daar vaak zelf nog zo veel extra tijd in steken (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
29
5.3 Aangereikte vormen van ondersteuning In het 2de deel van de onderzoeksvraag worden de vormen van ondersteuning die de ouders aangereikt hebben verder bekeken. Deze hebben betrekking op het aanbod, de informatieverspreiding, praktische factoren en de begeleiding van het aanbod. Deze vormen van ondersteuning werden door de ouders vaak geformuleerd als antwoord op een eerder vermelde drempel of praktische belemmering die zij ervaren hebben. 5.3.1 Kenmerken van het aanbod Waar grote groepen worden aangegeven als een drempel om deel te nemen stelt men hier dat het beperken van het aantal in een groep als een ondersteunende factor wordt ervaren. Ook voor de leeftijdsgrenzen worden er voorstellen gedaan, deze hebben meestal betrekking op de specifieke situatie van de ouder in kwestie. In ons gezin is juist soms moeilijk dat het opgesplitst is van 4-7. Dat het fijn zou zijn dat ze gewoon samen kunnen (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Wat de uren van het aanbod betreft geven de ouders aan dat de deelname aan het vrijetijdsaanbod vaak ingegeven wordt vanuit een opvangprobleem aangezien zij moeten werken. Ze geven hierbij aan dat initiatieven die een volledige dag georganiseerd worden meer tegemoet komen aan deze nood (n=10). Dat mogen volledige dagen zijn, dat zal gemakkelijker. Als hij er naar toe gaat zijn wij weg en dan is het beter dat het een volledige dag is. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Een aantal ouders geven aan dat een halve dag beter geschikt is gezien de beperking van hun kind (n=2). Maar misschien ik denk in een vakantieaanbod, dat een halve dag sowieso voor alle 3 de maximum zou zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Zoals reeds aangegeven bij de drempels wordt de overnachting op een kamp door ouders als iets negatief ervaren. Men geeft hierbij aan dat de aanwezigheid van extra begeleiding als een ondersteunende factor ervaren zou worden. Ook het bieden van continuïteit door bijvoorbeeld deel te nemen aan het kamp na de jaarwerking of begeleiding door personen die reeds gekend zijn voor het kind, zouden de drempel van de overnachting vergemakkelijken. Of er zou een heel grote continuïteit moeten zijn dat dat het sportkamp is dat ze elke week al volgen, dat ze de monitors elke week kennen, beetje zoals de scouts. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.3.2 Informatieverspreiding Wanneer ouders aangaven dat de informatie hen niet bereikt via de school gaven zij aan dat de verspreiding via dit kanaal voor hen een belangrijk hulpmiddel zou zijn. Een aantal ouders gaven ook aan dat er via databanken van de overheid een heleboel gegevens beschikbaar zijn over hun kinderen, ze stelden hierbij voor om deze gegevens gericht te gebruiken voor het verspreiden van de informatie (n=5). In principe is dat gekend wie dat er een beperking heeft, bij het FOD, ze heeft een attest dus kunnen ze makkelijk in een database gaan kijken (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Bij het bekijken van de folders van Stad Gent gaven een aantal ouders aan dat zij hier geen gebruik van maakten omdat ze er van uit gingen dat er geen aangepast aanbod in vermeld werd. Ze gaven aan dat mochten de folders verspreid worden via scholen buitengewoon onderwijs ze er sneller van 30
uit zouden gaan dat het ook een aangepast aanbod zou bevatten. Ook het duidelijker aanduiden dat dit aanbod er in vermeld wordt zagen zij als een ondersteunende factor in hun zoektocht naar een geschikte vrijetijdsbesteding (n=5). Het zou helpen moesten de boekjes mee komen via school dan weet je dat zo een soort van vakantieaanbod wel toegankelijk is. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 2) Ja, dat ze vermelden dat het toegankelijk is dat het bespreekbaar is voor kinderen want momenteel wordt dat niet vermeld. Of dat aanduiden met een of andere code (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.3.3 Praktische factoren Zoals reeds aangegeven is de financiële situatie van een aantal ouders een belangrijke drempel om deel te nemen. Goedkopere alternatieven of gratis activiteiten zoals op de Gentse Feesten of musea worden voor hen als ondersteunend ervaren (n=11). Want zo met de Gentse Feesten dat er van alles gratis wordt gedaan met de kinderen dat vind ik wel. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 1) Ja, en zeker dat het voor kinderen gratis is, want dat zou anders een grote struikelblok zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Om de afstand en het vervoer naar het aanbod te vereenvoudigen geeft men aan dat een uitbreiding van het aanbod dichtbij een belangrijke ondersteuning zou zijn (n=10). Moest je zeggen van je kunt een interessant kampje doen dicht bij de deur, dat zou wel leuk zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.3.4 Begeleiding De begeleiding wordt door de ouders als ondersteunend ervaren wanneer deze beantwoorden aan de eerder aangehaalde verwachtingen hieromtrent. Bij kennis geven bepaalde ouders aan dat wanneer er personen aanwezig zijn met kennis van de beperking van hun kind dat ze zich meer ondersteund voelen. Ook de voorkeur voor personen die gekend zijn voor het kind zoals leerkrachten worden vanuit het streven naar herkenbaarheid en continuïteit door een aantal ouders als een vorm van ondersteuning gezien. Ze geven hierbij ook aan dat dit voor henzelf als ouder een bepaalde geruststelling geeft (n=4). Ja, en als je dan weet dat hij in goede handen zit dan heb je dat daar niet moeilijk mee (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Empathie en begrip naar hun kind maar ook naar henzelf als ouder toe wordt als een belangrijke competentie van de begeleiding gezien. De ouders de mogelijkheid geven om op voorhand al eens contact te hebben met de begeleiding en de ruimte laten om hun verhaal te doen wordt aangegeven als een goede manier om deze drempel te verkleinen (n=4). Ik zou het toch tof vinden om de begeleiders te ontmoeten op voorhand. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
31
6
Discussie
Na het beschrijven van de resultaten worden deze hier gekoppeld aan de wetenschappelijke literatuur. Net zoals bij het vorige onderdeel wordt er gewerkt aan de hand van de eerder opgestelde onderzoeksvragen. Zoals vermeld in de inleiding wordt er ook ruimte gelaten voor kritische bedenkingen, beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek.
6.1 Kritische bedenkingen 6.1.1 Aangepast aanbod In de resultaten laten de ouders een duidelijke voorkeur merken voor een aanbod dat aangepast is aan de noden van hun kinderen. De aangepaste begeleiding en omkadering worden als motivatie aangehaald om aan dit aanbod deel te nemen. Deze keuze is ook gestoeld op eerdere negatieve ervaringen met het reguliere aanbod. Het aanbod van de school tijdens de vakantie wordt hier apart vermeld. Dit wordt door de ouders enigszins los gezien van andere initiatieven en activiteiten. Het vertrouwen dat de ouders reeds hebben in de school en de herkenbaarheid en continuïteit die op deze manier voor de kinderen kan gecreëerd worden blijkt een belangrijke meerwaarde te zijn om deel te nemen aan dit aanbod. Er wordt een algemene nood naar meer aanbod ervaren waarbij er vooral de nadruk gelegd wordt op meer aangepast aanbod. Hierbij wordt de voorkeur voor initiatieven die zeer specifiek aangepast zijn aan de beperking en noden van hun kind aangebracht, dus niet enkel aanbod voor kinderen met een beperking maar specifiek voor kinderen met bijvoorbeeld gedragsstoornissen, met autisme … . Men stelt dus een sterke categorisering van het aanbod voor. Er wordt binnen dit onderzoek de voorkeur gegeven aan het doelgroep-specifieke aanbod. Thompson & Emira (2010) linken deze voorkeur aan het uitgebreide ondersteuningsnetwerk dat kinderen met een beperking krijgen vanuit het buitengewoon onderwijs. De sterke categorisering van het aanbod werd ook binnen hun studie zichtbaar. Bij Barr & Shields (2011) merkt men een nood aan gestructureerde en toegankelijke initiatieven op los van het feit of dit gaat over aangepast of regulier aanbod. Waar bij onze resultaten direct de link wordt gelegd naar het aangepaste aanbod om deze structuur en toegankelijkheid te realiseren laten ze het bij Barr & Shields (2011) in het midden welke vorm het meest geschikt is. De keuze om deel te nemen aan een bepaald aanbod wordt door de ouders aangegeven als een keuze van het kind of in belangrijke mate hierop gebaseerd. In de studie van Barr & Shields (2011) vermelden de ouders ook dat het de keuze van hun kind is om deel te nemen, ze geven hierbij aan dat als het kind een activiteit niet leuk vindt dat ze dan niet zouden deelnemen. Dit wordt ook door de ouders in onze studie vermeld. Wanneer de ouders aangeven dat zij de keuze maken wordt dit gekaderd vanuit praktische overwegingen. Deze praktische overwegingen worden meermaals aangehaald als een belangrijke determinant om deel te nemen aan een bepaald aanbod. Ook in de belemmeringen die men ervaart wordt dit aangehaald net als bij de ondersteunende vormen die men hierop aanreikt. 6.1.2 Informatieverspreiding Naast de ervaringen rond het aanbod werd ook de informatieverspreiding hiervan bevraagd. De algemene tendens binnen dit onderzoek was dat de informatie de ouders onvoldoende bereikt en dat men het vooral ervaart als een zoektocht die men zelf moet voeren. In de studie van Palisano et 32
al (2099) en Piskur et al (2012) wordt de nood aan meer informatie ook vermeld, bij de laatste geeft men aan dat dit zowel gaat over de vrijetijdsbesteding als over het schoolse aanbod. De bevraagde ouders gaven ook aan dat er geen of bijna geen verspreiding van de informatie via de scholen buitengewoon onderwijs verloopt. Dit komt niet overeen met de bevindingen in de studie van Thompson & Emira (2010) waar men aangeeft dat de toegang tot informatie veel toegankelijker is vanuit het buitengewoon onderwijs. De ouders geven hierbij ook aan dat informele contacten tussen ouders in verband met het vrijetijdsbesteding en aanbod als zeer waardevol ervaren worden. Bij Piskur et al. (2012) wordt er vermeld dat ouders zich meer geïnformeerd voelen over het aanbod dankzij deze contacten met andere ouders, het gevoel van ergens bij te horen wordt door hen als meerwaarde aangegeven. 6.1.3 Participatie Wat de participatie aan het vrijetijdsaanbod in het algemeen betreft wordt de bevordering van de algemene ontwikkeling als reden aangehaald waarom men de deelname als belangrijk en wenselijk beschouwt. Er worden voorbeelden aangehaald van een bevordering van de fysieke, emotionele en sociale ontwikkeling van de kinderen. Ook ziet men een positief effect op de zelfstandigheid van de kinderen. Men haalt aan dat een zinvolle dagbesteding als positief ervaren wordt zowel door de ouders als door de kinderen. In de studie van Woodgate et al. (2012) ervaren de ouders het deel uit maken van iets of deelnemen aan iets als essentieel. Ook de positieve effecten verbonden aan de deelname wordt bij hen beschouwd als een belangrijk onderdeel van de voorbereiding op de toekomst voor deze kinderen. Bepaalde praktische belemmeringen op financieel, organisatorisch … vlak bemoeilijken de participatie wel. 6.1.4 Begeleiding De begeleiding en meer bepaald de verwachtingen naar de begeleiding worden als een belangrijk aspect van het vrijetijdsverhaal naar voor geschoven. Dit werd opgedeeld in 4 categorieën, namelijk kennis, empathie-begrip, verantwoordelijkheid en herkenbaarheid-continuïteit. Wat kennis betreft verwijst men naar de kennis over de beperking van het kind maar ook naar het kennen van het kind als persoon en naar de kennis van hetgeen men aanbiedt. De meeste aandacht wordt er besteed aan de 2 eerste vormen van kennis met in het bijzonder een belangrijke voorkeur voor een minimum aan kennis omtrent de beperking van het kind. Ook empathie en begrip kunnen opbrengen voor de beperking van het kind wordt als een belangrijke competentie van de begeleiding gezien. Hiernaast vinden de ouders het ook belangrijk dat er begrip kan opgebracht worden voor hen als ouders, samen met een open communicatie wordt dit aangebracht als verwachtingen naar de begeleiding toe. In de studie van Woodgate et al. (2012) geven ouders aan dat begrip en aanvaarding van hun en hun kinderen als een belangrijk aspect beschouwd wordt om te kunnen spreken van betekenisvolle participatie. Ook bij Piskur et al. (2012) wordt dit begrip aangehaald als een belangrijke voorwaarde voor deelname. Het hebben en tonen van de nodige verantwoordelijkheid wordt los gezien van de beperking van het kind, men geeft anderzijds aan dat het kennen van het kind bijvoorbeeld vanuit de school of jaarwerking een bevorderende factor was voor deelname. Ook de mogelijkheid om op voorhand al eens kennis te maken met de begeleiding draagt bij aan de herkenbaarheid en continuïteit van het aanbod. 6.1.5 Belemmerende factoren Bij de bevraging van de belemmerende factoren die men ervaart werd er een onderscheid gemaakt tussen de abstractere drempels en de eerder concretere praktische belemmeringen. 33
Bij de drempels kan er weer een onderscheid gemaakt worden in 4 categorieën namelijk beperking, pesten, begeleiding en organisatie. Bij het ervaren van de beperking van het kind als een drempel haalt men ook de communicatie hierover aan als een bijkomend struikelblok. Bij Thompson & Emira (2010) verwijst men hier naar de ‘hidden disabilty’ en het bijkomende dilemma dat ouders ervaren rond de communicatie hierrond. In de studie van Barr & Shields (2011) geeft men aan dat de beperking vooral als drempel ervaren wordt in de deelname aan het reguliere aanbod, dit wordt ook door de ouders uit dit onderzoek vermeld. Ook de oplossingen die men zich al heeft aangeleerd om hier enigszins aan tegemoet te komen worden vermeld zoals het op voorhand hebben van een alternatief voor als de situatie uit de hand loopt. De schrik om gepest te worden hangt hier nauw mee samen. Ook bij Thompson & Emira (2010) en Piskur et al. (2012) komt dit naar voor als een aspect dat de deelname verhindert. Wanneer men de begeleiding aanhaalt als drempel om deel te nemen verwijst men naar de eerder vermelde verwachtingen hieromtrent en dan in het bijzonder het niet naleven van deze verwachtingen. In de studie van Thompson & Emira (2010) wordt een gebrek aan begrip eveneens aangehaald als een belangrijke drempel die ouders ervaren. Men verwijst naar de invloed die de begeleiding heeft op het leven van diegene die deelnemen aan het aanbod en naar hoe dit vaak onderschat wordt door diegenen die in staan voor deze begeleiding. Ook bij Woodgate et al. (2012) wordt een gebrek aan begrip van de begeleiding en hiermee samenhangend een gebrek aan aanvaarding als de grootste barrière gezien om te kunnen spreken van participatie. Er worden door de ouders ook nog aantal organisatorische kenmerken van het aanbod vermeld die voor sommigen de deelname bemoeilijken. Dit gaat over de groepsgrootte, leeftijd, het soort aanbod en de tijd die ouders nog extra moeten investeren om hun kind te laten deelnemen. Bij de praktische belemmeringen wordt vooral de financiële situatie aangehaald als de belangrijkste factor. Bij Piskur et al. (2012) en Barr & Shields (2011) wordt dit ook aangehaald als een bijkomende last. Deze laatste vermeld ook nog dat dit nog bemoeilijkt wordt door de extra financiële beslommeringen die er soms komen kijken bij de opvoeding van een kind met een beperking. De afstand en het niet altijd beschikken over vervoer wordt door een aantal ouders ook ervaren als een praktische belemmering. Hiernaast halen ze aan dat het hen vaak ontbreekt aan tijd zowel om op zoek te gaan naar een geschikte vrijetijdsbesteding voor hun kinderen als naar voorbereiding en ondersteuning op het moment zelf. In de studie van Woodgate et al. (2012) verwijst men hier naar de tijd die nodig is om zoals zij het noemen ‘harnessing resources’, namelijk het werk dat ouders moeten doen om de nodige middelen, kanalen, … te hebben om hun kind te laten deelnemen aan een bepaald aanbod. De eerder vermelde praktische belemmeringen worden bij hen ook aangehaald als een bijkomende moeilijkheid om voldoende middelen te verzamelen om deelname te verwezenlijken. 6.1.6 Vormen van ondersteuning De vormen van ondersteuning die geformuleerd werden door de ouders hadden rechtstreeks betrekking op de eerder vermelde belemmeringen. Wat de kenmerken van het aanbod betreft doet men een aantal voorstellen om tegemoet te komen aan de organisatorische drempels zoals het beperken van de groepsgrootte, het voorzien in aangepaste uren van het aanbod en extra ondersteuning bij overnachting, en het vergroten van de continuïteit. Naar informatieverspreiding geeft men aan dat een gerichte verspreiding via de scholen en een aparte en herkenbare vermelding wanneer het over aangepast aanbod gaat als ondersteunend zouden ervaren worden. Naar praktische ondersteuning haalt men aan dat het financieel toegankelijker maken van het aanbod 34
voor veel ouders een belangrijk verschil zou maken. Naar afstand en vervoer toe stelt men een uitbreiding van het aanbod voor en in het bijzonder van het aanbod in de buurt. Wat de begeleiding betreft geeft men aan dat het voldoen aan de eerder gestelde verwachtingen en het bevorderen hiervan als een belangrijke ondersteuning zou ervaren worden. Voor kennis en empathie stelt men dat een uitbreiding zeker wenselijk is. Thompson & Emira (2010) geven aan dat meer training van de begeleiding zowel op vlak van kennis omtrent de beperkingen en in het bijzonder dan in de omgang hiermee, maar ook naar empathie, begrip en communicatie naar ouders toe aangeraden is. Niet enkel om de deelname te bevorderen maar ook voor de begeleiding zelf om over realistische verwachtingen te beschikken naar deze doelgroep toe. Barr & Shields (2011) merken op dat deze informatie nu vooral door ouders gegeven wordt, wat een bijkomende belasting voor hen te weeg brengt. Specifiek naar herkenbaarheid en continuïteit wordt het kennismaken met en het hebben van een bekend gezicht onder de begeleiding als een meerwaarde gezien.
6.2 Praktijkaanbevelingen Vanuit de praktijkgerichte doelstelling die deze studie nastreeft is het relevant om de 5 B’s, die reeds vermeld werden in het theoretisch kader, en de vormen van ondersteuning die ouders hier aan koppelen nader te bekijken. Betaalbaarheid kan gelinkt worden aan de financiële belemmeringen die ouders aangeven. Zorgen voor een financieel toegankelijker aanbod kan gezien worden als een belangrijke beleids- en praktijkgerichte aanpassing die men kan invoeren om de toegankelijkheid van het aanbod te verhogen voor deze doelgroep. Bereikbaarheid kan gelinkt worden aan de belemmeringen die ouders ondervinden m.b.t de afstand tot het aanbod en het niet altijd tot hun beschikking hebben van vervoer. Ook de voorkeur voor aanbod dichtbij hangt hier direct met samen. Binnen dit onderzoek wordt aangegeven dat een uitbreiding van het aanbod in de buurt als een belangrijke ondersteuning gezien wordt. Dit kan voor de Gentse Jeugddienst een aanzet geven om te bekijken hoe het aanbod momenteel verdeeld is over de regio’s in Gent en waar er eventueel nog mogelijkheden zijn voor een uitbreiding of herpositionering van het aanbod. Beschikbaarheid omvat het gegeven dat het bieden van herkenbaarheid en continuïteit voor ouders een belangrijke bijdrage levert aan het opbouwen van een relatie met de begeleiding. Bij het aanbod dat enkel doorgaat in de zomervakantie is dit niet altijd evident om te realiseren. De mogelijkheid om beroep te doen op extra ondersteuning voor het kind met een beperking, op voorhand kennis maken met de ouders en het kind en vooral een open communicatie wordt door de ouders als een belangrijke ondersteuning gezien. Men geeft ook aan dat het wenselijk is dat men hierop verder inzet om dit ook bij deze korter durende initiatieven mogelijk te maken. Begrijpbaarheid en in het bijzonder de openheid naar ouders toe wordt gelinkt met empathie en begrip naar hun kinderen en naar zichzelf, wat de ouders uit deze studie als een verwachting opleggen naar de begeleiding toe. Het aanbieden van vormingen omtrent deze onderwerpen kan een belangrijke bijdrage leveren om het aanbod toegankelijker te maken, niet enkel voor de ouders van kinderen met een beperking maar voor alle ouders. Ook de mogelijkheid bieden tot contact met de begeleiding en hen dan de nodige handvatten aanreiken om dit contact op een zinvolle en constructieve manier aan te gaan met de ouders kan een zinvolle praktijkgerichte aanpassing zijn. Naar de aanwezigheid van de nodige informatie over het aanbod wordt er door de ouders uit deze 35
studie nog een sterk tekort ervaren. Vooral de verspreiding via de scholen schiet volgens hen tekort. Het gebruik maken van de scholen buitengewoon onderwijs en andere instanties die over de gegevens van hun kinderen beschikken wordt aangehaald als een vorm van ondersteuning waarop men kan inzetten. Ook de nood aan een duidelijkere aanwijzing van wanneer het over aangepast aanbod gaat wordt naar voor gebracht, het voorstel van een ouder om hier een soort label voor uit te werken kan meegenomen worden als mogelijke beleid en praktijkaanpassing binnen de informatieverspreiding van het aanbod. Binnen deze studie wordt de deelname aan het vrijetijdsaanbod als zeer bruikbaar ervaren. Men geeft namelijk aan dat het bevorderend beschouwd wordt voor de algemene ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn zich bewust van de positieve effecten die zichtbaar worden bij hun kinderen door deel te nemen. De drempels en praktische belemmeringen die ze ervaren bij de deelname zal er echter wel voor zorgen dat men het aanbod als minder bruikbaar ervaart. Deze kunnen samen met de eerder beschreven vormen van ondersteuning gezien worden als belangrijke handvatten die aangereikt worden om voor een toegankelijker aanbod te zorgen.
6.3 Beperkingen van het onderzoek Het feit dat deze studie niet representatief is door het beperkt aantal deelnemers is een belangrijke beperking van dit onderzoek. De gebruikte onderzoeksmethode kan bijgedragen hebben aan dit beperkte aantal, niet alle ouders hebben namelijk de mogelijkheid om zich vrij te maken voor een interview. De ouders namen ook vrijwillig deel aan de interviews, dit kan er voor gezorgd hebben dat we ofwel vooral diegenen bereikt hebben die openstaan voor het vrijetijdsaanbod of ook net niet. Culturele, economische en sociale factoren zullen een rol spelen in de deelname aan onderzoek en dit zal dan ook een invloed hebben op de gerapporteerde resultaten. Binnen deze studie worden deze factoren niet in kaart gebracht wat kan gezien worden als een beperking van het onderzoek. De ouders zijn allemaal afkomstig uit Oost-Vlaanderen, en de meeste uit Gent of deelgemeenten, wat er voor zorgt dat de resultaten niet generaliseerbaar zijn voor Vlaanderen. Bij de opstelling van de brieven werd er een vereenvoudigde versie opgesteld om ook lager geschoolde en allochtone ouders te bereiken, ondanks deze aanpassingen werden er maar een beperkt aantal ouders uit deze doelgroepen bereikt. Hoewel er een vrij diverse groep participanten aangesproken werd beperkt deze studie zich tot kinderen vanuit 4 onderwijstypes. Door de verspreiding van de infobrieven via de scholen buitengewoon onderwijs te laten gebeuren en niet via het vrijetijdsaanbod werd er getracht om ook de ouders te bereiken van kinderen die niet deelnamen. Zoals de scholen ook aangaven was het rekruteren van de ouders niet zo evident, door dit maar via één kanaal te verspreiden werden deze mogelijkheden nog beperkter. De keuze voor de verspreiding via dit kanaal houdt impliciet een uitsluiting in van de kinderen met een beperking die les volgen in het gewone basisonderwijs al dan niet met extra ondersteuning. De keuze voor een bepaalde leeftijdsgroep houdt altijd een uitsluiting van een andere groep in. Door te focussen op de kinderen van 6 tot 12 jaar vallen oudere of jongere kinderen buiten de doelgroep van deze studie. De resultaten van dit onderzoek zijn enkel gebaseerd op de afgenomen interviews. Er is dus geen sprake van bijkomende informatie vanuit een andere databron. Niettegenstaande dat de interviews 36
een rijke bron aan informatie waren zou het boeiend zijn om ook over een aantal kwantitatieve data te beschikken.
6.4 Suggesties voor toekomstig onderzoek Naar toekomstig onderzoek zijn er nog verschillende mogelijkheden. Nu werd er gekozen om een brede studie uit te voeren om over een diverse groep van ouders met diverse kinderen met beperkingen te beschikken, men kan ook opteren om zich naar het voorbeeld van andere internationale studies te focussen op een bepaald type beperking. Ook naargelang de leeftijd is er nog verder onderzoek mogelijk. Zoals vermeld werden er diegenen jonger dan 6 jaar of ouder dan 12 niet opgenomen in deze studie, zij vormen nog een grote doelgroep waarbij er nog veel onderzoeksmogelijkheden zijn al dan niet gelinkt aan een bepaald type beperking. Een uitbreiding van het aantal deelnemers kan er voor zorgen dat er een ruimer beeld verkregen wordt. Om de ouders te bereiken werd er gebruik gemaakt van de scholen buitengewoon basisonderwijs, door hiervoor te kiezen vallen zoals reeds vermeld de kinderen die in het gewoon onderwijs zitten uit de boot. In verder uitgebreider onderzoek kan men trachten om deze groep ook te betrekken, ook het jeugdwerk kan als bijkomend kanaal gebruikt worden om ouders te rekruteren. Een suggestie voor verder onderzoek zou een longitudinaal onderzoek zijn waarbij een aantal ouders van of kinderen met een beperking gevolgd worden over een langere periode. Op deze manier kan men een uitgebreid en gedetailleerd beeld krijgen van de vrijetijdsbesteding en de eventuele invloed van hun leeftijd of andere beïnvloedende factoren hierop. Binnen deze studie werd er bewust voor het perspectief van de ouders gekozen, zij zijn echter niet de enige actoren die een rol spelen in de vrijetijdsbesteding en aanbod. Een suggestie voor toekomstig onderzoek is om de focus te leggen op het perspectief van het kind, hierbij zal het belangrijk zijn om een geschikte methodiek te ontwikkelen waarmee men de kinderen kan aanspreken. Het perspectief van de begeleiding is ook een focus die men kan leggen binnen toekomstig onderzoek. Zicht krijgen op de noden van de verschillende actoren zou een verrijking voor de praktijk opleveren. Een andere invalshoek is het maken van de vergelijking met vrijetijdsbesteding bij kinderen zonder beperking. Op die manier kan men de verschillen in kaart brengen maar misschien ook de gelijkenissen die eventueel voor beiden als drempel of ondersteuning ervaren wordt. Ten slotte zou het interessant zijn om dit onderzoek ook uit te voeren ruimer dan de Oost-Vlaamse context. Een vergelijking tussen verschillende steden of eventueel landen kan een interessante wisselwerking van praktijken tot stand brengen.
37
7
Bibliografie
American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD). (2010). Definition of Intellectual Disability. Opgehaald van Website van American Association on Intellectual and Developmental Disabilities: http://www.aaidd.org/content_100.cfm?navID=21 Barr, M., & Shields, N. (2011). Identifying the barriers and facilitators to participation in physical activity for children with Down syndrome. Journal of Intellectual Disability Research , 55(11), 1020-1033. Beelen, E., & De Visscher, K. (2011). Vrije tijd in en uit zorg. Exploratief onderzoek naar de vrijetijdsparticipatie van personen met een beperking. Brussel: Demos. Beunders, N., Boers, H., & van Doorn, J. (1995). De andere kant van de vrije tijd. ToerBoek. Bracke, G. (2006). Kinderen en jongeren met een handicap en hun vrijetijdsbesteding. Onderzoek Jeugdwerk met kinderen en jongeren met een handicap: aanbod versus doelpubliek. Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Sociale Agogiek. Brajsa-Zganec, A., Merkas, M., & Sverko, I. (2011). Quality of Life and Leisure Activities: How do Leisure Activities Contribute to Subjective Well-Being? Soc. Indic Res, 102, 81-91. doi:10.1007/s11205-010-9724-2 Braun, V., & Clarcke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2), 77-101. Brocatus , N. (2015). Internationale classificatie van het menselijk functioneren - ICF. Opgehaald van Website van SIG: http://www.signet.be/uploads/downloads_vorming/icf_nadja_brocatus.pdf Callebaut, G. (2004-2005). Beeldvorming en taalgebruik over personen met een handicap in de Vlaamse kranten. Careel, S. (2008). Ontmoetingen in de vrije tijd tussen jongeren met diverse sociaal-economische achtergronden : Een relationeel burgerschapsperspectief. Gent: Diss. lic. pedagogische wetenschappen: sociale agogiek. Cesor. (2009-2010). Jeugd en vrijtijdsactiviteiten tijdens vakantie - Opmerkingen. Gent: Cesor. De Rycke, L., Ackaert, L., Labre, M., Van Hove, G., Castermans, E., Kaesemans, G., & Rogiers, F. (2005). De Kliksons voorbijgeklikt, Reflecties van op de zijlijn. Antwerpen-Appeldoorn: Garant. De sociale kaart. (2013). Info over buitengewoon onderwijs in Gent. Opgehaald van Website met een overzicht van de voorzieningen uit de welzijns en gezondheidssector in Vlaanderen en Brussel: http://www.desocialekaart.be/zoekresultaat/index.cfm De Visscher, S. (2010). Hoe participatiever, hoe beter? Actorschap van kinderen en jongeren in onderzoek. In K. &. Samenleving, Tussen kind en samenleving: over het sociale actorschap van kinderen (pp. 149-163). Meise: Kind & Samenleving.
38
Demeyer , J. (2009-2010). Inventarisatie van de noden en behoeften van ouders van vroeggeboren baby's. Masterproef, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Orthopedagogiek . Dijkers, M. P. (2003, Aptril). Individualization in Quality of Life Measurement: Instruments and Approaches. Arch Phys Med Rehabil, 84(2), S3-S14. Dirkse-Hulscher, S., & Angela, T. (2007). Het groot werkvormenboek. Dé inspiratiebron voor resultaatgerichte trainingen, vergaderingen en andere bijeenkomsten. Den Haag: Drukkerij Wilco. Engel-Yeger, B., & Ziv-On, D. (2011). The relationship between sensory processing difficulties and leisure activity preference of children with different types of ADHD. Research in Developmental Disabilities, 32, 1154-1162. Felce, D. (1997, April). Defining and applying the concept of quality of life. Journal of Intellectual Disability Research, 4(2), 126-135. Finlay, W. M., & Lyons, E. (2001). Methodological Issues in Interviewing and Using Self-report Queqtionnaires With People With Mental Retardation. Psychological Assessment, 13(3), 319335. Goethals, A. (2004). Hoe beleven kinderen in Kuregem hun vrije tijd? Een belevingsonderzoek bij 10/12 jarigen. Gent: Diss. lic. pedagogische wetenschappen : sociale agogiek. Hamm, E. M. (2006, Zomer). Playfulness and the Environmental Support of Play in Children With and Without Developmental Disabilities. OTJR: Occupation, Participation and Health, 26(3), 8896. Haselager, G. (2009). Kleuter en Schoolkind. In F. J. Mönks, & A. M. Knoers, Ontwikkelingspsychologie. Inleiding tot de verschillende deelgebieden (pp. 164-226). Assen: Koninklijke Van Gorcum BV. Hermes, J., Naber, P., & Dieleman, A. (2008). Leefwerelden van jongeren: thuis, school, media en populaire cultuur. Bussum: Coutinho. Howitt, D. (2011). Qualitative data analysis: Grounded theory development. In G. Van Hove, & L. Claes, Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about Useful Strategies and Tools (pp. 203-231). Howitt, D. (2011). Thematic Analysis. In G. Van Hove, & L. Claes, Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about Useful Strategies and Tools (pp. 179-202). Pearson Education Limited. Janssen, R., Van Puyenbroeck, J., & Smits, D. (2008). Onderzoek naar de behoeften op het gebied van vrijetijdsbesteding van de Brusselse jeugd met een handicap. Brussel: Onderzoekscentrum PRAGODI, HUB, iov de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Jirojanakul, P., Skevington, S. M., & Hudson, J. (2003). Predicting young children's quality of life. Social Science & Medicine, 57, 1277-1288. 39
Jordan, A. B., Hersey, J. C., McDivitt, J. A., & Heitzler, C. D. (2006). Reducing Children"s TelevisionViewing Time: A Qualitative Study of Parents and Their Children. Pediatrics, 118, 1303-1310. Kaesemans, G. (2002). Tienerkliks. Het verhaal van het Vlaamse Kliksonsonderzoek. Leuven Appeldoorn: Garant. Keller, E. T., Bost, S. N., Lock, D. E., & Marcenko, O. M. (2005). Factors Associated With Participation of Children With Mental Health Problems in Structured Youth Development Programs. Journal of emotional and behavioral disorders, 13(3), 141-151. Kind & Samenleving. (2010). Tussen kind en samenleving: over het sociale actorschap van kinderen. Lannoo nv. Kinderrechtencommissariaat. (2006). Wblft!? Kinderrechtenverdrag zwart op wit en licht verteerbaar. Brussel: Kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen. Kinderrechtencommissariaat. (2012). K30 - 30 vragen en antwoorden over kinderrechten. Brussel: Kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen. Kohnstamm, R., Dieleman, A., Nikken, P., Pardoen, J., Pijpers, R., & Tillekens, G. J. (2010). Hoe gaat het met de jeugd van tegenwoordig? Congresbundel vrije tijd. Bohn Stafleu van Loghum. Larson, R. W., Gillman, S. A., & Richards, M. H. (1997). Divergent Experiences of Family Leisure: Fathers, Mothers and Young Adolescents. Journal of Leisure Research, 29(1), 78-97. Larson, R. W., Gillman, S. A., & Richards, M. H. (1997). Divergent Experiences of Family Leisure: Fathers, Mothers, and Young Adolescents. Journal of Leisure research, 29(1), 78-97. Mactavish, J. B., MacKay, K. J., Iwasaki, Y., & Betteridge, D. (2007). Family Caregivers of Individuals with Intellectual Disability: Perspectives on Life Quality and the Role of Vacations. Journal of Leisure Research, 39(1), 127-155. McConkey, R., & Adams, L. (2000). Matching short break services for children with learning disabilities to family needs and preferences. Child: Care, Health and Development, 26(5), 429444. Meesters, J., Basten, F., & Van Biene, M. (2010). Vraaggericht werken door narratief onderzoek. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 19(3), 21-37. Meire, J. (2013). Over vrijbuiters en ankertijd. De tijdsbeleving van kinderen onderzocht. Brussel: Kind & Samenleving. Ministerie van Onderwijs. (2013). Info over buitengewoon onderwijs. Opgeroepen van Website van het Ministerie van Onderwijs: http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/buo/ Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. (2002). De wisselwerking tussen de verschillende aspecten van de gezondheidstoestand en externe en persoonlijke factoren. Bilthoven.
40
Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. (2002). Nederlandse vertaling van de 'International Classification of Functioning, Disability and Health . Bilthoven: WHO FIC Collaborating Centre in the Netherlands. Nickelodeon, VTMKAZOOM, Ketnet, VVJ, ISB, Buurtsport, Vlaamse regering. (2015). Kom mee buiten spelen en sporten. Opgeroepen van Buitenspeeldag 2015: http://www.buitenspeeldag.be/kom-mee-buiten-spelen-en-sporten O'Boyle, C., Browne, J., McGee, H., Hickey, A., & CRB, J. (1993). The Schedule for the Evaluation of Individual Quality of Life (SEIQoL): a Direct Weighting procedure for Quality of Life Domains (SEIQoL-DW). Administration Manual. Dublin: Royal College of Surgeons in Ireland. Palisano, R. J., Almarsi, N., Chiarello, L. A., Orlin, M. N., Bagley, A., & Maggs, J. (2009, Augustus 24). Family needs of parents of children and youth with cerebral palsy. Child: care, health and development, 36(1), 85-92. Piskur, B., Beurskens, A. J., Jongmans, M. J., Ketelaar, M., Norton, M., Frings, C. A., . . . Smeets, R. J. (2012). Parent's actions, challenges, and needs while enabling participaton of children with a physical disability: a scoping revies. BMC Pediatrics, 12(177), 1-13. Poulsen, A. A., Ziviani, J. M., & Cuskelly, M. (2007). Perceived freedom in leisure and physical coordination ability: impact on out-of-school activity participation and life satisfaction. Child: care, health and development, 33(4), 432-440. Provinciale Jeugddienst Antwerpen. (2013, mei 10). Inclusief en doelgroepspecifiek jeugdwerk. Opgehaald van Jeugdwerk voor iedereen: http://www.provant.be/vrije_tijd/jeugdwerk/jeugdwerk_voor_ieder/ Ramaekers, S. (2010). Actorschap van kinderen als uitdaging voor de opvoeder. Over handelen en uit handen geven. In K. &. Samenleving, Tussen kind en samenleving: over het sociale actorschap van kinderen (pp. 125-137). Meise: Kind & Samenleving. Rodwell, M. K., & Byers, K. V. (1997, March). Auditing Constructivist Inquiry: Perspectives of Two Stakeholders. Qualitative Inquiry, 116-134. Roets, G., & Coussée, F. (2011). Hoe werken aan de 5 B's in de eigen organisatie: concrete ervaringen van kinderen en ouders. Onderzoek Vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede. Schouppe , L., De Visscher, K., & Van de Walle, I. (2014). Verbinding in de vrije tijd - Netwerken tussen jeugdwerk en gezinnen in armoede. Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. Brussel: An Vrancken. Shimoni, M., Engel-Yeger, B., & Tirosh, E. (2010). Participation in leisure activities among boys with attention deficit hyperactivity disorder. Research in Developmental Disabilities, 31, 12341239. Sinnaeve, I., Van Nuffel, K., & Schillimans, L. (2004). Jeugd en vrije tijd.Thuis tv-kijken, voetballen of naar de jeugdbeweging?
41
Stad Gent. (2013). Info over buitengewoon onderwijs Stad Gent. Opgehaald van Website Stad Gent ivm onderwijs : http://www.gent.be/eCache/THE/1/718.html Stad Gent. (2013). Info over wijken en deelgemeenten. Opgeroepen van Website van Stad Gent: http://www.gent.be/eCache/THE/1/34/587.html Steunpunt Jeugd. (2008, April 22). De positie van jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Studiedag Onderwijs en maatschappelijke kwetsbaarheid. Stevens, F. (2003). Van tijd naar jongeren. Het onderzoek binnen de TOR-onderzoeksgroep. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel. Thompson, D., & Emira, M. (2011, Januari). 'They say every child matters, but they don't': an investigation into parental and carer perceptions of access to leisure facilities and respite care for children and young people with Autistic Spectrum Disorder (ASD) or Attention Deficit, Hyperactivity. Disability & Society, 26(1), 65-78. Topolski, T. D., Edwards, T. C., & Patrick, D. L. (2004, Juli-Augustus). Toward Youth Self-Report of Health and Quality of Life in Population Monitoring. AMBULATORY PEDIATRICS, 4(4), 387394. Trochim, W. M. (2006, 10 20). Qualitative Validity. Opgehaald van Research Methods Knowledge Base: http://www.socialresearchmethods.net/kb/qualval.php Tytgat, J. (2011-2012). Kwaliteit van Bestaan bij kinderen met een verstandelijke beperking: Een vergelijkend onderzoek bij kinderen met en zonder verstandelijke beperking in het speciaal en regulier onderwijs. Gent. Van Der Ploeg, J. (2010). De sociale ontwikkeling van het schoolking. Bohn Stafleu van Loghum. Van Hove. (2005). Kinderen en jongeren met een beperking en hun vrije tijd. In L. De Rycke, L. Ackaert , M. Labre, G. Van Hove, E. Castermans, G. Kaesemans, & F. Rogiers, De Kliksons voorbijgeklikt, Reflecties van op de zijlijn (pp. 119 -133). Antwerpen - Appeldoorn: Garant. Van Hove, E., Vandevelde, S., Claes, C., Van Loon, J., Verschelden, G., & Van Hove, G. (2009-2010). Behoeftenonderzoek naar personen met een handicap en personen met een chronische ziekte in Gent. Gent: Hogeschool Gent, Departement Sociaal-agogisch werk/Faculteit Mens en Welzijn, Universiteit Gebt, vakgroep Orthopedagogiek en stichting Arduin. Van Nuffel, K., Schillemans, L., Verschelden, G., De Bie, M., & Vettenburg, N. (2004). Jeugdonderzoek in Vlaanderen. Gent: Ugent Vakgroep Sociale Agogiek. Van Raemdonck, T. (2006). De beeldvorming van allochtone jongeren over de jeugdbeweging : kwalitatief onderzoek in Sint-Niklaas bij 12- tot 18 jarige meisjes van Marokkaanse of Turkse afkoms. Gent: Diss. lic. pedagogische wetenschappen : sociale agogiek. Verdugo, M. A., Schalock, R. L., Keith, K. D., & Stancliffe, R. J. (2005, Oktober). Quality of life and its measurements: important principles and guidelines. Journal of Intellectual Disibility Research, 49(10), 707-717.
42
Verenigde Naties. (1989). Verdrag inzake de rechten van het kind. Verenigde Naties. (2009). Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Vettenburg , N., Elchardus, M., & Walgrave, L. (2007). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 1. Lannoo. Vettenburg, N., Deklerck, J., & Siongers, J. (2009). Jongeren binnenstebuiten. Thema's uit het jongerenleven onderzocht. Acco. Vettenburg, N., Elchardus, M., Put, J., & Pleysier, S. (2013). Jong in Antwerpen en Gent. Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco. VVJ. (2014). Visie op kindvriendelijkheid. Opgeroepen van Kindvriendelijke steden en gemeenten: http://www.kindvriendelijkestedenengemeenten.be/kindvriendelijke-steden-engemeenten1/erkenning-door-een-label vzw Oranje. (2013, April 25). Vorming: Tieners met een beperking. Jeugddienst Gent, Gent, België. White, V. K. (1955). Measuring Leisure-Time Needs: A Report of the Group Work Council Research Project. American Sociological Association, 20(5), 617-618. White-Koning, M., Bourdet-Loubère, S., Colver, A., & Grandjean, H. (2005). Subjective qualitu of life in children with intellectuel impairment - how can it be assessed? Developmental Medicine & Child Neurology, 47, 281-285. Woodgate, R. L., Edwards, M., & Ripat, J. (2012). How families of children with complex care needs participate in everyday life. Social Science & Medicine, 75, 1912-1920. Zeilstra, L. (mei 2006). Open jullie deuren. Scriptie over de cultuurparticipatie van jongeren in kunstmusea. Den Haag.
43
8
Bijlagen 1. Inleidende brief 1.1. Standaardversie 1.2. Vereenvoudigde versie 1.3. Versie Type 8
44
1.1. Standaardversie
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK Beste ouder(s), Ik ben Sylvie Maegerman, studente Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn masterproef doe ik in samenwerking met de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek. Dit onderzoek peilt naar de behoeften en noden die ouders van kinderen en jongeren met een beperking ervaren rond vrijetijdsbesteding in de stad Gent. De bedoeling van dit onderzoek is om een zicht te krijgen op wat jullie van dit aanbod vinden, wat jullie nog missen of graag anders zouden zien. De resultaten van dit onderzoek zullen dan door de jeugddienst gebruikt worden om het vrijetijdsaanbod verder af te stemmen op jullie noden en die van jullie kinderen. Om dit onderzoek te kunnen voeren zijn we op zoek naar ouders van kinderen met een beperking tussen de 6 & 12 jaar. We richten ons in het onderzoek naar mensen die in Gent of de deelgemeenten van Gent; Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker, Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem, Zwijnaarde wonen. En ook naar mensen die buiten Gent wonen maar wel deelnemen aan het Gentse vrijetijdsaanbod. Het onderzoek omvat een interview waarbij we jullie verhaal centraal willen stellen. Het interview zal plaatsvinden op een moment dat voor jullie het best past. Dit zal hoogstens één uur in beslag nemen. Alle gegevens worden vertrouwelijk verwerkt en de anonimiteit wordt hierbij gewaarborgd. Indien u geïnteresseerd bent om aan het onderzoek mee te werken en uw verhaal wilt delen kan u bijgevoegd strookje invullen en terugbezorgen aan de leerkracht. Vervolgens zal ik verder contact opnemen met u. We, de jeugddienst en ikzelf, willen u alvast bedanken voor uw medewerking aan dit onderzoek. Vriendelijke groeten, Sylvie Maegerman - 0498/45.95.64
[email protected]
45
Ik wens deel te nemen aan deze studie en ben bereid om mijn gegevens mee te delen: Naam: Adres: Telefoonnummer: Gsm-nummer: Email-adres: U kan me best op volgende tijdstippen (telefonisch) contacteren om een afspraak te maken: o o o o o o
voormiddag namiddag avond weekend liever via e-mail andere: ................................................
Handtekening:
46
1.2. Vereenvoudigde versie
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK Beste ouder(s), Ik ben Sylvie Maegerman, studente Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent. Voor mijn masterproef doe ik samen met de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek over vrijetijdsbesteding. We willen te weten komen wat jullie, als ouder van een kind met een beperking, hierbij nodig hebben. De vragen gaan over wat jullie kennen en vinden van het aanbod en wat jullie missen of anders willen. De resultaten worden gebruikt om het aanbod aan te passen zodat het beter past bij wat jullie en jullie kinderen nodig hebben. We zoeken ouders van kinderen met een beperking tussen de 6 & 12 jaar die in Gent of de deelgemeenten van Gent; Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker, Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem, Zwijnaarde wonen. Of die buiten Gent wonen maar wel meedoen met het Gentse vrijetijdsaanbod Het onderzoek is een interview dat één uur zal duren. Dit kan op een plaats en moment dat voor jullie het beste past. Jullie gegevens worden niet gedeeld met anderen en in vertrouwen verwerkt. Als u wilt meewerken aan het onderzoek kan u het strookje invullen en dit bezorgen aan de leerkracht. Ik neem dan verder contact op met u. We, de jeugddienst en ikzelf, willen u al bedanken voor uw medewerking aan dit onderzoek. Vriendelijke groeten, Sylvie Maegerman - 0498/45.95.64
[email protected]
47
Ik wens deel te nemen aan deze studie en ben bereid om mijn gegevens mee te delen: Naam: Adres: Telefoonnummer: Gsm-nummer: Email-adres: U kan me best op volgende tijdstippen (telefonisch) contacteren om een afspraak te maken: o o o o o o
voormiddag namiddag avond weekend liever via e-mail andere: ................................................
Handtekening:
48
1.3. Versie Type 8
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK Beste ouder(s), Ik ben Sylvie Maegerman, studente Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn masterproef doe ik in samenwerking met de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek. Dit onderzoek peilt naar de behoeften en noden die ouders van kinderen en jongeren met leerstoornissen ervaren rond vrijetijdsbesteding in de stad Gent. De bedoeling van dit onderzoek is om een zicht te krijgen op wat jullie van dit aanbod vinden, wat jullie nog missen of graag anders zouden zien. De resultaten van dit onderzoek zullen dan door de jeugddienst gebruikt worden om het vrijetijdsaanbod verder af te stemmen op jullie noden en die van jullie kinderen. Om dit onderzoek te kunnen voeren zijn we op zoek naar ouders van kinderen met een leerstoornis tussen de 6 & 12 jaar. We richten ons in het onderzoek naar mensen die in Gent of de deelgemeenten van Gent; Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker, Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem, Zwijnaarde wonen. En ook naar mensen die buiten Gent wonen maar wel deelnemen aan het Gentse vrijetijdsaanbod. Het onderzoek omvat een interview waarbij we jullie verhaal centraal willen stellen. Het interview zal plaatsvinden op een moment dat voor jullie het best past. Dit zal hoogstens één uur in beslag nemen. Alle gegevens worden vertrouwelijk verwerkt en de anonimiteit wordt hierbij gewaarborgd. Indien u geïnteresseerd bent om aan het onderzoek mee te werken en uw verhaal wilt delen kan u bijgevoegd strookje invullen en terugbezorgen aan de leerkracht. Vervolgens zal ik verder contact opnemen met u. We, de jeugddienst en ikzelf, willen u alvast bedanken voor uw medewerking aan dit onderzoek. Vriendelijke groeten, Sylvie Maegerman - 0498/45.95.64
[email protected]
49
Ik wens deel te nemen aan deze studie en ben bereid om mijn gegevens mee te delen: Naam: Adres: Telefoonnummer: Gsm-nummer: Email-adres: U kan me best op volgende tijdstippen (telefonisch) contacteren om een afspraak te maken: o o o o o o
voormiddag namiddag avond weekend liever via e-mail andere: ................................................
Handtekening:
50
2. Informed consent
Geachte heer, mevrouw, Ik, Sylvie Maegerman, ben studente Orthopedagogiek en voer in het kader van mijn masterproef een onderzoek uit naar de behoeften en noden die ouders van kinderen en jongeren met een beperking rond vrijetijdsbesteding hebben. Graag had ik in het kader van mijn onderzoek een gesprek met u gehad. De gegevens hiervan worden volledig vertrouwelijk verwerkt en anoniem gerapporteerd. Dit houdt in dat de naam of andere herkenbare gegevens in geen geval in de publicaties vernoemd worden. De bevindingen die voortvloeien uit het onderzoek kunnen enkel voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, opnieuw enkel indien ze volledig anoniem en met in- achtneming van het beroepsgeheim worden gerapporteerd. Overeenkomstig de Wet ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (8 december 1992) heeft u het recht om te allen tijde inzage te krijgen in de – bij u – verzamelde onderzoeksgegevens. U heeft ook het recht om te allen tijde, en zonder hiervoor een reden op te geven, uw deelname aan het onderzoek stop te zetten. We hopen dat u bereid bent deel te nemen aan het onderzoek. Indien u vragen heeft over het onderzoek kan u steeds contact opnemen met mij op onderstaande contactgegevens. Alvast bedankt Sylvie Maegerman 0498/45.95.64 –
[email protected]
51
Ondergetekende ……………………………………………………. verleent zijn/haar toestemming voor de deelname aan deze studie Ik verklaar hierbij dat ik, (1) de uitleg over de inhoud en werkwijze van het onderzoek heb gelezen en dat me de mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen (2) totaal uit vrije wil deelneem aan het onderzoek (3) de toestemming geef aan de onderzoeker om mijn resultaten op een vertrouwelijke en anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren (4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten (5) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen. Voor akkoord, Plaats en datum Naam + handtekening van de geïnterviewde ……………..…………………………………………………………………………. Plaats en datum Naam + handtekening van de student/onderzoeker …………………………………………………………………………………….....
52
3. Interviewleidraad
Interviewleidraad 1. Vrijetijdsgebonden informatie o
Vragen naar huidige vrijetijdsbesteding
Welke activiteiten omvatten de vrijetijdsbesteding van uw kind de voorbije zomervakantie?
Hoeveel tijd in de vrije tijd van u kind werd de voorbije zomervakantie besteed aan de deelname van georganiseerd vakantieaanbod?
o
In welke mate bent u hierover tevreden?
Zijn er zaken die u liever anders zou zien?
Hoe zag de resterende tijd van uw kind er uit?
Algemene bevraging van het huidige aanbod
Zijn er bepaalde zaken die jullie nog missen in het huidige vrijetijdsaanbod tijdens de zomervakantie?
o
Is er vraag naar de uitbreiding van het huidige vrijetijdsaanbod?
Vragen naar de informatie rond het aanbod
Via welke kanalen bent u op de hoogte van het vrijetijdsaanbod?
Bereikt de informatie in verband met het vrijetijdsaanbod u voldoende?
Indien wel, wat zijn voor u hierbij positieve/helpende factoren
Indien niet, wat zijn voor u hierbij drempels/belemmeringen/negatieve factoren? Hoe denkt u dat dit beter zou kunnen?
o
Vragen naar uitdagingen/ moeilijkheden / belemmeringen / drempels
Welke uitdagingen ervaart u bij de organisatie van het vrijetijdsaanbod voor uw kind? (eigen organisatie)
Welke praktische belemmeringen ervaren jullie & hoe zouden deze kunnen verholpen worden?
Welke drempels ervaart u bij het deelnemen aan het vrijetijdsaanbod?
53
In welke mate ervaart u de beperking van uw kind als een belangrijke drempel voor de deelname aan het vrijetijdsaanbod?
o
Vragen naar ondersteunende factoren
Wat zijn ondersteunende factoren (positieve zaken) bij het deelnemen aan het vrijetijdsaanbod?
o
Vragen in verband met deelname / participatie
Hoe ervaart u de participatie van uw kind aan het vrijetijdsaanbod?
Hoe denk u dat uw kind de deelname aan het vrijetijdsaanbod ervaart?
Hoe belangrijk vindt u (de deelname aan) vrijetijdsbesteding voor uw kind? (welke waarde hecht u hieraan?)
Hebt u het gevoel dat uw kind aansluiting vindt bij het vrijetijdsaanbod? •
wat belemmert & bevordert dit?
Welke positieve effecten/invloeden ervaart u bij uw kind door de deelname aan het vrijetijdsaanbod? Bij uzelf?
Welke invloed heeft het wel of niet deelnemen van u kind aan het vrijetijdsaanbod op u als ouder? (wat betekent het voor u …)
o
Vragen naar beïnvloedende factoren
Speelt de omgeving een rol in uw keuze van het vrijetijdsaanbod?
Waarop baseert u uw beslissing om deel te nemen aan een bepaald initiatief?
o
•
Ov de voorkeuren van het kind
•
Ov praktische overwegingen
•
Ov verhalen van anderen
•
Ov broers of zussen
•
Ov boekje ….
In welke mate is het de keuze van uw kind om deel te nemen aan het vrijetijdsaanbod?
Vragen naar andere kinderen
Indien u nog andere kinderen heeft merkt u verschillen in hun beleving van het vrijetijdsaanbod en de organisatie ervan (zowel door de stad als hoe u het zelf als ouder organiseert)?
54
o
Vragen naar voorkeuren (doelgroep specifiek – inclusief)
Zijn er bepaalde vormen van vrije tijdsbesteding die jullie meer aanspreken, waarbij jullie meer aansluiting vinden? Welke & waarom net die?
Hebt u een voorkeur voor bepaalde initiatieven (specifiek, inclusief, volledige dag, halve dag)?
Hebt u een voorkeur voor doelgroep specifiek of inclusief aanbod? Hebt u hier een reden voor?
o
Vragen naar de invloed van de leeftijd van het kind
Zijn er verschillen merkbaar in de deelname aan vrijetijdsbesteding naargelang de leeftijd van uw kind?
Waren er meer of andere moeilijkheden of belemmeringen toen u kinderen kleiner waren?
o
Vragen naar beleid / verwachtingen / aanvullingen
Welke tips/ aanbevelingen wilt u geven naar Stad Gent? •
Zowel praktische als beleidsaanbevelingen?
Welke ondersteuning kan er u nog geboden worden in het vrijetijdsaanbod?
Wat zijn uw verwachtingen van het vrijetijdsaanbod – in het algemeen?
•
Van de begeleiding
•
Van de accommodatie
•
…
Hebt u nog aanvullingen?
55
2. Profiel van de respondent Algemene informatie
Datum contact:
Naam:
Geslacht:
Thuistaal:
Nationaliteit:
Geboortedatum:
Woonplaats:
Ouder van:
Gezinssituatie
Familiale situatie:
Aantal kinderen:
Aard van de beperking van uw kind:
Onderwijsvorm van uw kind:
Arbeid
Werksituatie:
Hoogste opleiding:
56
4. Aanvullende vragenlijst 1. Informatiekanalen 1.1. Brochure ‘Megazomer, Maxifun’ 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3.
Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
57
1.2. Brochure ‘Speelkaart’ 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
58
1.3. Website jeugddienst 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
59
1.4. Reizen en kampengids 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
60
1.5. Brochure ‘ Sportkampen’ 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
61
1.6. Brochure ‘Uit-pas’ 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
62
2. Vrije tijdsaanbod 2.1. Kampen zonder overnachting 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
63
2.2. Kampen met overnachting 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
64
2.3. Centrale Speelpleinwerking 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
65
2.4. Mobiel speelpleinaanbod - Pretkamjonet 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
66
2.5. Losse activiteiten bv: Musea, Gentse Feesten, … 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
67
2.6. Buurtspeelpleintjes 1. Is dit voor jou gekend? o Ja o Neen (Ga door naar 3) 2. Gebruikt u dit? o Ja: Ervaring: + : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. - : …………………………………………………….…………………………………………………………. …………………………………………………….…………………………………………………………. Neen: Waarom niet:
o
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen:
……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
3. Zou u het nu wel gebruiken? o Ja. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… o
Nee. Waarom: …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
68